Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente Doctoraalonderzoek
ter afsluiting van de opleiding aan de Hogeschool voor Theologie en Pastoraat te Heerlen onder begeleiding van Dr H.L.M. Spee ss.cc Dr A.T. van Diemen o.p. Drs G.P.P. van Tillo pr. ingediend door
Wiel Hacking Heerlen 1984
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
VOORWOORD De scriptie die nu voor u ligt, vormt in zekere zin een eindpunt en toch ook weer een nieuw beginpunt. Eindpunt, omdat zij als afsluiting geldt van mijn opleiding aan de Hogeschool voor Theologie en Pastoraat te Heerlen. Eindpunt ook, omdat zij als het ware een samenvatting vormt van de belangrijkste denkbeelden en intuïties die ik mij in de loop van deze opleiding heb gevormd en eigen gemaakt. De titel van de scriptie wijst er al op, dat daarbij steeds de diaconale taak van de kerk en m.n. van de lokale geloofsgemeenschap centraal heeft gestaan. Het dienend handelen van de christelijke gemeente dient m.i. duidelijker en nadrukkelijker gestalte te krijgen dan nu veelal het geval is. Het is daarom van groot belang, dat de diaconie van de kerk nieuwe impulsen krijgt. Daartoe wil dit onderzoek een bijdrage leveren. En in die zin is de scriptie ook weer een nieuw beginpunt. Want het concept dat hier zijn neerslag heeft gekregen, vormt voor mij (en naar ik hoop ook voor anderen) de aanzet om straks vanuit een pastorale functie de diaconale taak van de geloofsgemeenschap op concrete wijze vorm te geven. Het onderzoek naar nieuwe stimuli voor het dienend handelen van de geloofsgemeenschap begin ik met een globale schets van het feitelijk functioneren van de diaconie in de Nederlandse kerkprovincie en m.n. in de parochiegemeenschappen (hoofdstuk 1). Daarbij maak ik onderscheid tussen twee vormen van dienend handelen, die functioneel weliswaar te differentiëren zijn, maar niettemin een fundamentele eenheid vormen: de charitatieve en de maatschappelijke diaconie. De eerst is meer individueel georiënteerd, de laatste heeft eerder een sociaal-politieke invalshoek. De empirische gegevens uit het eerste hoofdstuk laten zien, dat het maatschappelijk- en het charitatief-diaconale handelen momenteel nog op een zeer onsamenhangende wijze gestalte krijgen, en zelfs, dat beide vormen van dienend handel en in een zekere spanningsverhouding tot elkaar staan. Op basis van deze gegevens formuleer ik op het einde van het eerste hoofdstuk de probleemstelling van het onderzoek als: het zoeken naar concreet hanteerbare mogelijkheden voor de lokale geloofsgemeenschap om de verhouding tussen maatschappelijke en charitatieve diaconie tot uitdrukking te brengen als een verhouding, waarin zowel de Voorwoord
2
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
fundamentele eenheid van als het functionele onderschei d tussen beide vormen van dienend handelen op adequate wijze gestalte krijgen. Een uitvoerige verantwoording van de methodische opzet van het onderzoek is te vinden in de laatste paragraaf van het eerste hoofdstuk. Aanduidenderwijze zij hier reeds opgemerkt, dat het tweede hoofdstuk een bijbeltheologisch onderzoek bevat naar de betekenis van de begrippen barmhartigheid en gerechtigheid; deze begrippen kunnen worden opgevat als een aanduiding voor de fundamentele grondhouding van waaruit de charitatieve resp. de maatschappelijke diaconie concreet gestalte dienen te krijgen. Het derde hoofdstuk heeft ten doel om de verhouding tussen maatschappelijke en charitatieve diaconie nauwkeuriger te bepalen vanuit een fundamentaaltheologische invalshoek; daarbij zal ik mij baseren op het concept dat J.B. Metz heeft ontwikkeld onder de noemer "politieke theologie van het subject". In het vierde hoofdstuk probeer ik tenslotte enkel e concrete perspectieven en hanteerbare suggesties te formuleren om de verhouding van het maatschappelijk- en het charitatief-diaconale handelen op adequate wijze tot uitdrukking te brengen in de christelijke gemeente. Hetgeen ik hierboven in zeer beknopte vorm heb gezegd over de probleemstelling en de opzet van het onderzoek, wordt in het eerste hoofdstuk uitvoeriger aan de orde gesteld. Het betreffende hoofdstuk moet daarom worden beschouwd als een inleiding, waarin ik de achtergronden van de probleemstelling alsmede de pastorale en maatschappelijke relevantie van het onderzoek ter sprake zal brengen. Ik stel er prijs op, om op deze plaats een woord van welgemeende dank uit te spreken tot de hereen H. Spee, A. van Diemen en G. van Tillo, die mij op voortreffeli jke manier begeleid hebben bij het schrijven van deze doctoraalscriptie. Hun stimulerende houding heb ik ervaren als een voortdurende ondersteuning van mijn grondintuïtie t.a.v. de diaconale taak van de kerk; en hun kritische opmerkingen waren voor mij steeds weer een uitdaging om deze intuïtie met wetenschappelijke nauwgezetheid uit te werken en onder woorden te brengen. Een bijzonder “dank je wel” is ook op zijn plaats ten overstaan van Marlène en Roel. Ik ben mij ervan bewust dat ik in de afgelopen tijd maar zeer ten dele heb kunnen voldoen aan hun gerechtvaardigde verwachtingen t.a.v. mij als levensgeVoorwoord
3
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
zel en vader; ik ben hen veel dank verschuldigd voor het begrip en het geduld dat zij steeds wisten op te brengen. Moge er nu een periode komen, waarin ik meer dan voorheen tot hun beschikking kan staan. Wiel Hacking Heerlen, januari 1984
Aanvulling augustus 2005 Hoewel er in de tussentijd al het nodige is verschenen op het gebied van het diaconale werk, hoop ik met de publicatie van dit onderzoek via internet toch een bijdrage te leveren aan de discussie en het bel ang van de diaconale arbeid. Inhoudelijk heb ik niets gewijzigd aan de tekst van de scriptie. Enkel op het punt van spelli ngswijze zijn er aanpassingen aangebracht. Ook de elektronische mogelijkheden van tekstverwerking en hoofdstukindeling zijn uiteraard benut. Het notenapparaat is niet achterin opgenomen, zoals in de oorspronkelijke publicatie, maar als voetnoten. Bovendien is er achter in de tekst een samenvatting van het onderzoek opgenomen, die niet in de oorspronkelijke editie te vinden was. Voorwoord
4
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
INHOUDSOPGAVE 1
SITUATIESCHETS EN PROBLEEMSTELLING . . . . . . . . . . . . . . 7
1.0
Ter inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
1.1
Een situatie uit de pastorale praktijk . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
1.2
De vooronderstellingen: twee kerkbeelden . . . . . . . . . . . 11
1.3
De problematische situatie van de diaconie . . . . . . . . . . . 15
1.3.1 Kerkelijke beleidsorganen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18 1.3.2 Theologisch onderzoek en onderwijs . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19 1.3.3 De lokale christelijke gemeenschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21 1.3.4 Samenvatting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23 1.4
Maatschappelijke en charitatieve diaconie . . . . . . . . . . . 24
1.4.1 Voorlopige begripsomschrijving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24 1.4.2 Empirische gegevens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27 1.4.3 Spanningsverhouding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33 1.5
Historische achtergronden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
1.6
Probleemstelling en opzet van het onderzoek . . . . . . . . . 45
2
BARMHARTIGHEID EN GERECHTIGHEID IN BIJBELS PERSPECTIEF . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
2.0
Ter inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
2.1
Barmhartigheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
2.1.1 Het profaan-Hebreeuwse taalgebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49 2.1.2 Het oudtestamentisch-theologische taalgebruik . . . . . . . . . . . 51 2.1.3 Het nieuwtestamentische taalgebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54 2.1.4 Samenvatting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58 2.2
Gerechtigdheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
2.2.1 Het profaan-Hebreeuwse woordgebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . 60 2.2.2 Het oudtestamentisch-theologische woordgebruik . . . . . . . . . 62 2.2.3 Het nieuwtestamentische woordgebruik . . . . . . . . . . . . . . . . 69 2.4.4 Samenvatting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 76 2.3
Barmhartigheid en gerechtigheid in relatie tot elkaar . . . 78
2.3.1 Formele overeenkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79 2.3.2 Formele verschillen
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
2.3.3 Inhoudelijke bepaling van hun verhouding . . . . . . . . . . . . . . 83 2.4
Grondlijnen voor de omschrijving van maatschappelijke en charitatieve diaconie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
Inhoudsopgave
5
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
2.4.1 Een vraag vooraf . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85 2.4.2 Bijbeltheologische grondlijnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87 2.4.3 Eenheid van maatschappelijke en charitatieve diaconie . . . . . 90 3
MAATSCHAPPELIJKE EN CHARITATIEVE DIACONIE: THEOLOGISCHE BEPALING VAN HUN ONDERLINGE VERHOUDING . 93
3.0
Ter inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93
3.1
Theologisch paradigma: begripsverheldering . . . . . . . . . 97
3.2
Het paradigma: de politieke theologie . . . . . . . . . . . . . . 102
3.2.1 Politieke theologie van het subject: kritiek op de burgerlijke religie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103 3.2.2 Het primaat van de praxis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109 3.2.3 Het geloof als praxis in geschiedenis en samenleving . . . . . . 114 3.2.4 Radicale navolging als christologisch uitgangspunt . . . . . . . . 120 3.2.5 Kerk als draagster van een gevaarlijke vrijheidsherinnering . 123 3.3
Navolging als christologisch fundament van de diaconie 126
3.4
Maatschappelijke en charitatieve diaconie . . . . . . . . . . 130
3.4.1 Theologische kritiek op de “burgerlijke liefdadigheid” . . . . . . 132 3.4.2 Maatschappelijke diaconie als concretiseri ng van de poli tieke theologie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136 3.4.3 Charitatieve diaconie in het kader van de maatschappelijke praxis van christenen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142 3.4.4 Eenheid van maatschappelijke en charitatieve diaconie vanuit het concept van het geloof als historisch-maatschappelijke praxis 4
150
MAATSCHAPPELIJKE EN CHARITATIEVE DIACONIE IN DE CHRISTELIJKE GEMEENTE: PASTORAALTHEOLOGISCHE PERSPECTIEVEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
4.0
Ter inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
4.1
Pastoraaltheologisch uitgangspunt . . . . . . . . . . . . . . . . 159
4.2
De lokale geloofsgemeenschap: bewustwordingsproces
161
4.3
Barmhartigheid en gerechtigheid als één grondhouding
165
4.4
Maatschappelijke en charitatieve diaconie: een vruchtbare spanningsverhouding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
SAMENVATTING
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 178
BIJLAGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 182 SIGLA en LITERATUURLIJST . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186 Inhoudsopgave
6
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
1 SITUATIESCHETS EN PROBLEEMSTELLING 1.0 Ter inleiding Naast de liturgie en de verkondiging is de diaconie een van de wezenlijke dimensies van de christelijke gemeente. Vanouds is deze trilogie bepalend en fundamenteel voor de gestalte die de (locale) christelijke gemeenschap aanneemt. De viering van de liturgie en de verkondiging van het woord lijken tegenwoordig in de meeste parochiegemeenschappen relatief veel energie op te eisen; de diaconie wordt vaak als sluitpost gezien. Toch is juist de diaconie, d.w.z. het dienend handelen van de geloofsgemeenschap, de toetssteen voor de geloofwaardigheid en de waarachtigheid van de gemeente als zodanig en van liturgie en verkondiging in het bijzonder; tegelijk wordt echter ook de diaconie gevoed vanuit en door liturgie en verkondiging. Het dienend handelen van de christeli jke gemeente kan op velerlei wijze gestalte krijgen. Globaal genomen zijn er twee hoofdmomenten aan te wijzen, waaronder de vele verschijningsvormen van de christelijke diaconie kunnen worden gerangschikt. Deze twee momenten duid ik aan met de termen “charitatieve” en “maatschappelijke” diaconie. In het merendeel van de christelijke gemeenschappen is de charitatieve diaconie de meest voor de hand liggende vorm van dienend handelen. Ze wordt gekenmerkt door aandacht voor het individu en de kleine groep (familie, gezin), waarin veelal de vraag meespeelt om een warm-menselijke kerk, een kerk van geborgenheid. In deze vorm van diaconie staan de “werken van barmhartigheid” centraal : het gaat om het zorgend-herderlijk handelen van de kerk. Naast deze positieve kenmerken bestaat echter het gevaar, dat de charitatieve diaconie te weinig aandacht besteed aan maatschappelijke, politieke, economische, kortom structurele oorzaken van veel menselijk leed en pijn (denk bv. aan het werkloosheidsvraagstuk, dat niet alleen een subjectieve, maar ook een objectieve kant heeft). De maatschappelijke diaconie ligt in de meeste christelijke gemeenten niet zo voor de hand. Ze wordt gekenmerkt door aandacht voor de maatschappelijke structuren, die medebepalend zijn voor de concrete leefsitu1 Situatieschets en probleemstelling
7
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
atie van i ndividu en kleine groep. De maatschappelijke diaconie opteert niet zozeer voor een kerk van geborgenheid als wel voor een bevrijdende kerk. De “roep om gerechtigheid” staat hierbij centraal; het profetischkritisch handelen van de kerk staat voorop. Gevaar hi erbij is echter weer, dat de zorg om het concrete individu uit het oog verloren wordt, doordat de aandacht voor de objectieve kanten van bv. het probleem van de werkloosheid zoveel energie opeist, dat de subjectieve aspecten uit het oog verloren worden. Beide vormen van diaconie hebben hun legitieme theologische en bijbelse fundamenten. Het komt mij echter voor, dat in het feitelijk functioneren van veel lokale christelijke gemeenschappen (zeg maar: in de “gemiddelde” parochie) de maatschappelijke en de charitatieve diaconie in een onderlinge spanningsverhouding staan. D.w.z.: vaak wordt een feitelijke keus gemaakt voor ofwel de “werken van barmhartighei d” ofwel de “roep om gerechtigheid”. De onderlinge “spannende” verhouding tussen charitati eve en maatschappelijke diaconie gaat dan verloren, maar deze lijkt mij wezenlijk voor het leven van de christengemeente, voor de geloofwaardigheid van het christelijk geloof überhaupt. Anders gezegd: de keuze voor charitatieve resp. maatschappelijke diaconie is niet zozeer een kwestie van of-of (hetgeen naar mijn indruk in de praktijk van de christelijke gemeente echter vaak voorkomt), maar van en-en. Doel van deze studie is om de verhouding tussen maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente nader te onderzoeken, zowel wat betreft haar feitelijke verschijningsvorm als m.b.t. een in praktisch-theologisch opzicht verantwoord toekomstperspectief. Uitgangsvraag daarbij is, of en hoe de chari tatieve en de maatschappelijke diaconie binnen de concrete christelijke gemeente in een zodanige spanningsverhouding kunnen staan, dat het dienend handelen van die geloofsgemeenschap betekenis kri jgt voor concrete mensen in deze concrete samenleving, welke mensen om barmhartigheid evenzeer vragen als om gerechtigheid. Of m.a.w.: hoe kan de spanni ng tussen de “werken van barmhartigheid” en de “roep om gerechtigheid”, die zich in onze hedendaagse samenleving als een polariserende verhouding lijkt af te tekenen, vruchtbaar worden gemaakt voor het dienend handelen van de lokale ge-
1 Situatieschets en probleemstelling
8
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
loofsgemeenschap tot hei l van concrete mensen die – persoonlijk en sociaal – niet tot hun recht komen? Zowel om de pastoral e en maatschappelijke relevantie van het onderzoek te situeren als om de probl eemstell ing nauwkeuriger te kunnen formuleren, geef ik in dit eerste hoofdstuk een situatieschets van de feiteli jke stand van zaken m.b.t. het dienend handelen van de geloofsgemeenschap, waarbij tevens een aantal vooronderstellingen voor het verdere onderzoek verwoord worden. Om te beginnen geef ik een beschrijving van een conflictsituatie waarmee ik in mijn pastorale stage ben geconfronteerd en die tekenend mag heten voor de posities die christenen in de hedendaagse kerk en samenleving innemen (1.1). Deze posities zal ik in 1.2 op hun vooronderstellingen onderzoeken. Vervolgens wil ik een beschrijving geven van de betekenis en de plaats die de diaconie heden ten dage in theorie en prakti jk krijgt toegemeten in relatie tot liturgie en verkondiging (1.3), om daarna in paragraaf 1.4 een voorlopige omschrijving te geven van de termen “maatschappelijke” en “charitatieve” diaconie, alsmede hun feitelijke onderlinge verhouding te onderzoeken. De volgende paragraaf zal gewijd zijn aan een beknopt onderzoek naar de historische achtergronden van de actuele verhouding tussen maatschappelijke en charitatieve diaconie (1.5). In een laatste paragraaf zal tenslotte de probleemstelling worden toegespitst en de verdere opzet van het onderzoek worden uiteengezet (1.6).
1.1 Een situatie uit de pastorale praktijk Ter introductie van de conflictsituatie die ik op het oog heb, laat ik hier een gedeelte volgen van de notulen van een bijeenkomst van de missionaire werkgroep, die ik ti jdens mijn stage heb geïnitieerd en begeleid. “(nomen) geeft een korte toelichting op het project van de Vastenaktie, dat dient ter ondersteuning van ex-politieke gevangenen in Indonesië. Uit het oogpunt van de veiligheid van de direct betrokkenen is de informatie op de stencil s tamelijk summier. De informatie dient zodanig gehanteerd te worden, dat de mensen hier de aandacht gevesti gd houden op de slechte omstandigheden waarin ex-politieke gevangenen moeten leven.
1 Situatieschets en probleemstelling
9
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
“Er ontspint zich in de groep een discussie over de vraag, of het woord ‘politieke gevangene’ gehandhaafd moet worden bij het doorspelen van de informatie aan de mensen hier. Gevreesd wordt, dat de uitdrukking ‘politieke gevangene’ een dermate negatieve indruk wekt, dat de mensen niet meer bereid zijn om dit project financieel en/of moreel te ondersteunen; verder bestaat het gevaar, dat het gebruik van de term ‘politiek’ leidt tot onnodige polarisatie. Daar tegenover wordt gesteld, dat het schrappen van de term ‘politieke gevangene’ zal leiden tot het verdoezelen van de werkelijke oorzaken van het onrecht dat in Indonesië plaats vindt; natuurlijk is het een risico om de dingen bij hun naam te noemen, maar – zo wordt gevraagd – weegt dit risico wel op tegen de noodzaak van een bewustwordingsproces.” 1 Het is duidelijk dat in deze werkgroep twee partijen met elkaar op gespannen voet staan over de vraag of, en zo ja hoe, de problematiek van ex-politieke gevangenen ter sprake gebracht moet worden. In de loop van de vergaderingen tekenden deze twee standpunten zich steeds duidelijker af. In het onderstaande zal ik ze kort weergeven. Vooropgesteld moet worden, dat zowel de voor- als de tegenstanders van duidelijke politieke stellingname ervan overtuigd zijn, dat de leefsituatie van ex-politieke gevangenen in Indonesië ronduit inhumaan is. Na jarenlang in strafkampen te zijn opgesloten, zijn ze sociaal en politiek gebrandmerkt, waardoor het nauwelijks mogelijk is om aan werk te komen ter bestrijding van de onkosten van hun levensonderhoud en dat van hun gezin. Niemand (in veel gevallen zelfs niet hun eigen familie) durft openlijk omgang met hen te hebben, bang om zelf ook als tegenstander van het regime te worden opgepakt. Kortom, zij vormen de paria's van de Indonesische samenleving2. Het is voor alle leden van de werkgroep duidelijk, “dat er iets gedaan moet worden”. Maar over de wijze waarop die “iets” gestalte moet krijgen, verschilt men duidelijk van mening.
1
Het originele verslag is als bijlage 1 toegevoegd.
2
Een beknopte schets van de situatie waarin ex-politieke gevangenen in Indonesië verkeren en van de hulp die hen w ordt verleend door d e katholieke kerk aldaar, is te vinden in J. BROCK, Missionarisse n en hun op volgers. O ntmoeting en in Indone sië, uitgegeven onder auspiciën van het Centraal Missie Commissariaat (Van Alkemadelaan 1, 2597 AA Den Haag), door de "Week voor de Nederlandse Missionaris", 1982, 42-47.
1 Situatieschets en probleemstelling
10
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
De voorstanders van politieke stellingname staan een structurele aanpak voor: de ex-gevangenen kunnen slechts geholpen worden wanneer het systeem waaronder zij gebukt gaan, bestreden wordt. Daartoe is het noodzakelijk om van buitenaf politieke druk uit te oefenen op de machthebbers in Indonesië. “We moeten niet bang zijn om profetische woorden te spreken en stem te geven aan de stemlozen. Het gaat om de gerechtigheid, om de bevrijdi ng van armen en verdrukten,” zo zeggen zij. De tegenstanders van politieke stellingname leggen andere accenten. Natuurlijk moeten ex-gevangenen geholpen worden, maar niet door openlijk politieke uitspraken te doen, “want dan ontstaat het gevaar van polarisatie. De mensen zijn toch al zo verdeeld. We halen ons veel te veel moeilijkheden op de hals. Laten we nou gewoon zorgen dat de Vastenaktie een goede opbrengst krijgt. Veel meer kunnen we toch niet doen,” aldus de tegenstanders. Het conflict dat hier aan de oppervlakte komt is exemplari sch voor twee stromingen in de hedendaagse kerk en samenleving. Hoewel er veel nuanceringen denkbaar zijn – en ook feitelijk vóórkomen – wil ik juist deze twee in de volgende paragraaf op hun vooronderstellingen onderzoeken, omdat zij het scherpst tegenover elkaar lijken te staan, niet alleen wat betreft hun politieke opstelling, maar ook in hun verwachtingen t.a.v. de kerk.
1.2 De vooronderstellingen: twee kerkbeelden Het is niet zonder reden, dat ik de bovengenoemde twee stromingen wil onderzoeken op hun onderliggende kerkbeelden. Het laat zich immers vermoeden, dat juist deze beelden medebepalend zijn voor de spanningsverhouding tussen maatschappelijke en charitatieve diaconie (waarover meer in de volgende paragrafen). Degenen die in het bovenstaande zijn aangeduid als voorstanders van politieke stellingname vertegenwoordigen de opvatting, dat de toekomst van de kerk alleen gegarandeerd kan worden, wanneer die kerk in woord en daad uitdrukkelijk stelling neemt ten gunste van armen en verdrukten. Wanneer de kerk geen bevrijdende kerk is, heeft ze niet het recht om zich kerk van Jezus Christus te noemen. Wanneer ze haar profetisch1 Situatieschets en probleemstelling
11
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
kritische niet vervult, dan heeft ze feitelijk geen bestaansrecht meer – ofwel kan ze als overbodig worden beschouwd. Wanneer ze de gerechtigheid niet tot leidraad van haar handelen maakt, kan ze zich niet erop beroepen binnen de joods-christelijke traditie te staan. Kenmerkend voor dit kerkbeeld is de uitdaging, ofwel de challenge zoals het in de Engelstalige godsdienstsociologische literatuur wordt uitgedrukt. In contrast hiermee staat een kerkbeel d, dat getypeerd wordt met de term comfort (misschien het beste te vertalen met: vertroosting). In de godsdienstsociologische literatuur zijn de begrippen “vertroosting” en “uitdaging” oorspronkelijk gebruikt door Glock, Ringer en Barbie3 als een “beschrijving en verklaring van de betrokkenheid van mensen op de kerk. In dat kader ontwikkelen zij de ‘comforthypothese’, die inhoudt dat kerkleden, wier levenssituatie in de seculiere samenleving de minste bevrediging en vervulling geeft, zich tot de kerk richten voor vertroosting en vervangende beloning,” aldus een samenvattende omschrijving van G. Dekker4. Zelf gebruik ik de begrippen “vertroosting” en “uitdaging” in een andere zin, nl. als aandui ding voor de omvang en de oriëntatierichting van het kerkelijke diaconale handelen. Het dienend handelen van de geloofsgemeenschap, dat zich oriënteert aan de i nhoud van het begrip vertroosting, is erop gericht de primaire noden van mensen concreet en materieel te lenigen i n een poging om de toestand voor de noodlijdenden dragelijk te maken, echter zonder de eventuele oorzaken van die toestand kritische te bezien (en dat kan ook betekenen dat de eigen positie van de ”hulpverlener” onder kritiek komt te staan). Het kerkelijk diaconale handelen daarentegen, dat zi ch oriënteert aan de inhoud van het begri p uitdaging is erop gericht de toestand van de noodlijdende in al zijn facetten te zien als een uitdaging om niet alleen de primaire nood van de betreffende te lenigen, maar ook de oorzaken van zijn lijden zo mogelijk te bestrijden, ook als die oorzaken bij de “hulpverlener” zelf liggen. De begrippen uitdaging en vertroosting drukken in mijn visie dus niet in de eerste plaats de betrokkenheid van mensen op de kerk uit, zoals bij Glock c.s., maar de ma-
3
CH . GLOCK/B. RINGER/E. BARBIE, To comfort and to challeng e – a dilemma of the con temporary church, Berkeley and Los Angeles, 1967. 4
G.DEKKER, Gekerkerd geloof. Ve rtrossing van godsd ienst en kerk, Baarn 1977, 24.
1 Situatieschets en probleemstelling
12
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
te en de oriëntatierichting van de betrokkenhei d van kerkleden bij de nood van de medemens. De spanningsverhouding tussen de “uitdagende” en de “vertroostende” functie van de kerk (i n de zin zoals boven uiteengezet) tekende zich ook af in de missionaire werkgroep. De vertegenwoordigers van het standpunt, dat poli tiek niet in de kerk thuis hoort, leggen het accent vooral op de vertroostende functie van de kerk. Eeuwenlang heeft de term vertroosting gen negatieve bijklank gehad. De vertroosting, de verzorging en het bijstaan van geslagenen vormden de kern van de christelijke naastenliefde en van het kerkelijk handelen; overigens niet zonder reden en niet zonder succes. Maar meer dan ooit is duidelijk geworden, dat mensen gebukt gaan onder de structurele lasten van een samenleving, waarin het rendementsbeginsel in sociaal, politieke en economisch opzicht het eerst van de “tien geboden” schijnt te vormen. Was het in het verleden mogelijk en aanvaardbaar om armen en noodlijdenden bij te staan met aalmoezen, in onze mondiale samenleving kunnen we er niet meer onderuit dat aalmoezen niet alleen onvoldoende zijn, maar vaak ook de eigenlijke oorzaken van de armoede ongemoeid laten, ja zelfs toedekken. Anders dan vroeger laadt een vertroostende kerk daarom de verdenking op zich, de bestaande structuren van rijk en arm, van macht en machteloosheid ongemoeid te laten en zelfs te ondersteunen. De aanhangers van een vertroostende kerk nemen – zowel vanuit een gevoel van onmacht als in een poging om hun eigen gemoedsrust vei lig te stellen – de uitdaging die van een profetisch georiënteerde kerk uitgaat, niet of slechts zeer ten dele aan. En dit laat niet na zijn weerslag te hebben op de wijze, waarop zij hun hulp aan de naaste (in ons geval: aan de expolitieke gevangenen) gestalte geven. Het feitelijk uitoefenen van de barmhartigheid wordt niet zozeer bepaald door de fundamentele bijbelse notie die dit woord oproept (meer hierover in het volgende hoofdstuk), als wel door een “burgerli jke” vorm van liefdadigheid die zich beperkt tot financiël e (en eventueel: morele) steun, maar de werkeli jke oorzaken van nood en armoede niet aanpakt. De term “burgerli jk” gebruik ik hier om een bepaalde vorm van liefdadigheid nader aan te duiden, die weliswaar kan voortkomen uit een gevoel van morele verplichting, maar tegelijk het
1 Situatieschets en probleemstelling
13
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
concept van de mondige, autonome en rationele individuele mens5 als onaantastbaar beschouwt. Concreet betekent dit, dat de hulpverlening niet wezenlijk voortvloeit uit een grondhouding van daadwerkelijke solidariteit, maar voortkomt uit een goedbedoelende welwillendheid, die echter tot gevolg heeft dat de noodlijdende in de kern van de zaak aan zijn lot wordt overgel aten – juist omdat de liefdadigheidsbeoefenaar als autonoom individu zijn eigen positie niet ter discussie stelt. Overigens dient te worden opgemerkt, dat de voorstanders van politieke stell ingname wel eens het gevaar lopen de concrete menselijke verhoudingen uit het oog te verliezen. Soms vinden zij politieke stelli ngname als zodanig belangrijker dan de concrete mens. Hun oorspronkelijke profetische boodschap dreigt dan een ideologisch karakter te krijgen en voorbij te gaan aan het gegeven, dat ieder mens een naam en een gezicht heeft en moet woekeren met zijn eigen mogelijkheden en onmogelijkheden. Behalve voor het gevaar van vertroosting dient er dus ook gewaakt te worden voor het gevaar van ideologisering. Ideologisering vat ik hier op als uitdrukking voor het streven om de overtuiging (i.c. de noodzaak van politieke stellingname) zo belangrijk te achten, dat de motivatie tot dienend handelen van mensen met een afwi jkende opvatting (dus de tegenstanders van politieke stellingname) onderschat of zelfs miskend wordt. Samenvattend kunnen de twee geschetste kerkbeelden aldus getypeerd worden. De aanhangers van de vertroostende kerk hebben vooral aandacht voor concrete menselijke verhoudingen en voor de persoonlijke en individuele aspecten daarvan. Men zou kunnen spreken van een “subjectieve” benadering van de nood en de armoede waaronder de medemens gebukt gaat. Het beoefenen van de “werken van barmhartigheid” staat in deze opvatting centraal, al hebben we geconstateerd dat de term “barmhartigheid” om verschillende redenen in beperkte zin wordt opgevat; het woord dient daarom in het volgende hoofdstuk op zijn bijbels betekenisveld onderzocht te worden. Niettemin li gt in deze stroming de nadruk op het zorgend-herderlijk handelen van de kerk, al schuilt hieronder het gevaar, dat “vertroosting” in het feitelijk handelen de betekeni s krijgt
5
Vgl. ter oriëntatie: I. FETSCHER, Het burgerdom (bourgeousie, middle class): bijdrage tot de historisch -politieke s emantie k van het be grip, in: Concilium, 15(1979)5, 5-17.
1 Situatieschets en probleemstelling
14
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
van een pleister op de wonde, zonder dat de werkelijke oorzaak van de ziekte wordt bestreden. Degenen, die vooral de uitdagende functie van de kerk benadrukken, concentreren hun aandacht m.n. op de maatschappel ijke en soci ale verhoudingen, waarin mensen (moeten) leven. Er is sprake van een “objectieve”benadering van nood, armoede en onrecht, waardoor het mensen wordt verhinderd een menswaardig bestaan te leen. De wereldwijde “roep om gerechtigheid” krijgt in deze opvatting alle nadruk, maar evenals het woord “barmhartigheid” moet ook de term “gerechtigheid” op zijn bijbels betekenisveld worden onderzocht. Het is niet ui tgesloten, dat in dit verband juist de profetisch-kritische taak van de kerk vanuit bijbeltheologische hoek ondersteund wordt, en dat eveneens tegenwicht geboden kan worden aan het gevaar van ideologisering. Nu de vertroostende en de uitdagende functie van de kerk als vooronderstellingen van het feitel ijk handelen van christenen zijn getypeerd, zou het mogelijk moeten zijn om deze vooronderstellingen in verband te brengen met de spanningsverhouding die er bestaat tussen de maatschappelijke en charitatieve diaconie. Bovendien zou dan aan deze vormen van christelijk handelen duidelijker betekenis gegeven kunnen worden. Maar voordat daartoe kan worden overgegaan, moet eerst een globale schets gegeven worden van de plaats en de betekenis die de diaconie in het hedendaagse kerkelijke leven krijgt toegewezen.
1.3 De problematische situatie van de diaconie Voor het verdere verloop van ons onderzoek zou het van groot belang zijn, wanneer een bruikbare en adequate omschrijving van de term “diaconie” ter beschikking stond, waarin de bijbelse en theologi sche vooronderstellingen en de praktisch-pastorale implicaties van het woord ten volle tot uitdrukking zouden komen. Maar omdat een dergelijke omschrijving niet eerder dan in het derde hoofdstuk van dit onderzoek aan de orde kan zijn, beperk ik mij hier tot een pragmatische omschrijving, die allerlei theologische opvattingen nog open laat. Onder diaconi e versta ik voorlopig: het dienend handelen van de geloofsgemeenschap in navolging van Jezus Christus. Hoewel over de moti vering van dit handel en en over de 1 Situatieschets en probleemstelling
15
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
ecclesiologische en christologische vooronderstellingen die daarin meespelen nog heel wat te zeggen zou zijn, wil ik hier vooral naar voren halen, dat het bij de diaconie gaat om het dienend handelen van de geloofsgemeenschap. Het is niet zonder reden, dat precies op dit handelen in dienstbaarheid de nadruk moet worden gelegd. Natuurlijk: altijd hebben christenen uit naam van Jezus Christus hun dienstbaarheid betoond aan mensen in nood. De geschiedenis van de christelijke barmhartigheid laat in alle duidelijkheid zien, dat gelovigen, overal waar mensen in nood verkeren, waar zij honger lijden of vervolgd worden, waar zij ziekte of gevangenschap te verduren hebben, in navolging van Jezus Christus geprobeerd hebben de nood te lenigen en de barmhartigheid Gods op menselijke maat tot uitdrukking te brengen6. Toch moet ook erkend worden, dat het dienend handelen van de geloofsgemeenschap nog vaak incidenteel en fragmentarisch is. M.n. wanneer de diaconie wordt opgevat als een van de grondfuncties van de kerk – naast liturgie en verkondi ging – , dan kan men niet meer om de constatering heen, dat het dienend handel en van kerken en christenen i n vergelijking met het vierende en verkondigende handelen van de geloofsgemeenschap nauwelijks institutioneel ondersteund wordt. Voordat ik dit aan de hand van enkele concrete voorbeelden zal illustreren, moet eerst gewezen worden op zowel de fundamentele eenheid van als het functionele onderscheid tussen liturgie, verkondiging en diaconie. Om de verhouding tussen de vierende, verkondigende en diaconale taak van de kerk te schetsen, knoopt W. Zauner7 aan bij de vergelijking die Paulus in 1 Kor. 12 hanteert om de kerk te typeren: Christus is het hoofd, en wij zijn de ledematen. In het lichaam hebben het hoofd en de onderscheiden ledematen verschillende functies, maar zij vormen niettemin een eenheid, want het ene kan niet zonder het andere, ja: zij leven
6
Vgl. bv. H. VONHOFF/H.J. HOFMANN, Samarite r der Mens chheit. C hristliche B armherzig keit in Geschichte und Ge genwart, München 1977. 7
W. ZAUNER, Diakonie als pastorale Tätigkeit, in: H. ERHARTER u.a. (hg), Prophetische Diakonie. Impulse und Modelle für eine zukunftsweisende Pastoral, Wien 1977, 147-159. Dezelfde opvatting over de verhouding tussen diaconie, liturgie en verkondiging wordt eveneens vertegenwoordigd door A. SUSTAR, Diakonie in einer erneuerten Pastoral, in: J. WIENER/H. ERHARTER (hg), Diakonie der Gemeinde. Caritas in einer erneuerten Pastoral, Wien 1978, 106-123, bv. 111.
1 Situatieschets en probleemstelling
16
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
voor en uit elkaar. Met alle beperkingen die een beeld, en zeker een ontleend beeld nu eenmaal heeft, kan de verhouding tussen de drie grondfuncties van de kerk aldus omschreven worden: de verkondiging is het hoofd, de liturgie het hart en de diaconie zijn de handen en voeten van het “lichaam” kerk 8 Het moge duidelijk zijn dat de kerk of christelijke gemeente haar taak niet naar behoren kan vervullen, wanneer één van haar lichaamsdelen in onvoldoende mate of los van de andere delen functioneert. “Wanneer een lid lijdt, delen alle ledematen in het lijden; wordt een lid geëerd, alle delen in de vreugde.” (1 Kor. 12, 26) Alleen indien zowel de fundamentele eenheid als het functionele onderscheid van liturgie, verkondiging en diaconie tot hun recht komen in het leven van de christelijke gemeenschap, kan er sprake zijn van een gezond leven. Slechts wanneer vierende verkondiging, verkondigende dienstbaarheid en diaconale liturgie een onverbrekelijk geheel en een levende eenheid vormen, is de kerk in staat en toegerust om haar taak, i.c. het anticiperen van het Rijk Gods, te vervullen. Tegen deze achtergrond is het geen onjuiste constatering, dat de geloofsgemeenschap gehandicapt is: haar handen en voeten zijn gedegenereerd ten koste van het hart en het hoofd. Maar hart en hoofd hebben niet in de gaten, dat zij zonder betekenis zijn wanneer handen en voeten hen niet in staat kunnen stel len om bij de mensen te zijn. In het onderstaande zal ik dit aan de hand van enkele concrete voorbeelden (kerkelijke beleidsorganen, theologisch onderzoek en onderwijs, en de christelijke gemeente) illustreren, toegespitst op de Nederlandse katholieke kerkprovincie. Het spreekt vanzelf, dat het in het kader van de probleemstelling van dit onderzoek niet kan gaan om een exhaustieve beschrijving, maar slechts om het signaleren van enkele tendensen.
8
W. ZAUNER, a.c., 148.
1 Situatieschets en probleemstelling
17
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
1.3.1 Kerkelijke beleidsorganen In het “Adresboek Katholiek Nederland 1983”9 is onder het artikel “bisschoppenconferentie” een opsomming te vinden van de taakverdeling binnen het Nederlandse bisschoppencollege. De aandachtsvelden (en functies) van de verschillende leden van dit college zijn zeer uiteenlopend en niet zonder meer te herleiden tot de functionele driedeling van liturgie, verkondiging en diaconie. Maar wanneer deze dri edeling gehanteerd wordt als leesraster voor de verschill ende aandachtsvelden, dan ontstaat het volgende beeld. De liturgie wordt als aandachtsveld uitdrukkelijk genoemd. Verkondiging wordt als term niet expliciet gehanteerd, maar de verkondigende functie van de kerk ligt wel opgesloten in aandachtsvelden als catechese, r.k. onderwijs en media. De diaconie mag dan impliciet gegeven zijn in een aandachtsveld als “kerk en samenleving” of in de commissie voor migrantenpastoraat, woonwagenwerk of bedrijfspastoraat, in expliciete zin blijft de diaconale functi e van de kerk buiten het gezichtsveld. Deze observatie wordt nog eens bevestigd, wanneer men in het Adresboek het bestaan van een Nati onale Raad voor Li turgie en van een Nationale Raad voor Catechese vermeld ziet, maar vergeefs zoekt naar een Raad die de diaconale taak van de kerk op beleidsniveau tot uitdrukking brengt of onderstreept. Natuurlijk zijn er een aantal organisaties die het tot hun taak rekenen om (expliciet of impliciet en al dan niet met beleidsmatige ondersteuning) vorm te geven aan de diaconie van de kerk: Bisschoppelijke Vastenaktie, Katholi eke Raad voor Kerk en Samenleving, Caritas Neerlandica/Sti chting Mensen in Nood, Landelijk Sociaal Charitatief Centrum, Vincentiusvereniging-Nederland, e.a. Toch ontkomt men niet aan de indruk, dat het dienend handelen van de geloofsgemeenschap teveel aan het particuliere initiatief van de gelovigen wordt overgelaten, of minstens op een zeer versnipperde wijze tot stand komt. In contrast hiermee springt de systematische en beleidsmatige aandacht voor verkondiging en liturgie duidelijk in het oog.
9
Uitgegeven door het Secretariaat van het R.K. Kerkgenootschap in Nederland, Postbus 13049, 3507 LA Utrecht.
1 Situatieschets en probleemstelling
18
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
1.3.2 Theologisch onderzoek en onderwijs Vooropgesteld moet worden, dat het theologisch onderwijs en onderzoek veelvormiger is en een breder terrein omvat dan met het functionele onderscheid tussen liturgie, diaconie en verkondiging gesuggereerd kan worden. De werkelijkheid is n eenmaal te complex dan dat ze in een schema gedrukt kan worden. Niettemin zijn schema’s en modellen onmisbaar om de werkelijkheid te observeren en te analyseren, al zal het duidelijk zijn dat dit met de nodige voorzichtigheid dient te geschieden. Wanneer derhalve de driedeling van verkondiging, liturgie en diaconie als uitgangspunt genomen wordt, dan li jkt het geen onjuiste constatering dat – zeker tot aan Vaticanum II – de diaconale taak van de kerk weinig aan systematisch onderzoek werd onderworpen. Een globale bl ik op het tijdschriftenbestand, dat in het Nederlandse taalgebied verschi jnt en voor ons thema relevant is, moge dit verduideli jken. De tijdschriften die in de verschillende vakgebieden van de theol ogie gepubliceerd worden, zijn immers illustratief voor de mate waarin op elk specifiek terrein systematisch onderzoek gepleegd wordt. Op het gebied van de liturgie verschijnen minstens vier tijdschriften, die voor het theologisch onderzoek van belang zijn, hetzij als mogelijkheid om de resultaten van het onderzoek te publiceren, hetzij als bron voor (verder) onderzoek. Het zijn: “Tijdschrift voor Liturgie”, “Rond de Tafel”, “Werkmap voor Liturgie” en “Inzet”10. Kunnen de liturgisten beschikken over minstens vier Nederlandstalige periodieken (nog afgezien van de buitenlandse!), op het gebied van de verkondi ging is het aanbod zo mogelijk nog groter. Het “Tijdschrift voor Verkondiging” en “Kerugma”11 staan vanouds ten dienste van de prediking; meer gespecialiseerd op het catechetische terrein zijn “Verbum”, “School en Godsdienst” en
10
Het Tijdschrift vo or Liturgie wordt uitgegeven door d Abdij van Afligem (België) en is momenteel (1983) aan zij 67e jaargang toe. Rond de Tafel. Liturgisch Tijdschrift verschijnt in Heeswijk en beleeft zijn 38e jaargang. De Werkmap voor Liturgie (17e jaargang ) wordt ge publicee rd bij Gooi & Sticht in Hilversum. Inzet. Werkboek voor Liturgiegroepen is een uitgave van de Diocesane Pastorale Centra van Utre cht en Groningen (jaa rgang 12). 11
Het Tijdschrift voor Verkondiging (voorheen De Gewijde Rede) wordt uitgegeven onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse Provincie van de Minderbroeders; jaargang 55. Kerugma. Een reeks cahiers ten dienste van de prediking (26e jaargang) wordt uitgegeven bij Gooi & Sticht te Hilversum.
1 Situatieschets en probleemstelling
19
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
“Opstap”12. Een schriftuurlijk georiënteerde uitgave die raakvlakken heeft met zowel liturgie als verkondiging, en ook de diaconie niet geheel uit het ook verliest, is “Getuigenis. Bijbels tijdschrift voor liturgie en catechese ten dienste van kerk en samenleving”13. Tegenover deze veelheid van liturgische en kerugmatische tijdschriften staat, dat er – voor zover mij bekend – geen enkele speci fiek diaconale periodiek van katholieke signatuur wordt uitgegeven. Weli swaar verschijn ten behoeve van het i ndustriepastoraat het interconfessionele “Disk-bulletin”14, maar daarna houdt het bij mijn weten ook helemaal op. Het beeld dat hierui t naar voren komt, lijkt erg somber. Gelukkig kan geconstateerd worden, dat in het theologisch onderzoek de aandacht voor de diaconale functie van de kerk groei ende is, getuige de aan di t onderzoek toegevoegde literatuurlijst. Vooral in het Dui tse taalgebied zijn sinds 1970 nogal wat publicaties verschenen op het gebied van de diaconie; en het tijdschrift dat tot 19780 onder de titel “Der Seelsorger” uitkwam, is sindsdien verschenen onder de naam “Di akonia”. Deze signalen zijn verheugend, evenals het gegeven dat aan de theologische opleidingen in Nederland sinds enkele jaren een vak gedoceerd wordt onder de benaming “theologie van het maatschappelijk handelen”. Maar dat neemt niet weg, dat er nog een lange weg te gaan is, eer de diaconie in onderzoek en onderwijs dezelfde betekenis krijgt als liturgie en verkondiging15.
Verbum (50e jaargang) wordt evenals School en Godsdienst (37e jaargang) in opdracht van het Centraal Bureau Katholiek Onderwijs uitgegeven door het Hoger Katechetisch Instituut te Nijmegen. 12
13 Getuigen is wordt uitgegeven bij Gooi & Sticht met medewerking van de Katholieke Bijbel Stichting en de Vlaamse Bijbel Stichting; van deze periodiek kan men de 26e jaargang inzien.
14
Disk-bullet in (jaargang 11) wordt uitgegeven door de Dienst in de Industriële Samenleving vanwege de Kerken te Amsterdam. 15
Overigens is de situatie van de diaconie niet alleen problematisch in de katholieke kerk. Ook al heeft de diaconie (o nder die b enaming ) in de reform atorische kerken veel o udere wo rtels, toc h is in de protestantse theologie een hernieuwde belangstelling waarneembaar voor de theologische fundering van het diaconaal handelen. Vgl. bv. A. CSIPAI, Diakonie als Ausdruck christlichen Glaubens in de r moderne n Welt, Gütersloh 1971. Evenals in de katholieke is ook in de reformatorische theologie een zekere wanverhouding waarneembaar tussen verkondiging en diaconie; vgl. K.-F. DAIBER, Verkündigung und Diakonie. Analyse einer theologischen Diskrepanz, in: I. LUKATIS/U. WESENICK (hg), Diakonie – Außenseite der Kirche. Sozialarbeit im Kirchenkreis zwischen Anspruch un d Wirklichke it, Gelnhausen 1980, 5-20.
1 Situatieschets en probleemstelling
20
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
1.3.3 De lokale christelijke gemeenschap Naar aanleiding van de door het Tweede Vaticaans Concil ie geformul eerde visie op de kerk als volk Gods en de daarmee samenhangende eigen verantwoordelijkheid van de leken16, heeft het Kaski in 1977 een onderzoek ingesteld naar de omvang van parochiële vrijwilligersarbeid17. Naar alle parochies in Nederland zijn open vragenlijsten gestuurd; de respons ligt op bijna 50%. De verwerking van de antwoorden laat een veelheid van vrijwilligersfuncties zien, die in zeventig categorieën zijn ingedeeld en vervolgens in zes hoofdcategorieën zijn samengevat. Voor een volledig overzicht van deze indeling verwijs ik naar bijlage 2. In de onderstaande tabel 1 worden de hoofdcategorieën weergegeven met daarachter het percentage vrijwilligers dat zijn medewerking in elke categorie verleent18:
Tabel 1. Parochië le vrijwilligersarbeid Categorieën
Procentueel aandeel in de totale vrijwilligersarbeid
a. informatie- en contactmedewerkers b. diaconale en pastorale medewerkers
8,5% 14,6%
c. catechetische medewerkers d. liturgische medewerkers
2,2% 57,4%
e. overige medewerkers rond liturgie en kerkgebouw f. bestuurlijke, financiële en administratieve medewerkers
4,8% 12,5%
De samenstellers van het rapport wijzen er met nadruk op, dat de grenzen van deze indeling gerelativeerd dienen te worden. “Om enkele voorbeelden te geven: zij die catechetisch met kinderen bezig zijn, zijn veelal ook bij de vi eringen hiervoor betrokken; bejaardenwerk heeft vaak liturgische aspecten en jeugd- en jongerenwerk kan tevens een liturgische of catechetische component bevatten; jongerenkoren zijn soms te16
Vgl. de Dogmatische Constitutie over de Kerk Lumen Gentium. De eigen verantwoo rdelijkheid van de leken wordt vooral uitgewerkt in het vierde hoofdstuk daarvan. 17
Kerk al doende. Vrijwilligerswerk in ruim achthonderd parochies. Een onderzoekverslag van het Kaski door R. SCHOLTEN, L. SPRUIT en l. VAN HEMERT, Amersfoort/Den Haag 1978 (voortaan geciteerd als: Kerk al doende). 18
Kerk al doende, 23.
1 Situatieschets en probleemstelling
21
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
vens derdewerel dgroep; financieel bezoekwerk kan een diaconaal -pastorale antennefuncti e hebben; ...”19. Ook hier blijkt weer, dat de werkelijkheid complexer is dan een schema. Toch houd ik nog even vast aan het functionele onderscheid van liturgie, verkondiging en diaconie. De liturgische medewerkers vormen het grootste aantal in het parochiële vrijwilligerswerk, t.w. 57,4%; daarvan komen “de vocale en instrumentele medewerkers op de eerste plaats.”20 Verrassend is, dat de diaconale en pastorale medewerkers met 14,6% goed afsteken tegen de 2,2% van de catechetische medewerkers. Kennelijk kunnen de gelovigen toch beter in daden dan met woorden uitdrukken, hoe het Rijk Gods geanticipeerd kan worden. Als deze conclusie verantwoord is, heeft dit zonder meer zekere implicaties voor het pastorale beleid m.b.t. de diaconale functie van de kerk. Maar hierover zal in hoofdstuk 4 meer te zeggen zijn. In hun rapport geven de samenstelers ook nog enkele cijfers over de ontwikkeli ng van het parochiële vri jwilligerswerk tussen 1971 en 1977. In deze periode is het aantal leden van liturgische groepen gestegen met 85%, van diaconale groepen met 41 % en van catechetische groepen met liefst 158%. De absolute cijfers bedragen voor 1971 resp. 9.330, 4.040 en 1.850 leden, voor 1977 resp. 17.250, 5.700 en 4.775 leden21. Twee opmerkingen bij deze cijfers. Uit het gegeven, dat de catechetische groepen het snelst groeien, valt af te leiden dat de behoefte aan inhoudelijke verdieping van de gel oofsgegevens sterk toeneemt. Daarmee wordt de verrassende slotsom, dat in 1977 de catechetische vrijwilli gersfuncties slechts 2,2% van het totaal vormen tegen 14,6% diaconale en 57,4% liturgische medewerkers, enigszins gerelativeerd. Maar de snelle groei van catechetische groepen kan ook betekenen, dat de behoefte aan inhoudelijke verdieping en verantwoording toeneemt, juist omdat de parochiële vrijwilligersarbeid daartoe aanleiding geeft. In dat geval biedt m.n. de inhoudelijke verdieping (bv. in kadercursussen) de mogelijkheid om de fundamentele een-
19
Kerk al doende, 23.
20
Kerk al doende, 22.
21
Kerk al doende, 26.
1 Situatieschets en probleemstelling
22
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
heid en het functionele onderscheid van diaconie, liturgie en verkondiging te onderstrepen. Ten tweede is het opvallend, dat het aantal leden van diaconale groepen weliswaar stijgt, maar minder snel dan dat van liturgische en catechetische groepen. Als deze tendens doorzet, moet dit voor het pastorale beleid aanleiding zijn om de diaconale functie van de geloofsgemeenschap bijzonder in het oog te houden.
1.3.4 Samenvatting In het voorafgaande is aan de hand van empirische observaties een schets gegeven van de betekenis, die de diaconie als een van de drie grondfuncties van de kerk krijgt toegemeten in relatie tot de liturgie en de verkondiging. De schets pretendeert niet volledig te zijn, maar slechts te laten zien waar de accenten worden gelegd in het functioneren van de geloofsgemeenschap. Ook het schema dat eraan ten grondslag ligt (fundamentele eenheid en functioneel onderscheid van liturgie diaconie en verkondigi ng) omvat niet de hele werkelijkheid van het kerkelijk functioneren: bestuurlijke, financiël e en administratieve taken behoren daar eveneens toe. Ondanks deze beperkingen is er aanleiding tot enkele conclusies. Op het niveau van de kerkelijke beleidsorganen is de expliciete aandacht meer gericht op de liturgie en de verkondiging dan op de diaconie. Voorzover de diaconal e taak van de kerk wordt onderkend, gebeurt dit op een zeer onsamenhangende wijze. Het particuliere initi atief van de gelovige lijkt nauwelijks ondersteund te worden. In het theologisch onderzoek en onderwijs is een toenemende belangstelling voor de diaconale functie van de kerk te constateren, maar veruit de meeste energie wordt gestoken in liturgisch en kerugmatisch onderzoek. Op het niveau van de lokale christelijke gemeente lijkt de diaconie nog het meest uitdrukkelijk “handen en voeten” te krijgen, al moet ook hier gezegd worden dat het liturgische “hart” van de gemeente meer bloed pompt dan voor de handen en voeten en voor het verkondigende “hoofd” nodig lijkt. Resumerend: van een min of meer evenwichtige aandacht voor liturgische, diaconale en kerugmatische taken op allerlei niveaus binnen de ge1 Situatieschets en probleemstelling
23
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
lovige gemeenschap is geen sprake. Daarmee is een belangrijke pijler voor dit onderzoek naar de diaconie in de christelijke gemeente gegeven: om de fundamentele eenheid van verkondiging, liturgie en diaconie te bewaren, dient er tegenwicht geboden te worden aan de overconcentratie op de verkondigende en (vooral) liturgische bezigheden van de gelovige gemeenschap. Het is de intentie van de volgende paragraaf om te verantwoorden, waarom juist de verhouding tussen maatschappelijke en charitatieve diaconie onderzocht wordt.
1.4 Maatschappelijke en charitatieve diaconie In de tweede paragraaf van dit hoofdstuk is een spanningsverhouding tussen twee kerkbeelden geschetst: de vertroostende en de uitdagende kerk. Ook is gesuggereerd, dat er een samenhang zou bestaan tussen enerzijds de vertroostende en de uitdagende functie van de kerk en anderzijds de charitatieve resp. de maatschappel ijke diaconie. Voordat deze samenhang verder onderzocht kan worden, moet eerst duideli jk zijn, wat (voorlopig) onder de begrippen “maatschappelijke” en “charitatieve diaconie” verstaan dient te worden. Vervolgens moet worden nagegaan, of er (m.n. in de christelijke gemeente) inderdaad een spanningsverhouding bestaat tussen maatschappelijke en charitatieve diaconie, zoals in de inleiding op deze studie is gesuggereerd. Pas daarna kan geverifieerd worden, of deze spanningsverhouding parallel verloopt aan die tussen een uitdagende en een vertroostende kerk.
1.4.1 Voorlopige begripsomschrijving In aansluiting op de omschrijving van diaconie, die in de voorafgaande paragraaf is gegeven, versta ik onder charitatieve diaconie: het dienend handelen van de geloofsgemeenschap in navolging van Jezus Christus, dat zich richt op concrete individuele mensen en kleine groepen in hun persoonlijke levenssituatie. Deze omschrijving vraagt om enige verheldering. De charitatieve diaconie is m.n. gericht op “concrete individuele mensen en kleine groepen”. Het voordeel en de kracht van deze benaderingswijze is, dat de persoonlijke relatie, die ontstaat op het moment dat 1 Situatieschets en probleemstelling
24
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
de ene mens de andere(n) in zijn nood of lijden nabij is, overzichtelijk blijft. Precies daardoor is het mogel ijk, dat de “persoonlijke levenssituatie” van de ander ten volle verdisconteerd wordt in het dienend handelen. De sociale omgeving van degene, op wie dit handelen zich richt, zal in het algemeen beperkt blijven tot een kleine kring van direct betrokkenen; zijn maatschappelijke, politieke en economische situatie wordt meestal niet of in zeer geringe mate relevant geacht. In het charitatief-diaconale handelen wordt het accent vooral op de persoonlijke aspecten van het lijden en de nood gelegd; als zodanig kan daarom van een “subjectieve” benaderingswijze gesproken worden. Of uitgedrukt met een aan de Schrift ontleende terminologie: de charitatieve diaconie heeft een uitgesproken zorgend-herderlijk karakter. Wanneer de charitatieve diaconie met de hier genoemde connotaties wordt opgevat, gaat ze terug op zeer oude wortels in de joods-christelijke traditie. Onder maatschappelijke diaconie versta ik: het di enend handelen van de geloofsgemeenschap in navolging van Jezus Christus, welk kerkelijk handelen m.n. aandacht heeft voor de sociale, culturele, politieke en economische, kortom: de maatschappelijke omstandigheden waarin individuele mensen en groepen hun leven gestalte (moeten) geven. Met de aandacht voor maatschappelijke structuren en ontwikkeli ngen als medebepalend voor de menselijke leefsituatie is een meer objectieve benaderingswijze van lijden en nood gegeven. De maatschappeli jke diaconie (door sommigen ook wel “politieke diaconie” genoemd) heeft niet de bedoeling om de subjectieve aspecten van nood, armoede, lijden en onrecht te onderschatten, maar probeert vooral op het spoor te komen van de maatschappelijke geïnstitutionaliseerde oorzaken van deze verschijnselen, die de mens verhinderen om een menselijk en menswaardig bestaan te leiden22. Het maatschappelijk-diaconale handelen wordt dus niet zozeer gekenmerkt door een zorgend-herderlijk als wel door een profetisch-kritisch karakter.
22
Vgl. de om schrijving d ie H.-D. W ENDLAND ge eft van maa tschapp elijke diac onie: “Die ge sellschaftliche Diakonie ist auf die soziale und institutionelle Existenz des Menschen gerichtet und fragt nach Mächten und Kräften, die den Menschen hindern ein wirklich menschliches und menschwürdiges Dasein zu führen”; geciteerd bij O. MEYER, “Politische” und “gesellschaftliche Diakonie” in der neueren theologischen Diskussion, Göttingen 1974, 213.
1 Situatieschets en probleemstelling
25
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
Het verschil in benaderingswijze van de charitatieve en van de maatschappelijke diaconie kan concreet geïllustreerd worden aan het actuele fenomeen van de massale werkloosheid. De charitatieve diaconie zal proberen om de werkloze (als individu of als groep) bij te staan in het verwerken van gevoelens van teleurstelling, onmacht, zinloosheid en aan de kant gesteld zijn. Dat i s de subjectieve, zorgend-herderlijke benadering. De maatschappelijke diaconie zal pogingen in het werk stellen om de werkloosheid als economisch, politiek en sociaal verschijnsel te analyseren en te ontmaskeren als inhumaan. Deze benaderingswijze heeft een objectief, profetisch-kritisch karakter. Hoewel de accenten bij de charitatieve en bij de maatschappelijke diaconie duidelijk – en met recht – verschillen, is het mijn stellige overtuiging, dat de geloofsgemeenschap haar diaconale taak in de wereld van vandaag slechts adequaat kan vervullen, wanneer zij zich niet beperkt tot ofwel de subjectiverende ofwel de objectiverende benaderingswijze, maar beide accenten geli jkelijk honoreert. Indien de christelijke diaconie de concrete menselijke persoon uit het oog verliest, loopt zij de kans tot een ideologie te vervallen. Maar waar zij het sociale en maatschappelijke bestel, waarin de menselijke persoon zijn leven gestalte geeft, niet in acht neemt, daar loopt de gelovige gemeenschap het risico, dat haar dienend handelen slechts vertroostend is zonder de (vaak verborgen, maar niet minder reële) oorzaken van het kwaad aan te klagen. Hiermee is een centrale stelling voor dit onderzoek gegeven: maatschappelijke en charitatieve diaconie kunnen en moeten functioneel weliswaar gescheiden worden, maar vormen tegelijk een essentiële eenheid23. In het verdere verloop van het onderzoek hoop ik deze eenheid-in-verscheidenheid bijbel- en fundamentaal-theologisch te verantwoorden en in een pastoraaltheologisch model uit te werken.
23
Ook O. MEYER, o.c., 361v benadrukt de noodzaak van een actieve coëxistentie van maatschappelijke en charitatieve diaconie: “In der Ideologiekritik in praktischer Absicht trifft sie (= de maatschapp elijke diac onie – WH) sich mit eine m Grundprin zip des Ma terialismu s, wie er in d er Kritischen Theorie (van de Frankfurter Schule – WH) entfaltet wird: das menschliche Leiden straft jede in einem System abgeschlossene Wahrheit Lügen. Zur Ideologie wird sie, insofern sie die konkrete Aufhebung des Leidens verhindert. Gerade unter dieser Zielsetzung bleibt die gesellschaftliche Diakonie auf d ie ständig e Verbind ung mit de r ‘karitativen’ , der ‘wund enverbind enden’ Dia konie angewiesen. ... Doch auch für die karitative Diakonie gilt: Sie bedarf der ständigen Beziehung zur Gesellschaftsdiakonie, vor allem in der Kritik der Verdrängung des Leidens in der Gesellschaft.” Hoewel het niet b innen de opzet va n zijn studie past, is he t jammer dat Me yer geen verdere aanwijzingen ge eft om zijn intuïtie uit te werken voor de pastorale pra ktijk.
1 Situatieschets en probleemstelling
26
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
Het is niet zonder reden, dat ik de samenhangende subjectieve en objectieve aspecten van het diaconale handelen van de kerk met enige nadruk vermeld. Het vermoeden lijkt immers niet ongegrond, dat de eenheid van subjectieve en objectieve benadering in het concrete dienende handelen van de geloofsgemeenschap te gemakkelijk uit het oog verloren wordt. De conflictsituatie, die ik in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk heb geschetst, duidt daar al op. In het onderstaande (1.4.2) zal aan de hand van enkele empirische gegevens worden nagegaan, of er een spanningsverhouding tussen charitatieve en maatschappelijke diaconie aantoonbaar is, m.n. in de christelijke gemeente. Zowel om de praktisch-pastoral e relevantie van deze studie te waarborgen als om de sociale relevantie van de diaconie te onderstrepen, spits ik mijn onderzoek toe op de lokale geloofsgemeenschap. Het is vooral op dit plaatselijke niveau, dat de belangrijkste aspecten en lijnen van het menselijk (samen-)leven bij elkaar komen: geboorte, groei, ziekte en dood; liefde, vreugde en verdriet; wonen en werken. Indien het de pastorale praxi s en de christelijke gemeente al s geheel niet lukt om hierbij aansluiting te vinden, dan lopen zij grote kans om hun realiteitswaarde en bestaansrecht te verliezen. Wenden wij ons dan nu tot de empirische gegevens m.b.t. de maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente.
1.4.2 Empirische gegevens In het reeds eerder genoemde Kaski-rapport over parochieel vrijwilligerswerk is een hoofdstuk opgenomen onder de titel “diaconale en pastorale medewerkers”24. Vanwege de grote verscheidenheid aan benamingen voor deze medewerkers en groepen is het niet zonder meer mogelijk om hen te onderscheiden naar charitatief- dan wel maatschappelijke-diaconale activiteiten. Ook wordt in het rapport geen specifieke functie-omschrijving of doelstelling vermeld voor deze diaconale en pastorale medewerkers (de begrippen blijken in de praktijk door elkaar te lopen). Maar het onderstaande overzicht van tabel 2 laat niettemin zien, dat in de on-
24
Kerk al doende, 32-42. Het bijbehorende cijfermateriaal is als bijlage opgenomen in o.c., 8486.
1 Situatieschets en probleemstelling
27
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
derzochte parochies zowel het charitatief- als het maatschappel ijk-diaconale handelen in min of meerdere mate bedreven wordt. In het overzicht wordt tevens vermeld: het percentage van de onderzochte parochies waar deze vrijwilligersarbeid voorkomt, en het gemi ddeld aantal vrijwil ligers dat in de onderzochte parochies bij deze arbeid betrokken is25. Het overzicht wordt gevolgd door een toelichting.
Tabel 2. Diaconale en pastorale medewerkers Categorieën a. algemeen diaconale groepen
percentage parochies
gem. aantal vrijwilligers
57
5,9
4
8,3
c. missiegroepen
27
8,6
d. missie/ontwikkelingswerk-(en vredeswerk)groepen
30
7,6
e. toeristenpastoraat/evangelisatiegroepen
1
9,2
f. pastorale groepen/huisbezoekers
5
10,5
g. ziekenhuisbezoekers
3
6,8
h. ziekenbezoekers/medewerkers
34
11,8
i. zieken- en bejaardenbezoekers/medewerkers
20
12,4
j. bejaardenbezoekers/medewerkers
11
11,6
k. bejaardenmedewerkers
18
6,8
l. hulpdiensten
6
16,9
m. rouwbezoekers
0
5,7
n. felicitatiebezoekers
2
4,3
o. actieve vrouwengroepen
3
21,8
p. bestuur/leiding vrouwenverenigingen
10
5,9
q. bestuur/leiding jeugd- en jongerenwerk
33
10,8
1
7,3
b. specifiek samenlevingsgerichte groepen
r. overige categoriale medewerkers
Ter verantwoording van de door hen gemaakte indel ing schrijven de samenstellers van het rapport o.m.: “Onder algemene diaconale groepen (a) vatten wij alles samen van ‘oude’ armbesturen en caritasinstellingen tot ‘nieuwe’ caritas-instellingen en diaconale wek- en stuurgroepen; ... 25
Kerk al doende, 84-86.
1 Situatieschets en probleemstelling
28
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
Ten aanzien van missie onderscheiden wij groepen die in benaming en taakomschrijving alleen over missie spreken (c) en groepen die in benaming en taakomschrijving missie in het wijdere kader van ontwi kkelingswerk (en vredeswerk) plaatsen (d) ... Ten aanzien van het werk voor zieken en bejaarden (hetgeen elkaar kan overlappen) onderscheiden wij groepen die zich alleen op ziekenhuisbezoek toeleggen (g), groepen die zich met bezoek en activiteiten alleen op zieken richten (h), groepen die zich met bezoek en activiteiten alleen op bejaarden richten (j) groepen die zich allen met activiteiten op bejaarden richten (k), en groepen die dit alles behartigen (i): deze groepen verschillen allen enigszins in invalshoek en concrete werkzaamheden. ... Bij het vrouwenwerk maken wij onderscheid tussen actieve vrouwengroepen die allerlei taken in de parochie verrichten en die wij dan ook in hun geheel meerekenen (o) en vrouwenverenigingen die zich op vorming en ontspanning van de leden toeleggen en waarvan wij alleen bestuur en/of leiding meerekenen (p). Ook van het jeugd- en jongerenwerk rekenen wij alleen bestuur en/of leiding mee (q).”26 Enkele groepen die in deze verantwoording niet aan de orde zijn geweest, vragen nog om enige toelichting. Onder de specifiek samenlevingsgerichte groepen (b) worden allerlei activiteiten (ook bezinning, studie, vorming en ontspanning) samengevat van of voor Amnesty International, Mensen in Nood, nieuwe levensstijl, geloof-en-arbeid, werklozen of vervroegd gepensi oneerden, buitenlandse werknemers, woonwagenwerk en buurt- of wijkraad 27. De werkgroepen voor toeristenpastoraat/evangelisatie (e) beperken zich vrijwel uitsluitend tot liturgische assistentie28; daarom laat ik deze verder buiten beschouwing. Onder f (pastorale groepen/huisbezoekers) zijn zowel de feitelijke bezoekwerkzaamheden met een pastoraal oogmerk als de stimulerende en coördinerende activiteiten
26
Kerk al doende, 32.
27
Vgl. Kerk al doende, 34v.
28
Kerk al doende, 36: “In vijf parochies vinden wij toeristenpastoraatgroepen ... ; wij hadden deze wellicht beter onder de liturgische medewerkers kunnen opnemen, want hun taken beperken zich tot het organiseren van kerkdiensten, verzorgen van kerkruimte, liturgie-assistentie en kosterswerk. En in ;één parochie ontmoeten wij het in de reformatorische kerken gebruikelijke evangelisatiewerk: het g aat daarbij dan oo k om deelname van d e parochie in interkerke lijk Open Deurwerk.”
1 Situatieschets en probleemstelling
29
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
ten behoeve van dit werk samengebracht29. De hulpdiensten (l) “bieden directe tijdelijke hulp bij ziekte en andere acute noodsituaties, of hulp die ‘te gering’ is voor professionele instellingen; zij leggen contact met en bemiddelen bij hulpverlenende instanties; zij verrichten kleine huishoudelijke en technische karweitjes; zij bieden kinderoppas waar dat plotseling nodig is; en zij verzorgen autovervoer, waar openbaar vervoer tekort schiet”. Tevens zijn hierbij telefonische hulpdiensten gerekend30. Tenslotte richten overige categoriale medewerkers (r) zich op specifieke groepen: jongvolwassenen/jonggehuwden, kamerbewoners, gemengd-gehuwden, gescheidenen, Surinamers en Antillianen31. Deze opsomming en het overzicht van tabel 2 laten een bont palet van vrijwil ligersfuncties, activiteiten en doelgroepen zien. De feitelijke verhouding tussen het charitatief- en het maatschappelijk-diaconale handelen in de christelijke gemeente is uit de cijfers niet zonder meer af te lezen. Daarom is het noodzakelijk een criterium te ontwikkelen, aan de hand waarvan deze verhouding min of meer nauwkeurig bepaald kan worden. Bij de begripsomschrijving onder 1.4.1 heb ik erop gewezen, dat een kenmerkend verschil tussen de charitatieve en de maatschappelijke di aconie is gelegen in hun benaderingswijze; ik heb dat verschil aangeduid met de termen subjectief en objectief. In dit verband wil ik nog een ander kenmerk naar voren halen. De charitatieve diaconie benadert het ‘probleem’ van haar doelgroep overwegend (of uitsluitend) als individueel probleem, terwijl de maatschappelijke diaconie het vooral (soms ook bij uitsluiting) als coll ectief probleem ziet. Ter illustratie herinner ik nogmaals aan het fenomeen van de werkloosheid. De individuele dan wel collectieve gerichtheid op dit verschijnsel is bepalend voor de keuze tussen een charitatief- of maatschappelijk-diaconale benadering. Daarmee is een handzaam criterium gewonnen ter bepaling van de feitelijke verhouding tussen maatschappelijke en charitatieve diaconie: de situatie van de doelgroep als collectief dan wel individueel probleem.
29
Vgl. Kerk al doende, 36v.
30
Kerk al doende, 40.
31
Vgl. Kerk al doende, 42.
1 Situatieschets en probleemstelling
30
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
Aan de hand van dit criterium is het mogelijk om de in tabel 2 genoemde parochiële vrijwilligersgroepen (a t/m r) in te delen naar hun overwegend charitatief- resp. overwegend maatschappelijk-diaconale gerichtheid. Een overzicht van deze indeling is te vinden in tabel 3. Enkele groepen zijn in hun benadering soms charitatief, soms maatschappelijk georiënteerd; deze groepen zijn daarom apart vermeld. In het Kaski-rapport staan enkele gegevens vermeld, die het mogelijk maken om te berekenen hoeveel vrijwilligers in elke categorie werkzaam zijn. Op de eerste plaats wordt het percentage parochies aangegeven, waarin de betreffende vorm van diaconaal werk voorkomt. Dit percentage – overgenomen uit tabel 2 – is weergegeven in kolom A. Omdat bovendien van 823 parochies respons is binnengekomen32, kan het absolute aantal parochies berekend worden, waarin elke categorie van vrijwilligerswerk wordt uitgeoefend (kolom B). Daarna is in kolom C het gemi ddeld aantal vrijwilligers opgenomen, dat in de onderzochte parochies in elke categorie werkzaam is (zie eveneens tabel 2). Door nu de cijfers uit de tweede en derde kolom met elkaar te vermenigvuldigen, ontstaat in kolom D een overzicht van het totaal aantal medewerkers dat in elke categorie werkzaam is (zie p. 31). Omdat de in kolom A gebruikte gegevens vermoedelijk niet geheel nauwkeurig zijn 33, kan de uitkomst van mijn berekeningen in kolom D enigszins afwijken van de werkelijkheid. Niettemin ontstaat een globaal beeld van de feitelijke verhouding tussen de charitatieve en de maatschappelijke diaconi e in de christelijke gemeente. Van het totale aantal
32
Vgl. echter Kerk al doende, 12: “Tussen april en oktober 1977 zijn ingevulde vragenlijsten door bijna de helft van de parochies teruggezonden, namelijk 823, d.i. 46%; in feite ligt de respons iets hoger, omdat een aantal ingevulde vragenlijsten afkomstig was van gecombineerde parochies, parochiegemeenschappen of districten.” Bij mijn berekeningen ben ik bij gebrek aan nauwkeuriger cijfers niettemin uitgegaan van 823 parochies. Hoewel mijn statistische berekeningen niet geheel met de werkelijkheid zullen overeenstemmen, geven ze een beeld dat duidelijk genoeg is om enkele conclusies op te baseren. 33
Volgens de cijfers in kerk al doende, 23 bedra agt het p ercenta ge diaco nale en pa storale vrijw illigersfuncties 14,6% op een totaal van 137.502. Dat betekent dat er in werkelijkheid slechts 20.075,2 diaconale en pastorale vrijwilligers in de onderzochte parochies werkzaam zijn, en geen 22.755,5 zoals uit mijn berekeningen blijkt. Hoewel de absolute cijfers een afwijking van 13% vertonen, geven de relatieve c ijfers een beeld te zien, dat b etrouwba ar genoe g is om er en kele gevolgtrekkingen aan te verbinden.
1 Situatieschets en probleemstelling
31
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente Tabel 3. Indeling van diaconale vrijwilligersfuncties naar charitatieve, maatschappelijke res p. charitatief-maatsch appelijke oriëntatie B. aantal parochies
A. percentage parochies 1. Overwegend charitatief-diaconale groepen f. pastorale groepen/huisbezoekers g. ziekenhuisbezoekers h. ziekenbezoekers/medewerkers i. zieken- en bejaardenbezoekers/medewerkers j. bejaardenbezoekers/medewerkers k. bejaardenmedewerkers m. rouwbezoekers n. felicitatiebezoekers q. bestuur/leiding jeugd- en jongerenwerk totaal procentueel 2. Overwegend maatschappelijk-diaconale groepen b. specifiek samenlevingsgerichte groepen c. missiegroepen d. missie/ontwikkelingswerk-(en vredeswerk)groepen totaal procentueel 3. Soms charitatief, som maatschappelijk georiënteerde groepen a. algemene diaconale groepen l. hulpdiensten o. actieve vrouwengroepen p. bestuur/leiding vrouwenverenigingen r. overige categoriale medewerkers totaal procentueel
D. totaal aantal medewerkers
5 3 34 20 11 18 0 2 33
41,15 24,69 279,82 164,60 90,53 148,14 3,00 16,46 271,59
10,5 6,8 11,8 12,4 11,6 6,8 5,7 4,3 21,8
432,0 167,9 3301,9 2041,0 1050,1 1007,4 17,1 70,8 5920,7 14008,9 61,6%
4 27 30
32,92 222,21 246,90
8,3 8,6 7,6
273,2 1911,0 1876,4 4060,6 17,8%
57 6 3 10 1
469,11 49,38 24,69 82,30 8,23
5,9 16,9 21,8 5,9 7,3
2767,7 834,5 538,2 485,6 60,0 4686,0 20,6%
Totaal van 1 + 2 + 3 = 22755,5 diaconale medewerkers (= 100%)
1 Situatieschets en probleemstelling
C. gem. aantal medewerkers
32
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
van 22.755,5 vrijwilligersfuncties in de diaconale sfeer beweegt 61,6% zich op overwegend charitatief-diaconaal terrein, terwijl de maatschappelijk-diaconale medewerkers 17,8% van het totale aantal vormen. De groepen, die soms op charitatief, soms op maatschappelijk terrein werkzaam zijn, nemen 20,6% van de vrijwilligersfuncties voor hun rekening. Tegen de achtergrond van deze (relatief nauwkeurige) gegevens kan in het onderstaande de feitelijke verhouding tussen maatschappelijke en charitati eve diaconi e als een spanningsverhouding geïnterpreteerd worden.
1.4.3 Spanningsverhouding Onder 1.4.1 heb ik de stelling verdedigd, dat er van een evenwichtige verhouding tussen de subjectief-individuele benadering van de charitatieve diaconie en de objectief-collectieve invalshoed van de maatschappelijke diaconie sprake dient te zijn in de (lokale) geloofsgemeenschap. Ui t de hierboven uitgewerkte empirische bevindingen blijkt, dat het diaconale handelen in het merendeel van de parochiegemeenschappen overwegend in de charitatieve sector plaats vindt en beduidend minder maatschappelijk georiënteerd is. Voor een deel is daarmee de feitelijke verhouding tussen maatschappelijke en charitatieve di aconie als een spanningsverhouding aangetoond: de balans is immers niet in evenwicht. Maar de empirische bewijsvoering zegt nog niets over de vraag, hoe deze spanningsverhouding feitelijk ervaren wordt in de gemeente, al kunnen daar wel zekere vermoedens over bestaan. In paragraaf 2 is de tegenstelling geschetst tussen de vertroostende en de uitdagende functie van de kerk als vooronderstelli ng voor het feiteli jk handelen van christenen. Wanneer deze tegenstelling in verband gebracht kan worden met de feitelijke verhouding tussen charitatieve en maatschappelijke diaconie, dan ligt de gevolgtrekking voor de hand dat deze feitelijke verhouding ook inderdaad als een spanningsverhouding wordt ervaren. Er moet dus aangetoond worden, dat aan het charitatiefdiaconale handelen in overwegende mate een “vertroostend” kerkbeeld ten grondslag l igt, terwijl de maatschappelijke diaconie zich m.n. door een beeld van de kerk als uitdagende kerk laat leiden. 1 Situatieschets en probleemstelling
33
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
Wanneer de samenvattende typering van de “vertroostende” kerk (zie 1.2) en de geconnoteerde begripsomschrijving van de charitatieve diaconie (zie z.4.1) naast elkaar gelegd worden, is het opvallend hoezeer zij alleen al in hun bewoordingen, maar ook inhoudelijk met elkaar overeenstemmen. De persoonlijke en individuele gerichtheid en de subjectieve benadering is voor beide kenmerkend. Ook het zorgend-herderlijke aspect staat centraal in zowel de vertroostende kerk als de charitatieve diaconie. Er is evenwel een notioneel verschil tussen het christelijk handelen dat zich laat lei den door een “vertroostend” kerkbeeld, en de charitatieve diaconie: voorzover het charitatief-di aconale handelen ook gebonden is door het bijbelse begrip van barmhartigheid, zal het dit begrip – in tegenstelling tot het vertroostende handelen – niet mogen opvatten in”burgerlijkbeperkte zin. De vraag, of aan dit notionel e verschil ook een feitelijk verschil tussen charitatieve diaconie en vertroostend-kerkelijk handelen beantwoordt, kan hier bij gebrek aan empirische gegevens niet afdoende onderzocht worden. Maar op grond van de intentionele overeenkomst tussen charitatieve diaconie en christelijk handel en, dat geleid wordt door een vertroostend kerkbeeld (subjectief-individueel gericht, zorgend-herderlijk handelen), lijkt het vermoeden niet ongegrond dat ook het charitatief-diaconale handelen soms (vaak?) beperkt wordt tot een burgerlijke vorm van liefdadigheid. Leggen we ook het beeld van de kerk als uitdagende kerk (vgl. 1.2) en de omschrijvi ng van maatschappelijke diaconie (zie 1.4.1) naast elkaar, dan zijn de overeenkomsten eveneens treffend. Typerend voor beide zijn de maatschappelijke en collectieve i nvalshoek en de objectiverende benaderingswijze. Het profetisch-kritisch handel en staat niet all een in de maatschappelijke diaconie, maar ook i n het beeld van de uitdagende kerk centraal. Maar ook hier is weer een notioneel verschil te constateren tussen het maatschappelijk-diaconale en het uitdagend-kerkelijke handelen: waar het laatste de neiging vertoont om ideologiserende tendensen te ontwikkelen, mag de maatschappelijke diaconie nooit uit het oog verliezen, dat het haar altijd om de concrete men te doen moet zijn. En ook in deze samenhang laat de intentionele overeenkomst tussen maatschappelijke diaconie en een door het beeld van de uitdagende kerk geleid handelen (objectief-col lectief gericht, profetisch-kritisch georiënteerd) ver1 Situatieschets en probleemstelling
34
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
moeden, dat het maatschappelijk-diaconale handelen in een aantal gevallen de ideologische belangen hoger aanslaat dan de concrete mens. Nu de intentionel e overeenkomst en het notionel e verschil van charitatieve diaconie en vertroostend-kerkelijk handelen enerzijds en van maatschappelijke diaconie en uitdagend-kerkelijk handelen anderzijds geschetst zijn, moge het duidelijk zijn, dat de empirisch aangetoonde spanningsverhouding tussen maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente ook inderdaad als zodanig ervaren wordt. Waar twee kerkbeelden tegenover elkaar staan, daar spant het ook om de feitelijke verhouding tussen charitatief- en maatschappelijk-diaconaal handelen. Op de historische achtergronden van deze spanningsverhouding zal worden ingegaan in de volgende paragraaf.
1.5 Historische achtergronden We hebben in de voorafgaande paragraaf gezien, dat het dienend handelen van de lokale geloofsgemeenschap zich vooral manifesteert op het charitatieve terrein en veel minder op maatschappelijk gebied. De gegevens die in 1.4.2 zijn aangevoerd, tonen ons een actuele momentopname. De vraag die ons in deze paragraaf zal bezighouden, betreft de historische achtergronden van deze situati e. Meer bijzonder gaat het om de vraag, welke sociaal bepaalde motieven in het verleden voor mensen – bewust of onbewust – aanleiding zijn geweest om zich vooral op het terrein van de caritas te begeven. Het moge duidelijk zijn, dat ik de vraag naar deze historisch en maatschappelijk bepaalde motieven in het kader van dit onderzoek slechts zeer beknopt en vermoedenderwijs kan weergeven. Vermoedenderwijs, omdat er op dit punt nog nauwelijks systematisch onderzoek is verricht34,
34
In Godsdien st en kerk in Ne derland, 1945-1980. Ee n geanno teerde bibliografie van de soc iaalwetensc happelij ke en histo rische lite ratuur over de godsd ienstige en kerkelijke ontwikkeling en in Nederland. Sameng esteld d oor J.P.A. VAN VUGT, Nijm egen/Ba arn 1981, he b ik geen e nkele spe cifieke stud ie gevond en die voor d e opzet va n deze pa ragraaf g eschikt zo u zijn. Teken end is, da t in het thematisch register het woord “diaconie” in het gehee l niet voorkomt, terwijl onder he t trefwoord “vrijwilligersarbeid”slechts enkele studies worden vermeld in de trant van Kerk al doende, die op grond van empirisch materiaal weliswaar een actuele situatieschets geven, maar niet toekomen aan een an alyse van de historisch-m aatschappe lijk bepaalde motieve n die vrijwilligers hebben om zich op het charitatief- dan wel maatschappelijk-diaconale terrein te begeven. – Wat betreft de ontwikkeling van het vrijwilligerswerk als maatschappelijk verschijnsel zijn weliswaar een groot aantal studies verschenen. Ik noem hier alleen maar W. FRANSEN, Vrijwilligers in de
1 Situatieschets en probleemstelling
35
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
terwijl het niet de bedoeling van deze paragraaf kan zijn om deze lacune op te vullen. M.a.w.: de reikwijdte van de socio-historische verklaring die ik hier tracht te geven is zeer beperkt; ik wil slechts wijzen op enkele factoren die m.i. hebben bijgedragen tot de feitelijke situatie waarin de diaconie heden ten dage verkeert. Niettemin zijn er naar ik meen twee ontwikkelingslijnen te onderscheiden, die van belang zijn om de historische oorsprongen te beschrijven van de huidige situatie, waari n de grote nadruk op de charitatieve diaconie ten koste gaat van de aandacht voor de maatschappelijke diaconie. Vooreerst heeft de charitatieve diaconie in haar huidige, feitelijke gestalte tamelijk oude wortels in de vorm van liefdadigheid die in onze westerse samenleving sterk “verburgerlijkt” is. En vervolgens is – in samenhang daarmee – het uitdrukkelijk plaatsen van het dienend handelen in een maatschappelijk (d.w.z. sociaal, politiek en economisch) kader van vrij recente datum. Beide lijnen zal ik in het onderstaande nader uitwerken. a. In een artikel, dat reeds stamt uit 1959 maar nog steeds een zekere actualiteit heeft, laat J. van Hessen 35 zien, dat de ontwikkeling van de charitati eve vrijwi lligersarbeid in de jaren na de laatste wereldoorlog nauw samenhangt met de geest van het verburgerlijkte denken die sinds de industriële revolutie alle sectoren van onze westerse samenleving heeft doordrongen. In de periode die aan deze revolutie voorafging, was er sprake van een duidelijke sociale grenslijn tussen rijken en armen, die ten opzichte van elkaar nauwkeurig hun plaats, taak en houding kenden. Onder deze verhoudingen “was de zorg voor armen duidelijk in de maatschappelijke
samenleving, in: H. RUYGERS (red), Vrijwillig werken aan ons welzijn, Alphen aan de Rijn 1977, 17-42; en Vrijwilligersbeleid. Ee rste deelrapp ort van de Inte rdepart ementa le Commis sie Vrijwilligersbeleid (in opdracht van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk), Den Haag 1980, m.n. hoofdstuk 2 (Algemene historische achtergronden van Vrijwilligerswerk). Toch geven ook deze studies geen systematisch inzicht in de historische ontwikkeling van de motieven van mensen om zich niet (meer) uitsluitend op het terrein van de caritas te begeven, maar om ook en zelfs overwegend de maatschappelijke structuren en ontwikkelingen te betrekken in hun dienstverlenende activiteiten. 35
J. VAN HESSEN, Helpen als vrijetijdsbesteding. Sociologische kanttekeningen omtrent genese en perspectief, in: Te Elfder Ure, 6(1959)6/7, 207-219. Hoewel het artikel niet van recente datum is, geeft het goede aanzetten voor de historische en sociologische verklaring van de huidige situatie, waarin de charitatieve diaconie veel duidelijker gestalte krijgt dan de maatschappelijke diaconie.
1 Situatieschets en probleemstelling
36
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
structuur verankerd, bovendien echter ook eenvoudig van opzet. Adel en patriciaat patroniseerden de armenzorg, de uitvoering daarvan geschiedde, althans in de katholieke wereld, als verwezenlijking van een roeping.”36 Niet uit vrijwillige liefdadigheid, maar krachtens stand en geboorte waren de rijken geroepen om de armen te voorzien van middelen waardoor zij hun bestaan op enigszins menselijke wijze konden leiden. De uitdrukking, dat adel verplicht, vindt hier haar historische en sociale wortels. Voor de rijken bracht deze houding bovendien een zeker maatschappelijk aanzien met zich mee, overigens zonder dat zij zelf actief in het liefdadigheidswerk betrokken waren. Want de opzet van de armenzorg laat zich schematisch aldus omschrijven: “De rijken manifesteerden hun mildheid en aanzien in het schenken, maar deden zelf verder weinig; de beoefenaren van de liefdadigheid zetten deze directe hulp om krachtens roeping, dat wil dus zeggen als beroep.”37 We kunnen hierbij bv. denken aan de geestelijkheid of aan de religieuzen, die “beroepshalve” voortdurend bemiddelden tussen armoede en rijkdom. Hun charitatieve werkzaamheden oefenden zij uit als uitvloeisel van een roeping, maar in de organisatorische vorm van een beroep. Voordat we de verdere ontwikkeling van de armenzorg kunnen beschrijven, moet eerst iets gezegd worden over een verschi jnsel dat zich vaak voordoet, wanneer de leidende positie in de samenleving verschuift van adel en patriciaat naar de burgerij: het verschijnsel van de “retardatie”. Ter verduidelijking van datgene, wat met retardatie (letterlijk: vertraging) wordt bedoeld, schrijft Van Hessen: “Zoals in onze dagen de arbeiders-‘stand’ verburgerlijkt, zo zag men toen de zeer sterk in omvang en betekenis toenemende burgerij ‘veradelijken’. Dit is nu eenmaal eigen aan het proces van de circulatie der elites: de nieuwkomers worden door hun besef van sociale belangrijkheid qua opvattingen en houdingen in hoge mate geïnspireerd door het specifieke cultuurbezit van hun voorgangers.”38 Retardatie kan dus worden omschreven als de tendens, “dat nog lang nadat hun actuele functie is opgeheven, sociale grenstekens hun
36
J. VAN HESSEN, a.c., 210.
37
J. VAN HESSEN, a.c., 211.
38
J. VAN HESSEN, a.c., 209.
1 Situatieschets en probleemstelling
37
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
bekoring blijven behouden.39 Ook de armenzorg is zo’n “sociaal grensteken”. Want toen de burgerij hand over hand de leidende positie van adel en patriciaat in de samenleving overnam, veranderde weliswaar de organisatorische structuur van de armenzorg, maar de burgers namen – ook in de armenzorg – het ethos van de patriarchale houding én het attribuut van maatschappelijk aanzien over van hun voorgangers40. “Wat veranderde, was de aalmoes zonder meer, die nu eerst getoetst werd op omzetting in productiviteit en geestelijke ontwikkeling. Bovendien ging het weldoen niet meer uit van enkelen krachtens hun geboorte, maar van collectivitei ten, ontstaan uit vrije toetreding. De filantropische vrijwil liger was geboren.”41 Hij beschouwde zijn charitatieve activiteit niet zozeer als consequentie van een roeping, maar veeleer als vrijetijdsbesteding die bovendien nutti g was om het aanzien van zijn sociale status te verhogen. In dit kader vormde bv. de “Maatschappij van Weldadigheid” of verwante burgerlijke organisaties “een min of meer open ontmoetingsvlak voor al degenen, die in het opwaartse verkeer op de maatschappelijke ladder zich openstaande functies ter harte wilden nemen.”42 Paradoxaal genoeg ondermijnde de burger met zijn “helpen als vrijetijdsbesteding” echter ook zijn eigen sociale status, omdat “juist in het burgerlijk denken de waardigheid van het beroep zo hoog werd aangeslagen”43; hij poogde m.a.w. zijn sociaal aanzien te verhogen door zich met de armenzorg op een terrein te begeven, dat in zijn eigen ideologie slechts een bijkomstige betekenis had. Daarmee waren eigenlijk al de eerste aanzetten gegeven voor een volgende fase in de ontwikkeling van de hulpverlening, nl. de tendens tot professionalisering. De overgang van de hulpverlening, in zekere zin: weer terug, naar de beroepswerkzaamheid begint zich voor wat ons land betreft omstreeks 1900 af te tekenen.”44 Deze evolutie heeft in de jaren 39
J. VAN HESSEN, a.c., 208.
40
Vgl. J. VAN HESSEN, a.c., 209v.
41
J. VAN HESSEN, a.c., 210.
42
J. VAN HESSEN, a.c., 209.
43
J. VAN HESSEN, a.c., 211.
44
J. VAN HESSEN, a.c., 211 noot 2.
1 Situatieschets en probleemstelling
38
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
50 bv. geleid tot het aanstellen van maatschappelijk werksters in tal van parochiële sociaal-charitati eve centra 45. Deze ontwikkeling werd niet alleen veroorzaakt door de reeds gesignaleerde ondermijni ng van de sociale status van de burger wanneer hij zich op het gebied van de armenzorg begaf; ook de burgerlijke ideologie zelf leverde m.b.t. de armenzorg een dilemma op dat slechts overwonnen kon worden door professionalisering van de hulpverlening. Want de burgerlijke ideologie veronderstelt enerzijds “van haar mensen de persoonlijkheidsontplooiing in vrijheid met de zelfbepaling uit eigen initiatief als krachtcentrum”46, maar anderzijds “is in onze tijd de maatschappel ijke onder- en bovenschikking die met iedere vorm van filantropie gepaard gaat, meer en meer een storend element gebleken.” 47. In dit dilemma was het maatschappel ijk werk als professionele en deskundige hulpverlening een goed alternatief, want haar “op het bijbrengen van vrijheid en inzicht georiënteerde methoden lijken ... eigentijdser dan de filantropie die ze pretenderen te vervangen.”48 Ook dragen de functionele terughoudendheid en de oriëntatie aan principiële gelijkheid van hulpverlener en cliënt in de methode van het maatschappelijk werk ertoe bij, dat de hulpvrager zich minder bedreigd voelt dan wanneer hij zich de patriarchale houding van de burgerlijke armenzorg moet laten welgevallen. Het typische vrijwilligerswerk is door de tendens tot professionalisering van de hulpverlening niet overbodig geworden, aldus Van Hessen. Toch wijst de auteur op een”wijziging van de verhoudingen in de hiërarchie binnen de maatschappelijke structuur van de li efdadigheid. ... De hulpverlening in vrije tijd heeft haar prioriteit afgestaan aan inzicht en deskundigheid in de vorm van beroepsvervulling.”49 Voor de vrijwilliger zelf heeft deze wijziging een aantal gevolgen, die Van Hessen anno 1959 – met het oog op toekomstige ontwikkelingen – slechts “summier en veron45
Ook in de diaconieën van vele Hervormde Gemeenten ging men over tot het aanstellen van maatschappelijk werksters. Vgl. C. LIEVENSE, Enkele opmerkingen over het diaconaat en het kerkelijk maatschap pelijk werk in de Hervorm de Kerk, in: Te Elfder Ure, 6(1959)6/7, 193-200. 46
J. VAN HESSEN, a.c., 212.
47
J. VAN HESSEN, a.c., 212.
48
J. VAN HESSEN, a.c., 212.
49
J. VAN HESSEN, a.c., 214.
1 Situatieschets en probleemstelling
39
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
derstellenderwijs” kan formuleren. Ons interesseren hier vooral de veranderingen op het psychologische vlak 50. In psychologisch opzicht verwacht Van Hessen, dat de vrijwilliger zich geleidelijk dient aan te passen aan de methodische eisen die ook aan de beroepskracht worden gesteld m.b.t. de aard en de kwaliteit van de tussenpersoonlijke relatie met de hulpvrager. “Hiervoor wordt een affectieve disciplinering wenselijk geacht, benevens een gecompliceerde zelfverantwoording en een in vrijheid en functionaliteit steun zoekende wederzijdse oriëntatie. Deze houding verschilt sterk van de op overwicht, verplichtingen en gevoelswaarden gebaseerde onderlinge relati es van weleer.” 51 Dat deze verandering van psychologische habitus niet zonder problemen zal verlopen, moge duidelijk zijn. “Waar oude, lang van kracht geweest zijnde, gangbare voorstellingen en houdingen in het spel zijn, kan men een sterk retarderende werking hiervan verwachten bij de omschakeling op nieuwe motieven. Zo dient men ook wat betreft de mentaliteit van de vrijwilliger te rekenen op sterke weerstanden.”52 Ik meen dat Van Hessen hier een belangrijke opmerking maakt. want met het sociaal-psychologisch mechanisme van de retardatie reikt hij ons een verklaring aan voor het gegeven (of minstens voor het sterke vermoeden; vgl. 1.4.3), dat het charitatief-diaconale handelen in de lokale geloofsgemeenschap nog steeds beïnvloed wordt door motieven die stammen uit de gloriedagen van de burgerlijke ideologie, zoals een houding van superioriteit t.o.v. de hulpvrager, een denken in termen van productivitei t en rendement en een “statusverhogend” neveneffect van de vrijwilligersarbeid. Deze motieven blijven doorwerken in het charitatieve vrijwilligerswerk, ondanks maatschappelijke en kerkelijke veranderingen, die Van Hessen nog niet kon voorzien, maar die – vooral in de zestiger en zeventiger jaren – de aard en de omvang van het vrijwilli gerswerk hebben beïnvloed. Want maatschappelijk gezien is de typische armenzorg in onze samenleving min of meer achterhaald door de geweldige uitbouw
50
M.b.t. de herst ructurering van de hu lpverlening in de richting van b eroepsmatig e arbeid verwacht Van Hessen voor de vrijwilliger, behalve gevolgen op het psychologische terrein, ook consequenties op het sociaal-organisa torische en op het e thische vlak. 51
J. VAN HESSEN, a.c., 216.
52
J. VAN HESSEN, a.c., 217.
1 Situatieschets en probleemstelling
40
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
van het stelsel van sociale verzekeringen tijdens de economische hausse van de jaren 60. En op kerkelijk vlak heeft het Tweede Vaticaans Concilie de eigen verantwoordelijkheid van alle gelovigen zodanig in een nieuw daglicht gesteld, dat de werkterreinen van vrijwilligers een enorme uitbreiding hebben ondergaan. De gevolgen van deze maatschappelijke en kerkelijke ontwikkelingen voor het diaconale vrijwilligerswerk zijn nog maar nauwelijks onderzocht. Maar duidelijk is intussen wel, dat de vrijwilli gerswerkzaamheden, die worden samengevat onder de noemer “charitatieve diaconie” behalve door theologische of kerkelijke overwegingen óók worden beïnvloed door motieven die alles te maken hebben met de geest van het burgerlijk denken. Want het is inderdaad verlei delijk voor vrijwill igers om een relatie aan te gaan met hun medemens op basis van een zeker overwicht (immers: “Wie uittrekt om te helpen, voelt zich niet bedreigd”53), en om hun werk te verrichten met productiviteit en resultaat als graadmeter, waarbij bovendien hun sociale status binnen de lokale geloofsgemeenschap in aanzien stijgt. Uit de hierboven geschetste ontwikkelingslijn blijkt, dat de historische wortels van het vrijwilligerswerk in de charitatief-diaconale sector minstens voor een deel gezocht moeten worden in de burgerlijke opvatting over en praktijk van armenzorg. De feitelijke situatie, dat het charitatiefdiaconale handelen in de lokale geloofsgemeenschap meer vrijwi lligers trekt dan de maatschappelijke diaconie, is historisch te verklaren ui t de retarderende werking die op het burgerlijke denken van toepassing is. De aantrekkelijkheid van dit denken is immers hierin gelegen, dat de sociale positie van de vrijwilli ger zelf nauwelijks wordt aangetast. Het lijkt erop, dat hier drastische veranderingen in komen bij de tamelijk recente opkomst van de maatschappelijke diaconie, die in het onderstaande zal worden onderzocht. b. In hun huidige gestalte en omvang vormen de vrijwilligerswerkzaamheden, die gerangschikt kunnen worden onder de maatschappelijke di aconie, een vrij recente ontwi kkeling. Over de eigenlijke motieven van vrijwill igers om door hun werk de individueel-charitati eve oriëntatie aan
53
Prof KEMPE, Reclassering in onze samenleving, Arnhem 1957, 350, ge cit. bij J. VAN HESSEN, a.c., 212.
1 Situatieschets en probleemstelling
41
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
te vullen met een sociaal-politieke benaderingswijze, is nog weinig met zekerheid te zeggen. Systematisch onderzoek op dit terrein is – voorzover mij bekend – nog niet gedaan. Wel bestaat de indruk, dat het bewustzijn groeit van zowel de complexe invloed van sociale en maatschappelijke structuurverschijnselen op het concrete bestaan van groepen en individuele mensen, als van de noodzaak om hierop in te spelen vanuit het besef dat christenen als zodanig medeverantwoordelijkheid dragen voor de gestalte die onze wereld vandaag op allerlei terreinen aanneemt. deze toenemende bewustwording is terug te voeren op een groot aantal factoren, die globaal onderscheiden kunnen worden in factoren van maatschappelijke en van kerkelijk-theologische aard. Zonder te streven naar volledigheid, wil ik in het onderstaande een overzicht geven van deze factoren, die beschouwd kunnen worden als bijdrage tot de groeiende maatschappelijk-diaconale oriëntatie van een aantal vrijwi lligersacti viteiten in de lokale geloofsgemeenschap. Maatschappelijk gezien is een van de belangrijkste ontwikkelingen na de laatste wereldoorlog: de toenemende internationale relaties tussen resp. de groeiende onderlinge afhankelijkheid van landen en groepen van landen. Zonder te overdrijven kan men stellen, dat onze samenleving bezig is een mondiale samenleving te worden54. Niet alleen de immens toegenomen mogelijkheden van de moderne communicatiemiddelen hebben daartoe bijgedragen, maar ook de enorme expansie van internationale contacten op het gebied van politiek, cultuur, handel, toerisme, industrie en wetenschap. Het besef, dat onze samenleving steeds meer een mondiaal karakter krijgt, heeft ook geleid tot het inzicht dat de internationale structuren en overlegorganen (denk bv. aan de EEG, de NAVO, het Warschaupact, de OPEC, de VN met hun wijdvertakte en veelsoortige organisaties) alsmede de wereldwijde vertakkingen van handel en industrie (de multinationals) een voortdurende invloed uitoefenen op de concrete gestalte van de vele (nationale) samenlevingen en daarmee op de specifieke leefsituatie van alle mensen. Het is onmogelijk geworden om problemen als honger, armoede, ziekte, analfabetisme en werkloosheid, en 54
Vgl. hiervoor Die Diakonie der Kirche in der gegenwärtigen Gesellschaft. Beitrag zu der Weltkonferenz für Kirche und Gesellschaft 1966, herausgegeben von der Abteilung für zwischenkirchliche Hilfe, Flüchtlings- und Weltdienst des Ökumenischen Rates der Kirchen, Berlin 1965, vooral p. 19-25 (“Kennzeiche n der entstehe nden weltweiten Ge sellschaft”).
1 Situatieschets en probleemstelling
42
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
vraagstukken van gerechtigheid, oorlog en vrede louter te beschouwen als problemen van een nationale samenleving. De schrijnende tegenstelling tussen Noord en Zuid, meer nog dan die tussen Oost en West, blijkt het gevolg te zijn van een politiek en economisch krachtenspel dat de competentie van een nationale samenleving reeds lang en in verregaande mate te boven gaat. Deze tegenstelling is des te schri jnender, omdat de mensheid in principe de (technische) mogelijkheid heeft om bv. het hongerprobleem uit de wereld te helpen, maar de bereidheid daartoe niet kan opbrengen vanwege de economische, politieke en militaire “belangen” die hierbij in het geding zouden zijn. De tendens tot “mondialisering van de samenleving” heeft bij velen de overtuiging doen post vatten, dat bv. de vraagstukken van gerechtigheid en vrede alleen dan adequaat beantwoord kunnen worden, wanneer ze in internationaal verband benaderd worden. Deze overtuiging leeft ni et alleen in kringen van politici en diplomaten, maar begint ook steeds meer door te dringen in allerlei lokale werk- en actiegroepen. Op het ni veau van het parochiële vrijwilligerswerk tekent deze tendens zich bv. af in de ontwikkeling van “missiegroepenoude-stijl” tot zgn. M.O.V.-groepen (waarin de vraagstukken van Missie, Ontwikkelingssamenwerking en Vrede als een integraal geheel worden opgevat), maar ook in het toenemende aantal werkgroepen Kerk en Samenleving, of in de kritische opstelling van de alternatieve Limburgse missieorganisati e, die haar activiteiten ontplooit onder de naam “Bureau voor Internationale Solidariteit” (BIS). Ook op kerkelijk en theologisch gebied hebben zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan, die hebben bijgedragen tot een toenemende mate van maatschappelijk-diaconaal handelen vanuit de (lokale) geloofsgemeenschap. Als een van de bel angrijkste moet hier het groeiende theologische inzicht worden genoemd, dat de kerk haar taak slechts kan vervullen in de wereld, d.w.z. door zich concreet te engageren met de actuele problemen van onze tijd. Daarbij wordt het steeds duidelijker, dat het vraagstuk van de sociale gerechtigheid het kernstuk vormt van de complexe problematiek die in onze dagen de mensheid in beslag neemt, zowel nationaal en internationaal alsook op het regionale en lokale niveau. Het streven naar gerechtigheid is niet het specifiek eigene van kerken en christenen, maar zij hebben hierin wel een voorgangersrol te vervullen op 1 Situatieschets en probleemstelling
43
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
grond van de hun toevertrouwde opdracht om de komst van het Rijk Gods onder de mensen te verkondigen in woord en daad. Een andere, hiermee samenhangende ontwikkeling, die m.i. heeft bijgedragen tot de uitbouw van de maatschappelijke diaconie, is het i n toenemende mate overschrijden van de confessionele grenzen tussen kerken en christenen. Deze grensoverschrijdingen hebben het mogelijk gemaakt, dat bv. christenen van katholieke huize inzi cht hebben gekregen in de vormen en achtergronden van het concrete sociale engagement van de Wereldraad van Kerken, die zich naar mijn idee op dit punt in een verder gevorderd stadium bevindt dan de Katholieke Kerk. Denk bv. aan het anti-racisme-programma of aan het voortdurende en duidelijke protest tegen de apartheidspolitiek in Zuid-Afrika. Met haar oproep tot concrete sociale gerechtigheid wijst de oecumenische beweging ook katholieke christenen op de onontkoombaarhei d van sociaal engagement en maatschappelijke diaconie. De vraag die ons in deze paragraaf heeft bezig gehouden, betrof de historische achtergronden van d feitelijke situatie, dat in het parochiële vrijwilli gerswerk mensen meer werkzaam zijn in de charitatieve sector dan op het maatschappelijke terrein: welke historische en maatschappelijk bepaalde motieven hebben bijgedragen tot deze situatie? Gedwongen door het beperkte kader van dit hoofdstuk en vanwege het ontbreken van adequate onderzoeksresultaten, heb ik deze achtergronden tamelijk summier weergegeven. Niettemin meen ik dat de huidige situatie van het diaconale handelen in de lokale geloofsgemeenschap grofweg verklaarbaar is uit twee factoren: enerzijds is de charitatieve diaconie beïnvloed door de nawerking van het burgerlijk denken m.b.t. de armenzorg, waarin immers groot belang werd gehecht aan een zekere mate van superioriteit en aan de sociale status van de vrijwilliger, en anderzijds is de ontwikkeling van de maatschappelijke diaconie van vrij recente datum als gevolg van het groeiende bewustzijn van “mondialisering van de samenleving” en als gevolg van het toenemende besef dat de kerk haar opdracht slechts kan vervullen door zich concreet met de noden van deze wereld te engageren. De spanningsverhouding tussen maatschappelijke en charitatieve diaconie, zoals ik die in de voorafgaande paragraaf heb geschetst, 1 Situatieschets en probleemstelling
44
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
blijkt dus vanuit sociaal-historisch perspectief bevestigd te kunnen worden. Hoe de “eigenlijke” verhouding tussen het charitatief- en het maatschappelijk-diaconale handelen gestalte dient te krijgen, zal in de volgende hoofdstukken aan de orde zijn.
1.6 Probleemstelling en opzet van het onderzoek In de voorafgaande paragrafen zijn de grondslagen gel egd voor het verdere verloop van dit onderzoek naar de verhouding tussen maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente. De derde paragraaf gaf een schets van de geringe plaats die de diaconie inneemt in het feitelijk functioneren van de geloofsgemeenschap; daar heb ik ook gewezen op de noodzaak van onderzoek naar de diaconale taak van de kerk. In de vierde paragraaf is gewezen op de fundamentele eenheid en het functionele onderscheid van charitatieve en maatschappelijke diaconie. Ook heb ik laten zien, dat deze verhouding zich in de lokale geloofsgemeenschap manifesteert als een spanningsverhouding: de parochiële vrijwilli gersarbeid (als representatief voor de mate waarin aandacht wordt geschonken aan de charitatieve dan wel maatschappelijke diaconie) wordt m.n. verricht vanuit charitatief-diaconale invalshoek. In de vorige paragraaf kon deze actuele stand van zaken verklaard worden vanuit een sociaal-historisch perspectief. Met deze discrepantie tussen de feitelijke en de “ideale” verhouding van maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente is de eigenlijke probleemstelling van het onderzoek gegeven. Feitelijk is er sprake van een zekere wanverhouding tussen het charitatief- en het maatschappelijk-diaconale handelen, maar idealiter moeten beide vormen van dienend handelen, hoewel functioneel onderscheiden, een fundamentele eenheid vormen. Het overige deel van deze studie is erop gericht, wegen te vinden om deze discrepantie te minimaliseren, uitlopend op een aantal praktisch-pastorale handreikingen. Maar eerst moet de centrale stelling van het onderzoek (vgl. 1.4.1) bijbel - en fundamentaal-theologisch verantwoord worden in resp. hoofdstuk 2 en 3. Het tweede hoofstuk bevat een bijbeltheologisch onderzoek naar de betekenis en de onderlinge verhouding van de termen “barmhartigheid” en 1 Situatieschets en probleemstelling
45
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
“gerechtigheid”. Deze begrippen zijn reeds genoemd bij de kenschetsing van de vertroostende en de uitdagende kerk; onder 1.2 werd het vermoeden geuit, dat het bijbelse betekenisveld van deze begrippen in meer of mindere mate verschilt van de betekenis die ze in het kader van de genoemde kerkbeelden krijgen. Maar ook om een tweede reden is het nodig, dat de begrippen “barmhartigheid” en “gerechtigheid” op hun bijbelse inhoud onderzocht worden. Uit de intentionele overeenkomst tussen zowel de charitatieve diaconie en het vertroostend-kerkelijk handelen als de maatschappelijke diaconie en het uitdagend-kerkelijke handelen (vgl. 1.4.3) is af te lei den, dat de termen “barmhartigheid” en “gerechtigheid” gebruikt (kunnen) worden om de inhoud van en de motivatie tot charitatief- resp. maatschappelijk-diaconaal handelen uit te werken. Maar dat is alleen mogelijk, wanneer de begrippen op grond van een bijbeltheologisch onderzoek gevrijwaard kunnen worden van hun burgerlijk- of ideologisch-beperkte betekenis. Een derde reden tenslotte om “gerechtigheid” en “barmhartigheid” als bijbelse begrippen nader te onderzoeken is gelegen in mijn vermoeden, dat ze – vanwege hun nauwe verwantschap – de fundamentele eenheid van maatschappelijke en charitatieve diaconie kunnen ondersteunen. In het derde hoofdstuk zal ik de verhouding van maatschappelijke en charitati eve diaconi e aan de orde stellen vanuit een fundamentaal-theologische invalshoek. Daarbij ga ik uit van het concept van de politieke theologie, zoals J.B. Metz dat heeft ontwikkeld. Als belangrijkste reden voor deze keuze wijs ik erop dat Metz, fundamenteler dan welke (westerse) theoloog ook, een krachtig theologisch pleidooi houdt voor het doorbreken van de politieke schijnneutraliteit van de christelijke kerken in de westerse landen. De zgn. politieke onschuld van de kerken i s een vorm van zelfbedrog, die alleen overwonnen kan worden door het christeli jk geloof te articuleren als een maatschappelijke praxis, d.w.z. als een praxis die niet primair uitdrukking is van de private religieuze overtuiging van individuele personen, maar in de eerste plaats van een solidair streven naar gerechtigheid voor allen als teken van de christelijke hoop op de nabije komst van het Rijk Gods. Het lijkt mij mogelijk om vanuit deze optie (en m.b.v. de resultaten van het bijbeltheologisch onderzoek) de maatschappelijke diaconie de plaats te geven die haar toekomt, zonder 1 Situatieschets en probleemstelling
46
Maatschappelijke en charitatieve diaconie in de christelijke gemeente
overigens de fundamentele eenheid van maatschappelijke en charitatieve diaconie te schaden. Deze eenheid kan theologisch verdedigd worden als uitdrukking en concretisering van het gel oof als maatschappelijke praxis. Op grond van deze bijbel- en fundamentaal -theologische resultaten zal ik dan ik hoofdstuk 4 enkele praktische suggesties ontvouwen m.b.t. het pastorale beleid t.a.v. het charitatief- en maatschappelijk-diaconale handelen in de lokale geloofsgemeenschap. Het gaat daarbij vooral om het formuleren van een aantal uitgangs- resp. aandachtspunten bij het opzetten en uitvoeren van diaconale projecten op lokaal niveau.
1 Situatieschets en probleemstelling
47