Het Oranje wk-boek
Van Zeger van Herwaarden verschenen eerder bij Uitgeverij De Arbeiderspers / Het Sporthuis: Marco van Basten. De jaren in Italië en Oranje Victors zomer (roman) Voetbalkampioenen van Europa. De ek-historie van 1960-2008
Zeger van Herwaarden Het Oranje wk-boek
Uitgeverij De Arbeiderspers / Het Sporthuis Amsterdam · Antwerpen
Redactie en uitgever hebben de grootste zorgvuldigheid betracht bij het achterhalen en regelen van de rechten op het beeldmateriaal. Diegenen die menen toch nog rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich tot de uitgever wenden. Copyright © 2010 Zeger van Herwaarden Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 ch Amsterdam. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, without written permission from bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 ch Amsterdam. Omslag: Woodhouse Productions Foto auteur: Erik Smits isbn 978 90 295 7219 4 / nur 480 www.arbeiderspers.nl www.uitgeverijhetsporthuis.nl
Voor mijn lief, zonder wie dit boek onmogelijk tot stand zou zijn gekomen. Als zovele andere dingen. Con amore
Inhoud
Deel 1 Voetbal van voor de oorlog 1 Een wereld opent zich voor Puck van Heel 11 2 ‘Nederlandsch Elftal-Club’ strandt in Cernobbio 28 3 Profvoetbal, dat is de kwestie 48 Deel 2 Het Gouden Binnentrio 4 Abe, de amateur 75 5 Faas Wilkes: geboren voor een heldenleven 93 6 Geen wk voor de grote drie 110 Deel 3 Oranje op drift 7 Coen Moulijn, voetballer van alle tijden 139 8 Oorlogskinderen en babyboomers worden volwassen 155 Deel 4 Kinderen van de revolutie 9 Cruijffie 185 10 Nummer 14, de totaalvoetballer 213 11 De bende van Happel (of: hoe Rensenbrink een voetbalgrootheid had kunnen worden) 256 Deel 5 Op het breukvlak van tijdperken 12 Ruud Krol waarborg voor voetballand Nederland 321 13 Generatie Gullit mist Mexico op vijf minuten 347
Deel 6 Wachten op wereldtitel 14 Wel de beste spelers, niet het team 379 15 Kwartfinale het maximale in Amerika 428 16 Hiddinks 4-4-2 doet gooi naar goud 470 Deel 7 Er komen andere tijden (achter fin de siècle daagt belle époque) 17 Rijkaard haakt af, Van Gaal faalt 505 18 Laatste halte Portugal 532 Literatuurlijst 573 Personenregister 579
Deel 1 Voetbal van voor de oorlog
1 Een wereld opent zich voor Puck van Heel
Het voetbaltalent van Puck van Heel werd in zijn tienertijd breeduit erkend, zij het merkwaardig genoeg niet bij zijn eigen club Feyenoord. Terwijl de veelbelovende speler in de vroege jaren twintig van de vorige eeuw bij Feyenoord nog speelde in het tweede elftal, maakte hij tegelijkertijd al wel deel uit van voorselecties voor het Nederlands elftal, omdat hij toevallig was ontdekt door een official van de Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond (knvb) die langs de lijn stond bij Feyenoord 2. Puck kwam uit een katholiek gezin van elf kinderen en had van nature een teruggetrokken karakter. Medebewoners aan de Oranjeboomstraat konden echter verhalen vertellen over de metamorfose die Gerard Henricus van Heel onderging wanneer de bal eenmaal aan zijn voeten kleefde. De normaal gesproken verlegen jongen, die in de volksbuurt vanwege zijn geringe lengte de naam Puck had gekregen, veranderde tijdens voetbalpartijtjes ‘op Zuid’ in een zelfverzekerde leider die zonder aarzeling de lijnen uitzette. De stevig gebouwde linkspoot moest het daarbij niet hebben van zijn loopvermogen, maar met de bal aan de voet was hij de beste van iedereen en zijn lange en zuivere passes waren bekend tot ver buiten de gemeentegrenzen van Rotterdam. Zijn binnen de knvb erkende kwaliteiten kon Van Heel als tiener nog geen gestalte geven op het hoogste clubniveau, omdat de geroutineerde Cor van der Velde zijn doorbraak bij Feyenoord 1 in de weg zat. De kleine middenvelder had bij zijn vader, die afkomstig was van het arme Brabantse platteland, als vijftienjarig straatvoetballertje hemel en aarde moeten bewegen om lid te mogen worden van een voetbalclub, maar hoe nadrukkelijk Puck ook stond te trappelen, het eerste elftal was en bleef lange tijd verboden terrein. Dan kon de krachtige linkshalf in het scha duwelftal van Oranje nog zo gemakkelijk meekomen met nationale topspelers, Feyenoord was een ander verhaal. Tot opluchting van Puck van Heel kwam aan de frustrerende situatie in 1924 een eind. Oude getrouwe Van der Velde deed toen vrijwillig een stap terug, zodat de popelende belofte eindelijk de mogelijkheden kreeg om zich ook in eigen stad te onderscheiden. Van Heel was in 1919 lid geworden van 11
Feyenoord en vijf jaar later pakte hij overtuigend en beslist zijn kans door de Rotterdamse arbeidersclub in de nationale competitie succes te brengen. En wel meteen bij de eerste gelegenheid, namelijk toen Feyenoord zijn laatste twee wedstrijden speelde om het landskampioenschap op de eerste en tweede pinksterdag van 1924. Allebei de duels moesten worden gewonnen om voor het eerst sinds het oprichtingsjaar 1908 de landstitel te veroveren. Tijdens het eerste duel uit tegen Enschede zorgde invaller Van Heel met twee doelpunten voor een 2-0 overwinning. Een sensationele entree, die de rookie een basisplaats opleverde tegen het Groningse Be Quick, dat mede dankzij Van Heels dwingende middenveldspel met 3-1 werd verslagen. Na zestien jaar was de eerste nationale titel voor het opkomende Feyenoord dan toch een feit, een mooier begin voor de loopbaan van Puck van Heel als clubspeler was nauwelijks te bedenken. Het trauma van Parijs 1924 Van Heels doorbraak bij Feyenoord kwam te laat om nog een plek af te dwingen in de selectie van het Nederlands elftal voor het voetbaltoernooi van de Olympische Spelen in Parijs. Voor dit prestigieuze kampioenschap in de zomer van 1924 werd de voorkeur gegeven aan ervaren krachten. De thuisblijver zou het moeten doen met de bittere verhalen achteraf, waarin een hoofdrol was weggelegd voor het in eigen ogen onterechte verlies van Oranje tegen het snoeiharde Uruguay. Liefst 40.000 toeschouwers vulden in Parijs het olympische Stade Yves du Manoir (beter bekend als Colombes) om de wondervoetballers van Uruguay aan het werk te zien. De regerende kampioen van Zuid-Amerika maakte bij zijn eerste overzeese bezoek tijdens de Olympische Spelen grote indruk op het Europese publiek. Na soepele overwinningen op Joegoslavië (7-0), de Verenigde Staten (3-0) en gastland Frankrijk (5-1) stond dé attractie van het voetbaltoernooi in de halve finale tegenover een gewaarschuwd Nederlands elftal, dat als eerste ploeg serieus weerwerk zou bieden tegen de gedoodverfde nieuwe olympisch kampioen. Sterker nog: keeper Gejus van der Meulen, aanvoerder Harry Dénis en hun ploeggenoten, die eerder in het toernooi voor een paar honderd man publiek te sterk waren geweest voor Roemenië en Ierland, boden de verzameling vedetten uit Montevideo goed partij, tot verwondering en waarschijnlijk ook wel teleurstelling van het publiek, dat ongetwijfeld had gerekend op weer een superieure vertoning van het Uruguayaanse elftal, spelend in lichtblauw en in de voetbalwereld bekend als Los Celestes (De Hemelsblauwen). Niet eerder in zijn bestaan sinds 1905 speelde het Nederlands elftal zo goed als op 6 juni 1924 tegen het vooraf onaantastbaar geachte Uruguay, 12
dat met enthousiasme en strijd werd teruggedrongen op eigen helft. Na ruim een halfuur scoorde Nederland zelfs de openingstreffer en gingen de Celestes voor het eerst dat toernooi over tot steenhard spel. Een gelijkmaker leverde het ruigere werk voor rust nog niet op, en aangemoedigd door de overwegend Franse toeschouwers zetten de Zuid-Amerikanen in de tweede helft alles op alles om een doelpunt te forceren. Twee Nederlandse spelers raakten door grove charges geblesseerd en moesten op halve kracht verder. Wissels waren destijds nog niet toegestaan en de wedstrijd werd een slijtageslag. Twintig minuten voor tijd brak de Oranjedefensie onder de druk van de favorieten en viel de gelijkmaker, waarna het tempo nog verder werd opgeschroefd. Als motor achter de stormachtige aanvallen fungeerde spelverdeler José Leandro Andrade, de eerste zwarte speler die uitblonk op de Europese voetbalvelden. De beste man van de kampioensploeg was in Zuid-Amerika omgedoopt tot ‘La Maravilla Negra’ (‘Het Zwarte Wonder’) en overklaste in de tweede helft het kapotgespeelde Nederlandse middenveld. Pass na pass van Andrades voeten spleet de verdediging verder open. Nederland probeerde uit alle macht het eindsignaal te halen met een gelijkspel, maar de Uru’s beukten onvermoeibaar door op het doel van de solide Van der Meulen, die pas acht minuten voor tijd moest buigen, en dan ook nog door een discutabele beslissing van de scheidsrechter. Bij een scrimmage in het Nederlandse strafschopgebied besloot de Fransman Georges Vallat onverwacht tot het geven van een penalty, een onbegrijpelijk oordeel, zeker in de ogen van de Nederlandse voetballers. Maar alle hevige protesten ten spijt benutte linksbinnen Héctor Scarone de buitenkans: het was 2-1, en dat zou het ook blijven. De spelers van Oranje, met captain en uitblinker Harry Dénis voorop, waren ontgoocheld over de nederlaag en woedend over het onsportieve spel van de tegenstander. Ook namens zijn medespelers verklaarde verdediger Dénis dat ze beslist niet nog eens tegen de Zuid-Amerikanen wilden spelen en een eerder gepland oefenduel tegen Uruguay in de herfst werd afgezegd. De strijd om het brons verloor Oranje – dat in de mager bezette voetbaltoernooien van de Olympische Spelen van 1908, 1912 en 1920 tot drie keer toe de derde plek had weten te bemachtigen – over twee wedstrijden tegen Zweden (1-1, 1-3), maar dat leek bijna niemand nog te interesseren. Eigenlijk werd na Parijs alleen maar gepraat over de nederlaag in de halve finale door het volgens de Nederlanders schandalige spel van Andrade en de zijnen, een verontwaardiging die nog lang zou voortduren. Uruguay won de finale in Parijs gemakkelijk met 3-0 van Zwitserland en werd omarmd door Europese voetballiefhebbers, die kort daarvoor nog verslaafd waren geweest aan het Engelse kick-and-rush, maar binnen een maand in de ban raakten van het korte en snelle combinatiespel, de schijn13
bewegingen en tempowisselingen van de Zuid-Amerikanen. Sensatie Andrade werd uitgeroepen tot Speler van het Toernooi. De ‘Voetballer met de Gouden Voeten’, die tijdens de Parijse Spelen de zweefduikkopbal en de omhaal introduceerde op het oude continent, bleef nog een paar maanden in Parijs, waar hij een zomer lang in nachtclubs zou optreden als zanger/ danser/muzikant, zijn broodwinning naast het voetbal in thuishaven Montevideo. Ook Andrades kunsten in het nachtleven van de wijk Montmartre oogstten volop bewondering bij de Parijzenaars, die niet uitgepraat raakten over die voetballende, dansende en zingende neger uit Zuid-Amerika, die met zijn optredens in het uitgaanscentrum van Parijs de weg zou bereiden voor de Afro-Amerikaanse zangeres Josephine Baker, een jaar later dé sensatie van de culturele hoofdstad van Europa. Van Heel versus Andrade José Leandro Andrade was geboren in 1901 en viel begin twintigste eeuw bij het straatvoetbal op door zijn behendigheid, die hij als jongetje had ontwikkeld tijdens het dagelijkse jagen op de kippen van zijn vader. De beste voetballer uit de provincie trok als tiener naar het mondaine Montevideo, hoofdstad en epicentrum van Uruguay, ook op voetbalgebied. De boerse Andrade werd in de levendige metropool op weg geholpen door voetbalgekke Spanjaarden en Italianen, die als immigranten de Zuid-Amerikaanse havenstad overspoelden. De mediterrane mannen zorgden van de kilometers witte stranden aan de baai tot diep in de oude stad voor een onweerstaanbaar voetbalklimaat, dat het Uruguayaanse voetbal in de eerste helft van de twintigste eeuw tot grote hoogten zou opstuwen. Het voetbalspel was in de negentiende eeuw door Britten in Montevideo geïntroduceerd en kreeg op de pleinen, straten en stranden van de hoofdstad een mediterrane impuls, die aan nieuwkomer Andrade goed was besteed. De jeugdige middenvelder werd door de van oorsprong Zuid-Europeanen van ruwe diamant uit de regio geslepen tot volwassen semiprof. In 1923 won de verhoudingsgewijs kleine mediterrane vereniging Atlético zelfs de landstitel, vooral dankzij de rushes van Andrade, die domineerde van strafschopgebied tot strafschopgebied. Na het landskampioenschap werd de vroege twintiger geselecteerd voor het nationale team, dat toendertijd superieur was aan de grotere buurlanden Brazilië en Argentinië. Andrades in aanleg uitzonderlijke lichaamsbeheersing, balbehandeling en snelheid, gecombineerd met Zuid-Europese techniek en overgave, speelden een doorslaggevende rol bij de zowel in 1923 als in 1924 veroverde Copa América, het landenkampioenschap van Zuid-Amerika. En zo gold Andrade al voor de Olympische Spelen van 1924 vanzelfsprekend als groot kampioen, 14
maar na Parijs was hij een regelrechte wereldster, de Pelé van zijn tijd. Ook in Nederland sprak Andrade tot de verbeelding als belangrijkste speler van het beruchte Uruguayaanse voetbalelftal dat Oranje had verslagen. De reputatie van de Celestes bleef onverminderd groot, wat eens te meer bleek toen Prins Hendrik in Amsterdam de loting verrichtte voor het olympische voetbaltoernooi van 1928. De gemaal van koningin Wilhelmina koppelde Nederland in de eerste ronde uitgerekend aan Uruguay en vroeg zich daarna hardop af of hij misschien iets verkeerd had gedaan, zoveel opwinding barstte er na de loting los. Uruguay! Dat machtige voetballand wéér als tegenstander. Zou anderhalf jaar van gedegen en professionele voorbereiding – zeker voor het toen nog volkomen amateuristische voetballand Nederland – dan toch voor niets zijn geweest? Een uitschakeling in de eerste ronde zou een ramp zijn, alleen al vanwege die talloze selectiewedstrijden, waarin meer dan honderd spelers de kans hadden gekregen om zich in het olympische Oranje van 1928 te spelen. Om nog te zwijgen over de toernooien met schaduwelftallen, de trainingskampen en internationale oefenduels. Niettemin besefte iedereen in de Nederlandse voetbalwereld dat het avontuur door deze loting na één wedstrijd alweer voorbij kon zijn, en dat terwijl de Spelen nog wel in eigen land werden gehouden. De angst voor directe uitschakeling zorgde in Nederland voor een koortsachtige sfeer in aanloop naar het eerste rondeduel. Verhalen over de verloren halve finale van 1924 werden opgerakeld en maakten de opwinding alleen nog maar intenser. De pers raakte in de ban van de wedstrijd en schreef bijna over niets anders, waarschijnlijk ook omdat het voetbalkampioenschap vanwege een groeiend wantrouwen bij het Internationaal Olympisch Comité (ioc) over de amateurstatus van voetballers werd afgewerkt een maand voor de overige sporttoernooien van de Olympische Spelen. In Nederlandse kranten verschenen tal van artikelen over de mogelijke opstelling van Oranje, over het thuisvoordeel en over tegenstander Uruguay, met doelman Andrés Mazali die de lucht kon beklimmen, de onverzettelijke aanvoerder José Nasazzi, het loopwonder Hector ‘Manco’ Castro, een verdediger annex timmerman die door een ongeluk met een zaagmachine zijn rechteronderarm miste, topscorer Héctor Scarone, die ook wel ‘De Tovenaar’ werd genoemd en vier jaar eerder de benutter was geweest van de voor Oranje fatale penalty. En natuurlijk in extenso over de uitschuifbare benen van ‘De Neger Andrade’. Maar een ander terugkerend thema in de stroom olympische voetbalverhalen was en bleef toch het 2-1 verlies in Parijs. Een run op kaartjes ontstond. Meer dan honderdduizend voetballiefhebbers wilden erbij zijn in het nieuwe Olympisch Stadion van Amsterdam, waar slechts plaats was voor 40.000 toeschouwers. Voor de laatste 15
9000 plaatsen stonden uiteindelijk ongeveer 30.000 mensen op de Vijzelstraat van Amsterdam in een lange, straatbrede rij. Honderd man politie moest in de drukte enkele keren ingrijpen om chaos te voorkomen. Voor het eerst in de voetbalgeschiedenis hield de Oranjegekte Nederland eind mei 1928 in zijn greep. Bij aanvoerder Dénis en doelman Van der Meulen, die hadden meegespeeld in de verloren halve finale van 1924, overheersten wraakgevoelens. Parijs was voor beide ervaren Oranjekrachten vier jaar na dato een nog altijd springlevend verleden en het sfeerbepalende duo schroomde gedurende de dagen voor het eersterondeduel niet om in te praten op jongere spelers, zoals de 24-jarige Puck van Heel, die in vier jaar tijd was uitgegroeid tot boegbeeld van Feyenoord en rijzende ster van het Nederlandse voetbal, een krachtige en inzichtrijke middenvelder met een schitterend linkerbeen en juist in 1928 met Feyenoord voor de tweede keer gekroond tot landskampioen. Van Heel had vanaf zijn debuut in 1925 dertien keer voor het Nederlands elftal gespeeld en de olympische interland tegen Uruguay was voor hem tot dan toe verreweg de belangrijkste. De verbindingsspeler had landenwedstrijden gespeeld tegen buurlanden België en Duitsland, en ook in Denemarken en Zwitserland, grote avonturen midden jaren twintig vorige eeuw, en al helemaal voor een volksjongen als Van Heel, die in de buurt waar hij opgroeide bijna werd beschouwd als een wereldreiziger. Toch wist de spelmaker maar bar weinig van de extreem gespierde voetballer die vlak voor de aftrap tegenover hem stond als een exotische verschijning uit een onbekende wereld. Want de rechtshalf in het lichtblauwe shirt mocht dan al bekend hebben gestaan als ‘De Grootste van de Grote Uruguayanen’, voor linkshalf Van Heel was Andrade die middag in Amsterdam gewoon zijn directe tegenstander, niet meer en niet minder. Uit de beladen verhalen van de routiniers Van der Meulen en Dénis had de Feyenoorder wel begrepen dat Andrade net als zijn teamgenoten een intens gemene schopper moest zijn, maar veel meer zou de nummer 14 van Oranje niet hebben kunnen vertellen over ‘zijn man’, die zelfs zo kort voor de wedstrijd nog op zijn gemak stond te ginnegappen met een elftalgenoot, alsof straks geen cruciaal olympisch knock-outduel maar een onbeduidend oefenpotje zou worden afgewerkt. Van Heel zat juist tjokvol spanning, net als zijn even opgewonden ploeggenoten, die bij het eerste fluitsignaal van de Belgische scheidsrechter John Langenus stuk voor stuk van top tot teen geladen waren om revanche te nemen voor het veelbesproken verlies van 1924. Vanuit Nederlands oogpunt verliep de wedstrijd desastreus. Het opgefokte Oranje speelde in het ‘eigen’ Olympisch Stadion onnodig grof en werd eenvoudig weggetikt door een clean opererend Uruguay, dat geen moment scherp op de rand van het toelaatbare hoefde te spelen zoals 16
vier jaar eerder wel in Parijs. De Zuid-Amerikanen voetbalden sportief, terwijl Nederland over de schreef ging. Zo weigerde Dénis bij de toss de hand van aanvoerder Nasazzi. Na een botsing werd spil Pierre Massy van Oranje de hand toegereikt, maar Dénis riep: ‘Niet aannemen. Niet aannemen.’ En daarop trok Massy zijn uitgestoken hand meteen weer terug. Toen Dénis even later viel en vervolgens met moeite overeind probeerde te komen en een tegenstander hem daarbij even wilde helpen, kwam Van der Meulen snel ertussen en maakte de Uru’s duidelijk dat hij met dit gebaar veel te laat was. Hoe onverwacht rustig het spel van de Uruguayanen ook bleek te zijn, Dénis en Van der Meulen bleven hun medespelers ophitsen door de tegenstander de hele tijd te beledigen en verwensingen en vloeken naar het hoofd te slingeren. ‘Schop die schoften dood.’ ‘Ik schop Scarone in het ziekenhuis.’ Woorden van Dénis, de captain van Oranje, die veelvuldig zouden worden aangehaald in de sportkaternen van Nederlandse kranten, de dagen erna vol van de 2-0 nederlaag van Oranje, dat door het voortdurende gestook van Dénis en Van der Meulen oververhit was geraakt. Van Heel was van de kaart na de pijnlijke verliespartij, waarin hij voor het eerst in zijn loopbaan was overspeeld door zijn directe tegenstander. Andrade volgen lukte niet eens, laat staan hem voorbijstreven. Een wereld ging open voor Van Heel, die in de Uruguayaan zijn meerdere had gevonden. Zo’n voetballer was de Rotterdamse lokale held niet eerder tegengekomen. In alles een speler van een andere categorie, Andrade, die eigenlijk een categorie was op zichzelf. De spelmaker van de regerende olympische kampioen was Van Heel telkens weer een stap voor en raakte de bal meestal opmerkelijk genoeg maar één keer, een manier van voetballen die de Nederlanders volkomen vreemd was. Van Heel kwam nauwelijks aan de bal, raakte gefrustreerd door het vele loopwerk dat hij moest verrichten – niet zijn sterkste punt – en ging onvermijdelijk ten onder te midden van het zinledige verbale en fysieke geweld waarmee het overspannen Nederland zich blameerde. Met twee andere internationals deed de ontgoochelde Van Heel daags na de nederlaag in dagblad Het Volk zijn verhaal over het doen en laten van aanvoerder Dénis voor en tijdens de olympische wedstrijd. Een rel was geboren, maar geholpen door autoriteiten van de nvb (Nederlandse Voetbal Bond) en olympische gezagsdragers ging Dénis uiteindelijk vrijuit. Dat de alom gewaardeerde verdediger van hbs uit Den Haag er genadig van afkwam, had wellicht te maken met het gegeven dat de 31-jarige Hagenaar eerder al was uitgekozen om tijdens de openingsceremonie namens de sporters de olympische eed af te leggen, wat op 28 juli 1928 ook doorgang zou vinden zoals gepland. Op dat moment mocht Uruguay zich al een tijdje tweevoudig olympisch 17
voetbalkampioen noemen. Na overwinningen op Duitsland in de kwartfinale en Italië in de halve werd aartsrivaal Argentinië in de finale over twee wedstrijden verslagen (1-1, 2-1). Net als vier jaar eerder was Andrade de uitblinker van het olympische voetbaltoernooi. Op een oogblessure na, die hij had opgelopen in de halve finale tegen Italië door een harde botsing met de doelpaal, was ‘De Uru’s met de Gouden Voeten’ in goede vorm om het machtsvertoon van zijn land voort te zetten tijdens een wereldkampioenschap voetbal, waartoe in Amsterdam werd besloten door Jules Rimet, voorzitter van de wereldvoetbalbond Fédération Internationale de Football Associations, kortweg fifa. Het enige echte wk Met het uitroepen van een officieel wk voetbal maakte de Franse voetbalbestuurder Jules Rimet een einde aan een lange voorgeschiedenis van onduidelijkheden. In 1914 had de fifa, die was opgericht in 1904, het olympische voetbaltoernooi erkend als wereldkampioenschap voetbal voor amateurs. Op de Spelen in Londen van 1908 was de organisatie van het olympische voetbaltoernooi met zes deelnemende landen klein van opzet en volledig in handen van de Engelse voetbalbond fa. Hetzelfde procedé gold vier jaar later in Stockholm, waar de Zweedse voetbalbond de nog altijd bescheiden titelstrijd van tien deelnemende landen voor zijn rekening had genomen. Maar vanaf de Olympische Spelen van Antwerpen in 1920, die de eerste waren na de Eerste Wereldoorlog, tot en met de Spelen van 1928 in Amsterdam, was het olympisch voetbal niet langer de verantwoordelijkheid van de nationale voetbalbonden, maar van de wereldvoetbalbond fifa, een nieuwe constructie die gepaard ging met een toenemende scepsis binnen het ioc, dat weinig fiducie had in het amateurgehalte van de voetbalsport. Het was vrijwel onvermijdelijk dat de fifa en het ioc frontaal zouden gaan botsen over de amateurstatus van de olympische voetballers. De fifa stelde bijvoorbeeld openlijk dat ze er geen moeite mee had dat spelers uit Uruguay, Argentinië en Italië, van wie algemeen bekend was dat ze met hun sport geld (bij)verdienden, deelnamen aan de Olympische Spelen. De wereldvoetbalbond maakte zich zelfs publiekelijk sterk voor een optimaal bezet olympisch voetbaltoernooi, waar beroepsvoetbal helemaal geen kwestie meer zou zijn en het verschil tussen fullprofs, semiprofs en amateurs – voor zover dat überhaupt nog was vast te stellen – zou worden afgedaan als irrelevant. Het ioc was fel gekant tegen de houding en plannen van de fifa en zette een streep door de voetbalsport voor de Spelen van 1932, die zouden worden georganiseerd in Los Angeles, dat als speelstad het ioc de ideale gelegenheid bood om principieel stelling te nemen tegen voetbalprofs op 18
de Spelen. In de Verenigde Staten was het voetbal immers toch niet populair genoeg om publiek te trekken. Jules Rimet, die vanaf 1920 voorzitter was van de fifa en dus automatisch voorvechter van de wereldwijde verbreiding van het voetbal, zag toen op zijn beurt de kans schoon om de organisatie tot stand te brengen van een wereldkampioenschap voetbal als zelfstandig evenement los van de Olympische Spelen, wat sinds zijn benoeming de grootste drijfveer was geweest van de voetbalbestuurder. Een jaar na de aankondiging van het op zichzelf staande Wereldkampioenschap (wk) kreeg het toernooi op 18 mei 1929 vastomlijnde contouren tijdens een conferentie in Barcelona. Een belangrijke vraag was welk land het meest geschikt was om als gastheer op te treden voor het eerste wk, dat in de zomer van 1930 zou worden gespeeld en dat zonder kwalificatietoernooi zou openstaan voor alle 41 bij de fifa aangesloten landen. Italië, Zweden, Spanje, Uruguay en Nederland hadden zich in Amsterdam eerder al kandidaat gesteld voor de organisatie. Nederland dacht te beschikken over de beste kansen omdat de Spelen van 1928 vlekkeloos waren verlopen, maar Rimet en zijn medebestuurders kozen voor Uruguay, de tweevoudige olympische kampioen die in 1930 honderd jaar onafhankelijkheid zou vieren, volgens de fifa voldoende redenen om de Zuid-Amerikanen het toernooi toe te wijzen. Al zal bij de verkiezing de regeringsbelofte van Uruguay hebben meegespeeld dat in hoofdstad Montevideo voor het wk een schitterend stadion van 100.000 toeschouwers gereed zou zijn, dat kon dienen als ideaal visitekaartje voor het nieuwe mondiale sportevenement. Ook de toezegging dat alle reis‑ en verblijfkosten van de deelnemende landen voor rekening van de organisator zouden komen, kwam de fifa vanzelfsprekend niet slecht uit. De Nederlandse voetbalbestuurders waren niet blij met het besluit, om niet te zeggen ronduit beledigd, en deelden Rimet en de zijnen mee af te zien van deelname aan het eerste wk. In deze afwijzende houding bleek het gekrenkte Nederland niet alleen te staan in Europa. Ook de andere kandidaat-gastlanden Zweden, Spanje, Italië en Hongarije, dat zich achter de kandidatuur van de Italianen had gesteld, boycotten het toernooi. Overige Europese naties, waaronder gerenommeerde voetballanden als Oostenrijk, Zwitserland, Tsjechoslowakije en Duitsland, vonden Uruguay te ver. De duur van zowel de bootreis als het verblijf was de Europeanen te lang en daarbij was de totale trip ook moeilijk op te brengen voor voetballers van wie de meesten gewoon moesten werken naast hun sportbeoefening. Engeland, Schotland, Wales en Noord-Ierland waren vanwege een conflict over betalingen en professionalisering in het voetbal – waarmee de Britten al vanaf het begin van de twintigste eeuw veel verder gingen dan de rest van Europa – geen lid van de fifa en daardoor automatisch uitgesloten van deelname. 19
Ondanks de vasthoudende lobby van Rimet, samen met de regering van Uruguay, kreeg de Fransman in Europa naast zijn eigen Frankrijk slechts België, Roemenië en Joegoslavië mee naar het wk, dat behalve het schamele aantal van vier Europese landen wel negen deelnemers van het Amerikaanse continent mocht verwelkomen, dertien landenploegen dus op een totaal van 41 bij de fifa aangesloten landen. Toen de Conte Verde op 21 juni 1930 wegvoer uit Genua met de Roemeense voetbalselectie aan boord en vanaf Barcelona gezelschap zou krijgen van de Belgen en de Fransen, en in dezelfde periode vanuit Marseille de Florida vertrok met als passagiers de Joegoslavische voetballers, verbleven de spelers van Oranje in Nederland. En dat was misschien maar goed ook, want na de Olympische Spelen van 1928 waren de resultaten van het Nederlands elftal erbarmelijk geweest. Werden in het seizoen voor de Spelen van de zes wedstrijden er nog twee gewonnen en twee verloren, na Amsterdam 1928 wist Nederland tot aan de zomer van 1930 slechts één duel te winnen, tegen liefst zes nederlagen en vier gelijke spelen. Wat restte was hoop op betere tijden, ook voor de 26-jarige Puck van Heel, op dat moment 22-voudig international, tweemaal landskampioen met Feyenoord en één keer nationaal bekerwinnaar, die in de zomer van 1930 zoals gewoonlijk zijn werk moest doen in de margarinefabriek, terwijl hij zo graag nog een keer tegen die alleskunner uit Uruguay had willen spelen, maar dan beter. Voetbalstad Montevideo Dankzij het veroveren van vier landstitels met Nacional Montevideo was Andrade uitgegroeid tot een voetballend fenomeen. De laatste Copa América van 1929 was voor de Celestes niettemin op een mislukking uitgelopen. Uitgerekend het rivaliserende buurland Argentinië had de winst gepakt, waarmee meteen de twee grote favorieten waren genoemd voor het eerste wk voetbal, dat van 13 tot en met 30 juli geheel zou worden afgewerkt in Montevideo. In tegenstelling tot de ongeïnteresseerde Europeanen stelde het op Suriname na kleinste land van Zuid-Amerika juist veel belang in de titelstrijd, die per se moest worden gewonnen om de suprematie van Uruguay op voetbalgebied te onderstrepen. Om niets aan het toeval over te laten gingen Los Celestes twee maanden in voorbereiding met als thuisbasis het statige Prado Park Hotel van Montevideo. De spelers trainden hard en leefden verder als monniken in een klooster, inclusief een strikte avondklok, waarmee in geen enkel geval de hand werd gelicht. Zo kwam doelman Mazali – een tweevoudige olympisch kampioen – op een nacht te laat binnen en werd vervolgens zonder pardon uit de selectie verwijderd. De 28-jarige Andrade stond net als zijn teamgenoten klaar om vanuit 20
de afzondering naar voren te treden in de speciaal voor het wk gebouwde voetbaltempel, Estadio Centenario. De eerste wedstrijd tegen Peru moest echter worden uitgesteld, omdat de bouw van het prestigeproject in het regenseizoen vertraging had opgelopen en voor aanvang van het wk nog niet helemaal was afgerond. De gretige thuisploeg en niet te vergeten de gepassioneerde fans konden ook echt niet anders doen dan wachten, want het was natuurlijk ondenkbaar dat Los Celestes tijdens het wk’30 in een ander stadion zouden spelen dan in Centenario, het symbool van honderd jaar onafhankelijkheid en jaloersmakend uithangbord van het machtige Uruguayaanse voetbal. Het was winter op het zuidelijke halfrond en in Montevideo gemiddeld ruim tien graden overdag, ’s nachts een graad of vijf. De twaalf overige deelnemers aan het wk waren een week voor het begin van het toernooi ook allemaal gearriveerd in de voetbalhoofdstad en werden verdeeld over vier groepen, één van vier landen en drie met elk drie nationale ploegen, waarvan de groepswinnaars zich zouden plaatsen voor de halve finales. Voorlopig zou alleen worden gespeeld in de voetbalstadions Parque Central en Pocitos, die werden bespeeld door respectievelijk Nacional en Penarol en allebei beschikten over een capaciteit van rond de 20.000 toeschouwers. Op 13 juli 1930 werd in Pocitos en Parque Central tegelijk afgetrapt voor Frankrijk-Mexico en België-Verenigde Staten, de eerste twee eindrondewedstrijden ooit van een wk. Frankrijk, dat in Europa toendertijd gold als middelmatig, won met 4-1 van Mexico. De vs, dat met zes Britse immigranten speelde, won verderop in Montevideo met 3-0 van de Belgen. Voordat Uruguay aftrapte voor zijn eerste wk-match gingen nog eens vier speeldagen voorbij, waarin Joegoslavië en de Verenigde Staten zich wisten te plaatsen voor de laatste vier. Het verlangen naar de Celestes had intussen een kookpunt bereikt, toen op 18 juli – geen toevallige datum, maar uitgerekend de Uruguayaanse Onafhankelijkheidsdag – eindelijk de langverwachte dag aanbrak dat de volgens Uruguayanen beste elf van de wereld konden aantreden in het megalomane Centenario. De werkzaamheden waren echter nog altijd niet helemaal klaar en daarom werden om veiligheidsredenen slechts 60.000 toeschouwers toegelaten. Uitgelaten toeschouwers, dat zeker, maar de feestende Uru’s konden schreeuwen, joelen en juichen wat ze wilden, ’s werelds beste elf vielen in het duel met Peru vies tegen en na 45 minuten was 0-0 de ontnuchterende tussenstand. Het dagenlang uitkijken naar de eerste wedstrijd was voor voetbalfans in Montevideo moeizaam geweest, maar viel in het niet bij de tergende hunkering naar de openingstreffer. Pas na een kwartier spelen in de tweede helft was het eindelijk raak en een oorverdovend geluid steeg op boven de wk-tempel, met doelpuntenmaker Héctor ‘Eenarm’ Castro als middelpunt van het voetbalfeest. Het zou voor de titelfavorieten blijven bij die ene treffer. Een moeizaam begin, 21
meer viel van de matige première niet te maken. Spelverdeler Andrade leek op het veld langzaamaan hinder te gaan ondervinden van zijn verslechterende ogen na de eerder vermelde botsing met een doelpaal tijdens de Olympische Spelen van 1928. Net als zijn teamgenoten had hij tegen Peru gevoetbald als een door de zenuwen overmande debutant. Op het Plein van de Onafhankelijkheid wilde de feestvreugde die nacht maar niet ongeremd losbarsten, ook vanwege het knagende gevoel dat het tweede en laatste pouleduel tegen Roemenië moest worden gewonnen om de laatste vier te bereiken. De Roemenen hadden Peru namelijk met 3-1 verslagen en stonden op een doelsaldo van plus twee, tegen plus één voor Uruguay. Drie dagen later speelden de Celestes in het met ruim 70.000 toeschouwers vrijwel voltooide Centenario de zorgen van de voetbalfans in Montevideo weg met groot gemak. De korte een-tweetjes, die de Europeanen in 1924 en 1928 hadden betoverd, vlogen over het veld. Na een kwartier stond het 2-0 en was het gebeurd met de Roemenen. De rushes van Andrade, die het spel secuur bepaalde – mindere ogen of niet –, het bewegen zonder bal van de vijf aanvallers en de snelle combinaties waren de Oost-Europeanen te veel en voor rust stond de eindstand van 4-0 al op het bord. De weer als vanouds overtuigende Celestes hadden in 45 minuten tijd één ding goed duidelijk gemaakt: Uruguay was en bleef titelpretendent. De vierde halvefinalist was Argentinië, dat na een 1-0 winst op Frankrijk zijn tweede duel tegen Mexico gemakkelijk met 6-3 won en de beslissende wedstrijd tegen Chili – dat eveneens vier punten uit twee pouleduels had gehaald – omzette in een 3-1 winst. Tijdens de eerste halve finale in het Centenario waren de Argentijnen oppermachtig tegen de Verenigde Staten, die in het laatste kwart van de wedstrijd vier doelpunten moesten incasseren. Een dag later bleek Uruguay nog steeds over dezelfde Schwung te beschikken waarmee eerder Roemenië was weggespeeld. Na een vroege tegengoal van Joegoslavië gaf de beoogde wereldkampioen een halfuur lang vol gas en leidde het na een halfuur met 3-1, een voorsprong die in de tweede helft werd uitgebouwd naar een verpletterende 6-1. Montevideo vierde feest totdat het ochtend werd. Net als de vorm van de Hemelsblauwen was ook het zelfvertrouwen van de fans tot grote hoogten gestegen. Aan de andere kant werd de tegenstander in de eindstrijd gevreesd met grote vreze: Argentinië, het Duitsland van Uruguay, de grote broer die zich sinds 1929 de beste voetbalploeg van Zuid-Amerika mocht noemen. Bovendien was de sfeer voor het grote treffen des te meer geladen omdat het voor het eerst in de talloze onderlinge duels – de eerste ontmoeting tussen de twee landen was in 1901 ook de eerste officiële landenwedstrijd geweest buiten Groot-Brittannië – ging om de enige echte wereldtitel, die voor beide rivalen zonder voorbehoud gold als het meest prestigieuze kampioenschap. En dat zou de voetbalwereld weten ook. 22
‘Voetbal is oorlog’ avant la lettre Om acht uur ’s ochtends ging het Centenario open en om twaalf uur zat het afgeladen vol met ruim 90.000 toeschouwers voor de aftrap van twee uur later. Bijna alle winkels in Uruguay waren dicht op de finaledag en de arbeiders kregen vrij. 30.000 Argentijnen waren op de boot gestapt voor een tocht van een kleine vier uur van Buenos Aires naar Montevideo, dat op 30 juli 1930 het centrum was van de voetbalwereld. Het belang dat door het gastland aan de wk-finale werd gehecht, was bijna onvoorstelbaar. Zo werd de in Uruguay om zijn hardheid en kracht gehate Argentijnse middenvelder Monti voor de finale enkele keren telefonisch bedreigd met de dood. Pas na veel praten was de middenvelder weer bereid om mee te doen, ongetwijfeld met de angst in zijn lijf. Voor het eerst bij een voetbalwedstrijd werden toeschouwers uit voorzorg gefouilleerd op wapens, zo verhit was de atmosfeer tussen de gezworen vijanden. De leiding van de eindstrijd werd uit veiligheidsoverwegingen pas drie uur voor het beginsignaal in handen gegeven van de 38-jarige Belgische scheidsrechter John Langenus, die een politie-escorte eiste naar het stadion. De Argentijnse international Roberto Cherro was toen al vertrokken. Door alle intimidatie (voetballers van Argentinië waren in Montevideo achtervolgd terwijl er stenen naar hun hoofd werden gegooid) had de voorhoedespeler een zenuwaanval gekregen. Eenmaal bijgekomen had Cherro de trainer laten weten dat hij niet zou spelen in de finale. ‘Ik houd van voetbal, niet van oorlog.’ In Centenario werden de Argentijnse spelers uitgejouwd, bespuugd, bekogeld met geslepen muntjes en kregen zo het idee dat ze de finale niet mochten winnen. Op een steenhard veld nam de thuisploeg het initiatief en opende na twaalf minuten de score. Alles wat Argentijns was werd vervolgens beschimpt, maar dat verhinderde aanvaller Carlos Peucelle niet om binnen tien minuten na de openingstreffer de gelijkmaker aan te tekenen. Ondanks de vijandigheden lieten de door de 1-1 opgepepte Argentijnen in het vervolg van de eerste helft het beste voetbal zien. Topscorer Stabilé zette de gasten op voorsprong en Centenario werd stilaan woedend van wanhoop. Toen kwam de rust en daarna veranderde alles. De spelers van Uruguay gaven in de tweede helft het uiterste en Argentinië kon geen passend antwoord vinden. De voor rust nerveus ogende Andrade durfde zich uiteindelijk dan toch zonder schroom in de strijd te gooien en domineerde het middenveld. Na ruim een uur wedstrijd waren de rollen in het veld omgedraaid: het stond 3-2 voor de thuisploeg, die na rust met nietsontziend voetbal de dienst uitmaakte. De Argentijnen raakten steeds meer geïntimideerd door de dreiging van een kolkende massa voetbalfans en bleken niet opgewassen tegen het surplus aan fysieke kracht 23
van het spelbepalende Uruguay, dat op dezelfde manier voetbalde als in 1924 toen Nederland in Parijs onder de voet werd gelopen. Dit gevecht konden de Argentijnen gewoon niet winnen en diverse Argentijnse spelers zouden later verklaren dat ze op 30 juli in Montevideo zelfs niet eens hadden durven te winnen. In de voorlaatste minuut besliste Castro de titelstrijd met het maken van de 4-2, en Uruguay was de eerste wereldkampioen uit de voetbalgeschiedenis. Eensgezind hadden Los Celestes in de tweede helft de loop van de finale gekeerd. Met een enorme drive, die eens te meer demonstreerde dat Uruguay van alle deelnemende ploegen de wereldtitel het meest hartstochtelijk wilde veroveren. 31 juli, de dag na de finale, werd uitgeroepen tot een nationale feestdag. Het feestgedruis tijdens de etmalen die volgden op het behalen van het wereldgoud kostte in Montevideo aan één man het leven. In Buenos Aires werd het Uruguayaanse consulaat bekogeld, net als voor de finale in Montevideo de Argentijnse spelers. De voetbalbonden van Argentinië en Uruguay verbraken een tijdlang alle contacten, zo hevig was de strijd tussen beide buurlanden geweest en zoveel waarde werd al in 1930 gehecht aan het behalen van het wereldkampioenschap voetbal. * Puck van Heel zou nooit meer tegen wereldkampioen José Leandro Andrade spelen. Terwijl Van Heels voetballoopbaan na de zomer van 1930 internationaal een vlucht nam, ging Andrade als wereldkampioen juist ten onder. Zijn ogen werden almaar slechter, hij ging minder voetballen en steeds meer drinken. Zijn spelerscarrière bereikte midden jaren dertig zijn dieptepunt en de voormalige vedette vertrok op zoek naar oude glorie naar Parijs, maar vond daar niets dan ellende. Terwijl Van Heel met Oranje zowel in 1934 als in 1938 uitkwam op het wk, trouwde en naast het voetbal rustig leefde als eigenaar van een goedlopende sigarenzaak, liep de eerste zwarte voetballer van allure vergeefs feestjes af op Place Pigalle en in de Moulin Rouge. Er was niemand meer die hem kende, sinds de jaren twintig was het een komen en gaan van artiesten geweest, en nergens kwam het zwarte wonder nog aan de bak. Andrade had zijn beste tijd gehad en dat besef viel hem zwaar. Twee huwelijken liepen stuk terwijl hij stug doordronk. Halfblind verloor de eerste mondiale voetbalheld alles wat hij liefhad, totdat hij zich gedwongen zag zelfs zijn olympische medailles te verkopen om in leven te blijven. Van Heel verdween tegen zijn veertigste juist moeiteloos in de anonimiteit van een normaal bestaan en dacht met plezier terug aan zijn voetballoopbaan. De vroegere voetbalvedette hoefde nooit zijn prijzen tevoorschijn te halen om 24