Maçons met mededogen
Jacob Abraham Uitenhage de Mist.
22
Hoofdstuk 1
Jacob Abraham Uitenhage de Mist: staatsman en secretaris (1749–1823)
Levensloop Jacob Abraham Uitenhage de Mist is een persoon die spreekt tot de verbeelding. Alleen zijn naam al, Uitenhage de Mist leidt tot verwarring, omdat het voor velen niet duidelijk is hoe de man nu heet: «Uitenhage de Mist» of alleen «De Mist». Dit heeft te maken met het feit dat betrokken persoon op oudere leeftijd koning Willem I vroeg of hij Uitenhage aan zijn achternaam «De Mist» mocht toevoegen, zowel voor hemzelf als zijn wettige kinderen. Er is niet van De Mist bekend dat hij onwettige kinderen had. Bovendien vroeg hij de toevoeging «Uitenhage» eveneens aan voor zijn gestorven kinderen. De koning stond dit toe, na goedkeuring van het Ministerie van Justitie en de Raad van de Adel. Uitenhage de Mist is in zijn tijd een interessant persoon geweest, daar hij de landelijke politiek combineerde met de vrijmetselarij en zijn beroep als secretaris van de stad Kampen.
23
1
Maçons met mededogen
2
Jacob Abraham Uitenhage de Mist werd geboren in Zaltbommel op 20 april 1749. Hij was de zoon van Arnoldus Lambertus de Mist en Geertruida Brechta Vestrinck. Zijn ouders trouwden in de gereformeerde kerk in Kampen op 2 maart 1747, want zijn moeder kwam uit Kampen. Zij was een meisje van gegoede stand, de zuster van de kinderloze weduwnaar mr. Abraham Vestrinck. De laatste was een aanzienlijk man. Hij had onder andere zitting in de raad, was schepen en burgemeester van Kampen, gecommitteerde van de landdag in Overijssel, serviesmeester en weidemeester. Abraham Vestrinck woonde aan de Boven Nieuwstraat. Zijn huis werd later het onderkomen van de vereniging Christelijke Belangen. Het pand zou in 1940 het City Theater huisvesten. Uitenhage de Mist woonde als jongen bij deze oom, die ervoor zorgde dat hij door een goede leraar werd klaargestoomd om rechten te gaan studeren in Leiden. Het lijkt aannemelijk dat hij ook later, toen hij als 20-jarige doctor in de rechtsgeleerdheid weer naar Kampen kwam om secretaris van deze stad te worden, bij oom Vestrinck ging wonen. Deze was een man met grote invloed en heeft ongetwijfeld ook voor de baan van secretaris gezorgd. Op 4 september 1772 trouwde Jacob Abraham Uitenhage de Mist met Amalia Elisabeth Wilhelmina Strubberg. Het huwelijk werd ingezegend in de gereformeerde kerk in Kampen. De bruid kwam uit Cleve in Duitsland, want naar deze plaats werd het huwelijksattest gestuurd. Waar het paar in Kampen woonde is niet bekend. Wel is zeker dat er in dit huwelijk in tien jaar tijd, 1773–1783, ook tien kinderen worden geboren, waarvan er drie jong stierven en in de Bovenkerk te Kampen werden begraven. Een maand na de geboorte van haar tiende
24
1 Jacob Abraham Uitenhage de Mist
kind, op 15 december 1783, stierf ook de moeder, die in het Begrafenisboek wordt aangeduid als: Vrouwe Amalia Elisabeth Wilhelmina Stubberg, huisvrouw van de heer secretaris Uitenhage de Mist. Het is niet bekend waaraan zij stierf, maar haar lichaam moet na tien zwangerschappen in tien jaar tijd wel volledig uitgeput zijn geweest. Zij werd begraven bij haar drie kinderen in de Bovenkerk. Uitenhage de Mist bleef lange tijd weduwnaar. Pas in 1796 trad hij in het huwelijk met Elisabeth Margretha Morré, een bankiersdochter uit Amsterdam. Hij was kennelijk zo verliefd dat hij de vergaderingen van de Nationale Vergadering ervoor verzaakte zoals enkele geachte afgevaardigden besmuikt opmerkten. Uitenhage de Mist vertrok in 1795, kort voor zijn tweede huwelijk, uit Kampen. Wel blijkt uit correspondentie dat hij zich sterk verbonden bleef voelen met de stad Kampen, de stad waarvan hij 26 jaar secretaris was geweest en waar hij de loge Le Profond Silence had opgericht.
Vrijmetselaars Jacob Abraham Uitenhage de Mist kwam als 14-jarige jongen naar Kampen omdat daar de mogelijkheden en het geld waren voor een goede opleiding. Hij woonde bij zijn oom, burgemeester Abraham Vestrinck, die volgens de bronnen rijk was, veel invloed had en een zeer onaangenaam mens moet zijn geweest. Deze oom schijnt de bijnaam te hebben gedragen van «Prins of Paus van Kampen», waarvan prins het meest waarschijnlijk is, want Vestrinck was tenslotte gereformeerd. Hij nam de opleiding van zijn neef ter hand door hem te laten onderwijzen door prof. J. D. van Hoven. De laatste bracht de
25
3
Maçons met mededogen
4
5
jongen de kennis bij die nodig was om aan een studie rechten te beginnen. In 1766 was deze voorstudie afgerond en vertrok de jonge Uitenhage de Mist naar de universiteitsstad Leiden. Daar werd hij al spoedig lid van de loge La Vertu. Hij werd ingewijd tot leerling en gezel (dat was toen mogelijk op dezelfde avond) op 16 november 1766 en op 2 december van hetzelfde jaar verheven tot meester. Een jaar later, op 19 december 1767, werd de toen 18-jarige student Uitenhage de Mist voorzittend meester van de Leidse loge. De loge La Vertu is een van de oudste loges van Nederland. Ze draagt het nummer 7 en werd in 1757 gesticht. De loge leidde in 1767 een noodlijdend bestaan zoals blijkt uit een latere tekenplank (schriftelijke bron te vergelijken met notulen) waarin door Uitenhage de Mist werd vastgesteld dat: ... in ’t eijnde des jaars 1767 gemeene stijl, de Tempel der Loge vervallen, de Broeders verstroyd en de Koninklijke Kunst aan ’t quijnen zijnde, eenige Broederen, wiens vuur nog niet ten eenemaal was uytgebluscht, op middelen bedagt wierden, om dit gebouw weer van onder de puynhopen optedelven, en door verdubbelden ijver de oude luyster aan ’t zelve wedertegeven. Toen Uitenhage de Mist in 1768 was afgestudeerd en naar Kampen vertrok om daar een advocatenpraktijk te beginnen, liet hij de loge La Vertu weer hersteld in oude luister achter. Hij ontving enige jaren later als dank voor zijn werk het «diplome d’ honneur» (meester van eer) van de Leidse loge. Toen Uitenhage de Mist in Kampen aankwam trof hij daar wel vrijmetselaren maar geen loge aan. De militaire ambulante loge La Concorde was in 1767 samen met het bataljon, dat in Kampen was gelegerd, verplaatst naar Arnhem*. De overgebleven militairen en (burger)vrijmetselaren bleven * Onder een ambulante loge verstaat men een loge die gesticht is door vrijmetselaren die voor het merendeel uit militairen bestaan. De loge wordt dus verplaatst als het legeronderdeel waartoe deze militairen behoren
26
naar elders vertrekt. Dit was ook het geval in Kampen.
1 Jacob Abraham Uitenhage de Mist
– zoals het in vrijmetselaarstermen heet – verweesd achter, omdat zij waren verstoken van de «Koninklijke Kunst». Daar bracht de komst van Uitenhage de Mist verandering in. Hij wist zeven andere broeders warm te maken om een loge in Kampen te stichten. Het waren de maçons J. C. de Winter (majoor), J. Lemker van Breda (een aanzienlijk burger), B. F. Schulz (een aanzienlijk burger), E. W. Schulz (luitenant), G. J. Stenekes (burgemeester), C. van Meekeren (luitenant) en N. Wonnenman (militair). Van de laatste is de rang niet bekend, maar het moet een man van aanzien zijn geweest, daar Prins Frederik van Hessen Cassel optrad als gevader (peetvader) bij de doop van diens dochter Frederica, toen deze werd gedoopt in de gereformeerde kerk in Kampen in 1772. In 1770 deden genoemde broeders een verzoek aan het Grootoosten (hoofdbestuur vrijmetselarij in Nederland) in Den Haag om een loge te stichten. Uitenhage de Mist vermeldde in zijn verzoek de naam voor de nieuwe loge. Deze was Le Profond Silence. Hij koos deze naam, omdat: ... deze gantsche zaak alhier met alleruyterste circumspectie [omzichtigheid] en stilheyd zal moeten geschieden, met vermijding van alle éclat [schittering], om reden dat de stad zeer tegen de Maçonnerie [vrijmetselarij] is, en meest alle de Broederen alhier Familie hebben, om welke zij zig zeer moeten cacheeren [geheimhouden] en terughouden. De kleuren van de loge Le Profond Silence werden zwart en goud. Na goedkeuring van Grootmeester baron Carel Baron van Boetzelaer werd de nieuwe loge op 16 juli 1770 geïnstalleerd en wel door voorzittend meester van de loge La Vertu uit Leiden, Lourens van Santen. Hij was lid van deze oude loge en was Uitenhage de Mist opgevolgd als voorzittend meester. Tot op heden is er een bijzondere band tussen de Kamper
27
6
7
8
Maçons met mededogen
9
10
en de Leidse broeders. Het is niet duidelijk waar de installatie plaatsvond. Karel van Hulst, de schrijver van 100 jaar geschiedenis Kamper vrijmetselarij, was van mening dat de plechtigheden in het grote huis van Uitenhage de Mist werden gehouden en niet in een of ander logement. In een particulier huis kon de zaak beter geheim blijven. Een en ander kan natuurlijk ook in het huis van een van de andere broeders hebben plaatsgevonden. De meeste van hen waren welgesteld en zullen er de ruimte voor hebben gehad. Er waren tijdens de installatie van de nieuwe loge eveneens vijf visiteurs uit andere loges aanwezig. Nog op die zelfde avond werd het bestuur van de nieuwe loge gekozen: Uitenhage de Mist als voorzittende meester, N. Wonneman en G. J. Stenekes tot opzieners en B. F. Schulz als geheimschrijver. Daarnaast waren de andere initiatiefnemers J. Lemker van Breda, E. W. Schultz en C. van Meekeren aanwezig. P. Boerse uit Vollenhove werd, na voordracht en ballotage, als erelid aangenomen. Tot dienaar (servant) van de loge benoemde men de Kamper burger Jan Mol. Nadat de loge Le Profond Silence een feit was vonden nog dezelfde avond de eerste inwijdingen plaats. Tot de graden van leerling en gezel werden aangenomen: Zeno Lambert Forsten, oud 23 jaar, geboren in Wildervank in de provincie Groningen, advocaat in Kampen; Herman Willem Hubert, oud 19 jaar, geboren in Kampen, lid van de gezworen gemeente(raad) van Kampen; Herman Joost Hagedoorn, 21 jaar, geboren in Deventer, student rechten in Utrecht en Johannes Casparus van Heimenbergh, oud 39 jaar, geboren in Kamperveen. De plechtigheden werden afgesloten met een tafelloge (maaltijd), zoals ook nu nog de gewoonte is. Drie van de vier nieuwe broeders waren jonge mannen. De gemiddelde leeftijd van de
28
1 Jacob Abraham Uitenhage de Mist
Kamper vrijmetselaren, die in de jaren 1770–1777 toetraden tot de loge, lag rond de 25 jaar. Zij waren over het algemeen welgesteld of hadden welgestelde ouders. Anders was het ook niet mogelijk om het inschrijfgeld van ƒ 52,10 te betalen en de ƒ 26,05 die een meesterverheffing kostte. Jacob Abraham Uitenhage de Mist had zoals gezegd een welgestelde oom. Deze zorgde er voor dat zijn neef in 1765 weidend grootburger van Kampen werd, wat inhield dat hij koeien mocht hebben die hij kon laten weiden op de stedelijke gronden. Daarnaast kon hij worden benoemd in alle stedelijke functies en hadden zijn kinderen het recht, mochten zij wees worden, in het Groot Burgerweeshuis te worden opgenomen. Uitenhage de Mist was een deftig heer en hij liet dan ook negen van zijn tien kinderen dopen in de deftige Fransche Kerk evenals tien andere vrijmetselaren in Kampen deden. In de jaren 1774–1805 werden er in ieder geval 36 kinderen van vrijmetselaren gedoopt in deze kerk. De kinderen hadden veelal Franse namen en ook de ouders lieten hun namen soms verfranst in de doopboeken opnemen. Dat was niet ongewoon in de 18de eeuw al sprak de gegoede burgerij slecht Frans. In 1770 had Kampen dus een loge met een bestuur en leden, maar nog geen eigen gebouw waarin bijeenkomsten konden plaatsvinden. De eerste ruimte huurde men van Gerrit Huiskes voor ƒ 20,– per maand, voor die jaren een vorstelijk bedrag. Het was een binnenkamer in het huis aan de Rhijnvisch-gang (Boven Nieuwstraat). Een eeuw later trof men in deze kamer op de schoorsteen, uitgewerkt in stucwerk, nog de maçonnieke symbolen passer en winkelhaak aan. Na enige tijd verhuisde de loge van de Boven Nieuwstraat naar de bovenkamers van het logement het Wapen van Kampen, gelegen
29
11
12
13
Maçons met mededogen
14
op de hoek van de Oudestraat en Marktsteeg. Hier betaalde men ƒ 25,– per maand. In dit logement van kastelein Groen bleef de loge een kleine twintig jaar om daarna te verhuizen naar het huis van de weduwe Böhm aan de Nieuwe Markt. Hier huurde men enkele jaren een kamer. In de notulen van de loge staat te lezen dat de broeders H. de Feijfer en W. L. van der Upwich in 1803 van het bestuur de opdracht kregen afspraken te maken met de weduwe Böhm. Het voorstel was dat ze de kamer waarin de (tafel)loge werd gehouden voor ƒ 3,– per keer moest schoonmaken en dat ze het eten wat na het souper was overgebleven mocht houden. In 1808 vertrok de Kamper loge Le Profond Silence naar kamers boven de Latijnse School. Men betaalde weinig huur (ƒ 25,– per jaar) maar had ook weinig accommodatie. De kamers waren bijvoorbeeld ongeschikt voor tempeldiensten. Kandidaten moesten in een mand door een gat in de zoldering de tempel worden ingeleid. Waarschijnlijk kwamen de kandidaten op deze ongebruikelijke manier in de tempel doordat de voorbereidingskamer boven de tempelkamer lag. Het was geen optie om de kandidaten door het gebouw te geleiden, want dat zou het besloten karakter van de inwijding hebben geschaad. Ongetwijfeld zal deze bijzondere manier van binnenkomen het spelelement in het rituaal hebben vergroot. In hoeverre de Kamper bevolking van de vrijmetselarij wist blijft een vraag. In ieder geval moet zij bekend geweest zijn met de banketten (diners) die men van maçonnieke zijde hield, want die werden gegeven vanaf 1820 in hotels en restaurants in de binnenstad. In de beginjaren van de vrijmetselarij werd er na elke vergadering een banket gehouden waar het er vrolijk aan toeging. Er werd gezongen en kaart gespeeld. Het reglement van de loge riep ook op tot vrolijkheid met de
30
1 Jacob Abraham Uitenhage de Mist
woorden: De Broederen zullen zich aan de Tafel-Loge, als anders, zorgvuldiglijk hebben te wachten van alle verdrietige dispuuten, die ’t aangenaame der broederlijke bijeenkomste eenigszins zouden kunnen stooren: en vooral zich onthouden van vloeken en andere indecente, godslasterlijke of kwaadspreekende discoursen [discussies]: of zullen hierover terstond zonder eenige coniventie [overleg] na bevindinge van zaaken geboet worden door den Grootmeester der Loge. Visiteurs (gasten afkomstig uit andere loges) aten en dronken tweemaal voor niets mee, de derde keer moesten ze een rijksdaalder betalen. Na 1828 werden de banketten teruggebracht tot drie per jaar. Heden wordt er in de voorzaal van de loge Le Profond Silence slechts een keer per jaar een blanc banquet (diner) met dames gegeven en er wordt ook niet meer gezongen en gekaart. Na haar omzwervingen door de binnenstad wist de loge in 1887 een pand te kopen aan de Boven Nieuwstraat, niet ver van haar eerste onderkomen. In 1888 werd het gebouw ingewijd. In dit pand komt de loge nog steeds bijeen. Ondanks de stedelijke verordering moet het stadsbestuur van Kampen, zei het informeel, een welwillende houding ten opzichte van de vrijmetselarij hebben aangenomen. Er zijn nooit invallen bij de loge geweest. Het bestuur van de loge vond het zelfs tot 1815 niet nodig om een dekker aan te stellen, om zo personen, die het wachtwoord niet kenden, buiten de loge te houden of om de broeders te waarschuwen voor dreigend gevaar. Pas in 1815 werd Jan Lodewijk IJske, 21 jaar oud en controleur van de directe belastingen in Kampen, de eerste dekker van de loge Le Profond Silence. De loge had overigens geen enkel gevaar te duchten van stadsbesturen waar
31
15
16
Maçons met mededogen
17
18
permanent vrijmetselaren in zaten. De stadssecretaris was vaak een medebroeder evenals de politiecommissaris. Zoals bijvoorbeeld Carl Fredrik Nehrkorn, die onder meer het ambt van voorzittend meester in de loge bekleedde. Niet bekend is waarom de loge, na 45 jaar zonder dekker te hebben gefunctioneerd, er toch een aanstelde. Wellicht omdat de vrijmetselarij deze functie kende en de Kamper loge haar alsnog invulde. Uitenhage de Mist was van 1770 tot en met 1791 voorzittend meester van de loge Le Profond Silence. In het jaar 1792 nam broeder Adriaan de Nijs deze taak voor een jaar over, waarna Uitenhage de Mist opnieuw voor een jaar werd benoemd tot De Nijs het voorzitterschap definitief van hem overnam. Uitenhage de Mist vertrok in 1795 uit Kampen maar bleef tot 1812 lid van de Kamper loge Le Profond Silence. In zijn Kamper Jaren realiseerde Uitenhage de Mist drie maçonnieke zaken. Hij richtte zoals gezegd in 1770 de loge Le Profond Silence op. In 1777 richtte hij de militaire loge L’Esprit du Corps op, veelal met officieren die behoorden tot het cavalerie-regiment Van Rechteren en lid waren Le Profond Silence. Deze militaire loge zou later naar Leeuwarden vertrekken. In hetzelfde jaar werd de loge Le Profond Silence gemachtigd een geregelde Schotse loge op te richten. Dat hield in dat men broeders, die al meester waren, mocht verhogen in een hogere graad. Van deze loge, het Kapittel geheten, was Uitenhage de Mist voorzittend meester. In 1795 vertrok Uitenhage de Mist om politieke redenen uit Kampen. Zijn professionele werkzaamheden namen in omvang en gewicht toe en verplaatsten zich van de lokale naar de nationale sfeer. Evenzo ging het in de vrijmetselarij. In
32
1 Jacob Abraham Uitenhage de Mist
het voorjaar van 1797 werd hij voorzitter van het comité dat een nieuw wetboek voor de vrijmetselarij moest voorbereiden. Het wetboek geheten «Wetboek voor de Broederschap der Vrij-Metselaaren» was in de winter van hetzelfde jaar af en werd gunstig ontvangen. De verklaring tot het werk, het Tafereel geheten, verwoord door Uitenhage de Mist toen hij tot gedeputeerd grootmeester was benoemd, werd gedrukt en verspreid over alle loges in Nederland. De medewerking aan het wetboek had een positieve invloed op Uitenhage de Mist’s maçonnieke carrière. In 1799 ontving hij het honorair (ere) lidmaatschap van de Amsterdamse loge La Charité en in het jaar 1800 werd hij Gedeputeerd Grootmeester (vice-voorzitter) van de Orde van vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden (hoofdbestuur loges). Uit de verklaring (Tafereel) van Uitenhage de Mist, die hij aflegde in de loge La Charité, zei hij dat hij de vrijmetselarij altijd als: eene stille Leerschool van deugd en goede zeden heeft beschouwd, zodat vooral jonge broeders nuttige leden van de maatschappij zouden worden, mede omdat zij daar leerden gehoorzamen aan gezag. Volgens Uitenhage de Mist kon de loge ook een schuilplaats zijn die de: rampen deezes leevens verzagten (Uitenhage de Mist wist van deze rampen, hij had inmiddels vijf kinderen en twee echtgenotes naar het graf gebracht). De vrijmetselarij bood volgens hem als enige orde in de wereld een middel: ... om eerlijke lieden van allerlei Stand, van allerlei Godsdienstige Gezindheid, van allerlei Staatkundige denkwijze, niet alleen van ééne Stad, van één Gewest, maar van het geheele Vaderland van Nabuurige Volken en Rijken, ja van genoegzaam de gansche beschaafde Wereld elkanderen te doen kennen – in één zeker punt te vereenigen ... Tenslotte eindigde Uitenhage de Mist zijn speech door te ontkennen dat
33
Maçons met mededogen
19
20 21
22
23
de vrijmetselarij een: ... stooköven van Ongodisterij, Zedenloosheid, en alles verwoestende burgerlijke en staatkundige Twisten was, zoals tegenstanders beweerden. Toen Uitenhage de Mist in 1803 voor de toenmalige regering werd uitgezonden naar Zuid-Afrika herstelde hij daar de loge De Goede Hoop in al haar luister. Deze daad was, zover te traceren is, zijn laatste maçonnieke daad. Hij bleef tot 1812 lid van de Kamper loge Le Profond Silence. Jacob Abraham Uitenhage de Mist stierf in 1823 in Voorburg. Nergens in vrijmetselarenkringen vermeldde of besteedde men enige aandacht aan zijn heengaan. In de ledenlijst van 1812 van Le Profond Silence staat Uitenhage de Mist als contribuerend lid. In het jaar 1813 komt hij niet meer op deze lijst voor. Er is geen uitleg. Ook niet in het jaar van zijn overlijden. Ook in de Notulen van het Grootoosten werd noch in 1812 en 1813 noch 1823 zijn naam genoemd. Er is slechts een bron die van horen zeggen heeft gehoord dat de dood van Uitenhage de Mist in zijn oude loge La Vertu plechtig werd herdacht. Dat kan zijn, maar op zijn ledenkaart berustend bij Maçonniek Centrum in Den Haag, staat te lezen dat hij in 1813 ontslag nam uit de Kamper loge Le Profond Silence, dat Uitenhage de Mist in 1814 bedankte bij de Amsterdamse loge La Charité en dat hij in 1815 ontslag nam bij laatst genoemde loge. Het lijkt onwaarschijnlijk dat Uitenhage de Mist daarna lid werd van een andere loge. Hij komt in ieder geval in de jaren 1815–1823 niet voor op de ledenlijsten van de toen Haagse loges L’Union Royale en L’Union Frédéric. Hoewel dit nergens expliciet wordt vermeld kan men niet anders concluderen dan dat Uitenhage de Mist na een lange maçonnieke loopbaan de Orde heeft gedekt (lidmaatschap heeft opgezegd). Veel later, in 1876, zal zijn achterkleinzoon,
34
1 Jacob Abraham Uitenhage de Mist
Jacob Abraham Arnold lid worden van de Kamper loge. Bij zijn inschrijving werd in een noot vermeld dat zijn overgrootvader de stichter van de loge was, maar niet dat hij de loge had verlaten. Naar het waarom kan men slechts gissen. Was het omdat hij was teleurgesteld dat hij niet weer in het hoofdbestuur van de loge werd gekozen en dat zijn Wetboek voor Vrijmetselaren werd afgeschaft, óf was hij bang dat lidmaatschap van een loge zijn latere indrukwekkende politieke carrière zou schaden óf moest zijn derde vrouw niets van vrijmetselarij hebben?
24
Secretaris In 1768 vestigde de jurist Uitenhage de Mist zich in Kampen als advocaat. Een jaar later werd hij tot derde secretaris van de stad benoemd. De andere secretarissen waren Cornelis Roldanus en Arent Jan Lemker, eveneens rechtsgeleerden. Uitenhage de Mist nam de plaats in van wijlen H. E. Hubert. In de resolutie (aanstelling) staat dat Uitenhage de Mist de stad Kampen 5000 caroli guldens schonk. Men kan gevoeglijk aannemen dat het ambt voor hem werd gekocht door zijn oom burgemeester Abraham Vestrinck. In dit geval ook nog voor te weinig geld, daar Uitenhage de Mist een gekocht burgerschap bezat en voor het ambt ƒ 7000,– had behoren neer te tellen. Een rekest van de heren A. L. Greven en A. H. ten Oever ingediend bij de magistraat van Kampen haalde niets uit, want Abraham Vestrinck was de magistraat.
35
25
26
27
Maçons met mededogen
Het kopen van ambten was overigens een gangbare procedure in Kampen, het gewest Overijssel en de Republiek de Zeven Verenigde Nederlanden.
28
Deze Republiek bestond uit de zeven provincies: Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Groningen, Gelderland en Overijssel. De macht in de Republiek lag bij afgevaardigden van deze provincies, de Staten geheten. In bijvoorbeeld de Staten van Overijssel zaten de afgevaardigden van de drie steden Kampen, Zwolle, Deventer en die van de ridderschap (adel). De Staten stelden een stadhouder aan die een nazaat was van Willem van Oranje en opperbevelhebber was van het Staatse leger. Ten tijde van Uitenhage de Mist was prins Willem V stadhouder, een weinig doortastend man. Hoewel dus het ambt van stadhouder niet erfelijk was – de hoogste macht lag immers bij de Staten – wisten de Oranjes dit in de praktijk wel erfelijk te maken. In de 18de eeuw heerste er grote onvrede over het staatsbestel, ook al door de vele oorlogen die de Republiek voerde en economische toestand de Nederlanden niet ten goede kwam. In Kampen liep bijvoorbeeld, als een teken van economische malaise, het aantal inwoners terug van 6.050 in het jaar 1675 tot 5.370 in 1748. Later zou dit weer toenemen. Bij de Volkstelling van 1795 woonden er 6.214 zielen in deze stad. Het land was grofweg verdeeld in twee politieke groeperingen: de oranje- of prinsgezinden en de patriotten. De prinsgezinden, waren zoals het woord al zegt, de mening toegedaan dat er altijd een afstammeling van de Oranjes aan het roer moest staan (God, Nederland en Oranje). Hun aanhangers kon men vooral vinden onder predikanten en het «gewone
36
1 Jacob Abraham Uitenhage de Mist
volk». Hoewel, in Friesland was een kwart van de predikanten pro-patriottisch. De patriotten, die de Verlichtingsidealen aanhingen, idealen die aan de Franse Revolutie van 1789 ten grondslag zouden liggen, waren globaal te verdelen in twee groepen: aristocraten en democraten. De eersten wilden dat de macht bij de regenten (de burgerlijke toplaag) bleef. De democraten wilden het volk (burgerij, maar niet de onderlaag) meer zeggenschap geven. In de ene provincie hadden de oranjegezinden de overhand en in andere provincies de patriotten. Overijssel en ook Kampen waren voor 1787 patriottisch of staatsgezind. Dat had tot gevolg dat vele patriottische ballingen uit oranjegezinde provincies naar Kampen uitweken, zoals ds. Jacobus Kantelaar uit Almelo, dichter Willem Hendrik Sels en de ter dood veroordeelde burgemeester Rauwenhof uit Elburg. Na 1787 veranderde dit door de inval van Pruisische troepen in de Republiek. In dat jaar werd de vrouw van stadhouder Willem V, Wilhelmina van Pruisen, door de patriotten geschoffeerd en wilde zij genoegdoening. Daartoe riep zij haar familielid, koning Frederik van Pruisen, te hulp. Deze viel met een leger de Republiek binnen, een militaire overmacht waartegen de patriotten machteloos stonden. Zij haalden bakzeil en ook Kampen stak op 27 september 1787, om zich in te dekken, de Prince-vlag uit. Uitenhage de Mist werd secretaris van een stad die rond de 6.000 inwoners telde en voor een groot deel van de textielindustrie in verschillende takken van bedrijf, zoals laken, duffel, linnen en trijp afhankelijk was. In het midden van de 18de eeuw waren er in Kampen ongeveer 600 wevers. Naast de textielindustrie waren er rond de 35 pottenbakkerijen in
37
29
30
Maçons met mededogen
31
32
33
34
Kampen. De stad kende een kleine top van rijken zoals de oom van Uitenhage de Mist, Abraham Vestrinck, die naast zijn vele lucratieve banen ook in de lakenindustrie zat. Uitenhage de Mist zelf was niet rijk. Wel erfde hij in 1772 van zijn tante, de zuster van zijn moeder, Elisabeth Magtelt Vestrinck, weduwe van Mattheus Beck, ƒ 4000,–. Kampen bood onderdak aan patriotten die in andere provincies werden vervolgd. In de stad woonde eveneens een andere groep die elders vaak werd vervolgd: Joden. Zij vormden een kleine minderheid. In 1797 waren er 136 Joden in de stad. Uitenhage de Mist had als stadssecretaris met hen te maken. Hij maakte reglementen waaraan de Kamper kehilla (joodse gemeente) zich diende te houden. Deze reglementen werden gemaakt naar aanleiding van een verzoek om bemiddeling door een groep dissidenten binnen de kehilla. Zij verzochten het stadsbestuur te bemiddelen in hun ruzies met andere Joden. Het eerste reglement dateerde trouwens al van 1760 en was al onder de voorganger van Uitenhage de Mist, secretaris H. W. Hubert, tot stand gekomen. Er werd een apart boek, Joode geheten, voor dit doel aangelegd. In het kort komen de reglementen op het volgende neer: een totale controle door de burgerlijke gemeente op de joodse gemeente, zowel in religieus als bestuurlijk opzicht (overigens bemoeide burgemeester Abraham Vestrinck zich ook uitputtend met benoemingen in de gereformeerde kerkenraden). In 1790 kwam daar de controle in economisch opzicht bij. Er werd een resolutie opgesteld, waarin de magistraat trachtte «schamele» Joden uit de stad te weren. Want veel Joden die van Duitsland en Polen op weg waren naar Amsterdam bleven in de Overijssel of Gelderland hangen. Iedere Jood die een vreemde Jood in dienst nam werd gestraft met een boete
38
1 Jacob Abraham Uitenhage de Mist
van 20 goudguldens. Parnassim (bestuurders) van de joodse gemeente moesten toezien op het naleven van deze resolutie. In 1796 werd alles, op papier althans, anders toen de Nationale Vergadering tot de gelijkstelling van Joden met alle andere Nederlanders besloot. Een beslissing waar Uitenhage de Mist fel op tegen was. In 1793 werd Uitenhage de Mist een welgesteld man. Zijn oom Abraham Vestrinck stierf en liet hem alles na, behoudens enkele legaten. Uitenhage de Mist erfde: het erf genaamd Den Oldenkamp, gelegen te Mulligen in het richterambt Oldebroek en het schoutambt Heerde, met daaronder behorende landerijen, zowel leengoed als allodiaal goed (vrij erfgoed). Verder nog de fabriek in Kampen van geweven kant met alles wat daartoe behoorde: woonhuis, gereedschappen, gefabriceerd kant en garens en gerede gelden (gelden waarover kan worden beschikt). In 1795 bood Jacob Abraham Uitenhage de Mist zijn ontslag aan als secretaris. De stad benoemde hem als secretaris honorair. Hij had een andere baan, namelijk die van lid van het Comité tot de Zaken van de Coloniën. Uitenhage de Mist is dan 26 jaar secretaris van de stad Kampen geweest en uit zijn afscheidswoorden is te lezen dat hij van de stad hield. Hij zei zich: ... nooit zouden kunnen losmaaken de banden die hem zou nauw met dezen stad, met de leden van deezen vergadering en met zijne medeburgeren verbinden. Uitenhage de Mist vertrok uit Kampen als een rijk man en liet zijn onroerende eigendommen achter, die door de magistraat werden beschermd. Ook bood de stad Kampen hem persoonlijk bescherming aan als dit nodig mocht zijn. Uitenhage de Mist was in Kampen gekomen als een arme student. Hij verliet de
39
35
Maçons met mededogen
36
stad als een zeer rijk man. Hij zou in dienst van het land een man van statuur worden.
Staatsman Uitenhage de Mist was een patriot en federalist. Het laatste hield in dat hij er een voorstander van was dat de steden bepaalde bevoegdheden, zoals het heffen van een eigen belasting, zouden behouden. Hij was dus tegen de unitarische ideeën van een eenheidsstaat. De unitarissen wilden dat alles centraal zou worden geregeerd (ons land is nu een gedecentraliseerde eenheidsstaat, waar rijk, provincies en gemeenten eigen bevoegdheden bezitten). Eigenlijk wilde Uitenhage de Mist de oude Republiek in stand houden, maar dan zonder de Oranjes en met meer zeggenschap, ook voor de kleine burgerij (dus een vorm van volkssoevereiniteit). Inmiddels was er, door Franse inval in 1795, aan de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een einde gekomen. Zij heette nu de Bataafse Republiek en zou dat tot 1806 blijven. Uitenhage de Mist zou een van haar dienaren worden. Er had een geruisloze revolutie plaatsgevonden. De revolutionairen zetten de orangistische stadsbesturen af (alles zonder bloedvergieten) en plaatsten provisionele representanten van het volk in de raadszalen. Deze afgevaardigden benoemden de leden van de verschillende Provinciale Staten en die wezen op hun beurt de nieuwe leden van de Staten-Generaal aan. De Staten-Generaal besloot door middel van algemeen kiesrecht een Nationale Vergadering bijeen te roepen, die de Staten-Generaal moest vervangen en een nieuwe grondwet moest ontwerpen. Dat geschiedde want januari 1796 kozen
40
1 Jacob Abraham Uitenhage de Mist
alle mannelijk inwoners van boven de twintig, die verklaarden de volkssoevereiniteit aan te hangen en geen steun uit de armenkassen te genieten, de Nationale Vergadering. Op 1 mei van hetzelfde jaar nam Jacob Abraham Uitenhage de Mist zitting in de Nationale Vergadering voor het district Deventer. Hij was toen 47 jaar en bijna 13 jaar weduwnaar. Uitenhage de Mist zou overigens niet meer lang alleen blijven. Met zijn vertrek uit Kampen naar Amsterdam was een nieuwe fase in zijn leven aangebroken, zowel in de publieke als private sfeer. Hij vond een nieuwe vrouw, Margretha Morren, met wie hij op 8 mei 1796 trouwde. Deze nieuwe liefde verhinderde hem om alle vergaderingen van de Nationale Vergadering bij te wonen, die gingen over de gelijkstelling van de Joden. Bij de slotdebatten kwam hij alsnog met allerlei argumenten, wat tot meesmuilende opmerkingen leidde van andere leden. Over de vraag of Joden moesten worden gelijkgesteld met andere burgers was de Nationale Vergadering sterk verdeeld. Fel voorstander van de gelijkstelling was de Kamper predikant Jacobus Kantelaar uit Kampen. Een even fel tegenstander was Jacob Abraham Uitenhage de Mist, voormalig secretaris van deze stad. Zijn argumenten waren de volgende: in de eerste plaats hadden de Joden de slechte behandeling die zij alom genoten aan zichzelf te wijten. Weliswaar zei hij dat hij vervolging van Joden verafschuwde, maar hij vond toch dat deze vervolging «geschiedkundig in hun eigen gedrag moet worden vastgehaakt». Een andere reden voor federalist Uitenhage de Mist om Joden geen burgerrecht te verlenen was het feit dat er geen Nederlands burgerrecht bestond. In zijn optie bezaten de steden het recht het burgerrecht individueel te verlenen en gold het dus niet voor een collectief van 50.000 Joden (inder-
41
37
Maçons met mededogen
38
daad verleenden de steden burgerrecht). Volgens hem bezat de Nationale Vergadering juridisch gezien niet de bevoegdheid burgerrechten te verlenen. Uitenhage de Mist vond dat een maatschappij het recht had vreemdelingen, die geen actief lid van de maatschappij waren, het burgerrecht te weigeren. Tenslotte bracht hij het argument naar voren dat, als men Joden burgerrechten zou geven, er heftige twisten tussen hen zouden uitbreken, daar de stad geen zeggenschap meer had over de gang van zaken in de synagoge omdat de Nationale Vergadering (al eerder) had besloten kerk en staat te scheiden. Er konden door de stad dus geen reglementen aan Joden opgelegd worden om hen in het gareel te houden. Uiteindelijk stemden de afgevaardigden van de Nationale Vergadering er mee in om, mede onder Franse druk, Joden burgerrechten te verlenen. Jacob Abraham Uitenhage de Mist was dus bepaald geen jodenvriend. Hij was een federalist (en vrijmetselaar) die kennelijk een blinde vlek had waar het de rechten van Joden betrof. Hij zag hen, mede door zijn ervaringen als stadssecretaris van Kampen, als een aparte natie in de Nederlandse samenleving. Uitenhage de Mist wist in de periode 1795–1813, de tijd tussen de oude Republiek en Nederland als Koninkrijk, altijd politiek te overleven, tot 1798. Toen de radicale elementen (unitarissen) in de Nationale Vergadering de boventoon voerden en in januari 1798 tot een staatsgreep overgingen, lieten zij 22 federalisten gevangen nemen. Onder hen was Uitenhage de Mist. Hij werd in hechtenis genomen en naar Huis ten Bosch gebracht door generaal Herman Willem Daendels. Deze Daendels was als jonge officier in 1785 in de Kamper
42
1 Jacob Abraham Uitenhage de Mist
loge Le Profond Silence ingewijd toen Uitenhage de Mist daar voorzittend meester was. Daendels was dus een medebroeder. Uitenhage de Mist werd enige tijd opgesloten onder een mild regime. Een half jaar later volgde een tweede staatsgreep, nu kwamen de gematigde unitarissen aan het bewind en werd hij vrijgelaten. Hij vertrok naar zijn huis in Beverwijk. In 1800 stierf Margretha Morren, zijn tweede vrouw. In hetzelfde jaar deed Uitenhage de Mist weer mee in de landelijke politiek. Hij werd lid van de nieuw gecreëerde Raad der Aziatische Bezittingen, een baan die hem was bezorgd door een medegevangene uit Huis Ten Bosch. Uitenhage de Mist was zich bewust dat hij van draaikonterij kon worden beschuldigd toen hij aan een vriend schreef, dat: men uit een posterieure acceptatie mij van onstandvastigheid kan soupçonneren, en mij rangschikken onder het getal van zulke, die zonder fermeteit en vastheid gewoon zijn zich te voegen. Het ontbrak hem kennelijk niet aan zelfkennis, maar misschien heeft hij gemeend het land te moeten dienen omdat hij daar de capaciteiten voor had, want om het geld hoefde hij het niet te doen. In 1802 brak er een nieuwe fase in het leven van Uitenhage de Mist aan. Hij werd door de toenmalige regering benoemd tot Commissaris-Generaal. In deze nieuwe functie moest hij de bezittingen in de Kaapkolonie weer van de Engelsen overnemen en er een Nederlands bestuur vestigen. Dat was mogelijk geworden omdat Engeland en Frankrijk de oorlog hadden beëindigd bij het verdrag van Amiens. Dat verdrag bepaalde dat de vroegere Nederlands koloniën in Zuid-Afrika aan Nederland werden teruggegeven. Hij moest dit proces begeleiden en een bestuur van Nederlandse ambtenaren instellen, dat rechtstreeks onder Den Haag viel.
43
39
40
41
Maçons met mededogen
42
In juli 1802 vertrok Uitenhage de Mist van de rede van Texel op weg naar de Kaapkolonie. Hij werd vergezeld door zijn zwager mr. L. C. H. Strubberg, toekomstig Raad van Justitie aan de Kaap, zijn oudste zoon Arnold, die als zijn secretaris optrad, zijn 18-jarige jongste dochter Augusta, die haar vader niet alleen wou laten en een stoet van ambtenaren. Ze zeilden via Engeland, Tenerife en de Kaapverdische eilanden naar Kaap de Goede Hoop. Tegenwinden en storm zorgden ervoor dat de vloot pas eind december aankwam. In april 1803 begonnen de expedities naar de binnenlanden. Uitenhage de Mist was toen 54 jaar. In maart 1804 was hij klaar met zijn verkenningen, die hij alle op schrift stelde. Hij kon toen weer naar huis, ware het niet dat hij vast zat in de Kaapkolonie, omdat er weer oorlog was uitgebroken tussen Frankrijk en Engeland. Men kon pas begin 1805 met een Amerikaans schip vertrekken dat op de terugweg van China was en huiswaarts keerde. Het zeilschip deed er 56 dagen over om Amerika te bereiken. Uitenhage de Mist en de zijnen bleven drie maanden in de Verenigde Staten. Daarop vertrokken ze naar Nederland, waar ze op 8 juli 1805 in Texel aankwamen. Ze waren drie jaar weggeweest. In die jaren trad hij ook als vrijmetselaar op. Hij blies de loge de Zuid-Afrikaanse loge De Goede Hoop weer nieuw leven in. Na zijn terugkeer uit Zuid-Afrika nam Uitenhage de Mist zijn plaats in de Aziatische Raad weer in. In 1806 kwam er een einde aan de Bataafse Republiek. Deze werd door Napoleon omgezet in het Koninkrijk Holland. Zijn broer Lodewijk Napoleon werd koning van Holland. Uitenhage de Mist bleef zitten en werd in 1806 door de nieuwe koning tot buitengewone staatsraad en secretaris-generaal bij het Ministerie van Koop-
44
1 Jacob Abraham Uitenhage de Mist
handel en Koloniën benoemd. Hetzelfde jaar werd hij gewoon staatsraad en ontving van Lodewijk Napoleon, met veel anderen, een lintje. In 1807 kreeg Uitenhage de Mist een baan als landdrost van Maasland, een functie te vergelijken met de Commissaris van de Koningin in Zuid-Holland. Hij was erg verguld met deze baan en schreef erover aan zijn naaste verwanten: Wie had ooit kunnen denken dat ‘een Bommelsche jongen’ en ‘tweede secretaris van Kampen’ het nog eens zover zou kunnen brengen en ‘Opperste Officier’ zou worden over ‘zoveele importante steden en dorpen, tesamen 301 in getal?’ Voortaan zou hij aangesproken worden met Excellentie en de eerste zijn op de grond van zijn voorvaderen «wiens schimmen hem toelachen». De vreugde om deze baan duurde een half jaar. Toen ontsloeg de koning hem als landdrost in Maasland en benoemde hem in dezelfde functie in Utrecht. Het is niet helemaal duidelijk waarom. Wel dacht de Franse geheime dienst niet onverdeeld gunstig over hem. Men vond dat hij teveel pretenties had, te sterk toegedaan was aan de gereformeerde kerk, katholieken als vijand zag en geen groot vriend van de Fransen was. Hoe het ook zij, Uitenhage de Mist vertrok naar Utrecht en later naar Amsterdam, waar hij zijn derde vrouw, Magdalena de Jonge, douarièrre Mersen, leerde kennen en in 1808 met haar trouwde. Jacob Abraham Uitenhage de Mist zat in de lift wat zijn carrière betrof. In 1809 werd hij president van het nieuw opgerichte Hof van Rekeningen (de huidige Rekenkamer). Dat bleef hij ook toen in 1810 het Koninkrijk Holland werd ingelijfd bij Frankrijk. Hij was erg blij met het goede traktement dat deze baan opleverde en het feit dat het hem deed «zitten op de Bank der Ministers».
45
43
44
Maçons met mededogen
45
In 1813 brak een nieuwe politieke tijd aan toen Nederland een koninkrijk werd met de zoon van stadhouder Willem V als koning. Deze koning Willem I vond in Uitenhage de Mist een bruikbaar onderdaan en benoemde hem in 1814 tot lid van de Vergadering der Aanzienlijken. Hij gaf in deze functie advies over een nieuwe grondwet. Het waren de jaren waarin hij brak met de vrijmetselarij. In 1817 verleende de koning hem, zoals gezegd, toestemming de naam Uitenhage aan De Mist toe te voegen. De afsluiting van zijn carrière was zijn benoeming tot lid van de Eerste Kamer. In 1823 stierf zijn derde vrouw. Hij had nu drie vrouwen en zes kinderen overleefd, waarvan vier kinderen als baby of klein kind stierven. Daarbij verloor hij twee kinderen op oudere leeftijd. Een half jaar later, na het overlijden van zijn derde vrouw, overleed hij zelf. Hij werd begraven in de Nederlands Hervormde kerk van Voorburg. De vrijmetselarij besteedde, voor zover bekend, geen aandacht aan zijn overlijden. Jacob Abraham Uitenhage de Mist heeft zich in de jaren tussen 1795–1813 onder alle regiems weten te handhaven. Dat is mogelijke geweest omdat hij een pragmatisch en wellicht opportunistisch mens was dat meeboog als een riet in de wind en zich, nadat de storm voorbij was, weer oprichtte. Deze houding maakte het hem kennelijk mogelijk de vrijmetselarij te verlaten, die hij zoveel jaren was toegedaan. Hoe anders was Karel van Hulst, evenals Uitenhage de Mist voorzittend meester van de loge Le Profond Silence.
46
1 Jacob Abraham Uitenhage de Mist
47