Maatschappelijke opvang in Rotterdam
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
Vera van den Maagdenberg, Annemarie Reijnen en Martijn Epskamp Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) september 2008 In opdracht van GGD Rotterdam-Rijnmond en Directie Veiligheid
© Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) Auteur: Vera van den Maagdenberg, Annemarie Reijnen en Martijn Epskamp Project: 07-2749
Adres:
Goudsesingel 78, 3011 KD Rotterdam Postbus 21323, 3001 AH Rotterdam Telefoon: (010) 489 95 00 Telefax: (010) 489 95 01 E-mail:
[email protected] Website: www.cos.rotterdam.nl
2
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
INHOUD
Woord vooraf | Samenvatting en conclusies 1
2
3
4
5
5 7
Inleiding
13
1.1 1.2 1.3
13 13 14
Aanleiding Doel en opzet van het onderzoek Leeswijzer
Voorzieningen voor maatschappelijke opvang in beeld
15
2.1 2.2 2.3 2.4
15 17 22 23
Algemene kenmerken Maatregelen voor de veiligheid en leefbaarheid in de omgeving Relatie voorziening en omgeving Samenvatting en conclusies
Inventarisatie convenanten
25
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9
25 26 28 29 30 31 32 32 33
Convenantpartijen en -periode Kenmerken opvangvoorzieningen Overlast Sancties Beheerscommissie Informatievoorziening, rechten en plichten Looptijd en wijziging/afwijking van het convenant Slotbepaling, datum ondertekening en bijlagen Samenvatting en conclusies
Beheerscommissies aan het woord
35
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
35 36 38 39 41 43
Ontstaan beheerscommissie en voorziening Veiligheid en leefbaarheid van de directe omgeving Taken en functioneren van de beheerscommissie Maatregelen voor de veiligheid en de leefbaarheid van de omgeving Relatie voorziening en omgeving Samenvatting en conclusies
Rotterdammers over opvangvoorzieningen
45
5.1 5.2 5.3 5.4
45 48 50 52
Randvoorwaarden van opvang Overlast door cliënten/bewoners van opvangvoorzieningen Relatie voorziening en omgeving Samenvatting en conclusies
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
3
4
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
Woord vooraf Voor u ligt een bijzonder rapport. Er ligt een verhaal aan ten grondslag waar we trots op mogen zijn. Het verhaal begint in 2006. In dat jaar start de gemeente met een ambitieuze operatie: vóór het jaar 2010 moeten 2900 dak- en thuislozen in een traject zitten naar meer zelfredzaamheid. Dat betekent een stabiele situatie met een plek om te wonen, de zorg die je nodig hebt en dagbesteding of werk. De menselijke maat is hierbij het uitgangspunt. Geen grootschalige opvang met bed bad en brood meer, maar kleine voorzieningen in de buurt en wijk. Die omslag brengt met zich mee dat we in ongeveer drie jaar tijd maar liefst negentien nieuwe voorzieningen realiseren in de stad en nog eens zeven in de omliggende gemeenten. De komst van een nieuwe woonvoorziening gaat altijd in overleg met de toekomstige buren, met oog en oor voor hun angsten en bedenkingen. Het voordeel van de twijfel winnen we terug met goede afspraken en constructieve maatregelen die we vastleggen in een convenant. We kunnen als gemeente niet garanderen dat er nooit meer een overtreding wordt begaan, maar wel dat we altijd actie ondernemen. Iedere burger heeft recht op een prettige, veilige woonsituatie. En goed nabuurschap hoort daarbij. Dit rapport laat zien hoe de omwonenden de opvang nu ervaren. Het geeft antwoorden en roept ongetwijfeld nieuwe vragen op, want voor de vestiging van een nieuw opvangpand bestaat geen pasklare oplossing. Die vind je gaandeweg met elkaar. De afgelopen twee jaar hebben we veel geleerd en die kennis moeten we zowel op nieuwe als bestaande locaties in de praktijk brengen. Dak- of thuisloos zijn ís geen keuze. Het is onze verantwoordelijkheid om mensen die (nog) niet in staat zijn om zelfstandig te wonen, een plek te bieden in onze samenleving. Dat kan het stadsbestuur niet alleen, daar hebben wij de inwoners van Rotterdam bij nodig. Dit rapport laat zien dat we het kunnen, samen. Dáár ben ik trots op. Jantine Kriens wethouder volksgezondheid, welzijn en maatschappelijke opvang september 2008
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
5
6
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
Samenvatting en conclusies In de eerste helft van 2008 heeft het Centrum voor Onderzoek en Statistiek een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de relatie tussen zorginstellingen voor maatschappelijke opvang en hun directe omgeving. Het kan hierbij gaan om maatregelen die met de buurt zijn afgesproken om overlast door cliënten van de opvangvoorziening zoveel mogelijk te voorkomen, maar ook om sociale activiteiten die de voorziening met of voor de buurt onderneemt. Het onderzoek bestond uit vier delen: een internetenquête onder locatie-/teammanagers van zorgvoorzieningen, een schriftelijke enquête onder inwoners van Rotterdam, een inhoudelijke analyse van convenanten en face-to-face interviews met beheerscommissieleden die de omgeving vertegenwoordigen.
Kerngegevens In Rotterdam zijn eind 2007 ruim 170 zorginstellingen die tijdelijk onderdak, begeleiding, informatie en/of advies bieden aan personen die door problemen de thuissituatie hebben verlaten. Het relatief grootste deel van de voorzieningen is gevestigd in de deelgemeente Delfshaven, maar ook in Charlois en het Stadscentrum zijn relatief veel voorzieningen te vinden. De zorgvoorzieningen zijn veelal gericht op psychiatrische patiënten en/of cliënten/bewoners met een meervoudige problematiek. Daarna volgen (voormalig) dak- en thuislozen en (ex-) verslaafden. Ex-prostitue(e)s behoren het minst vaak tot de doelgroep van zorgvoorzieningen. Zo’n zestig procent van de voorzieningen heeft met externe partijen afspraken gemaakt om de veiligheid en leefbaarheid in de omgeving te waarborgen. Bij ongeveer twintig procent zijn die afspraken in een convenant vastgelegd. Bij een derde van de zorgvoorzieningen is een beheerscommissie ingesteld die toeziet op de veiligheid en leefbaarheid van de omgeving.
Beantwoording onderzoeksvragen Onderzoeksvraag 1: zorginstellingen In welke mate hebben zorginstellingen maatregelen getroffen om overlast voor de omgeving tot een minimum te beperken en welk soort? In hoeverre zijn die maatregelen vastgelegd in convenanten? In welke mate komen de convenanten overeen, en in welke mate verschillen ze? Welke maatregelen werken volgens zorginstellingen goed, welke niet en hoe komt dat? Zorgvoorzieningen hebben uiteenlopende maatregelen getroffen om de leefbaarheid en veiligheid in de directe omgeving te waarborgen en de overlast tot een minimum te beperken. Het gaat daarbij om afspraken met cliënten over hun gedrag en om afspraken met externe partijen als politie, deelgemeente en buurtbewoners over onder meer overlastbeperkende maatregelen en de naleving daarvan. Afspraken met cliënten/bewoners De afspraken met cliënten/bewoners betreffen gedragsregels en sancties voor diegenen die zich niet aan de regels houden. Uit de analyse van de convenanten blijkt dat veertig procent van de betreffende voorzieningen met hun cliënten behandel- of woonovereenkomsten afsluiten en dat deze vaak gekoppeld zijn Maatschappelijke opvang in Rotterdam
7
aan de huisregels. In de meeste convenanten staat dat bij overtreden van de huisregels sancties worden toegepast, bijvoorbeeld gele en rode kaarten. In een aantal convenanten is sprake van een sanctieprotocol. Uit de enquête onder zorgvoorzieningen blijkt dat driekwart van de voorzieningen gedragsregels voor cliënten/bewoners heeft. Het vaakst gaan die regels over het gebruik van alcohol en soft- en/of harddrugs. Ook hebben ze relatief vaak betrekking op (non-) verbaal agressief gedrag en/of handtastelijkheden, vervuiling van de omgeving en vernielingen en/of vandalisme. De sancties die voorzieningen kunnen treffen tegen cliënten zijn bepaalde privileges ontzeggen, een gele kaart uitdelen ofwel een waarschuwing geven en iemand tijdelijk dan wel definitief schorsen. Afspraken met externe partijen De afspraken met externe partijen gaan over tal van zaken, zoals de werkzaamheden van de beheerscommissie, het houden van toezicht, het politieoptreden in geval van calamiteiten, de opvolging bij meldingen van overlast, en overlastbeperkende maatregelen. Uit de analyse van de convenanten wordt duidelijk dat in alle convenanten taken op het gebied van toezicht zijn benoemd en toebedeeld aan specifieke toezichthoudende partijen. In veel convenanten staat dat de beheerder van de voorziening toezicht houdt in (de directe omgeving van) de voorziening en dat de politie bij calamiteiten optreedt. Bijna alle convenanten noemen overlastbeperkende maatregelen als: surveillances door de politie, aanpakken van drugspanden, aanpassen van de verlichting op straat of in portieken, ophangen van bewakingscamera’s, een gesloten vervoersysteem en beperken van het aantal cliënten door middel van toegangspasjes. In het merendeel van de convenanten staat bij welke partijen overlast gemeld kan worden (meestal de voorziening, de politie of de deelgemeente) en hoe deze te bereiken zijn. Het merendeel van de convenanten bevat afspraken over opvolging bij meldingen. Bij tachtig procent van de convenanten zijn de werkzaamheden van de beheerscommissie expliciet benoemd. Uit de enquête onder zorgvoorzieningen komt naar voren dat bijna zestig procent van de zorgvoorzieningen afspraken heeft met externe partijen over de veiligheid en leefbaarheid van de directe omgeving. Het vaakst zijn die afspraken met de politie. Dat is het geval bij ongeveer de helft van de voorzieningen. Met alle overige partijen als omwonenden, omliggende bedrijven en/of instellingen, deelgemeente of gemeente heeft een minderheid van de voorzieningen afspraken. Bij een derde van de zorgvoorzieningen is een beheerscommissie ingesteld. Bij de helft van de voorzieningen gaan de afspraken met externe partijen over de wijze waarop met klachten over cliënten van de voorziening moet worden omgegaan en bij ongeveer een derde over specifiek toezicht en de werkwijze van de beheerscommissie of klankbordgroep. Meer dan tachtig procent van de voorzieningen die afspraken met externe partijen hebben, is tevreden over de afspraken. Dat de afspraken naar behoren functioneren, schrijven de meeste voorzieningen toe aan een goed verlopende communicatie (regelmatig overleg, goede contacten, korte lijnen) én aan het feit dat er nagenoeg geen klachten zijn over cliënten van de zorginstelling. Voorzieningen die ontevreden zijn over het functioneren van de afspraken spreken van moeizame politiecontacten. Onderzoeksvraag 2: de buurt In welke mate ervaart de omgeving overlast van lokale zorginstellingen? In hoeverre vindt de omgeving dat zorginstellingen voldoende maatregelen hebben genomen om de overlast voor de buurt tot een minimum te beperken. Welke maatregelen werken volgens 8
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
de omgeving goed, welke niet, en hoe komt dat? In hoeverre gaat het hierbij om maatregelen die in convenanten zijn vastgelegd? Ervaren overlast De vraag in hoeverre de omgeving overlast ervaart door cliënten/bewoners van een naburige zorginstelling is lastig te beantwoorden. Inwoners weten niet altijd zeker dat de ervaren overlast veroorzaakt is door een cliënt/bewoner van de instelling of dat ze in de buurt van een instelling voor maatschappelijk opvang wonen. Uit de enquête onder inwoners komt naar voren dat meer dan de helft van de Rotterdammers (bijna) nooit overlast ervaart door cliënten van een opvangvoorziening in de woonomgeving. Drie procent zegt (heel) vaak en vijftien procent zegt soms overlast te ervaren. Een kwart weet niet of men overlast ervaart. Verder blijkt dat naarmate de loopafstand tot de voorziening toeneemt, de mate van de ervaren overlast afneemt. In de deelgemeenten Charlois, Feijenoord en Kralingen-Crooswijk is de mate van ervaren overlast het grootst, daarna in Delfshaven en het Stadscentrum. In Hoek van Holland ervaren de inwoners relatief weinig overlast. Uit de interviews met de beheerscommissieleden blijkt dat de veiligheid en leefbaarheid van de buurt sinds de komst van de voorziening in veel gevallen gelijk is gebleven of zelfs is verbeterd. In een enkel geval is de buurt slechter af, hetgeen wordt toegeschreven aan het niet nakomen van sanctieafspraken die in het convenant zijn vastgelegd. Dat de veiligheid en leefbaarheid van een buurt sinds de komst van de voorziening is verbeterd, schrijven de commissieleden toe aan de daadkracht van sommige beheerscommissieleden als de stadsmarinier en de deelgemeente maar ook en vooral aan allerlei overlastbeperkende maatregelen die veelal in het convenant zijn opgenomen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om extra toezicht door politie, sneller aanpakken van overlast, opknappen en schoonhouden van de buurt en een gesloten vervoersysteem. Maatregelen Als het gaat om de vestiging of uitbreiding van een opvangvoorziening dan zijn een viertal zaken van belang, namelijk: de te verwachten overlast, het aantal cliënten, overlastbeperkende maatregelen en communicatie. Uit de enquête onder inwoners, maar ook uit de interviews met beheerscommissieleden, blijkt dat eventuele weerstand van inwoners met een tweetal zaken te maken heeft, namelijk de te verwachten overlast en het aantal cliënten. De doelgroep lijkt van iets minder belang. In welk geval inwoners een voorziening groot- of kleinschalig vinden, daarover zijn geen uitspraken te doen. Een volgend punt dat voor inwoners belangrijk is, zijn overlastbeperkende maatregelen. Zoals al eerder aangegeven, worden in vrijwel alle convenanten overlastbeperkende maatregelen genoemd. Hetzelfde geldt voor de maximale opvangcapaciteit: die wordt in meer dan 85 procent van de convenanten genoemd. Leden van beheerscommissies zijn veelal tevreden over de (overlastbeperkende) maatregelen die voorzieningen hebben getroffen. Verder laten de interviews met beheerscommissieleden zien dat de omgeving belang hecht aan communicatie. Men wil tijdig worden geïnformeerd en worden geraadpleegd en ook wil men invloed kunnen uitoefenen op het beleid rond de zorgvoorzieningen in relatie tot de directe omgeving. Uit diezelfde interviews blijkt dat dat nogal eens te wensen overlaat. Zo is bij een aantal voorzieningen verzuimd om de omgeving tijdig in te lichten en te raadplegen over de vestigings- en/of uitbreidingsplannen. In een enkel geval is sprake van bewonersavonden waar tekst en uitleg wordt gegeven over het reilen en zeilen van de voorziening en wordt de Maatschappelijke opvang in Rotterdam
9
omgeving actief aangesproken en uitgenodigd om te participeren. Beheerscommissie en convenant Maatregelen die ook van belang zijn voor de veiligheid en leefbaarheid in de directe omgeving van maatschappelijke opvangvoorzieningen zijn het vastleggen van afspraken over de veiligheid en leefbaarheid in een convenant en de aanstelling van een beheerscommissie die onder meer toeziet op de naleving van die afspraken. Bij ongeveer een derde van alle voorzieningen is een beheerscommissie betrokken. Deze beheerscommissie heeft volgens de analyse van de convenanten onder meer de volgende taken: toezien op de naleving van convenantafspraken, partijen aanspreken op hun verantwoordelijkheden, signaleren van overlast en klachtenbehandeling. Uit de enquête onder voorzieningen blijkt dat meer dan zestig procent van de beheerscommissies in 2007 bijeen is geweest: iets minder dan de helft maximaal drie keer, iets meer dan de helft vier keer of vaker. Volgens meer dan drie kwart van de voorzieningen functioneert de beheerscommissie naar behoren. Als redenen voor het goede functioneren noemen voorzieningen onder andere het krijgen van weinig tot geen klachten over overlast door cliënten van de voorziening en regelmatig contact met de verschillende betrokkenen partijen. De ontevredenheid van de voorzieningen over het functioneren van beheerscommissies heeft te maken met beheerscommissies die (nog) niet actief of slapend zijn. Circa veertig procent van de beheerscommissies is in 2007 niet bijeen geweest. Ook de leden van de beheerscommissie zijn veelal tevreden over het functioneren van de beheerscommissie en de naleving van het convenant. Men heeft het gevoel dat de buurtbewoners en de omliggende bedrijven/instellingen serieus worden genomen. Dit ondanks het feit dat alle partijen die officieel in de commissie zitten, niet altijd bij de commissievergaderingen aanwezig zijn en dat er soms veel ledenwisselingen bij de diverse instanties zijn. In een enkel geval bestaat de indruk dat de beheerscommissie een zoethouder is en als decoratie dient. Onderzoeksvraag 3: relatie voorziening en buurt Welke activiteiten ondernemen zorginstellingen en de omgeving om de relatie met elkaar te onderhouden. Welke activiteiten hebben volgens zorginstellingen en de omgeving een positief effect op de relatie met de buurt, welke niet, en hoe komt dat? Uit de enquête onder zorgvoorzieningen blijkt dat het merendeel van de voorzieningen vindt dat er sprake is van een positieve (sociale) relatie tussen de cliënten van de voorziening en de buurt. De positieve relatie wordt door de voorzieningen veelal uitgelegd als weinig of geen klachten uit de omgeving krijgen. Maar ook dat er contact (lees: een praatje) is tussen voorziening en buurt en dat het initiatief daartoe wisselend wordt genomen. De enquête onder de zorgvoorzieningen laat zien dat ruim de helft van de voorzieningen het afgelopen jaar door activiteiten contact met de buurt heeft gehad. Circa een derde van de voorzieningen heeft een of meer activiteiten voor de buurt georganiseerd. Daarbij gaat het om open dagen, barbecues of Opzoomeractiviteiten. Een op de vijf voorzieningen heeft zich actief voor de buurt ingezet en klusjes verricht als het schoonhouden van de omgeving. Bij een even groot aandeel voorzieningen heeft de omgeving (buurtbewoners, nabije instellingen/bedrijven) activiteiten voor de cliënten van de voorziening georganiseerd. Voorbeelden zijn barbecues, koken, zangavond, sinterklaasviering, sportactiviteiten en kerstviering. 10
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
Bij nagenoeg alle vormen van deze wisselwerking is het zo dat voorzieningen met een convenant deze wisselwerking relatief vaker hebben dan de voorzieningen zonder convenant. Bij sommige voorzieningen is voor de komst van de voorzieningen een tegenprestatie in de vorm van vrijwilligerswerk door cliënten als voorwaarde afgesproken. Uit de enquête onder zorgvoorzieningen blijkt verder dat voorzieningen die enige vorm van wisselwerking met de omgeving hebben gehad, relatief vaker positief zijn over de relatie met de omgeving, dan voorzieningen die geen wisselwerking hebben gehad. Uit de interviews met leden van de beheerscommissies blijkt, in die gevallen waar sprake is van regelmatige wisselwerking tussen voorzieningen en buurt, eveneens tevredenheid over de relatie. Maar ook hier blijkt dat het initiatief hiervoor vaker afkomstig is van de voorziening dan van de buurt en dat van gezamenlijke initiatieven nagenoeg geen sprake is. Kortom: van een wederkerige relatie tussen voorziening en buurt lijkt nauwelijks sprake op dit terrein. Uit de interviews met beheerscommissieleden is verder op te maken dat er weinig animo vanuit de buurt is voor sociaal contact met cliënten van een voorziening voor maatschappelijke opvang. Ook uit de enquête onder inwoners komt dit naar voren: de buurt vindt het belangrijker dat cliënten van een opvangvoorziening iets terug doen voor de buurt dan dat ze naar een activiteit gaan die speciaal voor het sociale contact met de buurt is georganiseerd. Wat de buurt maximaal voor cliënten kan of wil doen, is de doelgroep accepteren. Slotbeschouwing Een aantal zaken is van belang bij de komst van een voorziening in een woonbuurt. In de eerste plaats is een duidelijke en laagdrempelige communicatie naar de omgeving (buurtbewoners, bedrijven, scholen en instellingen) van belang. Inwoners willen tijdig geïnformeerd en geraadpleegd worden. Daarnaast is het belangrijk om tegemoet te komen aan de wensen van de omgeving wat betreft de komst van de voorziening. Voorbeelden hiervan zijn: extra surveillances door de politie, personeel van de voorziening dat buiten de voorziening een oogje in het zeil houdt, cameratoezicht, maar ook zaken als de straat opknappen en schoonhouden is voor de omgeving belangrijk. Een convenant en/of beheerscommissie zijn ook van belang bij de komst van een voorziening. Door het opstellen van een convenant is duidelijk wie waar verantwoordelijk voor is. Wel is het van belang dat na het tekenen van het convenant eventuele wijzigingen worden bijgehouden en dat de convenanten vindbaar zijn. Een beheerscommissie met hierin een vertegenwoordiging van buurtbewoners en/of bedrijven en instellingen uit de buurt kan bijdragen aan een positieve relatie tussen de voorziening en de omgeving. De omgeving wordt op deze manier gehoord en betrokken bij hetgeen in hun eigen buurt plaatsvindt. De beheerscommissie kan ook dienst doen om de acceptatie van de voorziening (en de doelgroep) te bevorderen en om de (sociale) contacten tussen de omgeving en de voorziening verder te stimuleren door eventueel samen met de voorziening activiteiten voor de buurt te organiseren. Rotterdammers vinden het belangrijk dat de opvangvoorziening niet te grootschalig is, hoe groot of klein de voorziening dan precies moet zijn, dat is niet uit het onderzoek naar voren gekomen. Wel is duidelijk dat men minder problemen heeft met het soort doelgroep dan met de grootte van de voorziening. Wellicht dat bij ‘moeilijkere’ groepen kleinschaligere opvang Maatschappelijke opvang in Rotterdam
11
gewenst is dan bij ‘minder moeilijke’ groepen. Uit het onderzoek komt naar voren dat er meer aandacht mag worden geschonken aan goed functionerende voorzieningen. Vaak belichten de media alleen de probleemgevallen, waardoor buurtbewoners bij de komst van een voorziening vooroordelen hebben. Als de voorziening er dan eenmaal is, blijkt er in veel gevallen nauwelijks overlast te zijn. Het is vaak meer de angst voor het onbekende dat de buurtbewoners laat protesteren tegen een voorziening. In de beginfase (en soms ook in zijn totaliteit) lijkt dan ook acceptatie van de doelgroep het hoogst haalbare. Buurtbewoners kunnen op deze manier zelf ondervinden dat de overlast (vaak) niet zo erg is als men wellicht dacht. Ook openheid van de voorziening naar buiten toe lijkt belangrijk te zijn. Zo zijn open dagen geschikt om de omgeving te laten kennis maken met de voorziening en eventueel met de cliënten/bewoners van de voorziening. Op deze manier weet de omgeving ook wat sneller de weg te vinden als er bijvoorbeeld een klacht is. Het belangrijkste voor mensen die in de omgeving van een voorziening wonen of werken is geen of weinig overlast te hebben van de (cliënten van de) voorziening. Pas als dit het geval is, kan men eventueel verder denken om de sociale contacten tussen de buurt en de voorziening te bevorderen door bijvoorbeeld activiteiten te organiseren.
12
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
1
Inleiding
In dit hoofdstuk komt achtereenvolgens de aanleiding, het doel en de opzet van het onderzoek en de leeswijzer aan bod.
1.1
Aanleiding
Voorzieningen voor maatschappelijke opvang bieden tijdelijk onderdak, begeleiding, informatie of advies aan personen die, door een of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. De gemeente Rotterdam vindt het belangrijk dat voorzieningen voor maatschappelijke opvang en hun omgeving op een positieve manier met elkaar omgaan. Dit kunnen afspraken zijn die (al dan niet) in convenanten met de buurt zijn vastgelegd om eventuele overlast te voorkomen en het vertrouwen van de buurt te winnen, maar ook activiteiten die de opvangvoorziening met of voor de buurt onderneemt. Om meer inzicht te krijgen in de wisselwerking tussen de opvangvoorziening en de buurt, heeft het COS op verzoek van de GGD Rotterdam-Rijnmond en Directie Veiligheid een verkennend onderzoek uitgevoerd.
1.2
Doel en opzet van het onderzoek
Doel van het onderzoek is meer inzicht te krijgen in de relatie tussen voorzieningen voor maatschappelijke opvang en hun omgeving. Tot de omgeving worden gerekend: buurtbewoners, omliggende bedrijven, instellingen en scholen. De volgende onderzoeksvragen waren hierbij richtinggevend: 1. In welke mate hebben zorginstellingen maatregelen getroffen om overlast voor de omgeving tot een minimum te beperken en welk soort? In hoeverre zijn die maatregelen vastgelegd in convenanten? In welke mate komen de convenanten overeen, en in welke mate verschillen ze? Welke maatregelen werken volgens zorginstellingen goed, welke niet en hoe komt dat? 2. In welke mate ervaart de omgeving overlast van lokale zorginstellingen? In hoeverre vindt de omgeving dat zorginstellingen voldoende maatregelen hebben genomen om de overlast voor de buurt tot een minimum te beperken. Welke maatregelen werken volgens de omgeving goed, welke niet, en hoe komt dat? In hoeverre gaat het hierbij om maatregelen die in convenanten zijn vastgelegd? 3. Welke activiteiten ondernemen zorginstellingen en hun omgeving om de relatie met elkaar te onderhouden. Welke activiteiten hebben volgens zorginstellingen en de omgeving een positief effect op de relatie met de buurt, welke niet, en hoe komt dat?
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
13
Om de onderzoeksvragen te beantwoorden is op de volgende manieren informatie verzameld: • internetenquête onder de locatie- /teammanagers van de zorginstellingen; • schriftelijke enquête onder inwoners van Rotterdam; • inhoudelijke analyse van convenanten; • face-to-face interviews met beheerscommissies van instellingen die de afspraken over de veiligheid en leefbaarheid van de omgeving in een convenant hebben vastgelegd. Het gaat hier om leden die de omgeving van de voorziening vertegenwoordigen. Dit zijn buurtbewoners en omliggende bedrijven, instellingen en/of scholen. Het onderzoek is op een aangename en constructieve wijze begeleid door een begeleidingscommissie, bestaande uit collega’s van de GGD (Jelle Zeilstra en Mathilde Dijk) en Directie Veiligheid (Suzanne Dalman en Bjorn Dirkse).
1.3
Leeswijzer
Het rapport bevat, naast de samenvatting en conclusies, vijf hoofdstukken. In hoofdstuk twee komen de resultaten van de enquête onder zorgvoorzieningen aan bod. In hoofdstuk drie staan de resultaten van de inventarisatie van bestaande beheersconvenanten. Hoofdstuk vier beslaat de interviews die zijn gehouden met dertien vertegenwoordigers van beheerscommissies. Hoofdstuk vijf ten slotte, gaat over opvattingen van Rotterdammers over opvangvoorzieningen in hun buurt. De bijlagen staan in een apart bijlagenboek. In bijlage A is de onderzoeksverantwoording van de verschillende deelonderzoeken te vinden. In bijlage B staat de volledige vragenlijst die aan de zorgvoorzieningen is voorgelegd. Bijlage C bevat de antwoorden op de gesloten vragen uit de enquête onder zorgvoorzieningen, opgesplitst naar type voorziening en het wel of niet hebben van een convenant. In bijlage D staan de letterlijke antwoorden op de open vragen uit deze enquête. Bijlage E bevat dat deel van de Omnibusvragenlijst dat gaat over de zorgvoorzieningen.
14
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
2
Voorzieningen voor maatschappelijke opvang in beeld
In dit hoofdstuk worden de voorzieningen voor maatschappelijke opvang beschreven naar de maatregelen die zij hebben genomen om de veiligheid en leefbaarheid in de directe omgeving in stand te houden en naar hun relatie met omwonenden, omliggende bedrijven en/of scholen. De informatie is gebaseerd op een internetenquête die voorjaar 2008 is gehouden onder locatiemanagers/teamcoördinatoren de instellingen en op een analyse van de Feitenkaart Zorg in de Wijk. In paragraaf 2.1 wordt een algemeen beeld van de voorzieningen geschetst. Paragraaf 2.2 gaat over de maatregelen die voorzieningen hebben getroffen om de veiligheid en leefbaarheid in de directe omgeving te bevorderen. In paragraaf 2.3 wordt de interactie tussen voorziening en de omgeving besproken. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting en conclusies.
2.1
Algemene kenmerken
Spreiding naar deelgemeenten In Rotterdam zijn 172 zorginstellingen gevestigd voor maatschappelijke opvang (OGGz) en (deels) bijzondere jongerenhuisvesting1. Naar deelgemeenten vergeleken is een relatief groot deel van de voorzieningen te vinden in Delfshaven. Maar ook in Charlois en het Stadscentrum zijn veel voorzieningen gevestigd. Tabel 2.1
Voorzieningen naar deelgemeenten
Delfshaven Charlois Stadscentrum Noord Feijenoord Prins Alexander IJsselmonde Kralingen-Crooswijk Hillegersberg-Schiebroek Hoogvliet Overschie Haven- en industriegebieden Rotterdam totaal
aantal 36 26 23 16 15 14 13 11 7 5 4 2 172
percentage 21% 15% 13% 9% 9% 8% 8% 6% 4% 3% 2% 1% 100%
Bron: COS, Feitenkaart Zorg in de Wijk, 2007
1
Woningen waar een of enkele personen wonen die ambulante begeleiding krijgen van zorginstellingen behoren hier niet toe.
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
15
Type opvang De instellingen zijn te onderscheiden naar drie typen2 opvang: • type 1: voorzieningen waar de cliënten niet kunnen wonen. Het gaat hierbij om dag- en nachtopvang, dagactiviteitencentra, poli’s, etc. • type 2: woon-zorgvoorzieningen. Gedacht moet worden aan woonvormen als Intensief Beschermd Wonen, Beschermd Wonen, sociaal pension, etc. • type 3: ‘begeleid wonen’-voorzieningen inclusief grotere clusters van zelfstandig wonen met intensieve ambulante begeleiding. Een woonvorm hiervan is bijvoorbeeld Beschut Wonen Type 1-voorzieningen komen het vaakst voor in Rotterdam (40 procent, zie tabel 2.2). Daarna volgen type 3-voorzieningen. Type 2-voorzieningen komen het minst vaak voor (27 procent). Tabel 2.2
Voorzieningen naar type opvang
type 1 type 2 type 3
aantal 68 46 58
percentage 40% 27% 34%
totaal
172
100%
Doelgroepen De meeste zorgvoorzieningen zijn gericht op psychiatrische patiënten (65 procent, zie tabel 2.3) en cliënten/bewoners met een meervoudige problematiek (51 procent). Ex-prostitue(e)s behoren het minst vaak tot de doelgroep van zorgvoorzieningen (14 procent). (Voormalig) daken thuislozen en (ex-) verslaafden zijn bij zo’n dertig tot veertig procent een van de doelgroepen van de voorzieningen. Tabel 2.3
Voorzieningen naar doelgroepen, meer antwoorden mogelijk percentage
psychiatrische patiënten meervoudige problematiek verslaafden voormalig dak- en thuislozen dak- en thuislozen ex-verslaafden jongeren (sg/lvg, probleemjongeren) ex-prostitue(e)s anders, namelijk niets ingevuld
65% 51% 37% 32% 30% 29% 26% 14% 7% 2%
totaal aantal voorzieningen
101
Bron: COS, Enquête onder opvangvoorzieningen, 2008
2
Deze typologie is overgenomen uit de ‘Feitenkaart Zorg in de Wijk’ van oktober 2007
16
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
Ongeveer tachtig procent van alle voorzieningen zijn voor mannen én vrouwen bedoeld. De overige twintig procent is ofwel alleen voor mannen ofwel alleen voor vrouwen bestemd. Daarvan zijn er meer op mannen dan op vrouwen gericht. Opvangplaatsen Binnen de zorg zijn drie soorten opvangplaatsen te onderscheiden: stoelen, bedden en behandelplekken. Stoelen zijn dagopvangplaatsen en bedden zijn slaapplaatsen. Als de cliënten worden behandeld voor (lichamelijke en/of psychische) klachten, dan is sprake van behandelplekken. Voorzieningen met uitsluitend bedden komen het vaakst voor: veertig procent. De combinatie van stoelen en behandelplekken binnen een voorziening komt nauwelijks voor. Van de maatschappelijke voorzieningen heeft ongeveer dertig procent minder dan twintig opvangplaatsen (zie tabel 2.4). Ruim een derde van de opvangvoorzieningen heeft tussen de twintig en vijftig plaatsen. Tien procent van alle voorzieningen is met honderd of meer opvangplaatsen grootschalig te noemen. Tabel 2.4
Voorzieningen naar aantal opvangplaatsen percentage
minder dan 20 plaatsen 20 tot 50 plaatsen 50 tot 100 plaatsen 100 en meer plaatsen niets ingevuld totaal aantal voorzieningen
31% 36% 17% 10% 7% 101
Bron: COS, Enquête onder opvangvoorzieningen, 2008
2.2
Maatregelen voor de veiligheid en leefbaarheid in de omgeving
Informeren van de buurt over klachtenmeldpunt Iets meer dan de helft van de zorgvoorzieningen (52 procent) heeft aan omwonenden bekend gemaakt waar klachten over cliënten/bewoners van de voorzieningen gemeld kunnen worden. Twee derde daarvan heeft dat in 2007 nog gedaan. Circa vijftien procent heeft dat in 2008 nog gecommuniceerd en zo’n tien procent in 2006. Bij een derde van alle voorzieningen weten de respondenten niet (meer) of en wanneer voor het laatst aan de omgeving bekend is gemaakt waar klachten gemeld kunnen worden. De manieren waarop voorzieningen aan de omgeving bekend hebben gemaakt waar klachten gemeld kunnen worden, lopen nogal uiteen, maar zijn wel gericht op de directe omgeving van de voorziening. Het vaakst is gebruik gemaakt van buurtbijeenkomsten (45 procent) en een beheerscommissie/klankbordgroep (38 procent). Daarna volgen een (nieuws)brief aan buurtbewoners en direct contact met de buren (beide 25 procent). Informatiekanalen die een groter publiek kunnen bereiken worden niet of nauwelijks door voorzieningen gebruikt. Geen van de voorzieningen maakt gebruik van een aankondiging via een website. Een beperkt aantal voorzieningen maakt gebruik van een aankondiging in een huis-aan-huis-krant of een gemeentelijke publicatie. Maatschappelijke opvang in Rotterdam
17
Bij ongeveer de helft van alle voorzieningen kunnen klachten dag en nacht worden gemeld. Bij zo’n veertig procent kan dit alleen overdag. Onderstaande tabel laat de verschillende manieren zien waarop voorzieningen met meldingen van overlast omgaan. Daaruit blijkt dat niet alle voorzieningen de veroorzaker van klachten ter verantwoording roepen en aan de melder terugkoppelen wat er naar aanleiding van de melding is gebeurd. Respectievelijk 72 en 65 procent van de voorzieningen doet dit wel. Tabel 2.5
Manieren waarop voorzieningen met meldingen van externe overlast omgaan, meer antwoorden mogelijk percentage
veroorzaker wordt ter verantwoording geroepen terugkoppeling aan de melder wordt bij de politie gemeld wordt bijgehouden in klachtenregister wordt bij de beheerscommissie gemeld anders, namelijk niets ingevuld
72% 65% 33% 22% 15% 8% 8%
totaal aantal voorzieningen
101
Bron: COS, Enquête onder opvangvoorzieningen, 2008
Afspraken met belanghebbende partijen Bijna zestig procent van de zorgvoorzieningen heeft met externe partijen afspraken om de veiligheid en leefbaarheid in de directe omgeving te waarborgen. Alleen met de politie heeft een krappe meerderheid afspraken (zie tabel 2.6). Met alle overige partijen als omwonenden, omliggende bedrijven, scholen en/of instellingen, deelgemeente of gemeente heeft een minderheid van de voorzieningen afspraken over veiligheid en leefbaarheid. Tabel 2.6
Voorzieningen naar belanghebbende partijen waarmee afspraken zijn gemaakt, meer antwoorden mogelijk percentage
politie omwonenden, omliggende bedrijven, scholen en/of instellingen deelgemeente gemeente Rotterdam woningcorporatie niets ingevuld totaal aantal voorzieningen
53% 37% 35% 26% 20% 2% 101
Bron: COS, Enquête onder opvangvoorzieningen, 2008
18
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
Bij de zorgvoorzieningen die afspraken met externe partijen hebben, gaan de meeste afspraken over de wijze waarop met klachten en/of meldingen moet worden omgegaan (85 procent, zie tabel 2.7). Daarna volgen toezichtsafspraken (58 procent) en afspraken over de werkwijze van de beheerscommissie/klankbordgroep3 (52 procent). Het minst vaak hebben de afspraken betrekking op sancties die kunnen worden getroffen tegen de voorziening zelf (17 procent). Tabel 2.7
Voorzieningen naar aard van de afspraken met belanghebbende partijen, meer antwoorden mogelijk percentage
hoe om te gaan met klachten/meldingen specifieke toezichtafspraken werkwijze beheerscommissie/klankbordgroep sancties jegens cliënten/bewoners sancties jegens voorziening anders, namelijk niets ingevuld totaal aantal voorzieningen
85% 58% 52% 35% 17% 2% 0% 60
Bron: COS, Enquête onder opvangvoorzieningen, 2008
Een ruime meerderheid van de voorzieningen die afspraken met externe partijen heeft, vindt dat de afspraken naar behoren werken: 83 procent. De meeste voorzieningen schrijven dit toe aan een goed verlopende communicatie (regelmatig overleg, goede contacten, korte lijnen) én aan het feit dat er geen of nauwelijks klachten zijn over cliënten van de zorginstelling. Voorzieningen die ontevreden zijn over het functioneren van de afspraken spreken van moeizame politiecontacten. Instelling beheerscommissie Een derde van alle zorgvoorzieningen heeft een zogeheten beheerscommissie. Deze commissie heeft als taak toe te zien op de veiligheid en leefbaarheid in de omgeving. Bij een gering aandeel voorzieningen (4 procent) is de commissie slapend of nog niet geïnstalleerd. Bij meer dan de helft van de voorzieningen is geen commissie ingesteld om de veiligheid en leefbaarheid in de directe omgeving in de gaten te houden (53 procent). Voor de voorzieningen met een beheerscommissie, is in onderstaande tabel weergegeven welke partners zitting hebben in deze commissie. In ongeveer negentig procent van alle commissies zijn omwonenden, omliggende bedrijven en/of scholen instellingen vertegenwoordigd. Voor politie en deelgemeente is dat minder vaak het geval.
3
Voor de leesbaarheid zal in het vervolg alleen nog over beheerscommissie worden gesproken in plaats van beheerscommissie/klankbordgroep.
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
19
Tabel 2.8
Voorzieningen naar partners in een beheerscommissie/klankbordgroep, meer antwoorden mogelijk percentage
omwonenden, omliggende bedrijven, scholen en/of instellingen politie deelgemeente gemeente Rotterdam woningcorporatie anders, namelijk totaal aantal voorzieningen
91% 88% 70% 55% 39% 6% 33
Bron: COS, Enquête onder opvangvoorzieningen, 2008
De meeste zorginstellingen noemen als een van de taken van de ingestelde beheerscommissie signaleren van klachten uit de omgeving (91 procent, zie tabel 2.9) en informatie uitwisselen tussen voorziening en omgeving (82 procent). Daarna volgen monitoren en meten van de veiligheid van de omgeving (52 procent), ondernemen van acties (48 procent) en bijhouden wat er met de klachten wordt gedaan (42 procent). Taken die het minst vaak worden genoemd, zijn verslag uitbrengen van de resultaten van overlastmetingen (30 procent), verslag uitbrengen met een overzicht van alle overlastklachten (27 procent) en bijhouden van een klachtenlogboek (24 procent). Tabel 2.9
Voorzieningen naar taken van de beheerscommissie, meer antwoorden mogelijk percentage
signaleren van klachten uit de omgeving uitwisselen van informatie tussen voorziening en omgeving monitoren/meten van de veiligheid van de omgeving ondernemen van acties bijhouden wat er met klachten wordt gedaan behandelen van klachten verslag uitbrengen van de resultaten van overlastmetingen verslag uitbrengen met een overzicht van alle overlastklachten bijhouden van een klachtenlogboek niets ingevuld totaal aantal voorzieningen
91% 82% 52% 48% 42% 33% 30% 27% 24% 3% 33
Bron: COS, Enquête onder opvangvoorzieningen, 2008
Iets meer dan zestig procent van de voorzieningen met een beheerscommissie geeft aan dat de beheerscommissie in 2007 bijeen is geweest. Daarvan zijn negen voorzieningen één tot vier keer bijeengekomen, tien voorzieningen vier tot zeven keer en twee voorzieningen zeven keer of vaker. Volgens meer dan drie kwart van de voorzieningen functioneert de ingestelde beheerscommissie naar behoren. Als redenen voor het goede functioneren noemen voorzieningen onder andere het krijgen van weinig of geen klachten over overlast door cliënten van de voorziening en regelmatig contact met de verschillende betrokkenen partijen. Ontevredenheid van de voorzieningen over het functioneren van beheerscommissies heeft te maken met
20
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
beheerscommissies die (nog) niet actief of slapend zijn. Gedragsregels voor cliënten/bewoners Drie kwart van de voorzieningen hanteert gedragsregels waaraan cliënten/bewoners zich moeten houden (zie tabel 2.10). Deze gedragsregels zijn speciaal opgesteld om de leefbaarheid en veiligheid in de directe omgeving te waarborgen. Gedragsregels die zorgvoorzieningen het vaakst hanteren, gaan over het gebruik van alcohol (67 procent) en soften/of harddrugs (65 procent). Andere vaak voorkomende gedragsregels hebben betrekking op (non-)verbaal agressief gedrag en/of handtastelijkheden (56 procent), vervuiling van de omgeving (52 procent) en vernielingen en/of vandalisme (eveneens 52 procent). De regel die het minst vaak voorkomt, zegt dat cliënten niet buiten de voorziening mogen komen (3 procent). Tabel 2.10 Voorzieningen naar gedragsregels om leefbaarheid en veiligheid in directe omgeving in stand te houden, meer antwoorden mogelijk percentage gebruik alcohol gebruik soft- en/of harddrugs geluidsoverlast (non-)verbaal agressief gedrag vernielingen/vandalisme vervuilen van de omgeving onzedelijk gedrag diefstal rondhangen/wachten in de omgeving samenscholing niet buiten de voorziening komen anders, namelijk geen regels t.a.v. buurt opgesteld
67% 65% 59% 56% 52% 52% 47% 46% 45% 25% 3% 6% 15%
niets ingevuld
10%
totaal aantal voorzieningen
101
Bron: COS, Enquête onder opvangvoorzieningen, 2008
In geval van overlast door cliënten maken de meeste voorzieningen gebruik van de mogelijkheid om een waarschuwing dan wel gele kaart aan de overlastgever te geven en om iemand tijdelijk te schorsen. Dit gebeurt in bijna twee derde van de voorzieningen. Het ontzeggen van privileges en definitief schorsen wordt door ongeveer de helft van de voorzieningen als mogelijke maatregel genoemd. Afhankelijk van de ernst van de overlast treffen voorzieningen meer of minder ingrijpende maatregelen. Dit is bij ongeveer een kwart van de voorzieningen het geval. In een aantal gevallen hebben respondenten echter niet apart aangegeven wat de verschillende mogelijke gevolgen zijn. Hierdoor kan het beeld enigszins vertekend zijn.
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
21
2.3
Relatie voorziening en omgeving
Een kleine meerderheid van de voorzieningen heeft in 2007 enige vorm van interactie met de buurt gehad doordat zij zich of wel actief voor de buurt hebben ingezet, of doordat er door, voor of met de buurt een activiteit is georganiseerd (56 procent, zie tabel 2.11). Tabel 2.11 Wisselwerking tussen voorziening en buurt in 2007, meer antwoorden mogelijk één of meer vormen van wisselwerking voorziening organiseert activiteiten voor buurt: zoals open-huis-dagen voorziening is deels toegankelijk voor omwonenden voorziening zet zich actief in voor buurt: zoals schoonmaken omgeving buurt organiseert activiteiten voor voorziening er worden gezamenlijk activiteiten georganiseerd totaal aantal voorzieningen
percentage 56% 35% 30% 22% 20% 17% 101
Bron: COS, Enquête onder opvangvoorzieningen, 2008
Ongeveer een derde van de voorzieningen heeft in 2007 minstens één activiteit voor de buurt georganiseerd. Het vaakst is een open huis voor de buurt georganiseerd, maar het komt ook voor dat voorzieningen een barbecue of een of meer activiteiten in het kader van het Opzoomeren hebben georganiseerd. Daarnaast is ongeveer dertig procent van de voorzieningen toegankelijk voor buurtbewoners. Ongeveer twintig procent van de voorzieningen heeft zich in 2007 actief voor de buurt ingezet. Voorzieningen met een convenant hebben zich relatief meer ingezet voor de buurt dan voorzieningen zonder convenant. Bij deze actieve inzet in de buurt gaat het meestal om het schoonmaken van de omgeving. Andere, minder vaak voorkomende, activiteiten zijn het uitdelen van kerststukken en het verrichten van klusjes voor de omgeving (vrijwilligerswerk). Eveneens zo’n twintig procent van de voorzieningen heeft aangegeven dat buurtbewoners in 2007 activiteiten voor de cliënten te hebben georganiseerd. Voor voorzieningen met een convenant worden relatief meer activiteiten georganiseerd dan voor voorzieningen zonder convenant. De activiteiten die worden georganiseerd zijn divers. Enkele voorbeelden zijn barbecues, koken, zangavond, sinterklaasviering, sportactiviteiten en kerstviering. Ongeveer vijftien procent van de voorzieningen heeft in 2007 samen met buurtbewoners een of meer activiteiten georganiseerd. Dit is vaker het geval bij voorzieningen met een convenant dan voorzieningen zonder convenant. Tot de gezamenlijk georganiseerde activiteiten behoren buurtfeesten en Opzoomeractiviteiten. Het merendeel van de voorzieningen vindt dat er sprake is van een positieve relatie tussen de cliënten van de voorziening en de buurt (zie tabel 2.12). Voorzieningen met een convenant zijn relatief vaker positief over de relatie met de buurt dan voorzieningen zonder convenant. De positieve relatie wordt door de voorzieningen veelal uitgelegd als weinig of geen klachten uit de omgeving krijgen. Maar ook wordt aangegeven dat er wel eens praatje met de buren wordt gemaakt, dat buurtbewoners wel eens binnen de voorziening komen en dat er een goede communicatie is. 22
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
Tabel 2.12 Voorzieningen naar waardering van de relatie tussen voorziening en de buurt percentage positief neutraal negatief niets ingevuld totaal aantal voorzieningen
62% 17% 7% 14% 101
Bron: COS, Enquête onder opvangvoorzieningen, 2008
Zeven procent van alle voorzieningen waardeert de relatie met de buurt negatief. Redenen die worden genoemd zijn onbegrip vanuit de buurt. In een paar gevallen wordt er zelfs gesproken van een onveilige situatie niet alleen door, maar ook voor cliënten van de voorzieningen.
2.4
Samenvatting en conclusies
Bijna zestig procent van de voorzieningen heeft met externe partijen als politie, (deel)gemeente en omwonenden, omliggende bedrijven, scholen en/of instellingen afspraken om de veiligheid en leefbaarheid in de directe omgeving van de voorziening te waarborgen. Bij ongeveer twintig procent van de voorzieningen zijn de afspraken vastgelegd in een convenant. Bij een derde van alle voorzieningen is een beheerscommissie of klankbordgroep ingesteld. Bij ongeveer 85 procent van de voorzieningen die afspraken hebben over de veiligheid en leefbaarheid van de omgeving gaan die afspraken over de wijze waarop met klachten en/of meldingen moet worden omgegaan. Meer dan de helft heeft ook afspraken specifiek over toezicht en/of over de werkwijze van de beheerscommissie. Iets meer dan tachtig procent van de voorzieningen met afspraken over de veiligheid en leefbaarheid van de omgeving vindt dat de afspraken naar behoren werken. De voorzieningen schrijven dit veelal toe aan goede communicatie die, als het nodig is, over en weer plaats vindt, maar ook aan het feit dat er nauwelijks klachten uit de omgeving gemeld worden over cliënten/bewoners van de voorziening. Voorzieningen die ontevreden zijn over het functioneren van de afspraken, spreken van moeizame politiecontacten. Bijna drie kwart van de voorzieningen hanteert gedragsregels. De gedragsregels gaan onder meer over het gebruik van alcohol, soft- en/of harddrugs, geluidsoverlast, (non)verbaal agressief gedrag, vernielingen/vandalisme en vervuilen van de omgeving. Als cliënten/bewoners overlast veroorzaken in de omgeving, dan krijgt de overlastgever bij meer dan de helft van de voorzieningen een waarschuwing/gele kaart, een tijdelijke en/of een definitieve schorsing. Een groter deel van de voorzieningen met een convenant heeft in 2007 een wisselwerking met de buurt gehad dan voorzieningen zonder convenant. Ook oordelen deze voorzieningen relatief vaker positief over de relatie die er met de omgeving is, dan de voorzieningen zonder convenant.
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
23
24
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
3
Inventarisatie convenanten
In dit hoofdstuk worden de resultaten van de inventarisatie van dertig convenanten besproken. De convenanten hebben betrekking op maatschappelijke opvangvoorzieningen in Rotterdam. In de convenanten hebben betrokken partijen zoals gemeente, politie en zorginstellingen afspraken gemaakt om eventuele overlast van de voorziening voor de omgeving te beperken/voorkomen. De paragrafen in dit hoofdstuk houden de volgorde aan van onderwerpen uit het modelconvenant. Dit zijn achtereenvolgens: de convenantpartijen en -periode, kenmerken van de opvangvoorzieningen, overlast, sancties, beheerscommissie, informatievoorziening, rechten en plichten, de looptijd en wijziging/afwijking van het convenant en de slotbepaling, datum ondertekening en eventuele bijlagen bij het convenant. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting. De convenanten zijn geanalyseerd aan de hand van een checklist. Deze checklist is gebaseerd op het modelconvenant van de GGD Rotterdam-Rijnmond uit 2007. In de analyse is nagegaan of de onderwerpen uit het modelconvenant in de convenanten aan de orde komen. Aan de checklist zijn op verzoek van de GGD nog een aantal onderwerpen toegevoegd die niet in het modelconvenant aan de orde komen.
3.1
Convenantpartijen en -periode
Partijen Alle dertig convenanten noemen de partijen die het convenant hebben ondertekend. Meestal gaat het om de deelgemeente waar de voorziening is gevestigd, het gemeentebestuur (B&W), de politie, de zorginstelling die de voorziening beheert en overige partijen, zoals omwonenden. In alle convenanten wordt een zorginstelling (de beheerder van de voorziening) als partij genoemd, in 27 convenanten de deelgemeente waar de voorziening is gevestigd. B&W is partij in 24 convenanten. Andere (voormalig) gemeentelijke organisaties (GGD, dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid, RET, Havenbedrijf Rotterdam) zijn bij negen convenanten betrokken. De politie en bewoners(organisaties) zijn vertegenwoordigd in respectievelijk 29 en 18 convenanten. Bij veertien convenanten zijn nog andere partijen betrokken, zoals zorginstellingen, bedrijven, kerken, een buurgemeente en de Rotterdamse Junkiebond. Periode Drie convenanten zijn afgesloten voor twee jaar, twee voor vijf jaar en twee voor onbepaalde tijd. Twaalf convenanten zijn afgesloten voor zolang de opvangvoorziening op de huidige locatie (in de huidige vorm) bestaat. Van elf convenanten is niet duidelijk voor welke periode ze zijn afgesloten.
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
25
3.2
Kenmerken opvangvoorzieningen
Soort voorziening Alle convenanten bevatten een omschrijving van het soort voorziening. Op basis van de convenanten zijn in de volgende tabel de verschillende soorten opvangvoorzieningen onderscheiden. Tabel 3.1
Soorten voorzieningen aantal convenanten
nachtopvang intensief begeleid wonen sociaal pension beschermd wonen gebruikersruimte dagopvang zorgcentrum (verblijf en behandeling) werkcentrum voor verslaafden pension met doorstroomgerichte begeleiding dagopvang, nachtopvang en corporatiepension heroïneverstrekking en begeleiding methadonverstrekking kantoor ambulante teams begeleid wonen zelfstandig wonen met begeleiding en activering totaal
6 5 3 3 2 2 1 1 1 1 1 1 1 1 1 30
Bron: COS, Inventarisatie convenanten, 2008
De opvangvoorzieningen zijn in de tabel ingedeeld op basis van hun primaire functie zoals genoemd in het convenant. Een aantal voorzieningen heeft ook andere functies. Zo heeft één van de dagopvangcentra een gebruiksruimte en was één van de nachtopvangvoorzieningen oorspronkelijk een dagopvang (het convenant is afgesloten om ook nachtopvang mogelijk te maken). Locatie De opvangvoorzieningen zijn gevestigd in verschillende delen van Rotterdam (zie tabel 3.2). In twee convenanten ontbreekt het adres van de opvangvoorziening. In één convenant is alleen een wijk genoemd. In vier convenanten wordt wel een straat, maar geen huisnummer genoemd.
26
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
Tabel 3.2
Locaties voorzieningen aantal convenanten
Stadscentrum deelgemeente Feijenoord deelgemeente Charlois deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek deelgemeente Noord deelgemeente Kralingen-Crooswijk deelgemeente Prins Alexander deelgemeente Hoogvliet deelgemeente IJsselmonde deelgemeente Delfshaven deelgemeente Hoek van Holland haven- en industriegebieden totaal
5 5 5 3 3 2 1 1 1 1 1 2 30
Bron: COS, Inventarisatie convenanten, 2008
Doelgroep In 27 convenanten is een doelgroep beschreven. Deze doelgroepen zijn zeer verschillend. Voorbeelden zijn: drugsverslaafden, vrouwen met eventuele kinderen, PGA-700 vrouwen (Keileweg), dak- en thuislozen, kwetsbare dak- en thuislozen (ouderen, etc.), dak- en thuislozen met psychiatrische of psychosociale problemen. Verschillende convenanten bevatten inclusiecriteria. Inclusiecriteria zijn aanvullende kenmerken waaraan iemand uit de doelgroep moet voldoen om in de betreffende voorziening te worden toegelaten. Voorbeelden van deze inclusiecriteria zijn: minimum leeftijd, geregistreerd als dak- en thuisloze, cliënt van de zorginstelling die de voorziening beheert en cliënt in een specifieke trajectfase. Uit elf convenanten blijkt expliciet op welk geslacht de opvang zich richt. In zeven gevallen gaat het om vrouwen, in drie gevallen om beide geslachten en in één geval om mannen òf vrouwen (gemengd is niet mogelijk). Zeven convenanten bevatten een contra-indicatie. Een contra-indicatie is een kenmerk dat iemand uitsluit van de doelgroep. De contra-indicatie ’verslaafd’ betekent bijvoorbeeld dat verslaafden niet in aanmerking komen voor de voorziening. De contra-indicaties die in de convenanten aan de orde komen zijn verslaafd (twee keer), verslaafd en/of bekend als overlastgevend (twee keer), verslaafd en/of criminele antecedenten (één keer), nietbeheersbare verslaving (één keer) en veroordeeld voor zedenmisdrijven (één keer). Drie convenanten bevatten geen doelgroepspecificaties, inclusiecriteria of contra-indicaties. Het gaat hierbij om twee nachtopvangcentra en een kantoor voor ambulante hulpverlening. In acht convenanten komt een eventuele wijziging van de doelgroep aan de orde. In alle gevallen beslist de deelgemeente, geadviseerd door de beheerscommissie.
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
27
Capaciteit 26 convenanten bevatten capaciteitsbeperkingen. Deze stellen limieten aan bijvoorbeeld het aantal cliënten, het aantal woningen voor cliënten, het aantal bezoekers per nacht, of het aantal te verstrekken toegangspassen. Toegangsbeperking Uit de meeste convenanten blijkt dat voor de betreffende voorzieningen toegangsbeperkingen gelden. Voorbeelden zijn: beperkte openingstijden, een gesloten vervoersysteem, verplichte toegangspassen, alleen toegang voor cliënten en medewerkers/behandelaars. Genoemde openingstijden zijn meestal heel precies geformuleerd, soms minder precies (’s nachts is de deur dicht). In veertien convenanten staan geen openingstijden vermeld. In een aantal van deze convenanten is sprake van vrije inloop, in een aantal andere van een gesloten vervoersysteem (wat impliceert dat de voorziening niet continu toegankelijk is). Begeleiding Uit twaalf convenanten blijkt dat er voor de cliënten 24-uurs begeleiding/achtervang is. In de meeste andere convenanten staat begeleiding wel vermeld, maar zonder het aantal uren. Daarbij gaat het deels om voorzieningen die alleen overdag of ’s nachts open zijn (dag- of nachtopvang) en die dus vanzelfsprekend geen 24-uurs begeleiding/achtervang hebben. (Huis)regels In 24 convenanten worden huisregels genoemd. Bij zeven convenanten staat in de convenanttekst dat de huisregels ook gelden voor de omgeving van de voorziening. In een aantal convenantteksten worden regels expliciet genoemd. Bijvoorbeeld dat bewoners geen bezoek mogen ontvangen, dat cliënten tijdens activiteiten binnen moeten zijn, dat geen drugs mogen worden gebruikt, dat samenscholing op straat verboden is en dat cliënten alleen onder begeleiding naar binnen en naar buiten mogen.
3.3
Overlast
Definitie van overlast Vijftien convenanten bevatten een definitie van overlast. In de meeste gevallen gaat het om de volgende tekst: Gedragingen van personen in en rondom het pand die het leefmilieu belasten of aantasten, hinder of schade veroorzaken. Toezicht In alle convenanten zijn taken op het gebied van toezicht/beperking van overlast toebedeeld aan specifieke toezichthoudende partijen. Zo staat er bijvoorbeeld in veel convenanten dat de beheerder van de voorziening toezicht houdt in (de directe omgeving van) de voorziening en dat de politie bij calamiteiten optreedt. In de meeste gevallen zijn de beheerder van de voorziening en de politie de toezichthoudende partijen. Uit sommige convenanten blijkt dat ook andere partijen, zoals Stadstoezicht, bij het toezicht zijn betrokken, of dat alle partijen een signalerings- en meldingsplicht hebben. In een klein aantal convenanten is het begrip toezicht expliciet gedefinieerd.
28
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
Overlastbeperkende maatregelen In 25 convenanten worden overlastbeperkende maatregelen genoemd. Voorbeelden zijn: • surveillances door de politie; • de omgeving van de voorziening aanwijzen als ‘aandachtsgebied’; • het eventuele starten van een politiewinkel in de buurt; • het aanpakken van drugspanden in de omgeving; • eventueel aanpassen van de straatverlichting, portieken e.d.; • bewakingscamera’s; • gesloten vervoersysteem (cliënten worden met busjes vervoerd); • het beperken van het aantal cliënten door middel van toegangspasjes; • interne controlemechanismen van de voorziening, zoals rapportages over handhaving van huisregels en incidenten; • het aanspreken van dak- en thuislozen die in de omgeving rondhangen. Meldingen In 27 convenanten komen overlastmeldingen aan de orde. Vaak staat er bij welke partijen overlast gemeld kan worden (meestal de voorziening, de politie of de deelgemeente) en hoe deze te bereiken zijn (telefoonnummers). In een aantal convenanten is ook geregeld dat de betreffende voorzieningen verplicht zijn om in bepaalde situaties melding te doen bij de politie. Opvolging 23 convenanten bevatten afspraken over opvolging bij meldingen. Onderwerpen die hierbij aan de orde komen, zijn onder andere: • de politie is bij calamiteiten zo spoedig mogelijk aanwezig; • alle meldingen (ook anonieme) worden in behandeling genomen; • contractpartijen met een toezichthoudende functie zijn verplicht om met voorrang actie te ondernemen en daarna verslag te doen aan de andere partijen; • de politie maakt bij ernstig bedreigende situaties procesverbaal op. Overlastmetingen In negentien convenanten is sprake van overlastmetingen en/of evaluaties. In de meeste gevallen gaat het om een nulmeting en een of meer tussentijdse metingen. In de overige gevallen gaat het alleen om een nulmeting, alleen om tussentijdse metingen of om evaluaties (waarbij niet duidelijk is in hoeverre hier ook de overlast wordt geëvalueerd).
3.4
Sancties
Sancties voor cliënten Uit twaalf convenanten blijkt dat de betreffende voorzieningen met hun cliënten behandel- of woonovereenkomsten afsluiten. Vaak zijn deze gekoppeld aan de huisregels (schakelbepaling). In de meeste convenanten staat dat bij overtreding van (een van) de huisregels sancties worden toegepast (bijvoorbeeld gele en rode kaarten). In een aantal convenanten is sprake van een sanctieprotocol.
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
29
Sancties voor de voorziening In 23 convenanten staat dat er sancties voor de betreffende voorzieningen kunnen gelden. In al deze convenanten wordt sluiting als mogelijke sanctie genoemd. Meestal is het dan aan de deelgemeente om in overleg met de beheerscommissie een verzoek tot aanzegging aan het gemeentebestuur te doen. In twaalf convenanten staat een sluitingstermijn vermeld. Deze varieert van drie weken tot ‘zo spoedig mogelijk’.
3.5
Beheerscommissie
Benoeming van leden en secretariaat In veertien convenanten is de benoeming van leden geregeld. Vaak komt het er op neer dat de deelgemeente de voorzitter levert, dat de andere partijen ieder een eigen vertegenwoordiger benoemen en dat voor ieder lid een plaatsvervanger wordt aangewezen. Uit zeventien convenanten blijkt welke partij verantwoordelijk is voor het secretariaat. Meestal is dat de deelgemeente. Werkzaamheden In 24 convenanten zijn de werkzaamheden van de beheerscommissie expliciet benoemd. Genoemde werkzaamheden zijn: • toezicht op de naleving van convenantafspraken/het aanspreken van partijen op hun verantwoordelijkheden; • knelpunten bespreken; • evaluatie en monitoring van overlast/veiligheid; • signaleren; • klachtenbehandeling; • adviseren over inzet van middelen ter voorkoming/bestrijding overlast; • inzetten van alle andere middelen die de commissie nodig acht m.b.t. handhaving veiligheid en voorkomen overlast. Werkwijze De vergaderfrequentie van de beheerscommissie komt in 24 convenanten aan de orde. Deze varieert van wekelijks tot eens per jaar. In enkele convenanten staat dat de vergaderfrequentie na verloop van tijd eventueel omlaag kan. Uit slechts één convenant blijkt of vergaderingen openbaar zijn. In zestien convenanten staat dat de beheerscommissie kennis neemt van overlastmeldingen, dan wel dat de beheerscommissie op de hoogte wordt gehouden van overlastmeldingen. Uit vijftien convenanten blijkt dat overlastmeldingen in een logboek worden bijgehouden. In twaalf convenanten staat wie er recht heeft op inzage in het logboek. Er staat dan altijd dat alle leden steeds recht op inzage hebben. Uit dertien convenanten blijkt dat de commissie verslagen maakt van de eigen activiteiten, resultaten van overlastmetingen en/of de stand van zaken rondom melding en afhandeling. Het kan daarbij gaan om een verslag voor de verschillende partijen, een verslag voor de deelgemeente of een openbaar verslag. De frequentie van verslaglegging varieert van eens
30
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
per kwartaal tot eens per jaar. Ten slotte staat in tien convenanten hoe klachten over de afhandeling van overlastmeldingen gemeld kunnen worden. Meestal is het de bedoeling dat deze klachten aan het secretariaat van de beheerscommissie worden doorgegeven. Contacten met de media In vijftien convenanten is te lezen welke leden van de commissie het woord richting de media mogen voeren. In alle gevallen mag alleen de voorzitter (of diens plaatsvervanger) het woord doen.
3.6
Informatievoorziening, rechten en plichten
Informatievoorziening Acht convenanten noemen expliciet een overzicht waarin meldingen en klachten bijgehouden worden. In sommige convenanten is dit een taak van (het secretariaat van) de beheerscommissie. In andere convenanten zijn de afzonderlijke partijen verantwoordelijk. Er zijn ook convenanten waaruit impliciet blijkt dat partijen en/of de commissie overzichten dienen bij te houden. In acht convenanten staat dat partijen binnengekomen meldingen of klachten door moeten geven aan (het secretariaat van) de begeleidingscommissie. Vijf convenanten stellen dat bij ernstige overlastmeldingen alle partijen zo spoedig mogelijk op de hoogte moeten worden gesteld. In elf convenanten staan nog andere afspraken omtrent informatie-uitwisseling. Het gaat dan bijvoorbeeld om: • Verslagen waarmee de beheerscommissie de convenantpartijen op de hoogte stelt van meldingen, klachten en resultaten van overlastmetingen. • Informatie over de afhandeling van meldingen, die toezichthoudende partijen aan de andere convenantpartijen moeten verstrekken. • Informatie over de toekenning van toegangspassen die de beheerder van de voorziening aan de beheerscommissie moet verstrekken. Rechten en plichten In vrijwel alle convenanten zijn de rechten en plichten van convenantpartijen benoemd. Zo staat in veel convenanten dat de politie bij calamiteiten binnen een bepaalde tijd ter plaatse moet zijn, dat de beheerder van de voorziening zorg draagt voor de rust en orde in het pand en dat leden van de begeleidingscommissie steeds recht op inzage in het meldingenlogboek hebben. Verder staat in vijf convenanten een (variatie op) de volgende tekst: Partijen onderkennen dat alle in dit convenant genoemde rechten en plichten in rechte afdwingbaar kunnen zijn, te beslechten door de bevoegde rechter te Rotterdam. In geval van geschil zal eerst in onderling overleg oplossing worden gezocht. In vier andere convenanten is (een variatie op) de volgende tekst opgenomen: Alle partijen verbinden zich jegens elkaar maatregelen te nemen teneinde te verzekeren dat
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
31
overlast zoveel mogelijk wordt beperkt.
3.7
Looptijd en wijziging/afwijking van het convenant
Looptijd Uit twaalf convenanten blijkt wat de looptijd is. In tien van deze gevallen betreft de looptijd de periode tussen ondertekening van het convenant en de dag waarop de voorziening niet meer op het huidige adres gevestigd is of niet meer operationeel is. Twee van de twaalf convenanten hebben een looptijd voor onbepaalde tijd. In zes convenanten zijn regels opgenomen voor tussentijdse beëindiging en opzegging. Wijziging/afwijking van het convenant In acht convenanten staat iets over eventuele wijziging/afwijking van het convenant. Daarbij gaat het om teksten als: In het geval dat zich onvoorziene omstandigheden voordoen en de slotbepaling geen uitkomst heeft geboden, kan dit convenant met instemming van alle partijen, gehoord de Beheerscommissie, gewijzigd worden of kan er van het convenant afgeweken worden.
3.8
Slotbepaling, datum ondertekening en bijlagen
Slotbepaling In twintig convenanten is een slotbepaling opgenomen. De slotbepalingen bestaan meestal uit (een variatie op) de volgende tekst: In alle gevallen waarin dit convenant niet voorziet en een regeling noodzakelijk is, gelet op de doelstelling van dit convenant, verplichten partijen zich ten opzichte van elkaar daarover in overleg te treden teneinde aanvullende afspraken te maken, na daartoe de Beheerscommissie te hebben gehoord. Datum van ondertekening Van 23 convenanten is duidelijk op welke datum ze ondertekend zijn. Van vijf convenanten is alleen duidelijk in welk jaar of in welke periode dit is gebeurd. Bij de overige twee convenanten is ook dit niet duidelijk. Bijlagen Negentien convenanten bevatten bijlagen. Daarbij gaat het meestal om: • de huisregels van de opvangvoorziening; • een voorbeeld vam de individuele woningovereenkomst die met bewoners gesloten wordt; • de contactgegevens van de beheerscommissieleden; • een kaart van het gebied rond de voorziening; • een nadere omschrijving van (de werkwijze van) de voorziening; • een sanctieprotocol.
32
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
3.9
Samenvatting en conclusies
Slechts enkele convenanten zijn (grofweg) conform het modelconvenant opgebouwd. Het grootste deel wijkt sterk af van het modelconvenant en van de andere convenanten. Dat neemt niet weg dat in de meeste convenanten het gros van de onderwerpen uit de checklist aan de orde komt. In een paar convenanten ontbreken de meeste onderwerpen. Het gaat dan om convenanten van slechts één of twee A4-tjes. Doorgaans zijn de onderwerpen die samenhangen met de aard van de voorziening (doelgroep, aantal opvangplaatsen, et cetera) vrij goed uitgewerkt; soms veel uitgebreider (met meer detail) dan in het modelconvenant. Het is altijd duidelijk wie de betrokken partijen zijn. Ook de onderwerpen die samenhangen met overlast, meldingen en sancties voor de voorziening zijn in de meeste convenanten beschreven (de mate van detail waarmee deze onderwerpen zijn uitgewerkt varieert wel sterk). Onderwerpen die samenhangen met de beheerscommissie en informatievoorziening zijn in een aanzienlijk deel van de convenanten niet uitgewerkt. Zo is vaak niet duidelijk wie het secretariaat beheert en of de commissie (of partijen afzonderlijk) overlastmeldingen in een logboek dienen bij te houden. Bij veel convenanten is niet duidelijk wat de doorlooptijd is. De conclusie is dat de convenanten een grote variatie vertonen, maar dat de meeste (redelijk) aansluiten bij het modelconvenant en dus bij de eisen/richtlijnen die aan convenanten gesteld mogen worden. De meeste bieden dus een (tamelijk) goede basis voor het beheersbaar houden van overlast. Voor enkele convenanten geldt dit duidelijk niet, omdat de meeste onderwerpen waarover afspraken gemaakt dienen te worden niet aan de orde komen. Als er bij de voorzieningen waar deze convenanten betrekking op hebben problemen ontstaan, bieden de convenanten weinig houvast.
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
33
34
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
4
Beheerscommissies aan het woord
Uit de enquête onder zorgvoorzieningen is gebleken dat ongeveer een derde van alle voorzieningen voor maatschappelijke opvang te maken heeft met een commissie of klankbordgroep die toeziet de veiligheid en leefbaarheid van de directe omgeving. Bij een vijfde van alle voorzieningen zijn afspraken over de veiligheid en leefbaarheid van de omgeving in een convenant vastgelegd. In dit hoofdstuk worden de resultaten weergegeven van kwalitatieve interviews met dertien leden van beheerscommissies over in totaal zeventien opvangvoorzieningen. De eerste paragraaf gaat in op het ontstaan van de beheerscommissie en de komst van de voorziening in de buurt. In paragraaf 4.2 wordt de veiligheid en leefbaarheid van de directe omgeving besproken. Paragraaf 4.3 gaat vervolgens in op de taken en het functioneren van de beheerscommissie. In paragraaf 4.4 komen de maatregelen ten behoeve van de veiligheid en leefbaarheid aan bod. Paragraaf 4.5 gaat in op de relatie tussen de voorziening en de omgeving. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting en conclusies.
4.1
Ontstaan beheerscommissie en voorziening
Bij de meeste voorzieningen zijn de geïnterviewden vanaf de start van de voorziening betrokken bij de beheerscommissie. Een paar zijn later lid geworden. De meeste leden zijn in de commissie gaan zitten om, indien nodig, invloed uit te oefenen op het beleid van de voorziening in relatie tot de omgeving. Een aantal van hen was in het begin tegen de komst van de voorziening. Door in de commissie te gaan zitten, kon men de vinger aan de pols houden. Anderen stonden er wat neutraler tegenover en wilden gewoon graag bij het proces betrokken zijn. Een paar geïnterviewden zitten in de commissie vanwege idealistische motieven. Zij vinden dat iedere wijk een opvang moet hebben voor mensen die in een moeilijke periode in hun leven zitten. Hoewel de meeste opvangcentra al vanaf het begin een beheerscommissie hebben, is dit bij een paar voorzieningen niet het geval. Voor die voorzieningen is pas veel later een beheerscommissie gekomen. Dit had onder andere te maken met onrust van bewoners door uitbreidingsplannen van de voorziening. Een enkele commissie is nieuw leven ingeblazen na onrust bij bewoners over capaciteitsuitbreiding bij de voorziening. Bij een paar gevallen kwam de buurt hiertegen in opstand en waren er felle protesten van de buurtbewoners. De uitbreidingen zijn er uiteindelijk niet gekomen. Bij de meeste voorzieningen was de directe omgeving aanvankelijk tegen de komst van een voorziening in de buurt. Door de enorme weerstand vanuit de omgeving was het voor de komst van een aantal voorzieningen nodig om grote informatiebijeenkomsten te organiseren met het doel die onrust enigszins weg te nemen. Buurtbewoners, omliggende bedrijven en instellingen hebben toch vaak het beeld dat de buurt onveilig zal worden, dat er naalden in de tuin zullen liggen, dat er ingebroken zal worden, dat men lastig gevallen zal worden, enzovoorts. Soms bewerkstelligen die (massale) informatiebijeenkomsten juist het tegenovergestelde, en volgens sommige respondenten, met name bij allochtone buurtbewoners. Volgens deze geïnterviewden begrijpen allochtone buurtbewoners niet dat er ondanks zo’n groot protest – waar men toch
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
35
duidelijk aan de gemeente heeft laten merken tegen zo’n voorziening in de wijk te zijn – zo’n voorziening dan toch komt. Het Nederlandse politieke systeem is hiermee in hun ogen niet geloofwaardig meer. Aldus houdt men hier het gevoel van over dat de gemeente haar burgers niet serieus neemt. Soms wordt er bewust voor gekozen om de omgeving helemaal niet in te lichten. In deze gevallen wordt het de buurt onmogelijk gemaakt om al dan niet voor of tegen de komst van een opvangvoorziening te zijn. Zo heeft één dagopvangvoorziening haar komst helemaal niet in de buurt aangekondigd. In samenspraak met de andere commissieleden is besloten om het zo stil mogelijk te houden, omdat men bang was voor de reactie van de buurtbewoners. De politie had liever ook niet dat de voorziening er zou komen uit vrees dat men verslaafden aan de wijk zou binden. Bij een paar voorzieningen was er vanuit de directe omgeving daarentegen niet of nauwelijks weerstand tegen de vestiging van de voorziening in de buurt. De respondenten schrijven dit toe aan de wijze waarop naar de buurtbewoners is gecommuniceerd. In één geval is sprake van een bewuste keuze om de buurtbewoners laagdrempelig te informeren. De respondent omschrijft dit proces als volgt: ”Dus wij hadden verteld, zo en zo gaan we het doen, dat en dat gaat er gebeuren en dat hebben we in onze eigen taal verteld. We hebben ook huisbezoeken afgelegd daarin. En in andere gemeentes, met alle respect, stuurt de gemeente een brief met moeilijke termen erin. En de bewoners worden er niet bij betrokken, het wordt eigenlijk min of meer opgedrongen. Er staat in de brief wat we gaan doen. Wij hebben het een beetje omgedraaid, wat wil jij? Waar denk je dat het fout gaat? Zou jij willen helpen in projecten? Zou jij in de commissie plaats willen nemen? Dus we hebben het ook van de buurtbewoners gemaakt. We hebben de buurtbewoners erbij betrokken en mee laten denken.”
4.2
Veiligheid en leefbaarheid van de directe omgeving
Veel geïnterviewden vinden dat de veiligheid en leefbaarheid van de buurt sinds de komst van de voorziening gelijk is gebleven of zelfs verbeterd. De indruk bestaat dat als gevolg van maatregelen voor de veiligheid en leefbaarheid van de directe omgeving de buurt schoner is en dat overlast sneller wordt aangepakt. Bovendien denkt men dat er door het extra toezicht door politie minder criminaliteit is. Zo vertelt één geïnterviewde dat er sinds de opening van de dagopvang “een grote vooruitgang” is geweest. De respondent schrijft dit toe aan de komst van de voorziening, maar ook aan de initiatieven van de stadsmarinier. Voor de opening van de voorziening ging er nog wel eens een verslaafde op oorlogspad, inbreken, et cetera. In het begin waren er ook wat aanloopproblemen. Dan kwamen cliënten naar de voorziening en dan was deze gesloten. Dan werden ze boos en dan ging er nog wel eens een steen door de ruit, of maakten ze onderling ruzie. Van lieverlee heeft de voorziening toch zijn plaats veroverd in de wijk. De stadsmarinier heeft er voor gezorgd dat de wijk leefbaarder werd door meer actie te ondernemen. Dus als een leegstaand pand wordt gebruikt door verslaafden niet alleen de verslaafden eruit jagen, maar meteen het pand afdichten, of de eigenaar erop aanspreken. De mening van deze respondent wordt overigens door lang niet iedereen in de buurt gedeeld. De draagkracht in de wijk is erg klein. De respondent geeft voorbeelden van wat er wordt gezegd: “Ja, wat moeten
36
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
we d’r mee (…) geef ze de kogel.” Als dan vervolgens wordt doorgevraagd om wat voor overlast het gaat, dan blijkt het vaak om iets anders te gaan, maar is het makkelijk om de verslaafden daar de schuld van te geven. Een aantal respondenten vindt dat de veiligheid en leefbaarheid van de buurt sinds de komst van de voorziening niet vooruit, maar ook niet achteruit is gegaan. Bij een paar voorzieningen komt dit doordat de opvang een gesloten voorziening is: de cliënten komen en gaan met bussen en mogen niet buiten de voorziening komen. De buurt heeft er in feite geen weet van dat de voorziening bestaat. Op een enkeling na melden de geïnterviewden dat er weinig tot geen klachten zijn over de cliënten/bewoners van de voorziening waar zij deel van uitmaken van de beheerscommissie. Volgens een aantal respondenten zijn er soms wel klachten, maar dit zijn eigenlijk altijd kleinigheden. Bij kleine klachten gaat het voornamelijk om hangen in een portiek, wildplassen, buurtbewoners op een vervelende manier aanspreken, de suppoost die de laatste tijd weinig te zien is in de buurt, rondrennende kinderen, blikjes bier die in de omgeving van een dagopvang worden verstopt. Bij een paar (nachtopvang)voorzieningen zijn er nog nooit klachten geweest. Sommige buurten zijn slechter af sinds de vestiging van de voorziening. Zo is er, bijvoorbeeld, in één geval veel overlast van een paar cliënten terwijl dat voorheen niet aan de hand was. Voorbeelden van de overlast zijn: plassen en poepen op straat, openlijk drugs kopen, prostitueren en bedelen. Deze klachten worden ook wel gemeld aan de voorziening, maar: “(…) daar kan ik natuurlijk iedere dag over gaan zitten bellen. (…) Ja, dat schiet niet op natuurlijk. Je hebt gezegd die persoon functioneert niet. Dus dan kan je wel zeggen: ja, maar daar moeten we 100.000 klachten over hebben. Ja, maar zo zit het niet.” Ondanks de afspraken die met de voorziening over overlast zijn gemaakt, wordt er door de voorziening niet adequaat genoeg gereageerd. Met als gevolg dat zeker al dertig buurtbewoners zijn verhuisd vanwege de situatie rond de voorziening, aldus het geïnterviewde commissielid. Een paar respondenten geven aan dat de mensen in de buurt wel veel over de verslaafden, of over een incident dat heeft plaatsgevonden, tegen elkaar klagen, maar dat er weinig klachten bij de voorziening en politie worden gemeld. Dit heeft volgens één van hen vooral te maken met het beperkte draagvlak wat er in de buurt is voor de voorziening. Er wordt veel gewezen naar verslaafden, maar of dat het nu daadwerkelijk door een van de cliënten is veroorzaakt, daar plaatst de respondent zijn vraagtekens bij. Maar ook drugsgebruik in de directe omgeving van de voorziening komt bij sommige voorzieningen wel eens voor.
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
37
4.3
Taken en functioneren van de beheerscommissie
In nagenoeg alle beheerscommissies zijn politie, deelgemeente, buurtbewoners (al dan niet in naam van een bewonersorganisatie) en/of omliggende bedrijven of instellingen en de voorziening zelf vertegenwoordigd. In een aantal commissies zijn ook andere (gemeentelijke) organen vertegenwoordigd: Directie Veiligheid, GGD, SoZaWe, GGZ, woningbouwcorporaties en in een enkel geval een stadsmarinier. Bij een van de commissies zijn bewoners indirect vertegenwoordigd door de woningcorporatie. De buurtbewoners vinden het volgens de geïnterviewde niet nodig om zelf in de commissie te gaan zitten omdat de lijnen tussen de buurtbewoners en de woningcorporatie zo kort zijn dat de buurtbewoners het voldoende vinden om eventuele overlast of opmerkingen aan de woningcorporatie door te geven. Wat betreft de taken van de beheerscommissies noemen de meeste commissieleden het signaleren van overlast door cliënten van de voorziening. Een andere taak die commissieleden noemen, is het bewaken van het convenant. De beheerscommissie moet er voor zorgen dat de voorziening het convenant naleeft. Een paar respondenten vinden bovendien dat men in de buurt een zo groot mogelijk draagvlak moet creëren voor de voorziening. Ook wordt in de vergadering de situatie rond de voorziening besproken. Verder ziet een aantal respondenten zichzelf ook als een soort doorgeefluik voor buurtbewoners en omliggende bedrijven/ instellingen. Enkele geïnterviewden geven aan dat het bespreken van het klachtenlogboek ook tot de taken van de commissie behoort. Er wordt gekeken welke klachten er zijn geweest in de afgelopen periode en wat er met deze klachten is gebeurd. Ook wordt er in sommige commissies gekeken of de klachten wel echt gerelateerd kunnen worden aan cliënten van de voorziening. Een van de commissies van een dagopvang heeft de bijzondere taak om samen met de medewerkers van de voorziening te besluiten of aan een potentiële cliënt toestemming wordt gegeven om de opvangvoorziening te bezoeken. Nadat de voorziening een intakegesprek met de cliënt heeft gehad, worden de bewonerscommissieleden gevraagd naar de foto van de cliënt te kijken om te zien of zij deze herkennen. Dit om vast te stellen of de cliënt gebonden is aan de wijk, want alleen cliënten die gebonden zijn aan de wijk mogen de voorziening bezoeken. Bij de meeste voorzieningen waar wel eens wat klachten over cliënten/bewoners binnenkomen, worden de klachten besproken in de commissievergaderingen. Vaak wordt er dan ook in de vergadering meegedeeld hoe de klacht is afgehandeld. Bij andere voorzieningen wordt niet zozeer het klachtenlogboek doorgenomen, maar worden er klachten doorgenomen die bijvoorbeeld via commissieleden worden doorgegeven, of die de politie opnoemt. Over het algemeen zijn de geïnterviewden tevreden over het functioneren van de beheerscommissie. Men heeft het gevoel dat er wordt geluisterd en dat de buurtbewoners en de omliggende bedrijven/instellingen serieus worden genomen. Dit ondanks het feit dat partijen die officieel wel in de commissie zitten, niet altijd bij commissievergaderingen aanwezig zijn en dat er soms veel ledenwisselingen bij de diverse instanties zijn. In een aantal gevallen is er lof voor de deelgemeente (veelal de voorzitter van de commissie) omdat deze initiatieven neemt en ook zelf de omgeving in de gaten houdt. De buurtbewoners worden vroegtijdig geïnformeerd en er worden algemene bijeenkomsten belegd als er bijvoorbeeld iets verandert. 38
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
Soms zijn beheerscommissies slapend, maar bestaat er wel tevredenheid over het functioneren ervan. Zo is een commissielid van een nachtopvang tevreden over het functioneren van de commissie, ondanks het feit dat er nauwelijks nog bijeenkomsten zijn. Eens in de zoveel tijd krijgen de leden een brief waarin men wordt opgeroepen een vergadering bijeen te roepen als daar behoefte aan is. Als niemand aangeeft dat men hiertoe noodzaak ziet, dan wordt er niet vergaderd. In het begin werd er wel redelijk vaak bijeengekomen en ook toen was de respondent tevreden over de samenwerking van de verschillende partijen in de commissie. Een enkele geïnterviewde is echter niet zo tevreden over het functioneren van de commissie. Zij beleven de beheerscommissie als een zoethoudertje, omdat er naast de beheerscommissie namelijk nog andere commissies zijn waar bewoners en bedrijven geen deel van uitmaken. Met name als de vergaderingen van de beheerscommissie schaars worden bezocht door een aantal partijen (deelgemeente, politie, zorginstelling), en de zorgvoorziening en de GGZ de klachten voor zich uitschuiven en cliënten handhaven die voor overlast in de buurt zorgen. Een andere respondent zegt in het begin erg te hebben moeten wennen aan de manier van communiceren van de verschillende gemeentelijke instanties (GGD, Directie Veilig, SoZaWe). Zoals de respondent zelf formuleert: “(…) in de beginfase was het heel moeilijk praten, want dat heeft te maken met vertrouwen en dat ben ik niet zo gewend. Ik zit meer in de sfeer van nou, vertel nou maar wat er op je borst ligt en dan kunnen we daar wat mee doen en dat gebeurde te weinig. Er werd te veel wollige taal wat mij betreft gebruikt, te veel aftastend opgetreden en we willen juist doortastend optreden want dat was denk ik van belang.”
4.4
Maatregelen voor de veiligheid en de leefbaarheid van de omgeving
Voorwaarden bij komst voorziening Veel commissieleden zijn betrokken geweest bij het opstellen van het convenant, dus nog voordat de voorziening werd geopend. Bij een aantal voorzieningen zijn voorwaarden gesteld aan de komst ervan. Zo is bij sommige voorzieningen een beperking aan de bewegingsvrijheid van de cliënten gesteld, bijvoorbeeld in de vorm van gesloten opvang. Verder zijn er bij een aantal voorzieningen voorwaarden gesteld aan de doelgroep, de periode dat de voorziening op een bepaalde locatie is gevestigd, aan het straatbeeld en/of de rol die de cliënten in de buurt vervullen. In bijna alle gevallen is aan deze verzoeken voldaan. Bij een paar voorzieningen worden de cliënten met een bus van de ene locatie naar de andere vervoerd, de cliënten mogen verder niet buiten de voorziening komen. Door de beheerscommissie van een andere voorziening werd de voorwaarde gesteld dat de kinderen van cliënten op het terrein van de voorziening zouden spelen in plaats van in de wijk zelf. Ook is in een aantal gevallen bedongen dat de omgeving van de voorziening zou worden opgeknapt. Voorbeelden hiervan zijn dat de bestrating van een aantal straten werd verbeterd, plaatsen van struiken rond de voorziening, opknappen van wat speeltoestellen, extra vuilbakken, extra camera’s, maar ook dat de politie vaker zou surveilleren. Bij een dagopvang hebben naast wat kleine aanpassingen in het straatbeeld nog wat grotere veranderingen in het straatbeeld plaatsgevonden. Zo is er een loopbrug naar een ander deel van de stad
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
39
weggehaald, zal een overkapping boven het trottoir worden weggehaald door er een muur te plaatsen en wordt er ook nog wat aangepast aan een in de nabijheid liggend tunneltje. Een andere beheerscommissie heeft als voorwaarde gesteld dat de bewoners van de voorziening iets moesten betekenen in de wijk, door bijvoorbeeld buurtbewoners te helpen, of de straat schoon te houden. Gedragsregels/huisregels voor cliënten/bewoners Bij alle voorzieningen zijn er afspraken/regels om de overlast te beperken. Een enkel geïnterviewd commissielid is inhoudelijk niet op de hoogte van de precieze afspraken die zijn gemaakt. Bij een paar voorzieningen is er maar één afspraak: niet buiten de voorziening komen. Wel is er bij sommige van deze voorzieningen afgesproken dat er ondanks dit gesloten systeem extra wordt gesurveilleerd door de politie. Een aantal geïnterviewden noemt specifieke maatregelen als bijvoorbeeld afspraken over het kopen en gebruik van drugs in de omgeving van de voorziening: er mag niet worden gekocht of gebruikt binnen een bepaald gebied rondom de voorziening. Bij sommige voorzieningen mag er niet worden rondgehangen door de cliënten totdat de voorziening open gaat. Als cliënten zich niet hieraan houden dan worden ze hier op aangesproken. Een mogelijke consequentie kan zijn dat men (tijdelijk of voorgoed) niet meer in de voorziening mag komen of dat men terug wordt geplaatst naar een woonproject waar strengere regels gelden. Bij een paar voorzieningen wordt er naast de pasjescontrole ook met cameratoezicht gewerkt. Deze twee zaken zijn ook de meest belangrijke punten bij deze voorzieningen. Over het cameratoezicht wordt het volgende opgemerkt: “Ik vind het cameratoezicht erg goed, want dat weten ze ook. Dat merk je ook in gedragingen, dan zijn ze snel weg en dan beweegt het. Dan blijven mensen niet hangen.” Klachten registreren en afhandelen De meeste voorzieningen hebben de buurt ooit door een brief of folder meegedeeld waar klachten over (cliënten van) de voorziening gemeld kunnen worden. Maar ook komt het voor dat de buurt nog nooit is geïnformeerd over een telefoonnummer of een ander meldpunt dat men kan bellen bij klachten over overlast. Bij een paar opvangvoorzieningen is het een gewoonte geworden dat buurtbewoners bij de voorziening langsgaan als ze een klacht hebben over een cliënt/bewoner. Voor vrijwel alle voorzieningen vindt er een registratie van klachten plaats. Bij een aantal voorzieningen houdt de voorziening zelf de klachten bij. Bij andere worden de klachten geregistreerd door de deelgemeente, de politie of de woningcorporatie. Bij een van de voorzieningen worden klachten centraal geregistreerd door Directie Veiligheid. Over het algemeen bestaat de indruk dat klachten serieus worden genomen. Men is veelal tevreden over de manier waarop de voorzieningen met de klachten omgaan. Bij een aantal voorzieningen wordt er altijd teruggekoppeld naar de melder wat er met de klacht is gebeurd. Dit gebeurt door de voorziening zelf of door de politie. Een paar respondenten geven aan niet te weten of klachten worden teruggekoppeld. Een aantal geïnterviewden vindt dat de terugkoppeling naar de melder beter kan. In die gevallen vindt er soms helemaal geen 40
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
terugkoppeling naar de melder plaats. Ook over de afhandeling van de klachten is men veelal tevreden, vooral als er onmiddellijk actie wordt ondernomen. Een van de geïnterviewden vertelt dat na klachten van de buurt over de bezoekers van de voorziening, er maatregelen door de voorziening zijn genomen. Vanaf dat moment wordt er door de medewerkers van de voorziening bij het binnenkomen en verlaten van de nachtopvang extra toezicht gehouden op de bezoekers. Verder loopt er overdag een stadswacht/wijkconciërge.
4.5
Relatie voorziening en omgeving
Informeren en raadplegen Bij nagenoeg geen van de voorzieningen is sprake van actieve communicatie tussen buurt en voorziening. In een enkel geval is sprake van bewonersavonden waar tekst en uitleg wordt gegeven over het reilen en zeilen van de voorziening. Maar in het algemeen worden buurtbewoners weinig door de voorziening of de deelgemeente geïnformeerd over de voorziening. Het zou dus volgens enkele geïnterviewden goed zijn dat er meer naar buiten wordt getreden over wat er bij voorzieningen gebeurt en wat de plannen zijn, om zo het imago en het draagvlak te verbeteren. Een paar geïnterviewden geven expliciet aan dat er ook op een positieve manier gecommuniceerd mag worden over (het goede functioneren van) voorzieningen: “(…) als iets gewoon normaal loopt dan wordt er te weinig aandacht aan gegeven. Ik denk op zich kan dat heel goed zijn, maar waarom zou je het wegstoppen als je weet dat op een heleboel andere plekken er zoveel herrie over is, nou vertel dan gewoon dat het goed gaat! Dat is een imagoverhaal, ik bedoel je zou bijna kunnen zeggen dat is marketing ten voeten uit: ervoor zorgdragen dat je de goede dingen naar buiten brengt.” Initiatieven en samenwerking Een werkelijke samenwerking tussen de voorziening en de omgeving komt niet vaak voor. Vaak is het op initiatief van de voorziening dat er iets wordt georganiseerd. De meeste initiatieven blijven beperkt tot een open dag. Sommige voorzieningen, bijvoorbeeld een nachtopvang, zijn gewoonweg niet geschikt om meer te organiseren dan alleen zo’n open dag. Dit neemt niet weg dat er een aantal voorzieningen is die wel (al dan niet in samenwerking met de buurt) activiteiten organiseren of waarbij deze samenwerking langzaam op gang komt. Andersom wordt er nauwelijks iets door de buurt voor de cliënten georganiseerd. Het hoogst haalbare is dan dat de buurt de cliënten van een voorziening als buurtbewoners ziet. Het is vooral de acceptatie van de cliënten (en de doelgroepen in het algemeen) door de buurtbewoners die ertoe moet leiden dat een voorziening een plek krijgt binnen een woonbuurt. In een paar gevallen lijkt het erop dat er sprake is van een geïntegreerd samenleven van cliënten van een voorziening en buurtbewoners. In een van deze buurten doen zowel de buurtbewoners als de bewoners van de voorziening aan algemene buurtactiviteiten of -projecten mee. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het gebruik van de computerruimte. Daarnaast heeft de voorziening een soort strippenkaart bedacht waarbij een buurtbewoner voor een paar strippen een cliënt van de voorziening kan inhuren voor kleine klusjes als een
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
41
tuintje opknappen, troep in de gang opruimen of een wasmachine naar beneden dragen. In een andere buurt organiseert de voorziening regelmatig activiteiten samen met de buurtbewoners. Voorbeelden hiervan zijn de buurt schoonhouden, barbecues, buurtfeesten, versieren van elektriciteitshuisjes, bankjes maken en schilderen voor buurtbewoners. De buurt en de voorziening zijn samen actief op zoek naar dingen die ze samen kunnen doen en naar activiteiten die de cliënten eventueel kunnen doen. Bij veel voorzieningen zijn er, behalve een open dag bij de start van de voorziening, geen activiteiten voor de buurt georganiseerd. Wat nog wel voorkomt, is dat de cliënten van de voorziening de omgeving dagelijks schoonmaken. In één geval is sprake van een nogal bijzondere manier van samenwerking. De cliënten van de voorziening verkopen gestolen waar aan de buurtbewoners en sommige buurtbewoners zetten de cliënten zelfs aan om bepaalde spullen voor hen te stelen, zoals kinderkleding en autoradio’s. Soms moet de samenwerking tussen de voorziening en de buurt langzaam op gang komen, vooral als de voorziening nog maar net operationeel is. Zo is er bij een voorziening die nog geen twee jaar bestaat vorig jaar een kerstfeest vanuit de buurt georganiseerd waar ook de bewoners van de voorziening waren uitgenodigd. Nu dat goed is verlopen, zijn er vanuit de voorziening plannen om zelf ook projecten te organiseren en daar ook buurtbewoners bij te betrekken. De respondent ziet in de toekomst wel meer gezamenlijke initiatieven ontstaan omdat de buurtbewoners steeds meer open staan voor de bewoners van de voorziening. Bij een van de voorzieningen wordt er door de buurtbewoners kleding gedoneerd aan de instelling. De buurtbewoners brengen het bij de voorziening langs, het personeel zorgt er vervolgens voor dat de kleding aan de cliënten wordt gegeven of dat het naar de centrale post van de organisatie gaat. Er worden door de respondenten een aantal factoren opgesomd voor een succesvolle samenwerking tussen de voorziening en de omgeving, waarbij goede communicatie de rode draad is. Zaken die worden genoemd, zijn onder meer: zoek persoonlijk contact met buurtbewoners, zorg dat er korte lijnen zijn, laagdrempelige communicatie, communiceer duidelijk naar buurtbewoners toe als er iets verandert (bijvoorbeeld andere openingstijden), reageer adequaat op klachten en koppel terug. Andere suggesties die nog gedaan worden, zijn onder andere: vergaderingen van de beheerscommissie in de voorziening zelf houden om wat meer binding met de bewoners te krijgen. Zorg voor positieve publicaties over de voorziening. Hang een naambordje bij de deur zodat mensen weten dat je er zit. Respect tonen ten aanzien van een aantal voorwaarden die de omwonenden/omliggende bedrijven aan de komst van de voorziening stellen, lijkt ook een belangrijke succesfactor. Een van de geïnterviewde commissieleden vertelt dat het goed was om te zien dat bezwaren van de buurtbewoners terugkwamen in het convenant door bepaalde voorwaarden en/of maatregelen vast te leggen. Een ander commissielid noemt de ruimte die de voorziening biedt om de buurt erbij te betrekken, om het als een wijkgebeuren te zien. De buurt moet dit contact dan natuurlijk ook wel willen. Het samenspel tussen deze twee actoren is volgens deze respondent erg belangrijk.
42
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
Voorwaarde voor succes is ook de instelling van een beheerscommissie en de actieve en adequate wijze waarop deze door de voorzitter wordt geleid: “Ik denk dat zo’n beheerscommissie, als hij wordt geleid en uitgevoerd en ruimte krijgt zoals hij nu krijgt, (…) heel essentieel is ja. (…) Ik vind psychologisch gezien de aandacht die er vanuit de gemeente is tot en met de wethouder aan toe, dat geeft toch een zeker gewicht in het totaal. (…) De betrokkenheid is gewoon goed.”
4.6
Samenvatting en conclusies
Om meer inzicht te krijgen in de beleving van bewoners en het functioneren van beheerscommissies zijn er kwalitatieve interviews gehouden met dertien leden van beheerscommissies over in totaal zeventien opvangvoorzieningen. Bij de meeste voorzieningen zijn de geïnterviewden vanaf de start van de voorziening betrokken bij de beheerscommissie. Voor een paar opvangvoorzieningen is pas later een beheerscommissie opgericht. Dit had onder andere te maken met onrust bij bewoners door uitbreidingsplannen van de voorziening. Bij de meeste voorzieningen was de directe omgeving aanvankelijk tegen de komst van een voorziening in de buurt. Bij een paar voorzieningen was vanuit de directe omgeving niet of nauwelijks weerstand tegen de vestiging van de voorziening in de buurt. De geïnterviewden schrijven dit toe aan de wijze waarop naar de buurtbewoners is gecommuniceerd. Bij veel voorzieningen is de veiligheid en leefbaarheid van de buurt sinds de komst van de voorziening gelijk gebleven of zelfs verbeterd. De indruk bestaat dat als gevolg van maatregelen voor de veiligheid en leefbaarheid van de directe omgeving de buurt schoner is en dat overlast sneller wordt aangepakt. Bovendien denkt men dat er door het extra toezicht door politie minder criminaliteit is. Sommige buurten zijn slechter af sinds de vestiging van de voorziening. Zo is er, bijvoorbeeld, in één geval veel overlast van een paar cliënten. Over het algemeen zijn de geïnterviewden tevreden over het functioneren van de beheerscommissie. Men heeft het gevoel dat er wordt geluisterd en dat de buurtbewoners en de omliggende bedrijven/instellingen serieus worden genomen. Een enkele geïnterviewde is echter niet zo tevreden over het functioneren van de commissie. Zij beleven de beheerscommissie als een zoethoudertje. Over het algemeen bestaat de indruk dat klachten serieus worden genomen. Men is veelal tevreden over de manier waarop de voorzieningen met de klachten omgaan. Bij een aantal voorzieningen wordt er altijd teruggekoppeld naar de melder wat er met de klacht is gebeurd. Een aantal geïnterviewden vindt dat de terugkoppeling naar de melder beter kan. Ook over de afhandeling van de klachten is men veelal tevreden, vooral als er onmiddellijk actie wordt ondernomen. Een werkelijke samenwerking tussen de voorziening en de omgeving komt niet vaak voor. Vaak is het op initiatief van de voorziening dat er iets wordt georganiseerd. Dit neemt niet weg dat er een aantal voorzieningen zijn die wel (al dan niet in samenwerking met de buurt) activiteiten organiseren of waarbij deze samenwerking langzaam op gang komt. Andersom
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
43
wordt er nauwelijks iets door de buurt voor de cliënten georganiseerd. Het hoogst haalbare is dan dat de buurt de cliënten van een voorziening als buurtbewoners ziet. Het is vooral de acceptatie van de cliënten (en de doelgroepen in het algemeen) door de buurtbewoners die ertoe moet leiden dat een voorziening een plek krijgt binnen een woonbuurt. In een paar gevallen lijkt het erop dat er in een buurt sprake is van een geïntegreerd samenleven van cliënten van een voorziening en buurtbewoners. In een van deze buurten doen zowel de buurtbewoners als de bewoners van de voorziening aan algemene buurtactiviteiten of -projecten mee. In een andere buurt organiseert de voorziening regelmatig activiteiten samen met de buurtbewoners. De voornaamste factor voor een succesvolle relatie tussen de voorziening en de omgeving lijkt goede communicatie te zijn. Het gaat dan om zaken als: zoek persoonlijk contact met buurtbewoners, zorg dat er korte lijnen zijn, zorg voor laagdrempelige communicatie, communiceer duidelijk naar de buurtbewoners toe als er iets verandert (bijvoorbeeld andere openingstijden), reageer adequaat op klachten en koppel terug. Respect tonen ten aanzien van een aantal voorwaarden die de omgeving aan de komst van de voorziening stelt, lijkt ook een belangrijke succesfactor.
44
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
5
Rotterdammers over opvangvoorzieningen
In dit hoofdstuk worden de opvattingen van Rotterdammers over opvangvoorzieningen in hun buurt uiteengezet. Deze opvattingen zijn door middel van vier vragen in de jaarlijkse Rotterdamse Omnibusenquête gemeten.1 De eerste paragraaf van dit hoofdstuk gaat over de randvoorwaarden van opvangvoorzieningen in de buurt. Paragraaf 5.2 gaat over of men overlast door cliënten/bewoners van opvangvoorzieningen ervaart, of men eventuele overlast wel of niet zou melden en hoe ver lopen men van een opvangvoorziening woont. In paragraaf 5.3 worden de opvattingen besproken van Rotterdammers over de interactie tussen buurtbewoners en cliënten van een opvangvoorziening. Paragraaf 5.4 bestaat uit de samenvatting en conclusies.
5.1
Randvoorwaarden van opvang
Iets meer dan een kwart van de Rotterdammers heeft geen bezwaar tegen een opvangvoorziening in de woonbuurt. De overige Rotterdammers hebben daarentegen wel bezwaar (42 procent) of spreken zich daarover niet echt uit (31 procent). Eveneens beschouwt iets meer dan een kwart van de Rotterdammers het als zijn of haar sociale plicht om een opvangvoorziening in zijn of haar buurt te hebben. Minder dan veertig procent is het niet met deze uitspraak eens. Tabel 5.1
Uitspraken over de aanwezigheid van opvangvoorzieningen in de woonbuurt (zeer) eens neutraal
Ik heb geen bezwaar tegen een opvangvoorziening in mijn buurt Het is onze sociale plicht om een opvangvoorziening in de buurt te hebben
(zeer) oneens
weet aantal niet respondenten
27%
26%
42%
5%
2.807
27%
30%
38%
5%
2.750
Bron: COS-Omnibusenquête 2008
Tussen de deelgemeenten blijken er redelijk grote verschillen te zijn als het gaat om de aanwezigheid van een opvangvoorziening (zie figuur 5.2). Met name inwoners van Delfshaven (36 procent), maar ook van Overschie en Noord (beide 32 procent) hebben geen bezwaar tegen een opvangvoorziening in de woonbuurt. Bezwaren zijn er vooral in Hoogvliet/Pernis. Bijna zestig procent van de inwoners heeft bezwaar tegen een opvangvoorziening in hun buurt. Ook in het Stadscentrum, Hillegersberg-Schiebroek, Prins Alexander en Hoek van Holland is het aandeel dat bezwaar heeft tegen een opvangvoorziening in de buurt met bijna de helft aanzienlijk groot.
1
Zie bijlage A van het bijlagenboek voor meer informatie over de Omnibusenquête en voor de methodische verantwoording.
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
45
Figuur 5.2
Percentage dat het (zeer) eens is met de uitspraken: • Ik heb geen bezwaar tegen een opvangvoorziening in mijn buurt • Het is onze sociale plicht om een opvangvoorziening in de buurt te hebben Rotterdam deelgemeente Delfshaven deelgemeente Noord deelgemeente Overschie*
deelgemeente Kralingen-Crooswijk deelgemeente Charlois Stadscentrum* deelgemeente Feijenoord deelgemeente IJsselmonde deelgemeente Hoek van Holland* deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek deelgemeente Prins Alexander deelgemeente Hoogvliet/Pernis 0%
10%
20%
30% sociale plicht
40%
50%
60%
70%
geen bezwaar
Bron: COS-Omnibusenquête 2008 * de aantallen van deze deelgemeenten zijn (erg) klein, resultaten moeten als indicatief worden gezien.
Ook als het gaat om het aandeel inwoners dat het een sociale plicht vindt om een opvangvoorziening in de buurt te hebben, komen Delfshaven en Noord het meest positief naar voren. In die gebieden is ongeveer één op de drie inwoners die mening toegedaan, terwijl dat in Overschie en in Hoogvliet/Pernis maar voor circa één op de vijf inwoners geldt. Als wordt gekeken naar het verschil in percentages tussen de uitspraken, valt een drietal stadsgebieden op. Met name in Hoek van Holland en Prins Alexander is het aandeel inwoners dat het een sociale plicht vindt om een opvangvoorziening in de buurt te hebben, aanmerkelijk groter dan het aandeel dat geen bezwaar heeft tegen de aanwezigheid van een voorziening in de buurt. In Overschie is juist het tegenovergestelde het geval: het aandeel mensen dat geen bezwaar heeft tegen een opvangvoorziening in de buurt is groter dan het aandeel dat het als zijn of haar sociale plicht beschouwt. Geen overlast is een belangrijk criterium voor omwonenden om niet tegen een opvangvoorziening in de buurt te zijn. Zonder die ‘garantie’ is het aandeel dat geen bezwaar heeft tegen een opvangvoorziening in de buurt iets meer dan een kwart (27 procent, zie tabel 5.1). Met die ‘garantie’ ligt dat aandeel iets hoger (zie tabel 5.3).
46
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
Tabel 5.3
Uitspraken over de doelgroep en opvangcapaciteit van opvangvoorzieningen in de woonbuurt (zeer) eens neutraal
Zolang ik geen overlast heb, maakt het mij niet uit welke bijzondere groep er in de opvangvoorziening komt Zolang ik geen overlast heb, maakt het mij niet uit hoeveel cliënten/bewoners in de opvangvoorziening komen
(zeer) oneens
weet aantal niet respondenten
48%
19%
29%
4%
2.792
33%
20%
41%
6%
2.767
Bron: COS-Omnibusenquête 2008
Rotterdammers zijn kritischer over het aantal dan over het type cliënten/bewoners dat in de voorziening komt (zie tabel 5.3). Bijna de helft van de Rotterdammers vindt het niet erg vindt wat voor bijzondere groep er in de voorziening komt, zolang men er maar geen overlast van heeft. Als het onder diezelfde voorwaarde gaat om het aantal cliënten dat in de voorziening komt dan is het beeld wat minder positief: slechts voor een derde van de Rotterdammers maakt het niet uit hoeveel cliënten/bewoners in de voorziening komen. Figuur 5.4
Percentage dat het (zeer) eens is met de uitspraken: • Zolang ik geen overlast heb, maakt het mij niet uit welke bijzondere groep er in de opvangvoorziening komt • Zolang ik geen overlast heb, maakt het mij niet uit hoeveel cliënten/bewoners in de opvangvoorziening komen Rotterdam deelgemeente Delfshaven deelgemeente Noord deelgemeente IJsselmonde
deelgemeente Kralingen-Crooswijk Stadscentrum* deelgemeente Charlois deelgemeente Feijenoord deelgemeente Overschie* deelgemeente Hoek van Holland* deelgemeente Prins Alexander deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek deelgemeente Hoogvliet/Pernis 0%
10%
20%
30%
doelgroep maakt niet uit
40%
50%
60%
70%
aantal cliënten maakt niet uit
Bron: COS-Omnibusenquête 2008 de aantallen van deze deelgemeenten zijn (erg) klein, resultaten moeten als indicatief worden gezien.
*
Als het om de doelgroep van de voorziening gaat, staan inwoners van Delfshaven, Noord en Overschie positief tegenover de opvangvoorziening in de woonbuurt. Voor 55 tot 60 procent maakt het niet uit welke bijzondere groep er in de voorziening komt zolang men er geen
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
47
overlast van heeft. Een negatieve houding ten aanzien van de doelgroep is vooral aanwezig bij inwoners van Hoogvliet/Pernis. In dat gebied zegt nog geen veertig procent van de inwoners dat de doelgroep er niet toe doet. Het aantal cliënten/bewoners van een opvangvoorziening is veel minder van belang voor inwoners van (alweer) Delfshaven en Noord dan voor inwoners van Hillegersberg-Schiebroek en Hoogvliet/Pernis. Het aandeel inwoners voor wie de opvangcapaciteit niet uitmaakt, komt in Delfshaven en Noord met ongeveer 40 procent ruim boven het Rotterdamse gemiddelde van 33 procent uit, terwijl dat voor inwoners van Hillegersberg-Schiebroek en Hoogvliet/Pernis met 25 procent, ruim lager uitkomt.
5.2
Overlast door cliënten/bewoners van opvangvoorzieningen
In deze paragraaf wordt de eventuele overlast die Rotterdammers van cliënten van nabijgelegen opvangvoorzieningen ondervinden, besproken. Naast deze ondervonden overlast wordt ook de afstand die men van een voorziening woont, bezien en wordt er gekeken naar een eventueel verband tussen deze twee zaken. Als laatste gaat deze paragraaf over de meldingsbereidheid van de Rotterdammers als het gaat om overlast van cliënten van opvangvoorzieningen. Ervaren overlast Van de Rotterdammers zegt drie procent (heel) vaak en vijftien procent soms overlast te ervaren door cliënten/bewoners van een opvangvoorziening in de woonomgeving (zie tabel 5.5. Zo’n 55 procent geeft aan (bijna) nooit overlast te ervaren en een kwart zegt het niet te weten. Tabel 5.5
Ervaart u overlast door cliënten/bewoners van een opvangvoorziening bij u in de buurt
heel vaak vaak soms bijna nooit nooit weet niet aantal respondenten
% 1% 2% 15% 15% 41% 25% 2.887
Bron: COS-Omnibusenquête 2008
Als de ervaren overlast wordt uitgesplitst naar deelgemeenten (zie figuur 5.6) dan is te zien dat Charlois, Feijenoord, en Kralingen-Crooswijk de deelgemeenten zijn waar een relatief groot deel van de inwoners (heel vaak tot soms) overlast ervaart. Hoek van Holland komt naar voren als de deelgemeente met de minste overlast. Evenals de inwoners van Charlois, Feijenoord, en Kralingen-Crooswijk, zegt ook een relatief groot deel van de inwoners van Delfshaven heel vaak overlast te ervaren.
48
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
Figuur 5.6
Ervaart u overlast door cliënten/bewoners van een opvangvoorziening bij u in de buurt, naar deelgemeente Rotterdam deelgemeente Charlois deelgemeente Feijenoord deelgemeente Delfshaven
deelgemeente Kralingen-Crooswijk deelgemeente Noord deelgemeente Hoogvliet/Pernis deelgemeente Prins Alexander Stadscentrum* deelgemeente Overschie* deelgemeente IJsselmonde deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek deelgemeente Hoek van Holland* 0%
10%
20%
30%
(heel) vaak
40%
soms
50%
60%
70%
(bijna) nooit
80%
90%
100%
weet niet
Bron: COS-Omnibusenquête 2008 * de aantallen van deze deelgemeenten zijn (erg) klein, resultaten moeten als indicatief worden gezien.
Opvallend is dat hoewel de inwoners van Hoogvliet/Pernis, maar ook Prins Alexander, nauwelijks overlast ervaren door cliënten van opvangvoorzieningen zij toch vrij negatief zijn over de aanwezigheid van zorgvoorzieningen in hun woonbuurt. Vrijwel het omgekeerde is aan de hand bij Delfshaven: in vergelijking met de andere deelgemeenten hebben zij (mede) het grootste aandeel inwoners dat (heel) vaak overlast ervaart, maar toch zijn zij het meest tolerant ten opzichte van de aanwezigheid van zorgvoorzieningen. Nabijheid en overlast Circa één op de vijf Rotterdammers woont op minder dan vijf minuten afstand van een opvangvoorziening. Meer dan een kwart woont op vijf tot tien minuten afstand en negen procent op tien tot vijftien minuten. Maar liefst 43 procent zegt niet te weten hoe ver men van een opvangvoorziening woont. Relatief veel inwoners van het Stadscentrum, Kralingen-Crooswijk en Prins Alexander wonen in de nabijheid van een zorgvoorziening. Ongeveer dertig procent van de inwoners van die gebieden woont minder dan vijf minuten lopen van een opvangvoorziening. In Overschie en Hillegersberg-Schiebroek is dit slechts vijftien procent. Eén op de zes inwoners van Overschie woont vijftien minuten of meer lopen van een opvangvoorziening en in Hoek van Holland woont niemand vijftien minuten of meer lopen. Meer dan de helft van de inwoners van Delfshaven, Noord en IJsselmonde weet niet hoeveel minuten lopen men van een opvangvoorziening woont. Onderstaande tabel laat de mate van ervaren overlast zien gerelateerd aan de afstand die men van een voorziening woont. De respondenten die niet weten of men overlast heeft, zijn niet in de resultaten meegenomen.
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
49
Tabel 5.7
Ervaren van overlast in relatie tot de loopafstand van een opvangvoorziening
minder dan 5 minuten lopen 5 tot 10 minuten lopen 10 tot 15 minuten lopen 15 minuten of meer lopen weet niet
(heel) vaak 9% 5% 5% 1% 3%
soms 23% 25% 18% 18% 13%
(bijna) nooit 68% 70% 77% 81% 85%
aantal respondenten 602 470 235 187 643
Bron: COS-Omnibusenquête 2008
Naarmate de loopafstand tot de voorziening toeneemt, neemt de mate van ervaren overlast af. Van de Rotterdammers die op minder dan 5 minuten afstand van een opvangvoorziening wonen, ervaart 9 procent (heel) vaak overlast en 68 procent (bijna) nooit. Meer dan tachtig procent die op vijftien minuten of meer lopen van een opvangvoorziening woont, heeft (bijna) nooit overlast. Eén procent ervaart (heel) vaak overlast. Frappant is dat van de Rotterdammers die aangeven niet te weten hoe ver men van een opvangvoorziening woont, toch nog drie procent zegt (heel) vaak overlast te ervaren. Meldingsbereidheid Bijna een kwart van de Rotterdammers zegt overlast door cliënten/bewoners van een zorgvoorziening altijd te melden (zie tabel 5.8). Iets meer dan de helft zegt dit alleen te zullen doen als de overlast ernstig is. De meest genoemde reden om geen melding te doen, is de overtuiging dat er toch niets met de melding zou worden gedaan (9 procent). Tabel 5.8
Meldingsbereidheid inzake ervaren overlast, meer antwoorden mogelijk percentage
ja, altijd alleen bij ernstige overlast nee, want het kost me te veel tijd / moeite nee, want ik weet niet hoe / waar ik dat kan melden nee, ze doen er toch niets mee weet niet aantal respondenten
23% 54% 3% 7% 9% 10% 2.884
Bron: COS-Omnibusenquête 2008
5.3
Relatie voorziening en omgeving
Rotterdammers vinden het belangrijker dat cliënten/bewoners van een opvangvoorziening iets terugdoen voor de buurt dan dat ze zelf contact maken met de doelgroep van een opvangvoorziening (zie tabel 5.9). Vooral als dat contact inhoudt dat men een door voorziening georganiseerde activiteit moet bezoeken, dan is daar relatief weinig animo voor. Bijna de helft van de Rotterdammers vindt het belangrijk dat cliënten van een opvangvoorziening iets terugdoen voor de buurt. Ongeveer dertig procent vindt het belangrijk dat cliënten van een opvangvoorziening contact hebben met buurtbewoners. Slechts vijftien procent zegt naar een activiteit te gaan die door de opvang voor de buurt wordt georganiseerd.
50
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
Tabel 5.9
Uitspraken over de interactie tussen de woonbuurt en de opvangvoorziening, in percentages
Ik vind het belangrijk dat cliënten/bewoners van een opvangvoorziening iets terugdoen voor de buurt Ik vind het belangrijk dat cliënten/bewoners van een opvangvoorziening contact hebben met buurtbewoners Als een opvangvoorziening een activiteit voor de buurt organiseert, dan ga ik daar zeker naar toe
(zeer) eens
neutraal
(zeer) oneens
47%
28%
17%
9%
2.766
29%
35%
27%
8%
2.780
16%
29%
38%
17%
2.755
weet aantal niet respondenten
Bron: COS-Omnibusenquête 2008
Naar deelgemeenten bezien, zijn het vooral de inwoners van IJsselmonde, Noord en Overschie die vooral een tegenprestatie verwachten van cliënten/bewoners van een opvangvoorziening Inwoners van Delfshaven, Overschie en Noord zien zichzelf het vaakst een relatie onderhouden met cliënten/bewoners van een opvangvoorziening. Een relatief groot deel van hen zou zeker naar een activiteit gaan als de voorziening die voor de buurt organiseert. Inwoners van het Stadscentrum, Hillegersberg-Schiebroek, Prins Alexander en Hoogvliet/Pernis geven hier aanmerkelijk minder prioriteit aan. Figuur 5.10 Percentage dat het (zeer) eens is met de uitspraken: • Ik vind het belangrijk dat cliënten/bewoners van een opvangvoorziening iets terugdoen voor de buurt (tegenprestatie) • Ik vind het belangrijk dat cliënten/bewoners van een opvangvoorziening contact hebben met buurtbewoners (contact) • Als een opvangvoorziening een activiteit voor de buurt organiseert, dan ga ik daar zeker naar toe (deelname) Rotterdam deelgemeente Delfshaven deelgemeente Hoek van Holland* deelgemeente Overschie* deelgemeente Charlois deelgemeente Noord deelgemeente IJsselmonde deelgemeente Hoogvliet/Pernis deelgemeente Feijenoord deelgemeente Kralingen-Crooswijk deelgemeente Prins Alexander Stadscentrum * deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek
0%
10%
20%
30%
tegenprestatie
40% contact
50%
60%
70%
deelname
Bron: COS-Omnibusenquête 2008 * de aantallen van deze deelgemeenten zijn (erg) klein, resultaten moeten als indicatief worden gezien.
Maatschappelijke opvang in Rotterdam
51
5.4
Samenvatting en conclusies
Bijna de helft van de Rotterdammers heeft bezwaar tegen een opvangvoorziening in zijn of haar woonomgeving. Meer dan een kwart van de Rotterdammers heeft hier echter geen bezwaar tegen. Als gewaarborgd kan worden dat cliënten/bewoners geen overlast geven, neemt het aandeel dat geen bezwaar heeft, nog iets toe. Andere criteria die er voor Rotterdammers toedoen, zijn het aantal en het type mensen dat in de voorziening komt. Daarbij is voor Rotterdammers het aantal belangrijker dan het type. Bijna de helft zegt het niet erg te vinden wat voor bijzondere groep er in de voorziening komt, zolang men er maar geen overlast van heeft. Als het onder diezelfde voorwaarde gaat om het aantal cliënten van een voorziening dan is het beeld wat minder positief. Het bezwaar dat men tegen een opvangvoorziening in de woonbuurt heeft, lijkt niet voort te komen uit ervaringen met overlast want nog geen vier procent zegt (heel) vaak overlast te ervaren van een opvangvoorziening. Bijna zestig procent van de Rotterdammers zegt zelfs (bijna) nooit overlast te hebben van cliënten van een opvangvoorziening. Bovendien blijkt dat naarmate de loopafstand van huis tot de voorziening toeneemt, de mate van de ervaren overlast afneemt. Bijna de helft van de Rotterdammers vindt het belangrijk dat cliënten van een opvangvoorziening iets terugdoen voor de buurt. Ongeveer dertig procent vindt het belangrijk dat cliënten van een opvangvoorziening contact hebben met buurtbewoners. Vijftien procent gaat (zeker) naar een activiteit die de opvangvoorziening organiseert voor de woonbuurt. Naar deelgemeenten bezien hebben de inwoners van Delfshaven, Overschie en Noord het minste bezwaar tegen de aanwezigheid van opvangvoorzieningen en hechten zij het meeste belang aan interactie tussen de woonbuurt en opvangvoorziening. Opvallend daarbij is dat de inwoners van Delfshaven het vaakst overlast ervaren van een opvangvoorziening bij hen in de buurt. Dit gegeven staat hen echter niet in de weg om (positieve) interactie wenselijk te vinden. Inwoners van zowel Prins Alexander als Hoogvliet/Pernis, die nauwelijks overlast ervaren van cliënten van opvangvoorzieningen, zijn daarentegen vrij negatief over de aanwezigheid van zorgvoorzieningen in hun woonbuurt en over het belang van interactie tussen de woonbuurt en de zorgvoorziening.
52
Maatschappelijke opvang in Rotterdam