Vriendschappen mogelijk maken De grootste barrière voor vriendschap is de gemiste kans! Voor ouders en school Iedereen is het er over eens dat het een algehele behoefte van mensen is om verbonden te zijn met anderen. De grootste handicap voor mensen met een beperking is isolement, niet de 1 beperking zelf . Als je vraagt waar volwassenen met een beperking gelukkig van worden dan is het dat ze gewone contacten, vrienden en liefdes hebben in hun leven. Maslow kwam in 1943 al met de behoeften- ladder waar ook erbij horen of ‘belonging’, een duidelijke plaats inneemt: het is een van de meest basale behoeften van mensen om zich te kunnen ontwikkelen. Helaas leven we in een wereld waar we systemen gecreëerd hebben die vriendschappen vaak in de weg staan, hoe goed ze ook bedoeld zijn. De belangrijkste voorwaarde voor het kunnen ontstaan van vriendschappen is dat mensen andere mensen moeten kunnen ontmoeten. Als mensen apart leven in aparte settings, dan is de vriendenvijver waaruit ze kunnen kiezen kleiner dan als zij gebruik maken van alle mogelijkheden in de samenleving. Veel vriendschappen die mensen met een beperking hebben zijn voortgekomen uit het gemeenschappelijke wat ze hebben: de handicap. Dit zou één van de redenen kunnen zijn om vrienden te hebben, niet de énige reden. Kinderen met een beperking willen niet veel anders dan kinderen zonder beperking. Meestal willen kinderen waardering, vriendschappen, samen spelen, liefde, een gevoel hebben dat ze ‘erbij horen’. Maar helaas is het voor veel kinderen met een beperking niet eenvoudig om vriendschappen met leeftijdsgenoten te hebben of vast te houden. Dit komt echt niet alleen door dat het kind een beperking heeft. Wij, als onderdeel van de samenleving, gooien dagelijks allerlei hindernissen op die vriendschappen tegen gaan. Dit gebeurt niet opzettelijk. Veel mensen en organisaties zijn zich er niet altijd van bewust hoe bepaalde aannames en interventies een kind kunnen isoleren. Dit gebeurt thuis, in de wijk, maar ook op school. Hieronder beschrijven we voornamelijk wat de barrières in de school zoal kunnen zijn. Daarna wat de school en de ouders kunnen veranderen om de kansen voor vriendschappen te vergroten. Barrières op school • Hij – Wij. Vraag aan een klasgenoot wat de leerling met beperking zoal doet op een schooldag dan krijg je 2 nog wel eens verschillende verhalen te horen. ‘Hij is aan het kleuren, wij zijn aan het leren ’. ‘Hij is aan het spelen, wij zijn aan het werken’. ‘Hij is er alleen op maandag en woensdag’. ‘Hij is nu even weg met de andere juf omdat hij het niet kan volgen’. ‘Hij kan niet goed leren zegt de juf’. Het beeld is: dit kind is anders en doet andere dingen dan wij doen. Het is belangrijk dat er geen 1 2
David Pitonyak, www.dimagine.com Voor de leesbaarheid van dit document is de mannelijke vorm gekozen.
Hij-Wij situatie ontstaat. De scheiding die gecreëerd wordt staat contacten met elkaar in de weg. Daarom is het van belang dat er aan gewerkt wordt dat de klas/groep bij elkaar hoort. Dit zal contacten onderling aanzienlijk vergemakkelijken. • Aannames: Mensen hebben aannames over andere mensen. We leven nog steeds in een wereld die discrimineert en groeien op met allerlei beelden en gedachtes over mensen die wel eens niet kunnen kloppen. Iemand zei ooit: “het lijkt soms wel of mensen denken dat personen met het syndroom van Down in setjes van 4 uit een blikje komen”! En waarom zouden dat soort gedachtes bestaan? Omdat veel mensen met een beperking altijd in groepjes gezien en gezet worden. Hierdoor kan gemakkelijk de aanname ontstaan dat mensen met een beperking bij elkaar horen en dat nog altijd leuk vinden ook. Vanuit die aanname horen kinderen met een beperking dus bij elkaar: zet ze in een apart klasje. Of op een apart schooltje. Dit is niet bevorderlijk voor vriendschappen tussen verschillende kinderen. Aannames zijn eigenlijk gevaarlijk of schadelijk als we mensen daarmee beperken in hun ontwikkeling. Zolang we geen absoluut bewijs hebben dat iemand iets wel of niet kan moeten we de minst gevaarlijke of schadelijke aanname gebruiken. Een voorbeeld: ik ga vissen maar ik vang weer niets. Mijn aanname zou kunnen zijn: er zwemmen geen vissen in het meer. Maar dit is een gevaarlijke aanname; ik geef het op, tewijl ik niet eens echt bewijs heb dat er geen vissen zijn. Ik heb die aanname gemaakt omdat ik niks vang. De minst gevaarlijke aanname zou zijn: ik heb vandaag geen vissen gevangen, maar ik zal het blijven proberen. Als de aanname is dat kinderen met een laag IQ niet kunnen leren, en we nemen alle leerkansen weg voor het kind, dan is er een grote kans dat het kind zich niet ontwikkelt zoals het misschien zou kunnen ontwikkelen. Als je de minst gevaarlijke aanname zou kiezen: “ kinderen met een laag IQ kunnen leren”, dan geef je een kind meer kansen om te leren en zich te ontwikkelen. Maar ook aannames van ouders zelf kunnen ondermijnend zijn voor vriendschappen. Als ouders zich afvragen: “Wie wil nu bevriend raken met mijn kind?”, gaan ze uit van de aanname dat hun kind niet leuk, slim, snel of knap genoeg is om erbij te kunnen horen. Het is belangrijk dat ouders deze veronderstelling opzij zetten. Het is een gevaarlijke aanname omdat het de contacten voor hun kind kan afremmen. Neem dan de minder gevaarlijke aanname: “er zijn genoeg kinderen en mensen in de wereld die graag met mijn kind optrekken en waar mijn kind graag mee omgaat”. Om vriendschappen echt mogelijk te maken is het belangrijk dat je de onvoorwaardelijke overtuiging hebt dat deze persoon een zinvol en kleurrijk leven verdient en kan hebben, maar ook dat diegene die met hem/haar bevriend raakt echt veel mazzel heeft met deze vriendschap. • Eén op één begeleiding. Vaak hebben kinderen met een beperking een eigen begeleider, die het grootste deel van de schooldag naast het kind zit in de klas of naast het kind staat op het schoolplein. Andere kinderen vinden het niet leuk als er steeds een volwassene bij een leerling staat. Ook uit een recent 3 promotieonderzoek blijkt dat een klas-assistent ongewild een negatieve invloed heeft op de acceptatie van leerlingen met een beperking in het reguliere basisonderwijs. Anke De Boer onderzocht waarom sommige kinderen met een beperking niet worden geaccepteerd en geen vrienden hebben in de klas. Zij ontdekte dat de aanwezigheid van een klas-assistent daar een belangrijke rol in speelt. Die brengt vaak veel tijd door met een leerling met een beperking en legt daardoor extra aandacht op de beperking. De leerling krijgt daar een negatief stempel door en valt eerder buiten de groep. 3
Promotieonderzoek Inclusion: a question of attitudes? A study on those directly involved in the primary education of students with special educational needs and their social participation Anke de Boer (2012) Rijksuniversiteit Groningen. Zie ook: http://www.rug.nl/corporate/nieuws/archief/archief2012/promoties_oraties/21_deBoer Uit Seeing the Charade by Carol Tashie, Susan Shapiro-Barnard, Zach Rossetti, What we need to do and undo to make 2 friendships happen 2006. Vrij vertaald en aangevuld door Astrid Greven, IkleerOok november 2012 © 2012 Perspectief
Het blijkt dat kinderen veel beter en makkelijker contact maken als de volwassene een bescheiden positie inneemt en de contacten met anderen niet in de weg staat maar eerder faciliteert. De volwassene is dan een bruggenbouwer, iemand die de leerkracht helpt met de klas en kinderen helpt contact te leggen met elkaar. Op die manier voelt de leerling met de beperking zich ook niet zo ‘anders’ dan anderen. Bovendien bevordert de bescheiden opstelling van een begeleider dat kinderen met een beperking zelfstandiger tussen hun leeftijdsgenoten leren bewegen. Tegelijkertijd leren andere kinderen er te zijn voor de diegenen die misschien moeilijker mee kunnen komen op sommige gebieden. • Peer Support Het lijkt een geweldige oplossing om bij toerbeurt klasgenoten aan te stellen om het kind met beperking te helpen of ondersteunen. Vaak heeft de peersupporter de rol van ‘helper’: “ik help jou met lezen”, “ik help jou met het lopen naar de kantine”. Maar het is belangrijk te onderzoeken waar het kind met beperking zelf ook kan helpen! Kinderen geven en ontvangen. Als ze alleen ontvangen denken kinderen ook dat ze niets te bieden hebben, behalve dat ze hulpbehoevend zijn. Het is belangrijk talenten te ontdekken in alle kinderen zodat ze kunnen nemen en geven. Wanneer een leerling een medeleerling met een beperking moet begeleiden van een leerkracht dan heeft dat zo zijn valkuilen. ‘ - Allereerst kan de school denken: “kijk, we hebben het opgelost, het kind is gekoppeld aan een ander kind”. De ‘koppeling kan verward worden met vriendschap. - Ten tweede: vaak krijgen peersupporters allerlei beloningen voor hun werk. Als kind met een beperking voel je dan niet dat de peersupporter een echte vriend kan zijn; hij wordt er immers voor ‘betaald’! - Dit heeft ook het effect op het gevoel van eigenwaarde: blijkbaar ben ik het niet waard om ‘gewoon’ vrienden mee te zijn. Ook de andere kinderen kunnen door een dergelijk systeem gaan denken: “blijkbaar is het kind met een beperking niet iemand waar je ‘gewoon’ vrienden mee kunt worden”. . - En terwijl de peersupporters in een strak schema ingedeeld zijn, mist het kind kansen op werkelijke vriendschappen met kinderen die bijvoorbeeld geen peersupporter zijn. Vriendschapsprogramma’s en peer support zijn goed bedoeld maar eigenlijk geven ze ons het sein dat mensen met een beperking niet in onze vijver voor mogelijke vriendschappen rondzwemmen, maar dat ze ergens anders, in hun eigen vijver te vinden zijn. Ze hebben namelijk ‘programma’s’ nodig om deel uit te kunnen maken van de samenleving. • Beperking gezien als tekortkoming Een beperking zien als tekortkoming is een visie die een enorme barrière opgooit voor vriendschappen. Het leidt naar gevaarlijke aannames over vaardigheden en talenten en dit leidt weer tot beschadigende praktijken op school, in de klas, in het curriculum. Het is belangrijk dat scholen leerlingen met en zonder beperking laten zien dat verschillende vaardigheden en intelligenties en competenties een plek op school hebben. Dit kan door samenwerking te stimuleren of onmisbaar te maken, bijvoorbeeld door veel verschillende werkvormen, samenwerkingsvormen en groepssamenstellingen in te zetten in het schoolprogramma. En door duidelijk te maken dat competitie op school niet het belangrijkste is. • Tolerantie ‘Je prijst je gezondheid en tolereert een verkoudheid’. In tolereren zit een waarde-oordeel. Als een school kinderen met een beperking tolereert dan betekent het dat de school kinderen met een beperking nog niet ziet als volwaardige leerlingen. Dit geeft signalen af naar andere kinderen. Ook dit kan barrières voor vriendschappen opgooien. Zoeken naar veel verschillende Uit Seeing the Charade by Carol Tashie, Susan Shapiro-Barnard, Zach Rossetti, What we need to do and undo to make 3 friendships happen 2006. Vrij vertaald en aangevuld door Astrid Greven, IkleerOok november 2012 © 2012 Perspectief
manieren waarop alle betrokkenen op school elkaar kunnen ‘waarderen’ in plaats van te ‘tolereren’ kan hierbij helpen. • Ouders en school die niet als partners samenwerken Een goed contact tussen ouders en school is belangrijk. Is er een slecht contact tussen ouders en school dan lijdt daar het kind direct of indirect onder. Ouders zijn zich daar erg van bewust en stellen zich daarom vaak heel voorzichtig op. Ze willen niet teveel eisen of zich scherp opstellen, bijvoorbeeld bij onderhandelingsgesprekken over de ondersteuning van hun kind. Het is belangrijk dat de school de ouders serieus neemt en naar hen luistert maar ook hun kennis gebruikt. Natuurlijk is het ook belangrijk dat ouders de school serieus nemen. De beste resultaten bereiken ouders én school als er ruimte is voor onderhandeling aan beide kanten en dat vooraf de kaders waarbinnen onderhandeld kan worden duidelijk en redelijk zijn voor beide partijen. Bij het ondersteuningsplan kan bijvoorbeeld vriendschap een belangrijk onderwerp zijn en verder praktisch ingevuld worden door ouders/netwerk en school. • Rolmodellen Leerkrachten zijn rolmodellen voor leerlingen. Kinderen leren van leerkrachten, van de manier waarop ze dingen zeggen, wat ze niet zeggen, wat ze wel zeggen, wat ze negeren en waar ze zich druk over maken. Als leerkrachten gaan fluisteren tegen leerlingen over een kind met een beperking dat in de buurt is, dan denken alle kinderen dat er iets mis is, omdat iets niet in het openbaar gezegd kan worden. Als de leerkracht bijvoorbeeld zegt: “hij ziet er slecht uit vandaag” (over een jongen in de klas met een beperking) tegen alle leerlingen in de klas, dan kan dit boodschappen overbrengen die vriendschappen voor dit kind in de weg staan: ze leren dat je niet tegen de persoon praat maar over de persoon waar hij bij zit. Dat betekent misschien dat hij niet goed kan horen, niet slim is etc. Als de leerkracht bij een serieus onderwerp over geschiedenis tegen de leerling met een beperking zegt: “jij kunt gewoon gaan kleuren”, dan geeft dit ook signalen af aan de andere leerlingen dat deze leerling heel anders is ‘dan wij’. Dat werkt vriendschap tegen. Of een ondersteuner zegt in de volle klas: “dit is te moeilijk voor hem, hij kan dit niet aan. Ik neem hem straks wel even naar buiten”. Wat voor boodschap geeft dat? Wat zullen de kinderen dan denken? En zal het vriendschappen bevorderen? De kinderen kunnen denken dat de ondersteuner dus de leerkracht voor dit kind is, deze leerling is dan dus geen echt lid van de klas en hoort dus niet bij ‘onze groep’. • Het is niet mijn baan Onderwijs je een kind of onderwijs je een vak? Erbij horen, samen optrekken, leren van elkaar; het is belangrijk als je als leerkracht kinderen leert hoe ze verantwoordelijk, productief en creatief kunnen zijn. Dat leren ze meestal in een context met anderen, niet als ze alleen zijn. Daarom is het een onderdeel van de baan van leerkrachten om de sociale connecties tussen kinderen, alle kinderen, te stimuleren. Natuurlijk is dit ook een klus voor de ouders! Ouders en hun netwerk zijn ook zeer belangrijk hiervoor en het beste is natuurlijk dat zij goed samenwerken met de leerkracht van hun kind en vice versa. • Transport en toegankelijkheid Daar komt het kind weer met zijn speciale bus of taxi. En hij stopt bij de zij- ingang, niet bij de ingang van alle kinderen. Ook hier is het duidelijk voor andere kinderen dat het hier om een kind gaat dat speciaal is, anders is en dus ook anders naar school komt. Niet één van ons dus. Vaak is hier geen makkelijke oplossing voor te vinden. Hoe dichter een kind echter bij zijn school woont, hoe eenvoudiger het vervoer kan zijn en hoe minder opvallend het kind op school kan arriveren of vertrekken. Ook de toegankelijkheid van een schoolgebouw draagt dus bij aan volwaardige deelname. Als er alleen via de zij-ingang een rolstoelingang gecreëerd is, dan geeft dit weer signalen af dat dit kind speciaal is, anders is.
Uit Seeing the Charade by Carol Tashie, Susan Shapiro-Barnard, Zach Rossetti, What we need to do and undo to make 4 friendships happen 2006. Vrij vertaald en aangevuld door Astrid Greven, IkleerOok november 2012 © 2012 Perspectief
Conclusie Om vriendschappen te ondersteunen is het nodig dat barrières weggehaald worden die de vriendschappen vaak onbedoeld in de weg staan. Het is belangrijk dat iemand (de ouders, de leerkracht, de ondersteuner, soms andere kinderen, broers of zussen) tijd en aandacht geeft aan vriendschappen tussen kinderen. Het maakt leren zo veel prettiger als je weet dat je onderdeel bent van de klas/groep, dat je plezier hebt met elkaar en elkaar vertrouwt. Op dit moment zitten nog te veel leerlingen op scholen die alleen aanwezig zijn in naam. In werkelijkheid worden ze niet als volwaardige leerlingen gezien. Dat heeft nadelen voor hun academische, sociale en emotionele leven. En de andere kinderen missen hun klasgenoot als volwaardige mogelijke vriend!
Wat voor strategieën kunnen we inzetten? Vooral gericht aan de school: 1. Vraag je af: wie is deze leerling? Wat wil hij? Wat vindt hij leuk? Wat werkt wel en niet voor hem? Wat zijn zijn talenten? Wat doet hij graag? Hoe komt hij zijn dag door? Wie zijn de mensen in zijn leven? Wat mist er nog? Welke ondersteuning heeft hij nodig? Wat maakt hem verdrietig? Je kunt hierover praten met het kind zelf, de ouders, het netwerk, kinderen uit de klas, andere kinderen, leerkrachten, buren etc. Je komt wellicht ook op ideeën als je observeert: wat werkt goed? Waar lacht hij om? Je kunt een persoonlijk ontwikkelingsplan maken met elkaar waar deze vragen en antwoorden in beschreven worden. 2. Gebruik zo veel mogelijk de middelen die je al hebt. Maak bij activiteiten waar leerlingen samen kunnen rekenen, spellen, lezen, knutselen, zingen, dansen en koken etc. gebruik van alles wat er al is. Begin dus niet direct met een speciale afdeling voor kinderen met een beperking met speciale materialen en een speciaal programma. Gebruik je creativiteit als leerkracht en betrek iedereen samen in de activiteiten. Gebruik alleen speciale middelen of ruimtes als dat echt strikt noodzakelijk is. En zorg ervoor dat deze middelen of ruimtes dan ook regelmatig door de andere leerlingen gebruikt worden, zodat ze een gewoon onderdeel van de school zijn. 3. Praat met andere leerlingen over wat werkt. Soms is een persoonlijk ontwikkelingsplan schrijven in samenwerking met andere leerlingen een goed idee om input te krijgen over wat belangrijk is voor leeftijdsgenoten. Je kunt ook een soort ‘adviesraad’ instellen die door alleen leerlingen bemand wordt en onder andere advies aan de leerkracht kan geven over wat te doen om kinderen volledig bij de groep te betrekken. Je kunt een 4 ‘cirkel van vrienden’ organiseren, waardoor een vaste kring kinderen regelmatig samenkomt en oplossingen zoekt voor problemen die gaan over contacten leggen met elkaar. 4. Kies altijd voor de minst schadelijke aanname (zie eerder in tekst) 5. Als een kind een label heeft, geef het label weinig aandacht, en als het moet dan alleen als één van de karakteristieken van het kind. Maar ga er niet vanuit dat het label alles zegt over het kind. Soms kloppen labels niet en als ze kloppen, dan nog is gewoon “weten wat wel en niet voor dit kind werkt” vaak voldoende, soms zelfs veelzeggender en praktischer. 6. Bruggenbouwers. Ondersteuners kunnen het beste aangesteld worden als bruggenbouwers. Maar ook andere leerlingen kunnen bruggenbouwers zijn. In plaats van te zeggen: ben jij nu Jans vriend voor vandaag, kun je zeggen: “kun jij Jan helpen om contacten te leggen met anderen” (mensen die Jan zelf kiest!), of je kunt aan een aantal leerlingen vragen: “Wat heb je nodig om goed contact te kunnen leggen met Jan?”. 7. Gebruik de “Dit ben Ik Doos” of rugzak. Hierin verzamelen kinderen allerlei spullen die iets over henzelf zeggen zoals foto’s, Cd’s, diploma’s, kleding, boeken, knuffels etc. Ieder 4
Circle of Friends, Colin Newton, Jack Pearpoint.
Uit Seeing the Charade by Carol Tashie, Susan Shapiro-Barnard, Zach Rossetti, What we need to do and undo to make 5 friendships happen 2006. Vrij vertaald en aangevuld door Astrid Greven, IkleerOok november 2012 © 2012 Perspectief
8.
9.
10.
11.
12.
kind kan om de zoveel tijd zijn eigen doos / rugzak meenemen en vertellen over zijn leven. Een kind met een beperking dus ook. Die kan op zijn eigen manier vertellen of laten zien wat belangrijk of leuk is in zijn leven (ook zonder spraak kunnen ze dan veel laten zien). De grootste barrière voor vriendschap is de gemiste kans! Als er kansen zijn op contact of vriendschap dan is het belangrijk dat wij (de ouder, de leerkracht, de ondersteuner) die ook zien en faciliteren als het moet. Leerkrachten; richt je op iedere individuele leerling die weer een onderdeel is van de hele klas. Wanneer twee kinderen in de klas zitten met een beperking en deze kinderen worden ‘samengevoegd’ dan zien de andere kinderen deze twee kinderen als een ‘groep’. Vervolgens kan dit voor hen een barrière worden tot het vormen van vriendschappen met kinderen zonder beperking en vice versa. In het persoonlijke ontwikkelingsplan of handelingsplan zou Vriendschap een belangrijke plek in moeten nemen. Als een leerkracht het handelingsplan anders indeelt (niet eerst: wat zijn de problemen, maar: wat zijn de talenten) en ook het onderdeel Vriendschap een volwaardige plaats toedicht in het plan, dan zullen andere ondersteuners op school ook geattendeerd worden op de talenten, interesses en het belang van contacten en vriendschappen Accepteer en respecteer elkaars verschillen. Als een kind even alleen wil zijn, of juist even de benen wil strekken, dan is het belangrijk dat het kind dat kan. Dat geldt dus voor ieder kind! Elk kind functioneert anders. Een kind met het label autisme wil misschien even uitpuffen in een hoekje, een ander kind zonder dit label wil dit misschien ook. Probeer diversiteit te zien als een rijkdom, niet als een last. Dus alle kinderen horen bij elkaar en leren van elkaar. Het kan je lerarenbaan ook enorm verrijken.
Strategieën vooral gericht aan de ouders: 1. Wees flexibel als het kan over regels. Als je kind allerlei dingen niet mag vanwege zijn handicap, dan kan het zijn dat dit vriendschappen tegenwerkt. Nu is er niets mis met regels; alle ouders bepalen regels en zorgen ervoor dat een kind zijn grenzen kent wat meestal in het belang is van het kind en zijn omgeving. Maar met name bij kinderen die ook nog allerlei àndere barrières tegenkomen die het maken en behouden van vriendschappen bemoeilijken, is de vraag belangrijk: : in hoeverre staat een regel of een afspraak vast en in hoeverre is er nog wat flexibiliteit? Is het erg als hij één keer suiker binnenkrijgt op een kinderfeestje? Is het erg als hij één keer de medicijnen later neemt? Is het erg als hij één keer meerijdt met de andere familie of dat hij later in bed ligt? Het is aan jou als ouder om te kijken waar de regels ècht strak moeten zijn en waarin wat rek zou zitten. 2. Uitjes. Kinderen die samen op kamp, schoolreisje of excursie gaan, leren veel van elkaar, maken plezier en ook veel nieuwe contacten! Gezamenlijke ervaringen die kinderen hebben bindt hen ook aan elkaar. Zorg dus, samen met school en andere betrokkenen, dat je kind zoveel mogelijk mee kan naar uitjes. 3. Meld het kind aan bij clubs en verenigingen afhankelijk van de interesse. Judo, tennis en scouting zijn vaak toegankelijke clubs. Je hoeft niet per sé naar plekken te gaan voor kinderen met een beperking. En je hoeft ook niets nieuws op te zetten voor ‘zijn handicap’. In de samenleving wemelt het van de clubs, verenigingen, bedrijfjes, buurthuizen, noem maar op, waar je kunt aankloppen. Niet alle mensen zullen openstaan voor jonge mensen met een beperking. Maar wie niet waagt wie niet wint. Hoe meer mensen aankloppen bij diverse clubs, hoe meer clubs zich realiseren dat alle kinderen recht op activiteiten hebben die hen interesseren, temidden van anderen. 4. Het is fijn als het kind geïntroduceerd wordt door een clublid (liefst ook leeftijdsgenoot) als het naar een betreffende club of vereniging gaat. Dat is veel makkelijker dan als het kind er alleen met de ouders heen gaat en als enige vreemde binnenkomt. 5. Maak een duidelijk profiel van de ondersteuner die je zoekt voor je kind en denk daarbij aan hoe iemand contacten met anderen zou kunnen bevorderen. Maak dit profiel zonder dat je iemand op het oog hebt, denk aan wat je het meest ideaal vindt, niet aan wie Uit Seeing the Charade by Carol Tashie, Susan Shapiro-Barnard, Zach Rossetti, What we need to do and undo to make 6 friendships happen 2006. Vrij vertaald en aangevuld door Astrid Greven, IkleerOok november 2012 © 2012 Perspectief
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
voorhanden is. Naderhand kun je dan kijken op welke ondersteuningskwaliteiten je niet wilt ‘bezuinigen’. Zorg dat een kind zichtbaar en aanwezig is. Als een kind veel gezien wordt in de plaatselijke speeltuin, de bibliotheek, op de muziekschool, bij optredens, in het buurtcentrum, bij het parkje, op de publieke feestdagen (Koninginnedag, Sint Maarten, Sinterklaas, Carnaval) dan leren andere kinderen en volwassenen het kind makkelijker te kennen of herkennen en omgekeerd. En als mijn kind met een beperking het nou leuk vindt te spelen met een ander kind met een beperking? Natuurlijk is dat geweldig. Zo lang het geen geforceerde keuze is (omdat er geen andere kinderen zijn) maar een keuze is uit de vele opties die een kind heeft. Als kinderen bij je thuis komen spelen; probeer als ouder niet de overhand te hebben of te houden. Laat het eerste afspraakje niet te lang duren en een afgebakende tijd hebben. Liever dat kinderen weer uitkijken naar een volgende keer! Zorg dat je kind datgene kan doen waar hij goed in is en zorg dan dat elk kind (dus ook jouw kind) wat zinnigs bij kan dragen. Bijvoorbeeld samen een pizza of een cake bakken. Als je kind ergens anders gaat spelen: leg niet te veel regels op aan de andere ouder. Geef ook geen onnodige informatie mee over het kind waardoor potentiële vrienden worden afgeschrikt. Bijvoorbeeld door, waar de kinderen bij zijn, aan de ouder waar je kind gaat spelen te vertellen wat er allemaal mis kan gaan als dit en dat niet is georganiseerd. Niet alleen kan dit de andere ouder afschrikken, ook de kinderen. Ook op school hoeven andere leerlingen niet alles te weten. Informatie die voor anderen nuttig of handig is om te weten kan zijn: een A4tje met simpele informatieve tekst (handig om altijd een paar kopietjes klaar te hebben liggen in een la) met eventueel een foto van je kind. Kort en bondig staat hier wat hij leuk vindt, wat werkt en niet werkt. Wat hij nodig heeft. Je kunt dit ‘profiel’ gewoon aan ouders (of de school) meegeven. Zolang mensen maar niet het gevoel krijgen dat ze een test moeten doorstaan. Ook bij kinderen zonder een beperking gaat er wel eens wat mis! Vertrouw op het gezond verstand van de andere ouder. En als het tegen zit: gedraag je als water. Water gaat ook langs obstakels en hindernissen maar het blijft stromen naar de zee. Dus wat de hindernis ook is, vriendschap is te belangrijk om je niet voor in te willen zetten. Volhouden dus! Net als het water. Tot slot: het gaat er niet om OF het wel mogelijk is dat je kind vrienden kan hebben, maar HOE je strategieën gaat inzetten om vriendschappen (in de toekomst) mogelijk te maken.
‘I can’t myself raise the winds that might blow us into a better world. But I can at least put up the sail, so that when the wind comes I can catch it.’(E.F. Schumacher)
Uit Seeing the Charade by Carol Tashie, Susan Shapiro-Barnard, Zach Rossetti, What we need to do and undo to make 7 friendships happen 2006. Vrij vertaald en aangevuld door Astrid Greven, IkleerOok november 2012 © 2012 Perspectief