Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
productie directie Communicatie, Marieke Treffers vormgeving Bureau Wim Zaat, Moerkapelle Exemplaren van deze publicatie zijn telefonisch te bestellen bij Postbus 51 Infolijn, onder vermelding van het ISB nummer. Postbus 51-Infolijn. Telefoon (0800) 8051 gratis.
139- Maken ze meer mogelijk? Studeren met een functiebeperking 2010 Vervolgmeting
Dit rapport is een uitgave van: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Beleidsgerichte studies Hoger onderwijs en
139
Wetenschappelijk onderzoek
Maken ze meer mogelijk? Studeren met een functiebeperking 2010 Vervolgmeting
Elke werkdag van 9.00-21.00 uur of via internet onder www.rijksoverheid.nl [kies rapport] (dit is uitsluitend bedoeld voor bestellingen). ISBN 978.90.59.10.07.87 Prijs € 15,00 Deze publicatie staat ook op internet onder: www.minocw.nl/wetenschap
Hanneke Poels-Ribberink, Evelien Sombekke, Karin Duisings-van Oijen, Jeroen Winkels, Anja van den Broek
Uitgave: september 2011
OCW 08DW2011G017
1110623 BSG 139 omslag.indd 1
19-10-2011 10:02:16
Beleidsgerichte studies Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek
Maken ze meer mogelijk? Studeren met een functiebeperking 2010 Vervolgmeting
Hanneke Poels-Ribberink, Evelien Sombekke, Karin Duisings-van Oijen, Jeroen Winkels, Anja van den Broek
september 2011
1110623 BSG 139 titelpagina.indd 1
19-10-2011 10:07:04
Titel: Auteurs:
Maken ze meer mogelijk? Studeren met een functiebeperking 2010. Vervolgmeting. Hanneke Poels-Ribberink, Evelien Sombekke, Karin Duisings-van Oijen, Jeroen Winkels, Anja van den Broek
© 2011 ITS/ResearchNed Nijmegen in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Alle rechten voorbehouden. Het is niet geoorloofd gegevens uit dit rapport te gebruiken in publicaties zonder nauwkeurige bronvermelding.
ii
Voorwoord
MAKEN ZE MEER MOGELIJK? Een mooie titel voor een rapport dat gaat over het studiesucces van studenten met een handicap of (chronische) ziekte1. Het voorliggende onderzoeksrapport gaat proberen daar antwoord op te geven.
ZE kunnen de medewerkers van de universiteiten en hogescholen zijn, maar kan ook slaan op de eigen verantwoordelijkheid van de studenten. In MEER zit zowel de tijdsdimensie in het onderzoek ('meer dan vroeger') als de vergelijking met andere studenten: voor studenten met een functiebeperking moet soms wat meer, wat extra's worden gedaan. MOGELIJK sluit aan bij de huidige terminologie in de zorg, waar gesproken wordt over mensen met mogelijkheden en talenten in plaats van mensen met beperkingen. De titel is tevens een knipoog naar de titel van het advies van de commissie Maatstaf: Meer Mogelijk Maken2. Dit advies geeft goede aanbevelingen voor verbetering van het studiesucces van studenten met een functiebeperking. Het is interessant deze groep studenten in de toekomst te blijven volgen, om te zien of het studiesucces inderdaad verbeterd is of kan worden.
Het onderwerp ‘studeren met een functiebeperking’ krijgt bij de instellingen en overheid meer en meer de aandacht die het verdient. In de wetgeving hebben de studenten met een functiebeperking een sterkere positie gekregen. Een belangrijke wet is de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte, die in december 2003 in werking is getreden. Deze wet verplicht de onderwijsinstellingen om – in redelijkheid – passende voorzieningen te treffen voor studenten met een handicap of chronische ziekte. Onder deze groep, die in het rapport wordt aangeduid met de term ‘functiebeperking’, vallen bijvoorbeeld ook studenten met ADHD of dyslexie. Daarnaast is in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek een aantal bepalingen opgenomen voor deze groep studenten. Sinds 2011 is daar een belangrijke wijziging aan toegevoegd: bij de accreditatie moet ook gekeken worden naar de toegankelijkheid en studeerbaarheid van het onderwijs voor studenten met een (functie)beperking.
Het voorliggende onderzoeksrapport is in opdracht van het ministerie van OCW uitgevoerd en is een vervolg op het onderzoek van RISBO/SEOR uit 2008. Het rapport gaat in op de oorzaken van vertraging en uitval van studenten met een functiebeperking. Ook wordt belicht wat de hogescholen en universiteiten doen om het deze studenten makkelijker te maken en of studenten daar tevreden over zijn. Deze onderzoeken komen voort uit het plan van aanpak van 2005 om de belemmeringen terug te dringen die studenten met een functiebeperking ondervinden in het hoger onderwijs. Dat plan van aanpak was hard nodig, want deze studenten vallen nog steeds vaker uit en hebben meer kans op vertraging dan studenten zonder functiebeperking.
1 2
De terminologie “handicap of chronische ziekte’ komt uit de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Met de verzamelterm (functie)beperking wordt dezelfde groep bedoeld. http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2010/11/25/advies-commissie-maatstaf-overstuderen-met-functiebeperking.html; aangeboden aan de Tweede Kamer op 25 november 2010.
iii
Dit voorliggende onderzoek is een cohortstudie. De groep eerstejaars van 2008 is in 2010 opnieuw bevraagd en een nieuwe groep eerstejaars is in 2010 voor het eerst geënquêteerd. De resultaten van deze enquêtes zijn beschreven in dit onderzoeksrapport van ITS en ResearchNed. Het onderzoeksrapport is aangevuld met relevant onderzoeksmateriaal uit de Studentenmonitor en de Nationale Studentenenquête. Het rapport zal onder andere worden verspreid onder instellingen voor hoger onderwijs, zodat zij hun voordeel kunnen doen met de uitkomsten van het onderzoek. In 2012 zal de groep eerstejaars van 2010 nogmaals worden ondervraagd en komt er een eindrapport.
Graag willen wij iedereen bedanken die een bijdrage heeft geleverd aan dit onderzoek. Dat zijn vooral de studenten die de enquêtes invulden en de studenten en medewerkers die hebben deelgenomen aan de interviews voor de casestudies. Uiteraard danken we ook de onderzoekers van ITS en ResearchNed. Wij hebben als begeleidingscommissie met veel plezier meegewerkt en meegedacht aan de totstandkoming van het onderzoek en dit rapport. Wij hopen dat het inzichten oplevert die bijdragen aan het verbeteren van het studiesucces voor deze groep studenten.
De begeleidingscommissie vervolgonderzoek studeren met een functiebeperking:
Marlies Leegwater-van der Linden
voorzitter, ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Suzan Klaver
inspectie Hoger Onderwijs
Ivonne Weusthof
Saxion Hogeschool Deventer
Anita Dingelstad
Vrije Universiteit Amsterdam
Willemijn Zwart
Interstedelijk StudentenOverleg
Ilse Hento
Stichting Handicap en Studie
Ans Heppe
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
iv
Samenvatting
Dit onderzoek is gericht op voorzieningen van instellingen in het hoger onderwijs om studeren met een functiebeperking te faciliteren. Omvang en oorzaken van (eventuele) vertraging en uitval in de eerste twee jaar van het hoger onderwijs komen onder andere aan bod. Vier vragen staan centraal:
1.
Hoeveel studenten met een functiebeperking zijn er en welke ontwikkelingen hebben zich in de afgelopen jaren voorgedaan?
2.
Hoe verloopt de opstap van het voortgezet naar het hoger onderwijs?
3.
Wat bieden de instellingen in het hoger onderwijs aan ondersteuning voor studenten met een functiebeperking?
4.
Welke oorzaken zijn er aanwijsbaar voor studievertraging en uitval van studenten met een functiebeperking?
In het onderzoek worden twee diplomacohorten voortgezet onderwijs (2007 en 2009) gevolgd in de doorstroom naar een vervolgstudie of werk. In 2010 heeft voor het diplomacohort 2009 de eerste meting plaatsgevonden, voor diplomacohort 2007 ging het om de vervolgmeting. In 2008 hebben 17.872 deelgenomen en in 2010 hebben 11.809 studenten deelgenomen. Het kwantitatieve onderzoek is in 2010 aangevuld met kwalitatieve interviews met studenten en medewerkers van één hogeschool en één universiteit.
Hoeveel studenten met een functiebeperking zijn er en welke ontwikkelingen hebben zich in de afgelopen jaren voorgedaan? Voor de beantwoording van de eerste onderzoeksvraag is gebruik gemaakt van verschillende databronnen3. Vanwege de grote diversiteit aan vraagformuleringen in deze onderzoeken is het aantal studenten met een functiebeperking niet eenduidig vast te stellen. Op basis van het beschikbare materiaal is een schatting gemaakt. Hieruit wordt geconcludeerd dat tussen de 12,1 procent en 19,3 procent van de ruim 600.000 studenten in het hoger onderwijs kampt met een handicap of functiebeperking. Het aandeel studenten dat als gevolg hiervan belemmeringen ondervindt in de studie ligt naar schatting tussen 6,6 en 10,4 procent. Omdat niet in alle onderzoeken is gevraagd naar de mate van belemmering, presenteren wij een derde schatting. Daaruit blijkt dat, er van uitgaande dat ongeveer 70 procent van de ‘beperkte’ studenten ook daadwerkelijk tijdens de studie ‘belemmerd’ wordt, het aandeel studenten met een functiebeperking dat hierdoor belemmerd wordt tijdens de studie tussen 8,5 en 13,5 procent ligt. De meest voorkomend functiebeperking is dyslexie (tussen 4,7 en 5,6% van de studenten) en ADHD (tussen 3,0 en 4,8% van de studenten)
3
Studentenmonitor Hoger Onderwijs, Startmonitor Hoger Onderwijs, Nationale Studentenenquête en onderzoek Verwey Jonker (2001 en 2005).
v
Hoe verloopt de opstap van het voortgezet naar het hoger onderwijs? De tevredenheid over de geboden hulp in de vooropleiding (de bovenbouw van havo of vwo en het mbo) is over het algemeen hoog. De meeste leerlingen met een functiebeperking vinden dat zij even goed in staat waren de schoolopleiding af te ronden als hun medeleerlingen.
Studenten met een functiebeperking schatten hun kansen op succes in de maatschappij op allerlei gebieden (sociale deelname, onderwijs, arbeidsmarkt) hoog in. Studenten zonder functiebeperking geven vaker dan studenten met een functiebeperking aan dat ze veel advies hebben gehad over de overstap naar het vervolgonderwijs. Dat studenten met een functiebeperking minder vaak ervaren dat ze veel advies krijgen, kan erop duiden dat minder dan bij de andere studenten aan hun behoefte aan advies wordt tegemoet gekomen.
Een groot deel van de respondenten met en zonder functiebeperking dat nog niet is gaan studeren ten tijde van de meting, zal dat wel alsnog gaan doen. Veel van de mbo4/havo/vwo-gediplomeerden geven aan dat ze eerst een jaar wat anders wilden gaan doen. Gediplomeerden met een functiebeperking stromen in dit onderzoek minder snel door naar het hoger onderwijs dan andere studenten. Leerlingen met een functiebeperking verschillen wat betreft de redenen om niet te gaan studeren niet noemenswaardig van andere leerlingen. Wat volgens de leerlingen hen goed zou helpen om te gaan studeren in het hoger onderwijs, ligt op het vlak van studiekeuze: hulp bij de keuze voor een opleiding en goede informatie over studeren.
Wat bieden de instellingen in het hoger onderwijs aan ondersteuning voor studenten met een functiebeperking? Aan de start van de studie nemen studenten met een functiebeperking vaak zelf het initiatief tot contact met de instelling, maar lang niet alle studenten zoeken contact of stellen de instelling op de hoogte van hun beperking. De belangrijkste reden daarvoor is dat ze vinden dat ze geen hulp of begeleiding nodig hebben. Bij de start van de studie heeft bijna de helft van de studenten met een functiebeperking een gesprek gehad over hulp en begeleiding.
Voorafgaand aan de studie lijken de voorzieningen voor studenten met een functiebeperking nauwelijks een rol te spelen bij de keuze voor de instelling. De studenten zijn over het algemeen redelijk positief over de voorlichting over studeren met een beperking. In het wo zijn de studenten met een functiebeperking positiever over de voorlichting dan in het hbo. De eerstejaars van het diplomacohort 2009 zijn iets positiever over de voorlichting dan de eerstejaars van het diplomacohort 2007. Ofschoon de meerderheid van de studenten positief is over de voorlichting, vindt tegelijkertijd een groot deel van de studenten dat de instellingen niet veel moeite doen om hen voor te lichten over het studeren met een beperking.
Wat betreft het aanbod van voorzieningen worden bijzondere tentamenvoorzieningen en persoonlijke begeleiding over het algemeen voldoende aangeboden. Deze voorzieningen worden daarbij door de studenten positief gewaardeerd en als nuttig ervaren. De voorzieningen waar nog meer behoefte aan is, zijn de opgeknipte stages, persoonlijke tijd- en examenschema’s, colleges beluisteren via websites, individuele studieruimtes en een andere inhoud van sommige curriculumonderdelen.
vi
Studenten zijn doorgaans niet te spreken over de kwaliteit of het nut van begeleiding bij dyslexie, bemiddeling voor een stageplek en hulp van de medewerkers van de instelling bij het maken van opdrachten.
Studenten geven aan dat de aanpassingen die speciaal voor hen worden gedaan aan de inhoud van het programma (zowel in het curriculum als bij tentamens) en de persoonlijke tijdschema’s (zowel in het curriculum als bij tentamens) het beste helpen bij het opheffen van belemmeringen bij het studeren. In 2010 zijn de studenten die ook in 2008 werden ondervraagd iets negatiever over de deskundigheid van de mensen die hen begeleiden4. Er is een aantal aanbevelingen geformuleerd dat zich richt op de instellingen. Omdat deze aanbevelingen deels zijn gebaseerd op het kwalitatieve onderzoeksdeel (gesprekken met medewerkers en studenten bij twee instellingen) zijn ze mogelijk niet op alle instellingen in het hoger onderwijs van toepassing.
Welke oorzaken zijn er aanwijsbaar voor studievertraging en uitval van studenten met een functiebeperking? Hoewel studenten met een functiebeperking meer tijd aan (zelf)studie besteden en minder tijd aan betaalde arbeid, is hun studievoortgang trager en behalen zij iets minder studiepunten. Daarnaast blijkt dat studenten met een functiebeperking, vergeleken met overige studenten, zichzelf minder kans geven om hun studie succesvol af te ronden. Het gaat hierbij met name om studenten die de functiebeperking in hun studie als belemmerend ervaren.
Eerstejaarsstudenten met een functiebeperking of gezondheidsklacht verlaten hun opleiding vaker voortijdig dan andere eerstejaarsstudenten. Daarnaast komt deze groep relatief vaak voor in de groep langstudeerders. Het onderzoek toont aan dat studenten trager gaan studeren naarmate zij meer belemmerd worden door hun functiebeperking. Voor studievoortgang en -vertraging is niet aangetoond dat allochtone studenten met een functiebeperking een specifieke risicogroep vormen. Allochtone studenten die expliciet belemmeringen ervaren in het onderwijs zijn dit daarentegen wel.
De meest genoemde oorzaken van vertraging en uitval van studenten met een functiebeperking hebben te maken met voorzieningen en docenten. Studenten die belemmeringen ervaren noemen vaker de voorlichting over voorzieningen, het gebrek aan aanpassingen in het onderwijs en de kennis van docenten over de functiebeperking. De belangrijkste reden voor het staken van hun studie verschilt niet veel voor studenten met en zonder functiebeperkingen: een verkeerde studiekeuze staat boven aan. Uitvallers met een functiebeperking vinden vaker dat hun opleiding (zeer) veel hulp heeft geboden bij het nemen van de beslissing om al dan niet te stoppen. Manieren om studieuitval te voorkomen zijn volgens studenten onder andere betere voorlichting vooraf, een betere introductie in de studie, meer studiebegeleiding en een beter rooster/programmering. Bij studenten met een functiebeperking spelen daarnaast meer/betere voorzieningen en soms aanpassing in het curriculum een rol. Er zijn opleidingsfacetten waar studenten met een functiebeperking minder tevreden over zijn dan andere studenten. Het gaat dan met name over studielast, studieroosters en informatievoorziening.
4
Vraagstelling is in 2010 minimaal gewijzigd.
vii
Inhoud
Voorwoord
iii
Samenvatting
v
1 Inleiding
11
2 Onderzoeksopzet 2.1 Onderzoeksopzet
17 17
2.1.1 Enquêtes onder studenten
17
2.1.2 Casestudies
18
2.2 Analyse en rapportage
19
3 Omvang en kenmerken van de populatie
21
3.1 Inleiding
21
3.2 Databronnen
21
3.3 Het aantal studenten met een functiebeperking
23
3.4 Advies ten aanzien van de vraagstelling
28
3.5 Omvang en aard van de functiebeperking
30
3.6 Functiebeperkingen naar achtergrondkenmerken
33
3.7 Samenvatting en conclusies
35
4 Opstap naar het hoger onderwijs
39
4.1 Inleiding
39
4.2 Situatie in de bovenbouw van vooropleiding
39
4.3 Instroom in het hoger onderwijs
50
4.4 Samenvatting en conclusies
58
5 Voorzieningen
61
5.1 Inleiding
61
5.2 Voorlichting en intake
61
5.2.1 Voorlichting
61
5.2.2 Intake
66
5.3 Maatregelen en voorzieningen
70
5.3.1 Contact met medewerkers en studenten binnen onderwijsinstelling
70
5.3.2 Gebruik voorzieningen binnen onderwijsinstelling
72
5.3.3 Extra maanden studiefinanciering
72
5.3.4 Gebruik voorzieningen buiten de onderwijsinstelling
73
5.3.5 Wenselijkheid, noodzaak, aanbod, gebruik, beoordeling en effect van maatregelen en voorzieningen 5.3.6 Deskundigheid van medewerkers 5.4 Samenvatting en conclusies
74 82 84
9
6 Studievoortgang, studiesucces en studieuitval
87
6.1 Inleiding
87
6.2 Studievoortgang en tijdbesteding
87
6.2.1 Studievoortgang
88
6.2.2 Tijdbesteding
89
6.3 Studiegedrag en verwacht studiesucces 6.3.1 Studiegedrag 6.3.2 Verwacht studiesucces
94 95 98
6.3.3 Studieprestaties
101
6.4 Studievoortgang verklaard
103
6.5 Studievertraging en studieuitval
104
6.5.1 Studievertraging
104
6.5.2 Studieuitval
106
6.5.3 Langstudeerders
111
6.6 Tevredenheid over de opleiding
113
6.7 Samenvatting en conclusies
116
7 Beleid en praktijk in instellingen
119
7.1 Inleiding
119
7.2 Zorg voor kwaliteit
121
7.3 De omgang met wet- en regelgeving
125
7.4 De praktijk
126
7.5 Leerroutes van medewerkers: deskundigheidsbevordering
129
7.6 Samenvatting en conclusies
132
8 Conclusies
135
8.1 Bovenbouw van vooropleiding en instroom in het hoger onderwijs
135
8.2 Omvang en kenmerken van de groep studenten met een functiebeperking
136
8.3 Voorzieningen in het hoger onderwijs
138
8.4 Omvang en oorzaken van vertraging en uitval
140
8.5 Beleid en praktijk in instellingen (case-studies)
141
8.6 Aangrijpingspunten voor beleid
142
8.7 Maken ze meer mogelijk?
143
Bijlage 1: Leden begeleidingscommissie
145
Bijlage 2: Achtergrondinformatie bij de respons
147
Bijlage 3: Overzicht casestudies
149
Bijlage 4: Vragenlijst cohort 2009
153
Bijlage 5: Vragenlijst cohort 2007
169
Bijlage 6: Overzicht figuren en tabellen
183
10
1
Inleiding
Het merendeel van de scholieren in het voortgezet onderwijs en studenten in Nederland leert en studeert zonder handicap of chronische ziekte. Uit onderzoek uitgevoerd in 20085, waar deze studie een vervolg op is, bleek dat zestien procent van de eerstejaarsstudenten in het hoger onderwijs een functiebeperking heeft. De helft daarvan ondervindt naar eigen zeggen belemmeringen bij het volgen van onderwijs. Het betreft hier ongeveer vijftigduizend studenten aan Nederlandse universiteiten en hogescholen. Volgens dit onderzoek uit 2008 worden studenten met een functiebeperking belemmerd in de voortgang van hun studie, ondanks de aanwezigheid van een groot aantal generieke én specifieke voorzieningen voor deze groep studenten.
De belemmeringen én voorzieningen voor het studeren met een functiebeperking variëren van betrekkelijk eenvoudig tot complex en diep ingrijpend, zowel voor de student als voor de onderwijsinstelling. Wat betreft voorzieningen gaat het bijvoorbeeld om wijzigingen in het studierooster, aanpassing van werkvormen en aanwezigheid van een breed scala aan hulpmiddelen. Maar het gaat ook om meer algemene voorzieningen van een instelling en van de voorzieningen die de diverse opleidingen studenten bieden. Denk bijvoorbeeld aan fysieke (gebouwen) en digitale (websites, digitale leermiddelen) toegankelijkheid, organisatie van studiekeuzegesprekken, voorlichting en informatievoorziening aan studenten, maar ook aan kennis van medewerkers over het studeren met een functiebeperking. De aanwezigheid van, de bekendheid met én het gebruik van – die drie zijn bepaald niet identiek - de diverse voorzieningen zijn uiteindelijk bepalend voor de grip die een student met een functiebeperking heeft op (de voortgang van) zijn of haar studie.
Het beleid van de landelijke overheid is er op gericht om de ondersteuning van studenten met een functiebeperking zo dicht mogelijk bij de student te organiseren, bij voorkeur op de instelling waar hij of zij studeert. Dit ligt ook in de lijn van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wbghcz) en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Whw).
De Wbghcz, van kracht sinds 1 december 2003, verbiedt instellingen in het onderwijs om onderscheid te maken bij het verlenen van toegang tot het onderwijs, het aanbieden van onderwijs, het afnemen van toetsen en het examineren. Instellingen moeten ook op verzoek van een student die aanpassingen realiseren waardoor de student voort kan met de studie. Hier is wel een grens aan. De Wbghcz legt vast dat een doeltreffende voorziening voor de individuele student geen onevenredige belasting voor de instelling mag vormen.
5
S. Severiens, Rezai, S., Wolff, R., Koning, J. de, Gravensteijn, J., Tanis, O & Beretty, T. (2009), Studeren met een functiebeperking. Resultaten van een onderzoek onder eerstejaars studenten, Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
11
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Whw) legt ondermeer vast dat er op de instelling voorzieningen dienen te zijn voor financiële ondersteuning van studenten met een lichamelijke, zintuiglijke of andere functiebeperking. Tevens zijn de instellingen volgens de Whw verplicht om in de onderwijs- en examenregeling (OER) te regelen hoe studenten met een functiebeperking redelijkerwijs in de gelegenheid worden gesteld om tentamens af te leggen. Sinds juni 2010 is in de accreditatiebepalingen van de Whw opgenomen dat er bij de accreditatie gekeken wordt naar de voorzieningen voor studenten met een beperking. De Wet op de studiefinanciering (WSF2000) biedt extra voorzieningen voor studenten die vertraging oplopen als gevolg van hun functiebeperking6. Student en instelling kunnen op grond van de WGBHcz zowel individueel als gezamenlijk een oordeel van de onafhankelijke Commissie Gelijke Behandeling vragen7.
Uit onderzoek naar functiebeperkingen in het hoger onderwijs, dat in Nederland na 2001 een aanzienlijke vlucht heeft genomen, is het nodige bekend over de aard van de belemmeringen die de student met een functiebeperking in het onderwijs ondervindt. Daarnaast heeft het Ministerie van OCW extra middelen voor universiteiten, hogescholen en de Stichting Handicap en Studie beschikbaar gesteld om het studeren met een functiebeperking beter te faciliteren. De Inspectie van het Onderwijs heeft in 2010 vastgesteld dat de aandacht voor studenten met een functiebeperking bij veel instellingen in het hoger onderwijs is toegenomen en heeft de indruk dat de extra middelen hieraan een bijdrage hebben geleverd8.
Verreweg de meeste instellingen kennen anno 2010 een beleidsplan ‘Studeren met een beperking’ (of vergelijkbare titel) en voeren die plannen ook geheel of gedeeltelijk uit. Over het algemeen hebben de beleidsplannen de ambitie om voor een instelling de volgende vragen te (kunnen) beantwoorden9:
Hoe wordt voorlichting over studeren met een functiebeperking geregeld?
Welke structurele voorzieningen (intake, begeleiding, aangepast onderwijs, tentamen- en examenvoorzieningen) zijn er?
Hoe is de extra aandacht voor studenten met een functiebeperking geregeld?
Hoe worden de (aanvraag- en toekennings)procedures rondom het gebruik van de voorzieningen vastgelegd voor docenten, medewerkers en studenten?
Wie is bevoegd om onderdelen van het beleidsplan te (laten) uitvoeren?
Is de verantwoordelijkheid binnen de instelling en binnen de opleidingen duidelijk belegd?
Hoe wordt er geëvalueerd? Is bijvoorbeeld de studievoortgang van studenten met een functiebeperking goed in beeld?
6
7 8 9
12
Er is meer wetgeving relevant, bijvoorbeeld die uit Bouwbesluit over de fysieke toegankelijkheid van gebouwen. Ook het Internationaal Toegankelijkheidssymbool (ITS) legt normen vast die voor het studeren met een beperking van belang zijn. Zie ook Wijngaart, M. van den (2007), De toegankelijkheid van het beroepsonderwijs voor gehandicapten en chronisch zieken: ITS Nijmegen. Inspectie van het Onderwijs, Onbelemmerd studeren (2010), pag. 8, 35. Niet alle instellingen beschikken over beleidsplannen. Zie: Inspectie van het Onderwijs, Onbelemmerd studeren (2010), pag. 34. Bij de in onze casestudies onderzochte universiteit en hogeschool waren beleidsplannen aanwezig.
Er bestaat nog veel verschil in aanbod en kwaliteit van de voorzieningen. Waar sommige opleidingen studenten met een functiebeperking goed ondersteunen, zijn er andere die van hun studenten met een functiebeperking erg veel inzet verwachten om zaken rond hun beperking te regelen10.
Een belangrijke recente impuls om het studeren met een functiebeperking beter te faciliteren is de verplichting, met ingang van 1 januari 2011, om ook in de NVAO-accreditatie van opleidingen de toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking expliciet te beoordelen11. Om de instellingen te ondersteunen bij hun beleid voor deze studenten is een referentiekader gepresenteerd door de commissie Maatstaf met zeven aandachtspunten voor beleid. Dit referentiekader is ontwikkeld door de Inspectie van het Onderwijs en nader uitgewerkt door de Commissie Maatstaf. De NVAO kan gebruik maken van dit kader bij de accreditatie van de opleidingen en de instellingsaudits. Wij bespreken dit referentiekader hierna in meer detail.
Referentiekader studeren met een functiebeperking De Commissie Maatstaf, die in oktober 2009 door de minister van OCW is ingesteld, heeft eind maart 2010 advies uitgebracht. Dit advies gaat over wat de hoger onderwijsinstellingen zouden moeten doen om studenten met een functiebeperking te helpen en over de mate waarin de instellingen daar al aan voldoen. Daarnaast heeft de Commissie Maatstaf advies uitgebracht over toekomstig beleid. Het advies is door de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in november 2010 naar de Tweede Kamer verzonden, voorzien van zijn beleidsreactie. Het referentiekader van het advies, in belangrijke mate gebaseerd op het onderzoek ‘Onbelemmerd Studeren’ van de Inspectie van het Onderwijs, bevat zeven thema’s:
Informatievoorziening en voorlichting rond studeren met een beperking
Fysieke toegankelijkheid voor studenten met een beperking
Begeleiding van studenten
Deskundigheid van medewerkers van de instellingen
Leerroutes van studenten
Toetsing en examinering
Waarborgen voor kwaliteit en continuïteit
Voor elk van de thema’s geldt dat er voorwaarden en normen zijn gesteld waaraan de instellingen in het hoger onderwijs zouden moeten voldoen. Bij het eerste thema geldt bijvoorbeeld de norm dat de informatie over voorzieningen voor studenten met een functiebeperking duidelijk en toegankelijk is voor alle betrokkenen. Vervolgens is deze norm verder uitgewerkt in drie criteria, waarvan we er hier bij wijze van illustratie één noemen: de informatie wordt op uitnodigende wijze aangeboden, rekening houdend met de behoeften van de doelgroep(en)12.
10 Inspectie van het Onderwijs (2010), Onbelemmerd studeren. Beleid en voorzieningen voor studenten met een functiebeperking in het hoger onderwijs: Inspectie van het Onderwijs, Utrecht. Pag. 8. 11 Zie http://nvao.net/page/downloads/DEFINITIEVE_KADERS_INSTELLINGSTOETS_6_DEC_ 2010.pdf 12 Inspectie van het Onderwijs (2010), p17.
13
En voor het laatste van de zeven hiervoor genoemde thema’s geldt bijvoorbeeld: de instelling voert een beleid dat de kwaliteit en de continuïteit van de voorzieningen waarborgt. Deze norm kent een uitwerking met zes criteria, waarvan er één luidt: de deskundigheid van docenten en medewerkers ten aanzien van studenten met een functiebeperking wordt actief bevorderd.
De Inspectie van het Onderwijs stelde voor het jaar 2009 vast dat geen van de beoordeelde instellingen voldeed aan alle voorwaarden13. Er werd tevens waargenomen dat de instellingen die actief met de deels door het Ministerie van OCW gesubsidieerde plannen van aanpak in de weer waren gegaan iets beter presteerden dan de instellingen die geen subsidie hadden aangevraagd. Er werd overigens geen causaal verband gevonden tussen subsidie en prestaties, maar de betere prestaties lagen op het terrein van de informatievoorziening en de waarborgen voor kwaliteit en continuïteit.
Voor de beoordeling door de Onderwijsinspectie werd van een aantal bronnen van onderzoek gebruik gemaakt. Er werden gesprekken gevoerd met en beleidsdocumenten bekeken van hogescholen en universiteiten. Tevens werden nadere analyses uitgevoerd op de enquêtes van de eerste meting van dit onderzoek Studeren met een functiebeperking, aangevuld met analyses op de Nationale Studentenenquête (NSE) 2009.
Het hier voorliggende onderzoek gaat een stap verder en concentreert zich op het effect van de voorzieningen (het geheel van maatregelen, diensten en producten van een hogeschool of universiteit om het studeren met een functiebeperking te faciliteren) en op de omvang en oorzaken van (eventuele) vertraging en uitval in de eerste twee jaar van het hoger onderwijs. Daarbij is aangesloten bij de onderzoeksopzet die Risbo/SEOR hebben gehanteerd bij de eerste meting in 2008: dezelfde studenten die in 2008 zijn ondervraagd in hun eerste studiejaar, zijn in 2010 opnieuw benaderd voor een tweede meting. Hierbij is een vragenlijst gebruikt die een vergelijking tussen 2008 en 2010 mogelijk maakt (zie bijlage vier en vijf). Daarnaast is op verzoek van het Ministerie van OCW in de onderzoeksopzet aangesloten bij het internationaal vergelijkende onderzoek dat de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) uitvoert naar de wijze waarop voor studenten met een functiebeperking de overgang van het voortgezet onderwijs naar het hoger onderwijs verloopt. Over deze internationale vergelijking wordt naar verwachting in de loop van 2011 door de OESO gerapporteerd.
In dit onderzoek staan vier hoofdvragen centraal. Deze zijn uitgewerkt in veertien deelvragen:
1.
Hoeveel studenten met een functiebeperking zijn er en welke ontwikkelingen hebben zich in de afgelopen jaren voorgedaan?
Deze vraag wordt in hoofdstuk 3 behandeld en kent de volgende deelvragen:
Hoeveel studenten met een functiebeperking die daadwerkelijk hulp nodig hebben waren er in 2010 en welke kenmerken vertoont deze groep?
Is deze groep gegroeid sinds de eerste meting van deze longitudinale studie in 2008?
13 Inspectie van het Onderwijs (2010), p5.
14
Hoe verhoudt het antwoord op deze vragen zich tot resultaten uit andere studies en hoe kunnen eventuele verschillen worden verklaard?
2.
Hoe verloopt de opstap van het voortgezet naar het hoger onderwijs?
Deze vraag staat centraal in hoofdstuk 4 en wordt besproken aan de hand van de deelvragen:
Hoe verloopt de overgang van het voortgezet onderwijs naar het hoger onderwijs voor studenten met een functiebeperking?
Wat zijn de redenen dat leerlingen met een functiebeperking niet gaan studeren?
Zijn er aangrijpingspunten om de belemmeringen voor leerlingen met een functiebeperking om in het hoger onderwijs in te stromen, weg te nemen?
3.
Wat bieden de instellingen in het hoger onderwijs aan ondersteuning voor studenten met een functiebeperking?
Dit komt aan de orde in hoofdstuk 5 en 7 met als deelvragen:
Hoe verloopt de voorlichting en de intake?
Welke voorzieningen bieden de hoger onderwijsinstellingen volgens studenten met een functiebeperking aan (inventarisatie van de voorzieningen, algemeen en gekoppeld aan de functiebeperking) en hoe tevreden zijn studenten met deze voorzieningen?
Is, volgens de ondervraagde studenten en medewerkers, de deskundigheid van instellingsmedewerkers op het terrein van studeren met een functiebeperking tussen 2008 en 2010 toegenomen?
4.
Welke oorzaken zijn er aanwijsbaar voor studievertraging en uitval van studenten met een functiebeperking?
Deze vraag wordt in hoofdstuk 6 en 7 behandeld met de volgende vijf deelvragen als handvat:
Wat is de omvang van de studievoortgang/studievertraging en uitval van studenten met een functiebeperking in verhouding tot die van studenten zonder functiebeperking?
Over welke facetten van de opleiding zijn studenten met een functiebeperking meer of minder tevreden dan studenten zonder functiebeperking?
Wat zijn de oorzaken van studievoortgang/studievertraging en uitval van studenten met een functiebeperking?
Zijn er aangrijpingspunten om vertraging en uitval van studenten met een functiebeperking terug te dringen en zo ja, waar liggen dan de beste kansen?
Zijn er bijzondere risicogroepen?
15
2
Onderzoeksopzet
2.1
Onderzoeksopzet
2.1.1
Enquêtes onder studenten
Het onderzoek ‘Studeren met een beperking’ volgt twee diplomacohorten voortgezet onderwijs (havo, vwo en mbo-4) in hun doorstroom naar een vervolgstudie of naar werk. Het gaat om het diplomacohort 2007 en het diplomacohort 2009. De studenten worden op twee momenten ondervraagd: in het eerste jaar na het behalen van hun eindexamen en twee jaar later voor een vervolgenquête. De eerste meting voor het diplomacohort 2007 heeft plaatsgevonden in 2008. De tweede meting voor het diplomacohort 2007 vond plaats in 2010 en bestaat uit studenten die aan de eerste meting in 2008 hebben deelgenomen en daarbij hebben aangegeven aan het vervolgonderzoek te willen meedoen14.
De eerste meting voor het diplomacohort 2009 heeft eveneens plaatsgevonden in 2010. De tweede meting voor het diplomacohort 2009 wordt uitgevoerd in 2012. Zie Tabel 2.1 voor een overzicht van de metingen.
Tabel 2.1:
Onderzoeksopzet: twee metingen voor de diplomacohorten 2007 en 2009
Diplomacohort Diplomacohort 2007 Diplomacohort 2009
Meting 2008
Meting 2010
Meting 2012
T1
T2 T1
T2
De respondenten voor de meting in 2010 (zowel T1 en T2) zijn op basis van vier bronnen geselecteerd en vervolgens uitgenodigd om aan het onderzoek mee te doen. Voor het ‘diplomacohort 2009’ zijn ruim 25.000 geslaagde eindexamenkandidaten havo, vwo en mbo-4 aangeschreven via de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Deze groep is aangevuld met eerstejaarsstudenten met een functiebeperking uit het onderzoek Startmonitor en betreft studenten die in 2009 zijn gaan studeren. Deze Startmonitor volgt eerstejaarsstudenten gedurende het eerste jaar van hun studie om de oorzaken van studieuitval in kaart te brengen.
Voor het ‘diplomacohort 2007’ zijn bijna 7.000 respondenten uit de eerste meting van Risbo (in 2008) opnieuw aangeschreven. Deze respondenten hebben hiervoor in de eerste meting toestemming gegeven. De ruim 3.000 studenten die de tweede vragenlijst ook hebben ingevuld vormen het panel. Deze steekproef is aangevuld met studenten uit een vierde bron, het Studentenpanel van ResearchNed15. Ook hier betreft het studenten die in 2007 aan hun studie zijn begonnen.
14 Er zaten onvolkomenheden in het veldwerk van de eerste meting van dit onderzoek in 2008. Aan één van de universiteiten is bijvoorbeeld extra gerappelleerd onder studenten met een functiebeperking om de vragenlijst in te vullen. Beter was geweest om alle studenten hierop te attenderen. 15 Het Studentenpanel verzamelt online gegevens, ervaringen en meningen van studenten en vormt een landelijke representatieve afspiegeling van de studentenpopulatie.
17
Alle respondentgroepen van het vervolgonderzoek bestaan zowel uit studenten met een functiebeperking als uit studenten zonder functiebeperking, met uitzondering van de groep respondenten die via de Startmonitor is uitgenodigd. Deze groep bestaat volledig uit studenten met een functiebeperking.
Tabel 2.2:
Responspercentages per bronbestand in 2010
Diplomacohort Diplomacohort Diplomacohort Diplomacohort Diplomacohort
Bron adresgegevens 2009 2009 2007 2007
DUO (brief) Startmonitor (e-mail) Risbo (e-mail) Studentenpanel (e-mail)
Uitnodigingen
Niet bezorgd
25.020 2.213 6.966 1.827
14 26 218 0
Respons (%) 5.961 1.168 3.397 1.283
(24%) (52%) (46%) (70%)
In 2010 zijn er 36.026 ex-eindexamenkandidaten en studenten aangeschreven. Via DUO hebben 5.961 personen gerespondeerd; via de Startmonitor hebben 1.168 mensen gereageerd; via de e-mailadressen die we vanuit het Risbo/SEOR-bestand hebben aangeschreven, hebben 3.397 personen gereageerd en via het Studentenpanel hebben 1.283 personen deelgenomen (Tabel 2.2).
2.1.2
Casestudies
Uit eerder onderzoek16 blijkt dat de ondersteuning van studenten met een functiebeperking in de praktijk een individueel traject is. Het kwantitatieve gedeelte van het onderzoek (de enquêtes) is daarom aangevuld met kwalitatieve interviews met studenten en medewerkers van onderwijsinstellingen. In bijlage 3 vindt u een overzicht van de gehouden interviews17. Het doel van deze interviews is om inzicht te krijgen in de diverse oordelen over de wijze waarop studenten met een functiebeperking worden ondersteund door onderwijsinstellingen. Er was in deze casestudies sprake van twee categorieën studenten:
a. Studenten die in 2010 nog steeds dezelfde opleiding volgen als waarmee zij in 2008 zijn begonnen. Deze groep bestaat uit negen studenten. Daarnaast zijn twee studieswitchers geïnterviewd die aan de onderzochte onderwijsinstellingen hebben gestudeerd. b. Studenten die zijn opgehouden (studiestakers), die van studie zijn veranderd (studieswitchers) of die zijn afgestudeerd (afgestudeerden). Deze groep bestaat uit acht studenten (inclusief twee studieswitchers van groep a).
De interviews uit de eerste groep (a) zijn uitgevoerd bij één hogeschool en bij één universiteit. Rondom deze elf studenten met een functiebeperking (inclusief twee studieswitchers) zijn casestudies opgebouwd. Deze studenten zijn mondeling geïnterviewd met behulp van een lijst met (mogelijke) gespreksthema’s.
16 Wijngaart, M. van den (2007), De toegankelijkheid van het beroepsonderwijs voor gehandicapten en chronisch zieken: ITS Nijmegen. 17 Er zijn geanonimiseerde rapportages van de casestudies beschikbaar per universiteit, hogeschool en de groep stakers/switchers/afgestudeerden. Twee studieswitchers zijn zowel in de verslaglegging van de universiteit of hogeschool als de rapportage over studiestakers, -switchers en afgestudeerden opgenomen, omdat zij aan één van de onderzochte onderwijsinstellingen hadden gestudeerd en voor de casestudies groep a) waren geselecteerd op basis van hun deelname aan de eerste meting in 2008.
18
Daarnaast is er, eveneens in de vorm van semigestructureerde mondelinge interviews, in totaal met 22 personen uit de omgeving van deze studenten (zoals docenten, studieloopbaanbegeleiders, studieadviseurs en decanen) gesproken. Gemiddeld bestond het bronnenmateriaal van een casus uit drie gesprekken (student en twee medewerkers van de instelling/opleiding). Acht van de voor deze casestudies geselecteerde studenten hebben dyslexie, drie hebben een chronische aandoening (zie ook bijlage 3). De beperking tot twee onderwijsinstellingen en de keuze voor voornamelijk dyslexie is gebaseerd op het feit dat er op deze wijze eerder verschillen tussen de opleidingen zijn bloot te leggen. De variatie aan opleidingen is dan ook groot: technische bedrijfskunde, audiologie, PABO, werktuigbouwkunde en pedagogiek bij de hogeschool en scheikunde, aardwetenschappen, culturele antropologie, politicologie, biomedische wetenschappen en Russisch bij de universiteit.
In totaal zijn er in de eerste groep (a) 33 interviews afgenomen met studenten of medewerkers van de onderwijsinstellingen. De studenten zijn voornamelijk afkomstig uit de eerste meting van Risbo/SEOR. Uit dit bestand konden voor de gekozen universiteit echter niet genoeg studenten met dyslexie geselecteerd worden. Een studentendecaan van de betreffende universiteit heeft om die reden namens het ITS studenten met dyslexie aangeschreven met het verzoek om deel te nemen aan het onderzoek. De geselecteerde studenten werd gevraagd om namen door te geven van docenten, studieloopbaanbegeleiders, studieadviseurs of studentendecanen waar zij mee te maken hebben (gehad). Deze personen zijn vervolgens benaderd voor een interview. De namen van de geïnterviewde studenten zijn bij de medewerkers van de onderwijsinstelling niet bekend gemaakt. Daarnaast zijn vijf op centraal niveau werkende medewerkers van de hogeschool of universiteit geïnterviewd. Zij werden rechtstreeks door het ITS benaderd en verleenden allemaal hun medewerking.
In de tweede groep (b) zijn acht studenten vertegenwoordigd. Het gaat hier om een gevarieerde groep (zie ook bijlage 3): twee studiestakers (één met dyslexie, dyscalculie en ADHD, de ander met MS), drie studieswitchers (één met hersenbeschadiging, één met dyslexie, ADHD en motorische stoornis en één met psychische belemmering en hemiplegie) en drie afgestudeerden (één spastisch, één hartafwijking, één reuma). De interviews in deze groep (b) vonden eveneens plaats aan de hand van een lijst met gespreksthema’s, die in het geval van deze personen uiteraard deels andere thema’s bevatten. Deze tweede groep van acht studenten is gevarieerd samengesteld en afkomstig uit het diplomacohort 2007 (2), het diplomacohort 2009 (1), een specifieke mailing van de universiteit uit de casestudie (1) en een speciale oproep op de website drive-netwerk.nl, een website die veel bezocht wordt door werkenden met een functiebeperking. Het overgrote deel van de gesprekken in beide groepen (a en b) vond face-to-face plaats. Enkele interviews zijn, meestal op verzoek van de student of medewerker, telefonisch afgenomen.
2.2
Analyse en rapportage
Voor de overzichtelijkheid zijn de vier hoofdvragen zo veel mogelijk verdeeld over de hoofdstukken drie tot en met zes. In hoofdstuk 7, waarin het beleid en de praktijk van de instellingen op basis van de kwalitatieve casestudies wordt besproken, wordt ook aandacht besteed aan de derde en vierde hoofdvraag die gaan over het gebruik van voorzieningen en de studievoortgang.
19
Dit heeft geleid tot de volgende verdeling:
omvang en kenmerken van de populatie (hoofdstuk 3)
de opstap naar het hoger onderwijs (hoofdstuk 4)
het gebruik van voorzieningen (hoofdstuk 5,7)
studievoortgang en studieuitval (hoofdstuk 6,7)
Per hoofdvraag wordt in de hiernavolgende hoofdstukken toegelicht welke data worden gebruikt, welke onderwerpen aan bod komen, welke uitsplitsingen nodig zijn en welke analyses worden gedaan. De bevindingen uit de casestudies worden daarbij eveneens thematisch gepresenteerd en in hoofdstuk 5 en 6 geïntegreerd met de resultaten van het kwantitatieve onderzoek. De resultaten van de casestudies worden wel behandeld in een qua opmaak afwijkende stijl. Hierdoor is het duidelijk dat het geen representatieve resultaten betreft uit de grootschalige enquêtes, maar dat het om gegevens gaat die aan de hand van de mondelinge interviews een verdieping geven van een bepaald verschijnsel of een specifieke ontwikkeling. In hoofdstuk 7 is er aandacht voor het beleid en de praktijk van de twee onderwijsinstellingen waarvan wij studenten en medewerkers gesproken hebben.
De huidige fase van het onderhavige onderzoek maakt al vergelijkingen mogelijk tussen 2008 en 2010. Een aantal hiervan passeren in de hiernavolgende hoofdstukken de revue. Met twee metingen binnen een tijdsbestek van twee jaar zijn echte veranderingen en statistische toevalstreffers echter niet altijd goed te onderscheiden. Na de volgende meting van het onderzoek Studeren met een functiebeperking (in 2012) kan de mate van verandering dan ook beter worden beschreven door metingen op drie tijdstippen te presenteren; 2008, 2010 en 2012. De eerstejaars uit 2010 zijn dan veelal in het derde jaar van hun studie aangeland.
20
3
Omvang en kenmerken van de populatie
3.1
Inleiding
Het aantal studenten met een functiebeperking loopt nogal uiteen in de verschillende onderzoeken. Deze verschillen zijn onder andere een gevolg van verschillen in steekproeftrekking, doelgroep (eerstejaars, alle studenten) en vraagstelling. In dit hoofdstuk schatten we het aantal studenten met een functiebeperking (dat wil zeggen één of meerdere beperkingen) op basis van vier bronnen en staat als hoofdvraag centraal: ’Hoeveel studenten met een functiebeperking zijn er en welke ontwikkelingen hebben zich in de afgelopen jaren voorgedaan?’
De deelvragen luiden:
Hoeveel studenten met een functiebeperking dat daadwerkelijk hulp nodig heeft waren er in 2010 en welke kenmerken vertoont deze groep?
Is deze groep gegroeid sinds de eerste meting van deze longitudinale studie in 2008?
Hoe verhoudt het antwoord op deze vragen zich tot resultaten uit andere studies en hoe kunnen eventuele verschillen worden verklaard?
3.2
Databronnen
In dit onderzoek zijn vier bronnen gebruikt: het onderhavige onderzoek (‘Studeren met een functiebeperking’), de Studentenmonitor Hoger Onderwijs, de Startmonitor en de Nationale Studentenenquête. In het onderstaande lichten we de drie laatstgenoemde bronnen kort toe.
Studentenmonitor Hoger Onderwijs Op basis van de Studentenmonitor Hoger Onderwijs is nagegaan in welke mate studenten kampen met een functiebeperking. De Studentenmonitor is opgezet met het doel structureel zicht te krijgen op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en na te gaan in welke mate specifieke doelgroepen in dit kader problemen ondervinden. De Studentenmonitor (zo werd in 2000 omschreven) diende een bijdrage te leveren aan: ‘(1) het zo exact mogelijk in kaart brengen van kenmerken en aan studie gerelateerde gedragingen en opvattingen van de Nederlandse studentenpopulatie, (2) het traceren van ontwikkelingen in de tijd in samenstelling, keuzes, motivatie en gedrag van de studentenpopulatie en (3) het vaststellen van effecten van beleid op samenstelling, gedrag, studieprestaties en opvattingen van de studentenpopulatie in Nederland’. In de Studentenmonitor staan sinds 2000 studievoortgang, motivatie, studiekeuze, studiegedrag, tevredenheid, tijdbesteding, inkomsten en uitgaven centraal. Dit alles vooral gerelateerd aan kenmerken van studenten. Hoewel voor een monitorinstrument de informatiewaarde toeneemt op het moment dat periodiek dezelfde soort gegevens verzameld worden, heeft de Studentenmonitor als monitoronderzoek een aantal ingrijpende ontwikkelingen doorgemaakt sinds 2001.
21
Zo zijn er sinds 2001 verschillende veranderingen geweest in de manier waarop gevraagd werd of studenten beperkt werden door een functiebeperking. In de jaren 2001, 2002 en 2003 werd studenten eerst gevraagd of, en in welke mate, zij in hun studie beperkt werden door een handicap. Wanneer zij met ‘ja’ antwoordden, konden zij kiezen uit een scala aan beperkingen en handicaps. Vanaf 2004 tot en met 2007 werd studenten enkel gevraagd of zij een functiebeperking hadden, waarbij zij konden kiezen uit vier à vijf algemene categorieën van beperkingen. In 2008 en 2009 kregen studenten meteen een lijst van respectievelijk tien en dertien handicaps en aandoeningen, die men kon aankruisen. Vervolgens werd gevraagd in hoeverre de student hiervan last had in de opleiding die werd gevolgd en in hoeverre er door de universiteit of hogeschool rekening mee werd gehouden. Deze wisselende vraagstelling heeft geleid tot een percentage gehandicapte studenten dat sterk varieert over de jaren heen. In de Studentenmonitor Hoger Onderwijs is een gestratificeerde steekproef bevraagd van studenten in hbo en wo. Alle gegevens zijn gewogen. Hierdoor kan de Studentenmonitor beschouwd worden als een representatieve afspiegeling van de Nederlandse studentenpopulatie.
Startmonitor Hoger Onderwijs De grootschalige Startmonitor brengt het studiekeuzeproces en de start en integratie van studenten in hun opleiding in kaart en spoort de determinanten op van studiesucces en studieuitval in het eerste studiejaar. De Startmonitor is een initiatief van ResearchNed .Het veldwerk voor de Startmonitor omvat drie enquêtes, waarmee een landelijke steekproef van nieuwe studenten in het hoger onderwijs van begin tot einde van hun eerste studiejaar wordt gevolgd. De Startmonitor verzamelt gegevens over studiekeuze, voorlichtinggebruik, verwachtingen (kwaliteit opleiding, eigen prestaties), aansluiting met de vooropleiding, studiegedrag en inzet, tijdbesteding, studievoortgang, waardering opleiding en instelling, sociale en academische integratie in de opleiding, binding met de opleiding en redenen voor studieuitval. Voor al deze gegevens wordt onderzocht of en hoe zij in onderlinge samenhang verband houden met studiesucces en studieuitval en of instellingen hierin het verschil kunnen maken. In de Startmonitor is ook gevraagd naar handicaps en functiebeperkingen. In de Startmonitor werd in 2009 dezelfde vraag over functiebeperkingen gesteld als in de Studentenmonitor. Studenten konden na de vraag ‘Ervaar je op dit moment beperkingen of heb je klachten over je gezondheid?’ direct in een lijstje aankruisen welke handicaps of functiebeperkingen van toepassing waren. In de Startmonitor is geen filtervraag gebruikt en is niet nagegaan in hoeverre studenten in hun opleiding last hebben van een handicap of functiebeperking.
Nationale Studentenenquête De Nationale Studentenenquête (NSE) is hét grootschalige tevredenheidsonderzoek onder studenten in Nederland naar de kwaliteit van opleidingen aan hogescholen en universiteiten. In 2010 hebben 80 onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs meegedaan, met 647.146 studenten. In totaal hebben 241.916 studenten de NSE ingevuld, een respons van ruim 37 procent. In de NSE is op een andere manier gevraagd naar handicaps en functiebeperkingen dan in de Studenten- en Startmonitor. In dit onderzoek, waarvoor alle studenten in het hoger onderwijs in Nederland worden uitgenodigd mee te doen, werd eerst gevraagd: ‘Heb je een handicap of functiebeperking die je belemmert bij het studeren, zoals een lichamelijke handicap, chronische ziekte, dyslexie of een psychische klacht?’. Studenten konden antwoorden met ‘ja’ of ‘nee’ of ‘deze vraag wil ik niet beantwoorden’. Studenten die de vraag met ‘ja’ beantwoordden, kregen een lijst met handicaps of functiebeperkingen te zien.
22
3.3
Het aantal studenten met een functiebeperking
De grote diversiteit in vraagformulering in de onderzoeken leidt tot uiteenlopende percentages studenten met een handicap of functiebeperking.
In Overzicht 1 zijn de meeste onderzoeken kort samengevat. Op basis hiervan kunnen we twee conclusies trekken, namelijk dat (1) een volledig gesloten manier van vragen resulteert in lage percentages (naarmate meer categorieën aan alle studenten worden voorgelegd, zijn de percentages hoger) en (2) correctie voor het al dan niet belemmerd worden een deel van de initieel beperkten uitsluit. Voorbeeld van een beperkte vraagstelling is de Studentenmonitor. Het is mogelijk dat een dergelijke vraagstelling groepen uitsluit die wel tot de doelgroep gerekend kunnen worden. Voorbeeld van een zeer uitgebreide en open vraagstelling is die van de Startmonitor 2009. Daar kregen studenten direct een uitgebreide lijst met beperkingen voorgelegd, zonder dat gevraagd is naar de mate waarin er belemmeringen bestaan voor de studie.
23
Jaar 2001 2005 2008
2009 2002 2003 2007
2008 2009 2009
2010
Bron
Verwey Jonker
Verwey Jonker
Startmonitor
Startmonitor
Studentenmonitor
Studentenmonitor
Studentenmonitor
Studentenmonitor
Studentenmonitor
Nationale Studentenenquête
Nationale Studentenenquête
Filtervraag
Filtervraag
Zeer uitgebreid
Zeer uitgebreid
Beperkt
Beperkt
Beperkt
Zeer uitgebreid
Beperkt
Zeer beperkt
Zeer beperkt
Categorieën
-
-
22,1
17,1
8,5
8,7
6,6
28,7
10,6
11-14
12-15
% Met functiebeperking
-
-
-
-
-
9,5
7,8
15,4
11,6
4,0
4,4
% Dat zich belemmerd voelt
Overzicht 1: Overzicht vraagstellingen en uitkomsten diverse onderzoeken.
Heb je een handicap of functiebeperking die je belemmert bij het studeren, zoals lichamelijke handicaps, chronische ziekte, dyslexie of psychische klachten? (ja/nee)
Heb je een handicap of functiebeperking die je belemmert bij het studeren, zoals lichamelijke handicaps, chronische ziekte, dyslexie of psychische klachten? (ja/nee)
Heb je een van de volgende lichamelijke handicaps, functiebeperkingen of (chronische) ziektes?
Heb je één van de volgende lichamelijke handicaps, functiebeperkingen of (chronische) ziektes?
Heb je een handicap, (chronische) lichamelijke of psychische ziekte of andere beperking?
Heb je een handicap, (chronische) ziekte of andere beperking?
Wordt het volgen van je opleiding beïnvloed door een handicap of chronische ziekte?
Ervaar je op dit moment beperkingen of heb je klachten over je gezondheid?
Heb je een handicap, (chronische) lichamelijke of psychische ziekte of andere beperking? We bedoelen hier alle aandoeningen die (vooralsnog) blijvend van aard zijn en die vaak tot studievertraging leiden. Voorbeelden hiervan zijn: RSI, gehoor- en gezichtsof bewegingsbeperking, chronische vermoeidheid, dyslexie of een psychische aandoening. (ja/nee)
Heb je een langdurige ziekte, aandoening of handicap? (ja/nee)
Heb je een langdurige ziekte, aandoening of handicap? (ja/nee)
Vraagstelling
Alleen gevraagd naar belemmering.
Alleen gevraagd naar belemmering.
Niet gevraagd naar belemmering. Idem 2004 t/m 2006.
Niet gevraagd naar belemmering.
Niet gevraagd naar belemmering.
Niet gevraagd naar belemmering.
Niet gevraagd naar belemmering.
Opmerking
Jaar 2008
2010
Bron
Studeren met een functiebeperking
Studeren met een functiebeperking
Zeer uitgebreid
Zeer uitgebreid
Categorieën
21,0
23,4
% Met functiebeperking
7,9
7,3
% Dat zich belemmerd voelt
Ervaar je op dit moment beperkingen en/of heb je klachten over je gezondheid? We bedoelen hier een gezondheidsprobleem dat leidt tot langdurige of permanente beperkingen in je functioneren en niet bijvoorbeeld een gezondheidsprobleem dat van korte duur is en na een adequate behandeling overgaat (zoals griep, verkoudheid, etc.).
Ervaar je op dit moment beperkingen en/of heb je klachten over je gezondheid? We bedoelen hier een gezondheidsprobleem dat leidt tot langdurige of permanente beperkingen in je functioneren en niet bijvoorbeeld een gezondheidsprobleem dat van korte duur is en na een adequate behandeling overgaat (zoals griep, verkoudheid, etc.).
Vraagstelling
Belemmering zeer specifiek gevraagd ('Ondanks hulpmiddelen').
Opmerking
Op basis van de Studentenmonitor 2008 en 2009 is nagegaan hoeveel initieel beperkte studenten daadwerkelijk belemmering ondervinden in de studie. Er ging geen filtervraag vooraf aan de lijst met handicaps en beperkingen en achteraf werd gevraagd of men zich belemmerd voelde. In 2008 gaf 32 procent van de studenten met een handicap of functiebeperking te kennen er tijdens de studie geen last van te hebben; in 2009 was dit 31 procent. In beide jaren verviel dus na deze vraag ongeveer een derde van de studenten die initieel aangaven een handicap of functiebeperking te hebben. Interessant is om na te gaan welke handicaps of functiebeperkingen zorgen voor de grootste belemmeringen bij het volgen van een opleiding in het hoger onderwijs. Tabel 3.1 toont per handicap hoe groot het aandeel is dat hierdoor belemmeringen ervaart. Gemiddeld ervaart 68 (2008) à 69 (2009) procent belemmeringen in hun studie als gevolg van hun functiebeperking. Meer dan gemiddeld is dit het geval bij studenten die kampen met concentratieproblemen of ADHD, een psychische stoornis (depressie, angst), dyslexie en vermoeidheid of energietekort en hiervan in hun studie relatief vaak belemmeringen ervaren. Studenten met een visuele of auditieve beperking, een chronische aandoening of ziekte of een bewegingsbeperking voelen zich iets minder vaak belemmerd in hun studie.
Tabel 3.1:
Aandeel studenten met functiebeperking dat belemmeringen ondervinden in de studie. Studentenmonitor 2008 Heeft deze % Met deze handicap handicap Waarvan last
Totale groep Pijn Beweging Rsi Visueel Beperking in horen Beperking in spreken Beperking in uithoudingsvermogen Concentratie/ADHD Vermoeidheid/energietekort Chronische aandoening/ziekte Migraine/ernstige hoofdpijn Dyslexie Slaapstoornissen Depressie/angst Autisme Overig
1.446
68
17 57 97 50
1 4 7 3
73 82* 25** 42**
142 357
10 25
77* 85**
204 340
14 24
75* 73*
218
15
84**
322
22
55**
Studentenmonitor 2009 Heeft deze % Met deze handicap handicap Waarvan last 1.825
69
180 167
10 9
76 57**
115 44 16 153 395 212 265
6 2 1 8 22 12 15
59* 55* 68 77* 91** 85** 53**
324 186 370 56 336
18 10 20 3 18
79** 79** 89** 72 58**
Bron: Studentenmonitor 2008 en 2009. ** sig. p<0,01; * sig. p<0,05.
We concluderen dat verschillen in het aandeel studenten met een functiebeperking die zijn waargenomen in de diverse onderzoeken grotendeels te maken hebben met de vraagstelling. Om die reden is er geen eenduidig antwoord te geven op de vraag ‘Welk deel van de studenten in het hoger onderwijs heeft tijdens de studie last van een handicap of functiebeperking?’. Wel is de inschatting dat er bijvoorbeeld bij de Studentenmonitor 2002 sprake was van een zekere onderschatting van het aantal studenten met een handicap of functiebeperking en bij de Startmonitor 2009 een overschatting.
26
Om een schatting te maken van het interval waarbinnen het werkelijke percentage zal liggen, is allereerst onderscheid gemaakt tussen ‘beperkt’ en ‘belemmerd’. Voor de schattingen uit het onderhavige onderzoek zijn, met het oog op een optimale vergelijkbaarheid en representativiteit, alleen de eerstejaarscohorten uit de DUO-steekproef gebruikt die nog studeren: uit de meting van 2008 het (nog studerende) cohort 2007 (n=2.966) en uit de meting van 2010 het (nog studerende) cohort 2009 (n=2.628). Tabel 3.2 toont de percentages uit de diverse onderzoeken.
Tabel 3.2:
Schatting van het aandeel studenten met een functiebeperking en degenen die hierdoor belemmerd worden op basis van de diverse onderzoeken.
Bron Vastgestelde percentages Verwey Jonker 2001 Verwey Jonker 2005 Startmonitor 2008 Startmonitor 2009 Studentenmonitor 2002 Studentenmonitor 2003 Studentenmonitor 2007 Studentenmonitor 2008 Studentenmonitor 2009 Nationale Studentenenquête 2009 Nationale Studentenenquête 2010 Studeren met een functiebeperking 2008 Studeren met een functiebeperking 2010
% Beperkt
13,5 12,5 10,6 28,7 6,6 8,7 8,5 17,1 22,1
% Belemmerd
4,4 4,0
23,4 21,0
11,6 15,4 7,8 9,5 7,3 7,9
Statistieken inclusief Gemiddeld Standaardafwijking Range (verschil tussen de hoogste en de laagste waarde) Minimum Maximum
15,7 7,3 22,1 8,5 28,7
8,5 3,8 11,4 4,0 15,4
Schattingsintervallen Laag Gemiddeld Hoog
12,1 15,7 19,3
6,6 8,5 10,4
Voor het bepalen van de intervallen is de gemiddelde waarde genomen ± 0,5 keer de standaardafwijking.
Op basis van de percentages in Tabel 3.2 zijn intervallen waarbinnen de werkelijke percentages zullen liggen, geschat. Hiervoor zijn gemiddelden en standaardafwijking berekend. Voor het bepalen van de intervallen is de gemiddelde waarde genomen േ 0,5 keer de standaardafwijking. Uit deze analyses kunnen we concluderen dat het werkelijke percentage studenten met een handicap of functiebeperking zal liggen tussen 12,1 procent en 19,3 procent. Het aandeel studenten dat daadwerkelijk belemmerd wordt in de studie door de handicap of functiebeperking ligt naar schatting tussen 6,6 en 10,4 procent.
Zoals hiervoor beschreven, is de inschatting dat het aantal ‘belemmerden’ (degenen die in de studie last hebben van de handicap of functiebeperking) ongeveer twee derde van het totaal aantal studenten met een handicap of functiebeperking uitmaakt.
27
De verhouding tussen bovengenoemde percentages stemt (indien we de Studentenmonitor 2008 en de Studentenmonitor 2009 als uitgangspunt nemen) niet overeen met de verwachting dat het aandeel belemmerden ongeveer een derde is van het totaal aantal studenten met een handicap of functiebeperking. In dat geval zou het percentage met een handicap of functiebeperking dat hierdoor belemmeringen ondervindt in de studie liggen tussen 8,5 en 13,5 procent.
Figuur 3.1 geeft een grafische weergave van deze intervallen en van het geschatte interval op basis van de Studentenmonitor (gegevens Tabel 3.1 op basis waarvan we uitgaan van 30 procent studenten dat een belemmering ondervindt).
Figuur 3.1: Schatting van het aandeel studenten met een functiebeperking en degenen die hierdoor belemmerd worden op basis van de diverse onderzoeken inclusief een gecorrigeerd percentage belemmerden. 20%
19,3%
18% 16%
15,7%
14%
13,5% 12,1%
12%
10,4%
10%
8,5%
8%
8,5%
6,6%
6% 4%
3.4
11,0%
Beperkt
Belemmerd
Belemmerd schatting o.b.v. Studentenmonitor
Advies ten aanzien van de vraagstelling
Op basis van deze resultaten is het mogelijk te adviseren over de vraagformulering om het aantal studenten met een handicap of functiebeperking en degenen die als gevolg hiervan belemmeringen ondervinden in hun studie in beeld te brengen.
Nuancering Uiteraard dient de aard van de vraagstelling te worden bezien in het licht van de doelstelling van een onderzoek. Het is daarom belangrijk vast te stellen of een onderzoek zich richt op studenten met een handicap of functiebeperking of op het aandeel studenten dat belemmerd wordt. Dit heeft gevolgen voor de vraagstelling. Als het onderzoek zich richt op het aantal studenten dat belemmeringen ervaart als gevolg van een handicap of functiebeperking dan is een vorm van filtervraag aan te raden waarin duidelijk wordt omschreven dat studenten ‘belemmeringen’ moeten ervaren. Hiervoor zou de vraagstelling van de Nationale Studentenenquête geschikt zijn (‘Heb je een handicap of functiebeperking ‘die je belemmert bij het studeren’, zoals lichamelijke handicaps, chronische ziekte, dyslexie of psychische klachten?’).
28
De categorieën die in deze filtervraag genoemd worden, zijn mogelijk nog specifieker toe te lichten (bijvoorbeeld ‘[..] zoals lichamelijke handicaps, langdurige pijnklachten, beperkingen in zien, horen, concentratie of uithoudingsvermogen, een chronische ziekte, dyslexie, ADHD, autisme of psychische klachten.’). Indien gewenst zou in de vraagstelling een formulering kunnen worden opgenomen die voorkomt dat mensen met een tijdelijk ongemak de vraag met ‘ja’ beantwoorden (bijvoorbeeld ‘We bedoelen hier alle aandoeningen die (vooralsnog) blijvend van aard zijn.’). Nadeel van deze manier van bevraging is dat er geen zicht is op welke soorten handicaps met de meeste belemmeringen gepaard gaan. Is het primaire doel van het onderzoek het in kaart brengen van de groep studenten met een handicap of functiebeperking, dan is het zaak de groep zo maximaal mogelijk te bevragen. Hiervoor zijn vragen geschikt uit de Studentenmonitor 2009, de Startmonitor en het onderhavige onderzoek (‘Studeren met een functiebeperking’). In alle gevallen is de primaire groep groot, omdat direct alle categorieën worden getoond. Nadeel is dat studenten die zich initieel niet bewust zijn van een beperking door het zien van de uitgebreide categorieën zich functiebeperking toekennen. Een deel van de totale groep zal onterecht als doelgroep gedetecteerd zijn. Een filtering achteraf is dan zeker aan te raden. Categorisering in deze filtering, zoals in het onderhavige onderzoek (‘Studeren met een functiebeperking’) is gebeurd (‘Ik kan niet zo lang achter elkaar studeren als ik zou willen’; ‘Ik kan niet naar een ander gebouw gaan als dat nodig is’; ‘Ik kan niet dezelfde opdrachten uitvoeren als mijn medestudenten’; ‘Mijn medische behandeling kost te veel tijd’; ‘Anders’) leidt tot relatief lage percentages studenten die een beperking ervaren. Het advies is om een dergelijke categorisering pas in derde en vierde instantie aan te brengen. Het verdient aanbeveling om deze filtervraag zo open mogelijk te stellen (bijvoorbeeld: ‘Heb je hier last van in je opleiding?’). In vervolgvragen kan dan, indien gewenst, preciezer vastgesteld worden wat de belemmering inhoudt. Voordeel van deze methode is dat er analyses mogelijk zijn die de mate van belemmering in relatie tot de aard van de handicap of functiebeperking in kaart kunnen brengen.
Advies Omdat op voorhand niet duidelijk is welke keuzes en doelstellingen in diverse onderzoeken centraal staan en aangezien de uiteenlopende vraagstellingen door alle betrokken partijen als onwenselijk wordt ervaren, adviseren wij het volgende:
Het in eerste instantie voorleggen van een uitgebreide lijst van handicaps en ziekten die niet multiinterpretabel is. Voorbeeld is de lijst die in het onderhavige onderzoek c.q. de Startmonitor wordt gebruikt of de nog uitgebreidere lijst die ResearchNed bijvoorbeeld gebruikt bij de intake van het studentenpanel (functiebeperkingen: spraak-taal, visueel, auditief, motorisch, rolstoelgebonden, verstandelijk, dyslexie, dyscalculie, concentratie, vermoeidheid, chronische pijn, anders; ziekte/ aandoeningen: rsi, hoofdpijn, eetstoornis, longproblemen, huidproblemen, diabetes, adhd, psychisch, autisme, me, gewrichtspijn, spierziekte, hernia, kanker, epilepsie, neurologisch, hart- vaatziekte, darmstoornis, anders). In overleg met belangenorganiaties (handicap + studie, CG-Raad).
Per functiebeperking of aandoening vragen in welke mate men belemmerd wordt bij de studie.
Vervolgens vragen of men behoefte heeft aan hulp/ondersteuning/voorzieningen.
Vervolgens vragen voor die beperkingen die ook belemmeringen tot gevolg hebben in hoeverre men hierbij hulp/ondersteuning/voorzieningen ontvangt.
Ten slotte kan gevraagd worden naar de tevredenheid of effectiviteit van de hulp/ondersteuning/voorzieningen.
29
3.5
Omvang en aard van de functiebeperking
In alle hiervoor genoemde bronnen is ook informatie voorhanden over de aard van de handicap of functiebeperking. In een aantal jaren is dit globaal bevraagd (met name Studentenmonitor 2004 tot en met 2006). De gehanteerde categorieën wisselen per onderzoek. In het onderhavige onderzoek (‘Studeren met een functiebeperking’) is de lijst met functiebeperkingen grotendeels gebaseerd op de indeling die gehanteerd is in het onderzoek van Plemper (2005). Het voornaamste onderscheid tussen de indeling van Plemper en de hier gehanteerde indeling is dat in het Plemper-onderzoek psychische beperkingen onder één noemer worden gevat, terwijl wij een aantal psychische klachten/beperkingen hebben geëxpliciteerd. We hebben deze verfijning aangebracht om een beter beeld te krijgen om wat voor soort psychische klachten/beperkingen het gaat. Studenten konden meer dan één handicap of functiebeperking aankruisen. Bij sommige analyses in dit rapport is, indien relevant, onderscheid gemaakt tussen personen met één functiebeperking – deze zijn onderverdeeld naar de verschillende specifieke functiebeperkingen – en personen met meerdere functiebeperkingen. Deze groep is in overleg met Handicap en Studie niet verder onderverdeeld naar afzonderlijke combinaties van functiebeperkingen om het overzicht zo zuiver mogelijk te houden en vanwege het grote aantal combinaties met vaak kleine aantallen studenten. Naast het totaal aantal studenten met een functiebeperking kunnen we op basis van het beschikbare materiaal ook een schatting maken van percentages naar functiebeperking. Om na te gaan hoe vaak handicaps of functiebeperkingen voorkomen, is voor een deel van de hiervoor genoemde bronnen een vergelijking gemaakt van de percentages per soort handicap of functiebeperking.
Tabel 3.3 toont de percentages ten opzichte van het totaal aantal studenten met een functiebeperking; Tabel 3.4 laat dezelfde percentages zien gerelateerd aan de totale steekproef. De percenteringsbasis is het totaal aantal studenten dat een functiebeperking heeft of (indien dit anders gevraagd is) het totaal aantal studenten dat zich belemmerd voelt. Omdat de percentages niet ver van elkaar liggen, zijn alle cijfers meegenomen in de schatting. Voor het bepalen van de intervallen is de gemiddelde waarde genomen plus of min een halve standaardafwijking. Sommige categorieën zijn voor de vergelijkbaarheid samengevoegd (zoals ‘Angst/depressie’).
De meest voorkomende handicaps of functiebeperkingen zijn dyslexie (tussen 21% en 32% ten opzichte van het totaal aantal studenten met een functiebeperking en tussen 4,7% en 5,6% ten opzichte van de steekproef) en ADHD (tussen 15% en 22% ten opzichte van het totaal aantal studenten met een functiebeperking en tussen 3% en 4,8% ten opzichte van de steekproef), gevolgd door psychische ziekten (depressies, angst; tussen 13% en 19% resp. 2,7% en 4%) en chronische ziekten (tussen 14% en 17% resp. 2,6% en 3,7%).
De soms grote intervallen duiden op schattingsfouten als gevolg van een grote diversiteit van bevraging. ADHD, psychische ziekten en dyslexie laten de grootste intervallen zien en kennen daarmee de minst zuivere schattingen. (Langdurige) pijn, vermoeidheidsklachten, problemen ten aanzien van energie en uithoudingsvermogen en visuele beperkingen en bewegingsbeperkingen komen in ongeveer tien procent van de gevallen voor. Gehoorproblemen, spraakproblemen en autisme komen relatief weinig voor (minder dan 5% ten opzichte van alle studenten met een functiebeperking en minder dan 1% ten opzichte van de steekproef); ongeveer acht procent kampt met een slaapstoornis (1,6% à 2,2% in de steekproef).
30
Tabel 3.3:
Percentage studenten met een functiebeperking naar aard beperking en bron (ten opzichte van totaal aantal studenten met functiebeperking). Schatting intervallen
Laag
Gemiddeld
Hoog
% Functiebeperking Pijn Beweging Visueel Auditief Spraak Energie Vermoeidheid ADHD Chronische ziekte Slaapstoornis Depressie/angst Autisme Dyslexie Overig
10,2 8,4 7,7 2,7 1,4 9,0 9,7 15,2 13,5 7,0 13,3 2,5 21,3 6,2
10,9 9,5 9,7 3,0 1,6 10,1 10,8 18,4 15,2 8,1 16,2 3,0 26,4 10,1
11,6 10,6 11,7 3,3 1,8 11,1 12,0 21,5 16,9 9,2 19,1 3,4 31,6 14,0
Studeren functiebeperking
Overig
Totaal*
Cohort 07*
Cohort 09*
NSE 2010
Startmonitor
Studentenmonitor 2009
22,3
23,4
21,0
9,5
28,7
22,1
12,0 11,6 8,6 3,1 1,9 11,6 10,4 17,1 18,1 7,2 13,4 2,8 22,9 5,5
11,7 12,7 9,4 3,2 2,0 13,2 11,6 21,1 18,1 7,9 13,9 2,0 18,6 0,4
12,6 9,4 7,1 3,1 1,7 8,6 7,9 9,2 18,2 5,9 12,2 4,2 31,2 15,3
9,4 7,9 10,6 3,1 1,4 10,3 17,7 14,1 20,0 3,6 45,3 3,8
8,9 7,7 17,1 3,8 1,4 7,3 10,0 16,3 11,6 8,0 11,4 2,0 20,3 20,1
10,8 7,6 5,4 1,9 0,9 9,4 14,3 28,7 11,1 11,8 26,3 3,2 20,4 15,5
De percenteringsbasis is (m.u.v. de Startmonitor vanwege ontbrekende vraag hierover en het onderzoek ‘Studeren met een functiebeperking’ vanwege kleine aantallen): studenten die last hebben van een handicap. * In tegenstelling tot de selectie in Tabel 3.2 (alleen via DUO benaderde respondenten) zijn hier alle respondenten met een functiebeperking als percenteringsbasis genomen: cohort 2007 meting 2008 en cohort 2009 meting 2010. Voor het bepalen van de intervallen is de gemiddelde waarde genomen ± 0,5 keer de standaardafwijking.
Ongeveer de helft van alle studenten met een functiebeperking bezit een officiële verklaring (medische verklaring, dyslexieverklaring of anderszins) over een van hun functiebeperkingen. Vaak kunnen studenten alleen gebruik maken van voorzieningen wanneer ze een officiële verklaring voor hun functiebeperking kunnen voorleggen. Vooral de studenten met dyslexie, autisme en ADHD bezitten in de meeste gevallen een officiële verklaring voor hun functiebeperking (resp. 94%, 79% en 61%). De studenten met slaapstoornissen, depressieve klachten/stemmingsstoornissen of (langdurige) pijn hebben in vergelijking met de andere studenten met een functiebeperking minder vaak een officiële verklaring voor hun functiebeperking (resp. 33%, 37% en 40%). Opvallend is dat de eerstejaars studenten (uit diplomacohort 2009) veel vaker een officiële verklaring voor hun functiebeperking bezitten dan de ouderejaars studenten (uit diplomacohort 2007). Of dit effect door de studiefase of door de cohortverschillen wordt veroorzaakt, kan op basis van de onderzoeksresultaten niet worden vastgesteld, omdat de vraag naar de officiële verklaring in 2008 niet is gesteld. Met de toevoeging van de onderzoeksresultaten van het vervolgonderzoek in 2012 kan worden bekeken of de cohortverschillen of juist de studiefase het verschil in het percentage officiële verklaringen verklaren.
31
Tabel 3.4 toont de percentages gerelateerd aan de totale steekproef.
Tabel 3.4:
Percentage studenten met een functiebeperking naar aard beperking en bron (ten opzichte van totaal aantal studenten in steekproef). Schatting intervallen
Laag
Gemiddeld
Hoog
2,0 1,7 1,4 0,5 0,3 1,8 2,3 3,0 2,6 1,6 2,7 0,5 4,7 1,3
2,3 2,1 2,1 0,7 0,3 2,1 2,6 3,9 3,2 1,9 3,3 0,6 5,1 2,4
2,7 2,4 2,8 0,8 0,4 2,5 2,9 4,8 3,7 2,2 4,0 0,7 5,6 3,4
Studeren functiebeperking
Totaal
% Functiebeperking Pijn Beweging Visueel Auditief Spraak Energie Vermoeidheid ADHD Chronische ziekte Slaapstoornis Depressie/angst Autisme Dyslexie Overig
Overig
StartCohort 07 Cohort 09 NSE 2010 monitor
22,3
23,4
21,0
9,5
28,7
22,1
2,7 2,6 1,9 0,7 0,4 2,6 2,3 3,8 4,0 1,6 3,0 0,6 5,1 1,2
2,7 3,0 2,2 0,7 0,5 3,1 2,7 4,9 4,2 1,8 3,3 0,5 4,4 0,1
2,6 2,0 1,5 0,7 0,4 1,8 1,7 1,9 3,8 1,2 2,6 0,9 6,6 3,2
0,9 0,8 1,0 0,3 0,1 1,0 1,7 1,3 1,9 0,3 4,3 0,4
2,6 2,2 4,9 1,1 0,4 2,1 2,9 4,7 3,3 2,3 3,3 0,6 5,8 5,8
2,4 1,7 1,2 0,4 0,2 2,1 3,2 6,3 2,5 2,6 5,8 0,7 4,5 3,4
Figuur 3.2 geeft een grafische weergave van de intervallen.
Figuur 3.2: Schatting van het aandeel studenten naar aard van de handicap of functiebeperking. 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5%
Overig
T.o.v. totale steekproef
Dyslexie
Autisme
Depressie/angst
32
Slaapstoornis
T.o.v. totaal aantal met functiebeperking
Chronische ziekte
ADHD
Vermoeidheid
Energie
Spraak
Auditief
Visueel
Beweging
Pijn
0%
Studentenmonitor 2009
3.6
Functiebeperkingen naar achtergrondkenmerken
Allereerst is gekeken naar de studenten met een functiebeperking in relatie tot achtergrondkenmerken. Hieruit blijkt dat doorgaans meer vrouwen dan mannen kampen met een handicap of functiebeperking (tussen 7% en 13% van de mannen en tussen 10% en 18% van de vrouwen). Een inconsistent beeld komt naar voren als we kijken naar de groep allochtone studenten. In sommige onderzoeken komt naar voren dat allochtone studenten relatief vaak een handicap of functiebeperking hebben; andere onderzoeken spreken dit beeld tegen. Uit de NSE en Startmonitor kunnen we opmaken dat (althans voor deze twee onderzoeken) er in het hbo in vergelijking met het wo een lichte oververtegenwoordiging is van studenten met een handicap of functiebeperking: een verschil van drie tot vijf procentpunten. In Tabel 3.5 tot en met Tabel 3.8 worden voor de verschillende onderzoeken de percentages naar de aard van de functiebeperking en achtergrondkenmerken getoond. Achtereenvolgens worden de gegevens van het onderhavige onderzoek (‘Studeren met een functiebeperking’), Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2009, Starmonitor 2009 en de Nationale Studentenenquête 2010 weergegeven. Alle verschillen zijn getoetst met een chikwadraattoets. Indien verschillen significant zijn, is dit in de tabel aangegeven. Onderstaande passages geven een samenvatting van de belangrijkste bevindingen uit de verschillende onderzoeken.
Verschillen tussen mannen en vrouwen Uit alle onderzoeken blijkt dat mannen in vergelijking met vrouwen vaker last hebben van beperkingen in concentratie (ADHD), dyslexie en autistische klachten. Vrouwen daarentegen kampen doorgaans vaker met (langdurige) pijn, beperkingen in uithouding/energie en psychische stoornissen (zoals depressies en angststoornissen), chronische aandoeningen en beperkingen in beweging.
Tabel 3.5:
Studenten met beperking naar aard beperking en geslacht, ‘Studeren met een functiebeperking’ cohort 2007 (meting 2008) en cohort 2009 (meting 2010) Cohort 2007, meting 2008 Totaal Man Vrouw geslacht Totaal
(Langdurige) pijn Beperking in beweging Beperking in zien Beperking in horen Beperking in spreken Beperking in uithoudingsvermogen Beperking in concentratie Chronische vermoeidheid Chronische aandoening of ziekte Dyslexie Slaapstoornissen Depressie/angst Stoornis in het autistisch spectrum Anders
6,3 10,4 12,4 4,8 3,6 12,5 22,4 8,2 15,6 24,7 6,6 10,6 4,3 0,4
15,4 14,2 7,1 2,8 1,3 13,8 18,9 13,5 20,6 16,6 8,1 17,4 1,4 0,5
12,3** 12,9* 8,9** 3,5* 2,1** 13,4 20,1 11,7** 18,9* 19,4** 7,6 15,1** 2,4** 0,4
11,7 12,7 9,4 3,2 2,0 13,2 21,1 11,6 18,1 18,6 7,9 13,9 2,0 0,4
Cohort 2009, meting 2010 Man 5,1 6,9 9,2 3,0 3,2 8,1 12,4 4,6 15,4 40,3 8,3 9,4 7,6 9,4
Vrouw 16,7 10,8 5,9 3,1 0,9 8,9 7,5 9,8 19,7 26,1 4,5 13,8 2,3 18,5
Totaal 12,6** 9,4 7,1 3,1 1,7 8,6 9,2 7,9** 18,2 31,2** 5,9 12,2* 4,2** 15,3**
Bron: Studeren met een beperking, cohort 2007, meting 2008 (n=2.354) en cohort 2009, meting 2010 (n=556). Vanwege groot aantal missende waarden voor geslacht bij cohort 2007 (n=718); zijn totalen voor mannen en vrouwen zowel exclusief missende waarden (‘Totaal geslacht’) als inclusief missende waarden (‘Totaal’) opgenomen. Betreft studerenden met één of meer functiebeperkingen. ** sig. p<0,01; * sig. p<0,05.
33
Verschillen tussen allochtone en autochtone studenten Op basis van de gegevens van de Studentenmonitor en de Nationale Studentenenquête zijn de verschillen tussen allochtone en autochtone studenten geanalyseerd. Allochtone studenten hebben in vergelijking met autochtone studenten vaker last van depressie/angst, slaapstoornissen, concentratieproblemen, spraakproblemen, visuele problemen en vermoeidheidsklachten en (beduidend) minder vaak van dyslexie.
Tabel 3.6:
Percentage studenten met beperking naar aard beperking en geslacht, etniciteit, studiejaar en soort hoger onderwijs, Studentenmonitor Hoger Onderwijs.
Man (Langdurige) pijn Beperking in beweging Beperking in zien Beperking in horen Beperking in spreken Beperking in uithouding Beperking in concentratie Chronische vermoeidheid Chronische aandoening Dyslexie Slaapstoornissen Depressie/angst Autistische klachten Overig
7,9 7,2 4,8 1,5 1,0 9,9 33,4 10,3 7,2 26,1 11,6 25,3 4,4 11,9
Vrouw
Autochtoon
Allochtoon
Eerstejaars
12,7** 7,8 5,8 2,2 0,7 9,0 25,7** 16,9** 13,6** 16,8** 11,9 26,9 2,4 17,8**
10,7 7,9 4,0 1,8 0,5 9,7 27,4 12,3 11,5 22,4 10,3 25,2 3,3 14,7
11,8 5,4 15,6** 3,0 3,1** 6,9 38,0** 28,9** 8,1 6,2** 22,0** 33,8* 2,5 21,1*
8,1 7,5 5,4 2,8 0,9 8,1 29,4 13,4 12,5 21,8 10,9 23,5 1,6 16,2
Ouderejaars 11,8 7,6 5,4 1,7 0,9 9,8 28,5 14,6 10,6 20,0 12,1 27,2 3,7 15,2
Hbo 10,3 8,0 5,9 1,4 0,7 10,2 27,5 15,2 11,0 23,4 11,7 23,8 3,3 15,1
Wo 11,9 6,8 4,4 3,0 1,2 7,9 30,9 12,6 11,3 15,1** 11,8 30,7** 3,1 16,3
Ho 10,8 7,6 5,4 1,9 0,9 9,4 28,7 14,3 11,1 20,4 11,8 26,3 3,2 15,5
Bron: Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2009; betreft uitsluitend studenten die soms, vaak of heel vaak last hebben van een handicap of beperking; n=1.258. ** sig. p<0,01; * sig. p<0,05.
Tabel 3.7:
Percentage studenten met beperking naar aard beperking: Startmonitor. Man
(Langdurige) pijn Beperking in bewegingen Beperking in zien Beperking in horen Beperking in spreken Beperking in uithoudingsvermogen Concentratieproblemen Chronische vermoeidheid Chronische aandoening/ziekte Dyslexie Slaapstoornissen Depressie/angst Klachten in het autistisch spectrum Anders
5,4 6,8 18,8 4,0 2,0 6,0 6,8 16,5 9,1 7,3 7,8 3,0 26,3 17,8
Vrouw 11,7** 8,5* 15,8** 3,6 0,9** 8,3** 12,4** 16,1 13,6** 8,6 14,1** 1,2** 15,6** 21,9**
Bron: ResearchNed Startmonitor; n=5.277. ** sig. p<0,01; * sig. p<0,05.
34
Hbo 8,7 7,7 16,0 4,0 1,3 6,6 8,9 15,6 11,5 7,7 11,0 1,9 22,8 20,6
Wo 9,5 7,8 20,4** 3,2 1,5 9,3** 13,0** 18,2* 12,0 8,9 12,4 2,3 12,9** 18,7
Ho 8,9 7,8 17,1 3,8 1,4 7,3 10,0 16,3 11,6 8,0 11,4 2,0 20,3 20,1
Verschillen tussen eerstejaarsstudenten en ouderejaarsstudenten Er zijn nauwelijks verschillen tussen eerstejaars en ouderejaarsstudenten. Op basis van de NSE is vastgesteld dat eerstejaars in vergelijking met ouderejaars iets minder vaak last hebben van dyslexie en depressie of angststoornissen.
Verschillen tussen hbo en wo Er zijn kleine verschillen tussen hbo- en wo-studenten in de aard van de functiebeperking. Studenten in het hbo kampen vaker met autistische klachten en dyslexie. Studenten in het wo kampen vaker met psychische problemen zoals depressies en angststoornissen. Daarnaast verschillen wo-studenten marginaal van hbo-studenten omdat zij vaker geconfronteerd worden met pijnklachten, concentratie- en uithoudingsbeperkingen, visuele beperkingen, vermoeidheidsklachten en chronische aandoeningen.
Tabel 3.8:
Percentage studenten met beperking naar aard beperking en geslacht, studiejaar en soort hoger onderwijs: Nationale Studentenenquête
Man Bewegingsbeperking Gezichtsbeperking Dyslexie/dyscalculie Gehoorstoornis Spraakproblemen Energietekort Pijnklachten Chronische ziekte Autisme Psychische problemen Concentratie/ADHD Overig
5,4 9,3 55,9 2,8 2,2 5,6 4,6 10,3 6,0 13,1 18,2 3,0
Vrouw
Autochtoon
Allochtoon
Eerstejaars
9,6** 11,5** 37,9** 3,4* 0,8** 13,5** 12,7** 16,7** 2,0** 24,8** 17,3 4,4**
7,7 10,2 46,7 3,0 1,1 9,8 9,1 13,7 3,7 19,4 16,9 3,7
10,1** 15,5** 27,2** 4,9** 4,3** 14,9** 13,4** 19,0** 2,6* 27,4** 26,5** 5,7**
7,5 11,2 48,4 3,0 1,7 9,7 9,2 13,0 4,5 17,9 18,7 3,7
Ouderejaars 8,0 10,3 43,8** 3,2 1,3* 10,6 9,5 14,6** 3,2** 20,9** 17,2* 3,9
Hbo 7,7 10,3 49,7 2,9 1,5 9,3 8,7 13,1 3,5 17,5 17,9 4,1
Wo 8,3 11,3* 35,5** 3,6* 1,2 12,4** 10,9** 16,3** 3,9 25,4** 17,2 3,4**
Ho 7,9 10,6 45,3 3,2 1,4 10,3 9,4 14,1 3,6 20,0 17,7 3,9
Bron: Nationale Studentenenquête; n=17.547. Alleen bekostigde opleidingen. Autochtoon inclusief westerse allochtonen. Allen indien studenten belemmeringen ervaren. Gezichtsbeperking: ook bril/lenzen. ** sig. p<0,01; * sig. p<0,05.
3.7
Samenvatting en conclusies
In dit hoofdstuk stonden drie vragen centraal, waarvan de antwoorden in deze paragraaf worden samengevat.
Hoeveel studenten met functiebeperkingen die daadwerkelijk hulp nodig hebben waren er in 2010 en welke kenmerken vertoont deze groep?
Is deze groep gegroeid sinds de eerste meting van deze longitudinale studie in 2008?
Hoe verhoudt het antwoord op deze vragen zich tot resultaten uit andere studies en hoe kunnen eventuele verschillen worden verklaard?
Voor de beantwoording van deze vragen, is naast het onderhavige onderzoek (‘Studeren met een functiebeperking’) vooral gebruik gemaakt van externe databronnen: diverse jaren van de Studentenmonitor Hoger Onderwijs, de Startmonitor Hoger Onderwijs en de Nationale Studentenenquête. Daarnaast is gekeken naar de resultaten uit het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut in 2001 en 2005.
35
Hoeveel studenten met een functiebeperking dat daadwerkelijk hulp nodig heeft waren er in 2010 en welke kenmerken vertoont deze groep? Op basis van het beschikbare materiaal is een schatting gemaakt van het aandeel studenten met een handicap of functiebeperking en het aandeel studenten dat belemmerd wordt door een dergelijke beperking. We concludeerden dat tussen 12,1 procent en 19,3 procent van de studentenpopulatie kampt met een handicap of functiebeperking. Het percentage studenten dat belemmering ondervindt in de studie als gevolg hiervan ligt naar schatting tussen 6,6 en 10,4 procent van de studentenpopulatie. Dit laatste percentage suggereert dat ongeveer de helft van de studenten met een functiebeperking hier daadwerkelijk belemmering ervaart. Dit ligt niet in lijn met percentages die aangetroffen zijn in de Studentenmonitor 2008 en 2009. Met name omdat niet in alle onderzoeken is gevraagd naar de mate van belemmering, is een derde schatting toegevoegd. Indien ongeveer 70 procent van de ‘beperkte’ studenten ook daadwerkelijk ‘belemmerd’ wordt dan liggen de gecorrigeerde percentages tussen 8,5 en 13,5 procent. Over het algemeen kampen meer vrouwen dan mannen met een handicap of functiebeperking (tussen 7% en 13% van de mannen en tussen 10% en 18% van de vrouwen). Een handicap of functiebeperking komt iets meer voor in het wo dan in het hbo. Niet alle soorten functiebeperkingen leiden ook tot belemmeringen in de studie. Met name concentratieproblemen en/of ADHD, een psychische stoornis, dyslexie en vermoeidheid of energietekort zorgen voor de grootste problemen tijdens de studie. Ook hier is op basis van het beschikbare materiaal een schatting gemaakt van de percentages studenten naar de aard of het type van de functiebeperking. De percentages zijn gebaseerd op het totaal aantal studenten met een handicap of functiebeperking.
Op de eerste plaats van de meest voorkomende beperkingen staat dyslexie (21 à 32%, tussen 4,7 en 5,6% van alle studenten), direct gevolgd door concentratieproblemen en/of ADHD (15 à 20%, tussen 3,0 en 4,8% van alle studenten). Hierna komen psychische ziekten, waaraan tussen 13 en 19 procent (tussen 2,7 en 4,0% van alle studenten) van de studenten met een functiebeperking lijdt. Bij deze resultaten moet opgemerkt worden dat de intervallen rondom de werkelijke aantallen groot zijn. Ongeveer 10 procent ((ongeveer tussen 2 en 3% van alle studenten) heeft last van pijn- en vermoeidheidsklachten, energie- en uithoudingsproblemen, visuele beperkingen en bewegingsbeperkingen. Ongeveer acht procent heeft een slaapstoornis. Minder dan vijf procent (minder dan 1% van alle studenten) kampt met gehoorproblemen, spraakproblemen of autisme.
Mannen hebben vaker last van concentratieproblemen, dyslexie en autistische klachten. Vrouwen kampen vaker met pijnklachten, energietekort en psychische stoornissen, bewegingsbeperkingen of chronische aandoeningen. Allochtone studenten hebben vergeleken met autochtone studenten vaker last van psychische problemen, slaapstoornissen, concentratieproblemen, spraakproblemen, visuele problemen en vermoeidheidsklachten en minder vaak van dyslexie. Verschillen tussen eerste- en ouderejaars zijn klein. In het hbo komt dyslexie en autisme vaker voor. In het wo zien we iets meer studenten met psychische problemen.
36
Is de groep studenten met een functiebeperking gegroeid sinds de eerste meting van deze longitudinale studie in 2008? Nee. Er is sprake van een lichte daling van het aandeel studenten met een functiebeperking van ruim 23 procent tot 21 procent. Het aandeel studenten met een functiebeperking dat door zijn of haar beperking belemmerd wordt bij de studie is nagenoeg stabiel: 7,3 procent in 2008 en 7,9 procent in 2010.
Hoe verhoudt het antwoord op de eerste twee deelvragen zich tot de resultaten uit andere studies en hoe kunnen eventuele verschillen worden verklaard? Het aantal studenten met een functiebeperking is vanwege een grote diversiteit aan vraagformuleringen in de verschillende onderzoeken niet eenduidig vast te stellen. Verschillen manifesteren zich vooral in de mate waarin functiebeperkingen genoemd worden in de eerste vraag. Wordt de studenten een uitgebreide lijst voorgelegd, dan zal het percentage hoog uitvallen. Is deze lijst beperkter of wordt er een filtervraag gesteld die te maken heeft met de mate waarin studenten ook daadwerkelijk belemmeringen ervaren als gevolg van hun handicap of functiebeperking, dan zal het percentage beduidend lager uitvallen. Om die reden vonden we percentages studenten met een handicap of functiebeperking die uiteenlopen van 6,6 procent tot 28,7 procent. Als alleen gekeken wordt naar studenten die daadwerkelijk belemmeringen ondervinden in hun studie, dan liggen de percentages iets dichter bij elkaar: tussen 4,0 procent en 15,4 procent.
De specifieke doelstelling van onderzoek naar functiebeperkingen is in sterke mate bepalend voor de wijze waarop en de volgorde waarin de vragen in de enquête dienen te worden geformuleerd. Is het primaire doel te bepalen hoeveel studenten in hun studie belemmerd worden door een functiebeperking dan ligt een andere vraagstelling voor de hand dan wanneer men geïnteresseerd is in het aantal studenten met een functiebeperking. Eerst vragen naar de aanwezigheid van een functiebeperking en daarna pas informeren naar de mate van belemmering in de studie leidt, naar schatting, tot een reductie van 30 procent van het aantal belemmerde studenten in vergelijking met een methode die deze volgorde van vragen niet aanbrengt.
Toekomstige vraagstelling in enquêtes De percentages ‘beperkten’ en ‘belemmerden’ die zijn aangetroffen in de diverse onderzoeken, variëren sterk als gevolg van wisselende vraagformuleringen. Ten aanzien van toekomstig beleidsonderzoek naar functiebeperkingen, adviseren wij om met deze verschillen rekening te houden en waar mogelijk de vraagstelling te synchroniseren, wellicht ook in internationaal verband, en een standaard te ontwikkelen. In dit hoofdstuk is hiervoor een eerste aanzet gegeven.
37
4
Opstap naar het hoger onderwijs
4.1
Inleiding
Hoe verloopt de opstap van het voortgezet naar het hoger onderwijs? Die vraag staat centraal in dit hoofdstuk. Het gaat hierbij om de overstap vanuit mbo4, havo of vwo naar het hoger onderwijs (hbo of wo). In de enquête is aandacht besteed aan ervaringen en motieven – zowel van leerlingen die wel doorstromen naar een opleiding in het hoger onderwijs als leerlingen die niet doorstromen. De deelvragen die daarbij worden beantwoord zijn achtereenvolgens:
Hoe verloopt de overgang van het voortgezet onderwijs naar het hoger onderwijs voor studenten met een functiebeperking?
Wat zijn de redenen dat leerlingen met een functiebeperking niet gaan studeren?
Zijn er aangrijpingspunten om de belemmeringen voor leerlingen met een functiebeperking om in het hoger onderwijs in te stromen, weg te nemen?
Deze analyses worden uitgevoerd met de respondenten uit de metingen van het onderzoek ‘Studeren met een functiebeperking’ 2008 en 2010. Het gaat hierbij om de respondenten met een functiebeperking en met een vooropleiding mbo-4/havo/vwo in het voorafgaande jaar. De respondenten zijn ten tijde van de meting dus eerstejaarsstudenten. De resultaten worden, indien relevant, uitgesplitst naar diplomacohort (2007/2009), functiebeperking (type functiebeperking, mate van belemmering), vooropleiding (mbo4, havo, vwo) en/of soort hoger onderwijs (hbo/wo).
4.2
Situatie in de bovenbouw van vooropleiding
Om een beeld te verkrijgen van de startpositie in het hoger onderwijs van studenten met een functiebeperking wordt eerst teruggegaan naar de laatste jaren in de vooropleiding: de bovenbouw van havo of vwo en het mbo. Van belang is bijvoorbeeld of de school op de hoogte was van de functiebeperking van de student. In het mbo was bij ruim de helft van de studenten met een functiebeperking de school op de hoogte van de functiebeperking (55%, Tabel 4.1). In de bovenbouw van havo/vwo was dit tweederde (66%). Bij een nog aanzienlijk deel van de studenten was de vooropleiding dus volgens de studenten niet op de hoogte van de functiebeperking. Een verklaring kan zijn dat een deel van de studenten geen belemmeringen ondervindt van de functiebeperking en daarom de school niet op de hoogte hoeft te zijn.
Tabel 4.1:
School (bovenbouw) op de hoogte van functiebeperking(en) (%), eerstejaars vooropleiding
School was op de hoogte School was niet op de hoogte Weet niet Totaal (n)
Mbo
Havo/vwo
Totaal (%)
55 31 14
66 23 11
63 25 12
500
1.483
1.983
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Vraag gesteld in 2010; niet in 2008.
39
Als we naar de specifieke functiebeperkingen kijken (Tabel 4.2) blijkt dat bij studenten met een slaapstoornis de school opvallend vaak niet op de hoogte was van de beperking. Daarentegen waren stoornissen in het autistisch spectrum en dyslexie wel bij een grote meerderheid van de studenten bekend op de vooropleiding (respectievelijk 90% en 95%). Daarnaast waren scholen ook relatief vaak op de hoogte van beperkingen in bewegen, beperkingen in horen en chronische ziektes en aandoeningen (Tabel 4.2).
Tabel 4.2:
School (bovenbouw) op de hoogte van functiebeperking(en) (%), eerstejaars type functiebeperking School op de hoogte
School was niet op de hoogte
Weet niet
(Langdurige) pijn Beperking in beweging Beperking in zien Beperking in horen Beperking in spreken Beperking in uithoudingsvermogen Beperking in concentratie Chronische vermoeidheid Chronische aandoening/ziekte Dyslexie Slaapstoornissen Depressieve klachten/stemmingsstoornissen Angstproblemen/paniekstoornissen Stoornis in het autistisch spectrum Andere handicap(s)/beperking(en)
55 77 52 70 62 56 64 50 73 95 34 46 49 90 50
26 13 25 20 17 20 23 34 16 3 52 42 40 6 38
19 10 23 11 21 24 14 16 11 2 14 12 11 4 12
Totaal (%)
63
25
12
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Deze vraag is gesteld aan respondenten met een functiebeperking uit diplomacohort 2009 (n=2.190). Deze vraag is niet gesteld in 2008.
Gebruik van leerlinggebonden financiering Leerlingen met een functiebeperking kunnen in het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs extra begeleiding en aangepast lesmateriaal gebruiken door leerlinggebonden financiering aan te vragen, ook wel ‘rugzakje’ genoemd. Dit afgepaste bedrag is bedoeld voor leerlingen die zonder deze financiering geen regulier onderwijs kunnen volgen. Het gaat dan om leerlingen met een verstandelijke, zintuiglijke of lichamelijke handicap, psychiatrische problemen, ernstige leerproblemen en/of gedragsproblemen, een meervoudige handicap of een langdurige ziekte18.
In totaal geeft nog geen tien procent van de studenten met een functiebeperking aan dat zij eerder gebruik hebben gemaakt van leerlinggebonden financiering (Tabel 4.3). In de havo en het vwo is dit aandeel gemiddeld hetzelfde als onder leerlingen in het mbo (9%). De school zelf – en dus niet enkel de indicatie/aanvraag van de leerling – kan een relatief grote rol spelen bij de voorzieningen en extra begeleiding bij dyslexie. Scholen bepalen in dit geval zelf welke middelen ze inzetten en hoe ze leerlingen met dyslexie begeleiden (bekostiging valt binnen de lumpsum).
18 Meer over leerlinggebonden financiering op bijv. http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/vragenen-antwoorden/wat-is-leerlinggebonden-financiering-lgf-en-voor-wie-is-het-bedoeld.html.
40
Leerlingen met dyslexie geven opvallend vaak (12%) aan dat ze gebruik maken van leerlinggebonden financiering, terwijl dyslexie geen recht geeft op deze voorziening. Deze discrepantie ontstaat mogelijk doordat de leerlingen niet goed op de hoogte zijn van de betekenis van de term leerlinggebonden financiering of dat ze niet weten of hun ouders tegemoetkoming in de kosten ontvangen.
Tabel 4.3:
Gebruik van leerlinggebonden financiering (% ja), naar vooropleiding en type functiebeperking Mbo
(Langdurige) pijn Beperking in beweging Beperking in zien Beperking in horen Beperking in spreken Beperking in uithoudingsvermogen Beperking in concentratie Chronische vermoeidheid Chronische aandoening/ziekte Dyslexie Slaapstoornissen Depressieve klachten/stemmingsstoornissen Angstproblemen/paniekstoornissen Stoornis in het autistisch spectrum Andere handicap(s)/beperking(en) Totaal (%)
Havo/vwo
Totaal (%)
8 5 3 6 0* 6 11 17 10 12 5 16 16 47 6
8 13 12 15 10* 10 10 9 9 12 6 8 8 48 7
8 11 10 13 7* 9 10 10 9 12 6 9 10 47 7
9
9
9
Totaal (n) 220 175 149 56 28 182 177 154 295 548 116 202 98 78 384 1.979
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Deze vraag is gesteld aan respondenten met een functiebeperking uit diplomacohort 2009. Deze vraag is niet gesteld in 2008. * Aantallen studenten met deze functiebeperking zijn gering (<50); resultaten dienen voorzichtig te worden geïnterpreteerd. Dyslexie komt in veel gevallen voor in combinatie met een andere beperking.
Leerlingen die sterk worden beperkt door hun functiebeperking in de dagelijkse praktijk kunnen zonder aanpassingen en extra begeleiding geen regulier onderwijs volgen, en vragen daarom mogelijk vaker leerlinggebonden financiering aan. In Tabel 4.4 is het aandeel studenten dat gebruik maakte van leerlinggebonden financiering weergegeven naar de mate van belemmering die studenten met een functiebeperking ondervinden bij het studeren. Onder studenten die aangeven dat de beperking géén invloed heeft op de (studie)prestaties heeft 7 procent gebruik gemaakt van een rugzakje. Onder studenten die ondanks hulpmiddelen op enige manier belemmeringen ondervinden van de functiebeperking is dit aandeel gemiddeld 18 procent (niet in de tabel).
41
Tabel 4.4:
Gebruik leerlinggebonden financiering (% ja), naar vooropleiding en mate van belemmering
Mbo
Havo/vwo
Totaal (%)
Totaal (n)
Kan niet zo lang studeren als ik zou willen Kan niet naar een ander gebouw gaan als dat nodig is Kan niet dezelfde opdrachten uitvoeren als collega studenten Medische behandeling kost veel tijd Nee, heeft geen invloed op mijn prestaties Weet ik niet Anders
14 0* 20* 20* 6 12 13
14 40* 10* 11* 8 9 10
14 40* 11* 12* 7 9 11
267 5 35 41 535 95 225
Totaal (%)
10
9
10
1.104
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Deze vraag is gesteld aan respondenten met een functiebeperking uit diplomacohort 2009. Deze vraag is niet gesteld in 2008. * Aantallen studenten met deze mate van belemmering zijn gering (<50); resultaten dienen voorzichtig te worden geïnterpreteerd.
Gebruik hulp van de school Leerlingen kunnen zelf (direct) extra ondersteuning krijgen door de leerlinggebonden financiering, maar de mbo-, havo- of vwo-school kan ook hulp bieden. In het geval van dyslexie komt de organisatie en invulling van ondersteuning en aanpassingen zelfs geheel voor rekening van de school. Wanneer de school hulp biedt, maken leerlingen daar dan (vaak) gebruik van? In de enquête onder studenten is aandacht besteed aan deze vraag, waarbij het ging om hulp in brede zin (in het schooljaar 2008-2009), zoals begeleiding, hulpmiddelen of aanpassingen in het onderwijs.
In totaal zegt meer dan de helft van de studenten met een functiebeperking dat zij gebruik maakten van de hulp die hen door de school werd geboden (51%, Tabel 4.5). Onder leerlingen in het mbo lag dit lager (33%) dan onder havo’ers en vwo’ers (56%). Het meest maakten studenten met dyslexie of een stoornis in het autistisch spectrum gebruik van de door school geboden hulp. Bij dyslexie speelt mogelijk de relatief grote aanwezigheid van voorzieningen of ondersteuning voor deze beperking een rol. Daarnaast zijn er bij een aantal beperkingen (autisme, dyslexie, maar ook bijvoorbeeld beperkingen in concentratie en spreken) mogelijk ook meer mogelijkheden voor de school om te helpen – in plaats van bij beperkingen als chronische ziektes/aandoeningen en beperkingen in horen en zien. Binnen de groep studenten met een mbo-diploma valt op dat bij een beperking in bewegen relatief weinig gebruik werd gemaakt van hulp van de school (16%). Binnen het vwo en de havo geldt dit voor studenten met een chronische ziekte of aandoening (40%).
42
Tabel 4.5:
Gebruik van hulp van school (% ja), eerstejaars naar vooropleiding en type functiebeperking Mbo
Havo/vwo
Totaal (%)
(Langdurige) pijn Beperking in beweging Beperking in zien Beperking in horen Beperking in spreken Beperking in uithoudingsvermogen Beperking in concentratie Chronische vermoeidheid Chronische aandoening/ziekte Dyslexie Slaapstoornissen Depressieve klachten/stemmingsstoornissen Angstproblemen/paniekstoornissen Stoornis in het autistisch spectrum Andere handicap(s)/beperking(en)
24 16 25 9* 50* 23 45 29 24 42 44 47 42* 77 33
50 61 45 50* 64* 60 66 68 40 79 61 60 56* 76 41
44 50 42 39* 61* 52 62 60 37 71 58 58 52* 76 40
Totaal (%)
33
56
51
Totaal (n) 121 136 77 39 18 102 113 77 215 520 40 92 48 70 192 1.256
Bron:Studeren met een functiebeperking 2010. * Aantallen studenten met deze functiebeperking zijn gering (<50); resultaten dienen voorzichtig te worden geïnterpreteerd.
Initiatief hulp door school Indien door studenten gebruik is gemaakt van hulp van school (zie Tabel 4.5), dan is ook gevraagd op wiens initiatief – dat van de student zelf, de school of anders – deze hulp is ontvangen (Tabel 4.6). Van de leerlingen die relatief vaak hulp ontvingen (studenten met dyslexie en stoornissen in het autistisch spectrum, Tabel 4.5) geeft ruim de helft (respectievelijk 61% en 55%) aan dat zij zelf om de hulp gevraagd hebben, en iets minder (respectievelijk 53% en 42%) dat de school dit aangeboden heeft.
Tabel 4.6:
Op wiens initiatief is hulp ontvangen (%), naar type functiebeperking Zelf gevraagd
Aangeboden
(Langdurige) pijn Beperking in beweging Beperking in zien Beperking in horen Beperking in spreken Beperking in uithoudingsvermogen Beperking in concentratie Chronische vermoeidheid Chronische aandoening/ziekte Dyslexie Slaapstoornissen Depressieve klachten/stemmingsstoornissen Angstproblemen/paniekstoornissen Stoornis in het autistisch spectrum Andere handicap(s)/beperking(en) Chronische pijn/ziekte Psychische klachten
87 81 69* 93* 73* 68 73 78* 78 61 70* 72 52* 55 68 75 66
32 35 31* 13* 9* 43 29 30* 43 53 26* 43 60* 42 37 37 43
Totaal (%)
68
45
Anders
Totaal (n)
4 15 16* 20* 18* 8 17 7* 5 7 13* 13 8* 32 13 7 11
53 68 32 15 11 53 70 46 80 367 23 53 25 53 76 148 79
9
644
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010). * Aantallen studenten met deze functiebeperking zijn gering (<50); resultaten dienen voorzichtig te worden geïnterpreteerd.
43
Er is een verschil in het aandeel studenten dat aangeeft dat zij zelf het initiatief voor hulp hebben genomen en het type school. Studenten die op een mbo-school zaten hebben daar vaker zelf het initiatief genomen dan studenten met een havo- of vwo-vooropleiding (respectievelijk 79% en 66%, Tabel 4.7).
Tabel 4.7:
Op wiens initiatief is hulp ontvangen (%), naar vooropleiding Mbo
Havo/vwo
Totaal (%)
Zelf om hulp gevraagd School heeft hulp aangeboden Anders
79 31 5
66 48 9
68 45 9
Totaal (n)
91
553
644
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Respondenten met een functiebeperking uit diplomacohort 2009 bij die hulp hebben ontvangen (n=644).
Tevredenheid over geboden hulp Studenten is gevraagd om een oordeel te geven over de geboden hulp op de vooropleiding op een schaal van zeer ontevreden (1) tot zeer tevreden (5). De tevredenheid is over het algemeen hoog met tweederde van de studenten die tevreden of zeer tevreden zijn (Tabel 4.8). De studenten met een mbovooropleiding zijn over de hulp op school destijds iets minder tevreden. Over het algemeen zijn de verschillen in tevredenheid tussen studenten met een specifieke functiebeperking relatief klein: studenten met langdurige pijn, beperkingen in beweging, chronische beperkingen (ziekte, vermoeidheid, pijn) en depressieve klachten/stemmingsstoornissen zijn het meest tevreden over de hulp op school. Daartegenover staan studenten met een functiebeperking in horen of een beperking in spreken (respectievelijk 47% en 45% (zeer) tevreden). Deze resultaten dienen echter met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden in verband met de lage aantallen in sommige groepen (Tabel 4.8).
Tabel 4.8:
Tevredenheid (% (zeer) tevreden) over de hulp van school, naar type functiebeperking
(Langdurige) pijn Beperking in beweging Beperking in zien Beperking in horen Beperking in spreken Beperking in uithoudingsvermogen Beperking in concentratie Chronische vermoeidheid Chronische aandoening/ziekte Dyslexie Slaapstoornissen Depressieve klachten/stemmingsstoornissen Angstproblemen/paniekstoornissen Stoornis in het autistisch spectrum Andere handicap(s)/beperking(en) Chronische pijn/ziekte Psychische klachten Totaal (%)
Mbo
Havo/vwo
Totaal
71 80 67* 100* 50* 60 44 100* 78 43 25* 63 80* 54 54 70 58
74 76 69* 43* 44* 67 69 71* 73 65 63* 76 70* 75 68 74 75
74 76 69* 47* 45* 66 66 74* 74 62 57* 74 72* 70 66 74 72
53 68 32 15 11 53 70 46 80 367 23 53 25 53 76 148 79
69
67
644
54
Totaal (n)
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. * Aantallen studenten met deze functiebeperking zijn gering (<50); resultaten dienen voorzichtig te worden geïnterpreteerd.
44
Succesvol afronden havo/vwo/mbo met een beperking Passende voorzieningen, aanpassingen en (extra) ondersteuning zouden het voor leerlingen met een functiebeperking mogelijk moeten maken een reguliere havo-, vwo- of mbo-opleiding succesvol af te ronden. In hoeverre zijn studenten met een functiebeperking zelf van mening dat zij even goed in staat waren de schoolopleiding af te ronden als hun medeleerlingen? Gemiddeld zijn studenten met een functiebeperking hierover redelijk positief; slechts acht procent geeft aan dat zij hiertoe (veel) slechter in staat waren dan medeleerlingen (Tabel 4.9). De verschillen tussen studenten met een bepaald type beperking zijn klein. Studenten met een beperking in zien, een stoornis in het autistisch spectrum of dyslexie zijn het meest van mening dat zij even goed in staat waren de opleiding succesvol af te ronden als hun medeleerlingen; studenten met een beperking in concentratie, met chronische vermoeidheid of met depressieve klachten/stemmingsstoornissen, psychische klachten of slaapstoornissen het minst.
Tabel 4.9:
Was je gezien je functiebeperking (met de eventuele hulp) slechter in staat dan medeleerlingen om mbo/havo/vwo succesvol af te ronden? % (veel) slechter, naar type functiebeperking
(Langdurige) pijn Beperking in beweging Beperking in zien Beperking in horen Beperking in spreken Beperking in uithoudingsvermogen Beperking in concentratie Chronische vermoeidheid Chronische aandoening/ziekte Dyslexie Slaapstoornissen Depressieve klachten/stemmingsstoornissen Angstproblemen/paniekstoornissen Stoornis in het autistisch spectrum Andere handicap(s)/beperking(en) Chronische pijn/ziekte Psychische klachten Totaal (%)
Mbo
Havo/vwo
Totaal
7 12 6 0 13* 10 31 7 9 7 14 11 12 5 6 6 14
9 7 4 13 0* 13 13 18 9 8 14 16 11 10 5 10 14
9 9 5 9 4* 12 16 16 9 8 14 15 11 9 5 9 14
8
8
8
Totaal (n) 220 175 149 56 28 182 177 154 294 547 116 202 98 78 385 671 342 1.978
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. * Aantallen studenten met deze functiebeperking zijn gering (<50); resultaten dienen voorzichtig te worden geïnterpreteerd.
Wanneer studenten aangaven dat zij (veel) slechter in staat waren om de mbo/havo/vwo-opleiding succesvol af te ronden, is gevraagd wat hiervoor de belangrijkste oorzaken waren (Tabel 4.10). Zowel op de havo/vwo als in het mbo zijn studenten vooral van mening dat de hulp nooit helemaal kan compenseren voor de belemmeringen die door de functiebeperking worden ervaren (beide 42%). Opvallend is daarnaast dat onder studenten met een mbo-vooropleiding een relatief groot aandeel aangeeft (26%) dat er geen geschikte of onvoldoende hulp aanwezig was. Onder studenten met een havo/vwo-vooropleiding geldt dit voor 17 procent. Als andere redenen (mbo 24%, havo/vwo 28%) werden onder meer genoemd dat ‘door de functiebeperking veel uren/lessen gemist’ worden en dat studenten ‘(extra) vermoeid’ zijn, maar ook wordt door een aantal studenten aangegeven dat zij door de functiebeperking een niveau of klas terug moesten gaan.
45
Tabel 4.10: Redenen om slechter in staat te zijn dan medeleerlingen om mbo/havo/vwo af te kunnen ronden (%), naar vooropleiding Mbo Geen geschikte/onvoldoende hulp Hulp kan nooit helemaal compenseren Beide Anders
26* 42* 8* 24*
Totaal (n)
38
Havo/vwo
Totaal (%)
17 42 13 28
19 42 12 27
120
158
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. * Aantallen studenten zijn gering (<50); resultaten dienen voorzichtig te worden geïnterpreteerd.
Advies over doorstroom naar het hoger onderwijs In het voorgaande kwam vooral de situatie op de vooropleiding aan de orde. Was de school op de hoogte van de functiebeperking, werd er hulp aangeboden en op wiens initiatief? En ook of studenten van mening waren dat zij met de geboden hulp de opleiding succesvol konden afronden. In deze paragraaf wordt verder ingegaan op de daadwerkelijke overstap naar het vervolgonderwijs of naar werk en de begeleiding die (aankomende) studenten daarbij hebben gekregen. Ten eerste de begeleiding vanuit de school. Aan studenten is gevraagd in hoeverre door de school aandacht is besteed aan de overstap naar het vervolgonderwijs of aan het vinden van werk (Tabel 4.11)19.
Tabel 4.11: Heeft de school gedurende het schooljaar 2008/09 advies gegeven over de overstap naar het vervolgonderwijs of naar het vinden van werk? (%), naar type functiebeperking 2010: % (zeer) veel advies (Langdurige) pijn Beperking in beweging Beperking in zien Beperking in horen Beperking in spreken Beperking in uithoudingsvermogen Beperking in concentratie Chronische vermoeidheid Chronische aandoening/ziekte Dyslexie Slaapstoornissen Depressieve klachten/stemmingsstoornissen Angstproblemen/paniekstoornissen Stoornis in het autistisch spectrum Andere handicap(s)/beperking(en) Chronische pijn/ziekte Psychische klachten Geen functiebeperking (totaal) Wel functiebeperking (totaal)
27 25 36 30 50* 30 24 23 28 24 20 26 23 27 26 28 25 34 27
Totaal (%)
32
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Respondenten uit diplomacohort 2009 (n=7.129). * Aantallen studenten zijn gering (<50); resultaten dienen voorzichtig te worden geïnterpreteerd. Zie voetnoot 20.
19 Vraagstelling 2008 wijkt af van 2010. Idem voor antwoordmogelijkheden. Resultaten zijn niet vergelijkbaar.
46
Een derde van de studenten met een functiebeperking geeft in 2010 aan dat de school veel aandacht besteedde aan deze overstap. Onder studenten met specifieke beperkingen in zien en spreken is het aandeel aandacht voor de overstap naar werk of vervolgonderwijs relatief hoog (respectievelijk 36% en 50%). Studenten zonder een functiebeperking geven vaker (34%) dan studenten met een functiebeperking (27%) aan dat ze (veel) advies hebben gehad over de overstap.
In Tabel 4.12 is het aandeel studenten weergegeven dat (zeer) veel advies kreeg van de school wat betreft de overstap naar het hoger onderwijs of naar de arbeidsmarkt, uitgesplitst naar de ervaren belemmering bij het studeren. In het schooljaar 2010 geeft 28 procent20 van de studenten met een functiebeperking aan dat zij (zeer) veel advies kregen van de school.
Studenten die tijdens hun studie belemmerd worden door de functiebeperking – en dan specifiek doordat zij een medische behandeling moeten ondergaan waar veel tijd in gaat zitten – geven relatief vaak aan dat zij op de vooropleiding weinig of geen advies en ondersteuning kregen bij de overstap naar het hoger onderwijs (2010: 59%, niet in de tabel).
Tabel 4.12: Heeft de school /advies gegeven over de overstap naar het vervolgonderwijs of aan het vinden van werk? % naar (mate van) belemmering 2010: % (zeer) veel advies Kan niet zo lang studeren als ik zou willen Kan niet naar een ander gebouw gaan als dat nodig is Kan niet dezelfde opdrachten uitvoeren als mijn collega-studenten Medische behandeling kost veel tijd Nee, heeft geen invloed op mijn prestaties Weet ik niet
24 40* 29 22 33 18
Totaal (%)
28
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Respondenten met een functiebeperking uit diplomacohort 2009 (n=2.190). * Aantallen studenten zijn gering (<50); resultaten dienen voorzichtig te worden geïnterpreteerd. Zie voetnoot 20.
Advies en ondersteuning van instanties over doorstroom naar hoger onderwijs Naast advies en ondersteuning door de school, kunnen leerlingen met een functiebeperking ook van andere instanties/organisaties advies (bijvoorbeeld DUO of UWV) krijgen over vervolgstappen na het voortgezet onderwijs of mbo. In 2008 en 2010 is gevraagd of studenten met een functiebeperking van deze instanties advies kregen, en in 2008 ook in hoeverre dit aansloot bij de behoeften van de student21. Minder dan een tiende van de studenten met een functiebeperking geeft in 2008 aan dat zij dit advies kregen, en dat het volledig bij hun behoeften aansloot (6%, Tabel 4.13). In 2008 was bij ruim 10 procent van de studenten wel behoefte aan ondersteuning of advies van andere instanties/organisaties, maar hebben ze deze hulp niet gehad. In 2010 is hier niet naar gevraagd. Een aanzienlijk deel van de studenten in 2008 geeft aan dat zij geen (aanvullend) advies of ondersteuning van andere instanties dan de eigen school nodig hadden.
20 Vanwege missende waarden wijken totale percentages soms licht af. 21 De wijze waarop deze vraag is gesteld in 2008 wijkt af van de vraagstelling in 2010. Hetzelfde geldt voor de antwoordmogelijkheden. De resultaten uit deze jaren worden daarom in twee verschillende tabellen (Tabel 4.13 en 4.14) gepresenteerd.
47
Tabel 4.13: Ondersteuning/advies van instanties voor doorstroming van vo naar ho of arbeidsmarkt, anders dan school (%), type functiebeperking Aansluiting bij behoeften
Gedeeltelijk
Niet echt
Helemaal niet
Ja, maar geen behoefte
Niet gehad, wel nodig
Niet nodig
Totaal (%)
Volledig
(Langdurige) pijn Beperking in beweging Beperking in zien Beperking in horen Beperking in spreken Beperking in uithoudingsvermogen Beperking in concentratie Chronische vermoeidheid Chronische aandoening/ziekte Dyslexie Slaapstoornissen Depressieve klachten/stemmingsstoornissen Angstproblemen/paniekstoornissen Stoornis in het autistisch spectrum Andere handicap(s)/beperking(en) Chronische pijn/ziekte Psychische klachten
7 5 5 8 21* 6 4 6 6 8 5 5 6 6* 6 6 5
13 13 14 13 23* 16 15 11 13 9 18 14 12 10* 16 13 15
7 5 6 6 2* 5 5 4 3 4 6 7 6 0* 8 5 7
3 2 1 6 0* 2 2 2 2 3 5 1 5 0* 1 2 3
4 6 6 1 5* 6 6 6 6 4 5 5 5 2* 3 5 5
10 9 7 7 9* 12 13 11 7 13 16 14 18 12* 11 9 14
57 60 60 60 41* 54 54 60 63 59 45 54 47 70* 54 59 50
16
7
2
5
10
54
6
Bron: Studeren met een functiebeperking 2008. Respondenten met een functiebeperking (n=2579). * Aantallen studenten zijn gering (<50); resultaten dienen voorzichtig te worden geïnterpreteerd.
De resultaten met betrekking tot het advies van instanties in 2008 en 2010 kunnen in verband met de andere vraagstelling niet vergeleken worden. In 2010 blijkt een klein deel van de studenten (aanvullend) advies te hebben gekregen van instanties buiten de school, zoals DUO of UVW. Slechts zes procent van de studenten heeft ondersteuning of advies gekregen. Zij noemen verschillende instanties, waaronder DUO, hogescholen en universiteiten, UWV Werkbedrijf, en GGZ (Tabel 4.14).
48
Tabel 4.14: Ondersteuning/advies van instanties voor doorstroming van vo naar ho of arbeidsmarkt, anders dan school (%), welke instanties Instanties
Aantal keren genoemd*
DUO Hogeschool of universiteit UWV Werkbedrijf Open dagen, voorlichting GGZ , psycholoog Studiekeuze- of loopbaanadviseurs Internet (o.a. Studiekeuze123, Qompas) Werk, stage of opleidingsplek Sensis (organisatie voor slechtziende en blinde mensen) Amateurdansschool/muziekdocenten Familie, kennissen Fysiotherapeut, arts Jeugdzorg Steunpunt jongeren, gemeente Studieadviseur, decaan Zelfonderzoeken, interessetesten Overig
39 11 11 9 6 5 5 4 3 2 2 2 2 2 2 2 13
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Respondenten die hebben aangegeven ondersteuning/advies te hebben gekregen van instanties met betrekking tot de doorstroming naar het hoger onderwijs (n=115).
Kansen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt Wat was de inschatting van (aankomend) studenten over hun kansen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt toen zij van school kwamen? De resultaten van 2008 en 2010 op deze vraag zijn niet vergelijkbaar (in verband met een andere antwoordschaal), alleen de resultaten van 2010 worden besproken. Op het gebied van actieve deelname aan de maatschappij schatten studenten met een functiebeperking hun kansen gemiddeld tot zeer hoog in (95%) en verschillen ze niet van studenten zonder functiebeperking.
Tabel 4.15: ‘Toen je van school kwam, hoe schatte je toen je kansen in om:’ % gemiddeld tot zeer groot, naar wel/geen functiebeperking
Actief te kunnen deelnemen aan de maatschappij Vrienden/vriendinnen te hebben op wie je kunt rekenen Succesvol te studeren Een baan te krijgen die je leuk vindt Een goedbetaalde baan te vinden na je studie Zelfstandig te kunnen wonen
Geen functiebeperking
Wel functiebeperking
Totaal
96 95 92 90 90 82
95 93 90 89 87 87
96 94 92 90 89 83
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Respondenten uit diplomacohort 2009 (n=7.129).
De meerderheid van de studenten (93%) achtte de kans om vrienden/vriendinnen te hebben op wie je kunt rekenen gemiddeld tot zeer groot (Tabel 4.15), iets minder dan studenten zonder functiebeperking. Dezelfde positieve perspectieven hebben studenten over aspecten op gebied van succesvol studeren.
49
Negentig procent achtte de kans succesvol te studeren gemiddeld tot zeer groot en de meerderheid had goede verwachtingen over een baan te krijgen die je leuk vindt (89%) en voor een baan die goedbetaald wordt (87%). Studenten zonder functiebeperking zijn op het gebied van studeren en arbeidsmarktperspectief nog iets positiever (resp. 92%; 90%; 90%). De meerderheid van de studenten (87%) schatten de kans om zelfstandig te kunnen wonen gemiddeld tot zeer hoog in, dat is zelfs hoger dan de studenten zonder functiebeperking (82%).
De verwachting van de studenten wat betreft het succesvol studeren wordt getoond in Tabel 4.16 uitgesplitst per functiebeperking. Studenten met angstproblemen/paniekstoornissen, depressieve klachten/stemmingsstoornissen of een beperking in uithoudingsvermogen hebben over het algemeen de minst hoge verwachtingen over succesvol studeren. Studenten met een beperking in zien, studenten met dyslexie en studenten met een chronische aandoening of ziekte hebben gemiddeld de hoogste verwachtingen om succesvol te kunnen studeren (Tabel 4.16).
Tabel 4.16: ‘Toen je van school kwam, hoe schatte je toen je kansen in om succesvol te kunnen studeren’, naar type functiebeperking
Geen beperking (Langdurige) pijn Beperking in beweging Beperking in zien Beperking in horen Beperking in spreken Beperking in uithoudingsvermogen Beperking in concentratie Chronische vermoeidheid Chronische aandoening/ziekte Dyslexie Slaapstoornissen Depressieve klachten/stemmingsstoornissen Angstproblemen/paniekstoornissen Stoornis in het autistisch spectrum Andere handicap(s)/beperking(en) Totaal (%)
% (Zeer) klein
% Gemiddeld, (zeer) groot
Totaal (n)
8
92
4.795
12 10 4 11 11 18 16 16 7 7 13 18 22 17 11
88 90 96 89 89 82 84 84 93 93 87 82 78 83 89
257 202 163 62 31 212 199 174 332 598 136 230 113 84 424
8
92
6.985
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Respondenten uit diplomacohort 2009.
4.3
Instroom in het hoger onderwijs
In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk besteden we aandacht aan de instroom van studenten met een functiebeperking in het hoger onderwijs, en beknopt aan het studiekeuzeproces dat daaraan vooraf gaat. Daarbij maken we (mede) gebruik van gegevens uit de Startmonitor 2010.
Ten tijde van de meting (voorjaar 2010) is 51 procent van het diplomacohort 2009 met een functiebeperking ingestroomd in het hoger onderwijs (Tabel 4.17). Van het deel van het diplomacohort 2009 zonder functiebeperking is een groter deel gaan studeren (58%).
50
Het uiteindelijke deel van de diplomacohort 2009 dat gaat studeren zal hoger liggen dan de in Tabel 4.17 getoonde 56 procent. In 2009-2010 stroomde 78 procent van de havo-gediplomeerden en 84 procent van de vwo-gediplomeerden door naar het hoger onderwijs (bron: Statline CBS, 2009-2010).
Tabel 4.17: Instroom hoger onderwijs (%) studenten naar wel/geen beperking en vooropleiding Mbo4
Havo
Vwo
Totaal
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Geen functiebeperking Wel functiebeperking
44 39
56 61
60 52
40 48
67 61
33 39
58 51
42 49
Totaal (%)
43
57
58
42
66
34
56
44
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Respondenten uit diplomacohort 2009, uitgenodigd via DUO (n=5.660).
Voor het diplomacohort 2007 heeft RISBO een niet-representatieve steekproef getrokken van doorstromers en niet doorstromers. Op basis van die meting kan geen betrouwbare inschatting worden gegeven van het percentage studenten met of zonder functiebeperking dat doorstroomt naar het hoger onderwijs. Het deel van de respondenten uit diplomacohort 2009 dat niet is gaan studeren (studenten met en zonder functiebeperking) is gevraagd welke andere (voornaamste) bezigheid zij hebben (Tabel 4.18). Meer dan 70 procent van deze respondenten geeft aan dat zij op dit moment betaald werk verrichten. Daarnaast is ongeveer een kwart bezig met een opleiding of cursus en is 11 procent werkzoekend of werkloos. Een substantieel deel geeft tenslotte aan dat zij vrijwilligerswerk doen (9%).
Tabel 4.18: Wat is je situatie? (%) Respondenten die aangeven niet te studeren uitgesplitst naar vooropleiding
Ik Ik Ik Ik Ik Ik Ik
doe betaald werk volg opleiding/cursus, maar niet op hogeschool/universiteit ben werkzoekend doe vrijwilligerswerk ben werkloos heb zorgtaken ben geheel/gedeeltelijk arbeidsongeschikt
Mbo4
Havo
Vwo
Totaal
90 12 10 7 3 2 1
58 49 10 7 5 1 1
66 24 14 16 9 1 1
72 29 11 9 6 1 1
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Respondenten uit diplomacohort 2009 die aangeven niet te studeren in het hoger onderwijs, uitgenodigd via DUO met vooropleiding mbo4/havo/vwo (n=2.868).
Van de studenten met een functiebeperking uit diplomacohort 2009 dat niet is gaan studeren is gevraagd welke andere (voornaamste) bezigheid zij hebben (Tabel 4.19). geeft 71 procent aan dat zij op dit moment betaald werk verrichten. Dat is iets minder dan de studenten zonder functiebeperking. Studenten met een functiebeperking volgen vaker een opleiding of cursus buiten het hoger onderwijs (31%), doen iets vaker vrijwilligerswerk (12%) en zijn vaker dan studenten zonder functiebeperking werkloos (7%) of arbeidsongeschikt (4%).
51
Tabel 4.19: Wat is je situatie? (%) Respondenten die aangeven niet te studeren uitgesplitst naar wel/geen functiebeperking Geen functiebeperking Ik Ik Ik Ik Ik Ik Ik
doe betaald werk** volg een opleiding/cursus, niet op hogeschool of universiteit** ben werkzoekend doe vrijwilligerswerk** ben werkloos** heb zorgtaken ben geheel/gedeeltelijk arbeidsongeschikt**
74 27 11 9 5 2 0
Wel functiebeperking 71 31 11 12 7 2 4
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Respondenten uit diplomacohort 2009 die aangeven niet te studeren in het hoger onderwijs, uitgenodigd via DUO (n=3.019). ** Verschillen tussen studenten met/zonder functiebeperking significant (p<0.05).
Scholieren met en zonder functiebeperking maken om uiteenlopende reden de keus om niet te beginnen aan een vervolgopleiding in het hoger onderwijs. Voor voormalig leerlingen van een mbo-opleiding die niet zijn doorgestroomd naar het hoger onderwijs, geldt vooral dat zij liever gaan werken (42%, Tabel 4.20). Havo- en vwo-gediplomeerden die niet zijn doorgestroomd naar het hoger onderwijs gingen graag eerst iets anders doen (33%). Steun (van de (toekomstige) opleiding, externe instanties, thuis) en afwezigheid van faciliteiten spelen amper een rol bij de keuze niet door te stromen naar het hoger onderwijs. Voor mbo’ers gelden financiële overwegingen (onvoldoende financiële middelen, liever geen lening) en verwachtingen over het niveau (verwacht geen goede studieresultaten, te hoog gegrepen). Deze overwegingen blijken minder van belang voor vwo’ers en havisten.
Tabel 4.20: Redenen om niet door de stromen naar het hoger onderwijs (%) naar vooropleiding
Andere reden Liever eerst iets anders Kan opleiding (nog) niet doen Niet het vereiste diploma Uitgeloot Liever werken Verwacht geen goede studieresultaten Onvoldoende financiële middelen Liever geen lening Te hoog gegrepen Onvoldoende begeleiding op mbo/havo/vwo Belemmeringen functiebeperking Onvoldoende financiële steun Ziet het voordeel niet Verwacht onvoldoende steun van docenten Onvoldoende begeleiding van instanties Onvoldoende steun van thuis Onvoldoende faciliteiten hoger onderwijs Onvoldoende faciliteiten externe instanties
Mbo
Havo/vwo
34 14 7 3 1 42 16 17 11 14 6 3 8 7 2 2 2 2 1
56 33 13 9 6 5 4 3 3 3 3 2 2 1 1 1 1 0 0
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Respondenten uit diplomacohort 2009 die aangeven niet te zijn gaan studeren in het hoger onderwijs, met vooropleiding mbo4/havo/vwo (n=2.491).
52
Van de scholieren met een functiebeperking geeft 9 procent aan dat ze niet zijn gaan studeren vanwege de belemmeringen van hun functiebeperking. De meeste studenten doen liever eerst iets anders (23%, Tabel 4.21) of gaan werken (18%). Daarin verschillen ze niet van studenten zonder functiebeperking.
Tabel 4.21: Redenen om niet door de stromen naar het hoger onderwijs (%) naar wel/geen functiebeperking Geen functiebeperking Andere reden Liever eerst iets anders Liever werken Kan opleiding (nog) niet doen** Verwacht geen goede studieresultaten** Onvoldoende financiële middelen** Niet het vereiste diploma** Belemmeringen functiebeperking** Te hoog gegrepen Liever geen lening** Uitgeloot Onvoldoende financiële steun
48 25 20 9 8 8 6 0 7 5 4 4
Wel functiebeperking 46 23 18 14 12 10 9 9 8 7 5 5
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Respondenten uit diplomacohort 2009 die aangeven niet te zijn gaan studeren in het hoger onderwijs (n=2.625). ** Verschillen tussen studenten met/zonder functiebeperking significant (p<0.05).
In beide groepen geeft daarnaast een relatief groot deel aan dat zij niet doorstromen om een ‘andere reden’ dan de genoemde (respectievelijk 34% van het mbo en 56% van havo/vwo). Uit een korte analyse van de ‘andere redenen’ die hier zijn ingevuld blijkt dat veel studenten ervoor kozen om een tijd iets anders te doen; een jaar naar het buitenland voor werk, studie of op reis of gewoon een (paar) jaar werkervaring opdoen in Nederland (Tabel 4.22). Ook geeft een deel aan dat zij na de havo alsnog vwo wilden doen. Tot slot is een deel niet (direct) doorgestroomd naar het hoger onderwijs omdat zij nog geen keuze voor een opleiding konden maken. De aanvullende redenen die studenten met een functiebeperking noemen hebben over het algemeen niet met hun functiebeperking te maken; in slechts een aantal gevallen worden bijvoorbeeld de functiebeperking opgegeven als reden om niet te gaan studeren. Wel lijken bij de havo-gediplomeerden die een andere reden opgaven om niet te gaan studeren, studenten met een functiebeperking vaker eerst nog vwo te gaan doen (15%) dan de havo-gediplomeerden zonder functiebeperking (10%). Wellicht hebben studenten met een functiebeperking ‘lager ingezet’ en gaan ze eerder havo doen, terwijl ze vwo aankunnen.
53
Tabel 4.22: Andere redenen om niet door de stromen naar het hoger onderwijs (%) naar wel/geen functiebeperking Geen functiebeperking Weet/wist niet (zeker) wat ik wilde studeren (Eerst) reizen / naar het buitenland Pauze/tussenjaar/te jong Ik ben na de havo eerst vwo gaan doen Ik wilde eerst werken/ervaring opdoen Ik doe mbo/een andere opleiding Ik werk al (fulltime) Afgekeurd/uitgeloot Geen geschikte opleiding gevonden Luchtvaart/defensie/politie Buitenland studeren/uitwisseling Tevreden met huidige opleiding/beroep Leeftijd Zwangerschap/kinderen De opleiding die ik wil is niet op ho niveau Samenwonen/trouwen/huis kopen Geen zin / motivatie om verder te studeren Financiën Vanwege gezondheid/functiebeperking Ik heb al een ho opleiding Angst/onzekerheid Eigen zaak/ familiebedrijf Overig
17 16 13 10 9 7 7 4 3 3 3 2 2 2 2 1 1 1 0 1 1 1 6
Wel functiebeperking 15 14 13 15 7 9 4 4 3 1 1 1 3 2 2 1 1 1 3 1 1 0 8
Totaal (n) 201 186 153 133 97 89 70 46 33 28 26 24 23 22 20 16 14 13 11 10 7 5 77
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Respondenten uit diplomacohort 2009 die aangeven niet te zijn gaan studeren in het hoger onderwijs en opgeven daar een andere reden voor te hebben dan de antwoordcategorieën uit Tabel 4.19b.
Zijn studenten met een functiebeperking (zowel studenten die zijn doorgestroomd naar het hoger onderwijs als zij die een andere bezigheid hebben) tevreden met hun huidige situatie? Uit Tabel 4.23 blijkt dat een ruime meerderheid van de studenten die in 2007 of in 2009 zijn ingestroomd inderdaad tevreden is (77%). Er zijn wel verschillen tussen studenten met een specifieke functiebeperking. Studenten met een psychische beperking (inclusief depressieve klachten, stemmingsstoornissen) geven het meest aan dat zij liever een andere bezigheid hadden. Vaak is de gewenste situatie dan studeren, of een combinatie van werk en studie. Uit aanvullende analyses blijkt dat wanneer de studenten met een functiebeperking eerder hebben aangegeven dat ze op dit moment niet studeren, de tevredenheid met de huidige situatie lager ligt dan gemiddeld (60% tevreden/ja ten opzichte van 78% gemiddeld, niet in de tabel).
54
Tabel 4.23: Ben je tevreden met je huidige situatie? (%) naar type functiebeperking Nee, ik zou liever… Ja (Langdurige) pijn Beperking in beweging Beperking in zien Beperking in horen Beperking in spreken Beperking in uithoudingsvermogen Beperking in concentratie Chronische vermoeidheid Chronische aandoening/ziekte Dyslexie Slaapstoornissen Depressieve klachten/stemmingsstoornissen Angstproblemen/paniekstoornissen Stoornis in het autistisch spectrum Andere handicap(s)/beperking(en) Chronische pijn/ziekte Psychische klachten Studenten met een functiebeperking Studenten zonder functiebeperking
74 71 75 79 69* 72 69 71 80 82 67 63 73 74 74 77 67 77 82
Totaal (%)
80
studeren 6 8 7 8 11* 9 11 10 5 7 10 12 11 10 9 6 11 7 6 6
werken
combinatie werk-studie
1 1 1 0 0* 0 2 1 1 1 2 2 1 1 1 1 2 1 1 1
iets anders doen
11 11 11 7 11* 9 11 12 7 5 9 11 7 3 10 9 10 9 8
8 9 6 7 9* 9 7 6 7 5 12 12 9 13 7 7 11 6 4
8
5
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Respondenten van diplomacohort 2007 en diplomacohort 2009 (n=11.809). * Aantallen studenten zijn gering (<50); resultaten dienen voorzichtig te worden geïnterpreteerd.
Scholieren met een functiebeperking stromen om uiteenlopende redenen niet door naar het hoger onderwijs. We vroegen daarom of er specifieke hulp, begeleiding of informatie miste waarmee zij eventueel wel een opleiding zouden zijn gestart in het hoger onderwijs (Tabel 4.24). De meest genoemde extra hulp die gewenst was, lag op het vlak van studiekeuze: hulp bij de keuze voor een opleiding (49%) en goede informatie over studeren (38%). Daarnaast is het gemis aan financiële ondersteuning een relatief veel genoemde factor (33%). Ondersteuning bij de meer praktische aspecten (hulp bij vervoer, aanpassingen in het onderwijs, praktische hulpmiddelen) had voor een gering aantal studenten een bijdrage kunnen leveren aan de doorstroom naar het hoger onderwijs.
55
Tabel 4.24: Informatie/hulp/begeleiding waarmee studeren wel een optie zou zijn geweest (%), naar vooropleiding
Hulp bij keuze voor opleiding Goede informatie over studeren Financiële ondersteuning Anders Begeleiding op instelling Bekendheid met instelling Bekenden die (gaan) studeren zelfde instelling Geschikte woonruimte Hulp bij keuze voor instelling Goede reputatie instelling Praktische hulpmiddelen Aanpassingen in het onderwijs Hulp bij vervoer
Mbo
Havo/vwo
Totaal (%)
45 41 46 18 21 13 12 11 9 9 6 2 1
52 34 20 29 11 13 11 10 10 7 2 3 1
49 38 33 24 16 13 11 10 10 8 4 3 1
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Respondenten van diplomacohort 2007 en diplomacohort 2009 die niet zijn gestart met een studie (n=2.700).
Keuzemotieven hoger onderwijs De motieven die studenten belangrijk vinden bij het kiezen van een opleiding in het hoger onderwijs verschillen amper tussen studenten met en studenten zonder een functiebeperking (Tabel 4.25), gegevens afkomstig uit de Startmonitor 2010). Studenten met een functiebeperking geven iets vaker aan dat zij de aandacht voor onderzoeksvaardigheden en het maatschappelijk aanzien/de status belangrijke motieven vonden bij de opleidingskeuze.
Tabel 4.25: Hoe belangrijk waren de volgende motieven voor het kiezen van je opleiding? (% belangrijk), naar wel/geen functiebeperking Geen functiebeperking Deze opleiding is inhoudelijk interessanter Sluit beter aan bij mijn capaciteiten en vaardigheden Specifieke beroep spreekt mij meer aan Meer of bredere beroepsmogelijkheden Meer kans op een baan Meer mogelijkheden in studie voor opdoen praktijkervaring Kan deze opleiding met redelijke inspanning halen Een hoger salaris Meer aandacht voor onderzoeksvaardigheden** Meer maatschappelijk aanzien/status ** Meer aandacht voor theoretische grondslagen Hier is verkorte onderwijsroute/vrijstellingen mogelijk
83 74 67 66 54 46 45 44 29 28 28 10
Wel functiebeperking 82 74 69 66 53 47 44 42 31 29 28 10
Bron: Startmonitor 2010. ** Verschillen tussen studenten met/zonder functiebeperking significant (p<0.05).
Ook wat betreft de motieven voor het kiezen van een instelling zijn de verschillen tussen studenten met en zonder een functiebeperking klein (Tabel 4.26). Significante, maar nauwelijks relevante, verschillen vinden we bij ‘ik vind de sfeer op de instelling beter’ en ‘als gevolg van loting, selectie, toelatingseisen hier gekomen’. Deze motieven zijn iets meer van belang voor studenten met een functiebeperking.
56
Tabel 4.26: Instellingskeuzemotieven (% (zeer) belangrijk), naar wel/geen functiebeperking Geen functiebeperking Deze instelling heeft een betere kwaliteit en reputatie Kortere reisafstand en / of betere bereikbaarheid Ik vind de sfeer op deze instelling beter ** Ik vind stad en studentenleven hier aantrekkelijker Ik vind de gebouwen en faciliteiten hier aantrekkelijker Onderwijsmethode of -aanpak op deze instelling beter Meer/betere studiemogelijkheden binnen of na opleiding Deze instelling is persoonlijker en kleinschaliger Opleiding hier komt beter uit ranglijsten (bv. Studiekeuze123.nl) Als gevolg van loting / selectie / toelatingseisen hier gekomen **
Wel functiebeperking
55 53 52 44 43 40 35 31 15 14
56 52 54 44 43 40 35 31 16 16
Bron: Startmonitor 2010. ** Verschillen tussen studenten met/zonder functiebeperking significant (p<0.05).
Uit bovenstaande resultaten uit de Startmonitor blijkt dat studenten met een functiebeperking op de genoemde keuzemotieven nauwelijks afwijken van overige studenten. Er is echter in dit onderzoek niet specifiek gevraagd naar de mate waarin voorzieningen op de instelling specifiek voor studenten met een functiebeperking een rol speelden. Dat wordt wel gepresenteerd in Tabel 4.27. De meerderheid van de studenten met een functiebeperking (86%) geeft aan dat voorzieningen voor studeren met een functiebeperking geen rol speelden bij de keuze voor de instelling. Hoewel van de studenten met een stoornis in het autistisch spectrum 17 procent bij hun studiekeuze wel let op de voorzieningen. Ook studenten met een beperking in bewegen of chronische vermoeidheid geven relatief vaak aan dat voorzieningen een rol speelden bij de instellingskeuze.
Tabel 4.27: Rol van voorzieningen in de keuze voor instelling, naar type functiebeperking Geen/ nauwelijks rol
Neutraal
Sterke/zeer sterke rol
(Langdurige) pijn Beperking in beweging Beperking in zien Beperking in horen Beperking in spreken Beperking in uithoudingsvermogen Beperking in concentratie Chronische vermoeidheid Chronische aandoening/ziekte Dyslexie Slaapstoornissen Depressieve klachten/stemmingsstoornissen Angstproblemen/paniekstoornissen Stoornis in het autistisch spectrum Andere handicap(s)/beperking(en)
90 78 87 89 76* 83 83 82 85 84 85 92 84 74 84
4 11 9 5 10* 8 9 6 9 7 5 3 3 9 7
6 11 4 5 14* 8 9 12 6 9 9 5 13 17 8
Totaal (%)
86
6
8
Totaal (n) 409 304 232 91 45 322 293 263 513 806 206 407 196 115 636 3.291
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Respondenten uit diplomacohort 2007 en diplomacohort 2009 met een functiebeperking. * Aantallen studenten zijn gering (<50); resultaten dienen voorzichtig te worden geïnterpreteerd.
57
4.4
Samenvatting en conclusies
In dit hoofdstuk stonden drie vragen centraal, waarvan de antwoorden in deze paragraaf worden samengevat.
Hoe verloopt de overgang van het voortgezet onderwijs naar het hoger onderwijs voor studenten met een functiebeperking?
Wat zijn de redenen dat leerlingen met een functiebeperking niet gaan studeren?
Zijn er aangrijpingspunten om de belemmeringen voor leerlingen met een functiebeperking om in het hoger onderwijs in te stromen, weg te nemen?
Hoe verloopt de overgang naar het hoger onderwijs voor studenten met een functiebeperking? In het mbo was bij ruim de helft van de studenten met een functiebeperking de school op de hoogte van de functiebeperking. In de bovenbouw van havo/vwo was dit tweederde. Nog geen tien procent van de huidige studenten met een functiebeperking geeft daarbij aan dat zij in hun vooropleiding gebruik hebben gemaakt van leerlinggebonden financiering. Meer dan de helft van de studenten met een functiebeperking zegt dat zij voorheen gebruik maakten van de hulp die hen door de school werd geboden. Onder leerlingen in het mbo ligt dit lager dan onder havo’ers en vwo’ers. Studenten met dyslexie of een stoornis in het autistisch spectrum maakten het meeste gebruik van de door school geboden hulp. Bij dyslexie speelt mogelijk de relatief grote aanwezigheid van voorzieningen of ondersteuning voor deze beperking een rol (bijvoorbeeld extra tijd bij examens). Daarnaast zijn er bij deze beperkingen (autisme, dyslexie, maar ook bijvoorbeeld beperkingen in concentratie en spreken) mogelijk ook meer toegankelijke mogelijkheden voor de school om te helpen – in plaats van bij beperkingen als chronische ziektes/aandoeningen en beperkingen in horen en zien. De tevredenheid over de geboden hulp is over het algemeen hoog. De studenten met een mbovooropleiding zijn over de hulp op school destijds iets minder tevreden. Studenten op een mbo-school nemen ook vaker zelf het initiatief om hulp te krijgen van school. Over het algemeen vinden de leerlingen met een beperking dat zij even goed in staat waren de schoolopleiding af te ronden als hun medeleerlingen. Als de leerlingen ondanks hulp minder goed in staat waren om de schoolopleiding af te maken dan is dat vaak omdat hulp nooit helemaal kan compenseren voor de belemmeringen die door de functiebeperking worden ervaren. De leerlingen die mbo4 hebben afgerond geven vaker als reden dan de havo/vwogediplomeerden dat geen geschikte of onvoldoende hulp aanwezig was. Een meerderheid van de leerlingen met een functiebeperking is neutraal/positief over de hoeveelheid advies vanuit school over de overstap naar vervolgonderwijs. Studenten zonder functiebeperking geven vaker dan studenten met een functiebeperking aan dat ze veel advies hebben gehad over de overstap naar het vervolgonderwijs. Een klein deel van de studenten met een functiebeperking krijgt advies van instanties buiten de school (zoals DUO, hogescholen en universiteiten, UWV Werkbedrijf, en GGZ).
58
Wat zijn de redenen dat leerlingen met een functiebeperking niet gaan studeren? Deze deelvraag is uiteraard lastig te beantwoorden in een onderzoek onder studenten die wel zijn gaan studeren. Maar toch kunnen we ook uit hun antwoorden wel het een en ander opmaken. Zo schatten studenten met een functiebeperking hun kansen op succes in de maatschappij op allerlei gebieden (sociale deelname, onderwijs, arbeidsmarkt) over het algemeen hetzelfde in als studenten zonder beperking. Wat betreft hun verwachting om met succes te kunnen studeren hebben daarentegen studenten met een beperking vaker een lagere verwachting van zichzelf. Onder hen hebben vooral studenten met psychische klachten of een beperking in uithoudingsvermogen lagere verwachtingen als het om studiesucces gaat.
Ten tijde van de meting in 2010 is 51 procent van het diplomacohort 2009 met een functiebeperking ingestroomd in het hoger onderwijs. Van de leerlingen zonder functiebeperking is een groter deel (57%) direct doorgestroomd naar het hoger onderwijs.
Het uiteindelijke deel van het diplomacohort 2009 dat gaat studeren zal echter hoger liggen. In 20092010 stroomde 78 procent van de havo-gediplomeerden en 84 procent van de vwo-gediplomeerden door naar het hoger onderwijs (bron: Statline CBS, 2009-2010).
Een groot deel van diplomacohort 2009 dat niet is gaan studeren, verricht betaald werk, is bezig met een opleiding of cursus of is werkzoekend of werkloos. Ook gaan veel gediplomeerden eerst een jaar naar het buitenland voor werk, studie of op reis of gewoon een (paar) jaar werkervaring opdoen in Nederland. Leerlingen met een functiebeperking verschillen wat betreft de redenen om niet te gaan studeren niet veel van andere studenten. Van de scholieren met een functiebeperking geeft een heel klein deel aan dat ze niet zijn gaan studeren vanwege de belemmeringen van hun functiebeperking. Wel lijken de havogediplomeerden met een functiebeperking vaker eerst nog vwo te gaan doen dan de havogediplomeerden zonder functiebeperking. Wellicht hebben leerlingen met een functiebeperking ‘lager ingezet’ en gaan ze eerder havo doen, terwijl ze vwo aankunnen.
Zijn er aangrijpingspunten om de belemmeringen voor leerlingen met een functiebeperking om in het hoger onderwijs in te stromen, weg te nemen? De meerderheid van de studenten (86%) met een functiebeperking geeft aan dat de aanwezigheid van voorzieningen voor studeren met een functiebeperking geen rol speelde bij de keuze voor een specifieke instelling. Op dat vlak worden belemmeringen dus niet zozeer gevoeld. Wel konden we vaststellen dat meer aandacht voor de inhoud van de studiekeuze een deel van de belemmering om succesvol te studeren deze leerlingen zou helpen: hulp bij de keuze voor een opleiding en goede informatie over studeren. We constateerden daarbij dat de motieven die studenten belangrijk vinden bij het kiezen van een opleiding in het hoger onderwijs amper verschillen tussen studenten met en studenten zonder een functiebeperking. Tenslotte stelden we ook vast dat meer financiële ondersteuning meer gediplomeerden over de streep zou kunnen trekken om voor het hoger onderwijs te kiezen.
59
5
Voorzieningen
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de mening van studenten over de aangeboden voorzieningen in het hoger onderwijs beschreven. We beginnen met een bespreking van de voorzieningen rond de voorlichting en intake. Daarna wordt het permanente aanbod aan voorzieningen van de instellingen beschreven. Ook bevindingen uit de casestudies komen aan bod. De drie deelvragen voor dit hoofdstuk zijn:
Hoe verloopt de voorlichting en de intake?
Welke voorzieningen bieden de hoger onderwijsinstellingen volgens studenten met een functiebeperking aan (inventarisatie van de voorzieningen, algemeen en gekoppeld aan de functiebeperking) en hoe tevreden zijn studenten met deze voorzieningen?
Is, volgens de ondervraagde studenten en medewerkers, de deskundigheid van instellingsmedewerkers op het terrein van studeren met een functiebeperking tussen 2008 en 2010 toegenomen?
In de analyses worden respondenten opgenomen uit de twee metingen van het onderzoek ‘Studeren met een functiebeperking’ (2008 en 2010). Daarbij analyseren we (indien relevant) de verschillen in vooropleiding, de verschillen in soorten functiebeperkingen, de verschillen tussen studeren in het hbo en het wo, de verschillen tussen studenten die in 2007 en 2009 met hun studie zijn begonnen, en de verschillen tussen eerstejaars en ouderejaars. Wanneer mogelijk maken we een vergelijking tussen de situatie in 2008 en de situatie in 2010, de jaren waarin de studenten een vragenlijst hebben ingevuld.
5.2
Voorlichting en intake
We beginnen deze paragraaf met het beschrijven van de meningen en ervaringen van studenten rond de voorlichting rond studeren met een functiebeperking. Vervolgens gaan we in op de ervaringen van de studenten met de gesprekken met de instelling bij de intake.
5.2.1
Voorlichting
Studenten met een functiebeperking is gevraagd of ze bij hun instellingskeuze rekening hebben gehouden met de voorzieningen voor studenten met een functiebeperking (Tabel 5.1 en Tabel 5.2).
Tabel 5.1:
Rol voorzieningen voor studenten met een functiebeperking bij instellingskeuze (%) Geen/ nauwelijks rol
Neutraal
Zeer sterke/ sterke rol
Totaal(n)
Hbo Wo
85 90
7 5
8 6
832 385
Totaal (%)
87
6
7
1.217
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Studenten uit diplomacohort 2009 met een functiebeperking.
61
Bij een klein deel van de studenten (7-8%) speelden de voorzieningen een sterke tot zeer sterke rol in de keuze voor een instelling. Met name bij studenten die niet naar een ander gebouw kunnen gaan (29%), spelen de voorzieningen een sterke tot zeer sterke rol. Er zijn geen noemenswaardige verschillen tussen studenten in het hbo en het wo.
Tabel 5.2:
Rol voorzieningen voor studenten met een functiebeperking in keuze voor instelling naar type belemmering (%) Geen/ nauwelijks rol
Kan niet lang achter elkaar studeren Kan niet naar een ander gebouw gaan Kan niet dezelfde opdrachten uitvoeren Medische behandeling kost te veel tijd Heeft geen invloed prestaties Weet niet Anders
80 57* 83* 80* 90 83 87
Neutraal 5 14* 7* 13* 5 10 6
Zeer sterke/ sterke rol 15 29* 10* 7* 4 7 7
Totaal(n) 309 7 41 45 587 101 254
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Studenten uit diplomacohort 2009 met een functiebeperking. * Aantallen studenten met deze mate van belemmering zijn gering (<50); resultaten dienen voorzichtig te worden geïnterpreteerd.
Uit de interviews komt naar voren dat studenten zich meestal op meerdere studies en onderwijsinstellin-
gen oriënteren, maar voorzieningen voor studenten met een functiebeperking geen rol spelen in deze oriëntatie en in de daadwerkelijke keuze voor de studie of onderwijsinstelling. Zo gaan de meeste studenten met dyslexie voorafgaand aan de studie niet actief op zoek naar informatie over mogelijke voorzieningen en aanpassingen. Zoals een student het verwoordt: ‘Dat zien we dan wel’. Dit is vergelijkbaar met het beeld dat de geïnterviewde studiestakers en –switchers laten zien. Zoals ook uit Tabel 5.2 blijkt, kan deze houding variëren naar functiebeperking. Voor een student met een beperking in bewegen was het juist wel van belang om vooraf te weten wat er mogelijk is. Zij heeft zowel naar haar interesses als haar mogelijkheden gekeken. Zonder functiebeperking had deze student waarschijnlijk voor een andere opleiding gekozen.
Studenten met een functiebeperking is gevraagd welke informatievoorzieningen over studeren met een functiebeperking worden aangeboden op hun instelling (Tabel 5.3). Instellingen bieden informatie over studeren met een beperking voornamelijk aan via de studieadviseur of studentendecaan (40%), via websites/brochures (31%) en via het steunpunt voor studenten met een functiebeperking (26%). Deze informatievoorzieningen worden door de studenten met een functiebeperking, die hun studie startten in 2009, het vaakst genoemd. In het wo worden met name de brochure/website, steunpunt en voorlichtingsbijeenkomsten/themadagen vaker genoemd, hetgeen er op duidt dat in het wo actiever wordt voorgelicht. Ten opzichte van 2007 is het met name het informeren via websites/brochures en voorlichtingsdagen toegenomen.
62
Tabel 5.3:
Door instelling aangeboden informatievoorzieningen: studenten met functiebeperking (%)
Weet niet Studieadviseur/decaan Brochure/website Steunpunt voor vragen en advies Voorlichtingsbijeenkomsten/themadagen Informatiestand tijdens introductie Digitale helpdesk Nieuwsbulletin/nieuwsbrief Anders Totaal (n)
Hbo
2009 Wo
Totaal (%)
2007 Totaal (%)
45 39 27 23 10 6 5 4 4
42 41 42 31 20 9 9 3 2
44 40 31 26 13 7 6 3 3
51 35 18 26 6 3 3 2 3
823
383
1.206
2.300
Bron: Studeren met een functiebeperking 2008 en 2010.
Op de onderzochte universiteit en hogeschool is informatiemateriaal over studeren met een functiebeper-
king beschikbaar en staat er hierover informatie op de website. Op voorlichtingsdagen is er geen specifieke aandacht voor dit onderwerp, maar zijn er wel functionarissen aanwezig (bijvoorbeeld een studentendecaan of studieadviseur) die vragen kunnen beantwoorden. Volgens de student met een aandoening aan het bewegingsapparaat was de sfeer op de open dag van de hogeschool hartelijk: ‘ze kijken naar wat de mogelijkheden zijn’. Docenten in het hoger onderwijs zijn vaak niet betrokken bij de voorlichting en weten niet goed wat er dan besproken wordt.
Studenten met een functiebeperking is gevraagd de voorlichting te beoordelen (Tabel 5.4).
Tabel 5.4:
Beoordeling van door instelling beschikbaar gestelde informatie over studeren met een functiebeperking naar type handicap (%) Slecht (%)
Beperking in beweging Beperking in zien Beperking in horen Beperking in spreken Beperking in concentratie Dyslexie Stoornis in het autistisch spectrum Chronische pijn/ziekte Psychische klachten Andere handicap(s)/beperking(en) Totaal (%)
18 16 16 14 17 22 16 15 19 27 18
Neutraal (%) 39 42 45 48 41 34 36 42 44 29 40
Goed (%) 44 41 39 38 42 45 48 43 37 44 43
Totaal (n) 314 201 94 58 454 767 100 1.174 586 256 2.954
Bron: Studeren met een functiebeperking 2008 en 2010. Studenten met een functiebeperking; de studenten die antwoordcategorie ‘niet van toepassing’ aankruisten zijn buiten beschouwing gelaten.
De studenten zijn over het algemeen redelijk positief over de voorlichting over studeren met een beperking. De grootste groep studenten (gemiddeld 43%) staat positief tegenover de voorlichting, maar ook veel studenten (40%) zijn neutraal over de voorlichting.
63
Alleen studenten met een functiebeperking in horen of spreken en studenten met psychische klachten zijn minder vaak positief over de voorlichting dan andere studenten. In het wo zijn de studenten met een functiebeperking positiever over de voorlichting (46% is positief) dan in het hbo (41% is positief). De eerstejaars uit de meting van 2010 (diplomacohort 2009) zijn over het algemeen iets positiever (44% is positief) over de voorlichting dan de eerstejaars in de meting van 2008 (diplomacohort 2007) (42% is positief). Ook voor de studenten uit het panel (studenten die zowel in 2008 als in 2010 deelnamen en die nu derdejaars zijn) is gekeken of ze in 2010 positiever zijn over de voorlichting dan ze in 2008 waren (Tabel 5.5). De studenten uit het panel zijn in 2010 in het wo zijn iets positiever over de voorlichting. In het hbo is er geen verschil tussen 2008 en 2010.
Tabel 5.5:
Beoordeling van door instelling beschikbaar gestelde informatie over studeren met een functiebeperking (panel) (% (zeer) positief)
Hbo (gemiddelde beoordeling) Wo (gemiddelde beoordeling)
2008
2010
41 47
41 49
Bron: Studeren met een functiebeperking 2008 en 2010. Studenten met een functiebeperking die in 2008 en in 2010 hebben deelgenomen (panel); de studenten die antwoordcategorie ‘niet van toepassing’ aankruisten zijn buiten beschouwing gelaten (n=992).
De studenten is gevraagd of ze vinden dat de instellingen veel moeite doen om hun voor te lichten over studeren met een functiebeperking (Tabel 5.6). Een redelijk deel van de studenten (39%) vindt dat de instellingen ‘niet’ veel moeite doen om hen voor te lichten over studeren met een beperking. De meeste studenten (61%) oordelen dus neutraal of vinden dat de instellingen veel moeite doen. Studenten met dyslexie zijn in vergelijking met de studenten met andere beperkingen het meest overtuigd dat instellingen niet veel moeite doen om hen voor te lichten. Er is geen verschil in mening over de moeite die de instelling doet om studenten voor te lichten tussen hbo-studenten en wo-studenten en ook eerstejaars en ouderejaars verschillen niet van mening over de moeite die de instelling doet om voor te lichten.
Tabel 5.6:
Stelling: De instelling doet veel moeite om mij aan de benodigde informatie te helpen (%) Mee oneens (%)
Neutraal (%)
Mee eens (%)
Totaal (n)
Beperking in beweging Beperking in zien Beperking in horen Beperking in spreken Beperking in concentratie Dyslexie Stoornis in het autistisch spectrum Chronische pijn/ziekte Psychische klachten Andere handicap(s)/beperking(en)
41 38 41 47* 35 50 40 37 40 35
38 45 41 41* 43 32 37 42 40 44
22 17 18 12* 22 18 23 22 20 22
204 151 61 34 206 591 82 820 428 385
Totaal (%)
39
41
20
2.240
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Studenten met een functiebeperking. * Aantallen studenten met deze functiebeperking zijn gering (<50); resultaten dienen voorzichtig te worden geïnterpreteerd.
64
De studenten is gevraagd of ze vinden dat ze zelf overal achteraan moeten als ze iets willen weten. Een meerderheid van de studenten (52%,Tabel 5.7) is het daarmee eens. De overige studenten (48%) vinden niet dat ze overal zelf achteraan moeten of zijn neutraal. Er is weinig verschil tussen de studenten met verschillende soorten functiebeperkingen (Tabel 5.7), er is geen verschil tussen hbo-studenten en wo-studenten en ook eerstejaars en ouderejaars verschillen niet van mening over of ze zelf overal achteraan moeten (niet in de tabel).
Tabel 5.7:
Stelling: Ik moet overal zelf achteraan als ik iets wil weten (%) Mee oneens (%)
Neutraal (%)
Mee eens (%)
Totaal (n)
Beperking in beweging Beperking in zien Beperking in horen Beperking in spreken Beperking in concentratie Dyslexie Stoornis in het autistisch spectrum Chronische pijn/ziekte Psychische klachten Andere handicap(s)/beperking(en)
17 26 11 12* 20 21 27 20 17 19
27 30 18 24* 26 18 17 28 27 33
55 44 70 65* 54 60 56 52 56 48
204 151 61 34 206 591 82 820 428 385
Totaal (%)
21
27
52
2.240
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Studenten met een functiebeperking. * Aantallen studenten met deze functiebeperking zijn gering (<50); resultaten dienen voorzichtig te worden geïnterpreteerd.
Uit gesprekken met medewerkers van de onderwijsinstellingen komt naar voren dat het bij zowel de
onderzochte hogeschool als universiteit voorkomt dat er voorafgaand aan de opleiding gesprekken met aankomende studenten worden gevoerd. Dan wordt er bekeken of een opleiding geschikt is. In dit geval is het niet alleen het initiatief van de student, maar spelen de opleidingen ook een belangrijke rol in de informatievoorziening voor studenten. Meestal besluiten studenten dan zelf om niet met de studie te starten. Het blijkt zelden voor te komen dat studenten wordt ontraden om de studie te volgen. De studentendecaan en een studieadviseur van de universiteit geven aan dat het ontraden van een opleiding meestal pas aan bod komt als een student vertraging oploopt. Studenten komen dan ook zelf tot de conclusie dat de opleiding niet geschikt is. Het advies van de studieadviseur lijken de studenten serieus te nemen, maar studenten volgen dit niet altijd op. De studieadviseur van de hogeschool heeft eenmaal een student de opleiding tijdens de opleiding afgeraden. Een studieadviseur van de universiteit was ten tijde van het interview voor het eerst bezig met een afwijzing. Hoewel dit juridisch ingewikkeld is, blijkt het wel mogelijk. Het ontraden en het afwijzen hadden beide te maken met de functiebeperking van de student. De studentendecaan van de hogeschool vindt het onwenselijk dat studenten ontraden worden om een opleiding te volgen. Hij vindt dat tijdens de studie moet blijken of een student de opleiding aankan. De geïnterviewde studenten hebben niet meegemaakt dat een opleiding ontraden is.
65
5.2.2
Intake
De studenten met een functiebeperking stellen hun instelling in bijna de helft van de gevallen (44%) op de hoogte van hun beperking (Tabel 5.8) . De studenten die het minst vaak de instelling op de hoogte brengen zijn de studenten met dyslexie, een beperking in beweging en studenten met stoornis in het autistisch spectrum. De studenten waarbij de instelling het vaakst op de hoogte is van de functiebeperking zijn de studenten met een functiebeperking in zien, chronische pijn of ziekte en de studenten met een andere handicap of beperking. In het wo zijn instellingen minder vaak (45%) op de hoogte van de functiebeperking van de student dan in het hbo (64%, niet in de tabel). Ook zijn instellingen bij eerstejaars vaker op de hoogte van een functiebeperking dan bij ouderejaarsstudenten. De studenten die in 2009 zijn begonnen, brachten vaker (77%) de instelling op de hoogte dan de studenten die in 2007 zijn begonnen met studeren (68%).
Tabel 5.8:
Bekendheid onderwijsinstelling naar type functiebeperking (%) Bekend bij onderwijsinstelling
Totaal (n)
Beperking in beweging Beperking in zien Beperking in horen Beperking in spreken Beperking in concentratie Dyslexie Stoornis in het autistisch spectrum Chronische pijn/ziekte Psychische klachten Andere handicap(s)/beperking(en)
32 65 43 41* 36 14 20 51 49 53
205 154 63 34 206 591 82 824 431 386
Totaal (%)
44
2.250
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Studenten met een functiebeperking. * Aantallen studenten met deze functiebeperking zijn gering (<50); resultaten dienen voorzichtig te worden geïnterpreteerd.
Tabel 5.9 laat zien op welke wijze studenten (in 2007 en in 2009) aan de instelling doorgaven dat ze een functiebeperking hebben. De meerderheid van de studenten (79%) geeft informatie over een functiebeperking door aan de studieadviseur, studentendecaan of studieloopbaanbegeleider. Bijna een derde van de studenten geeft het door aan docenten. Een klein deel van de studenten geeft informatie over de functiebeperking door via Studielink. Zoals we zouden verwachten (omdat Studielink een relatief nieuw instrument) hebben de studenten in 2009 vaker dan in 2007 via Studielink (12%) op de hoogte gebracht van hun functiebeperking. Niet alle instellingen maken (al) gebruik van de mogelijkheid om studenten een functiebeperking door te laten geven in Studielink. De instelling is in 2009 vaker dan in 2007 via het inschrijfformulier (20%) op de hoogte gebracht van hun functiebeperking.
66
Tabel 5.9:
Bekendheid onderwijsinstelling met functiebeperking (%)
Oude school heeft het doorgegeven Op een andere manier kenbaar gemaakt Intakegesprek aangevraagd Zelf aangegeven via Studielink Zelf aangegeven via inschrijfformulier Doorgegeven aan docent(en) Doorgegeven aan studieadviseur/decaan/studieloopbaanbegeleider Totaal (n)
2007
2009
Totaal
1 5 4 3 13 31 84
2 6 7 12 20 29 76
2 6 6 9 17 29 79
996
1.255
2.251
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Studenten met een functiebeperking.
De hogeschool waar interviews hebben plaatsgevonden, heeft in Studielink een vraag opgenomen over
functiebeperkingen. De universiteit waar we gesprekken hebben gevoerd heeft dit (nog) niet. De studentendecaan van de universiteit vindt dat ‘je dit alleen moet meten als je er ook echt iets mee gaat doen’. Deze persoon vindt het vooral belangrijk dat studenten, ook binnen Studielink, goed worden verwezen naar de juiste persoon met wie ze contact op kunnen nemen. Zowel medewerkers van de hogeschool als medewerkers van de universiteit geven aan dat als studenten informatie over studeren met een functiebeperking zoeken, ze dit wel kunnen vinden. De hogeschool verzamelt de aanmeldingsgegevens over de functiebeperking bij het studentendecanaat. Studenten met een stoornis in het autistisch spectrum (ASS) worden na aanmelding altijd uitgenodigd voor een gesprek met de studentendecaan. Bij de universiteit is er één faculteit waar alle studenten een digitaal intakeformulier ontvangen waarop ze
kunnen aangeven of ze een functiebeperking hebben. Als dat het geval is, neemt de studieadviseur contact op met de student en volgt er eventueel een gesprek. We hebben twee studenten van deze faculteit gesproken die een intakeformulier hebben ingevuld. Bij één van hen nam de studieadviseur contact op na de eerste tentamens, de andere student is niet benaderd. Deze laatste student zou zelf contact op hebben genomen met een medewerkers van de onderwijsinstelling indien dat nodig was. Docenten blijken geen zicht te hebben op de aanmeldingsprocedure. Zij vermoeden dat hierin geen aandacht is voor functiebeperkingen.
De studenten die de instelling niet op de hoogte brengen is gevraagd wat de reden daarvan is (Tabel 5.10). De belangrijkste reden om de instellingen niet op de hoogte te brengen is dat de studenten geen hulp of begeleiding nodig hebben. Meer dan driekwart van de studenten die de instellingen niet op de hoogte hebben gebracht geven dit als reden op. Een op de twintig studenten was bang om een stigma te krijgen en bijna een tiende wist niet hoe ze dat door moesten geven.
Andere redenen die genoemd worden om de instellingen niet op de hoogte te brengen zijn dat ze daar nog niet aan toe gekomen zijn, dat hulp geen zin heeft, dat ze hulp krijgen van buiten de instelling of dat ze het willen redden zonder hulp. Bij studenten met dyslexie is een andere, veel genoemde reden om de instellingen niet op de hoogte te brengen dat ze geen officiële verklaring hebben voor dyslexie (11%). Het verkrijgen van de verklaring kost hen te veel moeite en/of geld.
67
Tabel 5.10: Redenen om de instelling niet in te lichten over functiebeperking (%)
Was bang om een stigma te krijgen Wist niet dat het kon/hoe het moest Om een andere reden Heeft geen hulp/begeleiding nodig Totaal (n)
Hbo
Wo
Totaal (%)
3 8 13 81
7 8 15 81
5 8 14 81
475
486
961
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Studenten met een functiebeperking die de instelling niet op de hoogte brachten van hun functiebeperking.
Uit de interviews blijkt dat het een probleem voor de onderwijsinstellingen is dat niet alle studenten hun
functiebeperking melden op het aanmeldingsformulier. Deze studenten starten zonder voorzieningen. ‘Als je het niet weet, kun je ze ook niet verder helpen’, aldus een docent/studieloopbaanbegeleider. De meeste studenten geven aan geen uitzondering te willen zijn. Een student wilde ‘zo min mogelijk te koop lopen met dyslexie’. Een andere student waarmee we hebben gesproken heeft het wel gemeld aan de opleiding (d.m.v. eerdergenoemd intakeformulier), maar maakt geen gebruik van voorzieningen. Deze
student wil het liefst alles zelf doen, dyslexie ziet ze als ‘een makkelijk excuus’. Ook speelt mee dat ze hoge cijfers haalt en tentamens in de reguliere tijd kan afronden. In de gesprekken met studiestakers, -switchers en afgestudeerden bleek eveneens dat zij de noodzaak niet altijd zien om de functiebeperking te melden. Zo geeft een studieswitcher hierover aan: ‘ik ga dit gewoon doen en als ik ergens last van krijg praat ik erover’. Een studiestaker, een -switcher en één van de afgestudeerden geven aan dat zij wachtten met het vertellen, totdat er problemen waren. Een adjunct-directeur en tevens docent/studieloopbaanbegeleider van een opleiding op de hogeschool verwoordt het als volgt: ‘Deze studenten vinden het hun eigen pakkie an en willen geen uitzondering zijn’. Redenen waarom de functiebeperking niet wordt gemeld, zijn volgens andere medewerkers eveneens dat de student geen voorzieningen nodig heeft, de student het eerst zelf wil proberen, schaamte of studenten het simpelweg vergeten. Een studentendecaan van de hogeschool geeft aan dat studenten ook niet altijd bekend zijn met de te lopen route voor het aanvragen van voorzieningen. Dit komt overeen met de resultaten in hoofdstuk 7.
Registratie van de functiebeperking(en) van studenten in de centrale studentenadministratie van een instelling kan nuttig zijn voor een efficiënte inzet van voorzieningen. Tegelijkertijd is er bij registratie een verhoogde kans op de schending van de privacy van studenten. De studenten met een functiebeperking in dit onderzoek is gevraagd of ze bezwaar zouden hebben tegen registratie en of ze zouden meewerken aan registratie (Tabel 5.11). In 2010 geeft een meerderheid van de studenten (58% + 6% = 64%) aan mee te werken aan eventuele registratie van functiebeperkingen in de studentenadministratie. Studenten met een functiebeperking in beweging, een gehoorbeperking en studenten met dyslexie of autisme zouden eerder meewerken aan registratie dan de studenten met andere functiebeperkingen (Tabel 5.11). Het aantal studenten dat zegt mee te werken aan registratie is afgenomen in vergelijking met 2008.
68
Toen zei een ruimere meerderheid (84%) van de studenten mee te werken aan registratie. Er is geen verschil tussen hbo-studenten en wo-studenten of tussen eerstejaars en ouderejaars in hun bereidheid om mee te werken aan registratie (niet in de tabel).
Tabel 5.11: Mening over registratie functiebeperkingen in centrale studentenadministratie (%) Geen bezwaar
Wel bezwaar
Niet meewerken
Meewerken
Niet meewerken
Meewerken
Beperking in beweging Beperking in zien Beperking in horen Beperking in spreken Beperking in concentratie Dyslexie Stoornis in autistisch spectrum Chronische pijn/ziekte Psychische klachten Andere handicap(s)/beperking(en)
14 28 16 32 20 16 12 24 20 25
65 49 72 41 59 73 76 54 53 56
5 8 0 3 8 6 2 6 9 7
16 15 11 24 14 6 10 17 18 13
Totaal (n) 347 258 106 62 492 805 113 1.364 673 389
Totaal (%)
22
58
6
14
3.451
Bron: Studeren met een functiebeperking 2008 en 2010. Studenten met een functiebeperking.
De studenten met een functiebeperking is gevraagd of ze een gesprek hebben gehad bij de start van hun studie en wie daarvoor het initiatief heeft genomen (Tabel 5.12).
Tabel 5.12: Gesprek met instelling over (hulp bij) functiebeperking (%)
Zelf aangevraagd
Niet Wel uitgenodigd, uitgenodigd / Door instelling geen gebruik niet uitgenodigd gemaakt aangevraagd
Beperking in beweging Beperking in zien Beperking in horen Beperking in spreken Beperking in concentratie Dyslexie Stoornis in autistisch spectrum Chronische pijn/ziekte Psychische klachten Andere handicap(s)/beperking(en)
34 16 14* 38* 38 38 44 23 27 21
6 4 9* 10* 9 18 24 5 8 4
Totaal (%)
26
10
3 4 14* 14* 4 6 2 6 6 6 6
57 75 63* 38* 50 38 30 67 59 70 59
Totaal (n) 115 89 35 21 117 397 54 442 206 198 1.252
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Respondenten met een functiebeperking uit diplomacohort 2009 bij wie de school op de hoogte was van de functiebeperking. * Aantallen studenten met deze functiebeperking zijn gering (<50); resultaten dienen voorzichtig te worden geïnterpreteerd.
Van studenten met een functiebeperking heeft minder dan de helft (26% + 10%) een gesprek gehad bij de start van de studie over hulp en begeleiding. Bijna driekwart van deze studenten heeft dit gesprek zelf aangevraagd. Bijna tweederde (59%+6%) van de studenten heeft geen gesprek aangevraagd en/of aangeboden gekregen.
69
Onder de hbo-studenten zijn niet meer studenten die een gesprek hebben gehad dan onder de wostudenten. In de gesprekken wordt met name gesproken over hoe de functiebeperking de studie beïnvloedt, maar ook over studieplannen en over de voorzieningen waar de student over kan beschikken. Een deel van de studenten (12%) geeft aan dat de gesprekken weinig hebben opgeleverd (niet in de tabel).
Afgezien van de studenten met autisme op de hogeschool, gaan beide onderwijsinstellingen uit van het
eigen initiatief en verantwoordelijkheid van de student om contact op te nemen met een medewerker. In het protocol van de universiteit is expliciet opgenomen dat ‘het eerste gesprek tot stand komt op initiatief van de (aankomend) student of via verwijzing’. Dit komt overeen met diverse interviews en de resultaten van Tabel 5.12, waaruit blijkt dat een minderheid van de studenten door de onderwijsinstelling is uitgenodigd voor een gesprek. Het eerste gesprek met een studieadviseur of studentendecaan vindt, zo blijkt uit de gesprekken, vaak aan het eind van eerste of begin van het tweede semester plaats. Eventuele problemen manifesteren zich dan. Studenten komen dan vaak op eigen initiatief bij studieadviseurs of studentendecanen terecht of worden hiernaar toe verwezen door docenten, studieloopbaanbegeleiders of tutoren/mentoren.
5.3
Maatregelen en voorzieningen
In deze paragraaf beantwoorden we achtereenvolgens de deelvraag: welke voorzieningen worden aangeboden door de instellingen in het hoger onderwijs en hoe tevreden zijn studenten met deze voorzieningen? In de analyses beschrijven we de meningen en ervaringen van studenten met en zonder functiebeperking (N=7.862). We analyseren de verschillen tussen studenten met en zonder functiebeperking en tussen studenten met verschillende soorten functiebeperkingen, tussen hbo- en wo-studenten en tussen studenten die in 2007 en 2009 zijn begonnen (eerstejaars en ouderejaars). Wanneer mogelijk maken we ook een vergelijking tussen de situatie in 2008 en de situatie in 2010.
5.3.1
Contact met medewerkers en studenten binnen onderwijsinstelling
De studenten is gevraagd in hoeverre ze contact hebben met medewerkers en medestudenten (Tabel 5.13). Studenten met een functiebeperking hebben meer contact met een studieadviseur/studentendecaan of studieloopbaanbegeleider dan andere studenten. Ook hebben ze meer contact met medestudenten in het kader van hun studie. Tot slot hebben de studenten met een functiebeperking gemiddeld ook meer contact met docenten. De geconstateerde verschillen zijn echter klein. Zie Tabel 5.13 voor een overzicht van de contacten.
70
Tabel 5.13: Mate van contact (1=geen contact; 5=zeer veel contact) naar wel/geen functiebeperking (gemiddelde)
Met Met Met Met Met Met
medestudenten in het kader van de studie medestudenten in het kader van je vrije tijd docenten een studieadviseur/studentendecaan een studieloopbaanbegeleider een mentor/tutor (ouderejaarsstudent)
Totaal (n)
Geen functiebeperking
Wel functiebeperking
3,9 3,2 2,7 1,8 2,0 1,9
4,0 3,2 2,8 2,0 2,2 1,9
5.389
2.473
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010.
Uit de interviews komt naar voren dat contacten met medewerkers onder andere gericht zijn op het
regelen van voorzieningen. Bij zowel de universiteit als hogeschool komt de student op eigen initiatief via de studieadviseur/studieloopbaanbegeleider of rechtstreeks bij de studentendecaan terecht. Dit komt overeen met het beeld dat de studiestakers, -switchers en afgestudeerden schetsen. De studentendecaan en een studieadviseur van de universiteit geven aan dat ze studenten met een functiebeperking zo vroeg mogelijk willen spreken: ‘hoe sneller de student wordt doorverwezen, hoe beter’. In het gesprek met de studentendecaan wordt nagegaan aan welke voorzieningen de student behoefte heeft en wordt informatie
gegeven over de mogelijkheden. De studentendecaan stelt, in overleg met de student, een advies op wat naar de studieadviseur en examencommissie van de opleiding wordt gestuurd. Uitgangspunt hierbij is volgens een studentendecaan ‘wat werkt’. De uitvoering van de voorzieningen ligt op het niveau van de opleiding. Zonder dyslexieverklaring, die door de studentendecaan bekeken wordt, kunnen er officieel geen voorzieningen voor dyslexie worden toegekend, waarbij men aan deze universiteit ook het bij de verklaring horende rapport wil zien. Bij één van de ondervraagde studenten was de dyslexieverklaring in eerste instantie afgekeurd door de studentendecaan. De procedure voor het aanvragen van voorzieningen is niet altijd bekend bij studenten en de praktijk wijkt wel eens af van bovenstaande procedure. Niet alle studenten spreken bijvoorbeeld met de studentendecaan. Zaken worden soms door studieadviseurs of studieloopbaanbegeleiders afgehandeld zonder tussenkomst van de studentendecaan. De studentendecaan van de hogeschool vindt het niet altijd een goede zaak als studentendecanen niet worden betrokken. Informatie over studieoverstijgende zaken kunnen studenten dan mislopen. Alle geïnterviewde studenten van de hogeschool hebben hun voorzieningen via de studentendecaan geregeld. De studenten van de universiteit hebben vaak zowel met de studentendecaan als met de studieadviseur gesproken over voorzieningen. De examencommissie wordt niet altijd betrokken bij het regelen van voorzieningen. Het advies komt bij de universiteit, zeker in het geval van standaardzaken, vaak alleen bij de studieadviseur terecht. Als de examencommissie wel wordt betrokken is de goedkeuring aan de voorzieningen, in ieder geval bij dyslexie, vaak een hamerstuk bij zowel de universiteit als de hogeschool. Bij studenten is de rol van de examencommissie vaak onbekend.
71
5.3.2
Gebruik voorzieningen binnen onderwijsinstelling
De studenten is gevraagd in hoeverre ze gebruik maken van de verschillende voorzieningen van hun instelling buiten hun opleiding (Tabel 5.14). Studenten met een functiebeperking maken ongeveer even vaak gebruik van studiefaciliteiten van hun instelling (computers, studiezalen etc.) als studenten zonder functiebeperking. Zij maken minder vaak gebruik van andere faciliteiten van de instelling in hun vrije tijd (sport, cultuur, etc.). Ze maken daarentegen vaker gebruik van begeleiding (studentenpsycholoog of studentendecaan) buiten hun opleiding.
Tabel 5.14: Mate van gebruik faciliteiten naar wel/geen functiebeperking (% veel/zeer veel) Geen functiebeperking Studiefaciliteiten van je instelling (computers, studiezalen..) Andere faciliteiten van je instelling in je vrije tijd (sport, cultuur..) Begeleiding buiten je opleiding (studentenpsycholoog, studentendecaan..) Totaal (n)
Wel functiebeperking
56 17 2
57 13 4
5.383
2.468
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Respondenten (n=7.862).
Binnen de onderwijsinstellingen waar interviews hebben plaatsgevonden, hebben medewerkers geen
goed zicht op de mate waarin voorzieningen worden gebruikt. Daarnaast hebben studieloopbaanbegeleiders op de hogeschool vaak weinig zicht op de mogelijke voorzieningen en de wijze waarop studenten voorzieningen kunnen regelen. Uit de interviews met studieloopbaanbegeleiders blijkt ook dat zij pas op zoek gaan naar informatie zodra het nodig is. Op de universiteit zijn alle medewerkers die wij gesproken hebben, bekend met de studieadviseur en weten zij dat ze studenten met een functiebeperking naar hen kunnen doorverwijzen. Overigens is het volgens een stafmedewerker van de hogeschool voor minder dan de helft van ‘alle’ studenten met een functiebeperking nodig om een voorziening te regelen.
5.3.3
Extra maanden studiefinanciering
In de Wet op de studiefinanciering is opgenomen dat studenten bij studievertraging door overmacht op grond van handicap, chronische ziekte of dyslexie recht hebben op financiële voorzieningen van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), zoals een extra jaar studiefinanciering. Daarnaast kunnen studenten die studievertraging oplopen door hun functiebeperking en daarom geen recht meer hebben op de prestatiebeurs van DUO, een beroep doen op het afstudeerfonds van hun hogeschool of universiteit. Studenten die hiervoor in aanmerking komen ontvangen een vergoeding die even hoog is als de eerder ontvangen studiefinanciering.
De studenten is gevraagd of zij extra maanden studiefinanciering ontvangen vanwege hun functiebeperking(en) (Tabel 5.15). Bij zeven procent van alle studenten in dit onderzoek is dit het geval. In het hbo (4%) ontvangen minder studenten extra maanden studiefinanciering dan in het wo (11%). Van ouderejaars (m.n. derdejaars studenten) in het wo ontvangt twaalf procent extra maanden studiefinanciering.
72
Van de ouderejaars (voornamelijk derdejaars studenten) in het hbo ontvangt zeven procent extra maanden studiefinanciering.
Tabel 5.15: Extra maanden studiefinanciering vanwege functiebeperking(en) (%) Extra studiefinanciering
Totaal (n)
Hbo
Eerstejaars Ouderejaars Totaal (%)
3 7 4
911 338 1.249
Wo
Eerstejaars Ouderejaars Totaal (%)
10 12 11
514 331 845
Totaal
Eerstejaars Ouderejaars Totaal (%)
5 10 7
1.425 669 2.094
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Studenten met een functiebeperking.
Bijna alle studenten die geïnterviewd zijn, beoordelen het regelen van extra maanden studiefinancie-
ring/financiële compensatie als eenvoudig en ervaren het niet als een administratieve belasting.
5.3.4
Gebruik voorzieningen buiten de onderwijsinstelling
In deze paragraaf geven we voor elke groep studenten met een bepaalde functiebeperking een indruk van het gebruik van extra voorzieningen buiten de onderwijsinstelling.
Studenten met een gehoorbeperking Studenten met een gehoorbeperking zijn degenen die het vaakst gebruik maken van de vergoeding voor speciale hulpmiddelen (18%) of een doventolk (9%) via het UWV.
Studenten met een beperking in zien Studenten met een beperking in het zien maken vaker (9%) dan andere studenten gebruik van de vergoeding voor speciale hulpmiddelen van het UWV, zoals een aangepaste computer. Van de studenten met een beperking in zien heeft vijf procent een indicatie voor persoonlijke verzorging of huishoudelijke hulp.
Studenten met een beperking in beweging Studenten met een beperking in beweging maken vaker (9%) dan andere studenten gebruik van de vergoeding voor speciale hulpmiddelen van het UWV, zoals een aangepaste computer. Ook maken ze vaker dan andere studenten gebruik van de vervoersvoorziening (6%) die bekostigd wordt via UWV. Van de studenten met een beperking in bewegen heeft acht procent een indicatie voor persoonlijke verzorging of huishoudelijke hulp.
73
Studenten met een stoornis in het autistisch spectrum Van de studenten met een stoornis in het autistisch spectrum heeft vijf procent een indicatie voor persoonlijke verzorging of huishoudelijke hulp. Studenten met een stoornis in het autistisch spectrum hebben vaker (22%) dan gemiddeld (12%) extra maanden studiefinanciering.
In de interviews is met een aantal studenten en afgestudeerden ook over extra faciliteiten gesproken.
Het gaat hierbij met name om contacten met externe instanties. Slechts weinig van de geïnterviewde studenten hebben tijdens hun opleiding contact met externe instanties en/of zijn hier bekend mee. Bij studenten die wel contacten hadden is er sprake van een specifieke functiebeperking: een beperking aan het bewegingsapparaat en hersenbeschadiging door vroeggeboorte. Het gaat hierbij om een studieswitcher die tijdens zijn huidige studie contact met het UWV over de vergoeding van een notulist tijdens tentamens. Deze switcher heeft bij zijn eerste studie advies ingewonnen bij Handicap en Studie en een oordeel aan de Commissie Gelijke Behandeling met betrekking tot tentamenvoorzieningen (zie kader onder tabel 6.13, pagina 100). De andere student die over extra faciliteiten sprak, krijgt van het UWV vergoeding voor haar laptop en het taxivervoer. Deze voorzieningen heeft zij nodig om te kunnen studeren. De afgestudeerden hebben de overstap naar werk gemaakt en gebruiken eveneens extra faciliteiten. Naast hun loon ontvangen zij een aanvullende uitkering vanuit de Wajong of UWV. Een van hen geeft wel aan ‘dat je zelf achter de mogelijkheden van het UWV moet komen’. Dit vindt ze een slechte zaak, maar ze weet niet wie haar hier op had moeten attenderen. Een studiestaker die wil gaan werken heeft binnenkort een keuring voor de Wajong. Een afgestudeerde kreeg, toen ze na een jaar nog geen baan had, een werkervaringsplek. Dit heeft geleid tot een vaste aanstelling bij de betreffende werkgever.
5.3.5
Wenselijkheid, noodzaak, aanbod, gebruik, beoordeling en effect van maatregelen en voorzieningen
Voor allerlei mogelijke maatregelen en voorzieningen voor studenten met een functiebeperking wordt in deze paragraaf besproken wat de wenselijkheid en noodzaak is. Tegelijk wordt inzichtelijk in hoeverre gebruik wordt gemaakt van de voorziening en wat de tevredenheid is over de voorziening. Daarnaast wordt beschreven in welke mate de voorzieningen bijdragen aan het opheffen van belemmeringen bij het studeren. De redenen om geen gebruik te maken van voorzieningen komen ook in deze paragraaf aan bod.
De uitvoering van voorzieningen is de taak van de opleiding. Op de universiteit wordt dit per opleiding
anders ingevuld. Studenten dienen soms zelf contact op te nemen met de docenten als zij tijdens tentamens gebruik willen maken van voorzieningen. Bij andere opleidingen regelt de studieadviseur of het secretariaat dit. Op de hogeschool kunnen opleidingen eveneens zelf invullen hoe voorzieningen uitgevoerd worden. De verantwoordelijkheid voor het tijdig regelen van voorzieningen ligt bij alle onderzochte hogeschoolopleidingen bij studenten zelf.
74
Voor studenten is het echter niet altijd duidelijk of alles geregeld is. Zo was een student ‘even in de
stress of alles duidelijk was’. Een studiestaker vertelt ook over de problemen met het aanvragen. Na het invullen van de benodigde papieren hoorde ze hier niets meer over en was niet duidelijk of alles geregeld was. De geldigheid van de voorzieningen is afhankelijk van de examencommissie en verschilt bij de hogeschool per opleiding. Bij sommige opleidingen moeten voorzieningen elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Een van de studenten vindt dit niet vervelend, ‘eigenlijk is dit wel logisch’; anderen storen zich hier juist wel aan. Bij andere opleidingen gelden voorzieningen gedurende de gehele opleiding.
De Commissie Maatstaf publiceerde in 2010 een advies met een referentiekader waarbinnen de aspecten werden besproken die zij van belang achtte voor de organisatie van het studeren met een functiebeperking (zie ook pagina 13). Er is sprake van zeven aspecten, die in Tabel 5.16 worden gebruikt om de in de enquête bevraagde voorzieningen in te delen. Sommige voorzieningen die door studenten met een specifieke functiebeperking veel gebruikt worden, krijgen in de bespreking extra aandacht. Verder worden de meest opvallende resultaten gepresenteerd over de tevredenheid over de aangeboden voorzieningen en het nut van de voorzieningen bij het succesvol studeren.
Tabel 5.16 toont de wenselijkheid en noodzaak van de voorziening, of de instelling de voorziening aanbiedt, of de student er gebruik van maakt, de tevredenheid over de voorziening en in hoeverre de voorziening de student heeft geholpen om zijn belemmeringen bij het studeren op te heffen. Een aantal voorzieningen is nodig voor een groot deel van de studenten met een functiebeperking. Extra tijd bij tentamens en examens wordt vaak genoemd als noodzakelijke voorziening (21%) en ook een persoonlijk tijd- en examenschema lijkt tot het vaste pakket te horen van veel studenten (9%) die aangeven extra voorzieningen nodig te hebben. Door te kijken naar het verschil tussen het percentage studenten dat een voorziening noodzakelijk of wenselijk achten en het percentage bij wie de voorziening wordt aangeboden, zien we of het aanbod aan voorzieningen aansluit bij de behoeften aan voorzieningen. Bijzondere tentamenvoorzieningen (zoals extra tijd bij een tentamen) en de persoonlijke begeleiding van studenten (bij psychische belemmeringen, bij de studieloopbaan en bij het vinden van werk) worden over het algemeen voldoende aangeboden. Deze voorzieningen worden daarbij door de studenten positief gewaardeerd en als nuttig ervaren.
Bij een aantal voorzieningen zijn er relatief veel studenten die de voorziening wenselijk achten, maar bij wie de instelling de voorziening niet aanbiedt. Dat geldt voor de opgeknipte stages, persoonlijke tijd- en examenschema’s, colleges beluisteren via websites, individuele studieruimtes en een andere inhoud van sommige curriculumonderdelen. Bij de stages zijn er studenten die aangeven dat het opknippen van stages (in de tijd) voor hen zelfs een noodzakelijke voorziening is, maar dat hun instelling deze voorziening niet aanbiedt. Voorzieningen die wel voldoende aangeboden worden, maar waar men gemiddeld genomen onvoldoende over te spreken is over de kwaliteit of het nut, zijn begeleiding bij dyslexie, bemiddeling voor stageplek en hulp van de medewerkers van de instelling bij het maken van opdrachten.
75
Een belangrijk doel van de voorzieningen is dat ze de belemmeringen die studenten ervaren bij het studeren opheffen, zodat de studie succesvol kan worden gevolgd. De begeleiding bij dyslexie, de bemiddeling voor stageplek en de hulp van de medewerkers van de instelling bij het maken van opdrachten vervullen deze taak volgens de studenten dus maar met mate. Studenten geven aan dat met aanpassingen die speciaal voor hen worden gedaan aan de inhoud van het programma (aangepaste opdrachten, andere inhoud curriculum), de aangepaste tentamenvormen of planning van de tentamens (extra tijd, andere toetsvormen) en de aangepaste planning van het programma (persoonlijk tijdschema, opgeknipte stages) het meest helpen bij het opheffen van belemmeringen bij het studeren. Ook de studenten die gebruik maken van vergrote letters in het studiemateriaal geven aan dat dit voor hen goed helpt bij het opheffen van de belemmeringen die ze anders ervaren.
Een van de vragen in dit onderzoek heeft betrekking op het effect van voorzieningen. Om dit effect te kunnen vaststellen is het onder andere van belang na te gaan of studenten met een functiebeperking zich in 2010 beter geholpen voelen dan in 2008. Helaas kan een dergelijke vergelijking niet worden gemaakt, omdat in 2008 niet gevraagd is naar de mate waarin de studenten daadwerkelijk geholpen werden met de voorzieningen waar ze gebruik van maakten. Deze vragen naar het effect van voorzieningen op het succesvol volgen van een studie zijn pas in 2010 aan de vragenlijst toegevoegd.
Tabel 5.16: Voorzieningen: % studenten dat voorzieningen nodig/wenselijk vindt, de voorziening aangeboden krijgt, de voorziening gebruikt en tevreden en/of geholpen is met de voorziening
Nodig
Graag
Aangeboden
Gebruik
Tevreden
Veel geholpen
Totaal (n)
2.206
2.206
1.721
1.178
1,3 1,0 0,9 1,4
9,6 7,1 3,9 5,2
1,3 1,6 0,3 1,6
0,8 1,4 0,3 1,5
* 71 * 28
* 35 * 39
3,8 1,7 0,5 1,5 2,2 1,9 0,6 0,2 2,3 4,4 1,5 2,5 5,2
11,8 6,4 1,3 3,0 5,9 3,7 1,5 0,8 8,3 21,4 9,7 16,3 6,9
3,7 0,6 0,3 0,4 3,1 3,0 0,7 0,1 0,9 7,6 1,7 5,9 9,9
2,2 0,4 0,1 0,3 2,5 2,7 0,8 0,0 0,3 9,8 1,3 5,4 10,5
58 * * * 37 44 80 * * 57 60 50 70
54 * * * 67 50 50 * * 65 27 56 72
Informatievoorziening en voorlichting Digitale helpdesk Fysieke helpdesk Aanpassingen aan de website Aanpassingen aan de digitale leeromgeving Fysieke toegankelijkheid Beschikbaarheid aangepaste onderwijsmaterialen Voorlezers/notitiemakers/schrijfassistenten Studententolken Ondersteuning bij vervoeren lesmateriaal Aangepaste apparatuur en technologie Voorzieningen goede toegankelijkheid gebouwen/onderwijsruimtes Aangepaste liften Minibus voor verplaatsing over instellingsterrein Gesproken leerboeken Colleges beluisteren via website Rustruimte met bed/relaxfauteuil Individuele studieruimte Vergrote letters
76
Vervolg Tabel 5.16
Nodig
Graag
Aangeboden
Gebruik
Tevreden
Veel geholpen
Totaal (n)
2.206
2.206
1.721
1.178
5,1 1,7 1,8 4,7 4,4 1,4 0,8 3,1 2,6 5,4 2,4
18,9 8,9 11,8 14,1 13,6 11,1 2,8 16,0 11,3 14,8 8,6
11,4 3,4 4,5 10,3 8,6 4,4 0,6 7,3 2,8 7,6 3,3
9,2 3,0 4,1 6,0 5,1 3,7 0,3 2,9 1,8 3,8 1,8
68 46 31 62 35 65 * 53 67 60 48
64 43 44 58 30 47 * 38 48 53 33
0,9 1,4 3,2 2,4
8,7 10,7 15,1 7,0
2,3 0,8 7,4 1,3
1,4 0,5 5,0 0,4
59 * 47 *
53 * 32 *
9,1 4,9 3,1
21,3 11,5 12,0
8,7 2,4 2,0
7,2 1,3 1,2
62 87 43
74 73 86
21,1 4,6 2,3 3,5 5,2
15,8 12,2 7,8 13,0 9,5
37,0 3,4 1,9 3,1 6,7
43,1 1,7 1,4 2,3 7,6
69 70 63 63 72
73 85 81 85 68
1,1 0,9
7,8 5,7
1,3 1,5
1,2 1,5
29 50
50 50
Begeleiding Extra studieloopbaanbegeleiding Hulp medewerkers instelling bij volgen colleges/lessen Hulp medewerkers instelling bij maken opdrachten Begeleiding bij psychische belemmeringen Begeleiding bij dyslexie Persoonlijke begeleiders Advies/ondersteuning integratie-instanties Advies/ondersteuning begeleiders naar werk Extra begeleiding bij volgen stages Extra begeleiding bij planning Extra begeleiding/training bij samenwerken in groepen Deskundigheid Lotgenotengroep Handboek mogelijkheden Bemiddeling voor stageplek Test om dyslexie vast te stellen Leerroutes Persoonlijk tijd- en examenschema Opgeknipte stages Andere inhoud curriculumonderdelen Toetsing en examinering Extra tijd bij tentamens/examens Alternatieve toetsvormen Aangepaste opdrachten Individuele mogelijkheden aangepaste tentamenplanning Bijzondere tentamen-/examenvoorzieningen Waarborgen voor kwaliteit en continuïteit Digitaal geformaliseerde aanvraagprocedure voorzieningen Op papier geformaliseerde aanvraagprocedure voorzieningen
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Studenten met een functiebeperking. * Aantal < 10.
De wenselijkheid en noodzaak van de voorziening, of de student er gebruik van maakt, de tevredenheid over de voorziening en in hoeverre de voorziening de student heeft geholpen om zijn belemmeringen bij het studeren op te heffen verschilt per student onder andere afhankelijk van welke functiebeperkingen ze ervaren. In de volgende paragrafen bespreken we de voorzieningen nogmaals en gaan daarbij in op de verschillen tussen de verschillende functiebeperkingen.
77
Informatievoorziening en voorlichting Wat betreft voorzieningen voor informatie en voorlichting (bijvoorbeeld speciale (digitale) helpdesks) geven studenten met een functiebeperking niet vaak aan dit nodig te hebben. Voor deze voorzieningen gaat het steeds om ongeveer één procent van de ondervraagde studenten met een functiebeperking. Hierbij valt op te merken dat een aanzienlijk groter deel aangeeft dergelijke voorzieningen graag te hebben, ook al zeggen zij het niet nodig te hebben. Zo zegt 10 procent van de studenten met een functiebeperking een digitale helpdesk graag te hebben, terwijl 1 procent aangeeft een digitale helpdesk nodig te hebben. Van de negen studenten die gebruik maken van een digitale helpdesk geeft een derde aan hiermee tevreden of zeer tevreden te zijn, maar geeft slechts één student aan hier juist mee geholpen te zijn. Het gaat om een klein aantal studenten, deze resultaten zijn een indicatie van de tevredenheid voor alle studenten die gebruik maken van deze voorziening.
Fysieke toegankelijkheid In het algemeen gaat het bij fysieke toegankelijkheid om toegankelijkheid tot gebouwen en binnen gebouwen tot cursusruimtes en andere voorzieningen. Ook de digitale toegankelijkheid (websites, elektronische leeromgevingen) van de instelling kan er echter toe worden gerekend. Bij fysieke toegankelijkheid kan ook worden gedacht aan de toegankelijkheid van lesmateriaal voor studenten met een lichamelijke beperking als slechthorendheid of slechtziendheid. Ook studenten met concentratieproblemen of dyslexie geven aan aangepast lesmateriaal nodig te hebben. Studenten met dyslexie hebben ook duidelijk vaker (7%) behoefte aan gesproken leerboeken dan andere studenten met een functiebeperking (1%). Aangepaste apparatuur en technologie wordt vooral nodig gevonden door studenten met hoorproblemen en studenten met een beperking in het bewegen. Van de 30 studenten die van deze voorziening gebruik maken is iets meer dan een derde (37%) er tevreden of zeer tevreden over. De mogelijkheid colleges te beluisteren via een website wordt over het algemeen gewaardeerd door studenten met alle verschillende soorten functiebeperkingen. Studenten met chronische vermoeidheid of een beperkt uithoudingsvermogen achten ondersteuning in het vervoer van lesmateriaal van belang. Aangepaste liften, minibusvervoer over het instellingsterrein of een rustruimte worden enkel door een aantal studenten met een beperking in beweging, chronische vermoeidheid of een beperking in uithoudingsvermogen nodig gevonden.
Begeleiding Voorzieningen die te maken hebben met begeleiding zijn bij alle groepen studenten met een functiebeperking gewenst. Vooral begeleiding bij planning is een vorm die bij studenten met verschillende beperkingen als nodig wordt aangemerkt. Studenten met een stoornis in het autistisch spectrum, depressieve klachten of angstproblemen geven dit relatief het meest aan, met respectievelijk 16 procent, 12 procent en 10 procent. Studenten met dyslexie geven zeer vaak aan graag gebruik te maken van de voorziening ‘begeleiding bij dyslexie’. Van de 60 studenten die ervan gebruik maken geeft 35 procent aan er tevreden of zeer tevreden over te zijn, terwijl 30 procent aangeeft er geholpen of heel veel geholpen mee te zijn. Daarnaast zijn extra begeleiding bij het volgen van stage en begeleiding bij het werken in groepen populaire voorzieningen. Studenten met uiteenlopende functiebeperkingen geven aan dit graag te hebben of nodig te hebben. Medewerkers van de instelling die helpen bij het volgen van colleges of het maken van opdrachten zijn minder vaak nodig dan andere begeleidingsvormen, zoals de begeleiding bij het volgen van stage of begeleiding bij dyslexie. Hetzelfde geldt voor het hebben van een persoonlijke begeleider.
78
Deskundigheid Onder deskundigheid wordt door de Commissie Maatstaf verstaan dat instellingen kennis verzamelen over functiebeperkingen en mogelijke voorzieningen. Een manier om deze kennis te verzamelen is het aanleggen van een handboek met mogelijkheden voor personen met een functiebeperking. Onder studenten met een beperking is een dergelijk handboek niet erg populair (1% zegt het nodig te hebben) en wordt ook niet veel gebruikt (0,3%). Een voorziening die vaker wordt gebruikt is de bemiddeling voor een stageplek (3%). Studenten met een functiebeperking zeggen dit ook vaker nodig te hebben (3%). Van de studenten die gebruik maken van de bemiddeling voor een stageplek geeft 32 procent aan ermee geholpen te zijn. Een lotgenotengroep en een test om dyslexie vast te stellen zijn weinig populair gebleken onder studenten met een functiebeperking. Andere facetten van deskundigheid, waarin het niet draait om voorzieningen, worden verder toegelicht in paragraaf 5.3.6.
Leerroutes Het aanbieden van alternatieve leerroutes voor studenten met een functiebeperking kan op verschillende manieren gebeuren. Een voorziening waarvan een relatief groot deel (9%) van de studenten met een functiebeperking zegt deze nodig te hebben, is het persoonlijke tijd- en examenschema. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om het kunnen volgen van een individueel rooster. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid een opgeknipte stage te volgen, bijvoorbeeld met kortere dagen (5%). Studenten met chronische vermoeidheid geven relatief nog vaker aan dan studenten met andere beperkingen, dat zij een persoonlijk tijd- en examenschema (23%) en een opgeknipte stage (20%) nodig hebben. Aan een aangepaste inhoud van de curriculumonderdelen is minder behoefte onder de studenten met een functiebeperking. Van de studenten die gebruik maken van een persoonlijk tijd- en examenschema, geeft 74 procent aan ermee geholpen te zijn. Hetzelfde geldt voor de opgeknipte stage, waar 73 procent van de gebruikers aangeeft geholpen te zijn met de voorziening. Van de studenten die een opgeknipte stage volgen is 87 procent tevreden of zeer tevreden. Het gaat bij de opgeknipte stage om 15 studenten, hierdoor kunnen de gemiddeldes aan toeval onderhevig zijn. Zij zijn daarom slechts een indicatie voor de tevredenheid en de mate waarin studenten ermee geholpen zijn.
Toetsing en examinering De voorziening die door studenten met een functiebeperking het meest nodig wordt geacht, het meest wordt aangeboden en het meest gebruikt, is extra tijd voor het maken van een tentamen. Meer dan de helft van de studenten met dyslexie zegt deze extra tijd nodig te hebben. Zo’n 23 procent van de studenten met een functiebeperking maakt gebruik van de voorziening. Gebruikers zijn bovendien bovengemiddeld vaak tevreden over de voorziening (69% van de gebruikers) en geven vaak aan hiermee geholpen te zijn (73% van de gebruikers). Ook alternatieve toetsvormen, individuele tentamenplanningen en bijzondere tentamenvoorzieningen worden door studenten met een functiebeperking als nodig gezien (telkens ongeveer 5%). Van deze voorzieningen wordt echter in veel mindere mate gebruik gemaakt dan van de voorziening voor extra tijd.
79
Waarborgen voor kwaliteit en continuïteit Een voorziening die niet zozeer individuele baten heeft voor studenten met een functiebeperking, is de formalisering – digitaal of op papier – van aanvraagprocedures voor voorzieningen. Uit de gegevens blijkt dan ook niet dat veel studenten aangeven dit nodig te hebben of er gebruik van maken. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het gaat om een collectieve voorziening waarvan men vaak niet de directe invloed waarneemt.
De studenten met dyslexie die wij geïnterviewd hebben maken bijna allemaal gebruik van de verlenging
van de tentamentijd. De extra tijd hebben ze niet altijd nodig. Een laptop wordt op de universiteit, door de ondervraagde studenten, nooit gebruikt en op de hogeschool soms. De één vindt uitvergrotingen een handige voorziening en de ander juist niet. Een student vertelt dat het misschien wel handig is, maar dat ze zich zoveel mogelijk wil aanpassen aan de ‘normale situatie, de gewone wereld’. Op de universiteit hebben twee studenten de cursus ‘studeren met dyslexie’ gevolgd. Een van hen vindt het vooral een ‘praatgroep’, de ander geeft aan er wel wat aan gehad te hebben. Zo hoorde deze student tijdens de cursus van voorzieningen die ze nog niet kende. Voor andere functiebeperkingen zijn de voorzieningen voornamelijk maatwerk. Hiervoor is ook alle ruimte binnen de onderwijsinstellingen. Een adjunct-directeur en docent/studieloopbaanbegeleider meent dat ‘maatwerk prettiger werkt dan regeltjes’. De medewerkers die wij gesproken hebben noemen verschillende voorzieningen voor studenten met een functiebeperking. De belangrijkste voorziening voor dyslexiestudenten bij zowel de hogeschool als universiteit, waarvan alle medewerkers op de hoogte zijn, is extra tijd bij tentamens. Dit komt overeen met het beeld dat Tabel 5.16 laat zien, waar dit eveneens een veelgebruikte voorziening is. Ook een vergroot tentamen wordt vaak genoemd voor deze doelgroep. Het tentamen maken in een aparte zaal en het tentamen maken op een laptop is niet bij elke opleiding (standaard) mogelijk. Ook bieden de onderwijsinstellingen cursussen aan. ‘Uitgangspunt is wat de student nodig heeft.’ Ondanks enkele standaardvoorzieningen wordt dus ook bij dyslexie maatwerk geleverd. Stage is niet altijd verplicht op de universiteit, vaak wel op de hogeschool. Studenten dienen zelf een stageadres te regelen. Docenten/studieloopbaanbegeleiders van de hogeschool adviseren studenten om de functiebeperking kenbaar te maken op de stageplaats. Bij de universiteit heeft een student de studieadviseur hierover om advies gevraagd. De geïnterviewde studenten van de hogeschool vinden het belangrijk dat hun stageplaats weet van de functiebeperking en geven dit ook aan bij de betreffende organisatie. Niet alle studenten dyslexie hebben het stageadres formeel op de hoogte gebracht van het feit dat ze dyslexie hebben. Wel kan het toevallig ter sprake komen. Dyslexiestudenten hebben vaak geen behoefte aan extra voorzieningen en ervaren geen extra moeilijkheden om een geschikt stageadres te vinden. De student met een aandoening aan het bewegingsapparaat heeft wel het idee dat ze vaker moet
solliciteren voor stageplaatsen. Veel stages zijn ongeschikt met haar beperking en de aandoening blijkt mensen wel eens af te schrikken. Minder uren stage lopen per week, waardoor de stageperiode langer wordt, is de meest voorkomende voorziening. Dit heeft bij niemand tot problemen geleid en wordt geregeld met de stagecoördinator. Op de websites van beide onderwijsinstellingen staat informatie over sollicitatietrainingen die zij aanbieden. De studenten die wij gesproken hebben, hebben hier (nog) geen gebruik van gemaakt.
80
De studenten is gevraagd waarom ze geen gebruik maken van de aangeboden voorzieningen (Tabel 5.17). De meest genoemde reden is dat de studenten de voorziening niet nodig hebben (74%). Daarnaast geven veel studenten aan dat ze de voorziening niet gebruiken omdat ze het liever zonder hulp van anderen redden (35,5%).
Tabel 5.17: Redenen om geen gebruik te maken van de aangeboden voorzieningen (% genoemd) % Genoemd De procedure om er toegang toe te krijgen is ingewikkeld De procedure om er toegang toe te krijgen kost me teveel energie/tijd Ik heb er van andere studenten slechte berichten over gehoord Ik wil de dingen zoveel mogelijk zonder speciale hulp van anderen Mijn aanvraag is afgewezen Ik wil anderen niet tot last zijn Ik wil niet met mijn probleem te koop lopen Heb ik niet echt nodig Anders
8,1 10,2 2,5 35,5 2,1 8,8 16,7 74,0 31,1
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Studenten met een functiebeperking, die geen gebruik maken van de aangeboden voorzieningen (n=718).
Uit de interviews blijkt dat studenten de opleiding op eigen kracht willen doen. Dit is een reden voor
studenten om (in eerste instantie) geen voorzieningen aan te vragen. Bij een hbo-student verliep de procedure van aanvragen en het verkrijgen van voorzieningen niet goed. Dit was zo frustrerend en van invloed op de concentratie tijdens tentamens, dat deze student heeft besloten om het gebruik van voorzieningen af te bouwen. Een student aan de universiteit heeft na het eerste jaar geen extra tentamentijd meer aangevraagd. De reden hiervoor was dat de aanvraagprocedure formeler en ingewikkelder werd. Zonder deze verandering zou deze student misschien nog wel gebruik maken van de voorziening.
Tabel 5.18 toont een overzicht van de wijzen waarop de ondersteuning en aangepaste voorzieningen de studenten helpen bij het studeren. Studenten met een functiebeperking geven aan dat zij met name in staat zijn gesteld zijn met succes een studie te volgen in het hoger onderwijs en te slagen voor toetsen, tentamens en examens. Het minst vaak wordt aangegeven dat ze in staat zijn gesteld om studie met werk te combineren. Opmerkelijk is dat studenten met een functiebeperking die in het hbo studeren, op bijna alle punten vaker aangeven geholpen te zijn door de ondersteuning en voorzieningen dan wostudenten met een functiebeperking.
Evaluatiegesprekken met studenten komen niet (standaard) voor, waardoor niet altijd inzichtelijk is of de
ingezette ondersteuning en voorzieningen studenten helpen. Studieadviseurs van de universiteit geven bijvoorbeeld aan dat het gebruik van voorzieningen niet officieel geëvalueerd wordt. Een studieadviseur denkt dat dit centraal via de studentendecanen geregeld is, terwijl de studentendecaan aangeeft dit als taak van de studieadviseur te zien. De studieadviseur vindt het wel belangrijk dat het gebeurt. Eenzelfde beeld bestaat bij de hogeschool. Sommige medewerkers informeren (informeel) bij studenten naar hun ervaringen. Docenten bespreken hun ervaringen onderling, met name wanneer er sprake is van een bijzondere functiebeperking waarvoor speciale voorzieningen ingezet zijn.
81
Tabel 5.18: Door ondersteuning en aangepaste voorzieningen in staat gesteld om bepaalde dingen te bereiken (% goed/heel goed)
Met succes je studie in het hoger onderwijs te volgen Studie en werk te combineren Studie combineren met beperkingen die voortvloeien uit functiebeperking Dezelfde opdrachten uit te voeren als je studiegenoten Te voldoen aan de eisen van je stage Naar en van de instelling te reizen Te voldoen aan de eisen die docenten aan je stellen Te slagen voor toetsen, tentamens en examens Vertrouwen te hebben in je beslissingen Je bewust te zijn van je vaardigheden en competenties Je bewust te zijn van je behoeften Je probleemloos te verplaatsen tussen de diverse locaties Anders Totaal (n)
Hbo
Wo
Totaal (%)
56 28 34 51 37 39 34 54 45 50 43 37 9
58 21 34 43 15 26 31 46 35 33 34 29 6
56 26 34 48 29 34 33 51 42 44 40 34 8
784
421
1.205
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010.
5.3.6
Deskundigheid van medewerkers
De studenten hebben een oordeel gegeven over de deskundigheid van de mensen die hen begeleiden (Tabel 5.19). Van de studenten die een oordeel hebben gegeven over de deskundigheid van de mensen die hen begeleiden (zoals studentendecanen, studieadviseurs, studieloopbaanbegeleiders) is iets meer dan een kwart positief gestemd. Een tiende van de studenten is niet tevreden over de deskundigheid van de medewerkers. Een groot deel van de studenten (37%) geeft geen oordeel over de deskundigheid, maar geeft aan dat de deskundigheid per persoon kan verschillen. Studenten die zowel in 2008 als in 2010 de deskundigheid van de begeleiders hebben beoordeeld zijn in 2010 iets negatiever over de deskundigheid van de mensen die hen begeleiden ten aanzien van hun studiebelemmeringen (niet in tabel). Deze studenten zijn in 2010 ouderejaars. Wanneer we alleen kijken naar de eerstejaars (Tabel 5.20) zien we dat in het wo de eerstejaars in 2010 iets positiever zijn dan in 2008 over de deskundigheid van begeleiders. De eerstejaars in het hbo zijn in 2010 niet positiever of negatiever over de deskundigheid dan in 2008.
Tabel 5.19: Beoordeling deskundigheid begeleiders in 2010 (%)
Slecht (%)
Neutraal (%)
Goed (%)
Verschilt per persoon (%)
Hbo Wo
12 10
23 29
26 27
39 34
1.206 821
Totaal (%)
11
26
26
37
2.027
Totaal (n)
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010. Studenten uit diplomacohort 2007 en diplomacohort 2009 met een functiebeperking.
82
Tabel 5.20: Beoordeling deskundigheid begeleiders door eerstejaarsstudenten in 2008 en 2010 (1=zeer slecht;5=zeer goed) 2008
2010
Totaal (n)
Hbo Wo
3,4 3,3
3,3 3,5
1.656 894
Totaal (%)*
3,3
3,3
2.550
Bron: Studeren met een functiebeperking 2008 en 2010. Eerstejaars studenten uit diplomacohort 2007 en diplomacohort 2009 met een functiebeperking.
Uit de interviews blijkt dat de deskundigheid van studentendecanen door de andere medewerkers en door
de studenten van beide onderwijsinstellingen, als goed wordt beoordeeld. Studentendecanen hebben binnen de onderwijsinstelling met elkaar overleg en hebben ook contact met externe organisaties over studeren met een functiebeperking. Zij overleggen daarnaast ook met studieadviseurs of met studieloopbaanbegeleiders. Studieadviseurs zijn opleidingsspecifieke functionarissen. Op de universiteit heeft elke opleiding een (eventueel gezamenlijke) studieadviseur. Op de door ons bezochte hogeschool heeft één van de onderzochte opleidingen studieadviseurs aangesteld. De studieadviseurs op de universiteit zijn volgens de studentendecaan over het algemeen betrokken en actief. Studieadviseurs worden getraind door het studentendecanaat en hebben jaarlijks een aantal bijeenkomsten met alle studieadviseurs van de universiteit. Studieadviseurs hebben vooral behoefte aan informatie over (nieuwere) functiebeperkingen. Studieloopbaanbegeleiders zijn docenten op de hogeschool die daarnaast voor een jaar of gedurende de hele opleiding studenten begeleiden. Studieloopbaanbegeleiders monitoren de voortgang van studenten. Instellingsbreed worden er bijeenkomsten voor studieloopbaanbegeleiders georganiseerd. Studieloopbaanbegeleiders geven zelf aan vaak niet op de hoogte te zijn van wat beperkingen inhouden. Op de universiteit is er sprake van tutoren of mentoren. De begeleiding van studenten lijkt daar echter minder intensief dan in het geval van de studieloopbaanbegeleiders. Docenten zijn uiteraard ook betrokken in de begeleiding van studenten met een functiebeperking, maar worden vaak als weinig deskundig gezien. Dat geven zij zelf ook vaak aan. Studenten vinden het vooral van belang dat docenten bereid zijn tot hulp.
De studenten hebben een oordeel gegeven over de manier waarop afspraken met hen zijn gemaakt over aanpassingen (Tabel 5.21). Van de studenten die een oordeel hebben gegeven over de manier waarop de afspraken worden uitgevoerd, die door docenten of andere medewerkers met hen zijn gemaakt over aanpassingen (bijvoorbeeld extra tijd bij tentamens) (71%), is een kwart (waarde ‘goed’ en ‘zeer goed’ bij elkaar opgeteld) positief gestemd. Een derde van deze studenten is neutraal en 10 procent (waarde ‘slecht en ‘zeer slecht’ bij elkaar opgeteld) van de studenten is negatief over de manier waarop afspraken worden uitgevoerd. Een groot deel van de studenten (32%) geeft geen oordeel over de uitvoering van de afspraken maken, maar geeft aan dat de kwaliteit van de uitvoering per persoon kan verschillen. De studenten die zowel in 2008 als in 2010 deelnamen zijn in 2010 niet positiever of negatiever over de manier waarop de afspraken, die met hen zijn gemaakt over aanpassingen, worden uitgevoerd (niet in tabel).
83
Tabel 5.21: Beoordeling manier van afspraken maken over aanpassingen (%)
(Zeer) slecht
Neutraal
(Zeer) goed
Verschilt per persoon
Totaal (n)
Hbo Wo
11 7
29 37
27 24
32 32
1.258 845
Totaal (%)
10
33
26
32
2.103
Bron: Studeren met een functiebeperking 2010.
De studenten die wij hebben gesproken, oordelen over het algemeen positief over de deskundigheid van
de medewerkers die hen begeleiden. Studiestakers en –switchers zijn niet altijd tevreden zijn over de deskundigheid. Ondanks dat studenten er positief over oordelen vinden ze het niet heel belangrijk dat alle medewerkers deskundig zijn. ‘Dit is ook niet nodig.’ Ze weten zelf wat ze wel en niet kunnen. ‘Als ze (docenten en andere medewerkers) er maar voor open staan’, en hen kunnen vertellen wat de mogelijkheden zijn. Vaak vertellen de studenten niet aan de docenten dat er sprake is van een functiebeperking. Dit vinden ze niet nodig. Voor studiestakers, -switchers en afgestudeerden geldt dit eveneens.
5.4
Samenvatting en conclusies
Drie vragen stonden in dit hoofdstuk centraal en de antwoorden vatten we hieronder samen.
Hoe verloopt de voorlichting en de intake?
Welke voorzieningen bieden de hoger onderwijsinstellingen volgens studenten met een functiebeperking aan (inventarisatie van de voorzieningen, algemeen en gekoppeld aan de functiebeperking) en hoe tevreden zijn studenten met deze voorzieningen?
Is, volgens de ondervraagde studenten en medewerkers, de deskundigheid van instellingsmedewerkers op het terrein van studeren met een functiebeperking tussen 2008 en 2010 toegenomen?
Hoe verloopt de voorlichting en de intake?
Voorlichting Voorafgaand aan de studie lijken de voorzieningen voor studenten met een functiebeperking nauwelijks een rol te spelen bij de keuze voor de instelling. De studenten geven aan dat ze de instelling niet kiezen op grond van de voorzieningen die worden aangeboden. Alleen de studenten die zich niet zo makkelijk naar een ander gebouw verplaatsen, letten van te voren op de voorzieningen die een instelling biedt. Instellingen bieden informatie over studeren met een functiebeperking voornamelijk aan via de studieadviseur of studentendecaan, via websites/brochures en via het steunpunt voor studenten met een functiebeperking. Het lijkt erop dat er in het wo actiever wordt voorgelicht dan in het hbo. De studenten zijn over het algemeen redelijk positief over de voorlichting over studeren met een beperking. In het wo zijn de studenten met een functiebeperking positiever over de voorlichting dan in het hbo. Vier van de tien studenten vinden dat de instelling niet veel moeite doet om hen voor te lichten over studeren met een functiebeperking.
84
Een meerderheid van de studenten vindt dat ze zelf overal achteraan moeten als ze iets willen weten. Studenten met dyslexie zijn er het meest van overtuigd dat instellingen niet veel moeite doen om hen voor te lichten. Het oordeel van eerstejaars over voorlichting is sinds de vorige meting iets positiever geworden.
Intake Studenten met een functiebeperking nemen vaak zelf het initiatief tot contact met de instelling, maar lang niet alle studenten zoeken contact of stellen de instelling op de hoogte van hun beperking. De belangrijkste reden daarvoor is dat ze vinden dat ze geen hulp of begeleiding nodig hebben. Bij de start van de studie heeft een kleine helft van de studenten met een functiebeperking een gesprek gehad over hulp en begeleiding. Meestal vragen studenten dit gesprek zelf aan. De gesprekken gaan over hoe de functiebeperking de studie beïnvloedt, over studieplannen en over de voorzieningen waar de student over kan beschikken. De gesprekken worden positief gewaardeerd. Wanneer de studenten de instelling op de hoogte brengen doen ze dat vaak via de studieadviseur, de studentendecaan of de studieloopbaanbegeleider.Instellingen zijn bij eerstejaars vaker op de hoogte van een functiebeperking dan bij ouderejaarsstudenten.Een kleine meerderheid van de studenten geeft aan (in 2010) mee te werken aan eventuele registratie van functiebeperkingen in de studentenadministratie. Het aantal studenten dat mee wil werken aan registratie is sinds 2008 afgenomen.
Welke voorzieningen bieden de instellingen en hoe tevreden zijn studenten met deze voorzieningen?
Voorzieningen binnen de opleiding Bijzondere tentamenvoorzieningen (bijv. extra tijd bij een tentamen) en persoonlijke begeleiding van studenten (bij psychische belemmeringen, bij de studieloopbaan en bij het vinden van werk) worden doorgaans voldoende aangeboden. Deze voorzieningen worden door de studenten positief gewaardeerd en als nuttig ervaren. De voorzieningen waar nog meer behoefte aan is zijn de opgeknipte stages, persoonlijke tijd- en examenschema’s, colleges beluisteren via websites, individuele studieruimtes en een andere inhoud van sommige curriculumonderdelen. Met name bij de stages zijn er studenten die aangeven dat het in de tijd opknippen voor hen een noodzakelijke voorziening is, maar dat hun instelling deze voorziening niet aanbiedt. Voorzieningen die wel voldoende aangeboden worden, maar waar men gemiddeld genomen onvoldoende over te spreken is over de kwaliteit of het nut, zijn begeleiding bij dyslexie, bemiddeling voor stageplek en hulp van de medewerkers van de instelling bij het maken van opdrachten. Opmerkelijk is dat studenten met een functiebeperking die in het hbo studeren vaker aangeven geholpen te zijn door de ondersteuning en voorzieningen dan wo-studenten met een functiebeperking. Studenten geven aan dat de aanpassingen die speciaal voor hen worden gedaan aan de inhoud van het programma (zowel in het curriculum als bij tentamens) en de persoonlijke tijdschema’s (zowel in het curriculum als bij tentamens) het beste helpen bij het opheffen van belemmeringen bij het studeren.”
85
Voorzieningen buiten de opleiding Een aantal groepen studenten met een bepaalde functiebeperking maakt meer gebruik van bepaalde extra faciliteiten buiten de onderwijsinstelling dan de andere studenten met een functiebeperking. Studenten met een gehoorbeperking maken het vaakst gebruik van de vergoeding voor speciale hulpmiddelen of een doventolk via het UWV. Studenten met een visuele beperking of een bewegingsbeperking maken vaker dan andere studenten gebruik van de vergoeding voor speciale hulpmiddelen van het UWV, zoals een aangepaste computer. Ook maken studenten met een bewegingsbeperking vaker dan andere studenten gebruik van de vervoersvoorziening die bekostigd wordt via UWV.
De studenten is gevraagd of zij extra maanden studiefinanciering ontvangen vanwege hun functiebeperking(en). Zeven procent van alle studenten in dit onderzoek ontvangt extra maanden studiefinanciering. Studenten met een stoornis in het autistisch spectrum hebben vaker dan gemiddeld extra maanden studiefinanciering.
Is de deskundigheid van instellingsmedewerkers op het terrein van studeren met een functiebeperking tussen 2008 en 2010 toegenomen? Studenten met een functiebeperking hebben meer contact met studieadviseurs/studentendecanen, studieloopbaanbegeleiders en docenten dan andere studenten. Een groot deel van de studenten geeft aan dat de deskundigheid van de mensen die hen begeleiden (zoals studentendecanen, studieadviseurs, studieloopbaanbegeleiders) per persoon verschilt.
Van de studenten die een oordeel hebben gegeven over de deskundigheid van de mensen die hen begeleiden geeft ruim een kwart aan dat dit per persoon verschilt, is de helft neutraal of positief en 11 procent van de studenten is uitgesproken negatief over de deskundigheid van de begeleiding. Een vergelijkbaar beeld zien we bij de manier waarop de afspraken worden uitgevoerd, die door docenten of andere medewerkers met de studenten zijn gemaakt over aanpassingen (bijvoorbeeld extra tijd bij tentamens). Een kwart van de studenten geeft aan dat dit per persoon verschilt, ruim de helft is neutraal of positief en 10 procent van de studenten is negatief.
Aan de start van hun studie stellen de studenten met een functiebeperking hun instelling in bijna de helft van de gevallen op de hoogte van hun beperking. Het aantal studenten dat de instelling op de hoogte brengt is gegroeid sinds 2007. De studenten brengen de instelling daarnaast vaker op de hoogte van hun functiebeperking via Studielink en het inschrijfformulier, maar het gaat daarbij (nog steeds) om een minderheid van de studenten.Ten opzichte van de meting in 2008 blijkt dat met name het informeren via websites/brochures en voorlichtingsdagen is toegenomen.
De eerstejaars van het diplomacohort 2009 zijn iets positiever over de voorlichting dan de eerstejaars van het diplomacohort 2007. In het hbo is er geen verschil tussen 2008 en 2010. Het aantal studenten dat zegt mee te werken aan registratie is afgenomen in vergelijking met 2008. In het wo zijn de eerstejaars in 2010 positiever dan in 2008 over de deskundigheid van begeleiders. In het hbo is er geen verschil tussen 2008 en 2010.
86
6
Studievoortgang, studiesucces en studieuitval
6.1
Inleiding
In dit hoofdstuk gaan we na in hoeverre er verschillen zijn op het gebied van studievoortgang tussen studenten zonder en met een functiebeperking. Daarnaast besteden we aandacht aan de omvang en oorzaken van studieuitval. Dit hoofdstuk is gebaseerd op alle respondenten die geparticipeerd hebben in het onderzoek. Het gaat er om studenten met een functiebeperking te vergelijken met studenten zonder functiebeperking. De resultaten zijn met name uitgesplitst naar soort hoger onderwijs (hbo/wo). De aantallen zijn doorgaans te gering om een verantwoorde uitsplitsing te maken naar de aard van de functiebeperking. De gegevens worden aangevuld met resultaten uit de Studentenmonitor Hoger Onderwijs, de Startmonitor en de Nationale Studentenenquête.
In dit hoofdstuk worden onderstaande vragen beantwoord.
Wat is de omvang van de studievoortgang/studievertraging en uitval van studenten met een functiebeperking in verhouding tot die van studenten zonder functiebeperking?
Over welke facetten van de opleiding zijn studenten met een functiebeperking meer of minder tevreden dan studenten zonder functiebeperking?
Wat zijn de oorzaken van studievoortgang/studievertraging en uitval van studenten met een functiebeperking?
Zijn er aangrijpingspunten om vertraging en uitval van studenten met een functiebeperking terug te dringen en zo ja, waar liggen dan de beste kansen?
Zijn er bijzondere risicogroepen?
In paragraaf 6.2 kijken we naar de studievoortgang en tijdbesteding van studenten met een functiebeperking. Paragraaf 6.3 gaat over studiegedrag (studie-inzet en motivatie), verwacht studiesucces en studieprestaties. In paragraaf 6.4 kijken we in hoeverre studenten met een functiebeperking, ondanks gelijkblijvend studiegedrag, mogelijk toch minder voortgang boeken dan studenten zonder functiebeperking. Paragraaf 6.5 handelt over studievertraging en studieuitval met een extra paragraaf (6.5.3.) over het aandeel studenten met een functiebeperking in de groep langstudeerders. In paragraaf 6.6 wordt verslag gedaan van de tevredenheid van studenten met een functiebeperking in vergelijking met studenten zonder functiebeperking. In alle paragrafen zijn ook de resultaten van de casestudies verwerkt. In de slotparagraaf geven we op basis van de beschreven resultaten een antwoord op de onderzoeksvragen.
6.2
Studievoortgang en tijdbesteding
In dit onderdeel gaan we na of de studievoortgang van studenten met een functiebeperking achterblijven bij andere studenten. We toetsen dit aan het eind van deze paragraaf door middel van een multivariaat regressiemodel waarin we studievoortgang verklaren aan de hand van een aantal studiegerelateerde gedragskenmerken: tijdbesteding, inzet, motivatie, studeerbaarheid en verwacht studiesucces.
87
Allereerst worden deze gedragskenmerken afzonderlijk beschreven met aandacht voor de ontwikkeling in de tijd en de verschillen tussen studenten met en zonder functiebeperking. Ten slotte kijken we aan het eind van deze paragraaf naar de onderlinge samenhang en de verklaring van verschillen in studievoortgang.
6.2.1
Studievoortgang
De studenten hebben aangegeven hoeveel studiepunten ze tot nu toe voor hun huidige opleiding hebben behaald (Tabel 6.1). Uit een multivariate analyse met deze drie kenmerken (studiejaar, soort hoger onderwijs en wel/geen functiebeperking) blijkt dat ouderejaars uiteraard meer studiepunten behalen dan eerstejaars en dat studenten in het wo minder studiepunten behaalden dan studenten in het hbo. Ook na controle voor studiejaar en soort hoger onderwijs (hbo of wo), zien we dat studenten met een functiebeperking minder studiepunten hebben behaald dan studenten zonder functiebeperking.
Tabel 6.1:
Gemiddeld aantal behaalde studiepunten/ECT Geen beperking Gemiddeld
Beperking n
Gemiddeld
n
Hbo
Eerstejaars Ouderejaars
35,7 144,9
1.070 708
35,5 143,0
555 224
Wo
Eerstejaars Ouderejaars
34,4 142,8
630 929
31,4 135,2
299 240
Ho
Eerstejaars Ouderejaars
35,2 143,7
1.700 1.637
34,1 138,9
854 464
Bron: Studeren met een functiebeperking 2008 en 2010. Diplomacohort 2009, 2007. Alle verschillen zijn significant (p<0,01).
Ook in de Studentenmonitor Hoger Onderwijs is gekeken naar de studievoortgang van studenten. De studenten hebben aangegeven hoeveel studiepunten ze tot nu toe gerealiseerd hebben en hoeveel studietijd ze verbruikt hebben. De studievoortgang is berekend als de proportie van de gerealiseerde studiepunten ten opzichte van de totale studielast gerelateerd aan de verbruikte studietijd ten opzichte van de nominale studieduur. Bij een percentage van 100 loopt de student exact op schema.
Figuur 6.1 en Tabel 6.2 geven een overzicht van de gemiddelde studievoortgang in de jaren 2004 tot en met 2009 voor studenten met en zonder functiebeperking. De gemiddelde studievoortgang is in 2009 verbeterd voor alle groepen. Hieruit blijkt dat in nagenoeg alle jaren de studenten met een functiebeperking minder studievoortgang realiseren dan studenten zonder beperking. Met uitzondering van 2009 zien we voor het totale hoger onderwijs een significant verschil. De resultaten in hbo en wo lopen uiteen, doch wijzen allemaal in dezelfde richting. In het hbo manifesteren de verschillen zich in 2005, 2006 en 2007; in het wo in 2005, 2007, 2008 en 2009.
88
Figuur 6.1: Gemiddelde studievoortgang naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (20042009) 100 95 90 85 80 75 70 2004
Tabel 6.2:
2005
2006
2007
2008
2009
Hbo beperking
Wo beperking
Ho beperking
Hbo geen beperking
Wo geen beperking
Ho geen beperking
Gemiddelde studievoortgang naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (20042009)
Hogescholen Geen beperking Beperking % n % n 2004 2005 2006 2007 2008 2009
87,7 87,9 89,7 89,2 87,5 96,3
5.731 5.274 5.717 4.451 3.848 3.397
85,3 81,5 85,8 83,1 86,1 94,7
428 473 521 422 826 973
Universiteiten Geen beperking Beperking sig. % n % n
** ** **
81,6 80,7 81,5 80,7 79,8 86,4
3.646 3.301 3.439 2.795 2.330 2.151
79,4 76,7 79,5 76,0 73,8 81,4
244 277 283 214 374 486
Hoger onderwijs Geen beperking Beperking sig. % n % n
* * ** **
85,3 85,1 86,6 85,9 84,6 92,4
9.377 8.576 9.156 7.245 6.178 5.548
83,2 79,7 83,6 80,7 82,3 90,3
672 750 804 636 1.200 1.459
sig. * ** ** ** **
Bron: Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2004-2009; ** sig. p<0,01; * sig. p<0,05. Voorbeeld berekening studievoortgang: 40 ECT behaald in 10 maanden bij een studieduur van 48 maanden en een totaal aantal ECT van 240. In dit voorbeeld is de studievoortgang: 17% (40/240) van het totaal aan ECT behaald in 21% (10/48) van de nominale studietijd=17/21=80%.
6.2.2
Tijdbesteding
De studievoortgang van studenten hangt af van de mate waarin studenten zich inzetten voor hun studie. Eén van de indicatoren hiervoor is de tijd die studenten besteden aan hun opleiding. Hoewel uit diverse analyses blijkt dat de directe relatie tussen tijdbesteding en studievoortgang zwak is, wordt deze indicator in alle analyses als controlefactor meegenomen. In het onderzoek ‘Studeren met een beperking’ is studenten gevraagd naar hun tijdbesteding aan diverse activiteiten.
Tabel 6.3 geeft inzicht in de gemiddelde tijdbesteding per week aan diverse onderdelen van de studie. De ingevulde uren (per week) zijn opgeschoond. Outliers (bovenste 2% en – in het geval van studietijd – de onderste 2%) zijn verwijderd.
89
Tabel 6.3:
Gemiddelde tijdbesteding per week (in uren per week) Hbo
Wo
Geen beperking gem.
Beperking gem.
Contacturen op instelling Zelfstudie Bestuursorgaan op instelling Bestuurswerk studentenorganisatie Overig bestuurs-/vrijwilligerswerk Betaalde arbeid Studietijd (totaal) Bestuurswerk (totaal)
18,1 12,1 0,1 0,1 0,8 7,3 28,6 0,5
17,5 13,6 0,1 0,1 0,7 6,2 29,4 0,4
Contacturen op instelling Zelfstudie Bestuursorgaan op instelling Bestuurswerk studentenorganisatie Overig bestuurs-/vrijwilligerswerk Betaalde arbeid Studietijd (totaal) Bestuurswerk (totaal)
2.634 2.696 2.659 2.668 2.621 2.455 2.626 2.567
n
* **
** *
n 1.086 1.115 1.076 1.080 1.073 1.029 1.068 1.081
Totaal
Geen beperking gem.
Beperking gem.
14,7 13,8 0,1 0,5 0,9 5,9 27,6 0,7
14,7 14,8 0,1 0,5 0,8 4,7 28,4 0,6
n 2.244 2.265 2.202 2.146 2.169 2.178 2.267 1.890
n 762 754 740 726 725 733 762 654
**
* ** * *
Geen beperking gem.
Beperking gem.
16,6 12,9 0,1 0,3 0,8 6,6 28,1 0,6
16,4 14,1 0,1 0,3 0,7 5,6 29,0 0,5
n 4.878 4.961 4.861 4.814 4.790 4.633 4.893 4.457
**
** * *
n 1.848 1.869 1.816 1.806 1.798 1.762 1.830 1.735
Bron: Studeren met een functiebeperking 2008 en 2010; ** sig. p<0,01; * sig. p<0,05.
Studenten met een functiebeperking besteden in totaal iets meer tijd aan hun studie dan studenten zonder functiebeperking. Dit wordt met name veroorzaakt door de tijd die zij besteden aan zelfstudie: in zowel hbo als wo besteden studenten met een functiebeperking significant meer tijd aan zelfstudie dan overige studenten. In het hbo worden contacturen door studenten met een functiebeperking minder bezocht. In het wo is dit verschil niet geconstateerd. Studenten met een functiebeperking besteden minder tijd aan betaalde arbeid dan studenten zonder een functiebeperking.
Ook in de interviews met de studiestakers met een functiebeperking constateerden wij dat de tijdbeste-
ding aan de studie soms veel groter is dan van een gemiddelde student zonder beperking. Zo vertelde één van de studiestakers: ‘vaak was ik de hele dag bezig met dingen voor de studie’. Een andere studiestaker gaf aan dat ze ongeveer evenveel tijd kwijt was aan de studie, maar haar tijd als gevolg van de functiebeperking niet efficiënt kon indelen. Ook meerdere hbo- en wo-studenten met dyslexie, vertelden tijdens de interviews dat studeren hen meer tijd kostte. Dit heeft vooral te maken met het lees- en schrijfwerk waarvoor zij meer tijd moesten reserveren.
Ook in de Studentenmonitor Hoger Onderwijs is sinds 2001 uitgebreid gevraagd naar de tijdbesteding van studenten. Figuur 6.2 tot en met Figuur 6.5 geven (grafisch) een weergave van achtereenvolgens de gemiddelde tijdbesteding aan de studie, de tijbesteding aan contactonderwijs en zelfstudie en de tijdbesteding aan betaalde arbeid.
90
Tabel 6.4 tot en met Tabel 6.7 tonen deze gegevens in cijfers. De tijd die studenten besteden aan hun studie is sinds 2004 voor alle studenten gestegen (van ongeveer 30 uur naar ongeveer 35 uur). Na 2006 is er sprake van en lichte daling; sinds 2008 is er een stijging waar te nemen. Met name vanaf 2004 (totaal hoger onderwijs) en vanaf 2006 (vooral hbo) zien we dat studenten met een functiebeperking meer tijd besteden aan hun studie dan overige studenten. In het wo zijn de verschillen in tijdbesteding van studenten met en zonder functiebeperking kleiner.
Figuur 6.2: Gemiddelde tijdbesteding aan studie naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009) 40 38 36 34 32 30 28 26 2004
Tabel 6.4:
2005
2006
2007
2008
2009
Hbo beperking
Wo beperking
Ho beperking
Hbo geen beperking
Wo geen beperking
Ho geen beperking
Gemiddelde tijdbesteding aan de studie naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
Hogescholen Geen beperking Beperking Gem. n Gem. n 2004 2005 2006 2007 2008 2009
33 33 35 35 33 36
6.033 4.413 4.802 3.712 3.089 2.627
34 33 39 38 35 38
446 392 427 377 712 803
Universiteiten Geen beperking Beperking sig. Gem. n Gem. n
** ** ** **
28 31 32 33 32 33
4.384 2.949 3.261 2.663 2.088 1.920
30 32 35 35 33 34
297 258 283 226 366 466
Hoger onderwijs Geen beperking Beperking sig. Gem. n Gem. n * ** *
31 32 34 34 33 35
10.417 7.361 8.063 6.375 5.178 4.547
32 33 37 37 34 37
743 651 710 602 1.078 1.270
sig. ** ** ** ** **
Bron: Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2004-2009; ** sig. p<0,01; * sig. p<0,05.
De tijdbesteding aan studie bestaat doorgaans uit twee belangrijke componenten: contactonderwijs (tijd die besteed wordt aan begeleide en niet-begeleide onderwijstijd) en zelfstudie. Voor beide onderdelen zijn de studenten die aangaven geen tijd te besteden aan contactonderwijs en zelfstudie buiten beschouwing gelaten. Vanwege soms afwijkende vraagstellingen zijn uitsluitend de gegevens weergegeven van 2004 tot en met 2009.
91
De tijdbesteding aan contactonderwijs is afhankelijk van het aantal geprogrammeerde contacturen bij een opleiding. Studenten vulden hun gemiddelde deelname aan contactonderwijs in. Voor studenten ligt de contacttijd in het hbo hoger dan in het wo (Figuur 6.3 en Tabel 6.5). Ten aanzien van tijdbesteding aan contactonderwijs variëren de resultaten per jaar voor het hbo en wo. In het wo zijn de verschillen tussen studenten met en zonder functiebeperking niet significant. In het hbo zien we dat studenten met een functiebeperking in 2004 in vergelijking met overige studenten iets meer tijd besteden aan contactonderwijs en in 2005 iets minder. De verschillen zijn klein.
Figuur 6.3: Gemiddelde tijdbesteding aan contactonderwijs naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009) 18 17 16 15 14 13 12 11 10 2004
Tabel 6.5:
2005
2006
2007
2008
2009
Hbo beperking
Wo beperking
Ho beperking
Hbo geen beperking
Wo geen beperking
Ho geen beperking
Gemiddelde tijdbesteding aan contactonderwijs naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
Hogescholen Geen beperking Beperking Gem. n Gem. n 2004 2005 2006 2007 2008 2009
14 14 15 14 14 17
5.620 3.983 4.385 3.404 2.769 2.341
16 13 16 14 14 17
435 350 420 344 654 726
Universiteiten Geen beperking Beperking sig. Gem. n Gem. n ** *
12 12 13 13 13 14
3.896 2.680 3.013 2.467 1.958 1.794
11 12 14 12 13 14
258 231 265 208 343 434
Hoger onderwijs Geen beperking Beperking sig. Gem. n Gem. n 13 13 14 14 14 16
9.516 6.663 7.398 5.871 4.728 4.135
14 12 15 13 14 16
sig.
694 * 582 ** 686 552 997 1.160
Bron: Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2004-2009; ** sig. p<0,01; * sig. p<0,05.
De gemiddeld tijdbesteding aan zelfstudie (in uren per week) laat wat meer verschillen zien tussen beide groepen (Figuur 6.4 en Tabel 6.6). Daar waar in het hbo sprake was van iets meer contacttijd, zien we dat studenten in het wo meer tijd besteden aan zelfstudie. Vanaf 2004 zien we dat studenten met een functiebeperking gemiddeld meer tijd besteden aan zelfstudie dan studenten zonder functiebeperking. Alle verschillen zijn significant, met uitzondering van 2008 wo.
92
Figuur 6.4: Gemiddelde tijdbesteding aan zelfstudie naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009) 20 19 18 17 16 15 14 13 12 11 10 2004
Tabel 6.6:
2005
2006
2007
2008
2009
Hbo beperking
Wo beperking
Ho beperking
Hbo geen beperking
Wo geen beperking
Ho geen beperking
Gemiddelde tijdbesteding aan zelfstudie naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
Hogescholen Geen beperking Beperking Gem. n Gem. n 2004 2005 2006 2007 2008 2009
13 13 14 14 14 14
5.998 4.323 4.723 3.619 2.991 2.553
15 15 15 17 15 15
463 383 424 368 699 767
Universiteiten Geen beperking Beperking sig. Gem. n Gem. n ** ** ** ** ** **
13 15 16 16 16 16
4.150 2.896 3.217 2.628 2.063 1.886
16 17 18 19 17 17
287 251 281 222 362 460
Hoger onderwijs Geen beperking Beperking sig. Gem. n Gem. n ** * ** ** *
13 14 15 15 15 15
10.147 7.218 7.940 6.247 5.053 4.439
16 15 16 17 16 16
750 634 705 590 1.061 1.227
sig. ** ** ** ** ** **
Bron: Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2004-2009; ** sig. p<0,01; * sig. p<0,05.
In het hbo besteden studenten meer tijd aan betaalde arbeid dan in het wo (Figuur 6.5 en Tabel 6.7). Van 2005 tot en met 2008 is er een stijging waar te nemen van het aantal uren dat studenten naast hun studie werken. In 2009 lijkt er sprake van een daling. Uit de gegevens van de Studentenmonitor blijkt dat studenten met een functiebeperking gemiddeld minder tijd besteden aan betaalde arbeid (in uren per week). Hoewel het over-all beeld een zelfde richting op wijst, zijn in het hbo de verschillen tussen studenten met en zonder functiebeperking groter dan in het wo.Het zijn vooral de wo-studenten met een functiebeperking die, zeker sinds 2005, minder uren werken dan de overige studenten met een functiebeperking.
93
Figuur 6.5: Gemiddelde tijdbesteding aan betaalde arbeid (uren per week) naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009) 12 11 10 9 8 7 6 2004
Tabel 6.7:
2005
2006
2007
2008
2009
Hbo beperking
Wo beperking
Ho beperking
Hbo geen beperking
Wo geen beperking
Ho geen beperking
Gemiddelde tijdbesteding aan betaalde arbeid (uren per week) naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
Hogescholen Geen beperking Beperking Gem. n Gem. n 2004 2005 2006 2007 2008 2009
12 9 10 11 12 11
4.447 4.425 4.803 3.728 3.099 2.643
11 8 9 9 11 9
320 392 427 377 714 805
Universiteiten Geen beperking Beperking sig. Gem. n Gem. n
** ** ** **
11 8 9 9 9 9
3.012 2.956 3.265 2.671 2.096 1.930
11 7 7 8 8 8
175 258 283 226 368 467
Hoger onderwijs Geen beperking Beperking sig. Gem. n Gem. n
**
11 9 10 10 11 10
7.458 7.381 8.067 6.398 5.195 4.573
11 8 8 9 10 9
495 651 710 602 1.082 1.272
sig.
** ** ** **
Bron: Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2004-2009; ** sig. p<0,01; * sig. p<0,05.
6.3
Studiegedrag en verwacht studiesucces
In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan een andere component. We gaan in op verschillen tussen studenten met en zonder functiebeperking op het gebied van het studiegedrag (studie-inzet en motivatie) en bestuderen het oordeel dat studenten hebben over de studeerbaarheid van de opleiding. Een tweede element is het verwachte studiesucces: de kans die studenten denken te hebben op het succesvol afronden van de opleiding. Voor het meten van de studieinzet van studenten is een samengestelde factor geconstrueerd. Deze factor, genaamd ‘inzet’ is gebaseerd op elf vragen die te maken hebben met de intensiteit van de studieinzet van studenten22.
22 Gebruik alle beschikbare tijd om snel af te studeren; zo hoog mogelijk cijfer halen; moeilijk om zelfstandig studie te plannen; bezigheden buiten studie verhinderen volledig opgaan in studie; waarom studie sneller afronden dan nodig is, mooiste tijd van mijn leven; alleen bij vlagen goed studeren; tevreden over de studieprestaties tot nu toe; moeilijk inspannen voor oninteressante studieonderdelen; neiging verplichtingen uit te stellen; zelfdiscipline is goed; zou meer tijd moeten besteden aan studie.
94
6.3.1
Studiegedrag
Figuur 6.6 en Tabel 6.8 tonen de verschillen in studie-inzet van studenten met en zonder functiebeperking.
Figuur 6.6: Inzet van studenten voor de studie: gemiddelden op schaal 1 (slecht) – 5 (goed) naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009) 4,0
3,8
3,6
3,4
3,2
3,0 2004
Tabel 6.8:
2005
2006
2007
2008
2009
Hbo beperking
Wo beperking
Ho beperking
Hbo geen beperking
Wo geen beperking
Ho geen beperking
Inzet van studenten voor de studie: gemiddelden op schaal 1 (slecht) – 5 (goed) naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
Hogescholen Geen beperking Beperking Gem. n Gem. n 2004 2005 2006 2007 2008 2009
3,3 3,3 3,2 3,2 3,2 3,3
6.270 5.544 5.903 4.586 3.872 3.323
3,2 3,3 3,2 3,2 3,2 3,2
Universiteiten Geen beperking Beperking sig. Gem. n Gem. n
476 * 532 555 442 870 1.044 **
3,2 3,2 3,1 3,1 3,2 3,2
4.246 3.710 3.879 3.164 2.526 2.328
3,1 3,1 3,2 3,1 3,1 3,1
303 324 343 272 440 581
sig.
** **
Hoger onderwijs Geen beperking Beperking Gem. n Gem. n 3,2 3,2 3,2 3,2 3,2 3,2
10.515 9.253 9.782 7.750 6.398 5.652
3,2 3,2 3,2 3,2 3,2 3,1
sig.
779 * 856 899 714 1.310 * 1.625 **
Bron: Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2004-2009; ** sig. p<0,01; * sig. p<0,05.
In sommige jaren is de inzet van studenten met een functiebeperking iets minder dan die van studenten zonder functiebeperking (2004 hbo, 2008 wo en 2009 ho), maar de verschillen zijn minimaal. De significantie van veel verschillen vindt zijn oorzaak in de grote steekproefomvang en wijst niet op veel relevante onderscheidingen.
95
Figuur 6.7 en Tabel 6.9 geven een beeld van de ontwikkeling van de motivatie en de verschillen op dit gebied tussen studenten met en zonder functiebeperking. Doorgaans zijn studenten zeer gemotiveerd met hun opleiding bezig. Het algemene beeld laat zien dat studenten met een functiebeperking over het geheel genomen iets minder gemotiveerd zijn dan studenten zonder functiebeperking. Deze verschillen zijn niet in alle jaren significant en bovendien, gezien de geringe omvang van het verschil, weinig relevant. De motivatie van studenten met een functiebeperking loopt in geringe mate achter bij die van studenten zonder functiebeperking.
Figuur 6.7: Motivatie voor de studie op schaal 1 (weinig) – 5 (veel) naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009) 4,0
3,8
3,6
3,4
3,2
3,0 2004
Tabel 6.9:
2005
2006
2007
2008
2009
Hbo beperking
Wo beperking
Ho beperking
Hbo geen beperking
Wo geen beperking
Ho geen beperking
Motivatie voor de studie op schaal 1 (weinig) – 5 (veel) naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
Hogescholen Geen beperking Beperking Gem. n Gem. n 2004 2005 2006 2007 2008 2009
3,7 3,8 3,7 3,7 3,8 3,8
6.270 5.541 5.903 4.586 3.869 3.321
3,7 3,6 3,7 3,7 3,8 3,6
Universiteiten Geen beperking Beperking sig. Gem. n Gem. n
476 532 ** 555 442 870 1.042 **
3,8 3,8 3,9 3,9 3,9 3,9
4.246 3.709 3.877 3.164 2.523 2.328
3,7 3,7 3,8 3,8 3,8 3,7
303 321 343 271 440 581
sig. * **
** **
Hoger onderwijs Geen beperking Beperking Gem. n Gem. n 3,8 3,8 3,8 3,8 3,8 3,8
10.515 9.250 9.779 7.750 6.392 5.649
Bron: Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2004-2009; ** sig. p<0,01; * sig. p<0,05.
Figuur 6.8 en Tabel 6.10 laten zien hoe studenten oordelen over de studeerbaarheid.
96
3,7 3,6 3,8 3,7 3,8 3,7
779 853 899 713 1.310 1.623
sig. * ** * ** **
Figuur 6.8: Oordeel over studeerbaarheid: gemiddelden op schaal 1 (negatief) – 5 (positief) naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009) 4,0
3,8
3,6
3,4
3,2
3,0 2004
2005
2006
2007
2008
2009
Hbo beperking
Wo beperking
Ho beperking
Hbo geen beperking
Wo geen beperking
Ho geen beperking
Onder studeerbaarheid verstaan we kortweg: ‘is de opleiding te doen in de tijd die ervoor staat?’. Studeerbaarheid is gemeten door studenten hun mening te vragen over achttien stellingen over studeerbaarheid van studieprogramma’s en de aansluiting op de arbeidsmarkt23. Met uitzondering van het jaar 2006 zijn studenten met een functiebeperking iets negatiever over de studeerbaarheid, maar dit verschil is nauwelijks relevant. Over de jaren heen blijven de oordelen over de studeerbaarheid redelijk stabiel; zo ook de verschillen tussen studenten met en zonder functiebeperking.
Tabel 6.10: Oordeel over studeerbaarheid: gemiddelden op schaal 1 (negatief) – 5 (positief) naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009) Hogescholen Geen beperking Beperking Gem. n Gem. n 2004 2005 2006 2007 2008 2009
3,4 3,3 3,3 3,3 3,4 3,4
6.270 5.485 5.820 4.526 3.793 3.266
3,3 3,2 3,3 3,2 3,3 3,3
476 529 545 432 858 1.014
Universiteiten Geen beperking Beperking sig. Gem. n Gem. n * ** * **
3,4 3,4 3,5 3,5 3,5 3,5
4.246 3.685 3.850 3.120 2.479 2.296
3,4 3,3 3,4 3,4 3,4 3,4
303 314 338 267 435 566
sig. * ** ** ** **
Hoger onderwijs Geen beperking Beperking Gem. n Gem. n 3,4 3,4 3,4 3,4 3,4 3,4
10.515 9.170 9.670 7.646 6.272 5.562
3,3 3,3 3,4 3,3 3,3 3,3
779 843 883 700 1.294 1.580
sig. ** ** ** ** **
Bron: Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2004-2009; ** sig. p<0,01; * sig. p<0,05.
23 Er is te veel overlap tussen de verschillende studieonderdelen; de samenhang in het onderwijsprogramma is onduidelijk; ik ben tevreden over de inhoud van het studieprogramma; er is voldoende ruimte voor invulling van keuzemogelijkheden binnen de studie; de diverse studieonderdelen sluiten goed op elkaar aan; de studiebelasting is goed verdeeld over het studiejaar; de boeken en studiematerialen bieden onvoldoende steun; de syllabi waren van slechte kwaliteit; het is onduidelijk wat je moet doen ter voorbereiding van een tentamen; de tentameneisen zijn vaak onduidelijk; bij tentamenvoorbereiding kan ik meestal niet goed inschatten of ik de stof voldoende beheers; tentamens waren zwaarder dan ik in redelijkheid had kunnen verwachten; tentamens kwamen niet overeen met de tentameneisen; belangrijke delen van de stof zijn te kort voor het tentamen behandeld; de opleiding biedt voldoende voorbereiding op een toekomstige loopbaan; in de opleiding wordt voldoende aandacht besteed aan de beroepsmogelijkheden; de opleiding sluit goed aan bij het werk dat ik later wil gaan doen; door mijn opleiding krijg ik een goed beeld van het beroep dat ik er later mee kan uitoefenen.
97
6.3.2
Verwacht studiesucces
In deze paragraaf gaan we nader in op het ingeschatte studiesucces van studenten. Hiervoor is aan studenten gevraagd hoe zij de kans inschatten de studie succesvol af te ronden. Tabel 6.11 geeft de resultaten weer van de vraag aan studenten met een functiebeperking hoe zij hun kans om de studie succesvol af te ronden inschatten in vergelijking met studenten zonder functiebeperking (‘Heb/had je als student met jouw functiebeperking even veel kans als je medestudenten zonder functiebeperking om succesvol je studie af te ronden?’). In de tabel is onderscheid gemaakt naar studenten die belemmerd worden en studenten die niet belemmerd worden door hun functiebeperking; hbo en wo en totaal hoger onderwijs. In alle gevallen geven studenten die belemmerd worden door hun functiebeperking zich minder kans de opleiding succesvol af te ronden (ten opzichte van studenten zonder functiebeperking) dan studenten die geen belemmering ervaren.
Tabel 6.11: Kans op succesvol beëindigen studie invergelijking met studenten zonder functiebeperking: naar ervaren belemmering (1=veel meer kans; 5=veel minder kans) Hogescholen Niet belemmerd Belemmerd (n) (%) (n) (%) Veel meer kans Meer kans Gelijk Minder kans Veel minder kans
16 117 498 25 4
2,4 17,7 75,5 3,8 0,6
6 71 327 137 26
1,1 12,5 57,7 24,2 4,6
Universiteiten Niet belemmerd Belemmerd (n) (%) (n) (%) 5 53 359 23 1
1,1 12,0 81,4 5,2 0,2
5 27 235 111 20
1,3 6,8 59,0 27,9 5,0
Hoger onderwijs Niet belemmerd Belemmerd (n) (%) (n) (%) 21 170 857 48 5
1,9 15,4 77,8 4,4 0,5
11 98 562 248 46
1,1 10,2 58,2 25,7 4,8
Bron: Studeren met een functiebeperking 2008 en 2010. Diplomacohort 2009, 2007. Alles significant p<0,01.
Dat studenten met een functiebeperking de kans hebben op een succesvolle afronding van de studie
laten de interviews met afgestudeerden ook zien. Zij hebben de opleiding succesvol afgerond en werken inmiddels. Een van hen liep studievertraging op. Een studieswitcher is na afronding van zijn hbo-opleiding gestart met een masteropleiding. In de interviews hebben studenten geen zorgen geuit over de afronding
van hun opleiding. Wel zijn de studiestakers en –switchers zich ervan bewust dat het vinden van een baan meer moeite kan kosten dan bij mensen zonder functiebeperking. Een van hen geeft aan hier niet bang voor te zijn: ‘je leert jezelf steeds beter presenteren wat betreft je beperkingen’. Een studiestaker die nu een baan zoekt doet dit het liefst op eigen kracht, maar ‘misschien kan het UWV helpen’. Van de geïnterviewde studenten zijn er ook een aantal zonder studievertraging, wat kan bijdragen aan een succesvolle afronding. Een dyslexiestudent heeft de studie zelfs sneller doorlopen. Overigens viel op dat veel van de geïnterviewden met een functiebeperking zeer en misschien wel extra, gemotiveerd zijn met betrekking tot hun studie. Dit in tegenstelling tot de resultaten in Figuur 6.7 en Tabel 6.9.
Ook in de Studentenmonitor Hoger Onderwijs is gevraagd om de kans die studenten zichzelf geven hun opleiding succesvol af te ronden uit te drukken in een percentage. Figuur 6.9 en Tabel 6.12 tonen de resultaten. Over het algemeen zijn de studenten redelijk positief over hun slaagkans die men inschat tussen 85 en 95 procent. Er zijn verschillen tussen studenten met en zonder functiebeperking.
98
Doorgaans schatten studenten met een functiebeperking hun afstudeerkans lager in dan studenten zonder functiebeperking.
Figuur 6.9: Kans op succesvol afronden van de studie naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009) 100
95
90
85
80 2004
2005
2006
2007
2008
2009
Hbo beperking
Wo beperking
Ho beperking
Hbo geen beperking
Wo geen beperking
Ho geen beperking
Tabel 6.12: Kans op succesvol afronden van de studie naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009) Hogescholen Geen beperking Beperking Gem. n Gem. n 2004 2005 2006 2007 2008 2009
90 89 90 89 89 91
6.270 5.729 6.068 4.810 4.121 3.659
87 89 85 88 88 89
Universiteiten Geen beperking Beperking sig. Gem. n Gem. n
476 ** 533 555 ** 443 877 1.056 **
92 92 93 93 93 94
4.246 3.761 3.958 3.271 2.646 2.499
88 89 90 90 91 92
303 324 343 272 442 583
sig. ** * ** ** * *
Hoger onderwijs Geen beperking Beperking Gem. n Gem. n 91 90 91 91 91 92
10.515 9.490 10.026 8.081 6.767 6.157
87 89 87 89 89 90
779 857 899 715 1.319 1.639
sig. ** ** ** ** **
Bron: Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2004-2009; ** sig. p<0,01; * sig. p<0,05.
Tabel 6.13 laat zien welke redenen studenten aangeven voor de lagere kans die zij hebben op het succesvol afronden van de opleiding. In de tabel is onderscheid gemaakt tussen studenten die belemmeringen ervaren als gevolg van hun functiebeperking en studenten die dit niet ervaren. De gegevens zijn weergegeven voor hbo en wo afzonderlijk en voor het totale hoger onderwijs. Het feit dat hulp nooit helemaal de ongemakken kan compenseren wordt door de helft van de belemmerde studenten aangekruist. De meest genoemde aspecten hebben vooral te maken met voorzieningen en docenten. Veelgenoemde aspecten die mogelijk het succesvol afronden van de studie negatief beïnvloeden zijn het beleid van hogeschool of universiteit (34%), aspecten die te maken hebben met begeleiding, advies en ondersteuning (33%), de kennis van docenten over de functiebeperking (33%), gebrek aan aanpassingen in het onderwijs (31%), gebrek aan aanpassingen in tentamens/examens (30%) en gebrek aan medewerking en/of flexibiliteit van docenten (30%).
99
Tabel 6.13: Redenen waarom kans op succesvol afronden studie kleiner is dan voor studenten zonder functiebeperking (%) Hogescholen Universiteiten Hoger onderwijs Niet BelemNiet BelemNiet Belembelemmerd merd belemmerd merd belemmerd merd % n % n sig % n % n sig % n % n sig Hulp kan nooit helemaal compenseren Beleid Voorlichting over voorzieningen Aanpassingen in het onderwijs Begeleiding/advies/ondersteuning Aanpassingen in tentamens/examens Medewerking/flexibiliteit docenten Samenwerking docenten/instelling Kennis docenten over afspraken Kennis docenten over functiebeperking Feedback over studievoortgang Financiële ondersteuning Anders
36 28 15 15 28 18 8 13 3 18 21 5 18
14 11 6 6 11 7 3 5 1 7 8 2 7
42 37 26 33 35 27 30 22 12 36 19 5 13
89 78 54 70 74 57 62 47 25 75 40 11 28
* **
**
**
48 3 0 0 16 3 23 16 0 6 13 6 23
15 1 0 0 5 1 7 5 0 2 4 2 7
63 29 21 27 31 35 31 14 8 29 15 13 14
97 44 32 42 47 53 48 21 12 44 23 20 22
** ** ** **
**
41 17 9 9 23 11 14 14 1 13 17 6 20
29 12 6 6 16 8 10 10 1 9 12 4 14
51 34 24 31 33 30 30 19 10 33 17 9 14
186 122 86 112 121 110 110 68 37 119 63 31 50
** ** ** * ** ** * **
Bron: Studeren met een functiebeperking 2008 en 2010; ** sig. p<0,01; * sig. p<0,05. Bji studenten die hier belemmerd worden aangemerkt, gaat het om de studenten die belemmeringen ondervinden ondanks maatregelen en voorzieningen.
Zowel in het hbo als in het wo noemen studenten die belemmeringen ervaren in vergelijking met studenten die geen belemmeringen ervaren vaker de voorlichting over voorzieningen, het gebrek aan aanpassingen in het onderwijs en de kennis van docenten over de functiebeperking. In het wo zien we dat belemmerde studenten in vergelijking met niet-belemmerde studenten vaker melding maken van aspecten in het beleid en gebrek aan aanpassingen in tentamens/examens. In het hbo noemen belemmerde studenten vaker dan niet belemmerde studenten de medewerking en/of flexibiliteit van docenten.
In de interviews zijn eveneens aspecten aan bod gekomen die een rol kunnen spelen bij het succesvol
doorlopen en afronden van de opleiding. De mate waarin de deskundigheid van medewerkers van onderwijsinstellingen (zoals studentendecanen, studieadviseurs, SLB-ers en docenten) studenten helpt tijdens de studie verschilt. Hoewel de hbo- en wo-studenten met een functiebeperking over het algemeen tevreden zijn over de deskundigheid, zijn de stakers en switchers niet allemaal tevreden (zie kaders paragraaf 5.3.6). Zo was er behoefte aan meer uitleg over mogelijkheden en een betere begeleiding bij het regelen van tentamenvoorzieningen door de studentendecaan. Medewerkers waren bij een switcher niet deskundig ten aanzien van de functiebeperking en kenden procedures niet. De student dacht toen ‘ik hou mijn mond maar, want ze vinden me lastig’. Een studiestaker benoemt tevens slechte ervaringen met de studieloopbaanbegeleider. Deze was niet meedenkend bij het inhalen van opdrachten, ze voelde zich ‘in de steek gelaten door de studieloopbaanbegeleider’. Een studieswitcher kreeg na het kenbaar maken van de functiebeperking geen extra informatie van de docent. Dezelfde student heeft een slechte ervaring met de psycholoog: zij ging na het gesprek weg met de gedachte ‘dit doe ik nooit meer’.
100
Er zijn echter ook positieve ervaringen met de medewerkers van onderwijsinstellingen genoemd, zoals de
betrokkenheid van een studieloopbaanbegeleider, begripvolle en deskundige studentendecanen. Een studiestaker beschouwde de studieadviseur als ‘steunpilaar’. Deze ‘gaf vertrouwen en zekerheid dat het (de studie) wel zou lukken’. Om als docent een rol te kunnen spelen bij de begeleiding van studenten met een beperking, moeten zij wel op de hoogte zijn van de functiebeperking. Zowel de hbo- en wo-studenten als de studiestakers, switchers en afgestudeerden geven aan dat zij docenten vooraf vaak niet inlichten over de functiebeperking. Zij zien dit niet als noodzakelijk. Zo vertelt één studiestaker dat ze geen stempel opgedrukt wilde krijgen, ze wilde geen ‘medelijden’ en de studie op eigen kracht doen. Een ander geeft aan dat docenten begripvol zijn. Tentamenvoorzieningen blijken voor een paar geïnterviewde switchers en afgestudeerden niet altijd nodig. Een van hen geeft aan dat de studie met voorzieningen te doen was: ‘ook zonder wel, maar makkelijker om geregeld te hebben’. Daarnaast komt het niet altijd in hen op om aanpassingen te vragen of te regelen. Eén van de afgestudeerden wilde ‘gewoon beginnen’. Hoewel ze extra tentamentijd heeft aangevraagd, is hier in de praktijk eigenlijk nooit gebruik van gemaakt. Als er gebruik wordt gemaakt van voorzieningen zijn studenten hier niet altijd tevreden over. Zo geven een studieswitcher en studiestaker aan dat de tentamenvoorzieningen niet goed geregeld waren. Volgens een switcher ‘wilde de decaan de verantwoordelijkheid niet nemen’. Hij heeft vervolgens zelf mondelinge tentamens bij docenten geregeld. Toen dit later niet meer kon, heeft de switcher contact opgenomen met Handicap en Studie voor advies. Dit was ‘erg fijn, ze zijn erin thuis’. Een studiestaker moest veel papieren invullen voor het regelen van tentamenvoorzieningen, waarover ze niets meer hoorde. Later kreeg ze per mail bericht dat de voorzieningen geregeld waren, maar dat zij er geen gebruik van maakte. Verder wordt de behoefte aan meer begeleiding en advies en het verschil in aandacht voor studeren met een functiebeperking tussen opleidingen genoemd. Een van de voormalige studenten kreeg pas tijdens het afstuderen informatie over de studievereniging van studenten met een functiebeperking. Een aantal hbo- en wo-studenten hebben in de interviews eveneens ontevredenheid over voorzieningen aangegeven. Uit de interviews bleken ook positieve ervaringen met betrekking tot de maatregelen en voorzieningen. Zo had één van de studiestakers periodiek contact met de studieadviseur en is er op advies van deze adviseur een aangepast schema gemaakt. Een van de afgestudeerden die tevreden is over de voorzieningen vertelt wel dat je overal zelf mee moet komen: ‘als je dat niet doet, gebeurt er ook niets’. Een aantal geïnterviewden heeft ervaring met financiële ondersteuning. Een studiestaker heeft bij haar tweede opleiding informatie gekregen van de studieloopbaancoach over studiegeld. Een studiestaker, afgestudeerde en een aantal hbo- en wo-studenten hadden contact met de studentendecaan over extra studiefinanciering.
6.3.3
Studieprestaties
De studieprestaties zijn uitgedrukt in het gemiddeld tentamencijfer dat studenten behaalden. De studenten is gevraagd wat hun gemiddelde tentamencijfer is tot nu toe (Tabel 6.14). Uit een multivariate analyse blijkt dat ouderejaars een iets hoger tentamencijfer behalen dan eerstejaars; het tentamencijfer van studenten in het wo is iets hoger dan van studenten in het hbo.
101
Na controle voor soort hoger onderwijs en studiejaar zien we nog steeds dat het tentamencijfer van studenten met een functiebeperking iets lager is dan dat van studenten zonder functiebeperking. De verschillen zijn echter klein.
Tabel 6.14: Gemiddeld tentamencijfer Geen beperking Gem. n
Beperking
Totaal
Gem.
n
Gem.
n
Hbo
Eerstejaars Ouderejaars
6,8 6,9
1.067 707
6,7 6,9
555 224
6,7 6,9
1.622 931
Wo
Eerstejaars Ouderejaars
6,9 7,1
630 929
6,7 6,9
299 240
6,8 7,0
929 1.169
Ho
Eerstejaars Ouderejaars
6,8 7,0
1.697 1.636
6,7 6,9
854 464
6,8 7,0
2.551 21.00
Bron: Studeren met een functiebeperking 2008 en 2010. Diplomacohort 2009, 2007. Verschillen zijn significant (p<0,01).
Ook in de Studentenmonitor Hoger Onderwijs is gevraagd naar het gemiddeld tentamencijfer (Tabel 6.15). Op basis van deze cijfers zijn er nauwelijks tot geen verschillen aan te wijzen tussen studenten met en zonder functiebeperking.
Tabel 6.15: Gemiddeld tentamencijfer naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (20042009) Hogescholen Geen beperking Beperking Gem. n Gem. n 2004 2005 2006 2007 2008 2009
6,9 6,8 6,9 6,9 6,9 6,9
6.148 4.853 4.832 3.801 3.358 3.189
7,0 6,9 6,9 7,0 6,9 6,9
458 457 438 314 664 891
Universiteiten Geen beperking Beperking sig. Gem. n Gem. n **
*
7,0 7,0 7,0 7,1 7,1 7,1
4.130 3.579 3.755 3.052 2.490 2.404
7,0 7,0 7,0 7,0 7,1 7,0
292 306 315 251 415 557
sig.
*
Hoger onderwijs Geen beperking Beperking Gem. n Gem. n 6,9 6,9 6,9 7,0 7,0 7,0
10.278 8.433 8.587 6.853 5.848 5.593
7,0 6,9 7,0 7,0 7,0 7,0
sig.
750 ** 763 753 565 1.080 1.449
Bron: Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2004-2009; ** sig. p<0,01; * sig. p<0,05.
In het voorgaande hebben we geconstateerd dat de studievoortgang van studenten met een functiebeperking iets slechter is dan van overige studenten en dat zij, ondanks het feit dat zij meer tijd besteden aan de studie (met name aan zelfstudie) en minder tijd aan betaalde arbeid hun kans op het afronden van de studie lager inschatten. Dit geldt vooral voor studenten die zich in de studie daadwerkelijk belemmerd voelen door hun functiebeperking. De motivatie en inzet zijn niet noemenswaardig lager dan die van overige studenten; zij zijn iets negatiever over de studeerbaarheid. In het laatste deel dat handelt over studievoortgang zijn nadere analyses uitgevoerd om na te gaan in hoeverre de slechtere studievoortgang samenhangt met het feit dat men kampt met een functiebeperking.
102
6.4
Studievoortgang verklaard
In deze paragraaf gaan we na of de studievoortgang voor studenten met een functiebeperking ook daadwerkelijk achterblijft van die van studenten zonder functiebeperking, ook als we controleren voor overige indicatoren voor studiegedrag: dus bij gelijkblijvende motivatie, inzet, tijdbesteding et cetera. Door middel van een regressiemodel dat voor alle jaren afzonderlijk is uitgevoerd24 zijn we daarom nagegaan in welke mate het al dan niet geconfronteerd zijn met een functiebeperking een rol speelt bij de achterblijvende studievoortgang. In het model is gecontroleerd voor een aantal achtergrondkenmerken (soort hoger onderwijs, geslacht, etniciteit en studiejaar), voor het oordeel over studeerbaarheid, voor studiegedrag en studiesucces (inzet, motivatie en de kans om af te studeren), voor tijdbesteding aan werk en studie (in categorieën). De modellen hebben een matige verklaarde variantie (Tabel 6.16).
Uiteraard zijn er uiteenlopende factoren die een rol spelen bij de studievoortgang. In alle jaren zien we bijvoorbeeld een stabiel effect van soort hoger onderwijs (wo heeft een slechtere studievoortgang dan hbo) en een sterk effect van de studie-inzet en de ingeschatte kans om de studie succesvol af te ronden. In een aantal jaren is de studievoortgang van allochtone studenten slechter dan van autochtone studenten (niet in 2005 en 2009) en van eerstejaars slechter dan van ouderejaars (niet in 2006 en 2008). Motivatie speelt in 2006 en 2009 een grotere rol. Tijdbesteding aan studie en werk als zodanig hebben nauwelijks direct invloed op de studievoortgang (met uitzondering van 2005 en 2009, waar studenten die tussen 15 en 30 uur aan de studie besteden het iets beter doen). In Tabel 6.16 en enkele volgende tabellen hebben we het feit of een student wel of geen functiebeperking heeft, in grijs weergegeven, zodat het effect hiervan op de studievoortgang goed zichtbaar is. Tabel 6.16: Ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten voor het effect van achtergrondkenmerken op de studievoortgang van studenten in het hoger onderwijs, alleen voltijdstudenten 2005
2006
2008
2009
37,82
39,10
38,04
-9,98 ** 0,04 -2,69 * 3,16 ** 1,32 7,84 ** -0,67 0,27 ** -0,24 -0,59 -1,54 0,06 -3,16 * 2,41
-8,09 ** -0,13 -4,57 ** 0,70 0,47 9,13 ** -0,08 0,20 ** 1,13 -1,11 -2,30 0,71 -1,28 0,23
-9,59 ** 0,73 3,23 4,18 ** -1,82 8,57 ** 2,37 * 0,24 ** 0,17 -1,44 1,27 4,35 * -2,86 * 7,36
(Constant)
32,86
Soort HO (0=hbo; 1=wo) Geslacht (0=man; 1=vrouw) Etniciteit (0=autochtoon; 1=allochtoon) Studiejaar (0=eerstejaars; 1=ouderejaars) Studeerbaarheid (1-5) Inzet (1-5) Motivatie (1-5) Ingeschatte kans afstuderen (1-100) Tijdbesteding werk (1-10u.; > 10u.=ref.) Geen werk (0u.; > 10u.=ref.) Tijdbesteding studie > 30u. (< 15u.=ref.) Tijdbesteding studie 15-30u. (< 15u.=ref.) Handicap (0=nee; 1=ja) Interactie etniciteit * handicap
-5,65 0,71 -0,67 4,93 -1,04 8,07 1,25 0,25 0,35 -1,76 2,14 3,42 -4,70 6,28
N
7.608
8.331
6.607
5.909
5.552
0,06
0,07
0,08
0,09
0,05
Adj. R2
49,92
2007
**
** ** **
** **
-9,13 0,47 -4,46 0,33 -0,08 7,78 -1,08 0,21 -0,27 0,06 2,60 1,36 -3,21 -1,66
** **
** ** **
* *
2
Bron: Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2004-2009; ** sig. p<0,01; * sig. p<0,05. (Adj. R is de hoeveelheid door de achtergrondkenmerken verklaarde variantie in de studievoortgang, maximaal 1)
24 Dit vanwege de gewijzigde vraagstellingen en andere definities in de diverse onderzoeken die zijn gehanteerd om de groep studenten met een functiebeperking vast te stellen.
103
De vraag is of studenten met een functiebeperking bovenop deze factoren nog extra geconfronteerd worden met achterstand. Studenten met een functiebeperking laten, ook na controle voor achtergrondkenmerken, een slechtere studievoortgang zien dan studenten zonder functiebeperking (met uitzondering van 2008). Allochtone studenten met een functiebeperking hebben geen extra vertraging. Al met al kunnen we concluderen dat studenten met een functiebeperking, ook wanneer we alle mogelijke factoren in samenhang bestuderen, meer studievertraging hebben dan studenten zonder functiebeperking.
6.5
Studievertraging en studieuitval
6.5.1
Studievertraging
Aan studenten met een functiebeperking is gevraagd of ze vertraging hebben opgelopen en ik welke mate dit het geval is (Tabel 6.17). Hierbij is onderscheid gemaakt tussen studenten die belemmerd worden door hun functiebeperking en studenten die hiervan geen belemmering ondervinden.
Tabel 6.17: Vertraging in studie door functiebeperking (%) Hogescholen
Universiteiten
Niet Totaal met Niet Totaal met belemmerd Belemmerd beperking belemmerd Belemmerd beperking Veel vertraging Een beetje vertraging Geen vertraging Geen vertraging, wel slechtere resultaten Vertraging door andere oorzaken Totaal (n)
1 10 73 12 3
12 30 31 25 2
6 19 55 18 3
1 11 68 12 9
17 34 19 28 2
8 21 46 19 6
1.249
947
2.196
771
623
1.394
Bron: Studeren met een functiebeperking 2008 en 2010. Diplomacohort 2009, 2007. Verschillen zijn significant (p<0,01).
De verschillen tussen de belemmerden en de niet-belemmerden binnen hbo en wo alsook voor het totale hoger onderwijs zijn significant. Er is een duidelijke relatie tussen de mate van studievertraging en de mate waarin men belemmerd wordt door de functiebeperking. Uiteraard kan hulp kan nooit helemaal de functiebeperking compenseren (zo gaf tussen 40 en 50% van de studenten aan, zie Tabel 6.13). Degenen die belemmerd worden door hun functiebeperking geven aan doorgaans veel tot enigszins vertraging op te lopen of niet vertraagd te zijn, maar wel kampen met slechtere resultaten. Bijna driekwart van de studenten die zich niet belemmerd voelen door hun functiebeperking lopen geen vertraging op.
Uit een aantal interviews komt naar voren dat, als er sprake van vertraging is, deze samenhangt met de
functiebeperking. Zo geeft één student aan vertraagd te zijn door het stoppen met de stage, waar dyslexie deels een rol bij speelde. Bij tentamens die hij niet haalde, was dyslexie niet van invloed. Deze student is zich ervan bewust dat het lezen van boeken bij hem langer duurt, ‘als je dat weet, begin je ook eerder’. Een andere student heeft vertraging opgelopen doordat hij achterloopt met het maken van verslagen. Dit heeft direct met zijn beperking te maken, studeren kost voor deze student meer tijd. Beide geïnterviewde studieswitchers hebben studievertraging opgelopen. Bij de één had het te maken met de functiebeperking, bij de ander niet.
104
Twee afgestudeerden geven aan dat hun vertraging wel te maken had met de functiebeperking. Zo had
één van hen zelf een aangepast studieprogramma bedacht, waardoor de stage verspreid werd over een langere periode. Zij had ervoor gekozen zichzelf ‘veilig te stellen’, het reguliere programma zou teveel voor haar zijn. Een andere voormalig student is een jaar met de opleiding gestopt vanwege een operatie. Deze operatie hield verband met de functiebeperking. Dat het type beperking niet altijd van invloed is op studievertraging, laat de student met een beperking aan het bewegingsapparaat zien. Ondanks dat dit een beperking is die relatief veel (fysieke) aanpassingen vraagt, liep deze student geen vertraging op.
Op de vraag of de vertraging in de studie erger zou zijn geweest of dat men vertraging zou hebben opgelopen zonder de voorzieningen antwoordt ongeveer een kwart van de studenten met een functiebeperking dat men zonder voorzieningen meer vertraging zou hebben opgelopen; voor vier op de tien studenten hebben voorzieningen geen rol gespeeld; 37 procent van de studenten had hierover geen mening (Tabel 6.18). Voor ten minste een kwart van de studenten hebben de voorzieningen een onbetwistbaar effect.
Tabel 6.18: Vertraging in studie zonder voorzieningen (%) Hbo Zonder voorzieningen meer vertraging Heeft geen rol gespeeld Weet niet/geen mening Totaal (n)
Wo
Totaal
24 40 37
22 42 37
23 40 37
680
448
1.128
Bron: Studeren met een functiebeperking 2008 en 2010.
Bij een aantal interviews is de samenhang tussen studievertraging en beschikbare voorzieningen aan bod
gekomen. Een studieswitcher vertelde dat ze met meer ondersteuning één van de niet gehaalde vakken wellicht wel had gehaald. Eén van de afgestudeerden heeft middels een voorziening een mogelijk grotere studievertraging kunnen voorkomen. Zij ‘wilde het risico voor school, haar stage en zichzelf niet nemen dat het te zwaar werd’. Bij het reguliere stagetraject (vier dagen, één dag school per week) was de kans dat het lichamelijk te zwaar werd groot. In dat geval had ze meer vertraging opgelopen dan nu met een aangepast studieprogramma. Evenals Tabel 6.18 laat zien, komt uit de interviews naar voren dat voorzieningen niet altijd een rol spelen bij de vertraging. Voorafgaand aan haar operatie heeft een (inmiddels afgestudeerde) student met de studentendecaan gesproken over mogelijkheden. Naar aanleiding van dit gesprek heeft ze besloten een jaar te stoppen met de studie. Vertraging had vermoedelijk niet voorkomen kunnen worden. Studievertraging kan ook tot meer voorzieningen leiden. Zo krijgt een dyslexiestudent extra aandacht van de stagecoördinator, nadat hij in zijn eerdere stage vertraging opliep.
105
6.5.2
Studieuitval
In de Startmonitor Hoger Onderwijs 2009-2010 van ResearchNed konden 5.535 eerstejaars studenten worden gevolgd van het begin tot het einde van hun eerste studiejaar in het hoger onderwijs. Van deze groep gaven 1.595 respondenten aan dat zij een functiebeperking of gezondheidsklacht hebben. Studenten met een functiebeperking of gezondheidsklacht vallen vaker uit in het eerste studiejaar dan andere studenten. Onder uitval wordt hier verstaan: stoppen met de eerste opleiding waar studenten in het hoger onderwijs aan begonnen zijn. Uitval kan dus zowel neerkomen op stoppen met studeren als omzwaaien naar een andere opleiding. NB: het gaat hier dus niet in alle gevallen om studenten die uit het hoger onderwijs verdwijnen.
Tabel 6.19: Uitval naar wel/geen functiebeperking Geen beperking n %
Beperking
Totaal
n
%
Studeert door Valt uit
2.950 990
75 25
1.069 526
67 33
Totaal
3.940
100
1.595
100
** **
n
%
4.019 1.516
73 27
5.535
100
Bron: Startmonitor 2010; ** sig. p<0,01.
Dat studiestakers door hun functiebeperking gehinderd worden met als gevolg studieuitval, wordt ook in
interviews verteld. Zo heeft bij twee studiestakers en één studieswitcher de functiebeperking een rol gespeeld bij het stoppen met de opleiding. De redenen van stoppen zijn divers. Zo zegt een studiestaker dat ze zichzelf de opleiding niet zag afmaken omdat ‘de studie achteraf te hoog gegrepen was’. Daarnaast wilde ze zittend werk doen en zou ze geen studiefinanciering meer krijgen. De andere studiestaker geeft als belangrijkste reden voor uitval dat de studie te veel tijd kostte. Zij besteedde meer tijd aan haar studie dan de anderen. De beslissing om te stoppen was moeilijk omdat ze goede resultaten
had, maar ze geeft aan: ‘ik zat er door en was totaal op’. Andere redenen die genoemd zijn, waren problemen met het verkrijgen van de juiste tentamenvoorzieningen. Een aantal interviews laten zien dat het switchen van studie niet altijd te maken heeft met de beperking. Zo vertelt een studieswitcher in het interview dat de studieuitval inhoudelijk van aard was. Dit had niet voorkomen kunnen worden door de onderwijsinstelling. Een andere switcher zegt dat het wisselen van studie niet samenhangt met de functiebeperking, maar geeft wel aan dat binnen de onderwijsinstelling alles slecht geregeld was voor studenten met een beperking. De lange reistijd speelde door haar functiebeperking eveneens mee.
106
De belangrijkste redenen voor studiestaken die studenten aangeven verschillen niet veel voor studenten met en zonder functiebeperkingen. Wel zien we op een aantal onderdelen verschil tussen de mate van invloed die de redenen hebben. Voor de totale groep (met en zonder functiebeperking) geldt dat een verkeerde studiekeuze bovenaan staat. Op de tweede plaats wordt genoemd het feit dat de verwachtingen die men had over de opleiding niet zijn uitgekomen. Ten derde geeft men aan niet gemotiveerd te zijn en moeite te hebben met de manier waarop het onderwijs wordt gegeven. De zwaarte van de studie tenslotte is een reden die eveneens voor beide groepen belangrijk is. Op een aantal onderdelen verschillen studenten met functiebeperking en zonder functiebeperking significant van elkaar. In vergelijking met de overige studenten speelt voor studenten met een functiebeperking minder vaak een rol dat zij een verkeerde studiekeuze maakten; uitvallen vanwege onvoldoende studiebegeleiding; een leuke baan hebben gevonden of de studie staakten omdat men zich niet thuis voelde in de opleiding. Voor studenten met een functiebeperking speelt vaker een rol dat zij uitvallen vanwege het feit dat zij gehinderd worden door een functiebeperking of vanwege persoonlijke omstandigheden.
Tabel 6.20: Redenen van uitval (gemiddelden: 1=speelde geen rol; 5=speelde een belangrijke rol)
Verkeerde studiekeuze Verwachtingen over opleiding zijn niet uitgekomen Niet gemotiveerd voor die opleiding Moeite met manier waarop onderwijs werd gegeven Studie was te zwaar Onvoldoende studiebegeleiding Voelde zich niet thuis op de opleiding Moeite met overgang/aansluiting vanuit vooropleiding Belemmeringen functiebeperking Persoonlijke omstandigheden Negatief bindend studieadvies Nog niet toe aan studeren Leuke baan gevonden Geen recht meer op studiefinanciering Anders Totaal (n)
Geen beperking
Beperking
Totaal
3,2 3,0 2,7 2,4 2,3 2,2 2,4 1,9 1,3 1,5 1,5 1,5 1,3 1,2 2,2 854
3,0 2,9 2,7 2,6 2,5 2,0 2,0 2,0 2,2 2,0 1,5 1,6 1,2 1,1 2,1 396
3,2 3,0 2,7 2,5 2,3 2,2 2,2 1,9 1,7 1,7 1,5 1,5 1,3 1,2 2,2 1.250
*
* ** ** **
*
Bron: Studeren met een functiebeperking 2008 en 2010; ** sig. p<0,01; * sig. p<0,05.
In de Startmonitor Hoger Onderwijs is gevraagd naar uitvalredenen. Studenten met een functiebeperking vallen ook vaker uit vanwege de beperking (al geldt dat toch slechts voor elf procent van de uitvallers met een functiebeperking) en vanwege persoonlijke omstandigheden (Tabel 6.21). De belangrijkste uitvalredenen voor eerstejaarsstudenten met een functiebeperking zijn dezelfde als voor andere studenten: een verkeerde studiekeuze, het niet uitkomen van verwachtingen en gebrek aan motivatie. Helemaal stoppen met studeren doen studenten met een functiebeperking iets vaker omdat ze nog niet toe zijn aan studeren.
107
Tabel 6.21: Uitvalredenen naar wel/geen functiebeperking (% belangrijke reden)
Redenen voor zowel stoppers als switchers Verkeerde studiekeuze Verwachtingen over opleiding zijn niet uitgekomen Niet (voldoende) gemotiveerd Moeite met manier van onderwijs geven Studie te zwaar Persoonlijke omstandigheden Moeite met overgang/aansluiting vanuit vooropleiding Onvoldoende studiebegeleiding Vanwege beperking/handicap Redenen alleen voorgelegd aan stoppers Nog niet toe aan studeren Leuke baan gevonden Opleiding buiten het hoger onderwijs Geen recht meer op studiefinanciering Redenen alleen voorgelegd aan switchers Niveau studie te laag Niet thuis op de opleiding/instelling Alsnog toegelaten tot opleiding eerste voorkeur
Geen beperking
Beperking
n=841
n=487
57 50 45 27 25 11 18 14 2
60 53 41 29 27 24 18 16 11
n=425
n=277
8 7 3 2
14 4 2 0
n=416
n=210
22 18 11
22 22 9
**
**
*
*
Bron: Startmonitor 2010; ** sig. p<0,01; * sig. p<0,05.
Studenten met een functiebeperking vinden even vaak dat hun opleiding of instelling de uitval had kunnen voorkomen als studenten zonder functiebeperking (beide 27%; niet in tabel). Wel vinden uitvallers met een functiebeperking vaker dat de opleiding veel hulp heeft geboden bij het nemen van de beslissing al dan niet te stoppen met de opleiding (Tabel 6.23).
Tabel 6.22 laat (ook op basis van de Startmonitor) zien op welke wijzen instellingen volgens studenten studieuitval kunnen voorkomen. Door beide groepen (studenten met en zonder beperking) veel genoemd worden o.a. een betere voorlichting vooraf, een betere introductie in de studie, meer studiebegeleiding en een beter rooster/programmering. Voor studenten met een functiebeperking zou studieuitval met name ook voorkomen kunnen worden door vanuit de instelling te zorgen voor meer/betere voorzieningen. Daarnaast geven studenten met een functiebeperking relatief vaak aan dat specifieke aanpassingen in het curriculum mogelijk positief kan uitwerken, waar studenten zonder beperking aanzienlijk vaker (huiswerk)begeleiding noemen. Overigens gaat het hier om relatief kleine aantallen.
108
Tabel 6.22: Manieren voor instelling studieuitval te voorkomen (%)
Meer studiebegeleiding Betere voorlichting vooraf Betere introductie in de studie Beter rooster/programmering Meer aandacht voor praktijk Betere aansluiting met vooropleiding Betere verdeling studiebelasting Huiswerkbegeleiding Meer individuele opdrachten Zorgen voor betere sfeer Andere werkvormen Betere introductie in de onderwijsorganisatie Meer aandacht voor theorie Meer begeleiding door ouderejaars Betere studiefaciliteiten Meer/betere voorzieningen Betere toegankelijkheid digitale leeromgeving/website Inzet afgestudeerden voor beter beeld opleiding Betere introductie om medestudenten te leren kennen Meer groepswerk Betere toegankelijkheid gebouwen Anders N
Geen beperking
Beperking
Totaal
43 35 27 23 19 17 14 16 9 10 6 7 4 6 3 0 5 3 1 1 1 16
38 32 23 23 25 17 14 4 13 9 10 5 9 1 5 12 3 4 3 3 1 18
41 34 26 23 21 17 14 12 10 10 8 6 6 5 4 4 4 3 2 2 1 17
139
77
216
Bron: Startmonitor 2010; ** sig. p<0,01; * sig. p<0,05.
De rol van de onderwijsinstelling bij het voorkomen van studieuitval komt in een aantal interviews naar
voren. Bij één studiestaker had uitval voorkomen kunnen worden als de studentendecaan met het voorstel was gekomen om minder vakken te volgen. Betere communicatie door de studentendecaan en bekendheid met de mogelijkheden had het voor deze student makkelijker gemaakt. Een studiestaker geeft aan dat zij bij de keuze om te stoppen goede begeleiding kreeg van een psycholoog en studieloopbaancoach van de onderwijsinstelling. Hoewel in de interviews niet expliciet genoemd wordt dat betere voorlichting uitval kan voorkomen, oriënteren studenten zich vooraf niet bewust op studeren met een beperking. Hierin verschillen de geïnterviewde hbo- en wo-studenten niet van de switchers en stakers. Een studiestaker geeft aan: ‘niet goed voorbereid te zijn op studeren’, door drukte met eindexamens. Een studieswitcher heeft bij de opleidingskeuze de functiebeperking niet expliciet laten meespelen, maar een opleiding gezocht met het idee ‘wat kan ik en wat vind ik leuk’. Bij een aantal heeft de beperking wel meegespeeld. Zo had één van hen het besef dat ze de theorie bij sommige opleidingen ‘niet in haar hoofd
krijgt’. Overeenkomstig met een aantal geïnterviewde hbo- en wo-studenten, oriënteren de studiestakers, switchers en voormalig studenten zich bij open dagen nauwelijks op mogelijkheden en voorzieningen voor studeren met een functiebeperking. Twee van hen hebben geen open dag bezocht. Sommigen hebben de houding dat ze het graag eerst zelf willen proberen. Een voormalig studente gaf aan dat het niet in haar opkwam om te vragen of aanpassingen mogelijk waren: ‘Waarom zouden ze een uitzondering voor mij maken?’.
109
De website van de onderwijsinstelling wordt door enkele studiestakers en -switchers voorafgaand aan de
start van de opleiding geraadpleegd. Soms worden dan de mogelijkheden voor studeren met een functiebeperking bekeken. Hoewel één van de studiestakers aangeeft dat er ‘niet zo gek veel’ interessants op stond, deed het feit dat er aandacht aan werd besteed deze student al goed. Een betere introductie in de onderwijsinstelling zou een studieswitcher geholpen hebben. Zo vertelt ze dat je bij deze onderwijsinstelling ‘niet weet waar je naartoe moet’. Daarnaast had ze het fijn gevonden als ze eens in de zoveel tijd had kunnen praten met een studieadviseur. Dit heeft ze niet aangegeven bij de docent, ‘dit zou toch geen
zin hebben’. Een van de afgestudeerden vindt het handig als je tijdens de studie een vast contactpersoon hebt: ‘dan weet je waar je naartoe moet’. Organisatorische aspecten rondom voorzieningen spelen voor een paar geïnterviewden ook een rol bij studieuitval. Als bij de betreffende onderwijsinstelling alles minder slecht geregeld was, had uitval bij een studieswitcher voorkomen kunnen worden. Een andere switcher had problemen met het verkrijgen van de juiste tentamenvoorzieningen. Tijdens gesprekken merkte hij dat ‘de wil er wel was, maar afspraken werden niet nagekomen’. In het begin had deze student de moed om door te gaan, maar ‘op een gegeven moment vecht je echter tegen een muur’. Volgens deze studieswitcher was de sfeer binnen de opleiding verpest en is hij zich gaan oriënteren op een andere onderwijsinstelling. De situatie heeft hij voorgelegd aan de Commissie Gelijke Behandeling (CGB). Door de CBG is hij in het gelijk gesteld: er was sprake van discriminatie en de onderwijsinstelling voorzag niet in voorzieningen. In de interviews zijn door studenten geen grote problemen rondom fysieke toegankelijkheid genoemd. Hoewel de toegankelijkheid per opleiding verschilt, geeft een van de afgestudeerden aan dat deze bij een minder toegankelijke instelling wel voldeed aan de wettelijke eisen. Een studieswitcher vertelt dat de slechte toegankelijkheid van kleine liften wordt opgelost door andere lokalen te zoeken. Voor de student met een aandoening aan het bewegingsapparaat voldeden de toiletten niet. Hoewel de huidige voorziening niet optimaal is, vindt ze dat je dit ‘de school niet kunt aanrekenen’. Daarnaast vertelt ze dat ze bij mindere toegankelijkheid in overleg naar mogelijkheden had kunnen kijken. Medewerkers van een instelling geven aan dat de fysieke toegankelijkheid door de oude gebouwen matig is. Bij een andere instelling leveren de oude gebouwen geen belemmerende beperkingen op.
Uit Tabel 6.23 (gebaseerd op de Startmonitor) blijkt dat uitvallers met een functiebeperking vaker vinden dat hun opleiding (zeer) veel hulp heeft geboden bij het nemen van de beslissing om door te gaan dan wel te stoppen met de opleiding. Hierin verschillen zij significant van studenten zonder handicap; deze groep geeft vaker aan geen of weinig hulp van de opleiding te hebben gekregen bij die beslissing.
Tabel 6.23: Heeft de opleiding je voldoende hulp geboden bij het nemen van een beslissing over stoppen of doorgaan? (%)
Geen/weinig hulp Voldoende hulp (Zeer) veel hulp n Bron: Startmonitor 2010; * sig. p<0,05.
110
Geen beperking
Beperking
57 25 18
51 25 24
841
487
* * *
Wat zijn de voornemens van studenten met een functiebeperking die stoppen met studeren (en dus niet direct omzwaaien)? Slechts een klein deel van deze groep (9%) is definitief gestopt met studeren en daarmee wijken de studenten met een functiebeperking niet significant af van de studenten zonder handicap. Het gros wil op een later moment weer opnieuw beginnen met studeren – in de meeste gevallen in een andere opleiding (Tabel 6.24).
Tabel 6.24: Heb je concrete plannen om in de toekomst weer een opleiding in het hoger onderwijs te gaan volgen?(%) Geen beperking Opleiding op een later tijdstip weer oppakken In de toekomst andere opleiding in hoger onderwijs volgen Definitief gestopt met studeren in het hoger onderwijs n
Beperking
14 73 13
16 74 9
425
277
Bron: Startmonitor 2010.
6.5.3
Langstudeerders
In juli 2011 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de Wet verhoging collegegeld langstudeerders. Indien studenten hun bachelor- of masteropleiding niet binnen de nominale studieduur vermeerderd met één uitloopjaar voltooien, zal voor hen een collegegeldverhoging van € 3.000 op het wettelijk collegegeld worden toegepast. Studenten aan een driejarige bacheloropleiding betalen hierdoor in hun eventuele vijfde studiejaar het wettelijk collegegeld, plus de verhoging van € 3.000. Deze verhoging geldt alleen voor studenten die bezig zijn met hun eerste bachelor- of mastergraad. Voor studenten die bezig zijn aan een tweede bachelor- of mastergraad geldt namelijk het instellingscollegegeld, en de collegegeldverhoging wordt alleen bovenop het wettelijk collegegeld toegepast. Studenten met een functiebeperking, die recht hebben op een extra jaar beurs, hebben recht op een extra uitloopjaar.
Met een analyse van de Studentenmonitor is nagegaan of studenten met een functiebeperking inderdaad vaker als langstudeerder kunnen worden bestempeld. Onderstaande tabellen zijn gebaseerd op een selectie studenten uit de Studentenmonitor 2007, 2008 en 200925. We hebben ons aangesloten bij de definitie van langstudeerders zoals geformuleerd door OCW:
langstudeerders zijn voltijd hbo-studenten die zich in het zesde jaar inschrijven voor een hbo-bachelor opleiding met een duur van vier jaar;
langstudeerders zijn voltijd hbo-studenten die zich voor het derde of vierde jaar inschrijven voor een hbo-masteropleiding met een studieduur van respectievelijk een jaar of twee jaar;
langstudeerders zijn voltijd wo-studenten die zich in het vijfde jaar inschrijven voor een wo-bachelor opleiding met een duur van drie jaar;
25 Deze selectie is specifiek gemaakt om een analyse van langstudeerders mogelijk te maken. Dit heeft wel tot gevolg dat de percentages ‘studenten met een handicap/beperking’ afwijken van eerder gepresenteerde cijfers over de totale groep studenten.
111
langstudeerders zijn voltijd wo-studenten die zich in het derde jaar inschrijven voor een womasteropleiding met een duur van een jaar;
studenten aan de langere masteropleidingen in het wo in de techniek (twee jaar) en gezondheidszorg (drie jaar) krijgen overeenkomstig één respectievelijk twee jaar extra.
Daarnaast is een selectie gemaakt van:
voltijdstudenten (deeltijders zijn dus buiten de analyse gelaten);
studenten in de leeftijd jonger dan 33 jaar.
Op basis van deze analyse is het mogelijk een uitspraak te doen over het relatieve aantal studenten met een beperking/langstudeerders. Op basis van Tabel 6.25 kunnen we concluderen dat in de groep langstudeerders relatief veel studenten met een handicap/functiebeperking voorkomen (17,8%), terwijl in de groep overige studenten 14,4 procent een functiebeperking heeft. In het wo vinden we onder langstudeerders relatief minder studenten met een functiebeperking dan in het hbo. Van de groep langstudeerders in het wo heeft 83,6 procent geen functiebeperking tegenover 16,4 procent met een functiebeperking; in het hbo is deze verhouding 79,1 procent respectievelijk 20,9 procent.
Tabel 6.25: Aandeel met handicap/beperking binnen langstudeerders en overige studenten (%) Geen langstudeerder
Langstudeerder
Hbo
Geen functiebeperking Functiebeperking
84,5 15,5
79,1 20,9
Wo
Geen functiebeperking Functiebeperking
87,5 12,5
83,6 16,4
Totaal ho
Geen functiebeperking Functiebeperking
85,6 14,4
82,2 17,8
Bron: OCW Studentenmonitor 2007, 2008, 2009; alle verschillen zijn significant; p<0,05.
Ook uit Tabel 6.26 blijkt dat het aandeel studenten met een functiebeperking in de groep langstudeerders (resp. in hbo en wo 7,9% en 26,4%) hoger is dan het aandeel studenten met een functiebeperking in de groep die niet als langstudeerder is aangeduid (resp. in hbo en wo 5,6% en 20,6%). Op basis hiervan kunnen we concluderen dat de studenten met een functiebeperking een terechte aandachtsgroep zijn in het beleid ten aanzien van langstudeerders.
Tabel 6.26: Langstudeerders naar wel/geen functiebeperking (%) Geen langstudeerder Hbo Totaal hbo Wo Totaal wo Totaal ho
Geen functiebeperking Functiebeperking Geen functiebeperking Functiebeperking
94,4 92,1 94,1 79,4 73,6 78,6 87,9
Bron: OCW Studentenmonitor 2007, 2008, 2009; alle verschillen zijn significant; p<0,05.
112
Langstudeerder 5,6 7,9 5,9 20,6 26,4 21,4 12,1
6.6
Tevredenheid over de opleiding
In de Nationale Studentenenquête (NSE) die in 2010 is uitgevoerd door ResearchNed, zijn vragen gesteld over functiebeperkingen. De NSE is in 2010 ingevuld door meer dan 200.000 studenten. Aan alle studenten worden in de NSE oordelen over de kwaliteit van hun opleiding en instelling gevraagd. Dit maakt dat de gegevens de mogelijkheid bieden om tevredenheid over het hoger onderwijs te vergelijken tussen studenten met en zonder functiebeperking. De volgende analyses zijn uitgevoerd onder studenten die een voltijdopleiding volgen binnen bekostigde opleidingen. Het betreft enkel studenten in het BaMasysteem (studenten die een ongedeelde wo-opleiding volgen zijn buiten beschouwing gelaten).
Met behulp van regressieanalyse is getracht te achterhalen welke achtergrondkenmerken van studenten (mede) bepalen hoe tevreden deze studenten zijn over verschillende aspecten van het onderwijs. In Tabel 6.27 is een overzicht van de door ons getoetste modellen te zien van de beoordelingen die studenten geven over hun studie. Het gaat telkens om een beoordeling op een schaal van 1 tot 5. Uit de resultaten valt op te maken dat studenten met een functiebeperking in hun algemene oordeel iets minder positief zijn dan studenten zonder functiebeperking. Het verschil in tevredenheid over de studie bedraagt 0,06 (vet in tabel weergegeven), hetgeen vrij klein is. De verschillen tussen hbo en wo (0,30, studenten in het wo positiever) en tussen eerstejaars- en ouderejaarsstudenten (-0,18, ouderejaars minder tevreden) zijn duidelijk groter.
In de NSE zijn vragen voorgelegd aan studenten over verschillende aspecten van tevredenheid. Op basis van deze vragen zijn samengestelde scores berekend. Zo is bijvoorbeeld de score voor de inhoud van de opleiding opgebouwd uit oordelen over het niveau van de opleiding, de aansluiting van inhoud bij verwachting van de opleiding, de aansluiting bij vooropleiding, of de opleiding stimulerend is of niet, de aansluiting van de inhoud bij actuele ontwikkelingen, de samenhang tussen verschillende onderdelen van de opleiding, de gehanteerde werkvormen, de mogelijkheid zelf de inhoud te bepalen en de kwaliteit van het studiemateriaal. Tabel 6.27 toont de resultaten van deze en alle overige samengestelde factoren. Over het algemeen zijn verschillen in tevredenheid tussen studenten met en zonder functiebeperking gering. Iets groter zijn verschillen tussen studenten met en zonder functiebeperking op het gebied van informatievoorziening: studenten met een functiebeperking oordelen negatiever (een verschil van 0,08). Het betreft hier vragen over voorlichting over de opleiding, informatie over de studievoortgang en over regels en procedures. Dit geldt ook als het gaat over tevredenheid over studiefaciliteiten. Ook hier is het oordeel van studenten met een functiebeperking minder positief (een verschil van 0,06). Deze indicator bestaat uit vragen over de geschiktheid van onderwijsruimten en werkplekken en de beschikbaarheid van werkplekken. Verder is gevraagd naar de tevredenheid het opleidingsmateriaal, de bibliotheek, ICTfaciliteiten en de digitale leeromgeving. Studenten met en zonder functiebeperking verschillen het meest in hun tevredenheid, wanneer het gaat om studieroosters (tijdigheid van het bekendmaken van de roosters en roosterwijzigingen en de geschiktheid van het studierooster) en studielast (spreiding van de studielast over het studiejaar, de haalbaarheid van de deadlines en de aansluiting van de ECTS bij de studielast). De verschillen in het oordeel van studenten met en zonder functiebeperking op dit gebied bedragen respectievelijk 0,09 en 0,12 (zie de regressiecoëfficiënten in de tabel) in het nadeel van de studenten met functiebeperking.
113
In oktober 2010 publiceerde het Centrum Hoger Onderwijs Informatie de Gebruikerstoets ‘Studeren met een beperking’. In dit rapport wordt op basis van de gegevens uit de NSE in 2010 de conclusie getrokken dat er een ‘handicapkloof’ bestaat. De maat voor deze kloof wordt door de auteurs gebaseerd op de facetten van tevredenheid waarover de studenten met een functiebeperking daadwerkelijk minder tevreden zijn, zoals de studielast en studieroosters. Uit de voorgaande analyses kan worden opgemaakt dat er wel sprake is van verschillen in tevredenheid tussen studenten met en zonder functiebeperking, maar dat het op de meeste punten om minieme verschillen gaat. Op het gebied van studielast en studieroosters zijn de verschillen iets groter, al blijven ze ondergeschikt aan andere tegenstellingen binnen het hoger onderwijs (zoals bijvoorbeeld het verschil tussen hbo en wo). De term ‘handicapkloof’ suggereert dan ook een veel groter verschil dan feitelijk in het onderzoeksmateriaal waarneembaar is. Uit bivariate analyses blijkt dat onder studenten met functiebeperking allochtone studenten telkens minder tevreden zijn dan autochtone studenten. Om te achterhalen in hoeverre functiebeperkingen voor allochtone en autochtone studenten andere verschillen opleveren in tevredenheid zijn extra analyses uitgevoerd. De conclusie is dat er niet zozeer sprake is van een algemene ‘handicapkloof’ in het materiaal, maar dat de verschillen met name tussen autochtone en allochtone studenten met of zonder functiebeperking opvallend in beeld komen. Niet-westerse allochtone studenten binnen de groep studenten met een functiebeperking zijn over nagenoeg alle facetten van de studie aanzienlijk minder tevreden dan autochtone studenten met een functiebeperking maar ook negatiever dan allochtone studenten zonder functiebeperking. Daarnaast zijn allochtone studenten over het geheel genomen minder tevreden dan autochtone studenten. Als er voor wat betreft de tevredenheid van studenten in het hoger onderwijs al sprake is van een handicapkloof, dan is deze kloof ten aanzien van studenttevredenheid binnen de groep studenten met een functiebeperking bij niet-westers allochtone studenten sterker dan bij autochtone studenten.
114
(Constant) Soort HO (0=hbo; 1=wo) BaMa (0=bachelor; 1=master) Havo-vooropleiding (0=overig; 1=havo) Vwo-vooropleiding (0=overig; 1=vwo) Mbo-vooropleiding (0=overig; 1=mbo) Geslacht (0=man; 1=vrouw) Leeftijd Etniciteit (0=autochtoon; 1=allochtoon) Studiejaar (0=eerstejaars; 1=ouderejaars) Numerus fixus (0=nee; 1=ja) Functiebeperking (0=nee; 1=ja) Interactie etniciteit * handicap N Adj. R2
Huisvesting
Betrokkenheid
Studieomgeving
Studielast
Studierooster
Informatiepunt
Studiefaciliteiten
Informatievoorziening
Docenten
Voorbereiding beroepsloopbaan
Inhoud
Studie algemeen
Tabel 6.27: Effect van achtergrondkenmerken op te tevredenheid van studenten in het hoger onderwijs
4,08**3,68**3,99**3,77**3,62**3,77**3,65**3,55**3,59**3,72**3,66**3,43** 0,15**0,22**0,33**0,09**0,60**0,13**0,26**0,13** 0,71** 0,23** 0,09**0,11**0,31**0,10**0,04**0,03** 0,00 0,07**0,07**0,03**0,07**0,08** 0,01 0,01 -0,01 -0,01 0,14** 0,02** 0,02**0,11**0,07** 0,05** 0,05**0,12** 0,02** -0,01 -0,01 0,07**0,12** 0,06** 0,01* 0,03** 0,02** 0,02**0,02** 0,06** 0,09**0,04** -0,01 0,11** 0,12**0,04** 0,04**0,09** 0,10** 0,07** 0,05** 0,02** 0,00 0,02** 0,00 0,01** 0,01 0,06** 0,04** 0,02** 0,13**0,08** 0,02**0,12** 0,00** 0,00 0,00** 0,01**0,01**0,01** 0,01**0,01** 0,01**0,01** 0,02**0,02** -0,02* -0,01 -0,01 0,04** 0,01 0,08**0,05** 0,10** 0,02** 0,04** 0,10**0,18** 0,11** 0,18**0,11**0,13**0,03**0,20**0,21**0,15**0,19**0,09**0,06**0,22** 0,05**0,03**0,14** 0,03**0,02**0,02** 0,05**0,07**0,03** 0,14** 0,05** 0,09** -0,01* 0,06**0,04**0,03** 0,08**0,06**0,05**0,09**0,12**0,03**0,05**0,04** -0,06* -0,05 -0,01 -0,08 0,10**0,09**0,14**0,10**0,11** 0,09**0,07** 0,17** 0,30**0,24**
161.65161.58151.69161.29161.05161.14157.25160.53161.09151.46145.62127.40 5 3 0 6 1 5 3 5 0 8 1 7 0,05
0,05
0,11
0,03
0,03
0,07
0,01
0,11
0,03
0,06
0,03
0,01
Bron: Nationale Studentenenquête 2010. In de tabel staan de ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten voor het effect van een kenmerk op tevredenheid. * p<0,05; ** p<0,01. Het gaat hier om voltijdstudenten aan bekostigde bachelor en masteropleidingen. (Adj. R2 is de hoeveelheid door de achtergrondkenmerken verklaarde variantie in de studievoortgang, maximaal 1.)
115
6.7
Samenvatting en conclusies
In dit hoofdstuk stonden vijf vragen centraal, waarvan de antwoorden in deze paragraaf worden samengevat.
Wat is de omvang van de studievoortgang/studievertraging en uitval van studenten met een functiebeperking in verhouding tot die van studenten zonder functiebeperking?
Over welke facetten van de opleiding zijn studenten met een functiebeperking meer of minder tevreden dan studenten zonder functiebeperking?
Wat zijn de oorzaken van studievoortgang/studievertraging en uitval van studenten met een functiebeperking?
Zijn er aangrijpingspunten om vertraging en uitval van studenten met een functiebeperking terug te dringen en zo ja, waar liggen dan de beste kansen?
Zijn er bijzondere risicogroepen?
Wat is de omvang van de vertraging en uitval van studenten met een functiebeperking in verhouding tot die van studenten zonder functiebeperking? In deze paragraaf is een aantal kenmerken bestudeerd die te maken hebben met studievoortgang en studiegedrag. De analyses zijn gebaseerd op het onderzoek ‘Studeren met een beperking’ en de Studentenmonitor Hoger Onderwijs.
Over de gehele linie vertoont de studievoortgang een stijgende lijn. De tijd die studenten besteden aan hun studie is voor alle studenten gestegen. Wel is geconstateerd dat studenten met een functiebeperking over het algemeen een slechtere studievoortgang hebben en iets minder studiepunten behaalden. Dit terwijl zij meer tijd besteden aan de studie – met name aan zelfstudie – en minder tijd steken in betaalde arbeid. De inzet en motivatie van studenten met een functiebeperking is wellicht iets slechter dan van overige studenten. Verschillen zijn echter niet noemenswaardig. Studenten met een functiebeperking oordelen iets negatiever over de studeerbaarheid.
Bijna de helft van de studenten beaamt dat hulp en ondersteuning binnen de opleiding nooit volledig de functiebeperking kan compenseren. Studenten met een functiebeperking geven zichzelf minder kans dan overige studenten om hun studie succesvol af te ronden. Dit geldt met name voor studenten die hun functiebeperking in hun studie ook als belemmerend ervaren. Hiermee vormen zij terecht een risicogroep, temeer, zo blijkt uit multivariate analyses, omdat een positieve inschatting van de afstudeerkans de studievoortgang ook in positieve zin beïnvloedt. Ook na controle overige kenmerken lopen studenten met een functiebeperking een grotere kans op studievertraging.
Er is een relatie tussen de mate van studievertraging en de mate waarin men belemmerd wordt door de functiebeperking. Degenen die belemmerd worden door hun functiebeperking kampen, naar eigen zeggen, met vertraging of slechtere resultaten. Dit in tegenstelling tot studenten die zich niet belemmerd voelen door hun functiebeperking. Het is niet vastgesteld dat allochtone studenten met een functiebeperking ten aanzien van studievoortgang en studievertraging een extra risicogroep vormen.
116
Uit de Startmonitor van ResearchNed blijkt dat eerstejaarsstudenten met een functiebeperking of gezondheidsklacht vaker hun opleiding voortijdig verlaten (stoppen of switchen) dan andere eerstejaarsstudenten. Ook zien we dat er relatief veel studenten met een functiebeperking voorkomen in de groep langstudeerders.
Over welke facetten van de opleiding zijn studenten met een functiebeperking meer of minder tevreden dan studenten zonder functiebeperking? Op basis van de Nationale Studentenenquête zijn multivariate analyses uitgevoerd naar de impact van handicap op de oordelen over: de studie in het algemeen, de inhoud van de opleiding, de voorbereiding op de beroepsloopbaan (ook stages), docenten, informatievoorziening, geboden studiefaciliteiten, informatiepunt, de studieroosters, de studielast, de studieomgeving, de betrokkenheid bij de opleiding en het oordeel over huisvesting (studentenkamers). Studenten met een functiebeperking oordelen met name negatiever dan andere studenten over de studielast, de studieroosters en de informatievoorziening. Gezien de relatief kleine verschillen gaat het ten aanzien van studentoordelen te ver om op basis hiervan te spreken van een ‘handicapkloof’.
Wat zijn de oorzaken van vertraging en uitval van studenten met een functiebeperking? De meeste oorzaken van vertraging en uitval hebben te maken met voorzieningen en docenten. Veelgenoemde aspecten die het succesvol afronden van de studie potentieel negatief beïnvloeden zijn het beleid, aspecten die te maken hebben met begeleiding, advies en ondersteuning, de kennis van docenten over de functiebeperking, gebrek aan aanpassingen in het onderwijs, gebrek aan aanpassingen in tentamens/examens en gebrek aan medewerking en/of flexibiliteit van docenten. Zowel in het hbo als in het wo noemen studenten die belemmeringen ervaren vaker de voorlichting over voorzieningen, het gebrek aan aanpassingen in het onderwijs en de kennis van docenten over de functiebeperking. In het wo maken belemmerde studenten vaker melding van aspecten in het beleid en gebrek aan aanpassingen in tentamens/examens, waar belemmerde studenten in het hbo vaker de medewerking en/of flexibiliteit van docenten noemen. Uitvallers met een handicap vinden vaker dat hun opleiding (zeer) veel hulp heeft geboden bij het nemen van de beslissing om door te gaan of te stoppen met de opleiding. Studenten zonder handicap geven vaker aan geen of weinig hulp van de opleiding te hebben gekregen bij die beslissing.
Zijn er aangrijpingspunten om vertraging en uitval van studenten met een functiebeperking terug te dringen en zo ja, waar liggen dan de beste kansen? Manieren waarop instellingen studieuitval kunnen voorkomen zijn volgens studenten o.a. een betere voorlichting vooraf, een betere introductie in de studie, meer studiebegeleiding en een beter rooster/programmering. Studenten met een functiebeperking zien daarnaast graag meer/betere voorzieningen en meer aandacht voor de praktijk. Voor studenten zonder beperking vormt (huiswerk)begeleiding een belangrijke factor om uitval te voorkomen. Een goede oriëntatie door studenten en het kenbaar maken van de functiebeperking vormen belangrijke startpunten. Een uitnodiging van instellingen aan studenten met een functiebeperking om zich te melden en een gesprek aan te gaan (voorafgaand aan de inschrijving) zou een begin kunnen zijn (bijv. studiekeuzegesprekken, matchingsgesprekken).
117
Zijn er bijzondere risicogroepen? Voor wat betreft studievoortgang is ‘niet’ aangetoond dat allochtone studenten met een functiebeperking een extra risicogroep vormen binnen de totale groep studenten met een functiebeperking. In de bestudering van studentoordelen (tevredenheid over de opleiding) kwam wel naar voren dat er sprake is van een cumulatief effect voor de groep niet-westerse allochtone studenten met een functiebeperking. Zij zijn ten aanzien van een groot aantal tevredenheidsonderzoeken negatiever dan autochtone studenten met een functiebeperking en ook negatiever dan autochtone studenten in het algemeen.
118
7
Beleid en praktijk in instellingen
7.1
Inleiding
In dit hoofdstuk vatten we de voornaamste bevindingen uit het kwalitatieve deel van dit onderzoek, de casestudies26 samen, voor zover die althans nog niet in de voorafgaande hoofdstukken bij de behandeling van de resultaten uit de enquêtes aan de orde zijn gekomen (zie kaders aldaar). De nadruk ligt in dit hoofdstuk op het beleid en de praktijk in de twee instellingen, één universiteit en één hogeschool. Beide zijn in 2010 in casestudies onderzocht en ofschoon wij hiermee geen representatief beeld kunnen schetsen – daar waren de casestudies ook niet voor bedoeld – hebben wij evenmin aanwijzingen dat beleid en praktijk van het studeren met een functiebeperking aan de andere instellingen in het hoger onderwijs er heel anders uit zouden zien. Twee van de vier hoofdvragen die eerder werden behandeld, komen ook in dit hoofdstuk aan bod.
Wat bieden de instellingen in het hoger onderwijs aan ondersteuning voor studenten met een functiebeperking? Hierbij gaan we in op de volgende aspecten van de deelvragen uit hoofdstuk 5:
Welke voorzieningen voor studeren met een functiebeperking bieden de hoger onderwijsinstellingen zoal aan, wordt een specifiek beleidsplan gevolgd en is er sprake van evaluatie?
Hoe is het met de deskundigheid van medewerkers op het terrein van studeren met een functiebeperking gesteld?
Welke oorzaken zijn er aanwijsbaar voor studievertraging en uitval van studenten met een functiebeperking? Hierbij gaan we in op de volgende twee aspecten van de deelvragen uit hoofdstuk 6:
Over welke facetten zijn studenten met een functiebeperking meer of minder tevreden?
Zijn er aangrijpingspunten om vertraging en uitval van studenten met een functiebeperking terug te dringen en zo ja, waar liggen dan de beste kansen?
Van de in hoofdstuk 1 toegelichte zeven thema’s van de Commissie Maatstaf komt hierna vooral het waarborgen van kwaliteit en continuïteit uitgebreider aan de orde, omdat dit aspect zich in enquêtes onder studenten lastig laat vaststellen. We starten echter met een weergave27 van de vaak vernieuwende voorzieningen die er in de afgelopen jaren door veel instellingen zijn getroffen, vaak gestimuleerd door het subsidieprogramma ‘terugdringing belemmeringen in het hoger onderwijs voor studenten met een functiebeperking’.
26 Meer in detail: het gaat hier vooral om de in hoofdstuk 2 beschreven groep van 11 studenten aan één hogeschool en één universiteit rondom wie casestudies zijn opgebouwd met 33 mondelinge gesprekken met studenten en medewerkers. Daarnaast zijn de interviews met studiestakers, studieswitchers en afgestudeerden als bron gebruikt. 27 Vooral gebaseerd op Handicap + Studie (2009). Soepel studeren met een handicap, Utrecht.
119
Dit programma lag vaak aan de basis van nieuwe beleidsplannen van instellingen in het hoger onderwijs of zorgde voor een versnelling daarvan. De inventarisatie is niet uitputtend en we noemen voorbeelden zonder daarmee de suggestie te willen wekken dat elders niet vergelijkbare voorzieningen zijn getroffen. De voorbeelden betreffen wel vaak voor- en/of koplopers.
Voorlichting voor studenten Er zijn informatierijke websites ontwikkeld, zoals www.studerenmeteenfunctiebeperking.nl (HvA en UvA), www.saxion.nl/studerenmeteenhandicap (Saxion) en laagdrempelige filmpjes met informatie over voorzieningen (RUG). Bij veel instellingen wordt goed duidelijk gemaakt dat aankomende studenten vooraf een gesprek kunnen aanvragen met een studentendecaan. Enkele instellingen kennen inmiddels voor iedere faculteit op elkaar afgestemde protocollen ‘studeren met een functiebeperking’ (Hogeschool voor de Kunsten Utrecht) en er worden speciale bladen over studeren met een functiebeperking uitgebracht (HvA, UvA, VU, Stenden Hogeschool). Ook zijn er speciale brochures voor buitenlandse studenten met psychische klachten beschikbaar (RUG).
Voorlichting voor medewerkers Ook hier diverse gespecialiseerde websites, bijvoorbeeld met good practices (VU) of met een routewijzer met informatie over Studeren met een functiebeperking voor studieadviseurs, studentendecanen en studieloopbaanbegeleiders (UvA en HvA) en een ‘toolkit’ voor docenten (Rietveld Academie). Er bestaat een voorzieningenbank met een omschrijving van voorzieningen voor studenten en medewerkers (Haagse Hogeschool) en een serviceteam functiebelemmering: contactpersonen van diensten werken samen bij het afstemmen van de ondersteuning (Haagse Hogeschool).
Intake, registratie en procedures De koppeling van Studielink aan de instellingsadministratie leidt er toe dat studenten met een (door hen zelf in Studielink aangegeven) functiebeperking automatisch uitgenodigd worden voor een intakegesprek met de studentendecaan (Hogeschool Utrecht, Fontys Hogescholen). Er bestaan onderwijscontracten voor de aanvraag voor benodigde voorzieningen (Universiteit Utrecht) en vastgelegde procedures voor speciale voorzieningen, digitale nieuwsbrieven en een met de nodige aandacht gepaard gaande jaarlijkse prijs (de SCHIBAWARD) voor een medewerker of afdeling die zich bijzonder heeft ingezet voor studenten met een functiebeperking (VU).
Begeleiding en deskundigheidsbevordering Veel universiteiten en hogescholen hebben de afgelopen jaren geïnvesteerd in de begeleiding en deskundigheidsbevordering, zoals blijkt uit een greep van onderstaande activiteiten. Er bestaat bijvoorbeeld een steunpunt diversiteit (Christelijke Hogeschool Windesheim) en Disability Centre Fenestra volgt ingeschreven studenten, signaleert knelpunten en verzorgt benodigde voorzieningen met trainingen voor medewerkers (Universiteit Leiden). Daarnaast: een persoonlijke handreiking voor studenten met ADHD en training studieloopbaanbegeleiders voor docenten (Hanzehogeschool Groningen), trainingen voor groepswerk (Universiteit Twente), begeleiding studenten met psychische problemen (Driestar Hogeschool, IPABO), keuzevak over functiebeperking (Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten), een sociale kaart waarmee docenten en studieloopbaanbegeleiders studenten kunnen doorverwijzen (IPABO),train de
120
trainer voor studieloopbaanbegeleiders (Hogeschool INHolland, Avans Hogeschool), maatjesproject autisme (Radboud Universiteit, TU Delft, Saxion), workshop voor docenten en aanstaande studiebegeleiders over studeren met een functiebeperking (Hogeschool Rotterdam), introductie en begeleidingsgroep voor studenten met ASS (Universiteit Utrecht, Radboud Universiteit), begeleid wonen voor studenten met ASS (Universiteit Utrecht) samenwerking met VSO-scholen om de overstap naar het hoger onderwijs te vergemakkelijken (Fontys Hogescholen), gebruik Kurzweil software voor dyslectici (Erasmus Universiteit, Universiteit Utrecht, Hogeschool Rotterdam, Fontys Hogescholen, Saxion) en workshop omgaan met dyslexie software (Hanzehogeschool Groningen), training dyslexie voor internationale studenten (Stenden Hogeschool), een startpagina over dyslexie binnen Blackboard (VU) en er is extra aandacht voor weblectures (Universiteit Utrecht).
Stage en werk Ook hier hebben de onderwijsinstellingen de laatste jaren aandacht aan gegeven. Voorbeelden daarvan zijn: een publicatie met stageverhalen voor stagecoördinatoren en studenten (Stenden Hogeschool), een informatiebijeenkomst ‘wat zijn rechten, plichten en mogelijkheden bij werk zoeken als je een beperking hebt’ (Erasmus Universiteit), sollicitatietraining (Hogeschool Utrecht, Hanzehogeschool Groningen) en een informatieavond uitstroom naar werk (Stenden Hogeschool).
Studentenparticipatie Een voorbeeld van aandacht voor studentenparticipatie is de Universitaire Commissie Functiebeperkte Studenten van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG): zes personeelsleden en zes studenten geven gevraagd en ongevraagd advies aan het College van Bestuur.
7.2
Zorg voor kwaliteit
Het beleid Uit onderzoek voor de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) naar de toegankelijkheid van het beroepsonderwijs voor studenten met een functiebeperking28, blijkt dat instellingen de toegang van het onderwijs trachten te waarborgen door te voorzien in een algemene infrastructuur waarop studenten kunnen terugvallen als zij problemen verwachten dan wel ervaren. Daarnaast treffen zij concrete aanpassingen en maatregelen als de situatie daar om vraagt. Dit laatste is doorgaans individueel maatwerk dat op ad hoc basis wordt geregeld: er wordt individueel beoordeeld wat er aan de hand is en welke voorziening noodzakelijk is. Hierbij spelen studentendecanen veelal een adviserende rol. De examencommissies van de opleidingen nemen de uiteindelijke beslissing over het al dan niet toekennen van een aangevraagde voorziening. Het advies van het studentendecanaat is in het algemeen niet bindend. Een examencommissie kan anders beslissen. Daarnaast ligt de uitvoering van de maatregel bij de opleiding: bij studieadviseurs, mentoren, studieloopbaanbegeleiders en docenten en kan de uitvoering in meer of mindere mate van het advies afwijken. In alle gevallen speelt de student een essentiële rol: hij/zij moet immers zelf het initiatief nemen om een dergelijk traject aan te gaan en moet zelf de voortgang van het traject bewaken. Het is lastig, zo niet ondoenlijk voor instellingen om studen-
28 Van den Wijngaart, M. (2007). De toegankelijkheid van het beroepsonderwijs voor gehandicapten en chronisch zieken. Nijmegen: ITS.
121
ten met een functiebeperking te begeleiden wanneer deze studenten, om meer of minder voor de hand liggende redenen - zo is uit de casestudies gebleken – hun functiebeperking niet of niet tijdig kenbaar willen maken of wanneer studenten hun teleurstelling, ontevredenheid of zelfs klachten over het gebrek aan voorzieningen of maatregelen niet (tijdig) melden. Juist omdat de ondersteuning van studenten met een functiebeperking vaak individuele trajecten betreft (ook wanneer er sprake is van veel voorkomende functiebeperkingen als dyslexie29), waarbij er op diverse momenten wat mis kan gaan met het aanvragen, toekennen en uitvoeren van de benodigde voorzieningen, is het van belang dat de instelling gespitst is op het borgen van de kwaliteit van de dienstverlening.
Het beeld dat uit de casestudies opstijgt voor wat betreft de zorg voor de kwaliteit van de voorzieningen voor het studeren met een functiebeperking laat geen grote verschillen zien tussen universiteit en hogeschool. In beide gevallen heeft er in de periode 2006-2009 een versnelling plaats gevonden in het tot stand brengen van beleidsplannen en andere relevante documenten. Deze zouden zonder de subsidie van het Ministerie van Onderwijs voor deze activiteiten, zo werd verteld, ook wel ontwikkeld zijn, maar ‘ongetwijfeld in een trager tempo’.
De onderwijs- en examenreglementen zijn bijvoorbeeld op veel plaatsen uitgebreid met het oog op voorzieningen voor studenten met een functiebeperking. Volgens de studentendecanen hebben echter niet alle opleidingen altijd alle mogelijke wijzigingen overgenomen, een voorbeeld van hoe binnen dezelfde instelling ook met betrekking tot wet- en regelgeving variatie mogelijk is. Het beleid is sinds enkele jaren duidelijk verruimd van alleen fysieke functiebeperkingen naar een breder scala aan functiebeperkingen (dyslexie, autisme en psychische beperkingen etc.). Medewerkers geven aan dat er een toename is van studenten met psychische belemmeringen. Op deze ontwikkeling is gereageerd door onder meer het opstarten van begeleidingsgroepen voor studenten met ASS.
Eén lid van het College van Bestuur, zowel bij de universiteit als bij de hogeschool, heeft ‘studeren met een functiebeperking’ in portefeuille. In beide gevallen is de primaire verantwoordelijkheid voor het beleid bij de faculteiten en opleidingen belegd. Bij de hogeschool worden de instituutsdirecteuren van het centrale beleid op de hoogte gesteld en zijn zij verantwoordelijk om de informatie binnen de eigen opleiding verder kenbaar te maken. Het bestuur spreekt de directeuren aan op hun verantwoordelijkheid, waardoor de vrijblijvendheid rond het studeren met een functiebeperking in de afgelopen jaren is teruggedrongen. De studentendecanen zien toe op de kwaliteit van de voorzieningen voor studenten met een beperking. Hiertoe geven ze gevraagd en ongevraagd advies en wanneer het mis dreigt te gaan trekken ze aan de bel bij de instituutsdirecteuren. Een van de door ons geïnterviewde studentendecanen geeft aan dat er meer aandacht mag komen voor dit thema en dat er door het College van Bestuur nog wat meer kan worden gestuurd.
Zowel aan de universiteit als de hogeschool krijgen de opleidingen geen extra budget voor de begeleiding van studenten met een functiebeperking. Het hoort bij hun reguliere taken en wordt uit regulier budget betaald. Opleidingen zijn vrij om zelf invulling te geven aan hun verantwoordelijkheid, een vrijheid die het gevaar in zich draagt - volgens veel van onze gesprekspartners in de casestudies - dat de aanpak
29 Dyslexie komt ook vaak in combinatie met andere functiebeperkingen voor.
122
persoonsafhankelijk is. Hierdoor is het bij de ene opleiding beter geregeld dan elders binnen dezelfde instelling. Aan de andere kant wordt deze vrijheid door iedereen die wij hierover gesproken hebben gewaardeerd. Het benodigde maatwerk kan namelijk, zo is de overtuiging, lang niet altijd in regels en procedures worden vastgelegd en men stelt het op prijs om bij opleidingsspecifieke vragen de kans te krijgen om eigen beleid te voeren.
De wijze van verspreiding en daarmee ook kennis van het centrale beleid blijkt te verschillen tussen de diverse opleidingen van zowel universiteit als hogeschool. Studentendecanen verspreiden het beleid via contacten met de studieloopbaanbegeleiders en studieadviseurs. Het is voor hen wel altijd de vraag ‘hoe brengen we dit onder de aandacht?’. Dit blijkt ook uit de interviews met docenten en studiebegeleiders. Deze zijn vaker niet dan wel goed bekend met het beleid en de (on)mogelijkheden van voorzieningen. De kennis hangt vaak nauw samen met het feit of studieloopbaanbegeleiders, studieadviseurs en docenten persoonlijk ervaring hebben met de begeleiding van studenten met een (bepaalde) functiebeperking.
Op de vraag of er centraal beleid is rondom studeren met een functiebeperking antwoorden aan de universiteit alle studieadviseurs bevestigend. In hoeverre men er ook bekend mee is, of denkt te zijn, verschilt. De meeste studieadviseurs noemen spontaan relevante beleidsdocumenten en/of kennen de relevante delen van de website. Het beleid gaat volgens de studieadviseurs vooral in op de algemene voorwaarden zoals de verplichting voor opleidingen om voorzieningen aan te brengen voor studenten met een functiebeperking, of op de procedure. De opleidingen kunnen in sterke mate hun eigen beleid bepalen. De medewerkers op centraal niveau geven aan dat faculteiten autonoom zijn, maar wel vaak gebruik maken van de kaders en richtlijnen die vanuit centraal niveau worden aangereikt. Faculteiten doen doorgaans wat er in die kaders is aangegeven, maar ze doen, uitzonderingen daargelaten, meestal niet méér. Een van de studieadviseurs geeft expliciet aan dat ze het prettig vindt dat het centraal beleid vrij beperkt is, omdat ze zo ruimte krijgt om zaken voor studenten te regelen. Dat heeft nadelen. Volgens onze casestudies is er namelijk maar één faculteit daadwerkelijk bezig geweest met aanvullend facultair beleid. De studieadviseurs van deze faculteit hebben in 2009 een nieuwe procedure bedacht voor de aanvraag en uitvoering van voorzieningen, waarvan de kern is dat studenten de hen toegekende voorzieningen zelf met de docent regelen. Daarnaast biedt deze faculteit, die opleidingen met een relatief kleine omvang kent, intakegesprekken aan aan alle studenten. Deze nemen overigens niet allemaal de uitnodiging voor een dergelijk gesprek aan.
Medewerkers op decentraal niveau hebben maar weinig tot geen zicht op andere opleidingen van dezelfde instelling met betrekking tot studeren met een functiebeperking. Het verschilt per opleiding en functie of en op welke wijze er informatie-uitwisseling plaatsvindt. Op het decentrale niveau is er ook nauwelijks contact met instanties als Handicap en Studie, UWV, MEE en Jopla. De studentendecanen hebben wel contact met Handicap en Studie voor cursussen, voorlichting en uitwisseling. De website bezoeken zij eveneens regelmatig. Contacten met het UWV of CIZ verlopen echter voornamelijk via studenten. Sporadisch stelt een studentendecaan op verzoek een verklaring voor dergelijke instanties op. Sommige opleidingen hebben contacten met andere (mbo) scholen over kansen van studenten met een functiebeperking.
123
Evaluatie Wij constateren, op basis van de in 2010 gehouden casestudies bij twee instellingen in het hoger onderwijs, dat er veelal sprake is van maatwerk. Maar ook dat het studeren met een functiebeperking volgens de door ons geïnterviewde medewerkers beter verloopt dan een aantal jaren geleden. Zo is voor zowel de hogeschool als de universiteit het plan van aanpak uit 2005 van grote betekenis geweest om het beleid aan te scherpen. De resultaten van het actieplan zijn door de hogeschool geëvalueerd30, waarbij bleek dat de meeste opleidingsinstituten initiatieven hadden ontplooid en er soms op opleidingsniveau aanvullend beleid was geformuleerd. Communicatie over deze aanvullingen met andere opleidingen, zo bleek uit onze interviews, vindt echter nauwelijks plaats. De hogeschool evalueert ook periodiek de instellingsbrede voorzieningen en volgt daarmee het uitgangspunt uit de beleidsnotitie van 2005. De resultaten worden, indien nodig, besproken in het overleg met de directeur studentvoorzieningen en het College van Bestuur (portefeuillehouder studeren met een functiebeperking). Ondanks deze evaluatie heeft hogeschool noch universiteit een goed cijfermatig inzicht op de studierendementen van studenten met een functiebeperking. Hierdoor kunnen zij in feite ook geen uitspraak doen over het effect van de inspanningen die zij treffen voor deze categorie studenten. Bij de door ons onderzochte opleidingen vindt nauwelijks of geen evaluatie op het niveau van de opleiding plaats. Ook een evaluatie van de tevredenheid met de voorzieningen voor het studeren met een functiebeperking ontbreekt.
Tijdens de periode waarin de universiteit het actieplan uitvoerde werd dit proces begeleid door een stuurgroep. De centraal werkende medewerkers en één van de studentendecanen geven aan dat faculteiten niet evalueren. Binnen één opleiding wordt er wel informeel per specifieke aanpassing geëvalueerd, samen met de betrokken student. Uit de gesprekken met studieadviseurs bleek eveneens dat zij niet expliciet evalueren en onbekend zijn met eventuele evaluaties op centraal niveau. De faculteit met een eigen uitvoeringsregeling heeft deze regeling wel intern (in een overleg met de studieadviseurs) geëvalueerd. Momenteel kijkt de universiteit, mede naar aanleiding van het rapport van de Inspectie van het Onderwijs31 en de rapportage van de Commissie Maatstaf32, vooruit en wordt een analyse gemaakt van de huidige stand van zaken. Wellicht, zo geeft een medewerker aan, mondt dit uit in een nieuw actieplan. In het algemeen heerst de opvatting dat studenten en medewerkers in 2010 beter worden bediend dan in 2006. Toch blijft er werk aan de winkel of zoals één studentendecaan het uitdrukte: ‘studenten voelen zich lang niet altijd begrepen en medewerkers vinden ons soms lastig’.
Voor wat betreft het beleid stellen we vast vast dat de formele verankering van de aandacht voor studenten met een functiebeperking voldoende is gewaarborgd in de vorm van onderwijs- en examenreglement, inschrijving en studievoortgangsregistratie en tal van procedures voor intake en aanvraag van voorzieningen. Ook heeft scholing er toe bijgedragen dat er bij meer medewerkers sprake is van kennis en bereidheid om mee te denken over studiemogelijkheden voor studenten met een functiebeperking.
30 Eindrapportage ‘Actieplan terugdringing belemmeringen voor studenten met een functiebeperking’ (2009). 31 Onbelemmerd studeren. Beleid en voorzieningen voor studenten met een functiebeperking in het hoger onderwijs, 2009. 32 Meer mogelijk maken. Studeren met een functiebeperking in het hoger onderwijs, 2010.
124
De organisatie van een en ander is duidelijk neergezet met studentendecanen, studentenpsychologen, studieadviseurs, studieloopbaanbegeleiders en voorzieningen voor studieloopbaanbegeleiding. Wel is het lastig om studentenplatforms te introduceren en goed in de lucht te houden en bestaan er binnen de beide door ons onderzochte instellingen grote verschillen tussen opleidingen in de aandacht voor studenten met een functiebeperking en in de facilitering van studieloopbaanbegeleiders en contactpersonen. De evaluatie van het beleid rond Studeren met een functiebeperking kan op beide instellingen worden verbeterd.
7.3
De omgang met wet- en regelgeving
Wettelijke regelgeving vormt, samen met de visiedocumenten van de in de casestudies onderzochte hogeschool en universiteit het fundament voor het beleid voor studeren met een functiebeperking. De wet- en regelgeving heeft geleid tot aanpassing van het OER van beide instellingen. Bekendheid van medewerkers met de wet- en regelgeving33 hangt nauw samen met de functie die binnen de onderwijsinstelling wordt bekleed. De studentendecanen, stafmedewerkers en studieadviseurs zijn hiermee goed bekend. Docenten en studieloopbaanbegeleiders kennen daarentegen de wet- en regelgeving veel minder goed en voor hen functioneert het zelden als een externe prikkel in hun dagelijks werk. Voor wat betreft de toegankelijkheid van het hoger onderwijs werd een enkele keer tijdens de interviews opgemerkt dat wet- en regelgeving in uitzonderingsgevallen vraagtekens oproept. Dit speelt met name wanneer docenten of studieadviseurs van mening zijn dat een opleiding vanwege een bepaalde functiebeperking niet of nauwelijks geschikt is. Het is dan voor docenten de vraag of deze studenten zich later in de beroepspraktijk kunnen redden. Ongeschiktheid voor een opleiding vanwege een functiebeperking komt echter maar sporadisch voor en wij hebben in de casestudies, waarbij er expliciet naar werd gevraagd, één keer vastgesteld dat studenten is geadviseerd om een andere opleiding te gaan volgen34. Een van de door ons geïnterviewde medewerkers heeft zelf meegemaakt dat een student vanwege zijn of haar functiebeperking is gevraagd om niet te starten met een bepaalde opleiding. De geïnterviewden die op centraal niveau werken waren ten tijde van het onderzoek relatief goed bekend met het wetsvoorstel om studeren met een functiebeperking mee te nemen in de accreditatie35. Medewerkers op decentraal niveau wisten dit toen nog niet. Bij de hogeschool stond men positief tegenover accreditatie en werd aangegeven dat dit het meeste effect zou sorteren, wanneer de accreditatie op opleidingsniveau naar het studeren met een functiebeperking zou kijken. Het meenemen van studeren met een functiebeperking in de accreditatie kan voor opleidingen een goede externe prikkel zijn, aldus een stafmedewerker. In tegenstelling tot de hogeschool beoordeelden studentendecaan en op centraal niveau werkende medewerkers van de universiteit de opname in de accreditatie als te ad hoc. Zij vinden het te veel een deelaspect en gaven aan dat er dan nog veel meer onderwerpen geschikt zouden zijn voor opname in de accreditatie. Zij zagen ook op tegen de administratieve belasting en waren van mening dat accreditatie niet het beste instrument is om meer aandacht te krijgen voor het onderwerp.
33 Wet Gelijke Behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbhcz) en Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (Whw). Ook de Wet op de studiefinanciering maakt deel uit van het wettelijk kader. We hebben de mening van medewerkers over deze wet niet bevraagd. 34 Tijdens de casestudies werd in een gesprek met een studieadviseur een toen al wat ouder voorbeeld genoemd van een pedagogiekstudent met autisme van wie tijdens de stage bleek dat hij niet goed kon omgaan met huilende kinderen. Na overleg heeft de student zelf besloten om van opleiding te veranderen. 35 Dit wetsvoorstel is in 2010 aangenomen.
125
7.4
De praktijk
Verspreiding van informatie Er zijn meerdere manieren waarop medewerkers met elkaar in contact komen en informatie over studeren met een functiebeperking kunnen verspreiden en ontvangen. De studentendecanen aan de universiteit houden wekelijks overleg en houden direct of indirect opleidingsdirecteuren, studieloopbaanbegeleiders en studieadviseurs op de hoogte door middel van een gedeelde e-mailgroep, e-mails, website of door aanwezigheid op het overleg dat alle studieadviseurs een aantal keren per jaar hebben. De studieadviseurs aan de universiteit wisselen ook regelmatig informatie met elkaar uit, bijvoorbeeld wanneer zij samen naar een cursus gaan. Een voorbeeld is de cursus vanuit het studentendecanaat over nieuwe wet- en regelgeving. Studieadviseurs geven ook aan dat ze regelmatig bellen met de studentendecanen. Aan het begin van het studiejaar ontvangen alle studieadviseurs van de studentendecaan een informatieladder met het trainingsaanbod voor studenten. De trainingen voor studieadviseurs of studentbegeleiders worden per e-mail verstuurd door de studentendecanen en staan op de medewerkerwebsite. De andere medewerkers van de opleiding worden door de studieadviseurs op de hoogte gesteld van mogelijkheden en voorzieningen. Mentoren worden door studieadviseurs ingewerkt en hebben een aantal keer per jaar een bijeenkomst met elkaar. Docenten komen ook regelmatig bij de studieadviseur voor informatie of advies als er iets bij een specifieke student speelt. De studentendecanen aan hogeschool en universiteit hebben contact met Handicap & Studie. Bijeenkomsten worden bezocht en soms worden er studenten gewezen op specifieke diensten van Handicap & Studie. Contact met het UWV vindt plaats om informatie over de Wajong of over elders verworven competenties te krijgen. Deze contacten zijn er nauwelijks om voorzieningen te regelen, het is meer een formaliteit dat de studentendecaan een handtekening moet zetten. Met bureau MEE heeft de studentendecaan nauwelijks contact, soms verwijst ze studenten naar hen door. Slechts één studieadviseur heeft contacten met Handicap & Studie. Geen van de docenten die wij hebben gesproken heeft contact met externe organisaties.
Toegankelijkheid Aan de toegankelijkheid van de onderwijsinstelling kunnen meerdere aspecten worden onderscheiden. Ten eerste de fysieke toegankelijkheid. De door ons onderzochte universiteit is er een met verschillende gebouwen die verspreid liggen. De studentendecaan beoordeelt de fysieke toegankelijkheid als matig, omdat veel van oude gebouwen gebruik wordt gemaakt. Deze universiteit heeft geen duidelijk overzicht van de fysieke voorzieningen in alle gebouwen (EHBO-ruimte, invalidentoilet, ringleiding etc.) en de verantwoordelijkheid voor een dergelijk overzicht is niet duidelijk belegd. De studieadviseurs en één van de door ons geïnterviewde docenten aan de universiteit geven aan dat de fysieke toegankelijkheid met de nieuwbouw recent is verbeterd. De fysieke toegankelijkheid van de hogeschool wordt als goed beoordeeld. Zo geeft een medewerker aan dat de opleiding waar hij/zij werkt deels in een oud gebouw gegeven wordt, maar er geen belemmerende beperkingen zijn. Ook wordt genoemd dat er op een bepaalde locatie een krappe lift is. Bij aanwezigheid van een student in een rolstoel wordt er dan standaard voor gezorgd dat de betreffende collegereeks op de begane grond plaats vindt. De aan de hogeschool geïnterviewde student met een functiebeperking aan het bewegingsapparaat gaf aan dat de reguliere invalidentoiletten voor haar niet voldoen. Bij inschrijving is een aanvraag ingediend voor een aangepast toilet. De studieadviseur heeft nog geprobeerd dit in de nieuwbouwplannen mee te
126
nemen, maar dat is niet gelukt. Hoewel de huidige voorziening niet optimaal is, vindt de student dat je dit ‘de school niet kunt aanrekenen’. Daarnaast vertelt zij dat wanneer het gebouw niet toegankelijk was geweest, ze in overleg naar mogelijkheden had kunnen kijken. De deuren zijn op sommige locaties te zwaar voor rolstoelgebruikers, maar haar ervaring is dat er altijd medestudenten zijn die willen helpen.
Over het algemeen kozen de geïnterviewde studenten de onderwijsinstelling niet met het oog op de voorzieningen voor hun beperking. Bij de keuze speelt voornamelijk het studieaanbod, de reputatie van de instelling en de reistijd een rol. De reistijd/reisafstand, zo bleek bij een aantal interviews, is voor sommige studenten met een functiebeperking - die in de thuisomgeving vaak over een specifiek aanbod aan voorzieningen beschikken - en/of het ouderlijk huis nog niet in het eerste jaar willen verlaten cruciaal om een bepaalde hogeschool of universiteit te kiezen. Door de geïnterviewden met een lichamelijke beperking is tijdens open dagen wel gelet op de fysieke toegankelijkheid van het gebouw. Over het algemeen bleek deze toegankelijkheid goed. Eén van de voormalige studenten geeft aan dat de fysieke toegankelijkheid bij de tweede studie die zij volgde minder was doordat deze opleiding in oudere gebouwen gehuisvest was. Toch voldeed de opleiding volgens haar wel aan de wettelijke eisen voor de fysieke toegankelijkheid. Een tweede aspect van toegankelijkheid is de digitale gebruikersvriendelijkheid van de instelling. De studentendecaan, maar ook een uitvoerend medewerker van de universiteit geeft aan dat dit beter kan, maar dat er in de afgelopen jaren wel het nodige is gebeurd. Vooral het actualiseren van de website met nieuwe informatie over Studeren met functiebeperkingen is een knelpunt. Een derde aspect van toegankelijkheid is voor zowel de student met een functiebeperking als voor zijn of haar docent de benaderbaarheid van centraal en decentraal werkende medewerkers om bepaalde vragen te beantwoorden of specifieke voorzieningen te treffen. Zowel aan de hogeschool als de universiteit wordt de benaderbaarheid van studentendecanen en studieadviseurs als goed beoordeeld. Op de eigen opleiding hebben studieadviseurs goed zicht en beoordelen ze de toegankelijkheid als voldoende tot goed.
Een docent merkte op dat hij de studie goed toegankelijk vindt voor studenten met dyslexie, maar dat de toegankelijkheid lastiger is te bepalen voor studenten met psychische belemmeringen. Het is in deze gevallen van belang dat ook een opleiding er oog voor heeft dat sommige studenten soms geholpen zijn met tijdige doorverwijzing naar specialistische hulp. Het helpt daarbij vaak als er naast studieadviseurs ook docenten aanwezig zijn die goede voelsprieten hebben voor studenten met psychische problematiek
De studenten uit onze casestudies vinden hun opleidingen allemaal voldoende toegankelijk. Meerdere studenten wijzen er wel op dat ze alles of bijna alles zelf moet regelen. Ze vinden het logisch dat het initiatief bij de student ligt, maar spreken ook uit dat zij grote behoefte aan informatie of begeleiding hebben of hadden en dat daar niet altijd direct goed op werd ingespeeld. Eén studente uit ons onderzoek vond het overigens vervelend dat het initiatief bij haar lag, omdat ze niet iemand is ‘die heel makkelijk om hulp vraagt’. Het wijst er op dat het principe ‘in eerste instantie vraagt de student hulp’ in uitzonderingsgevallen moet kunnen worden losgelaten: sommige studenten met een functiebeperking moeten over een eerste drempel heen geholpen kunnen worden.
127
Leerroutes van studenten en de overgang naar werk? In het voorafgaande is al duidelijk geworden dat het initiatief bij de student ligt. Omdat opleidingen verschillend met het onderwerp omgaan is er regelmatig sprake van maatwerk waar de niet-direct betrokkenen weinig of geen weet van hebben. Dit laatste (geen weet) is vaak het gevolg van het feit dat studenten met een functiebeperking zo gewoon mogelijk willen zijn. Een aantal van de studenten die door ons zijn geïnterviewd, geven aan dat zij zich, in iedere geval aanvankelijk, bewust niet oriënteerden op het studeren met een beperking; dit omdat zij principieel niet als een bijzondere student willen worden gekend. Na hun schooltijd (havo, vwo of mbo-4) wilden sommigen expliciet een nieuwe start maken zonder direct met hun beperking ‘te koop te lopen’. Het is dan ook van belang dat studievoorlichters en andere medewerkers die actief zijn in de eerste fase van het hoger onderwijs zich bewust zijn van dit psychologisch mechanisme onder (aankomende) eerstejaars (en bij open dagen en andere voorlichting alle aanstaande studenten wijzen op het beleid van de instelling voor het studeren met een functiebeperking). Onze casestudies wijzen uit dat maar weinig studenten met een functiebeperking op de relevante momenten (start studie, eerste tentamens, begin stage, start arbeidsmarkt, etc.) goed op hoogte zijn van de routes die zij op de instelling van hun keuze (hogeschool of universiteit) kunnen gaan volgen. De ‘aanwijsborden’ zijn voor hen, ook nadat ze de studie zijn gestart, in veel gevallen niet zichtbaar genoeg. Opleidingen dienen zich continu de vraag te stellen: zijn onze procedures en is onze informatieverstrekking voldoende zichtbaar voor studenten met een beperking? Maar ook: zijn de medewerkers voldoende op de hoogte van de te volgen route? Een aantal van de door ons geïnterviewde studenten én medewerkers gaf aan dat de instellingen actiever kunnen zijn, bijvoorbeeld door studenten en docenten nog actiever te wijzen op het feit dat studenten met een functiebeperking meer kans lopen op studievertraging. Studenten kunnen ook nog meer geattendeerd worden op de mogelijkheid om af te wijken van de standaard planning van vakken, tentamens en (vooral van toepassing op hogescholen) externe stages. Het bewustzijn dat de overgang van studie naar werk voor studenten met een functiebeperking lastig kan zijn verdient eveneens meer aandacht van onderwijsinstellingen, want hoewel sommige geïnterviewde studenten in eerste instantie geen problemen verwachten, blijkt de overgang naar de stage en van studie naar werk vanwege hun functiebeperking in de praktijk soms tegen te vallen. Binnen de opleidingen is sprake van een grote verscheidenheid in de begeleiding van studenten met een functiebeperking. De geïnvesteerde tijd, frequentie van het aantal contactmomenten en de intensiviteit van de begeleiding zijn nogal divers. De algemene beleving is dat er nauwelijks geoormerkte tijd beschikbaar is voor het begeleiden van studenten met een functiebeperking. Omdat de functiebeperkingen zo enorm verschillend zijn en sommige beperkingen maar eens in de zo veel jaar voorkomen op een bepaalde opleiding is het lastig om een kengetal te formuleren voor wat ‘voldoende tijd en geld’ is om extra begeleiding van studenten met een functiebeperking (ten opzichte van reguliere studenten) beter te faciliteren.
128
7.5
Leerroutes van medewerkers: deskundigheidsbevordering
De studentendecanen De studentendecaan wordt als de sleutelfiguur gezien voor de instelling wanneer het om de expertise voor het Studeren met een functiebeperking gaat en om de advisering over de aanvraag van voorzieningen. De studieadviseurs beoordelen de deskundigheid van de studentendecanen als goed. De studentendecanen beschikken volgens hen over veel kennis en zijn actief in het verspreiden van die informatie. Studentendecanen doen zelf geen diagnostiek, maar verwijzen sommige studenten wel door naar specialisten. Studentendecanen hebben over het algemeen goed contact met de medewerkers van de opleidingen. Zij investeren in overleg, gaan uit zichzelf langs bij relevant overleg van studieloopbaanbegeleiders of studieadviseurs en stellen hen meestal goed op de hoogte van de (on)mogelijkheden. De decentraal werkende medewerkers verwachten dat de studentendecaan waarborgt dat eventuele maatregelen of voorzieningen aansluiten op het instellingsbeleid of bij de relevante wet- en regelgeving. De studentendecanen beschikken over een goed netwerk dat actief wordt bijgehouden en de deskundigheid is groot. Zo zit de universitaire studentendecaan die wij gesproken hebben in de commissie over studeren met een functiebeperking van de landelijke studentendecanen36 en onderhoudt zij bijvoorbeeld contact met een hoogleraar dyslexie. Bij specifieke beperkingen gaat ze zelf op zoek naar informatie door bijvoorbeeld contact op te nemen met deskundigen binnen de instelling (arts, psycholoog). De kennis die ze opdoet wordt in overleggen met de andere studentendecanen overgedragen. De verwachtingen over studieloopbaanbegeleiders, studieadviseurs en docenten zijn minder hooggespannen. Vooral studenten zijn van mening dat deze vooral hulpvaardig dienen te zijn. Sommige onder hen worden overigens vaak wel deskundig als ze met het onderwerp te maken krijgen in het geval van een concrete casus binnen hun opleiding. Daarbij is dat laatste wel afhankelijk van de mate van openheid van de betrokken student. Ons algemene beeld is dat studenten zelf vaak het meest deskundig te zijn over hun eigen functiebeperking en zij van medewerkers van hun opleiding niet zozeer expertise als wel hulp vragen.
De studieadviseurs en studieloopbaanbegeleiders Studieadviseurs en studieloopbaanbegeleiders zijn binnen de opleiding meestal het eerste aanspreekpunt voor studenten met een functiebeperking. De studieadviseur ontwerpt ook protocollen en tussen de studieadviseurs van één van de door ons onderzochte opleidingen vond regelmatig informatie-uitwisseling over studeren met een functiebeperking plaats. Deze aanpak is ook gedemonstreerd bij een andere opleiding van dezelfde onderwijsinstelling, al betrof het hier wel een eenmalige uitwisseling van informatie. Een voorbeeld van een ‘good practice’ is om tijdens voorlichtingsdagen studenten die een vraag hebben over Studeren met een functiebeperking direct ook uit te nodigen voor een nader gesprek.
Uit de casestudies bleek dat, sterk afhankelijk van het type opleiding er soms ook specifieke expertise in eigen huis is (psychologen, taaldeskundigen), dat wil zeggen vakdocenten die in enkele gevallen wel eens om advies worden gevraagd door collega’s. In sommige situaties werden studenten met een functiebeperking doorverwezen naar een studentenpsycholoog.
36 LBS: landelijk beraad studentdecanen. Dit beraad heeft een commissie Studeren met een Handicap waarbij ook twee studentdecanen uit het hbo aanschuiven. De studentdecanen van de hogescholen kennen iets vergelijkbaars: de LOSHBO.
129
De studieloopbaanbegeleiders aan de hogeschool zijn het aanspreekpunt voor studenten met opleidingsspecifieke vragen. Het verschilt per opleiding of studenten gedurende de hele opleiding dezelfde begeleider hebben om hun studievoortgang te monitoren. Het besef bij studieloopbaanbegeleiders om op het juiste moment door te verwijzen wanneer er sprake is van een functiebeperking is van groot belang. Er worden dan ook aan deze hogeschool instellingsbreed bijeenkomsten georganiseerd voor studieloopbaanbegeleiders en hun coördinatoren, waarin uitwisseling van expertise en van ervaringen plaatsvindt. Aldus wordt ook gestimuleerd – men kent elkaar al – dat studieloopbaanbegeleiders voor specifieke casussen te rade (kunnen) gaan bij collega’s van andere opleidingen.
Aan de universiteit die wij onderzochten bestaat een vergelijkbare vorm van overleg en onderlinge consultatie. Nieuwe studieadviseurs aan de universiteit worden door Studentenzaken getraind en enkele keren per jaar zijn er bijeenkomsten met alle studieadviseurs waarbij informatie wordt uitgewisseld en eventuele nieuwe voorzieningen worden gepresenteerd. Ook is er sprake van een e-mailgroep waarmee informatie en vragen rond worden gestuurd en bestaat er een nieuwsbrief en website voor de studieadviseurs. Eén studieadviseur geeft echter aan nooit iets met de mailgroep te hebben gedaan. Hij stapt met vragen eerder naar collega’s binnen de faculteit.
De lijnen met de studentendecanen zijn aan de universiteit over het algemeen kort en een studieadviseur geeft aan dat hij veel belt met de studentendecaan en dat het hierbij vooral om informatie-uitwisseling gaat. Ook de studentendecaan geeft aan dat de studieadviseurs haar weten te vinden en ze over het algemeen betrokken en actief zijn. Verschillen daarin worden, volgens de studentendecaan, ook veroorzaakt door de aantallen studenten die een studieadviseur begeleidt. Een studieadviseur geeft aan dat het haar ontbreekt aan tijd om haar deskundigheid op peil te houden. Wanneer de studentendecaan merkt dat deskundigheid ontbreekt bij de studieadviseurs, maakt ze een afspraak met hen. Vragen vanuit de studieadviseurs zijn volgens haar vooral gericht op doorverwijzing.
Uit de gesprekken blijkt dat studieadviseurs vooral behoefte hebben aan informatie over zaken waar ze het meest mee te maken hebben en informatie over nieuwere functiebeperkingen. Een studiebegeleider geeft aan dat bij haar de kennis over autisme door het buddysysteem is vergroot. Voor een ander blijft juist autisme nog een beperking waarover meer informatie nodig is. Ook aan informatie over ADHD/ADD heeft een studieadviseur behoefte. Een studieadviseur geeft aan dat als ze iets wil bijleren ze een landelijke cursus volgt, hiervoor zijn genoeg mogelijkheden. De trainingen die de onderwijsinstelling aanbiedt, voegen voor haar weinig toe.
Docenten Docenten verwijzen studenten vaak door naar de studieloopbaanbegeleider, de studieadviseur of de studentendecaan. Docenten zijn niet altijd op de hoogte van functiebeperkingen bij studenten; het verschilt ook per student of hij of zij hun beperking kenbaar maken aan hun docenten. Zo troffen we binnen de hogeschool in een van de casestudies een dyslexiestudent aan die aan een kleine opleiding studeert. Er heerst een goede sfeer en docenten weten dat hij dyslexie heeft. Dit heeft hij hen verteld en het staat ook op een lijst die docenten hebben. Bij schriftelijke opdrachten of verslagen krijgt hij van docenten soms de terugkoppeling: ‘let op je spelling’. Een andere geïnterviewde dyslexiestudent echter heeft haar
130
functiebeperking bewust niet aan docenten kenbaar gemaakt, omdat zij op dezelfde manier behandeld wilde worden als andere studenten. Hierdoor krijgt zij geen individuele feedback.
Binnen beide onderzochte instellingen geven de medewerkers op centraal niveau, waaronder de studentendecaan en de studieadviseurs, aan dat de docenten minder kundig zijn. Docenten volgen, net als de studieadviseurs, een professionaliseringscursus, maar deze is vooral gericht op het uitoefenen van het vak. De op centraal niveau werkende medewerkers geven aan dat het belangrijk is dat docenten signaleren (‘voelsprieten hebben’) en doorverwijzen. Medewerkers van de opleiding worden meestal geïnformeerd door de studieadviseurs; één studieadviseur geeft aan dat deze contacten vooral via de coördinator of opleidingsdirecteur lopen. Binnen een opleiding is expliciet verwoord dat mentoren worden ingewerkt door de studieadviseurs. Daarnaast hebben zij twee keer per jaar een bijeenkomst met elkaar waar studeren met een functiebeperking ook aan bod kan komen. Inmiddels zijn aan deze universiteit de extra voorzieningen voor dyslexiestudenten goed geregeld, werkt het buddysysteem volgens betrokkenen uitstekend en is passend maatwerk mogelijk: docenten gaan over het algemeen schappelijk om met extra maatregelen en specifieke voorzieningen die er voor studenten met een functiebeperking zijn getroffen.
Eén van de studentendecanen aan de universiteit merkt op dat docenten vaak zeggen dat zij geen tijd hebben. Er zijn ook nog steeds docenten die dyslexie geen beperking vinden, maar er kwamen ook veel positieve voorbeelden in de gesprekken naar voren: ervaren docenten, bijvoorbeeld, die een functiebeperking bij een student opmerken en zowel student als studieadviseur hierop attenderen, zodat er een nader gesprek kan plaats vinden. De studentendecaan heeft het idee dat het contact tussen docenten en studieadviseurs goed is.
Een studieadviseur stelt vast dat docenten in hun lessen soms nog meer in kunnen spelen op eventueel aanwezige functiebeperkingen. Docenten moeten daarvoor wel weten hoe ze om moeten gaan met bijvoorbeeld dyslexie en autisme. Ook andere studieadviseurs vinden dat docenten meer zouden kunnen weten over wat bepaalde functiebeperkingen inhouden of wat mogelijke problemen kunnen zijn. Docenten zouden te vaak een afwachtende houding aannemen en volgens een studieadviseur gaan docenten pas op zoek naar informatie als het thema op hun pad komt. Docenten kloppen dan wel bij de studieadviseur aan voor informatie of advies. De studieadviseur kan hen dan alleen algemene informatie geven en weinig vertellen over de student zelf omdat het vertrouwelijke informatie betreft. Ook docenten vinden dit een lastig punt.
Met de handleiding is volgens de studentendecaan geprobeerd meer bekendheid te geven aan het thema. De meeste studieadviseurs noemen dit document spontaan, maar geen enkele docent noemt het. Ook op de themabijeenkomst die twee jaar geleden is georganiseerd kwamen geen docenten af.
De helft van de docenten die we hebben gesproken vindt zichzelf ondeskundig rondom psychische problematiek. Deze docenten vinden het wel belangrijk dat zij hierin geschoold worden. De andere docenten hebben geen behoefte aan deskundigheid. De specialisten zijn, volgens hen, de studieadviseurs en de studentendecanen. Docenten voeren het advies uit dat van deze specialisten komt. De studentendecaan vertelt te zijn uitgenodigd om over studeren met een functiebeperking te praten tijdens een bijeenkomst
131
met alle tutoren/docenten van de opleiding waarvoor zij de studentendecaan is. Ze geeft aan dat dit fysieke contact beter werkt dan flyers uitdelen of verwijzen naar de website. Ook docenten vertellen in deze bijeenkomsten meer. Dergelijke bijeenkomsten zouden volgens de studentendecaan meer kunnen/moeten plaatsvinden.
Het oordeel van studenten De door ons geïnterviewde studenten geven aan dat de meeste medewerkers met wie zij te maken hebben gehad tijdens hun studie over voldoende deskundigheid beschikken om hun rol te kunnen vervullen. Er zijn veel positieve ervaringen met de medewerkers in de casestudies naar voren gekomen. Zo heeft een student in diverse gesprekken met de studentendecaan voorzieningen geregeld. De studieloopbaanbegeleider was betrokken en indien tentamenvoorzieningen niet geregeld waren, werd dit ter plekke alsnog gedaan. Een andere student heeft ook goede ervaringen met een begripvolle studentendecaan. Een student met ervaringen binnen twee opleidingen geeft aan tevreden te zijn over de studieadviseur van beide opleidingen. Een aantal studenten vertelt dat de docenten vooraf niet waren ingelicht over de functiebeperking. Dit wordt door hen niet als noodzakelijk gezien. Vaak met als reden aan dat ze geen stempel opgedrukt willen krijgen en de studie volledig op eigen kracht willen doen.
7.6
Samenvatting en conclusies
Welke voorzieningen voor studeren met een functiebeperking bieden de hoger onderwijsinstellingen zoal aan, wordt een specifiek beleidsplan gevolgd en is er sprake van evaluatie? We stelden (in paragraaf 7.1) vast dat er in de afgelopen jaren nieuwe initiatieven zijn ontstaan aan universiteiten en hogescholen om het studeren met een beperking beter te faciliteren. De vrijblijvendheid rond het studeren met een functiebeperking is verder teruggedrongen. De studenten uit onze casestudies vinden hun opleidingen voldoende toegankelijk. Meerdere studenten wijzen er wel op dat ze alles of bijna alles zelf moet regelen. Over het algemeen kozen de geïnterviewde studenten de instelling niet met het oog op de voorzieningen voor hun beperking. Bij hun keuze speelt voornamelijk het studieaanbod, de reputatie van de instelling en de reistijd een rol.
Over het algemeen bleek de fysieke toegankelijkheid goed. Een ander aspect van toegankelijkheid, de digitale gebruikersvriendelijkheid blijft aandacht vragen: vooral het actualiseren van websites met informatie over studeren met functiebeperkingen kan beter volgens de studenten. Een derde aspect van toegankelijkheid: de benaderbaarheid van studentendecanen en studieadviseurs om vragen te beantwoorden of specifieke voorzieningen te treffen, wordt als goed beoordeeld. Het helpt daarbij als er, naast studieadviseurs, ook docenten aanwezig zijn die goede voelsprieten hebben voor studenten met psychische problematiek.
Bij de universiteit en hogeschool die in de casestudies centraal stonden heeft er tussen 2006 en 2009 een versnelling plaats gevonden in het tot stand brengen van beleidsplannen. Hogeschool noch universiteit hebben echter een goed cijfermatig zicht op de rendementen van studenten met een functiebeperking. Hierdoor kunnen zij ook geen uitspraak doen over het effect van de inspanningen die zij treffen voor deze categorie studenten.
132
De evaluatie van wat er in deze plannen wordt aangekondigd en/of afgesproken vindt op het niveau van de opleiding weinig systematisch plaats. Evalueren is overigens ook niet eenvoudig, omdat er vaak sprake is van maatwerk. Bij de ene opleiding zijn hierdoor zaken soms anders en beter geregeld dan elders binnen dezelfde instelling. Dit maatwerk kan ook lang niet altijd in regels en procedures worden vastgelegd.
Hoe is het met de deskundigheid van medewerkers op het terrein van studeren met een functiebeperking gesteld en over welke facetten zijn studenten met een functiebeperking meer of minder tevreden? De door ons geïnterviewde studenten geven aan dat de meeste medewerkers met wie zij te maken hebben over voldoende deskundigheid beschikken. Een aantal studenten vertelt dat de docenten vooraf niet waren ingelicht over de functiebeperking. Dit wordt door studenten namelijk lang niet altijd als noodzakelijk gezien, vaak met als reden dat ze geen stempel opgedrukt willen krijgen.
De studentendecaan is de sleutelfiguur als het om de expertise voor het studeren met een functiebeperking gaat en om de advisering over de aanvraag van voorzieningen. De verwachtingen over studieloopbaanbegeleiders, studieadviseurs en docenten zijn minder hooggespannen. Binnen de beide door ons onderzochte instellingen melden de medewerkers op centraal niveau, waaronder de studentendecaan en de studieadviseurs, dat docenten vaak minder kundig zijn. Zij geven aan dat het belangrijk is dat docenten signaleren (‘voelsprieten hebben’) en doorverwijzen.
Vooral studenten zijn van mening dat docenten vooral hulpvaardigheid moeten bieden. Sommige onder hen worden overigens vaak deskundig als ze te maken krijgen met een concrete casus. Daarbij is dat laatste wel afhankelijk van de mate van openheid van de betrokken student. Ons algemene beeld is dat studenten zelf vaak het meest deskundig te zijn over hun eigen functiebeperking en zij van medewerkers van hun opleiding niet zozeer expertise als wel hulp vragen.
Zijn er aangrijpingspunten om vertraging en uitval van studenten met een functiebeperking terug te dringen en zo ja, waar liggen dan de beste kansen? Omdat opleidingen verschillend met het studeren met een functiebeperking omgaan is er vaak sprake van maatwerk waar de niet-direct betrokkenen weinig of geen weet van hebben. Dit laatste (geen weet) is ook vaak het gevolg van het feit dat studenten met een functiebeperking zo gewoon mogelijk willen zijn. Het is van belang dat studievoorlichters en andere medewerkers die actief zijn in de eerste fase van het hoger onderwijs zich bewust zijn van dit psychologisch mechanisme onder (aankomende) eerstejaars. Onze casestudies wijzen uit dat maar weinig studenten met een functiebeperking op de relevante momenten (start studie, eerste tentamens, begin stage, start arbeidsmarkt, etc.) goed op hoogte zijn van de routes die zij op de instelling van hun keuze kunnen volgen. Opleidingen dienen zich continu de vraag te stellen: zijn onze procedures en is onze informatieverstrekking voldoende zichtbaar voor studenten met een beperking? Maar ook: zijn de medewerkers wel voldoende op de hoogte van de te volgen routes voor deze specifieke studenten? Een aantal van de door ons geïnterviewde studenten én medewerkers gaf aan dat de instellingen actiever kunnen zijn, bijvoorbeeld door studenten en docenten meer te wijzen op het feit dat studenten met een functiebeperking meer kans lopen op studievertraging.
133
Studenten kunnen meer geattendeerd worden op de mogelijkheid om af te wijken van de standaard planning van vakken, tentamens en stages. Het bewustzijn dat de overgang van studie naar werk voor studenten met een functiebeperking lastig kan zijn verdient eveneens meer aandacht.
134
8
Conclusies
Dit onderzoek, dat te typeren is als een combinatie van grootschalig kwantitatief en kleinschalig kwalitatief onderzoek, geeft antwoord op vier hoofdvragen en daarvan afgeleide deelvragen. Dit slothoofdstuk wordt ingedeeld naar de vier hoofdvragen en sluit af met een paragraaf over het beleid en de praktijk in de twee onderzochte onderwijsinstellingen en geeft tot slot aangrijpingspunten voor het beleid. Deze aangrijpingspunten voor het beleid zijn vooral uit de kwalitatieve gesprekken naar voren gekomen. De vier hoofdvragen zijn:
1.
Hoeveel studenten met een functiebeperking zijn er en welke ontwikkelingen hebben zich in de afgelopen jaren voorgedaan?
2. 3.
Hoe verloopt de opstap van het voortgezet naar het hoger onderwijs? Wat bieden de instellingen in het hoger onderwijs aan ondersteuning voor studenten met een functiebeperking en wat zijn de effecten daarvan?
4.
Welke oorzaken zijn er aanwijsbaar voor studievertraging en uitval van studenten met een functiebeperking?
We beginnen in deze conclusies met de tweede hoofdvraag en geven een schets van de situatie in de bovenbouw van vooropleiding en de achtergronden bij de instroom van studenten met een functiebeperking in het hoger onderwijs.
8.1
Bovenbouw van vooropleiding en instroom in het hoger onderwijs
Situatie in de bovenbouw van vooropleiding Om een beeld te verkrijgen van de startpositie in het hoger onderwijs van studenten met een functiebeperking wordt eerst teruggegaan naar de laatste jaren in de vooropleiding: de bovenbouw van havo of vwo en het mbo.
Leerlingen kunnen extra ondersteuning krijgen door de leerlinggebonden financiering. Een klein deel van de leerlingen ontvangt dit. De school kan daarnaast ook hulp bieden die wordt betaald uit de lumpsum. In totaal zegt meer dan de helft van de studenten met een functiebeperking dat zij gebruik maakten van de hulp die hen door de school werd geboden. Onder leerlingen in het mbo ligt dit lager dan onder havo’ers en vwo’ers. Het meest maakten studenten met dyslexie of een stoornis in het autistisch spectrum gebruik van de door school geboden hulp.
De tevredenheid over de geboden hulp is over het algemeen hoog. De meeste leerlingen met een functiebeperking vinden dat zij even goed in staat waren de schoolopleiding af te ronden als hun medeleerlingen.
De studenten met een mbo-vooropleiding zijn over de geboden hulp op school destijds iets minder tevreden. Studenten op een mbo-school nemen ook vaker zelf het initiatief om hulp te krijgen van school.
135
Studenten met een functiebeperking schatten hun kansen op succes in de maatschappij op allerlei gebieden (sociale deelname, onderwijs, arbeidsmarkt) hoog in.
Studenten zonder functiebeperking geven vaker dan studenten met een functiebeperking aan dat ze veel advies hebben gehad over de overstap naar het vervolgonderwijs. Dat studenten met een functiebeperking minder vaak ervaren dat ze veel advies krijgen, kan erop duiden dat minder dan bij de andere studenten aan hun behoefte aan advies wordt tegemoet gekomen.
Instroom in het hoger onderwijs Een groot deel van de mbo4/havo/vwo-gediplomeerden dat nog niet is gaan studeren ten tijde van de meting, zal dat alsnog gaan doen. Veel van de mbo4/havo/vwo-gediplomeerden geeft namelijk aan dat ze eerst een jaar wat anders willen gaan doen. Gediplomeerden met een functiebeperking stromen in dit onderzoek minder snel door naar het hoger onderwijs dan andere studenten.
Leerlingen met een functiebeperking verschillen wat betreft de redenen om niet te gaan studeren niet noemenswaardig van andere leerlingen. Wel lijken de havo-gediplomeerden met een functiebeperking vaker eerst nog vwo te gaan doen dan de havo-gediplomeerden zonder functiebeperking. Wellicht hebben leerlingen met een functiebeperking ‘lager ingezet’ en gaan ze eerder havo doen, terwijl ze vwo aankunnen. Dat zou een interessante vraag kunnen zijn voor vervolgonderzoek.
Wat de leerlingen volgens henzelf goed zou helpen om te gaan studeren in het hoger onderwijs, ligt op het vlak van studiekeuze: hulp bij de keuze voor een opleiding en goede informatie over studeren. De meerderheid van de studenten (86%) geeft aan dat voorzieningen voor studenten met een functiebeperking geen rol speelden bij de keuze voor de instelling.
8.2
Omvang en kenmerken van de groep studenten met een functiebeperking
De eerste hoofdvraag van het onderzoek gaat in op de omvang van de groep studenten met een functiebeperking en welke ontwikkelingen zich daarin hebben voorgedaan in de afgelopen jaren. Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn verschillende databronnen gebruikt: diverse jaren van de Studentenmonitor Hoger Onderwijs, de startmonitor Hoger Onderwijs, de Nationale Studentenenquête en resultaten van onderzoek van Verwey Jonker uit 2001 en 2005. Deze hoofdvraag is onderverdeeld in een aantal deelvragen die hierna geïntegreerd worden beantwoord. Dit is ook gedaan om te veel herhaling van resultaten in de tekst te voorkomen.
Hoeveel studenten met een functiebeperking die daadwerkelijk hulp nodig hebben waren er in 2010 en welke kenmerken vertoont deze groep?
Is deze groep gegroeid sinds de eerste meting van deze longitudinale studie in 2008?
Hoe verhoudt het antwoord op deze vragen zich tot resultaten uit andere studies en hoe kunnen eventuele verschillen worden verklaard?
136
Uit het onderzoek ‘Studeren met een functiebeperking 2010’ blijkt dat 21 procent van de studenten een functiebeperking heeft. De groep studenten met een functiebeperking is volgens deze longitudinale studie dus licht gedaald. Acht procent van alle studenten ervaart, ondanks de hulpmiddelen die zij ontvangen, belemmeringen in hun studie. Het percentage dat belemmerd wordt is nagenoeg stabiel.
Op basis van de diverse databronnen zijn de meest voorkomende beperkingen dyslexie, ADHD of concentratieproblemen en psychische ziekten. De intervallen van deze schattingen rondom de werkelijke aantallen zijn groot. De genoemde beperkingen leiden, samen met vermoeidheid of energietekort tot de grootste belemmeringen tijdens de studie.
Op basis van de diverse onderzoeken kunnen we stellen dat mannen vaker last hebben van concentratieproblemen, dyslexie en stoornissen in het autistisch spectrum. Vrouwen kampen daarentegen vaker met pijnklachten, energietekort en psychische stoornissen, bewegingsbeperkingen of chronische aandoeningen. Allochtone studenten hebben in vergelijking met autochtone studenten vaker last van psychische problemen, slaapstoornissen, concentratieproblemen, spraakproblemen, visuele problemen en vermoeidheidsklachten. Zij hebben minder vaak dyslexie. Verschillen tussen eerstejaars en ouderejaars studenten zijn erg klein. In het hbo komt dyslexie en autisme vaker voor. In het wo zien we iets meer studenten met psychische problemen.
Het aantal studenten met een functiebeperking is vanwege een grote diversiteit aan vraagformuleringen in de verschillende onderzoeken niet eenduidig vast te stellen. In de onderzochte onderzoeken liepen de percentages studenten met een functiebeperking uiteen van zeven tot 29 procent. Het aandeel studenten dat daadwerkelijke belemmeringen ondervindt in deze studies varieert van vier tot vijftien procent. De verschillen manifesteren zich vooral in de mate waarin functiebeperkingen genoemd worden in de openingsvraag. Wordt de studenten een uitgebreide lijst van functiebeperkingen voorgelegd, dan valt het percentage hoog uit. Is deze lijst beperkter of wordt er een filtervraag gesteld die te maken heeft met de mate waarin studenten ook daadwerkelijk belemmeringen ervaren als gevolg van de functiebeperking, dan is het percentage beduidend lager.
Op basis van het beschikbare materiaal is een schatting gemaakt van het percentage studenten met een functiebeperking en het percentage studenten dat belemmerd wordt door die beperking. We concluderen dat tussen 12,1 en 19,3 procent van de studentenpopulatie in het hoger onderwijs kampt met een functiebeperking. Zes tot tien procent van de studenten ondervinden als gevolg hiervan belemmeringen in de studie. Omdat niet in alle onderzoeken is gevraagd naar de mate van belemmering hebben wij een derde schatting gemaakt die neerkomt op een aandeel daadwerkelijke belemmerde studenten tussen de negen en veertien procent.
137
8.3
Voorzieningen in het hoger onderwijs
De derde hoofdvraag van het onderzoek gaat over wat de instellingen ter ondersteuning aanbieden aan studenten met een functiebeperking. Deze hoofdvraag valt uiteen in vier deelvragen die hieronder worden beantwoord:
Hoe verloopt de voorlichting en de intake?
Voorlichting Vooral het informeren via websites/brochures en voorlichtingsdagen is toegenomen, waarbij universiteiten wat actiever voorlichten dan hogescholen. De studenten zijn over het algemeen redelijk positief over de voorlichting over studeren met een functiebeperking. Het lijkt erop dat in het wo actiever wordt voorgelicht dan in het hbo. In het wo zijn de studenten met een functiebeperking ook positiever over de voorlichting dan in het hbo. Studenten die in 2009 begonnen, zijn over het algemeen iets positiever over de voorlichting dan de studenten die in 2007 aan hun studie begonnen.
Wel geeft nog steeds de helft van de studenten met een functiebeperking aan dat ze zelf overal achteraan moeten als ze iets willen weten van de instelling. Het actualiseren van websites met nieuwe informatie over studeren met functiebeperking blijft een knelpunt.
De studenten die in het studiejaar 2009/2010 begonnen, brachten vaker de instelling op de hoogte van hun functiebeperking dan de studenten die in studiejaar 2007/2008 zijn begonnen met studeren. Daarbij zijn instellingen bij eerstejaars vaker op de hoogte van een functiebeperking dan bij ouderejaarsstudenten.
In 2007/2008 wilde een wat grotere meerderheid van de studenten meewerken aan registratie door de instelling dan in 2009/2010. Deze daling in bereidheid zou het effect kunnen zijn van het feit dat een betere registratie verwachtingen kan wekken bij studenten die niet worden waargemaakt. Overigens was ook circa een kwart van de scholen waar deze studenten opzaten vóór ze gingen studeren niet op de hoogte van de functiebeperking en maakte op de middelbare school niet meer dan de helft van de huidige studenten met een functiebeperking gebruik van begeleiding.
Intakegesprek Van de studenten met een functiebeperking heeft minder dan de helft een gesprek gehad bij de start van de studie over (mogelijke) begeleiding tijdens de studie. Het initiatief lag hier duidelijk bij de student. Van de groep die een gesprek heeft gehad, heeft bijna driekwart dit gesprek zelf aangevraagd. Bijna tweederde van de studenten heeft geen gesprek aangevraagd en/of aangeboden gekregen.
Studenten met een functiebeperking willen vaak niet al bij de start van de studie als een bijzondere student worden gekend. Het is dan ook van belang dat studievoorlichters en andere medewerkers die actief zijn in de eerste fase van het hoger onderwijs zich bewust zijn van dit psychologisch mechanisme onder (aankomende) eerstejaars.
138
Welke voorzieningen bieden de hoger onderwijsinstellingen volgens studenten met een functiebeperking aan (inventarisatie van de voorzieningen, algemeen en gekoppeld aan de functiebeperking) en hoe tevreden zijn studenten met deze voorzieningen? Naast de hierboven al besproken voorlichtingsactiviteiten en intakegesprekken maken veel studenten met een functiebeperking tijdens de studie gebruik van een breed scala aan voorzieningen. Bijzondere tentamenvoorzieningen (zoals extra tijd bij een tentamen) en de persoonlijke begeleiding van studenten (bij psychische belemmeringen, bij de studieloopbaan en bij het vinden van werk) worden over het algemeen voldoende aangeboden. Deze voorzieningen worden daarbij door de studenten positief gewaardeerd en als nuttig ervaren.
Bij een aantal voorzieningen zijn er relatief veel studenten die de voorziening wenselijk achten, maar bij wie de instelling de voorziening niet aanbiedt. Dat geldt voor de opgeknipte stages, persoonlijke tijd- en examenschema’s, colleges beluisteren via websites, individuele studieruimtes en een andere inhoud van sommige curriculumonderdelen. Bij de stages zijn er studenten die aangeven dat het opknippen van stages (in de tijd) voor hen zelfs een noodzakelijke voorziening is, maar dat hun instelling deze voorziening niet aanbiedt.
Voorzieningen die wel voldoende aangeboden worden, maar waar men gemiddeld genomen onvoldoende over te spreken is over de kwaliteit of het nut, zijn begeleiding bij dyslexie, bemiddeling voor stageplek en hulp van de medewerkers van de instelling bij het maken van opdrachten.
Opmerkelijk is dat studenten met een functiebeperking die in het hbo studeren vaker aangeven geholpen te zijn door de ondersteuning en voorzieningen dan wo-studenten met een functiebeperking.
Studenten met een functiebeperking oordelen negatiever dan andere studenten over de studielast, de studieroosters en de informatievoorziening. Gezien de relatief kleine verschillen gaat het echter te ver om op basis hiervan te spreken van een ‘handicapkloof’, zoals elders wel is geopperd. In de bestudering van studentoordelen (tevredenheid over de opleiding) kwam wel naar voren dat er sprake is van een groot onderscheid binnen de groep studenten met een functiebeperking. Allochtone studenten binnen deze groep zijn namelijk over nagenoeg alle facetten van het studeren minder tevreden dan de autochtone studenten. Vooral ten aanzien van de betrokkenheid bij de opleiding, informatievoorziening, de studielast en de studieroosters oordelen allochtone studenten met een functiebeperking duidelijk negatiever. De casestudies wijzen uit dat maar weinig studenten met een functiebeperking op de relevante momenten echt goed op hoogte zijn van de routes die zij op de instelling van hun keuze (hogeschool of universiteit) kunnen gaan volgen. Ook kunnen studenten met een functiebeperking er vaker op geattendeerd worden dat zij aandacht kunnen vragen voor de mogelijkheid om af te kunnen wijken van de standaard planning van vakken, tentamens en (vooral van toepassing op hogescholen) externe stages. Het bewustzijn dat de overgang van studie naar werk voor studenten met een functiebeperking lastig kan zijn, kan bij onderwijsinstellingen worden versterkt.
139
Is, volgens de ondervraagde studenten en medewerkers, de deskundigheid van instellingsmedewerkers op het terrein van studeren met een functiebeperking tussen 2008 en 2010 toegenomen? Over het algemeen lijkt de mening van de studenten over deskundigheid van begeleiding onveranderd, maar de eerstejaars zijn in het wo in 2010 positiever zijn dan in 2008 over de deskundigheid van begeleiders. In het hbo is er bij eerstejaars geen verschil tussen 2008 en 2010. De deskundigheid van de begeleiders blijkt volgens de studenten wel vaak per persoon te verschillen. Over de wijze waarop de afspraken worden uitgevoerd, die met studenten zijn gemaakt over aanpassingen die belemmeringen in de studie kunnen wegnemen, is de tevredenheid over de gehele linie stabiel gebleven.
8.4
Omvang en oorzaken van vertraging en uitval
De laatste hoofdvraag gaat in op de oorzaken voor studievertraging en de uitval van studenten met een functiebeperking. Dit aan de hand van vijf deelvragen.
Wat is de omvang van de vertraging en uitval van studenten met een functiebeperking in verhouding tot die van studenten zonder functiebeperking? Studenten met een functiebeperking laten over het algemeen een slechtere studievoortgang zien en behalen iets minder studiepunten, ofschoon zij wel meer tijd besteden aan de studie – met name aan zelfstudie – en minder tijd steken in betaalde arbeid. De inzet en motivatie van studenten met een functiebeperking is gemiddeld genomen iets lager dan die van de andere studenten. De verschillen zijn echter niet groot. De resultaten zijn gebaseerd op de onderzoeken ‘Studeren met een functiebeperking’ en de Studentenmonitor Hoger Onderwijs.
Over welke facetten van de opleiding zijn studenten met een functiebeperking meer of minder tevreden dan studenten zonder functiebeperking? Studenten met een functiebeperking oordelen iets negatiever over de studeerbaarheid en geven zichzelf minder kans om hun studie succesvol af te ronden. Dit geldt met name voor studenten die hun functiebeperking in hun studie ook als belemmerend ervaren. Hiermee vormen zij een risicogroep, temeer, omdat een positieve inschatting van de afstudeerkans de studievoortgang in het algemeen in positieve zin beïnvloedt. Ook na controle van andere invloeden/kenmerken lopen studenten met een functiebeperking een grotere kans op studievertraging. Er bestaat daarbij een relatie tussen de mate van studievertraging en de mate waarin men belemmerd wordt door de functiebeperking. Degenen die belemmerd worden door hun functiebeperking kampen, naar eigen zeggen, met vertraging of slechtere resultaten. Dit in tegenstelling tot studenten die zich niet belemmerd voelen door hun functiebeperking.
Wat zijn de oorzaken van vertraging en uitval van studenten met een functiebeperking? De voornaamste oorzaken van vertraging en uitval hebben te maken met voorzieningen en docenten. Veelgenoemde aspecten die het succesvol afronden van de studie potentieel negatief beïnvloeden zijn gebrek aan ondersteuning, kennis van docenten over de functiebeperking, aanpassingen in het onderwijs, aanpassingen in tentamens/examens en gebrek aan medewerking en/of flexibiliteit van docenten.
140
De belangrijkste redenen voor het staken van de studie verschillen niet veel voor studenten met en zonder functiebeperking. Wel zien we dat het relatieve gewicht verschilt; voor alle studenten geldt echter dat een verkeerde studiekeuze bovenaan staat als belangrijkste reden om een studie te staken. Uitvallers met een functiebeperking vinden vaker dat hun opleiding (zeer) veel hulp heeft geboden bij het nemen van de beslissing om door te gaan of te stoppen met de opleiding. Studenten zonder functiebeperking geven vaker aan geen of weinig hulp van de opleiding te hebben gekregen bij die beslissing.
Zijn er aangrijpingspunten om vertraging en uitval van studenten met een functiebeperking terug te dringen en zo ja, waar liggen dan de beste kansen? Manieren waarop instellingen studieuitval kunnen voorkomen zijn volgens studenten (met of zonder functiebeperking) onder andere een betere voorlichting vooraf, een betere introductie in de studie, meer studiebegeleiding en een beter rooster/programmering. Studenten met een functiebeperking zien daarnaast graag meer/betere voorzieningen en meer aandacht. Door studenten zonder beperking wordt (huiswerk)begeleiding vaker genoemd als factor om uitval te voorkomen.
Zijn er bijzondere risicogroepen te onderscheiden binnen de groep studenten met een functiebeperking? Allochtone studenten met een functiebeperking vormen voor wat betreft studievoortgang en studievertraging geen bijzondere risicogroep. Maar allochtone studenten die expliciet belemmeringen ervaren in het onderwijs zijn dit wel.
8.5
Beleid en praktijk in instellingen (case-studies)
Het studeren met een functiebeperking verloopt volgens de door ons geïnterviewde medewerkers beter dan een aantal jaren geleden. De formele verankering van de aandacht voor studenten met een functiebeperking is voldoende gewaarborgd in de vorm van onderwijs- en examenreglement, inschrijving en studievoortgangsregistratie en tal van procedures voor intake en aanvraag van voorzieningen. Ook heeft scholing er toe bijgedragen dat er bij meer medewerkers sprake is van kennis en bereidheid om mee te denken over studiemogelijkheden voor studenten met een functiebeperking.
De wijze van verspreiding en daarmee ook kennis van het centrale beleid blijkt te verschillen tussen de diverse opleidingen van zowel universiteit als hogeschool. De kennis hangt vaak nauw samen met het feit of studieloopbaanbegeleiders, studieadviseurs en docenten persoonlijk ervaring hebben met de begeleiding van studenten met een (bepaalde) functiebeperking.
Hogeschool noch universiteit hebben een goed cijfermatig inzicht op de studierendementen van studenten met een functiebeperking. Hierdoor kunnen zij in feite ook geen uitspraak doen over het effect van de inspanningen die zij treffen voor deze categorie studenten.
Bij de door ons onderzochte instellingen vindt nauwelijks of geen evaluatie op het niveau van de opleiding plaats. Ook een evaluatie van de tevredenheid met de voorzieningen voor het studeren met een functiebeperking ontbreekt.
141
De verwachtingen van studenten over studieloopbaanbegeleiders, studieadviseurs en docenten zijn vooral dat deze hulpvaardig dienen te zijn. Dat is wel mede-afhankelijk van de mate van openheid van de betrokken student. Ons algemene beeld is dat studenten zelf vaak het meest deskundig zijn over hun eigen functiebeperking en zij van medewerkers niet zozeer expertise als wel hulp vragen.
8.6
Aangrijpingspunten voor beleid
Er zijn meerdere aangrijpingspunten om vertraging en uitval van studenten met een functiebeperking terug te dringen. Van het grootste belang is en blijft een betere voorlichting voorafgaand aan de studie. Het is onvoldoende bekend of met voorlichting de studenten met een functiebeperking wel in zijn geheel en adequaat wordt bereikt. Het verder ontwikkelen, actualiseren en evalueren van met name de websites en electronische leeromgevingen (instelling én opleiding) moet aandacht blijven krijgen. Studenten vinden het belangrijk dat ze kunnen vinden wat er mogelijk is en dat er een gesprek plaatsvindt over deze mogelijkheden. Betere voorlichting, meer aandacht voor intake/matchingsgesprekken, een betere introductie in de studie, meer studiebegeleiding en een betere roostering/programmering blijkt volgens ons onderzoek van veel belang om belemmeringen weg te nemen.
Daarnaast moet ALTIJD duidelijk zijn wie voor studenten en medewerkers binnen een opleiding de eerste contactpersoon is voor het thema studeren met een functiebeperking en dat zij op grond van wettelijke regelingen rechten hebben. Ook de registratie van studenten met een functiebeperking vraagt meer aandacht, niet alleen bij de aanmelding, maar ook daarna, in de beginfase van de studie. Dit is niet alleen een kwestie van ICT, ofschoon er tijdens de aanmelding voor een studie wel altijd een moment, centraal of decentraal, moet zijn dat een student kan aangeven of er sprake is van een functiebeperking. Het is ook een kwestie van aandacht van studieadviseurs, studieloopbaanbegeleiders en docenten: veel studenten met een functiebeperking, zo is gebleken, melden zich bewust niet. Belangrijk is ook waar de registratie voor bedoeld is. Dient het bijvoorbeeld (ook) om het eigen instellingsbeleid te evalueren of om studenten te kunnen helpen door hem/haar te blijven volgen. De privacy van de studenten dient een belangrijke afweging te zijn bij het eventueel instellen van een registratie.
Gedegen informatie over het studeren met een functiebeperking dient structureel deel uit te maken van de managementrapportages binnen de instellingen en alle aspecten die aan het thema te onderscheiden zijn dienen met enige regelmaat te worden geëvalueerd.
Meer aandacht voor studeren met een functiebeperking betekent in sommige gevallen ook meer tijd van medewerkers vrij maken. Daar moet ook budget tegenover staan dat er nu niet in alle gevallen is. Er bestaat financiering voor studenten (via het Afstudeerfonds, tegenwoordig: Profileringsfonds, of DUO), maar er is geen extra financiering voor de instellingen beschikbaar, wanneer deze voorzieningen dienen te treffen voor studenten met een functiebeperking. Dit betekent dat instellingen hier zelf, waar nodig, budget voor vrij moeten maken.
142
Er kan meer bekendheid gegeven worden aan de mogelijkheden om klachten kenbaar te maken. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Whw) voorziet hier in. Hoewel de drempel om een formele procedure te starten hoog is, kan het uitkomst bieden voor zowel studenten als opleidingen om vaker gebruik te maken van de Commissie Gelijke Behandeling (CGB). Hiervoor dient de CGB, die ook een adviserende rol kan spelen, uiteraard wel bekend te zijn bij zowel medewerkers als studenten. Student en medewerker moeten het eens zijn dat zij mediation aanvragen bij de CGB.
Er is gebleken dat medewerkers de hulpvraag van studenten kunnen verhelderen. Door goed te luisteren naar studenten, kan er een beter antwoord worden gegeven en kunnen sommige studenten over een belangrijke drempel worden heen geholpen. Veel medewerkers zijn niet op de hoogte van wat de diverse functiebeperkingen betekenen voor het leven van een student. Meer informatie-uitwisseling kan deze verschillen kleiner maken. Benoem als instelling de verschillen tussen de opleidingen en voer waar nodig (bij)scholing uit, waarvan het gebruik regelmatig wordt geëvalueerd. Evalueer ook regelmatig met de student met een functiebeperking of de voorzieningen nog voldoen.
8.7
Maken ze meer mogelijk?
MAKEN ZE MEER MOGELIJK? Onder deze titel is in het voorafgaande een groot aantal feiten de revue gepasseerd. Kunnen we nu aan het slot de vraag ook beantwoorden? Wij menen van wel, al hangt het er wel wat van af wie er onder de “ZE” wordt verstaan. Wanneer we ZE lezen als ‘de studenten met een functiebeperking’, dan zien we dat er (evenals in 2008) in 2010 velen zijn die geen studievertraging oplopen. Soms niet of nauwelijks, soms juist veel gebruik makend van de voorzieningen die universiteiten en hogescholen aanbieden, maken deze studenten het mogelijk om het hoger onderwijs met succes te doorlopen. Circa één op de vijf studenten kent een functiebeperking en circa één op de tien wordt er door belemmerd in het studiesucces. Die aantallen veranderen uiteraard weinig binnen het tijdsbestek van een paar jaar. We constateerden echter ook dat de tevredenheid met de voorzieningen en met de deskundigheid van de medewerkers én de oplettendheid bij de instellingen in de afgelopen twee jaar minimaal stabiel bleef en soms, wat afhankelijk van het precieze onderwerp, steeg. Met alle aandacht die nodig blijft – er komen steeds weer nieuwe lichtingen studenten - , durven we als onderzoekers te stellen dat de aandacht voor deze studenten met een functiebeperking zodanig is dat er geen sprake is van een in betekenis toenemend maatschappelijk probleem. De instellingen in het hoger onderwijs maken MEER MOGELIJK dan een aantal jaren geleden, al is er geen enkele die op zijn lauweren kan gaan rusten. Wanneer we de ZE uit de titel van dit rapport op de medewerkers en voorzieningen betrekken, dan zien we over het algemeen een positieve ontwikkeling. Dit is in lijn met de ontwikkeling in wetgeving en andere bestuursmaatregelen waarin is vastgelegd dat studeren met en studeren zonder functiebeperking voor het eindresultaat geen gevolgen mag hebben. Maken deze medewerkers en voorzieningen nu ALLES MOGELIJK? Nee, zover is het niet. In dit onderzoek hebben we waargenomen dat er op een aantal belangrijke punten (bijvoorbeeld voorlichting, evaluatie, deskundigheid medewerkers) verbeteringen wenselijk zijn. Het is nog steeds een wenkend perspectief: studenten met en studenten zonder functiebeperking die voor wat betreft het studiesucces geen enkel onderscheid meer laten zien.
143
Bijlage 1:
Leden begeleidingscommissie
Leden en contactgegevens begeleidingscommissie Studeren met een functiebeperking
Marlies Leegwater, voorzitter Ministerie van OCW Directie Hoger Onderwijs en Studiefinanciering, afd. Beleid Kamer 14.047, IPC 2250 Postbus 16375 2500 BJ DEN HAAG Tel: 070-412 29 04
[email protected] Ans Heppe Ministerie van OCW Directie Hoger Onderwijs en Studiefinanciering, afd. Beleid Kamer 14.039, IPC 2250 Postbus 16375 2500 BJ DEN HAAG Tel: 070-412 23 76
[email protected] Hans de Jonge VSNU Postbus 13739 2501 ES DEN HAAG Tel: 070-302 14 00
[email protected] Suzan Klaver Inspectie Hoger Onderwijs Postbus 2730 3500 GS UTRECHT Tel: 088-669 60 00
[email protected] Anita Dingelstad Studentendecaan Vrije Universiteit/DSZ/CSL kr OA-31 De Boelelaan 1105 1081 HV AMSTERDAM
[email protected]
145
Emiel de Groot, Maarten Dijk HBO-raad Postbus 123 2501 CC DEN HAAG Tel: 070-312 21 21
[email protected] Ivonne Weusthof Saxion Deventer studentendecaan Studentvoorzieningen Postbus 501 7400 AM DEVENTER Tel: 0570-60 30 26
[email protected] Ilse Hento Stichting Handicap en Studie Christiaan Krammlaan 2 Postbus 222 3500 AE UTRECHT Tel: 030-275 33 00
[email protected] Willemijn Zwart Interstedelijk Studenten Overleg Bemuurde Weerd O.Z. 1 3514 AN UTRECHT Tel: 030-230 26 66
[email protected]
146
Bijlage 2:
Achtergrondinformatie bij de respons
Respons steekproef 2010 Bron steekproef 2010
Totaal (n)
DUO Startmonitor Diplomacohort 2007 panel Studentenpanel
5.961 1.168 3.397 1.283
Totaal
11.809
Respons steekproef 2008 Bron steekproef 2008
Totaal (n)
Instellingen DUO
6.230 3.542
Totaal
9.772
Respons per meting Responsgroep Meting 2008 Meting 2010
Geen functiebeperking
Wel functiebeperking
6.868 8.015
2.900 3.594
Totaal (n) 9.772 11.809
Respons per meting en per vragenlijst (eerstejaars T1 /ouderejaars T2) Responsgroep Meting 2008 T1 Meting 2010 T1 Meting 2010 T2
Geen functiebeperking
Wel functiebeperking
7.186 4.795 3.334
2.579 2.190 1.101
Totaal (n) 9.772 7.129 4.680
Respons in verschillende responsgroepen
Diplomachohort
Meting
2007 2007 2007 2009
2008 2010 panel 2010
Geen functiebeperking 4.553 905 2.315 4.795
Wel functiebeperking 1.819 323 1.081 2.190
Totaal (n) 6.375 1.283 3.397 7.129
147
Bijlage 3:
Overzicht casestudies
Hogeschool: 16 interviews
Aandoening
Aantal studenten 437 1
Dyslexie Aandoening aan bewegingsapparaat
Opleidingen
Technische bedrijfskunde Audiologie PABO Werktuigbouwkunde Pedagogiek
Medewerkers
Functie(s)
Algemeen/beleid
Teamleider studentendecanen en –psychologen Studentendecaan
Student 1 (22 jaar)
Coördinator studieloopbaanbegeleiders, docent Adjunct-directeur, studieloopbaanbegeleider, docent en tutor Studieloopbaanbegeleider, docent en tutor
Student 2 (22 jaar)
Docent, studieloopbaanbegeleider, coördinator deeltijdopleiding Coördinator studenten met bijzondere instroom, studieloopbaanbegeleider en docent Secretaris examencommissie, studieloopbaanbegeleider en docent
Student 3 (21 jaar)
Studieadviseur en studieloopbaanbegeleider Stagecoördinator en docent Studieloopbaanbegeleider en docent
Student 4 (21 jaar)
Opleiding niet meegewerkt aan onderzoek: relatief kleine studie en binnenkort opgeheven
Student 5 (studieswitcher, 22 jaar)
Geen medewerkers geïnterviewd i.v.m. studieswitchen van de student
37 Bij één van deze studenten is er naast dyslexie ook sprake van ADHD en een motorische stoornis. Tevens heeft deze student de studie gestaakt en is deze student een MBO-opleiding gaan volgen.
149
Universiteit: 17 interviews
Aandoening
Aantal studenten
Dyslexie Chronische aandoening
4 238
Opleidingen
Scheikunde Aardwetenschappen Culturele antropologie Politicologie Biomedische Wetenschappen Russisch
Medewerkers
Functie(s)
Algemeen/beleid
Hoofd beleidsstaf Directeur uitvoerende dienst Studentendecaan
Student 1 (19 jaar)
Studieadviseur Opleidingsdirecteur en docent
Student 2 (21 jaar)
Studieadviseur Docent, voorzitter opleidingscommissie
Student 3 (20 jaar)
Studieadviseur, opleidingscoördinator en lid van de examencommissie Opleidingsdirecteur en docent
Student 4 (20 jaar)
Studieadviseur
Student 5 (25 jaar)
Meerdere studenten aan dezelfde faculteit zijn geïnterviewd. Hierdoor zijn er bij deze student geen medewerkers geïnterviewd.
Student 6 (studieswitcher, 20 jaar)
Hoofddocent en stagecoördinator
38 Een van deze studenten heeft de studie gestaakt en is een andere WO-opleiding aan een andere universiteit gaan volgen.
150
Studiestakers en -switchers en afgestudeerden: 8 interviews39
Studiestakers Aantal
2
Leeftijd
18 jaar 24 jaar
Aandoeningen
Dyslexie, dyscalculie en ADHD MS
Gestaakte studie
HBO Medisch laborant HBO Management & toerisme/ WO Spaanse taal en cultuur
Huidige bezigheden
Wil weer gaan studeren Zoekt baan
Studieswitchers Aantal
3
Leeftijd
27 jaar 20 jaar 22 jaar
Aandoeningen
Hersenbeschadiging als gevolg van zuurstofgebrek bij de geboorte Psychische belemmering en hemiplegie Dyslexie, ADHD en motorische stoornis
Gestaakte studie
HBO Rechten WO Russisch HBO Werktuigbouwkunde
Nieuwe studie
HBO Rechten (andere instelling) WO Amerikanistiek MBO Horeca
Na afronding
WO rechten gestart N.v.t. N.v.t.
39 Twee van de geïnterviewden (studieswitchers) zijn ook meegenomen in de casestudies bij de hogeschool en universiteit
151
Afgestudeerden Aantal
3
Leeftijd
29 jaar 22 jaar 28 jaar
Aandoeningen
Spastisch t.g.v. vroeggeboorte Aangeboren hartafwijking Reumatische klachten
Afgeronde studie
HBOPersoneel en Arbeid/WO Bestuurskunde HBO Maatschappelijk Werk en Dienstverlening MBO Kappersopleiding
Gestaakte studie
N.v.t. N.v.t. MBO Verpleegkunde
Huidige opleiding
N.v.t. N.v.t. Personeel en Arbeid (thuisopleiding)
Werk
Subsidieverlener overheid Jobcoach Projectmanager
152
Bijlage 4:
Vragenlijst cohort 2009
Algemeen 1.
Als je deze vragenlijst serieus en volledig invult, maak je kans op een bon van bol.com. Wil je hiervoor in aanmerking komen, vul dan hieronder je e-mailadres in.
Deel A: vragen over je huidige situatie 2.
Wat is je geboortejaar? 19..
3.
Wat is je geslacht?
Man
Vrouw
4.
Hoe beoordeel je over het algemeen genomen je gezondheid?
5.
Ervaar je op dit moment beperkingen en/of heb je klachten over je gezondheid? Toelichting: we bedoelen hier een gezondheidsprobleem dat leidt tot langdurige of permanente beperkingen in je functioneren en niet bijvoorbeeld een gezondheidsprobleem dat van korte duur is en na een adequate behandeling overgaat (zoals griep, verkoudheid, etc.).
Nee, geen beperkingen en/of klachten over mijn gezondheid
Ja, (langdurige) pijn
Ja, beperking in beweging (lichamelijke handicap, (gaan) zitten, motorische stoornis, arm/handfunctie)
Ja, beperking in zien (slechtziend of blind)
Ja, beperking in horen (hardhorend of doof)
Ja, beperking in spreken (taal- en/of communicatieve handicap)
Ja, beperking in uithoudingsvermogen
Ja, beperking in concentratie (bijv. Adhd)
Ja, chronische vermoeidheid
Ja, chronische aandoening of ziekte
Ja, dyslexie
Ja, slaapstoornissen
Ja, depressieve klachten of stemmingsstoornissen
Ja, angstproblemen of paniekstoornissen
Ja, stoornis in het autistisch spectrum
Anders, namelijk:
Overal waar we in de rest van de vragenlijst de term 'functiebeperking' gebruiken, bedoelen we de klachten of beperkingen die je hierboven aangeeft.
153
Deel B: gezondheidsproblemen vervolgvragen 6.
Je gaf aan dat je concentratieproblemen hebt. Heb je ADHD? (ja/nee)
7.
Beschik je over een officiële verklaring (medische verklaring, dyslexieverklaring of anderszins) over (een van) je functiebeperking(en)? (ja/nee)
8.
Hoe zelfstandig kun je de volgende activiteiten uitvoeren?
Kennis opdoen en toepassen (door te kijken, luisteren, leren lezen, schrijven en rekenen, problemen oplossen)
9.
Opdrachten/projecten uitvoeren
Met iemand communiceren
Ergens heen gaan en/of gebruikmaken van vervoer
Jezelf verzorgen (jezelf wassen, afdrogen, eten, aankleden)
Huishoudelijk werk, boodschappen doen, eten klaarmaken
Geef in onderstaand schema aan hoe je functiebeperking(en) zich over de tijd ontwikkelt/ontwikkelen.
10.
Verandert niet veel, blijft ook op langere termijn ongeveer zoals nu
Heb er soms veel last van, maar soms ook minder last
Wordt erger
Wordt minder erg, maar zal er nog meer dan een jaar last van blijven houden
Is binnen een jaar opgelost
Geef in onderstaand schema aan wanneer je functiebeperking(en) ongeveer is/zijn ontstaan.
Aangeboren
In de periode voor de middelbare school of mbo
Tijdens middelbare school of mbo
Na het begin van mijn huidige studie in het hoger onderwijs
Deel C: huidige situatie 11.
Ben je in 2009 aan een opleiding begonnen op een hogeschool of universiteit? (Als je in 2009 al een keer van opleiding bent veranderd, ga dan uit van de eerste opleiding) (ja/nee). Vul de maand in dat je bent begonnen)
12.
Aan welke instelling ben je begonnen (als je meerdere opleidingen tegelijk volgt, ga dan uit van de voor jou belangrijkste opleiding)?
13.
Met welke opleiding ben je begonnen (als je meerdere opleidingen tegelijk volgt, ga dan uit van de voor jou belangrijkste opleiding)?
154
14.
Volg je op dit moment nog steeds deze opleiding aan deze instelling?
Ja
Nee, ik volg dezelfde opleiding, maar aan een andere instelling
Nee, ik studeer aan dezelfde instelling, maar volg een andere opleiding
Nee, ik volg een andere opleiding aan een andere instelling
Nee, ik ben tijdelijk gestopt met studeren in het hoger onderwijs (hogeschool/universiteit)
Nee, ik ben definitief gestopt met studeren in het hoger onderwijs (hogeschool/universiteit)
15.
Wanneer ben je gestopt met je opleiding waar je aan was begonnen?
16.
Wanneer ben je begonnen met je opleiding die je nu volgt?
17.
Aan welke instelling studeer je nu?
18.
Welke opleiding volg je nu?
19.
Welke variant studeer je?
20.
Voltijd
Deeltijd
Duaal
Afstandsonderwijs
Wat is je situatie? (er zijn meerdere antwoorden mogelijk, kruis alle mogelijkheden aan die van toepassing zijn)
21.
Ik doe betaald werk
Ik ben werkloos
Ik ben werkzoekend
Ik volg een opleiding/cursus, maar niet op een hogeschool of universiteit
Ik ben geheel/gedeeltelijk arbeidsongeschikt
Ik heb zorgtaken
Ik doe vrijwilligerswerk
Ik heb momenteel geen concrete bezigheid
Ben je tevreden met je huidige situatie?
Ja
Nee, ik zou liever studeren
Nee, ik zou liever werken
Nee, ik zou liever werken en studeren combineren
Nee, ik zou liever iets anders doen, namelijk:
155
Deel D: in het mbo/havo/vwo Dit gedeelte heeft betrekking op je ervaringen in de bovenbouw van het mbo/havo/vwo gedurende het schooljaar 2008/2009
Ondersteuning in de bovenbouw van het mbo/havo/vwo. 22.
Gedurende het studiejaar 2008/2009:
Deed ik eindexamen 6 vwo
Deed ik eindexamen 5 havo
Deed ik mijn laatste jaar in het mbo
Deed ik een andere opleiding in het hoger onderwijs
Deed ik iets anders, namelijk:
23.
Was je school op de hoogte van je functiebeperking? (ja/nee/weet niet)
24.
Heb je gebruik gemaakt van leerlinggebonden financiering e.g.’rugzakje’? (ja/nee)
25.
Heb je gedurende het schooljaar 2008/2009 gebruik van gemaakt van hulp van school in verband met je functiebeperking? (het gaat hier om hulp in brede zin, dus bijvoorbeeld begeleiding, hulpmiddelen of aanpassingen in het onderwijs) (ja/nee)
26.
Op wiens initiatief heb je hulp ontvangen in verband met je functiebeperking?
27.
Ik heb zelf om hulp gevraagd
De school heeft hulp aangeboden
Anders namelijk …
Was je tevreden over de hulp die je van school hebt ontvangen in verband met je functiebeperking?
28.
Was je gezien je functiebeperking (met de eventuele hulp) even goed in staat als je medeleerlingen om het mbo/havo/vwo succesvol af te ronden?
29.
Waarom was je slechter in staat om je school af te ronden?
Ik heb geen geschikte/onvoldoende hulp gehad
Hulp kan nooit helemaal voor mijn functiebeperking compenseren
Beide
Anders, namelijk
Het uitstippelen van je toekomst in de bovenbouw van het mbo/havo/vwo? 30.
Heb je ondersteuning/advies gekregen van school met betrekking tot je doorstroming naar het hoger onderwijs?
31.
Heb je ondersteuning/advies gekregen van instanties met betrekking tot je doorstroming naar het hoger onderwijs, anders dan van school? (bijvoorbeeld DUO of UWV)
156
Ja, namelijk van
Nee
Deel E: overgang van havo/vwo/mbo naar je huidige situatie Dit gedeelte heeft betrekking op je ervaringen tijdens de overgang van het mbo/havo/vwo naar je huidige situatie. 32.
33.
Toen je van school kwam, hoe schatte je toen je kansen in om:
Succesvol te studeren
Een goedbetaalde baan te vinden na je studie?
Zelfstandig te kunnen wonen?
Een baan te krijgen die je leuk vindt?
Actief te kunnen deelnemen aan de maatschappij?
Vrienden/vriendinnen te hebben op wie je kunt rekenen?
Waarom ben je niet naar het hoger onderwijs gegaan?
Ik had niet het vereiste diploma voor de studie die ik wilde doen
Ik denk niet dat ik goede studieresultaten zou kunnen behalen
Ik kan de opleiding die ik wil doen (nog) niet doen
Ik ben uitgeloot
Ik ga liever werken
Ik zie er het voordeel niet van in
Ik krijg onvoldoende steun van thuis
Het hoger onderwijs is te hoog gegrepen voor mij
Ik doe liever eerst iets anders
Ik kreeg onvoldoende begeleiding op mijn school voor mbo/havo/vwo om de overstap te maken
Ik sluit liever geen lening af
Ik heb onvoldoende financiële middelen om een studie in het hoger onderwijs te volgen
Ik kreeg onvoldoende begeleiding van instanties om de overstap te maken
Er zijn onvoldoende faciliteiten en voorzieningen voor mij die het hoger onderwijs zelf biedt
Er zijn onvoldoende faciliteiten en voorzieningen voor mij van externe instanties
Ik krijg onvoldoende financiële steun
Ik denk dat ik onvoldoende steun zou krijgen van begeleiders en docenten in het hoger onderwijs
34.
Door de belemmeringen die mijn functiebeperking met zich meebrengt zou ik het niet redden
Andere reden(en), namelijk
Denk jij dat je met de juiste hulp en/of begeleiding wel was gaan studeren op een hogeschool of universiteit? (ja/nee)
35.
Met welke informatie/hulp/begeleiding was je waarschijnlijk wel gaan studeren?
Hulp bij de keuze voor een opleiding
Hulp bij de keuze voor een instelling
Praktische hulpmiddelen
Geschikte woonruimte
Financiële ondersteuning
Hulp bij vervoer
157
Begeleiding op de hogeschool of universiteit
Aanpassingen in het onderwijs op de hogeschool of universiteit
Bekendheid met de hogeschool of universiteit
Goede informatie over studeren aan een hogeschool of universiteit
Goede reputatie van de hogeschool of universiteit
Bekenden die (gaan) studeren aan dezelfde hogeschool of universiteit
Anders, namelijk
Deel F: In het HO Dit gedeelte heeft betrekking op je ervaringen in het eerste jaar van je studie. 36.
Je gaf aan dat je nu opleiding X aan instelling Y studeert. Hebben de voorzieningen voor studenten met een functiebeperking een rol gespeeld in jouw keuze voor deze hogeschool of universiteit?
37.
Wat vind je van de informatie die je hogeschool of universiteit beschikbaar stelt over studeren met een functiebeperking?
38.
39.
40.
158
Welke informatievoorzieningen voor studenten met en functiebeperking heeft jouw instelling?
Een brochure/website met informatie over studeren met een functiebeperking
Een studieadviseur/decaan die zich heeft gespecialiseerd in studeren met een functiebeperking
Een steunpunt waar studenten met een functiebeperking voor vragen en advies terecht kunnen
Digitale helpdesk voor studenten met een functiebeperking
Voorlichtingsbijeenkomsten/themadagen over studeren met een functiebeperking
Een informatiestand tijdens de introductie over studeren met een functiebeperking
Een nieuwsbulletin/nieuwsbrief over studeren met een functiebeperking
Anders, namelijk
Weet ik niet
Is jouw onderwijsinstelling op de hoogte van je functiebeperking?
Nee
Ja, ik heb het zelf aangegeven via studielink
Ja, ik heb het zelf aangegeven via het inschrijfformulier
Ja, mijn oude school heeft het doorgegeven
Ja, ik heb het doorgegeven aan de studieadviseur/decaan/studieloopbaanbegeleider
Ja, ik heb het doorgegeven aan de docent(en)
Ja, ik heb een intakegesprek aangevraagd
Ja, namelijk via …
Waarom heb je de hogeschool/universiteit niet kenbaar gemaakt dat je een functiebeperking hebt?
Ik wist niet dat dat kon/hoe dat moest
Ik heb geen hulp/begeleiding nodig voor mijn functiebeperking
Ik was bang om een stigma te krijgen
Anders, namelijk:
41.
42.
Heb je een gesprek gehad met je instelling over (hulp bij) je functiebeperking?
Ja, dat heb ik zelf aangevraagd
Ja, daar ben ik door de instelling voor uitgenodigd
Nee, daar ben ik wel voor uitgenodigd maar daar heb ik geen gebruik van gemaakt
Nee, daar ben ik niet voor uitgenodigd en heb ik niet aangevraagd
Met wie heb je een gesprek gehad?
Met een studieadviseur
Met een decaan
Met een studieloopbaanbegeleider
Met iemand van een bureau binnen de instelling dat zich speciaal bezig houdt met studenten met een functiebeperking
43.
Met iemand anders binnen de instelling, namelijk …
Wanneer vond het gesprek plaats?
Voordat ik met mijn studie gestart ben
Meteen bij aanvang van mijn studie
In de loop van het eerste jaar
Toen mijn functiebeperking een probleem werd
44.
Waarom heb je de uitnodiging voor een gesprek niet geaccepteerd?
45.
Wat heeft dit gesprek opgeleverd?
46.
Er is gesproken over hoe mijn functiebeperking mijn studie beïnvloedt
Er is gesproken over een studieplan, afgestemd op mijn behoeften/interesses/mogelijkheden
In dit gesprek is aangegeven welke voorzieningen ik voortaan kreeg/kon krijgen
In dit gesprek is aangegeven hoe ik bepaalde voorzieningen moest aanvragen
Dit gesprek heeft weinig opgeleverd, want wat werd verteld wist ik al
Anders, namelijk:
Wat vind je van de wijze waarop je hogeschool of universiteit jou voorlicht over de mogelijkheden voor studenten met een functiebeperking?
47.
Ik moet overal zelf achteraan als ik iets wil weten
De instelling doet veel moeite om mij aan de benodigde informatie te helpen
Het is mogelijk dat jouw instelling in de centrale studentenadministratie wil registreren welke functiebeperkingen studenten hebben, zodat ze beleid en voorzieningen daarop aan kunnen passen. De gegevens zijn niet te herleiden tot individuele personen. Heb je onder deze voorwaarden bezwaren tegen registratie?
Geen bezwaar tegen registratie, maar ik zou er niet aan meewerken
Geen bezwaar tegen registratie, ik zou eraan meewerken
Wel bezwaar tegen registratie, maar ik zou er toch aan meewerken
Wel bezwaar tegen registratie en ik zou er niet aan meewerken
159
48.
49.
Heb je contact met de volgende personen?
Met medestudenten in het kader van de studie
Met medestudenten in het kader van je vrije tijd
Met docenten
Met een studieadviseur/studentendecaan
Met een studieloopbaanbegeleider
Met een mentor/tutor (ouderejaarsstudent)
Hoe intensief maak je gebruik van de volgende faciliteiten
Studiefaciliteiten van je instelling (computers, studiezalen, etc.)?
Andere faciliteiten van je instelling in je vrije tijd (sport, cultuur, etc.)?
Begeleiding buiten je opleiding (studentenpsycholoog, studentendecaan)?
De omstandigheden rondom je studie 50.
Belemmert je functiebeperking (ondanks eventuele hulpmiddelen) jou bij het volgen van je opleiding?
51.
Ja, ik kan niet zo lang achter elkaar studeren als ik zou willen
Ja, ik kan niet naar een ander gebouw gaan als dat nodig is
Ja, ik kan niet dezelfde opdrachten uitvoeren als mijn medestudenten
Ja, mijn medische behandeling kost te veel tijd
Nee, mijn functiebeperking heeft geen invloed op mijn prestaties
Weet ik niet
Anders, namelijk:
In het onderstaande is een aantal voorzieningen aangegeven die hogescholen en universiteiten kunnen aanbieden voor studenten met een functiebeperking. Kan je aangeven welke voorzieningen nodig of wenselijk zijn voor jou om je studie te kunnen volgen?
Aanpassingen in het onderwijs
Persoonlijk tijd- en examenschema (soepelere aanwezigheidsplicht, individueel rooster)
Extra studieloopbaanbegeleiding
Beschikbaarheid van aangepaste onderwijsmaterialen
Opgeknipte stages (stage met kortere dagen, over een langere tijd verspreid)
Andere inhoud van curriculumonderdelen (bijvoorbeeld aangepaste opdrachten)
Begeleiding/advies/ondersteuning
160
Medewerkers van de hogeschool of universiteit die helpen bij het volgen van de colleges/lessen
Medewerkers van de hogeschool of universiteit die helpen bij het maken van opdrachten
Begeleiding bij psychische belemmeringen
Begeleiding bij dyslexie
Lotgenotengroep
Voorlezers, notitiemakers of schrijfassistenten
Studententolken
Persoonlijke begeleiders (bijvoorbeeld student-buddy systeem)
Advies en ondersteuning van integratie-instanties
Advies en ondersteuning van begeleiders naar werk (bijvoorbeeld trainingen om zelfbeeld te versterken, sollicitatietraining, beroepentest)
Handboek mogelijkheden voor personen met een functiebeperking
Bemiddeling voor een stageplek
Extra begeleiding bij het volgen van stages
Extra begeleiding bij planning (bijvoorbeeld structureren van werkzaamheden)
Extra begeleiding/training bij samenwerken in groepen/sociale-communicatieve vaardigheden
Ondersteuning bij het vervoeren van lesmateriaal (boeken in lokaal, hulp met dragen/tillen)
Materiële voorzieningen
Aangepaste apparatuur en technologie
Voorzieningen voor goede toegankelijkheid van gebouwen/onderwijsruimtes
Aangepaste liften
Minibus om me te verplaatsen over het instellingsterrein
Gesproken leerboeken
Colleges beluisteren via een website
Rustruimte met een bed of relaxfauteuil
Individuele studieruimte
Digitale helpdesk, speciaal voor studenten met een functiebeperking
Fysieke helpdesk, speciaal voor studenten met een functiebeperking
Digitaal geformaliseerde aanvraagprocedure voor voorzieningen
Op papier geformaliseerde aanvraagprocedure voor voorzieningen
Test om dyslexie vast te stellen
Aanpassing in tentamens/examens
Extra tijd bij tentamens/examens
Alternatieve toetsvormen
Vergrote letters
Aangepaste opdrachten
Op individuele mogelijkheden aangepaste tentamenplanning
Bijzondere tentamen/examenvoorzieningen (bijvoorbeeld aparte ruimte, afwijkingen van organisatorische regels bijvoorbeeld met betrekking tot toiletgang)
Digitale toegankelijkheid
Aanpassingen aan de website (bijvoorbeeld gesproken tekst, aangepast kleurgebruik, inzoomen)
Aanpassingen aan de digitale leeromgeving (bijvoorbeeld blackboard)
Overig
Anders, namelijk
161
52.
53.
Maak je gebruik van de voorzieningen van het UWV?
Nee
Ja, van de vervoersvoorziening
Ja, van de doventolk (gebarentaal of schrijftolk)
Ja, van speciale hulpmiddelen (speciale software, aangepaste computer, lichtbak, etc.)
Welke van de onderstaande voorzieningen wordt door jouw instelling uitgevoerd/aangeboden? (ja/nee/weet niet)
54.
Van welke van de onderstaande voorzieningen maak je gebruik? (ja/nee)
55.
In welke mate dragen onderstaande voorzieningen bij om je belemmeringen bij het studeren op te heffen?
56.
57.
Waarom maak je geen gebruik van onderstaande voorzieningen?
De procedure om er toegang toe te krijgen is ingewikkeld
De procedure om er toegang toe te krijgen kost me teveel energie/tijd
Ik heb er van andere studenten slechte berichten over gehoord
Ik wil de dingen zoveel mogelijk zonder speciale hulp van anderen
Mijn aanvraag is afgewezen
Ik wil anderen niet tot last zijn
Ik wil niet met mijn probleem te koop lopen
Anders, namelijk:
Ben je tevreden over onderstaande voorzieningen?
Studievoortgang en tijdbesteding 58.
Hoeveel studiepunten of ECTS credits heb je behaald tot nu toe voor de opleiding die je nu doet (alle studiejaren bij elkaar opgeteld) ? Ga hierbij uit van de standaard van 60 ECTS credits per studiejaar.
59.
Wat is (bij benadering) je gemiddelde tentamencijfer tot nu toe?
60.
Hoeveel tijd [besteed/besteedde je dit studiejaar (2009-2010) gemiddeld tijdens collegeweken (exclusief vakantieweken en tentamenweken) per week aan de hieronder genoemde activiteiten? (s.v.p. het gemiddeld aantal uren per week invullen: ga hierbij uit van een week van zeven dagen!)
Contacturen op instelling (lessen, colleges, practica, projectgroepen, etc.)
Zelfstudie
Bestuursorgaan op universiteit/hogeschool: opleidingscommissie, faculteitsraad, medezeggenschaps-raad, etc.
162
Bestuurswerk studentenorganisatie(s)
Overig bestuurs- en vrijwilligerswerk
Betaald werk
61.
62.
Hoe goed voel/voelde je je thuis bij:
Je opleiding
Je faculteit/instituut/departement
Je universiteit of hogeschool
Je medestudenten
Je docenten
Hebben de diverse vormen van ondersteuning en aangepaste voorzieningen die je hebt gekregen aan de hogeschool of universiteit je in staat gesteld om:
63.
Om met succes je studie in het hoger onderwijs te volgen?
Studie en werk te combineren?
Je studie te combineren met de beperkingen die voortvloeien uit je functiebeperking?
Dezelfde opdrachten uit te voeren als je studiegenoten?
Te voldoen aan de eisen van je stage?
Naar en van de instelling te reizen?
Te voldoen aan de eisen die docenten aan je stellen?
Te slagen voor toetsen, tentamens en examens?
Vertrouwen te hebben in je beslissingen?
Je bewust te zijn van je vaardigheden en competenties?
Je bewust te zijn van je behoeften?
Je probleemloos te verplaatsen tussen de diverse locaties?
Anders, namelijk
Heb/had je als student met jouw functiebeperking even veel kans als je medestudenten zonder functiebeperking om succesvol je studie af te ronden?
64.
Waar komt het door dat je minder kans hebt/had dan je medestudenten zonder functiebeperking om succesvol je studie af te ronden?
65.
Hulp kan nooit helemaal voor mijn functiebeperking compenseren
Onvoldoende beleid voor studeren met een beperking
Onvoldoende voorlichting over mogelijke voorzieningen
Onvoldoende aanpassingen in het onderwijs
Onvoldoende begeleiding/advies/ondersteuning
Onvoldoende aanpassingen in tentamens/examens
Onvoldoende medewerking/flexibiliteit van docenten
Onvoldoende samenwerking tussen docenten/instelling
Onvoldoende kennis bij docenten over afspraken met instelling
Onvoldoende kennis bij docenten over mijn functiebeperking
Onvoldoende feedback over studievoortgang
Onvoldoende financiële ondersteuning
Anders, namelijk
Hoe beoordeel je de deskundigheid van de mensen die jou begeleiden (zoals decanen, studieadviseurs, studieloopbaanbegeleiders) met betrekking tot de studiebelemmeringen die jouw functiebeperking met zich meebrengt?
163
66.
Hoe beoordeel je de manier waarop de afspraken die met jou zijn gemaakt over aanpassingen (b.v. extra tijd bij tentamens), door docenten of andere medewerkers worden uitgevoerd?
67.
68.
Is door je functiebeperking vertraging in je studie opgetreden?
Ja, veel
Ja, een beetje
Nee, geen vertraging
Nee, geen vertraging, maar door de functiebeperking heb ik minder hoge cijfers gehaald.
Nee, geen vertraging door de functiebeperking, maar door andere oorzaken.
Zou de vertraging in je studie erger zijn geweest/zou je vertraging hebben opgelopen zonder de voorzieningen waarvan je gebruik kan maken?
69.
Ja, zonder voorzieningen zou ik meer vertraging hebben
Nee, dat heeft geen rol gespeeld
Weet ik niet/geen mening
Heb je nog opmerkingen over je ervaringen met betrekking tot studeren met een functiebeperking?
Deel G: Inmiddels gestopt 70.
Waarom ben je gestopt met studeren?
Verkeerde studiekeuze
De studie was te zwaar
Vanwege de belemmeringen die mijn functiebeperking met zich meebrengt
Ik was niet (voldoende) gemotiveerd voor die opleiding
Ik kreeg onvoldoende studiebegeleiding
Ik had moeite met de manier waarop het onderwijs werd gegeven
Persoonlijke omstandigheden (zorgtaken e.d.)
Ik heb een leuke baan gevonden
Ik heb geen recht meer op studiefinanciering
Ik heb een negatief bindend studieadvies gekregen
Ik had moeite met de overgang/aansluiting vanuit mijn vooropleiding
Mijn verwachtingen over de opleiding zijn niet uitgekomen
Ik ben nog niet toe aan studeren
Ik voelde me niet thuis op de opleiding
Anders
71.
Denk jij dat jouw studieuitval door de opleiding of instelling voorkomen kon worden? (ja/nee)
72.
Hoe had je opleiding of instelling jouw uitval uit de opleiding kunnen voorkomen? Kruis hieronder maximaal drie mogelijkheden aan die volgens jou het beste geholpen zouden hebben.
164
Betere voorlichting vooraf
Een betere introductie in de studie (informatie over opleiding, programma, toetsing)
Een betere introductie in de onderwijsorganisatie (docenten, administratie, faciliteiten)
Een betere introductie om medestudenten te leren kennen
Meer studiebegeleiding
73.
Betere studiefaciliteiten
Een beter rooster/programmering
Meer individuele opdrachten
Meer groepswerk
Andere werkvormen
Huiswerkbegeleiding
Meer begeleiding door ouderejaars
Betere aansluiting met vooropleiding door bijspijker/zomercursussen, doorstroomprogramma
Betere verdeling van de studiebelasting
Meer aandacht voor praktijk in de opleiding
Meer aandacht voor theorie in de opleiding
Zorgen voor een betere sfeer in de opleiding
Inzetten van afgestudeerden om een beter beeld van de praktijk te bieden
Meer/betere voorzieningen met betrekking tot mijn functiebeperking
Betere toegankelijkheid van de gebouwen/onderwijsruimtes
Betere toegankelijkheid digitale leeromgeving/website
Heb je concrete plannen om in de toekomst weer een opleiding in het hoger onderwijs te gaan volgen?
Ja, ik wil mijn opleiding op een later tijdstip weer oppakken.
Ja, ik ga in de toekomst een andere opleiding in het hoger onderwijs volgen.
Nee, ik ben definitief gestopt met studeren in het hoger onderwijs.
Nee, ik weet niet of ik nog ga studeren in het hoger onderwijs
Deel H: Overig 74.
Ben je van plan om alsnog naar het hoger onderwijs te gaan?
Ja, volgend studiejaar (2010-2011)
Ja, maar niet volgend studiejaar al
Nee, dat ga ik waarschijnlijk nooit doen
Weet niet
Deel I: Achtergrondfactoren 75.
76.
Maak je gebruik van een of meerdere van de onderstaande voorzieningen/uitkeringen?
Ja, ik heb een indicatie voor verzorging of huishoudelijke hulp
Ja, ik heb extra maanden studiefinanciering vanwege mijn functiebeperking(en)
Nee
Waar komt het grootste deel van je totale inkomen vandaan?
Jouw salaris
Uitkeringen en bijstand
Financiële bijdrage van familie
Studiefinanciering
Anders, namelijk
165
77.
78.
Heb je structureel of regelmatig inkomsten uit de volgende bronnen?
Studiefinanciering: basisbeurs
Studiefinanciering: lening
Andere studieleningen (niet bij DUO)
Inkomsten eigen vermogen/spaargeld
Bijdrage ouders/verzorgers
Bijdrage partner
Collegegeldkrediet
Inkomsten eigen arbeid
Bijstandsuitkering
Werkloosheidsuitkering
WAO/WIA/Wajong-uitkering
Huurtoeslag
Zorgtoeslag
Financiële hulp van overheids- of welzijnsinstanties (exclusief studiefinanciering)
Overige inkomsten, namelijk
Van hoeveel geld moet je maandelijks rondkomen? (inkomsten uit alle bronnen bij elkaar, zoals salaris, uitkeringen, leningen, bijdrage van familie)?
79.
Minder dan 550 euro
Tussen 550 en 750 euro
Tussen 750 en 950 euro
Tussen 950 en 1150 euro
Tussen 1150 en 1350 euro
Tussen 1350 en 1550 euro
Tussen 1550 en 1750 euro
Tussen 1750 en 2000 euro
Tussen 2000 en 2250 euro
Meer dan 2250 euro
Weet ik niet/wil ik niet vertellen
Ben je (ondanks compensatie) meer geld kwijt om te kunnen studeren dan studenten zonder functiebeperking? (ja/nee). Ongeveer ...euro per maand.
Je gezinssituatie 80.
166
Wie behoort er nog meer tot jouw huishouden?
Je echtgenoot/echtgenote
Je partner
Je ouder(s)
Je kind(eren)
Je broer(s) en/of zus(sen)
Je huisgenoot/huisgenoten
Iemand anders, namelijk
Niemand
81.
82.
Spreek je met je ouders of familie voornamelijk Nederlands of een andere taal?
Meestal/altijd Nederlands
Nederlands en een andere taal
Meestal/altijd een andere taal
Wat is de hoogste vorm van onderwijs die je vader en moeder hebben gevolgd of afgerond?
Geen onderwijs
Basisschool
Voortgezet onderwijs
Mbo-opleiding
Hbo-opleiding
Universitaire opleiding
Gepromoveerd aan een universiteit
Ander onderwijs of opleiding
Weet ik niet
Einde 83.
Mogen we je aanschrijven voor een eventueel vervolgonderzoek? Zo ja, zou je hieronder je emailadres willen invullen?
167
Bijlage 5:
Vragenlijst cohort 2007
Deel A: vragen over je huidige situatie 1. Wat is je geboortejaar? 19.. 2.
Wat is je geslacht?
Man
Vrouw
3.
Hoe beoordeel je over het algemeen genomen je gezondheid?
4.
Ervaar je op dit moment beperkingen en/of heb je klachten over je gezondheid? Toelichting: we bedoelen hier een gezondheidsprobleem dat leidt tot langdurige of permanente beperkingen in je functioneren en niet bijvoorbeeld een gezondheidsprobleem dat van korte duur is en na een adequate behandeling overgaat (zoals griep, verkoudheid, etc.). Er zijn meerdere antwoorden mogelijk, kruis alle mogelijkheden aan die van toepassing zijn.
Nee, geen beperkingen en/of klachten over mijn gezondheid
Ja, (langdurige) pijn
Ja, beperking in beweging (lichamelijke handicap, (gaan) zitten, motorische stoornis, arm-
Ja, beperking in zien (slechtziend of blind)
Ja, beperking in horen (hardhorend of doof)
Ja, beperking in spreken (taal- en/of communicatieve handicap)
Ja, beperking in uithoudingsvermogen
Ja, beperking in concentratie (bijv. Adhd)
Ja, chronische vermoeidheid
Ja, chronische aandoening of ziekte
Ja, dyslexie
Ja, slaapstoornissen
Ja, depressieve klachten of stemmingsstoornissen
Ja, angstproblemen of paniekstoornissen
Ja, stoornis in het autistisch spectrum
Anders, namelijk:
/handfunctie)
Overal waar we in de rest van de vragenlijst de term 'functiebeperking' gebruiken, bedoelen we de klachten of beperkingen die je hierboven aangeeft.
169
Deel B: gezondheidsproblemen vervolgvragen 5.
Je gaf aan dat je concentratieproblemen hebt. Heb je ADHD? (ja/nee)
6.
Beschik je over een officiële verklaring (medische verklaring, dyslexieverklaring of anderszins) over (een van) je functiebeperking(en)? (ja/nee)
7.
Hoe zelfstandig kun je de volgende activiteiten uitvoeren?
Kennis opdoen en toepassen (door te kijken, luisteren, leren lezen, schrijven en rekenen, problemen oplossen)
8.
Opdrachten/projecten uitvoeren
Met iemand communiceren
Ergens heen gaan en/of gebruikmaken van vervoer
Jezelf verzorgen (jezelf wassen, afdrogen, eten, aankleden)
Huishoudelijk werk, boodschappen doen, eten klaarmaken
Geef in onderstaand schema aan hoe je functiebeperking(en) zich over de tijd ontwikkelt/ontwikkelen.
9.
Verandert niet veel, blijft ook op langere termijn ongeveer zoals nu
Heb er soms veel last van, maar soms ook minder last
Wordt erger
Wordt minder erg, maar zal er nog meer dan een jaar last van blijven houden
Is binnen een jaar opgelost
Geef in onderstaand schema aan wanneer je functiebeperking(en) ongeveer is/zijn ontstaan.
Deel C: huidige situatie 10.
Ben je in 2007 aan een opleiding begonnen op een hogeschool of universiteit? (ja/nee)
11.
Aan welke instelling ben je begonnen?
12.
13.
14.
Lijst met instellingen
Anders, namelijk
Met welke opleiding ben je begonnen?
Lijst met opleidingen
Anders, namelijk
Volg je op dit moment nog steeds deze opleiding aan deze instelling?
Ja
Nee, ik volg dezelfde opleiding, maar aan een andere instelling
Nee, ik studeer aan dezelfde instelling, maar volg een andere opleiding
Nee, ik volg een andere opleiding aan een andere instelling
Nee, ik ben tijdelijk gestopt met studeren in het hoger onderwijs (hogeschool/universiteit)
Nee, ik ben definitief gestopt met studeren in het hoger onderwijs (hogeschool/universiteit)
Wanneer ben je gestopt met je opleiding waar je aan was begonnen?
170
Maand...
15.
Wanneer ben je begonnen met je opleiding die je nu volgt?
Maand...
16.
Aan welke instelling studeer je nu?
17.
Welke opleiding volg je nu?
18.
Welke variant studeer je?
19.
Voltijd
Deeltijd
Duaal
Afstandsonderwijs
Wat is je situatie? (er zijn meerdere antwoorden mogelijk, kruis alle mogelijkheden aan die van toepassing zijn)
20.
Ik doe betaald werk
Ik ben werkloos
Ik ben werkzoekend
Ik volg een opleiding/cursus, maar niet op een hogeschool of universiteit
Ik ben geheel/gedeeltelijk arbeidsongeschikt
Ik heb zorgtaken [i: je zorgt bijvoorbeeld voor je ouders of voor je kinderen]
Ik doe vrijwilligerswerk
Ik heb momenteel geen concrete bezigheid
Ben je tevreden met je huidige situatie?
Ja
Nee, ik zou liever studeren
Nee, ik zou liever werken
Nee, ik zou liever werken en studeren combineren
Nee, ik zou liever iets anders doen, namelijk:
Het uitstippelen van je toekomst in de bovenbouw van het mbo/havo/vwo? 21.
Heb je ondersteuning/advies gekregen van school met betrekking tot je doorstroming naar het hoger onderwijs?
22.
Heb je ondersteuning/advies gekregen van instanties met betrekking tot je doorstroming naar het hoger onderwijs, anders dan van school? (bijvoorbeeld DUO of UWV)
Ja, namelijk van
Nee
171
Deel E: Overgang van havo/vwo/mbo naar je huidige situatie Dit gedeelte heeft betrekking op je ervaringen tijdens de overgang van het mbo/havo/vwo naar je huidige situatie. 23.
Waarom ben je niet naar het hoger onderwijs gegaan?
Ik had niet het vereiste diploma voor de studie die ik wilde doen
Ik denk niet dat ik goede studieresultaten zou kunnen behalen
Ik kan de opleiding die ik wil doen (nog) niet doen
Ik ben uitgeloot
Ik ga liever werken
Ik zie er het voordeel niet van in
Ik krijg onvoldoende steun van thuis
Het hoger onderwijs is te hoog gegrepen voor mij
Ik doe liever eerst iets anders
Ik kreeg onvoldoende begeleiding op mijn school voor mbo/havo/vwo om de overstap te maken
Ik sluit liever geen lening af
Ik heb onvoldoende financiële middelen om een studie in het hoger onderwijs te volgen
Ik kreeg onvoldoende begeleiding van instanties om de overstap te maken
Er zijn onvoldoende faciliteiten en voorzieningen voor mij die het hoger onderwijs zelf biedt
Er zijn onvoldoende faciliteiten en voorzieningen voor mij van externe instanties
Ik krijg onvoldoende financiële steun
Ik denk dat ik onvoldoende steun zou krijgen van begeleiders en docenten in het hoger onderwijs
24.
Door de belemmeringen die mijn functiebeperking met zich meebrengt zou ik het niet redden
Andere reden(en), namelijk
Denk jij dat je met de juiste hulp en/of begeleiding wel was gaan studeren op een hogeschool of universiteit? (ja/nee)
25.
172
Met welke informatie/hulp/begeleiding was je waarschijnlijk wel gaan studeren?
Hulp bij de keuze voor een opleiding
Hulp bij de keuze voor een instelling
Praktische hulpmiddelen
Geschikte woonruimte
Financiële ondersteuning
Hulp bij vervoer
Begeleiding op de hogeschool of universiteit
Aanpassingen in het onderwijs op de hogeschool of universiteit
Bekendheid met de hogeschool of universiteit
Goede informatie over studeren aan een hogeschool of universiteit
Goede reputatie van de hogeschool of universiteit
Bekenden die (gaan) studeren aan dezelfde hogeschool of universiteit
Anders, namelijk
Deel F: In het HO Dit gedeelte heeft betrekking op je ervaringen in het eerste jaar van je studie. 26.
Wat vind je van de informatie die je hogeschool of universiteit beschikbaar stelt over studeren met een functiebeperking?
27.
Welke informatievoorzieningen voor studenten met en functiebeperking heeft jouw instelling (voor zover jij weet)?
28.
29.
Een brochure/website met informatie over studeren met een functiebeperking
Een studieadviseur/decaan die zich heeft gespecialiseerd in studeren met een functiebeperking
Een steunpunt waar studenten met een functiebeperking voor vragen en advies terecht kunnen
Digitale helpdesk voor studenten met een functiebeperking
Voorlichtingsbijeenkomsten/themadagen over studeren met een functiebeperking
Een informatiestand tijdens de introductie over studeren met een functiebeperking
Een nieuwsbulletin/nieuwsbrief over studeren met een functiebeperking
Anders, namelijk
Weet ik niet
Is jouw onderwijsinstelling op de hoogte van je functiebeperking?
Nee
Ja, ik heb het zelf aangegeven via studielink
Ja, ik heb het zelf aangegeven via het inschrijfformulier
Ja, mijn oude school heeft het doorgegeven
Ja, ik heb het doorgegeven aan de studieadviseur/decaan/studieloopbaanbegeleider
Ja, ik heb het doorgegeven aan de docent(en)
Ja, ik heb een intakegesprek aangevraagd
Ja, namelijk via …
Waarom heb je niet aan je hogeschool of universiteit kenbaar gemaakt dat je een functiebeperking hebt?
30.
Ik wist niet dat dat kon/hoe dat moest
Ik heb geen hulp/begeleiding nodig voor mijn functiebeperking
Ik was bang om een stigma te krijgen
Anders, namelijk:
Wat vind je van de wijze waarop je hogeschool of universiteit jou voorlicht over de mogelijkheden voor studenten met een functiebeperking? (geef aan in hoeverre je het met de volgende stellingen eens bent)
Ik moet overal zelf achteraan als ik iets wil weten
De instelling doet veel moeite om mij aan de benodigde informatie te helpen
173
31.
Het is mogelijk dat jouw instelling in de centrale studentenadministratie wil registreren welke functiebeperkingen studenten hebben, zodat ze beleid en voorzieningen daarop aan kunnen passen. De gegevens zijn niet te herleiden tot individuele personen. Heb je onder deze voorwaarden bezwaren tegen registratie?
32.
33.
Geen bezwaar tegen registratie, maar ik zou er niet aan meewerken
Geen bezwaar tegen registratie, ik zou eraan meewerken
Wel bezwaar tegen registratie, maar ik zou er toch aan meewerken
Wel bezwaar tegen registratie en ik zou er niet aan meewerken
Heb je contact met de volgende personen?
Met medestudenten in het kader van de studie
Met medestudenten in het kader van je vrije tijd
Met docenten
Met een studieadviseur/studentendecaan
Met een studieloopbaanbegeleider
Met een mentor/tutor (ouderejaarsstudent)
Hoe intensief maak je gebruik van de volgende faciliteiten
Studiefaciliteiten van je instelling (computers, studiezalen, etc.)?
Andere faciliteiten van je instelling in je vrije tijd (sport, cultuur, etc.)?
Begeleiding buiten je opleiding (studentenpsycholoog, studentendecaan)?
De omstandigheden rondom je studie 34.
Belemmert je functiebeperking (ondanks eventuele hulpmiddelen) jou bij het volgen van je opleiding? (er zijn meerdere antwoorden mogelijk, kruis alle mogelijkheden aan die van toepassing zijn)
35.
Ja, ik kan niet zo lang achter elkaar studeren als ik zou willen
Ja, ik kan niet naar een ander gebouw gaan als dat nodig is
Ja, ik kan niet dezelfde opdrachten uitvoeren als mijn medestudenten
Ja, mijn medische behandeling kost te veel tijd
Nee, mijn functiebeperking heeft geen invloed op mijn prestaties
Weet ik niet
Anders, namelijk:
In onderstaande schema’s is een aantal voorzieningen aangegeven die hogescholen en universiteiten kunnen aanbieden voor studenten met een functiebeperking. Kan je aangeven welke voorzieningen nodig of wenselijk zijn voor jou om je studie te kunnen volgen?
Aanpassingen in het onderwijs
Persoonlijk tijd- en examenschema (bijvoorbeeld soepelere aanwezigheidsplicht, individueel rooster)
174
Extra studieloopbaanbegeleiding
Beschikbaarheid van aangepaste onderwijsmaterialen
Opgeknipte stages (stage met kortere dagen, over een langere tijd verspreid)
Andere inhoud van curriculumonderdelen (bijvoorbeeld aangepaste opdrachten)
Begeleiding/advies/ondersteuning
Medewerkers van de hogeschool of universiteit die helpen bij het volgen van de colleges/lessen
Medewerkers van de hogeschool of universiteit die helpen bij het maken van opdrachten
Begeleiding bij psychische belemmeringen
Begeleiding bij dyslexie
Lotgenotengroep
Voorlezers, notitiemakers of schrijfassistenten
Studententolken
Persoonlijke begeleiders (bijvoorbeeld student-buddy systeem)
Advies en ondersteuning van integratie-instanties
Advies en ondersteuning van begeleiders naar werk (bijvoorbeeld trainingen om zelfbeeld te versterken, sollicitatietraining, beroepentest)
Handboek mogelijkheden voor personen met een functiebeperking
Bemiddeling voor een stageplek
Extra begeleiding bij het volgen van stages
Extra begeleiding bij planning (bijvoorbeeld structureren van werkzaamheden)
Extra begeleiding/training bij samenwerken groepen/sociale- of communicatieve vaardigheden
Ondersteuning bij het vervoeren van lesmateriaal (boeken in lokaal, hulp met dragen/tillen)
Materiële voorzieningen
Aangepaste apparatuur en technologie
Voorzieningen voor goede toegankelijkheid van gebouwen/onderwijsruimtes
Aangepaste liften
Minibus om me te verplaatsen over het instellingsterrein
Gesproken leerboeken
Colleges beluisteren via een website
Rustruimte met een bed of relaxfauteuil
Individuele studieruimte
Digitale helpdesk, speciaal voor studenten met een functiebeperking
Fysieke helpdesk, speciaal voor studenten met een functiebeperking
Digitaal geformaliseerde aanvraagprocedure voor voorzieningen
Op papier geformaliseerde aanvraagprocedure voor voorzieningen
Test om dyslexie vast te stellen
Aanpassing in tentamens/examens
Extra tijd bij tentamens/examens
Alternatieve toetsvormen
Vergrote letters
Aangepaste opdrachten
Op individuele mogelijkheden aangepaste tentamenplanning
Bijzondere tentamen/examenvoorzieningen (bijvoorbeeld aparte ruimte, afwijkingen van organisatorische regels bijvoorbeeld met betrekking tot toiletgang)
175
Digitale toegankelijkheid
Aanpassingen aan de website (bijvoorbeeld gesproken tekst, aangepast kleurgebruik, inzoomen)
Aanpassingen aan de digitale leeromgeving (bijvoorbeeld blackboard)
Overig 36.
Anders, namelijk
Maak je gebruik van de voorzieningen van het UWV?
Nee
Ja, van de vervoersvoorziening
Ja, van de doventolk (gebarentaal of schrijftolk)
Ja, van speciale hulpmiddelen (speciale software, aangepaste computer, lichtbak, etc.)
37.
Welke van de onderstaande voorzieningen wordt door jouw instelling uitgevoerd/aangeboden?
38.
Van welke van de onderstaande voorzieningen maak je gebruik?
39.
In welke mate dragen onderstaande voorzieningen bij om je belemmeringen bij het studeren op te heffen?
40.
41.
Waarom maak je geen gebruik van onderstaande voorzieningen?
De procedure om er toegang toe te krijgen is ingewikkeld
De procedure om er toegang toe te krijgen kost me teveel energie/tijd
Ik heb er van andere studenten slechte berichten over gehoord
Ik wil de dingen zoveel mogelijk zonder speciale hulp van anderen
Mijn aanvraag is afgewezen
Ik wil anderen niet tot last zijn
Ik wil niet met mijn probleem te koop lopen
Anders, namelijk:
Ben je tevreden over onderstaande voorzieningen?
Studievoortgang en tijdbesteding 42.
Hoeveel studiepunten of ECTS credits heb je behaald tot nu toe voor de opleiding die je nu doet (alle studiejaren bij elkaar opgeteld) ? Ga hierbij uit van de standaard van 60 ECTS credits per studiejaar.
43.
176
Wat is (bij benadering) je gemiddelde tentamencijfer tot nu toe?
44.
Hoeveel tijd besteedde je dit studiejaar (2009-2010) gemiddeld tijdens collegeweken (exclusief vakantieweken en tentamenweken) per week aan de hieronder genoemde activiteiten? (s.v.p. het gemiddeld aantal uren per week invullen: ga hierbij uit van een week van zeven dagen!)
Contacturen op instelling (lessen, colleges, practica, projectgroepen, etc.)
Zelfstudie
Bestuursorgaan op universiteit/hogeschool: opleidingscommissie, faculteitsraad, medezeggenschaps-raad, etc.
45.
46.
Bestuurswerk studentenorganisatie(s)
Overig bestuurs- en vrijwilligerswerk
Betaald werk
Toelichting bij de gekozen gemiddelden:
Hoe goed voel je je thuis bij:
Je opleiding
Je faculteit/instituut/departement
Je universiteit of hogeschool
Je medestudenten
Je docenten
Hebben de diverse vormen van ondersteuning en aangepaste voorzieningen die je hebt gekregen aan de hogeschool of universiteit je in staat gesteld om:
47.
Om met succes je studie in het hoger onderwijs te volgen?
Studie en werk te combineren?
Je studie te combineren met de beperkingen die voortvloeien uit je functiebeperking?
Dezelfde opdrachten uit te voeren als je studiegenoten?
Te voldoen aan de eisen van je stage?
Naar en van de instelling te reizen?
Te voldoen aan de eisen die docenten aan je stellen?
Te slagen voor toetsen, tentamens en examens?
Vertrouwen te hebben in je beslissingen?
Je bewust te zijn van je vaardigheden en competenties?
Je bewust te zijn van je behoeften?
Je probleemloos te verplaatsen tussen de diverse locaties?
Anders, namelijk
Heb je als student met jouw functiebeperking even veel kans als je medestudenten zonder functiebeperking om succesvol je studie af te ronden?
48.
Waar komt het door dat je minder kans hebt dan je medestudenten zonder functiebeperking om succesvol je studie af te ronden?
Hulp kan nooit helemaal voor mijn functiebeperking compenseren
Onvoldoende beleid voor studeren met een beperking
Onvoldoende voorlichting over mogelijke voorzieningen
Onvoldoende aanpassingen in het onderwijs
Onvoldoende begeleiding/advies/ondersteuning
177
49.
Onvoldoende aanpassingen in tentamens/examens
Onvoldoende medewerking/flexibiliteit van docenten
Onvoldoende samenwerking tussen docenten/instelling
Onvoldoende kennis bij docenten over afspraken met instelling
Onvoldoende kennis bij docenten over mijn functiebeperking
Onvoldoende feedback over studievoortgang
Onvoldoende financiële ondersteuning
Anders, namelijk
Hoe beoordeel je de deskundigheid van de mensen die jou begeleiden (zoals decanen, studieadviseurs, studieloopbaanbegeleiders) met betrekking tot de studiebelemmeringen die jouw functiebeperking met zich meebrengt?
50.
Hoe beoordeel je de manier waarop de afspraken die met jou zijn gemaakt over aanpassingen (b.v. extra tijd bij tentamens), door docenten of andere medewerkers worden uitgevoerd?
51.
52.
Is door je functiebeperking vertraging in je studie opgetreden?
Ja, veel
Ja, een beetje
Nee, geen vertraging
Nee, geen vertraging, maar door de functiebeperking heb ik minder hoge cijfers gehaald.
Nee, geen vertraging door de functiebeperking, maar door andere oorzaken.
Zou de vertraging in je studie erger zijn geweest/zou je vertraging hebben opgelopen zonder de voorzieningen waarvan je gebruik kan maken?
53.
Ja, zonder voorzieningen zou ik meer vertraging hebben
Nee, dat heeft geen rol gespeeld
Weet ik niet/geen mening
Heb je nog opmerkingen over je ervaringen met betrekking tot studeren met een functiebeperking?
Deel G: inmiddels gestopt 54.
178
Waarom ben je gestopt met studeren?
Verkeerde studiekeuze.
De studie was te zwaar.
Vanwege de belemmeringen die mijn functiebeperking met zich meebrengt
Ik was niet (voldoende) gemotiveerd voor die opleiding.
Ik kreeg onvoldoende studiebegeleiding.
Ik had moeite met de manier waarop het onderwijs werd gegeven.
Persoonlijke omstandigheden (zorgtaken e.d.).
Ik heb een leuke baan gevonden.
Ik heb geen recht meer op studiefinanciering.
Ik heb een negatief bindend studieadvies gekregen
Ik had moeite met de overgang/aansluiting vanuit mijn vooropleiding.
Mijn verwachtingen over de opleiding zijn niet uitgekomen.
55.
Ik ben nog niet toe aan studeren.
Ik voelde me niet thuis op de opleiding.
Anders
Denk jij dat jouw studieuitval door de opleiding of door de instelling voorkomen had kunnen worden? (ja/nee)
56.
Hoe had je opleiding of instelling jouw uitval uit de opleiding kunnen voorkomen? Kruis hieronder maximaal drie mogelijkheden aan die volgens jou het beste geholpen zouden hebben.
57.
Betere voorlichting vooraf
Een betere introductie in de studie (informatie over opleiding, programma, toetsing)
Een betere introductie in de onderwijsorganisatie (docenten, administratie, faciliteiten)
Een betere introductie om medestudenten te leren kennen
Meer studiebegeleiding
Betere studiefaciliteiten
Een beter rooster/programmering
Meer individuele opdrachten
Meer groepswerk
Andere werkvormen
Huiswerkbegeleiding
Meer begeleiding door ouderejaars
Betere aansluiting vooropleiding (bijv. bijspijker-, zomercursussen, doorstroomprogramma)
Betere verdeling van de studiebelasting
Meer aandacht voor praktijk in de opleiding
Meer aandacht voor theorie in de opleiding
Zorgen voor een betere sfeer in de opleiding
Inzetten van afgestudeerden om een beter beeld van de praktijk te bieden
Meer/betere voorzieningen met betrekking tot mijn functiebeperking
Betere toegankelijkheid van de gebouwen/onderwijsruimtes
Betere toegankelijkheid digitale leeromgeving/website
Anders, namelijk [invulveld]
Heb je concrete plannen in de toekomst weer een opleiding in het hoger onderwijs te gaan volgen?
Ja, ik wil mijn opleiding op een later tijdstip weer oppakken.
Ja, ik ga in de toekomst een andere opleiding in het hoger onderwijs volgen.
Nee, ik ben definitief gestopt met studeren in het hoger onderwijs.
Nee, ik weet niet of ik nog ga studeren in het hoger onderwijs
Deel H: overig 58.
Ben je van plan om alsnog naar het hoger onderwijs te gaan?
Ja, volgend studiejaar (2010-2011)
Ja, maar niet volgend studiejaar al
Nee, dat ga ik waarschijnlijk nooit doen
Weet niet
179
Deel I: achtergrondfactoren 59.
60.
61.
62.
Maak je gebruik van een of meerdere van de onderstaande voorzieningen/uitkeringen?
Ja, ik heb een indicatie voor verzorging of huishoudelijke hulp
Ja, ik heb extra maanden studiefinanciering vanwege mijn functiebeperking(en)
Nee
Waar komt het grootste deel van je totale inkomen vandaan?
Jouw salaris
Uitkeringen en bijstand
Financiële bijdrage van familie
Studiefinanciering
Anders, namelijk
Heb je structureel of regelmatig inkomsten uit de volgende bronnen?
Studiefinanciering: basisbeurs
Studiefinanciering: lening
Andere studieleningen (niet bij DUO)
Inkomsten eigen vermogen/spaargeld
Bijdrage ouders/verzorgers
Bijdrage partner
Collegegeldkrediet
Inkomsten eigen arbeid
Bijstandsuitkering
Werkloosheidsuitkering
WAO/WIA/WAJONG-uitkering
Huurtoeslag
Zorgtoeslag
Financiële hulp van overheids- of welzijnsinstanties (exclusief studiefinanciering)
Overige inkomsten, namelijk
Van hoeveel geld moet je maandelijks rondkomen? (inkomsten uit alle bronnen bij elkaar, zoals salaris, uitkeringen, leningen, bijdrage van familie)?
180
Minder dan 550 euro
Tussen 550 en 750 euro
Tussen 750 en 950 euro
Tussen 950 en 1150 euro
Tussen 1150 en 1350 euro
Tussen 1350 en 1550 euro
Tussen 1550 en 1750 euro
Tussen 1750 en 2000 euro
Tussen 2000 en 2250 euro
Meer dan 2250 euro
Weet ik niet/wil ik niet vertellen
63.
Ben je (ondanks compensatie) meer geld kwijt om te kunnen studeren dan studenten zonder functiebeperking?
Ja, ongeveer ... euro per maand
Nee
Je gezinssituatie 64.
Wie behoort er nog meer tot jouw huishouden? Je echtgenoot/echtgenote
65.
66.
Je partner
Je ouder(s)
Je kind(eren)
Je broer(s) en/of zus(sen)
Je huisgenoot/huisgenoten
Iemand anders, namelijk
Niemand
Spreek je met je ouders of familie voornamelijk Nederlands of een andere taal?
Meestal/altijd Nederlands
Nederlands en een andere taal
Meestal/altijd een andere taal
Wat is de hoogste vorm van onderwijs die je vader en moeder hebben gevolgd of afgerond?
Geen onderwijs
Basisschool
Voortgezet onderwijs
Mbo-opleiding
Hbo-opleiding
Universitaire opleiding
Gepromoveerd aan een universiteit
Ander onderwijs of opleiding
Weet ik niet
Einde 67.
Mogen we je aanschrijven voor een eventueel vervolgonderzoek? Zo ja, zou je hieronder je e-mailadres willen invullen?
181
Bijlage 6:
Overzicht figuren en tabellen
Overzicht 1: Overzicht vraagstellingen en uitkomsten diverse onderzoeken.
Figuur 3.1:
24
Schatting van het aandeel studenten met een functiebeperking en degenen die hierdoor belemmerd worden op basis van de diverse onderzoeken inclusief een gecorrigeerd percentage belemmerden.
28
Figuur 3.2:
Schatting van het aandeel studenten naar aard van de handicap of functiebeperking.
32
Figuur 6.1:
Gemiddelde studievoortgang naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
Figuur 6.2:
voltijdstudenten (2004-2009) Figuur 6.3:
96
Oordeel over studeerbaarheid: gemiddelden op schaal 1 (negatief) – 5 (positief) naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
Figuur 6.9:
95
Motivatie voor de studie op schaal 1 (weinig) – 5 (veel) naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
Figuur 6.8:
94
Inzet van studenten voor de studie: gemiddelden op schaal 1 (slecht) – 5 (goed) naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
Figuur 6.7:
93
Gemiddelde tijdbesteding aan betaalde arbeid (uren per week) naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
Figuur 6.6:
92
Gemiddelde tijdbesteding aan zelfstudie naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
Figuur 6.5:
91
Gemiddelde tijdbesteding aan contactonderwijs naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
Figuur 6.4:
89
Gemiddelde tijdbesteding aan studie naar wel/geen functiebeperking: alleen
97
Kans op succesvol afronden van de studie naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
99
Tabel 2.1:
Onderzoeksopzet: twee metingen voor de diplomacohorten 2007 en 2009
17
Tabel 2.2:
Responspercentages per bronbestand in 2010
18
Tabel 3.1:
Aandeel studenten met functiebeperking dat belemmeringen ondervinden in de studie.
Tabel 3.2:
Schatting van het aandeel studenten met een functiebeperking en degenen die hierdoor belemmerd worden op basis van de diverse onderzoeken.
Tabel 3.3:
32
Studenten met beperking naar aard beperking en geslacht, ‘Studeren met een functiebeperking’ cohort 2007 (meting 2008) en cohort 2009 (meting 2010)
Tabel 3.6:
31
Percentage studenten met een functiebeperking naar aard beperking en bron (ten opzichte van totaal aantal studenten in steekproef).
Tabel 3.5:
27
Percentage studenten met een functiebeperking naar aard beperking en bron (ten opzichte van totaal aantal studenten met functiebeperking).
Tabel 3.4:
26
33
Percentage studenten met beperking naar aard beperking en geslacht, etniciteit, studiejaar en soort hoger onderwijs, Studentenmonitor Hoger Onderwijs.
34
183
Tabel 3.7:
Percentage studenten met beperking naar aard beperking: Startmonitor.
Tabel 3.8:
Percentage studenten met beperking naar aard beperking en geslacht, studiejaar en soort hoger onderwijs: Nationale Studentenenquête
Tabel 4.1:
41
Gebruik leerlinggebonden financiering (% ja), naar vooropleiding en mate van belemmering
Tabel 4.5:
40
Gebruik van leerlinggebonden financiering (% ja), naar vooropleiding en type functiebeperking
Tabel 4.4:
39
School (bovenbouw) op de hoogte van functiebeperking(en) (%), eerstejaars type functiebeperking
Tabel 4.3:
35
School (bovenbouw) op de hoogte van functiebeperking(en) (%), eerstejaars vooropleiding
Tabel 4.2:
34
42
Gebruik van hulp van school (% ja), eerstejaars naar vooropleiding en type functiebeperking
43
Tabel 4.6:
Op wiens initiatief is hulp ontvangen (%), naar type functiebeperking
43
Tabel 4.7:
Op wiens initiatief is hulp ontvangen (%), naar vooropleiding
44
Tabel 4.8:
Tevredenheid (% (zeer) tevreden) over de hulp van school, naar type functiebeperking
Tabel 4.9:
44
Was je gezien je functiebeperking (met de eventuele hulp) slechter in staat dan medeleerlingen om mbo/havo/vwo succesvol af te ronden? % (veel) slechter, naar type functiebeperking
Tabel 4.10:
kunnen ronden (%), naar vooropleiding Tabel 4.11:
45
Redenen om slechter in staat te zijn dan medeleerlingen om mbo/havo/vwo af te 46
Heeft de school gedurende het schooljaar 2008/09 advies gegeven over de overstap naar het vervolgonderwijs of naar het vinden van werk? (%), naar type functiebeperking
Tabel 4.12:
Heeft de school /advies gegeven over de overstap naar het vervolgonderwijs of aan het vinden van werk? % naar (mate van) belemmering
Tabel 4.13:
49
‘Toen je van school kwam, hoe schatte je toen je kansen in om:’ % gemiddeld tot zeer groot, naar wel/geen functiebeperking
Tabel 4.16:
48
Ondersteuning/advies van instanties voor doorstroming van vo naar ho of arbeidsmarkt, anders dan school (%), welke instanties
Tabel 4.15:
47
Ondersteuning/advies van instanties voor doorstroming van vo naar ho of arbeidsmarkt, anders dan school (%), type functiebeperking
Tabel 4.14:
46
49
‘Toen je van school kwam, hoe schatte je toen je kansen in om succesvol te kunnen studeren’, naar type functiebeperking
50
Tabel 4.17:
Instroom hoger onderwijs (%) studenten naar wel/geen beperking en vooropleiding
51
Tabel 4.18:
Wat is je situatie? (%) Respondenten die aangeven niet te studeren uitgesplitst naar vooropleiding
Tabel 4.19:
51
Wat is je situatie? (%) Respondenten die aangeven niet te studeren uitgesplitst naar wel/geen functiebeperking
52
Tabel 4.20:
Redenen om niet door de stromen naar het hoger onderwijs (%) naar vooropleiding
52
Tabel 4.21:
Redenen om niet door de stromen naar het hoger onderwijs (%) naar wel/geen functiebeperking
184
53
Tabel 4.22:
Andere redenen om niet door de stromen naar het hoger onderwijs (%) naar wel/geen functiebeperking
54
Tabel 4.23:
Ben je tevreden met je huidige situatie? (%) naar type functiebeperking
55
Tabel 4.24:
Informatie/hulp/begeleiding waarmee studeren wel een optie zou zijn geweest (%), naar vooropleiding
Tabel 4.25:
56
Hoe belangrijk waren de volgende motieven voor het kiezen van je opleiding? (% belangrijk), naar wel/geen functiebeperking
56
Tabel 4.26:
Instellingskeuzemotieven (% (zeer) belangrijk), naar wel/geen functiebeperking
57
Tabel 4.27:
Rol van voorzieningen in de keuze voor instelling, naar type functiebeperking
57
Tabel 5.1:
Rol voorzieningen voor studenten met een functiebeperking bij instellingskeuze (%)
61
Tabel 5.2:
Rol voorzieningen voor studenten met een functiebeperking in keuze voor instelling naar type belemmering (%)
Tabel 5.3:
Door instelling aangeboden informatievoorzieningen: studenten met functiebeperking (%)
Tabel 5.4:
63
Beoordeling van door instelling beschikbaar gestelde informatie over studeren met een functiebeperking (panel) (% (zeer) positief)
Tabel 5.6:
63
Beoordeling van door instelling beschikbaar gestelde informatie over studeren met een functiebeperking naar type handicap (%)
Tabel 5.5:
62
64
Stelling: De instelling doet veel moeite om mij aan de benodigde informatie te helpen (%)
64
Tabel 5.7:
Stelling: Ik moet overal zelf achteraan als ik iets wil weten (%)
65
Tabel 5.8:
Bekendheid onderwijsinstelling naar type functiebeperking (%)
66
Tabel 5.9:
Bekendheid onderwijsinstelling met functiebeperking (%)
67
Tabel 5.10:
Redenen om de instelling niet in te lichten over functiebeperking (%)
68
Tabel 5.11:
Mening over registratie functiebeperkingen in centrale studentenadministratie (%)
69
Tabel 5.12:
Gesprek met instelling over (hulp bij) functiebeperking (%)
69
Tabel 5.13:
Mate van contact (1=geen contact; 5=zeer veel contact) naar wel/geen functiebeperking (gemiddelde)
71
Tabel 5.14:
Mate van gebruik faciliteiten naar wel/geen functiebeperking (% veel/zeer veel)
72
Tabel 5.15:
Extra maanden studiefinanciering vanwege functiebeperking(en) (%)
73
Tabel 5.16:
Voorzieningen: % studenten dat voorzieningen nodig/wenselijk vindt, de voorziening aangeboden krijgt, de voorziening gebruikt en tevreden en/of geholpen is met de voorziening
76
Tabel 5.17:
Redenen om geen gebruik te maken van de aangeboden voorzieningen (% genoemd)
81
Tabel 5.18:
Door ondersteuning en aangepaste voorzieningen in staat gesteld om bepaalde dingen te bereiken (% goed/heel goed)
82
Tabel 5.19:
Beoordeling deskundigheid begeleiders in 2010 (%)
82
Tabel 5.20:
Beoordeling deskundigheid begeleiders door eerstejaarsstudenten in 2008 en 2010 (1=zeer slecht;5=zeer goed)
83
Tabel 5.21:
Beoordeling manier van afspraken maken over aanpassingen (%)
84
Tabel 6.1:
Gemiddeld aantal behaalde studiepunten/ECT
88
Tabel 6.2:
Gemiddelde studievoortgang naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
89
185
Tabel 6.3:
Gemiddelde tijdbesteding per week (in uren per week)
Tabel 6.4:
Gemiddelde tijdbesteding aan de studie naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
Tabel 6.5:
96
Oordeel over studeerbaarheid: gemiddelden op schaal 1 (negatief) – 5 (positief) naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
Tabel 6.11:
95
Motivatie voor de studie op schaal 1 (weinig) – 5 (veel) naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
Tabel 6.10:
94
Inzet van studenten voor de studie: gemiddelden op schaal 1 (slecht) – 5 (goed) naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
Tabel 6.9:
93
Gemiddelde tijdbesteding aan betaalde arbeid (uren per week) naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
Tabel 6.8:
92
Gemiddelde tijdbesteding aan zelfstudie naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
Tabel 6.7:
91
Gemiddelde tijdbesteding aan contactonderwijs naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
Tabel 6.6:
90
97
Kans op succesvol beëindigen studie invergelijking met studenten zonder functiebeperking: naar ervaren belemmering (1=veel meer kans; 5=veel minder kans)
Tabel 6.12:
voltijdstudenten (2004-2009) Tabel 6.13:
98
Kans op succesvol afronden van de studie naar wel/geen functiebeperking: alleen 99
Redenen waarom kans op succesvol afronden studie kleiner is dan voor studenten zonder functiebeperking (%)
100
Tabel 6.14:
Gemiddeld tentamencijfer
102
Tabel 6.15:
Gemiddeld tentamencijfer naar wel/geen functiebeperking: alleen voltijdstudenten (2004-2009)
Tabel 6.16:
102
Ongestandaardiseerde regressiecoëfficiënten voor het effect van achtergrondkenmerken op de studievoortgang van studenten in het hoger onderwijs, alleen voltijdstudenten
103
Tabel 6.17:
Vertraging in studie door functiebeperking (%)
104
Tabel 6.18:
Vertraging in studie zonder voorzieningen (%)
105
Tabel 6.19:
Uitval naar wel/geen functiebeperking
106
Tabel 6.20:
Redenen van uitval (gemiddelden: 1=speelde geen rol; 5=speelde een belangrijke rol)
107
Tabel 6.21:
Uitvalredenen naar wel/geen functiebeperking (% belangrijke reden)
108
Tabel 6.22:
Manieren voor instelling studieuitval te voorkomen (%)
109
Tabel 6.23:
Heeft de opleiding je voldoende hulp geboden bij het nemen van een beslissing over stoppen of doorgaan? (%)
Tabel 6.24:
110
Heb je concrete plannen om in de toekomst weer een opleiding in het hoger onderwijs te gaan volgen?(%)
111
Tabel 6.25:
Aandeel met handicap/beperking binnen langstudeerders en overige studenten (%)
112
Tabel 6.26:
Langstudeerders naar wel/geen functiebeperking (%)
112
Tabel 6.27:
Effect van achtergrondkenmerken op te tevredenheid van studenten in het hoger onderwijs
186
115
187
In de reeks beleidsgerichte studies zijn de volgende titels nog verkrijgbaar: 119. Myths and methods on access and participation in higher education in international comparison Thematic report Januari 2006 ISBN 90-5910-36-7 120. Foreign peer reviewers about the quality and added value of Dutch research schools An analysis of Peer Review Committee reports February 2006 ISBN 90-5910-164-2 121. Issues in higher education policy 2005 An update on higher education policy issues in 2005 in 10 Western countries May 2006 ISBN 90-5910-254-1 122. Topkwaliteit in het hoger onderwijs Een verkennend onderzoek naar kenmerken van topkwaliteit in het hoger onderwijs May 2006 ISBN 90-5910-284-3
123.
Het promotiesucces van de Nederlandse onderzoekscholen Afsluiting van een drieluik Projectrapport 3 April 2006 ISBN 90-5910-314-9
124. OECD thematic review of tertiary education The Netherlands Oktober 2006 ISBN 90-5910-374-2 125. Gender & Excellence Een landelijk onderzoek naar benoemingsprocedures van hoogleraren Oktober 2006 ISBN 90-5910-384-x 126. Studeren in het hoger onderwijs Studentenmonitor 2005 November 2006 ISBN 90-5910-444-7 127. Issues in higher education policy 2006 An update on higher education policy issues in 2006 in 10 Western countries January 2007 ISBN 90-5910-166-1 128. Afgestudeerden van het hoger onderwijs in Nederland in vergelijking met andere landen Oktober 2007 ISBN 978-90-5910-428-0 129. S tuderen in Nederland: kernindicatoren, motieven bij masterkeuze, studievoorgang, studenttypen en de bijzonder gemotiveerde student. Oktober 2007 ISBN 90-5910-092-1 130. Tijdsbesteding universitair wetenschappelijk personeel Januari 2008 ISBN 978-90-5910-074-9 131. T ien jaar patronen en trends in “student satisfaction” in Nederland Juni 2008 ISBN 978-90-5910-387-0 132. New Degrees in the Netherlands augustus 2008 ISBN 978-90-5910-515-7 133. M onitor Associate degree januari 2009 ISBN 978-90-5910-637-6 134. Studeren met een functie-beperking Resultaten van een onderzoek onder eerstejaars- studenten mei 2009 ISBN 978-90-5910-196-8 135. Studentenmonitor Hoger Onderwijs 2007 juni 2009 ISBN 978-90-5910-196-8 136. V ervroeging aanmelding Onderzoek in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen januari 2011 ISBN 978-90-59-10-07-87 137. M onitor Associate degree 2006-2010 Eindevaluatie januari 2011 ISBN 978-90-59-10-08-62 138. M aken ze meer mogelijk? Studeren met een functiebeperking 2010. Vervolgmeting. september 2011 ISBN 978-90-59-10-12-89
1110623 BSG 139 achterste pag.indd 2
19-10-2011 10:09:15
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
productie directie Communicatie, Marieke Treffers vormgeving Bureau Wim Zaat, Moerkapelle Exemplaren van deze publicatie zijn telefonisch te bestellen bij Postbus 51 Infolijn, onder vermelding van het ISB nummer. Postbus 51-Infolijn. Telefoon (0800) 8051 gratis.
139- Maken ze meer mogelijk? Studeren met een functiebeperking 2010 Vervolgmeting
Dit rapport is een uitgave van: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Beleidsgerichte studies Hoger onderwijs en
139
Wetenschappelijk onderzoek
Maken ze meer mogelijk? Studeren met een functiebeperking 2010 Vervolgmeting
Elke werkdag van 9.00-21.00 uur of via internet onder www.rijksoverheid.nl [kies rapport] (dit is uitsluitend bedoeld voor bestellingen). ISBN 978.90.59.10.07.87 Prijs € 15,00 Deze publicatie staat ook op internet onder: www.minocw.nl/wetenschap
Hanneke Poels-Ribberink, Evelien Sombekke, Karin Duisings-van Oijen, Jeroen Winkels, Anja van den Broek
Uitgave: september 2011
OCW 08DW2011G017
1110623 BSG 139 omslag.indd 1
19-10-2011 10:02:16