Monitoring & anticipatie Werkgelegenheid, opleidingen en arbeidsmarktbemiddeling in Brussel
SECTOR
maatschappelijke dienstverlening Actualiteit en perspectieven
Met de steun van het Europees sociaal fonds
Monitoring en anticipatie W ERKGELEGENHEID, OPLEIDING EN ARBEIDSMARKTBEMIDDELING IN BRUSSEL
Sector maatschappelijke dienstverlening: Actualiteit en perspectieven
Oktober 2015
Het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, een dienst binnen Actiris, is opgericht in 1995 en wordt gecofinancierd door het Europees Sociaal Fonds. Momenteel sluit het Observatorium aan bij het
operationeel
programma
2007-2013
Doelstelling
“regionaal
concurrentievermogen
en
werkgelegenheid” van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De taken van het Observatorium bestaan erin de evolutie van de werkgelegenheid en de werkloosheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te bestuderen. Via thematische analyses wordt onderzoek gedaan naar de mutaties en hervormingen die eigen zijn aan de arbeidsmarkt. Directrice-diensthoofd: Monica DE JONGE (nl)
02/505.77.42
[email protected]
02/505.14.54
[email protected]
02/505.78.76
[email protected]
Verantwoordelijke: Stéphane THYS (fr) Medewerkers: Amandine BERTRAND (fr) Mourad DE VILLERS (fr)
02/505.14.14
[email protected]
Marie DOZIN (fr)
02/563.24.35
[email protected]
Jérôme FRANCOIS (fr)
02/505.77.21
[email protected]
Sharon GECZYNSKI (fr)
02/800.42.66
[email protected]
Guillaume JACOMET (fr)
02/505.16.07
[email protected]
The Man LAÏ (fr)
02/505.14.12
[email protected]
Sophie LEMAHIEU (fr)
02/505.77.15
[email protected]
Emmanuelle POTTIER (fr)
02/800.42.62
[email protected]
Khadija SENHADJI (fr)
02/505.77.17
[email protected]
Bénédicte VAN EGEREN (fr)
02/505.15.35
[email protected]
Sandy VAN RECHEM (nl)
02/505.14.56
[email protected]
Xavier BERCKMANS (fr)
02/505.11.49
[email protected]
Lisa VANDEN BERGE (fr)
02/505.14.72
[email protected]
Secretariaat:
Koningsstraat 145 - 1000 Brussel (
[email protected] – website Observatorium www.actiris.be) Verantwoordelijke uitgever: Grégor CHAPELLE, Directeur-generaal van Actiris, Brusselse gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling
MONITORING & ANTICIPATIE
2
Contactpersoon Bénédicte Van Egeren 02/505.15.35
[email protected]
Eindredactie Juli 2015
INHOUDSTAFEL INHOUDSTAFEL .......................................................................................................................................... 4 VOORWOORD ............................................................................................................................................ 5 DEEL 1: BESCHRIJVING VAN DE SECTOR ...................................................................................................... 6 DEEL 2: SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE ..................................................................................................... 7 1.
Profiel van de ondernemingen uit de sector ............................................................................ 7
2.
De arbeid in loondienst in de sector ........................................................................................ 8
3.
De werkaanbiedingen ............................................................................................................ 14
DEEL 3: ONTWIKKELINGEN ....................................................................................................................... 15 1.
Sociodemografische ontwikkelingen ..................................................................................... 15
2.
Socio-economische ontwikkelingen....................................................................................... 19
3.
Maatschappelijke – sociologische ontwikkelingen ................................................................ 19
4.
Technologische ontwikkelingen ............................................................................................. 20
5.
Reglementaire – institutionele ontwikkelingen ...................................................................... 22
6.
Evolutie van de concurrentiële situatie .................................................................................. 23
7.
Welke toekomstscenario’s? ................................................................................................... 24
DEEL 4: CARTOGRAFIE VAN DE BEROEPEN ................................................................................................ 26 1.
Inventaris en beknopte definities van de beroepen uit de maatschappelijke dienstverlening....................................................................................................................... 26
2.
Analyse van de vraag naar en het aanbod van arbeidskrachten .......................................... 29
3.
Spanningen op de arbeidsmarkt............................................................................................ 35
DEEL 5: OPLEIDING VAN DE ARBEIDSRESERVE ........................................................................................... 38 1.
Het opleidingsaanbod via het onderwijs ................................................................................ 38
2.
Het aanbod voortgezette opleidingen .................................................................................... 42
3.
Vormingstraject vs. tekort aan arbeidskrachten .................................................................... 43
BESLUIT .................................................................................................................................................. 44 BIBLIOGRAFIE .......................................................................................................................................... 48
VOORWOORD In het kader van de Brusselse New Deal (Pact voor een Duurzame Stedelijke Groei), thans Strategie 2025, hebben de sociale partners en de Brusselse regering aan het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, een dienst binnen Actiris, de leiding toevertrouwd over de werkzaamheden om een tool te creëren voor het monitoren van de beroepen en het anticiperen op de behoeften inzake werkgelegenheid, opleiding en onderwijs in de sectoren die als prioritair worden beschouwd in het Brusselse Gewest (maatregel 3.5, 5de voorwaarde tot welslagen, instrument 2). Om deze opdrachten tot een goed einde te brengen heeft het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid duurzame partnerships ontwikkeld met de verschillende bevoegde actoren in het gewest: BRUXELLES FORMATION, in het kader van de samenwerkingsakkoorden Actiris/BRUXELLES FORMATION, de VDAB en de FOREM voor het luik opleiding, de Commission Consultative Formation Emploi Enseignement (CCFEE) en het Brussels Nederlandstalig Comité voor Tewerkstelling en Opleiding (BNCTO) voor het luik onderwijs. Deze actoren hebben onder andere meegewerkt aan de realisatie van interviews en hebben een deel van de noodzakelijke gegevens voor de analyses bezorgd. Een eerste resultaat van deze werkzaamheden is de serie Monitoring en Anticipatie van het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid. Deze serie wil alle processen onderzoeken die ertoe leiden dat een sector en de beroepen van deze sector zich vernieuwen, blijven voortbestaan en zich hervormen. Ons onderzoek heeft onder meer betrekking op de kwalificatie en de onderhandelingen hierover, de kwaliteit van de aangeboden arbeidsplaatsen, de praktijken van de werkgevers inzake de organisatie van het werk en de vernieuwing van de arbeidskrachten, het verband tussen de opleiding van jongeren en het productiestelsel. De doelstelling bestaat erin overheids- en privéactoren denkpistes aan te bieden, opdat de beroepsopleiding en de activering van werkzoekenden niet de enige mogelijke oplossingen zouden zijn voor het tekort aan werkkrachten en de hoge werkloosheidsgraad. Op deze manier vullen zij de analyses van de knelpuntberoepen die het Observatorium heeft uitgevoerd aan, door nuances aan te brengen bij de redenen voor de vastgestelde rekruteringsmoeilijkheden.
Grégor Chapelle Directeur-generaal
DEEL 1: BESCHRIJVING VAN DE SECTOR De sector van de gezondheidzorg en maatschappelijke dienstverlening wordt volgens de NACE-BEL1
nomenclatuur van 2008 in drie subsectoren onderverdeeld. Het gaat hoofdzakelijk om medische en 2
paramedische zorgverlening verstrekt in ziekenhuizen of andere gespecialiseerde instellingen , 3
4
medische en sociale zorgen en activiteiten met huisvesting en de maatschappelijke dienstverlening . Deze NACE-BEL-subsectoren definiëren de specifieke activiteiten die door een onderneming in hoofdberoep worden uitgeoefend. Deze sector creëert zeer veel tewerkstelling in het Brussels Gewest, en staat op de tweede plaats, na de overheidssector. Bovendien speelt de gezondheidssector een belangrijke rol in Brussel, aangezien de meerderheid van de tewerkgestelden Brusselaars zijn (60%). In vergelijking met alle sectoren werken er meer hooggeschoolden in deze sector. In sommige subsectoren vinden we echter ook laaggeschoolde profielen die ingevuld moeten worden (onder meer in de kinderopvang). De werkgelegenheid in deze sector, ten slotte, is in het verleden aanzienlijk gestegen. Het lijkt erop dat deze tendens de komende jaren zal aanhouden. De belangrijkste redenen hiervoor zijn de huidige en toekomstige demografische ontwikkelingen, de toenemende armoede, een stijging van bepaalde pathologieën en het nog steeds groeiende aantal vrouwen op de arbeidsmarkt. 5
Deze focus richt zich hoofdzakelijk op de maatschappelijke dienstverlening . Wat er precies met “maatschappelijke dienstverlening” wordt bedoeld, is afhankelijk van het klasseersysteem waarnaar men verwijst (de politieke bevoegdheidsdomeinen, de studierichtingen, de paritaire comités enz.).
Hier wordt de maatschappelijke dienstverlening gedefinieerd door de NACE-code van de onderneming. Het gaat om activiteiten met betrekking tot persoonsgebonden aangelegenheden die doorgaans aan de gemeenschappen zijn toegewezen (hulp aan personen met een handicap, het beleid rond maatschappelijke hulp, het beleid rond de derde leeftijd, de opvang en de integratie van migranten). Sommige poliklinische diensten (mentale gezondheidszorgen, hulpverlening voor verslaafden
enz.)
behoren
tot
de
maatschappelijke
dienstverlening,
in
tegenstelling
tot
ziekenhuiszorgen. Ook de socioprofessionele inschakeling (ISPI en Missions locales) valt onder de sector van de maatschappelijke dienstverlening, net als een beperkt aantal activiteiten uit het paritair comité van de socioculturele sector (o.a. de organisaties voor ontwikkelingssamenwerking). Voor de rest van deze tekst onthouden we dat de sector in twee subsectoren onderverdeeld kan worden: de medische maatschappelijke dienstverlening met huisvesting en de maatschappelijke dienstverlening 6
zonder huisvesting, die elk ook in subsectoren onderverdeeld zijn (zie Bijlage I) .
1
We vermelden de volgende codes wanneer we de drie subsectoren volgens de NACE-BEL-nomenclatuur 2008 bespreken: 86, 87, 88. Deze codes behoren tot “sector Q menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening”. Deze sector omvat noch de administratieve activiteiten van de OCMW’s, noch de administratie i.v.m. de verplichte sociale zekerheid (die deel uitmaken van de sector openbaar bestuur). 2 Menselijke gezondheidszorg (86) 3 Maatschappelijke dienstverlening met huisvesting (87) 4 Maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting (88) 5 Het gedeelte menselijke gezondheidszorg, gezondheidszorgen, dat tot NACE 86 behoort, zal in een volgende focus worden besproken. 6 Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, “Maatschappelijke dienstverlening: De kwaliteit van de tewerkstelling onderzocht volgens loon en geslacht” in “Gekruiste blikken. Brussels armoederapport 2014”, Brussel, 2015, p. 33.
MONITORING & ANTICIPATIE
6
DEEL 2: SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE Het Brussels Gewest bezit enkele van de beste gezondheidsinstellingen, alsook een aantal gerenommeerde universitaire ziekenhuizen en gespecialiseerde instellingen. De gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening zijn een onontbeerlijke sector. Niet alleen omdat een groot deel van de bevolking ouder wordt en dus steeds meer deze diensten nodig heeft, maar ook omdat de behoefte aan instellingen en professionals stijgt wegens de demografische groei. De sector staat op de tweede plaats van alle sectoren die de meeste arbeidsplaatsen in Brussel tellen. De betrekkingen zijn bovendien niet delokaliseerbaar, waardoor ze voor heel wat werkgelegenheid voor de Brusselaars zorgen. Deze specifieke eigenschap is een troef voor de ontwikkeling van het gewestelijk tewerkstellingsbeleid. De vooruitgang van de nieuwe technologieën zorgt voor nieuwe uitdagingen op het vlak van tewerkstelling en opleiding, en dit zowel voor de voortgezette opleidingen als voor de opleidingen voor de opkomende beroepen van de sector.
1. Profiel van de ondernemingen uit de sector 1.1 Weinig nieuwe zelfstandigen (RSVZ) in de sector … In de loop van 2012 zijn in België om en bij de 85.300 personen met een nieuwe activiteit als zelfstandige gestart. De sector van de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke 7
dienstverlening (sector Q) is goed voor 2.700 “starters ”, of 3% van de nieuwe zelfstandigen. Het zijn voornamelijk huisartsen, specialisten en tandartsen die zich als zelfstandige vestigen in de sector van de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening. Het aandeel starters in deze sector ligt in het Brussels Gewest met 3% op hetzelfde niveau als voor heel België. Het gewicht van de Brusselse zelfstandigen in de sector gezondheidszorg bedraagt 14%. Het aandeel Brusselse zelfstandigen voor alle sectoren samen ligt op 16%. Ook al is het aantal faillissementen in deze sector niet erg talrijk in vergelijking met het aantal falingen waarmee Brussel en de andere gewesten geconfronteerd worden, ze komen wel degelijk voor. Zo werden in 2012 in het Brussels Gewest 2.200 gevallen van failliet opgetekend. De sector van de menselijke gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening vertegenwoordigt hierin echter slechts 1%. Dit getal ligt iets hoger dan in de andere twee gewesten.
1.2 … en veel kleine en middelgrote ondernemingen (RSZ) Brussel telt 34.800 instellingen met bezoldigd personeel. De verdeling van de 2.300 instellingen uit de sector van de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening (6% van het totale aantal Brusselse instellingen) volgens de subsectoren ziet er als volgt uit: 7
40% van de instellingen is actief in de gezondheidszorg;
Starter: persoon die met een activiteit als zelfstandige van start gaat. Stopper: persoon die een activiteit als zelfstandige stopzet.
7
SECTOR MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING: ACTUALITEIT EN PERSPECTIEVEN
60% van de instellingen is actief in de maatschappelijke dienstverlening.
Deze 2.300 instellingen kunnen zowel universitaire ziekenhuizen zijn als bedrijven voor aangepast werk, zowel grote instellingen als micro-ondernemingen. Naargelang de instelling kunnen ook verschillen optreden op het vlak van kwalificatie en de vereiste scholingsgraad voor de betrekkingen. Ten slotte tekenen zich tevens geografische verschillen af. De meeste instellingen uit de openbare sector zijn actief in de maatschappelijke dienstverlening. Dit 8
betekent niet noodzakelijk dat het om grote structuren met veel personeelsleden gaat . Wanneer we kijken naar de grootte van de instellingen in de sector van de gezondheidszorg, blijkt dat bijna drie vierde maximum 5 werknemers telt. 70% van de instellingen actief in de maatschappelijke dienstverlening stelt niet meer dan 20 personen te werk.
2. De arbeid in loondienst in de sector 2.1 Tweede grootste sector qua aantal arbeidsplaatsen op gewestelijk niveau 9
De interne werkgelegenheid in het Brussels Gewest bedraagt 721.500 arbeidsplaatsen en telt 35.000 vestigingen, wat neerkomt op 16,5% van de nationale werkgelegenheid. De Brusselse sector van de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening maakt 10% uit van de gewestelijke werkgelegenheid (hetzij 69.000 arbeidsplaatsen, loontrekkenden en zelfstandigen samen, en 2.300 vestigingen). De sector bekleedt hiermee de tweede plaats in termen van werkgelegenheid in Brussel. In de andere gewesten is de sector nog iets belangrijker dan in Brussel: in Vlaanderen en Wallonië is dat 16% van de gewestelijke werkgelegenheid. De sector van de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening kent niet zo’n groot uitgaand pendelverkeer. De Brusselaars die in deze sector actief zijn, gaan bijna niet in de andere gewesten werken: 93% van de Brusselaars
10
in deze sector werken ook in Brussel, tegenover
83% voor alle sectoren samen. Het aantal Brusselaars dat in de sector van de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening in Brussel is tewerkgesteld, is relatief hoog. Hun aandeel in de werkgelegenheid in 11
deze sector in Brussel is ongeveer 60% van de werknemers . Wat de tewerkstelling van de Brusselaars betreft, komt de sector van de gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening na de horeca en de bouwsector, maar vóór handel en onderwijs. Het (inkomende) pendelverkeer is in Brussel een wijd verspreid fenomeen, ook al vertonen de verschillende activiteitensectoren vrij uiteenlopende cijfers. De laatste drie jaar wordt gemiddeld 51% van de Brusselse arbeidsplaatsen door pendelaars ingenomen. Voor de sector van de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening in zijn geheel situeert zich dit op 41%. Dit aantal is ongeveer hetzelfde voor de subsectoren: het inkomend pendelverkeer bedraagt 42% voor de gezondheidszorg en 41% voor de maatschappelijke dienstverlening.
8 9 10 11
Verpleegkundigen en personeelsleden van verzorgingstehuizen werken vaker in de openbare sector dan de anderen. Interne werkgelegenheid: RSZ + RSVZ 7% van de Brusselaars werkt buiten het Brussels Gewest (3% gaat naar Vlaanderen en 4% naar Wallonië). Volgens de gegevens van de FOD Economie (EAK).
MONITORING & ANTICIPATIE
8
2.2 Overzicht van de arbeid in loondienst Momenteel vertegenwoordigt de sector van de menselijke gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening in Brussel 10%
12
van alle arbeidsplaatsen in loondienst (hetzij 63.500 plaatsen).
Binnen deze sector zijn de arbeidsplaatsen als volgt verdeeld:
53% van de het personeel werkt in de gezondheidszorg;
47% van de het personeel werkt in de maatschappelijke dienstverlening.
In Brussel werken dus 30.000 loontrekkenden in de maatschappelijke dienstverlening, die in zes subsectoren worden onderverdeeld. 2.2.1 De “typische” loontrekkenden uit de sector van de maatschappelijke dienstverlening
De sector van de maatschappelijke dienstverlening in Brussel telt 30.000 arbeidsplaatsen in loondienst, waarvan: -
3/4 door vrouwen wordt bekleed;
-
2/5 tot de overheidssector behoort;
-
1/4 als arbeider;
-
1/5 door werknemers jonger dan 30 jaar wordt bekleed;
-
Bijna 1/2 door hooggeschoolde werknemers en 1/5 door laaggeschoolde werknemers wordt bekleed;
-
2/3 door Brusselaars wordt bekleed.
De loontrekkenden die in de sector van de maatschappelijke dienstverlening werken, kunnen in zes subsectoren worden onderverdeeld. Bijna de helft werkt in de subsector van de sociale interventie (46%) die een grote verscheidenheid aan activiteiten omvat (zie Bijlage I). “De classificatie van de overige activiteiten verloopt volgens een logica die lange tijd aan de basis lag van de ontwikkeling van de sector: de activiteiten worden onderscheiden naargelang de doelgroep waarvoor ze zijn bedoeld. Vandaag lijkt deze classificatie te botsen met een evolutie van de interventiemodaliteiten van de sector van de maatschappelijke dienstverlening die zich toespitst op problemen en niet langer uitsluitend op doelgroepen (advies voor huishoudkunde, advies voor duurzame ontwikkeling, 13
activiteiten in de wijken enz.)” .
12
RSZ, 04/2012, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid. Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, “Maatschappelijke dienstverlening: de kwaliteit van de tewerkstelling onderzocht volgens loon en geslacht”, in “Gekruiste blikken. Brussels armoederapport 2014”, Brussel, 2015, p. 33 – 34.
13
9
SECTOR MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING: ACTUALITEIT EN PERSPECTIEVEN
Grafiek 1: Verdeling van de werknemers volgens de subsectoren van de maatschappelijke dienstverlening in Brussel in 2012
Rust- en verzorgingstehuis
13,1 4,1
Hulp aan gehandicapte personen Rusthuis voor bejaarden
45,9 19,6
Jeugdhulp en opvang van volwassenen Gezinshulp
7,3
Sociale interventie
10,0
Bron: RSZ, Gedecentraliseerde statistieken 2011/04, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
• In Brussel vertegenwoordigen de vrouwen slechts 49% van de arbeid in loondienst. Het personeel dat in de sector van de maatschappelijke dienstverlening werkt, is wel hoofdzakelijk vrouwelijk. Vrouwen vertegenwoordigen 75% van de werknemers in de maatschappelijke dienstverlening, maar de vervrouwelijking varieert sterk van de ene subsector tot de andere. De meest vrouwelijke subsector is deze van de gezinshulp (91%) en de rusthuizen (80%). De sector van de jeugdzorg en de opvang van volwassenen is het meest gemengd, met 66% vrouwen. Tabel 1: Karakteristieken van de arbeid in loondienst in NACE 3 voor de sector van de maatschappelijke dienstverlening % Vrouwen Maatschappelijke dienstverlening
14
% Overheidssector
% Arbeiders
75 %
18 %
24 %
871
Rust- en verzorgingstehuizen
76 %
88 %
25 %
872
Hulp aan personen met een handicap
74 %
2%
4%
873
Rusthuizen voor ouderen
80 %
0%
23 %
879
Jeugdzorg en opvang van volwassenen
66 %
14 %
9%
881
Gezinshulp
91 %
10 %
46 %
889
Sociale interventie
70 %
14 %
25 %
Bron: RSZ, Gedecentraliseerde statistieken 2011/04, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
• De sector van de maatschappelijke dienstverlening bestaat voornamelijk uit “kleine en middelgrote ondernemingen” (maximum 250 werknemers). In Brussel behoort 36% van alle economische activiteit tot de overheidssector. Voor de sector van de maatschappelijke dienstverlening is dat evenwel slechts 18%. De subsector van de rust- en verzorgingstehuizen (verpleegkundigen) is hierop een uitzondering, aangezien 88% tot de overheidssector behoort. 14
NACE-BEL: 87 en 88, nl. de maatschappelijke dienstverlening met huisvesting en de maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting.
MONITORING & ANTICIPATIE
10
• Slechts 20% van de tewerkstelling in het Brussels Gewest is nog weggelegd voor arbeiders. De sector van de maatschappelijke dienstverlening telt 24% arbeiders. In de subsector van de gezinshulp blijft het statuut van arbeider vrij belangrijk: 46% van de loontrekkenden is “arbeider”. • De personen die in Brussel in de sector van de maatschappelijke dienstverlening in loondienst 15
werken, zijn tussen 25 en 50 jaar oud (69%) . In de hele sector is slechts 12% van de werknemers ouder dan 55 jaar. • De sector telt maar weinig werknemers jonger dan 30 jaar, namelijk 20%. Grafiek 2: Verdeling van de werkgelegenheid volgens leeftijd in het Brussels Gewest in 2012 (NACE 3) 35
33 31
30
30
29
31
30
29 29
26
29
26
25
23
23
22
20
27
25
24
29 25
25
24
17 15
14
15
9
7
6
14
13
10
10 5
16
7
6
5
4
3
0 871
872 jonger 25 jaar
873 25-29 jaar
879 30-39 jaar
881 40-49 jaar
889
Totaal 87-88
50 jaar en ouder
Bron: RSZ, berekeningen van het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Aan de basis van deze duidelijke verschillen naargelang de subsector, ligt de aard van het beroep. Sommige beroepen zijn fysiek en/of mentaal veeleisender dan anderen. In de subsector van de gezinshulp en de verpleegkunde, daalt het aantal werknemers hoofdzakelijk vanaf 55 jaar. In de rusthuizen zien we reeds vanaf 40 jaar een geleidelijke daling. • Voor de arbeidsplaatsen in Brussel zijn over het algemeen hogere studies vereist. Wanneer we naar de totale werkgelegenheid kijken, blijkt duidelijk dat het opleidingsniveau in het Brussels Gewest veel hoger ligt dan in de andere twee gewesten. Dit geldt eveneens voor de sector van de maatschappelijke dienstverlening.
15 16
11
Volgens de RSZ-statistieken, zonder PPO 2012/4. Bron: RSZ zonder PPO 2012/4, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid.
SECTOR MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING: ACTUALITEIT EN PERSPECTIEVEN
Grafiek 3: Verdeling van de werkgelegenheid volgens opleidingsniveau
17
en gewest in 2012
18
60 50 40 30 20
34
44 30
21
10
56
50
45 19
42 38
35
28
21
40 38 23
19
16
0 BHG
VG
WG
BHG
Maatschappelijke dienstverlening Laag
VG
WG
Totale werkgelegenheid Middelmatig
Hoog
Bron: FOD Economie – ADSEI (EAK), berekeningen van het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Vlaanderen en Wallonië worden meer dan Brussel gekenmerkt door laag- en middengeschoolde arbeidsplaatsen. Voorts is het interessant om te wijzen op de verschillen binnen de sector van de maatschappelijke
dienstverlening
naargelang
het
gewest.
Brussel
telt
twee
keer
meer
hooggeschoolde dan laaggeschoolde werknemers. Vlaanderen en Wallonië beschikken daarentegen over veel middelmatig geschoolde werknemers.
2.2.2 De arbeidsomstandigheden van de “typische” loontrekkenden uit de sector van de maatschappelijke dienstverlening
Van de 30.000 arbeidsplaatsen in loondienst in de sector van de maatschappelijke dienstverlening zijn: -
9/10 voor onbepaalde duur;
-
bijna 1/2 deeltijds;
-
1/3 met een brutoloon van minder dan €100 per dag.
• Voor alle sectoren samen betreffen 92% van de arbeidsovereenkomsten
19
in het Brussels Gewest
een permanente tewerkstelling. Deze verhouding vinden we ook terug in de sector van de maatschappelijke dienstverlening. Hoewel vrouwen over het algemeen vaker een tijdelijke overeenkomst hebben, geldt dit niet voor de sector van de maatschappelijke dienstverlening. Hier zijn zij licht ondervertegenwoordigd in vergelijking met de mannen (hetzij 8% tegenover 9%).
17
18 19
De opleidingsniveaus zijn onderverdeeld in laag (maximum diploma basisonderwijs, lager secundair onderwijs of diploma behaald in het buitenland), middelmatig (maximum GHSO) en hoog (hoger universitair of niet-universitair onderwijs). Bron: FOD Economie – ADSEI (EAK), berekeningen van het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid. In het Brussels Gewest, volgens de statistieken over de loontrekkenden van de FOD Economie (EAK), gemiddelde 2012-2014.
MONITORING & ANTICIPATIE
12
• Hoewel arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur in de maatschappelijke dienstverlening relatief 20
vaak voorkomen […], is de werktijd wel gefragmenteerder . Het meest voorkomende arbeidsregime in Brussel is de voltijdse tewerkstelling (68%). Voor de sector van de maatschappelijke dienstverlening, liggen de zaken echter iets anders. Het aantal werknemers met een voltijds 21
arbeidsregime is ongeveer even groot als dat van deeltijdse werknemers . In de subsectoren van de rust- en verzorgingstehuizen en de hulp aan personen met een handicap, komt vaker deeltijdse arbeid voor. Hier gaat het namelijk over 60% van de werknemers in loondienst. De sector van de maatschappelijke dienstverlening is in dit opzicht specifiek. Dankzij het gebruik van deeltijdse arbeidsovereenkomsten, kan deze sector zeer flexibel omgaan met de organisatie van de diensten, onder meer voor de vervangingen wegens ziekte, langdurige afwezigheden, verlof enz. Het gebruik van uitzendkrachten blijkt zeer moeilijk te zijn voor deze sector, om wille van de vereisten op het vlak van kennis, beroepservaring enz. Voor deeltijdse werknemers is dat daarentegen geen probleem. Bovendien vormen zij gedeeltelijk een antwoord op bepaalde arbeidsvoorwaarden van de beroepen van deze sector, die fysiek en mentaal belastend zijn (zowel in instellingen met huisvesting, vooral met toezicht en nachtdienst, als in de gespecialiseerde instellingen). Tabel 2: Werktijd in NACE 3 voor de sector van de maatschappelijke dienstverlening % Deeltijds Maatschappelijke dienstverlening 22
% Deeltijds vrouwen
% Deeltijds mannen
47 %
53 %
30 %
Rust- en verzorgingstehuizen Hulp aan personen met een handicap
58 %
60 %
48 %
61 %
64 %
52 %
48 %
51 %
40 %
879
Rusthuizen voor ouderen Jeugdzorg en opvang van volwassenen
41 %
50 %
24 %
881
Gezinshulp
54 %
56 %
28 %
889
Sociale interventie
43 %
52 %
26 %
871 872 873
Bron: RSZ behalve PPO, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Wanneer we de werktijd bekijken naargelang het geslacht van de werknemers, tekenen zich duidelijke verschillen naargelang de subsectoren af. “In de medisch-maatschappelijke sectoren met huisvesting zijn de deeltijdse banen voor mannen en vrouwen niet zo verschillend {…} We kunnen er gemakkelijk van uitgaan dat deeltijdse arbeid een regulerende rol vervult die de organisatie van het werk in cycli vereenvoudigd. In de sectoren zonder huisvesting (en, eigenaardig genoeg, ook in de sector met huisvesting van de jeugdbijstand en de opvang van volwassenen), is deeltijdse arbeid dan weer een 23
vooral vrouwelijke aangelegenheid, die relatief marginaal blijft bij mannen” . Eén vrouw op twee tegenover één man op vier werkt deeltijds. Deeltijdse arbeid lijkt hier vooral een vrouwelijke aangelegenheid, en niet voort te komen uit de vereisten van de arbeidsorganisatie. • Wat de kwaliteit en de omstandigheden van de arbeid betreft, stellen we vast dat er binnen de sector van de maatschappelijke dienstverlening een notoir verschil bestaat op het vlak van verloning. In de
20
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, “Maatschappelijke dienstverlening: De kwaliteit van de tewerkstelling onderzocht volgens loon en geslacht“ in ”Gekruiste blikken. Brussels armoederapport 2014“, Brussel, 2015, p. 34. 21 Volgens de RSZ-statistieken, zonder PPO (provinciale en plaatselijke overheidsdiensten) 2011, werkt 53% voltijds. 22 NACE-BEL: 87 en 88, nl. de maatschappelijke dienstverlening met huisvesting en de maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting. 23 Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, “Maatschappelijke dienstverlening: De kwaliteit van de tewerkstelling onderzocht volgens loon en geslacht“ in ”Gekruiste blikken. Brussels armoederapport 2014“, Brussel, 2015, p. 34.
13
SECTOR MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING: ACTUALITEIT EN PERSPECTIEVEN
sector van de maatschappelijke dienstverlening met huisvesting (codes 871, 872 en 873) liggen de lonen iets hoger dan in de maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting (codes 881 en 882). Tabel 3: Verloning in NACE 3 voor de sector van de maatschappelijke dienstverlening Minder dan € 100
Van € 100 tot € 150
Van € 150 tot € 200
Meer dan € 200
31 %
44 %
15 %
4%
Rust- en verzorgingstehuizen Hulp aan personen met een handicap
17 %
52 %
19 %
6%
15 %
45 %
28 %
7%
20 %
56 %
14 %
3%
879
Rusthuizen voor bejaarden Jeugdzorg en opvang van volwassenen
15 %
56 %
21 %
4%
881
Gezinshulp
44 %
39 %
6%
2%
889
Sociale interventie
40 %
36 %
15 %
4%
Maatschappelijke dienstverlening 871 872 873
24
Bron: RSZ behalve PPO, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
In de sector van de maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting, bevinden de meeste werknemers zich in de middelste loonklasse, met een salaris tussen € 100 en € 150 per dag. De subsector van hulp aan personen met een handicap vertoont de meest gunstige inkomensverdeling. 35% van de loontrekkenden krijgt hier een loon van minstens € 150 per dag. Voor de andere subsectoren bedraagt dit aandeel maximum 25%. In de sector van de medisch-maatschappelijke dienstverlening met huisvesting, tellen de subsectoren van de gezinshulp en de sociale interventie het hoogste percentage lonen lager dan € 100 per dag. In de subsector sociale interventie vinden we het hoogste percentage “lage lonen”. Driekwart van de werknemers verdient hier tussen € 70 en € 90 per dag.
3. De werkaanbiedingen 10% van alle werkaanbiedingen van Actiris heeft betrekking op de sector van de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening. Dankzij de gegevens van de twee andere gewestelijke instellingen voor arbeidsbemiddeling (VDAB en Forem), kunnen we ons een idee vormen 25
van alle werkaanbiedingen voor Brussel . In de loop van 2014 heeft de VDAB iets meer dan 1.200 werkaanbiedingen voor de sector van de gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening in het Brussels Gewest behandeld. De cijfers van de Forem liggen met 150 werkaanbiedingen een stuk lager. Actiris zelf heeft meer dan 2.300 werkaanbiedingen ontvangen. In totaal werden in 2014 voor Brussel dus bijna 3.700 werkaanbiedingen in de sector van de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening geregistreerd. Voor het Brussels grootstedelijk gebied komt het aantal werkaanbiedingen van de VDAB in de buurt van 6.000. Bij de Forem tellen we ongeveer 670 vacatures. Het totaal voor Brussel en de twee Brabantse provincies komt dus op zo’n 9.300 werkaanbiedingen.
24 25
NACE-BEL: 87 en 88, nl. de maatschappelijke dienstverlening met huisvesting en de maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting. Net als de VDAB en de FOREM ontvangt en behandelt Actiris een bepaald aantal werkaanbiedingen. Deze werkaanbiedingen vertegenwoordigen echter verre van het totale aantal werkaanbiedingen op de arbeidsmarkt.
MONITORING & ANTICIPATIE
14
DEEL 3: ONTWIKKELINGEN De sector van de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening is aan veranderingen onderhevig, die onder meer verband houden met de demografische (vergrijzing, verjonging en groei van de bevolking), sociologische, wettelijke, economische en technologische ontwikkelingen. De sector ontwikkelt zich in hoofdzaak in functie van de bevolking en haar behoeften.
1. Sociodemografische ontwikkelingen In 2012 telde Brussel 1.140.000 inwoners verdeeld over de 19 gemeentes van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. 8% van de Brusselse bevolking is jonger dan vier jaar. Dit aandeel ligt hoger dan in de twee andere gewesten. Het aandeel 65-plussers is met 13% het laagste van het land. Deze verdeling van de bevolking naargelang de leeftijd heeft duidelijk invloed op de economische activiteiten van het gewest, en in dit geval op de activiteiten van de sector van de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening. Tabel 4: Verdeling van de bevolking volgens leeftijd en gewest (2012) Brussels Gewest
Vlaams Gewest
Waals Gewest
België
Jonger dan 4 jaar
8%
6%
6%
6%
Jonger dan 20 jaar
25 %
22 %
24 %
23 %
Ouder dan 65 jaar
13 %
19 %
17 %
17 %
Ouder dan 80 jaar
5%
5%
5%
5%
Bron: BISA, berekeningen van het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
De afhankelijkheidscoëfficiënt van ouderen meet de verhouding tussen de bevolking van 65 jaar en ouder en de bevolking tussen 15 en 64 jaar. Uit dit cijfer kunnen we één van de specifieke eigenschappen van het Brussels Gewest afleiden, namelijk dat de vergrijzing hier minder uitgesproken is dan elders. Tussen 1990 en 2008 nam de afhankelijkheidscoëfficiënt in het Brussels Gewest af (van 17% naar 14%) terwijl deze in Vlaanderen is gestegen (van 14% naar 18%). Ook in Wallonië is de bevolking, net als in Vlaanderen, de afgelopen twintig jaar verouderd, zij het iets minder spectaculair (stijging van de coëfficiënt van 15% naar 16%).
1.1 Terwijl België vergrijst … De vergrijzing van de bevolking is onder meer een gevolg van de toegenomen levensverwachting en de daling van het vruchtbaarheidscijfer en is overal in Europa, dus ook bij ons in Vlaanderen en Wallonië, in meer of mindere mate voelbaar. “De Belgische bevolking vergrijst van gemiddeld 41 jaar in 2012 tot 45 jaar in 2060. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest blijft jonger dan de andere gewesten en de vergrijzing is meer uitgesproken in het Vlaams Gewest en de Duitstalige Gemeenschap, terwijl 26
het Waals Gewest zich ergens tussenin bevindt” .
26
15
Federaal Planbureau, Algemene Directie Statistiek en Economische informatie, “Bevolkingsvooruitzichten 2012-2060”, mei 2013, p. 19.
SECTOR MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING: ACTUALITEIT EN PERSPECTIEVEN
Grafiek 4: Evolutie van de gemiddelde leeftijd van de bevolking naargelang het gewest (1990-2010)
42
41,6
41 40
40,8
40,4 39,4
39 37,8
38
38,1
38,1
38,2
37 36 35 BHG
VG
WG 1990
BE
2010
Bron: FOD Economie (Dienst Bevolking), berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid 27
Er bestaan twee soorten vergrijzing : de vergrijzing van bovenaf (langere levensverwachting), en de vergrijzing van onderaf. Deze laatste houdt verband met het ouder worden van de babyboomers en de emigratie van jongeren. In de meeste Europese landen speelt de vergrijzing van bovenaf de grootste rol. De oorzaken van de huidige demografische veranderingen zijn de gestegen levensverwachting (deze is sinds 1960 gemiddeld met 8 jaar gestegen) en een aanhoudend laag geboortecijfer. Dit laatste fenomeen kan onder meer worden verklaard doordat ouders op latere leeftijd hun eerste kind krijgen (andere levensstijl), door een evolutie van de studiekeuzes en de langere duur van deze studies, door een moeilijkere en minder stabiele socioprofessionele inschakeling, door de huisvestingskosten enz. Volgens het Federaal Planbureau en de Algemene Directie Statistiek werd voor de periode 2010-2011 in alle gewesten een daling van het vruchtbaarheidscijfer vastgesteld, die voornamelijk aan de hardnekkige economische crisis te wijten lijkt. De daling van de vruchtbaarheid is in het Brussels Gewest uitgesprokener dan elders en treft vooral personen met een buitenlandse nationaliteit. De vergrijzing van de bevolking staat tevens synoniem voor creatie van tewerkstelling. Hoe hoger het aantal oudere personen, hoe meer behoefte er immers ontstaat aan specifieke zorgen. Dat is de reden waarom de werkgelegenheid in de sector diensten aan personen zal toenemen.
1.2 … verjongt Brussel Terwijl België, net als Europa in het algemeen, gekenmerkt wordt door een verouderende bevolking, blijft de gemiddelde leeftijd in Brussel in tegenstelling tot de twee andere gewesten dalen. De toename van actieve vrouwen (die reeds enkele jaren aan de gang is), een aanhoudend hoog geboortecijfer en het feit dat de meeste koppels verplicht zijn allebei voltijds te werken, versterken de behoeften aan personeel in bepaalde subsectoren van de maatschappelijke dienstverlening, zoals de sociale interventie. In het bijzonder de diensten gewijd aan jongeren krijgen steeds meer mensen over de 27
Pour la solidarité, “Vieillissement actif et solidarité intergénérationnelle : constats, enjeux et perspectives.“, Brussel, maart 2011, p. 13-14.
MONITORING & ANTICIPATIE
16
vloer. Bijgevolg moet het dienstenaanbod in de crèches, de jeugdzorg en de scholen worden aangepast en moet op deze reeds actieve ontwikkeling worden geanticipeerd. Hierbij spreken we niet eens over de noden van de eenoudergezinnen. Zoals we in het onderstaande punt “vooruitzichten” duidelijker zullen zien, lijkt het nu reeds belangrijk dat in Brussel de nadruk wordt gelegd op de oprichting van infrastructuren en de creatie van werkgelegenheid in de crèches en de scholen. Hoewel rusthuizen ook in Brussel hun nut hebben, is dit hier minder het geval dan in de andere gewesten. In Brussel bestaan immers meer mogelijkheden om thuis zijn oude dag door te brengen, waardoor er minder een beroep op diensten met huisvesting gedaan moet worden. Dit is onder meer het gevolg van de typische eigenschappen van een stad en de nabijheid van diensten (winkels, verzorging enz.). Ook al wordt de Brusselse bevolking jonger, de noden van de stad houden niet op bij diensten voor jongeren. Ook behoeften op het vlak van gezondheid, meer bepaald de mentale gezondheid, zullen zich doen voelen. Vooral personen op beroepsactieve leeftijd zullen hiermee te maken krijgen. Door stress en angst, die onder meer verband houden met de werksituatie en/of de socio-economische situatie, zal er meer behoefte ontstaan om vaker en regelmatiger professionals uit de gezondheidssector te raadplegen, met name in Brussel.
1.3 Demografische vooruitzichten en de toekomstige personeelsbehoeften in de sector Het ziet er niet naar uit dat de constante bevolkingsgroei sinds de jaren 90 tegen 2020 tot een einde zal komen, zelfs niet tegen 2060. Tot 2020 zal de bevolking onbetwistbaar blijven toenemen. Ook al zal de groei minder groot zijn ten opzichte van de toename gedurende het laatste decennium, deze blijft nog steeds aanzienlijk (11% voor Brussel). Tabel 5: Bevolkingsevolutie en –vooruitzichten tegen 2020 Evolutie 2002-2012
Brussels Gewest 16 %
Vlaams Gewest 6%
Waals Gewest 6%
Verwachting 2012-2020
11 %
5%
5%
België 7% 5%
Bron: BISA, berekeningen van het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
Naargelang de demografische ontwikkeling kunnen we de volgende sectorale impact op de arbeidsmarkt verwachten:
verjonging van de bevolking: kinderopvang, buitenschoolse lessen en buitenschoolse opvang;
vergrijzing van de bevolking: gezondheid, maatschappelijke dienstverlening en buurtdiensten.
Deze ontwikkelingen zullen een doorslaggevende invloed uitoefenen op de subsectoren die nu al aanwervingsmoeilijkheden kennen. In haar “Analyse des déterminants du chômage urbain et politique de rééquilibrage entre l’offre et la demande de travail en Région de Bruxelles-Capitale” tracht Marion Englert een kwantitatief overzicht te geven van de toekomstige tewerkstellingsbehoeften in de sectoren die zeer afhankelijk zijn van de demografische ontwikkelingen in het Brussels Gewest. Ze heeft het meer specifiek over de kwantitatieve personeelsbehoeften in de kinderopvangstructuren en het onderwijs, alsook in de rusthuizen voor ouderen. Voor onderhavige sectorale studie gebruiken we enkel de behoefteanalyse voor de kinderopvangstructuren en de rusthuizen voor ouderen.
17
SECTOR MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING: ACTUALITEIT EN PERSPECTIEVEN
In de onderstaande tabel worden drie mogelijk scenario’s voor de toekomstige ontwikkelingen samengevat. Het gaat om schattingen van het BISA , het Federaal Planbureau (FPB) en de FOD Economie (ADSEI) en de Association pour le Développement de la Recherche appliquée en Sciences 28
sociales (ADRASS), die zijn overgenomen uit de Dulbea Working Paper . Tabel 6: Evolutie van het aantal te creëren arbeidsplaatsen tegen 2020 Bevolkingsevolutie
Aantal te creëren arbeidsplaatsen naargelang het scenario Crèches en kinderdagverblijven Verzorgingstehuizen (ouderen)
BISA
141.000
1.016
FPB - ADSEI
181.000
1.310
330
ADRASS
240.000
2.145
2.075
678
Bron: DULBEA
Dat de bevolking zal toenemen, ongeacht het scenario, valt niet te ontkennen. De omvang van de groei is echter telkens verschillend. Op basis van deze verwachtingen is het niettemin aan te raden om tegen 2020 tussen de 1.700 en 4.200 betrekkingen te creëren in de sectoren van de kinderopvang en de verzorgingstehuizen voor ouderen.
29
Het aantal personen dat gezondheidszorgen en maatschappelijke dienstverlening nodig heeft, stijgt aan beide kanten van de leeftijdspiramide: zowel bij bejaarden als bij jongeren (kinderen en adolescenten). Deze stijging zal onmiddellijk invloed hebben op bepaalde activiteiten uit de gezondheidssector
(gezondheidszorgen
en
ziekenhuiskundige
zorgen),
maar
ook
uit
de
maatschappelijke dienstverlening (kinderverzorging, thuisopvang enz.). In Brussel zijn de noden met betrekking tot maatschappelijke dienstverlening groter. De behoeften op het vlak van menselijke gezondheidszorg vinden we vooral in de andere twee gewesten. Deze vaststelling is een rechtstreeks gevolg van het wisselende ritme waaraan de Belgische bevolking veroudert. Het KCE, Kenniscentrum – Centre d’Expertise, illustreert deze uiteenlopende toename aan de hand van het aantal bijkomende bedden (in de ziekenhuizen en de rust- en verzorgingshuizen) tegen 2025. “De stijging is ongelijk verspreid over de provincies of delen van provincies. In enkele provincies treden er zeer sterke stijgingen op en in andere zijn er beperkte stijgingen van minder dan 30
25%. Anderzijds wordt een daling geprojecteerd voor Brussel” . Het is moeilijk om zich eenduidig uit te spreken over de omvang van de ontwikkeling van de thuiszorg. “De verwachte vergrijzing van de bevolking zal niet alleen het gebruik van residentiële zorg doen toenemen, maar zal ook aanzienlijke toenemende druk veroorzaken op de vraag naar thuiszorg. Aan beide uitdagingen zal moeilijk het hoofd geboden kunnen worden, zelfs zonder de bijkomende druk 31
afkomstig vanwege de beleidswens patiënten langer thuis te laten blijven” . “Het aantal personen van 85 jaar of ouder zal slechts aanzienlijk beginnen toenemen na 2030, wanneer de eerste leden van de babyboomgeneratie die leeftijd zullen bereikt hebben. Personen in 32
die leeftijdsgroep zijn de dominante gebruikers van LDZ (langdurige zorg)” . 28
29
30
31 32
Englert M., Plasman R., “Evaluation du nombre d’emplois à créer à l’horizon 2020 dans les secteurs fortement liés aux évolutions démographiques en Région de Bruxelles-Capitale”, Working paper Dulbea, Research series, n° 12-04.RS, juni 2012. Deze uiteenlopende ramingen vragen evenwel enige voorzichtigheid bij het interpreteren van de demografische vooruitzichten in het algemeen. Van den Bosch K, Willemé P, Geerts J, Breda J, Peeters S, Van De Sande S, Vrijens F, Van de Voorde C, Stordeur S., Toekomstige behoefte aan residentiële ouderenzorg in België: projecties 2011 – 2025. Health Services Research (HSR). Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2011. KCE Reports 167B. Op cit. Van den Bosch K, Willemé P, Geerts J, Breda J, Peeters S, Van De Sande S, Vrijens F, Van de Voorde C, Stordeur S., Toekomstige behoefte aan residentiële ouderenzorg in België: projecties 2011 – 2025. Health Services Research (HSR). Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2011. KCE Reports 167B.
MONITORING & ANTICIPATIE
18
Samengevat blijkt uit dit demografische luik dat de vergrijzing en de verjonging een onontkenbare impact op de sector van de menselijke gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening hebben. Het belangrijkste gevolg is een grotere behoefte aan personeel, met een dienstenaanbod dat momenteel onvoldoende is, vooral op het vlak van kinderopvang. Ook met betrekking tot de zorg voor ouderen is er een behoefte aan personeel, maar in mindere mate, of toch in het Brussels Gewest, als we de vooruitzichten van het ADRASS mogen geloven.
2. Socio-economische ontwikkelingen Hoewel de sector van de gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening hoofdzakelijk evolueert op het ritme van de demografische ontwikkelingen en de noden van de bevolking, laat ook de economische crisis zijn sporen na. De gangbare opvatting dat de sector niet te lijden zou hebben 33
van de meest recente conjuncturele spanningen, klopt niet . Enerzijds
stelt
de
bevolking
bepaalde
gezondheidszorgen
uit
tot
later.
“Volgens
de
gezondheidsenquête via interview (HIS) is het percentage uitgestelde verzorging om financiële redenen hoog: 14% van de Belgische bevolking geeft aan verzorging uit te stellen omwille van 34
financiële redenen. Dit percentage is zelfs 26% in Brussel” . Binnen de familie zelf wordt een informeel systeem op touw gezet voor de verzorging van zijn naasten, ter vervanging van sommige betalende diensten. Het gaat hierbij vooral om taken die thuis uitgevoerd kunnen worden (gezinshulp, thuishulp, ziekenoppas enz.). Dankzij deze alternatieve oplossingen hoeft er niet meer, of alleszins in mindere mate, een beroep op bepaalde diensten gedaan te worden, en kan de gebruiker zo de kosten drukken.
2.1 De economische vooruitzichten voor de sector volgens het BISA en het FPB … Ondanks de verslapping van de economische bedrijvigheid, die sinds 2011 werd opgetekend en zich in 2012 heeft voortgezet, is de sector van de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening één van de weinige sectoren die op een duidelijke manier heeft bijgedragen tot de economische groei in Brussel. De groeiperspectieven voor de gezondheidssector voor de periode 2012-2018
35
bedragen bovendien
2%, terwijl alle gewestelijke activiteiten samen tegen 2018 met slechts 1% zullen toenemen. Doordat de ontwikkeling van de gezondheidssector en de maatschappelijke dienstverlening afhankelijk is van overheidsfinanciering, blijft als enige vraag of dit een rem of eerder een stimulans voor de toekomstige werkgelegenheid in de sector zal zijn.
3. Maatschappelijke – sociologische ontwikkelingen We stellen steeds vaker het concept “defamiliarisering” vast, of het “overgangsproces tussen de invulling van sociale noden door familieleden naar een invulling door instellingen en externe 36
personen” . 33 34 35 36
19
In het gedeelte met betrekking tot de werkgelegenheid hebben we gezien dat deze in zeker mate door de economische crisis werd getroffen. RIZIV, “Performantie van huisartsgeneeskunde. Een check-up.“, Brussel, 2013, p. 11. BISA , “Economische activiteit in Brussel: welke evolutie op middellange termijn“, Focus 1, december 2013. Pour la solidarité, “Services de proximité & nouvelles technologies : une union prometteuse pour l’économie plurielle“, Brussel, september 2012, p. 14.
SECTOR MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING: ACTUALITEIT EN PERSPECTIEVEN
Dit fenomeen kan onder meer verklaard worden door het groeiend belang van de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt. Ook de geografische mobiliteit speelt een rol. Deze mobiliteit wordt steeds frequenter en zorgt voor een geografische afstand tussen familieleden, die van tijdelijke aard of definitief kan zijn. De steun van de familie en de alternatieven die de familie biedt voor de kinderopvang worden hier rechtstreeks door beïnvloed. Er wordt dus steeds vaker een beroep op alternatieve diensten gedaan om dit probleem op te lossen. Deze vaststelling geldt voornamelijk voor de middenklassen en/of hogere klassen (braindrain). Zich losmaken van bepaalde familiale taken heeft ook invloed op de frequentie waarmee men een beroep doet op kinderopvang en op diensten aan personen of nabijheidsdiensten. Natuurlijk blijven bepaalde factoren, zoals het economische aspect, een doorslaggevende rol hebben bij de beslissing om van deze diensten gebruik te maken. Ook al worden sommige diensten door de overheid gesubsidieerd, ook het inkomen bepaalt mee of er een beroep op dit soort bijstand of op een organisatie wordt gedaan in plaats van de familie in te schakelen. Het gaat met andere woorden om formele zorgen tegenover informele zorgen (door familie en/of vrienden). De destabilisering en verarming van een deel van de bevolking kunnen verklaren waarom er vaker gebruik van bepaalde maatschappelijke diensten wordt gemaakt. De moeilijkheden die deze mensen ondervinden (economische, sociale, psychologische en culturele problemen) zijn hiervoor de belangrijkste redenen. Het kortere verblijf in het ziekenhuis en de wens om zo lang mogelijk thuis te blijven, betekenen dat er vaker en meer gebruik gemaakt wordt van buurtdiensten en/of thuishulp. Ten slotte proberen sommige personen te vermijden om een beroep op deze diensten te doen om religieuze, culturele en/of taalkundige redenen. De dienstverlening moet dus ook worden aangepast aan de vele veranderingen van de gebruikers ervan, alsook aan de verschillen die we in de praktijk zullen tegenkomen. De al dan niet heterogene samenstelling van een bepaald gebied zou de vraag en het aanbod van diensten in de sector gevoelig kunnen doen veranderen.
4. Technologische ontwikkelingen Technologie maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk. We kunnen deze in twee groepen opdelen:
technologie die de vraag naar werknemers in de sector van de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening stimuleert;
technologie die in de plaats van de werknemers komt.
Of met andere woorden, technologie die de ontwikkeling en verbetering van de dienstverlening mogelijk maakt zonder de werkgelegenheid in de sector te beïnvloeden (diagnosetools) versus technologie die de werknemers geleidelijk aan vervangt (ICT, bewakings- en beveiligingsmateriaal enz.). Het gebruik van nieuwe technologie verschilt bovendien naargelang de sector waarvoor ze zijn bedoeld: de gezondheidssector of de sector van de maatschappelijke dienstverlening (onder meer de buurtdiensten).
MONITORING & ANTICIPATIE
20
De technologische evoluties voor de gezondheidssector maken de volgende elementen mogelijk:
betere beheersinstrumenten, betere opvolging van de activiteiten en dus de continuïteit van de prestaties: via het online dossier (informatieoverdracht tussen de verschillende actoren in de gezondheidsketen);
technologische vernieuwing in termen van onderzoek en ontwikkeling (onder meer in de farmaceutische sector) en de opkomst van nieuwe materialen, wat heeft geleid tot de aankoop en het gebruik van steeds geavanceerdere apparatuur (technologieën ter ondersteuning van de diagnose).
Deze nieuwe technologieën bleven niet zonder gevolgen voor de werknemers uit de sector. Het materiaal wordt niet alleen performanter, het wordt ook steeds complexer in het gebruik, waardoor begeleiding en voortgezette opleidingen nodig kunnen zijn. Bovendien moet het personeel de nodige flexibiliteit aan de dag leggen om zich aan te passen en nieuwe vaardigheden te kunnen aanleren. Bepaalde beroepen worden altijd maar gespecialiseerder, met name doordat er een grotere technische en technologische kennis wordt gevraagd (dit kan zelfs zo ver gaan dat er nieuwe technische beroepen voor de sector ontstaan). Ten slotte moeten ook de vaardigheden van het gezondheidspersoneel inzake kwaliteit en veiligheid en hygiëne versterkt worden wegens de strengere reglementaire bepalingen. Voor de sector van de maatschappelijke dienstverlening, en in het bijzonder voor de activiteiten met betrekking tot de buurtdiensten (of thuisdiensten), zorgt de technologische evolutie
37
voor
verbeteringen voor de begunstigden en de professionals uit de sector. Wat de gebruikers betreft, beogen de volgende technologieën een verbetering van de levenskwaliteit, het comfort, de veiligheid en verlengen ze de tijd dat de gebruikers thuis kunnen blijven, om zo de afhankelijkheid (vooral voor oudere personen) te kunnen beheren:
technologie om bepaalde gebreken te compenseren (preventietools);
technologie voor de inrichting en beveiliging van een ruimte (aan huis): systeem voor valpreventie en -detectie, noodoproepen enz.;
interfacetechnologie om het sociaal isolement terug te dringen (speciale telefoontoestellen, tablets enz.).
Om deze nieuwe technologie te kunnen gebruiken, moeten de gebruikers een opleiding volgen. Bovendien mogen we niet vergeten dat dit materiaal ook een kostprijs heeft, die over het algemeen niet door de thuishulpdiensten wordt gedekt. Sommige tools zorgen voor een hogere efficiëntie en tijdswinst voor de dienstverleners. Zo zijn er de tools die het mogelijk maken om de diensten beter te organiseren en de uurroosters en vervangingen beter te plannen en te beheren. Voorts leidt het gebruik van een GPS tot tijdswinst. Ten slotte vergemakkelijkt de automatisering van de gegevens van de gebruikers de aflossing tussen verschillende professionals. We moeten tevens benadrukken dat de werknemers van de sector ten gevolge van deze evoluties in bepaalde gevallen ook opgeleid moeten worden en de nodige tijd moeten krijgen om zich aan deze nieuwe technologieën, met name aan de ICT, aan te passen.
37 Pour la solidarité, “Services de proximité & nouvelles technologies : une union prometteuse pour l’économie plurielle“, Brussel, september 2012, p. 35.
21
SECTOR MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING: ACTUALITEIT EN PERSPECTIEVEN
5. Reglementaire – institutionele ontwikkelingen Op institutioneel en reglementair vlak blijkt de sector van de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening een waar labyrint. De complexiteit van het Belgische institutionele landschap wordt zowel op het federale als op gewestelijk niveau weerspiegeld. Zo
is het federale niveau bevoegd voor de sociale zekerheid (ziekte- en invaliditeitsuitkering, wetgeving inzake ziekenhuizen en rusthuizen);
houdt het gewestelijk niveau zich bezig met het beleid inzake gezondheid en hulp aan personen (hulp en bijstand aan gezinnen en kinderen).
Bovendien hebben ook de gemeenschappen bepaalde bevoegdheden, wat betekent dat de verdeling 38
per gewest verschilt . De structurele financiering van de activiteiten in deze sector komt van de gemeenschappen (de gemeenschapscommissies in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest), maar ook van het federale niveau, 39
zoals in het geval van de opvangstructuren voor ouderen . Ook het gewest draagt bij aan de financiering van de tewerkstelling in deze sector door middel van gesubsidieerde arbeidsplaatsen in 40
het kader van het tewerkstellingsbeleid (geco, DSP enz.) .
5.1 Het beheer van de gezondheidszorg op federaal en gemeenschapsniveau De gewesten, de gemeenschappen en de federale staat leiden samen de openbare gezondheidszorg (zorgaanbod en bescherming van de volksgezondheid). De gemeenschappen zijn verantwoordelijk voor het curatieve luik, voor preventie en voor gezondheidsbevordering.
5.2 De organisatie van diensten voor hulpverlening aan personen (gezinnen en bejaarden) op gewestelijk niveau De diensten voor hulp aan personen zijn volledig geregionaliseerd. Brussel en Wallonië bieden vrij gelijkaardige diensten. Vlaanderen doet meer een beroep op buurtdiensten ten gevolge van het beleid uit de jaren 80, dat gericht was op de ontwikkeling van thuishulp. Deze diensten zijn een sector in beweging. De vele decreten en uitvoeringsbesluiten volgen elkaar in een goed ritme op, maar leveren niet systematisch resultaten op. In de praktijk, “worden diensten voor hulp aan gezinnen en bejaarden gepresteerd door hetzij door openbare instellingen (OCMW, intercommunales enz.), hetzij binnen het kader van de sociale economie door vzw’s of privéstichtingen. De vzw’s zijn bovendien vaak de eersten om buurtdiensten 41
aan te bieden” .
38
Inzake de ouderenzorg wordt het Brussels Gewest beïnvloed door de FGC (aangezien de Franse Gemeenschap haar bevoegdheid heeft overgeheveld), de Vlaamse Gemeenschap en de GGC, terwijl het beleid in het Waals Gewest enkel door de Franse Gemeenschap wordt uitgevoerd. In Vlaanderen is het Vlaams Gewest gefuseerd met de Vlaamse Gemeenschap. 39 We wijzen erop dat de bevoegdheid inzake de rusthuizen in het kader van de zesde staatshervorming deels gedefederaliseerd is. 40 Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, “Maatschappelijke dienstverlening: De kwaliteit van de tewerkstelling onderzocht volgens loon en geslacht“ in ”Gekruiste blikken. Brussels armoederapport 2014“, Brussel, 2015, p. 33. 41 Pour la solidarité, “Services de proximité & nouvelles technologies : une union prometteuse pour l’économie plurielle“, Brussel, september 2012, p. 42.
MONITORING & ANTICIPATIE
22
5.3 Gevolgen van de scheiding tussen zorgverlening en dienstverlening Het feit dat het systeem op verschillende beleidsniveaus wordt beheerd, is problematisch voor de beroepen met betrekking tot thuis- of buurtdiensten. De diensten voor hulpverlening en voor zorgverlening zijn van elkaar gescheiden. De begunstigden dragen hiervan de grootste consequentie, aangezien het aantal betrokken partijen verveelvoudigt door de opsplitsing van de beroepen. Voorts zijn er eveneens gevolgen op het vlak van opleiding, aangezien er voor bepaalde beroepen 42
bijkomende opleidingen nodig zijn . Een van de effecten van het beheer door de gemeenschappen en de gewesten zijn de verschillende eisen qua opleidingsniveau om bepaalde beroepen uit te oefenen. De opleidingstrajecten in het onderwijs of voor beroepsopleiding zijn voor eenzelfde beroep niet noodzakelijk gelijk in de verschillende gewesten van België. Zo is bijvoorbeeld in Wallonië en in het Duitstalige Gewest een diploma gezinshulp of polyvalente hulp nodig om het beroep van thuisoppas te kunnen uitoefenen. In de rest van België geldt deze voorwaarde niet. In de toekomst “zal de defederalisering van het beheer van de gezondheidszorgen en hulpverlening aan bejaarden de onzekerheid met betrekking tot de financiering van de sector nog verhogen en de 43
institutionele organisatie hiervan grondig kunnen beïnvloeden” .
6. Evolutie van de concurrentiële situatie “In België beantwoorden de buurtdiensten aan behoeften die elders niet worden ingevuld omdat ze voor de klassieke ondernemingen weinig rendabel zijn. Ondersteuning door de overheid is dus 44
onontbeerlijk voor hun goede werking” . De federale staat investeert in de non-profitsector om werkloosheid tegen te gaan middels de creatie van arbeidsplaatsen en de beroepsherinschakeling. Deze alternatieve financiering voor thuisdiensten compenseert het gebrek aan subsidies en maakt het mogelijk om tegemoet te komen aan de stijgende vraag van de bevolking die van deze diensten gebruik maakt. “Niettemin hebben de overheden de neiging om de buurtdiensten enkel te zien als een potentiële bron van nieuwe arbeidsplaatsen. Het grootste deel van de financiering die aan deze diensten wordt toegekend houdt dus verband met de hertewerkstelling van personen die van de klassieke arbeidsmarkt zijn uitgesloten. Hoewel dit aspect overduidelijk erg belangrijk is, kan dit in strijd zijn met de andere opdrachten van de instellingen. Gezien de relationele nabijheid die deze diensten met de gebruikers creëren, is het immers nodig dat de werknemers sterke vaardigheden ontwikkelen en is een vertrouwensrelatie noodzakelijk voor het goede verloop van de dienstverlening. Dit betekent dat de werknemer goed moet worden begeleid en opgeleid. Daar zijn financiële middelen voor nodig die 45
de ondernemingen vaak niet hebben” . Bij rusthuizen ten slotte, lijkt het familiale karakter te verdwijnen en komen commerciële ketens in de plaats. De ziekenhuizen kiezen dan weer voor een strategie gericht op marketing en communicatie.
42 43 44 45
23
Naar aanleiding van de nieuwe wetgeving die in 2006 en in 2009 in werking is getreden. FOREM, “Métiers d’avenir. Etats des lieux sectoriels et propositions de futurs. Recueil prospectif.“, september 2013, p. 268. Pour la solidarité, “Vieillissement actif et solidarité intergénérationnelle : constats, enjeux et perspectives.“, Brussel, maart 2011, p. 95. Op cit.
SECTOR MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING: ACTUALITEIT EN PERSPECTIEVEN
7. Welke toekomstscenario’s? De sector van de buurtdiensten of de diensten met betrekking tot hulp aan personen is een veelbelovende sector die veel personeel vraagt, een antwoord op maatschappelijke noden biedt en plaatselijke arbeidsplaatsen aanbiedt. Ondanks de minder sterke vergrijzing van de Brusselse bevolking, zullen particulieren hierdoor niet minder thuishulp inschakelen, aangezien deze diensten zich zowel tot gezinnen als tot bejaarden richten. We kunnen vaststellen dat er grotere noden zijn inzake kinderopvangdiensten, maar ook inzake thuisverzorgingsdiensten, doordat de bevolking op beroepsactieve leeftijd te maken krijgt met steeds ernstigere chronische ziektes. Volgens een rapport van de SAW-B is het aanbod buurtdiensten voor oudere personen in het licht van de evolutie van bejaarden in België duidelijk niet voldoende. De vraag stijgt immers sneller dan het aanbod. De sector van de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening is sterk onderhevig aan demografische tendensen, maar ook andere factoren kunnen een doorslaggevende rol spelen in het toekomstige dienstenaanbod. Elementen zoals de absolute stijging van het aantal personen met een armoederisico, economische en/of maatschappelijke ontwikkelingen, structurele en familiale wijzingen, het onvermogen van de overheden en/of de profitsector om aan bepaalde noden te voldoen … doen behoeften ontstaan waaraan de non-profitdiensten zullen moeten beantwoorden. “Hiertoe zal de sector zeker gebruik van innoverende technieken moeten maken en zijn professionalisme en efficiëntie opdrijven. Er zal echter vooral een intensere ondersteuning van de overheden nodig zijn. Het preventief invoeren van een sociaal beleid dat aan de toekomstige uitdagingen is aangepast, vormt de sleutel tot het behoud en de versterking van het welzijnsniveau van de bevolking. {…} Logischerwijs kan men denken dat een bevolkingstoename ook zou moeten leiden tot een evenredige stijging van de noden op het vlak van non-profitdiensten. Het dienstenaanbod zal dus moeten groeien in functie van deze stijgende vraag. Het dienstenaanbod kan echter enkel worden verhoogd indien er nieuwe instellingen worden opgericht en er voldoende 46
personeel in de sector wordt aangeworven” . Het is echter niet voldoende om de groeiende noden en een stijgend dienstenaanbod in de sector van de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening onder de aandacht te brengen. De toekomstige ontwikkelingen zullen ook veranderingen en vernieuwing met betrekking tot de beroepsprofielen en beroepen van de sector vereisen. De ontwikkeling
van de thuishulp doet bijvoorbeeld vragen rijzen in
verband met
de
professionalisering van de sector en in verband met het duidelijk onderscheid tussen bepaalde beroepen en uit te voeren taken (huishoudhulp, gezinshulp en oppashulp aan huis). Dit zijn beroepen die schromelijk onderkend worden, onder andere omdat ze tot voor kort vaak gratis door huisvrouwen werden uitgeoefend. In de sector van de maatschappelijke dienstverlening worden alle beroepen die met projectbeheer te maken hebben, zoals coördinator en projectleider, als opkomende beroepen beschouwd. Op drie verschillende vlakken (qua administratief toezicht, qua dienstverlening en qua publiek) worden de beroepen van de sector complexer en mobieler. 46
UNIPSO, “10 années d’évolution du secteur à profit social”, 2009, p. 59-61.
MONITORING & ANTICIPATIE
24
De sector kan als een moeilijke sector worden aangevoeld. De sector is immers afhankelijk van de politieke wil tot ondersteuning, overheidsfinanciën enz. Om af te ronden wijzen we op de plaats van de ruimtelijke ordening als element waarmee rekening moet worden gehouden bij de uitwerking van toekomstscenario’s. De evolutie van de stedelijke ruimte zal in de toekomst misschien meespelen wanneer het gaat om de toegankelijkheid van de diensten en de mate waarin het aanbod van buurtdiensten wordt uitgewerkt.
25
SECTOR MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING: ACTUALITEIT EN PERSPECTIEVEN
DEEL 4: CARTOGRAFIE VAN DE BEROEPEN De sector van de menselijke gezondheidzorg en maatschappelijke dienstverlening telt een uitgebreid palet beroepen. Sommige beroepen zijn specifiek voor de sector, andere zijn transversaler. Deze transversale beroepen worden ook ondersteunende beroepen genoemd en kunnen ook in andere sectoren worden aangetroffen. De volgende beroepen worden als ondersteunende beroepen voor de sector beschouwd: beroepen met betrekking tot bedrijfsbeheer en human resources, administratie, boekhoudkunde en financiën, informatica, juridische beroepen, logistieke ondersteuning en diverse andere beroepen (zoals kaderleden non-profitsector, directeur/coördinator collectieve diensten, verantwoordelijke grootkeuken, polyvalent medewerker grootkeuken). Deze beroepen komen in de rest van deze analyse niet meer aan bod.
We stellen echter een groot verschil vast tussen de beroepen met betrekking tot de gezondheidszorg en de beroepen die tot het domein van de maatschappelijke dienstverlening behoren. Voor deze analyse worden enkel de beroepen van de maatschappelijke dienstverlening bestudeerd. De beroepen uit de gezondheidszorg zullen in een andere focus worden besproken.
1. Inventaris en beknopte definities van de beroepen uit de maatschappelijke dienstverlening Volgens de beroepencodes van Actiris telden we 44 beroepen die specifiek tot de sector van de maatschappelijke dienstverlening behoren. Deze worden in de onderstaande tabel opgelijst. Tabel 7: Lijst met de beroepen
47
uit de sector van de maatschappelijke dienstverlening
Gezinshulp (brevet)
Diëtist
Verzorgende
Opvoeder klasse 1
Gezondheidshulp (brevet)
Opvoeder klasse 2a en 2b
Cultureel/artistiek animator Sociaal animator
Opvoeder klasse 3 Straathoekwerker
Sociaal-cultureel animator Verpleegaspirant (diploma) Logistiek assistent (brevet)
Begeleider gerontologie Ergotherapeut Kinderoppas (niet gediplomeerd) / hulp kinderopvang Ziekenoppas (zonder door het RIZIV erkend diploma) Geriatrisch verpleegkundige bachelor /graduaat Audioloog
Assistent in de psychologie Sociaal assistent Medisch assistent
verpleegkundige palliatieve zorgen bachelor/graduaat Psychiatrisch verpleegkundige gebrevetteerd Verpleegkundige spoedgevallenzorg Hoofdverpleegkundige Sociaal verpleegkundige / gemeenschapszorg Kinesitherapeut Logopedist Huisarts
Klinisch psycholoog
Gespecialiseerd arts
Orthopedagoog
Kinderverpleegkundige bachelor/graduaat Psychiatrisch verpleegkundige bachelor/graduaat
Podoloog
Arbeidspsycholoog / industrieel psycholoog / commercieel psycholoog Psychomotorisch therapeut Psychopedagoog Psychotherapeut Kinderverzorger Medisch secretaris Niet-gediplomeerd medisch secretaris
Psycholoog
Bron: Actiris, Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
47
Niet-exhaustief.
MONITORING & ANTICIPATIE
26
Gezien het grote aantal beroepen in de maatschappelijke dienstverlening, hebben we 5 beroepsgroepen samengesteld om bijkomende informatie over hun specifieke kenmerken te kunnen verschaffen.
1.1 De beroepen met betrekking tot diensten voor hulpverlening aan personen (gezinnen en bejaarden) of met andere woorden de buurtdiensten - thuisdiensten In België zijn de diensten voor hulpverlening aan personen beter bekend onder de naam buurtdiensten of nabijheidsdiensten. De beroepen en activiteiten die bij deze diensten horen zijn divers: kinderverzorger, hulp kinderopvang, thuishulp aan personen, huishoudhulp, thuisopvang van zieke personen of bejaarden enz. 1.1.1 Thuishulpdiensten: thuisopvang binnenkort erkend? De thuishulpdiensten zijn ontstaan binnen een context van het kerngezin dat meer en meer de norm is, een geleidelijke afname van de familiale en buurtsolidariteit, een moeilijker te bereiken evenwicht tussen privé- en beroepsleven en een vergrijzende bevolking. De buurtdiensten omvatten (onder meer) de thuishulpdiensten, die op hun beurt bestaan uit de beroepen van gezinshulp en oppashulp aan huis. Op dit moment heersen er nog onduidelijkheden rond het beroep van oppashulp aan huis, dat verward wordt met het beroep van gezinshulp. De beroepen overlappen elkaar voor bepaalde taken, maar andere taken zijn totaal verschillend. De oppashulp aan huis garandeert een continue aanwezigheid en is een aanvulling op het beroep van thuisverpleegkundige. De taken van een gezinshulp hebben specifiek betrekking op het dagelijkse leven. Bovendien kan de aanwezigheid van de oppashulp aan huis van lange duur zijn, in tegenstelling tot de gezinshulp. In onze inventaris van de beroepen met betrekking tot de sector van de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening komt het beroep van “oppashulp aan huis” niet voor. Dit beroep 48
heeft af te rekenen met een gebrek aan erkenning , wettelijk kader en financiering, vooral in het Brussels Gewest. Er bestaat geen enkele overeenkomst over dit beroep in Brussel. De opleidingen zijn niet op elkaar afgestemd maar zijn het initiatief van een groep actoren op het terrein, in partnership met enkele opleidingsactoren. Vzw Gammes stelt het volgende: “In het Vlaams en Waals gewest wordt het beroep van oppashulp aan huis door de subsidiërende overheden erkend. In Brussel is dat jammer genoeg niet het geval. Waarom ijveren we voor de erkenning van het beroep?
De oppasdiensten aan huis behoren tot de grote groep van beroepen met betrekking tot thuishulp en thuisverzorging;
De oppasdiensten aan huis beantwoorden ten volle aan de steeds belangrijker wordende behoefte om zo lang mogelijk thuis te blijven;
48
27
Het beroep moet worden erkend als fundamenteel en onmisbaar om thuis te kunnen blijven verzorgd, aangezien de noodzaak van het beroep niet meer bewezen dient te worden. De functie is een antwoord op reële noden van de bevolking, waarbij rekening wordt gehouden met de situatie van de afhankelijke en/of verzwakte personen, alsook met de naaste hulpverleners (familie en/of vrienden). Verzorging aan huis draagt bij tot de autonomie en maakt het mogelijk om lange verblijven in ziekenhuizen of rusthuizen (die veel duurder zijn) te vermijden. De rechten van de dienstverleners, de na te leven kwaliteits- en veiligheidsnormen en –criteria, alsook het uitroeien van zwartwerk zijn allemaal elementen die duidelijk maken dat het beroep erkend en omkaderd dient te worden. Een beroep dat trouwens reeds door bepaalde commitaire comités wordt erkend.
SECTOR MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING: ACTUALITEIT EN PERSPECTIEVEN
Het beroep van oppashulp aan huis vormt een uitstekende tewerkstellingsmogelijkheid voor heel wat personen die graag de nodige kwalificaties willen behalen in de beroepen met betrekking tot diensten aan personen;
Door het niet-erkennen van het beroep, worden zwartwerk en het hieruit voortvloeiende misbruik gestimuleerd;
Op termijn zou de erkenning van het beroep kunnen leiden tot een kostenverlaging van de dienstverlening;
De erkenning van het beroep is noodzakelijk om een beter onderscheid te kunnen maken tussen de oppashulp aan huis en de gezinshulp en dus de complementariteit t.o.v. de andere beroepen die aan huis worden uitgeoefend, te erkennen
49
;
1.1.2 De beroepen met betrekking tot de kinderopvang De kinderopvangsector omvat ook verschillende beroepen die zich onderscheiden naargelang het behaalde diploma, de leeftijd van de opgevangen kinderen enz. De twee belangrijkste beroepen zijn deze van kinderverzorger en hulp kinderopvang. Voor het beroep kinderverzorger dient men in het bezit te zijn van een diploma van het 7de jaar beroepsonderwijs. Voor hulp kinderopvang is een opleiding in het volwassenenonderwijs vereist. Tot voor kort waren deze twee beroepen duidelijk van elkaar gescheiden. De hulp kinderopvang werd beschouwd als een niet-gediplomeerde kinderoppas. Er werden echter wijzigingen doorgevoerd om het diploma dat in het volwassenenonderwijs wordt behaald, te erkennen en zo de toegang tot bepaalde gesubsidieerde arbeidsplaatsen te vergemakkelijken. We denken hierbij aan de gecoarbeidsplaatsen in Brussel, waarvan de voorwaarden hoofdzakelijk bepaald worden door het diploma. In de kinderopvangsector vinden we tevens de beroepen van niet-gediplomeerd kinderoppas en ziekenoppas aan huis terug.
1.2 De opvoedkundige en socioculturele beroepen Hier worden in hoofdzaak de opvoeders, maatschappelijk werkers en animatoren bedoeld. Het werkkader en het publiek kunnen zeer uiteenlopend zijn (kinderen, adolescenten, volwassenen, bejaarden, personen met een handicap enz.). Er bestaan verschillende kwalificaties als opvoeder, afhankelijk van het behaalde diplomaniveau. Het onderscheid tussen opvoeders en animatoren bestaat erin dat de eersten hun publiek op dagelijkse basis vanuit een socio-educatieve benadering begeleiden. De laatsten bevorderen de persoonlijke ontwikkeling van hun gevarieerd publiek via groepsactiviteiten, meestal in een instelling.
1.3 De revalidatieberoepen De beroepen in deze groep dragen bij tot de revalidatie en spierrecuperatie (kinesitherapeut, psychomotorisch therapeut enz.), alsook tot een goede conditie en welzijn van het lichaam of tot een specifieke behandeling, bijvoorbeeld bij spraakproblemen (logopedist).
49
http://www.gammesasbl.be/notre-engagement/reconnaissance-du-metier/
MONITORING & ANTICIPATIE
28
1.4 De ziekenhuisberoepen (verpleegkundige enz.) Wanneer we het hebben over de verpleegkundige beroepen, denken we vaak aan een ziekenhuisomgeving, aan wisselende uurroosters en ploegendienst, aan fysiek zwaar werk enz. De gespecialiseerde
verpleegkundigen
hebben
een
specifiek
(aan
hun
diploma
gelinkt)
interventiedomein. Hoewel ze natuurlijk in een ziekenhuis kunnen werken, kunnen ze ook daarbuiten hun beroep uitoefenen (bijvoorbeeld instellingen voor senioren, crèches, de PMS-centra, bedrijven …). Zowel de ziekenhuisverpleegkundigen als de gespecialiseerde verpleegkundigen werken samen met artsen, andere paramedische beroepen, de entourage van de patiënt enz. Ze staan in rechtstreeks contact met de patiënt, ongeacht de plaats waar ze hun activiteit uitoefenen. Deze beroepen vereisen specifieke kwalificaties, en dus een bachelor diploma of een speciaal brevet. Ten gevolge van de steeds kortere verblijven in het ziekenhuis, zou het niet verwonderlijk zijn dat het beroep van thuisverpleegkundige aan belang wint (die zou fungeren als schakel tussen het ziekenhuis en thuis). Dit “thuis” beroep zou technischere skills vereisen dan meestal het geval is voor de beroepen die aan huis worden uitgeoefend. In de ziekenhuizen vinden we ook het beroep van ambulancier en andere ondersteunende beroepen terug.
1.5 De psychologieberoepen Tot deze beroepsgroep behoren de assistenten in de psychologie, de psychologen (ongeacht hun werkomgeving) en de psychotherapeuten. Zij werken met een gevarieerd publiek (kinderen, jongeren, volwassenen, slachtoffers van een ongeval enz.). Meestal hebben ze dagdienst in een klassiek uurrooster (soms buiten de kantooruren om aan de noden van de patiënten te voldoen), maar dat kan verschillen naargelang de betrekking. Voorts kunnen ze voor een instelling of in een privépraktijk werken. Hun activiteiten dekken diverse sectoren (werk, gezin, kliniek …). Het beroep dat wordt uitgeoefend is dus afhankelijk van de gevolgde specialisatie. Deze beroepen kunnen binnen een multidisciplinair kader worden uitgeoefend.
2. Analyse van de vraag naar en het aanbod van arbeidskrachten De laatste vijf jaar is het aantal werklozen in Brussel met 4% gestegen. Voor de sector van de maatschappelijke dienstverlening bedraagt deze stijging 8%. Dat is meer dan voor alle werkzoekenden samen over dezelfde periode.
2.1 Profiel van de Brusselse NWWZ in 2014 In 2014 telt Brussel 110.000 niet-werkende werkzoekenden. 6.700 van hen zijn ingeschreven met een beroepencode uit de sector van de maatschappelijke dienstverlening (of 6% van het totale aantal Brusselse NWWZ).
29
SECTOR MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING: ACTUALITEIT EN PERSPECTIEVEN
Dit zijn de belangrijkste eigenschappen van de werkzoekenden uit de onderzochte sector: 50 meer dan 80% van de NWWZ zijn vrouwen;
het diplomaniveau ligt over het algemeen hoger dan voor het geheel van de Brusselse NWWZ;
de groep jonge werklozen is groter, terwijl er minder werklozen ouder dan 50 jaar zijn;
de werkloosheidsduur is meestal korter: het risico om in de werkloosheid verstrikt te raken is dus een beetje kleiner voor de NWWZ uit de sector van de maatschappelijke dienstverlening.
Tabel 8: Belangrijkste kenmerken van de NWWZ in 2014 NWWZ sector maatschappelijke dienstverlening
Totaal NWWZ
Geslacht Mannen
16 %
53 %
Vrouwen
84 %
47 %
Jonger dan 25 jaar
16 %
12 %
25 - 30 jaar
20 %
15 %
30 - 50 jaar
49 %
52 %
50 jaar en ouder
15 %
21 %
Laag
21 %
25 %
Middelmatig
33 %
21 %
Hoog
17 %
14 %
Andere
29 %
40 %
Minder dan 6 maanden
25 %
23 %
6 maanden - 1 jaar
14 %
13 %
1 - 2 jaar
18 %
17 %
2 jaar en meer
43 %
47 %
Belg
75 %
67 %
EU
10 %
15 %
Niet-EU
15 %
18 %
Leeftijdscategorie
Opleidingsniveau
Inactiviteitsduur
Nationaliteit
Bron: Actiris, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid.
De sector van de maatschappelijke dienstverlening telt een groot aantal verschillende beroepen. 51
Laten we even kijken voor welke beroepen de NWWZ zich het vaakst inschrijven . De beroepen met het hoogste aantal NWWZ zijn de volgende:
niet gediplomeerde kinderoppas / hulp kinderopvang (23% van de werkzoekenden);
sociaal of cultureel animator (16%);
verzorgende / gezondheidshulp (10% van de werkzoekenden);
ziekenoppas (niet-gediplomeerd) (10%);
opvoeder (alle niveaus samen) (9%);
kinderverzorger (5%);
…
50 51
NWWZ = niet-werkende werkzoekende. De NWWZ kunnen zich online inschrijven en dus zelf bepalen in welke beroepencode ze zich als werkzoekende inschrijven. Deze beroepencode bepaalt het “hoofdberoep” waarvoor ze werk zoeken.
MONITORING & ANTICIPATIE
30
Dat zijn over het algemeen beroepen met relatief lage diplomavereisten of waarvoor een beroepsopleiding of kwalificerende opleiding nodig is. Ook zijn deze beroepen gemakkelijk toegankelijk voor personen die zich vanaf een bepaalde leeftijd op de arbeidsmarkt zouden willen inschakelen, bijvoorbeeld door een privé- of beroepservaring te benutten, alsook voor personen van vreemde origine of personen wiens diploma in België niet wordt erkend. De afgelopen vijf jaar is het aantal NWWZ voor de belangrijkste beroepen van de sector met 8% gestegen. Niettemin kunnen we enkele verschillen vaststellen:
het aantal NWWZ dat als kinderverzorger is ingeschreven, is over de bestudeerde periode relatief stabiel gebleven; hun aantal is zelfs licht gedaald (met -7%);
het aantal NWWZ dat als niet-gediplomeerd kinderoppas, hulp kinderopvang en ziekenoppas is ingeschreven, is daarentegen sinds 2010 zeer sterk gestegen (respectievelijk met +27% en +78%);
de beroepen van medisch secretaris en logistiek assistent vertonen eveneens een stijgende tendens, zij het in mindere mate (respectievelijk +23% en +50%);
de opvoeders, ten slotte, kennen een verschillende evolutie naargelang het vereiste diploma: een daling van het aantal als opvoeder klasse 3 ingeschreven NWWZ (laaggeschoold), maar een stijging bij de personen die een diploma van het hoger niet-universitair onderwijs bezitten (opvoeder klasse 1).
2.2 Tewerkstellingsgraad per beroep in 2012 Het uitstroompercentage naar werk of de tewerkstellingsgraad
52
geeft de waarschijnlijkheid weer dat
bij Actiris ingeschreven werkzoekenden binnen een periode van één jaar na hun inschrijving als werkzoekende werk kunnen vinden. Tabel 9: Het uitstroompercentage naar werk van nieuw ingeschreven NWWZ in 2012 Uitstroom na 6 maanden
Uitstroom na 12 maanden
Maatschappelijke dienstverlening
37 %
47 %
Alle sectoren
34 %
45 %
Bron: Actiris, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid.
De inschakeling op de arbeidsmarkt in 2012 is positiever voor de NWWZ die zijn ingeschreven voor een beroep uit de maatschappelijke dienstverlening dan voor alle NWWZ samen, ongeacht de tijd die nodig was om werk te vinden (6 of 12 maanden). Over het algemeen kennen de hogere opleidingsniveaus een betere inschakeling. Ook de leeftijd heeft een invloed op de tewerkstelling van de NWWZ. Hoe ouder de NWWZ, hoe lager de tewerkstellingsgraad ligt. Voorts duiken er niet alleen verschillen tussen de sectoren op, maar ook tussen de beroepen. Kinderverzorgers, ziekenoppassers, verpleegkundigen, logopedisten en psychologen vinden niet even gemakkelijk werk. Een diploma, en nog meer een hoger diploma, heeft zonder twijfel invloed op de tewerkstelling. Zo zien we de laagste inschakelingsgraad bij het beroep van niet-gediplomeerd kinderoppas. Deze ligt ver onder het gemiddelde van de sector. Het beroep van kinderverzorger daarentegen heeft een zeer goede tewerkstellingsgraad. Qua kwalificatie is het diploma 52
Bron: Actiris, berekeningen Observatorium.
kinderverzorging niet hoog, maar het diploma sluit rechtstreeks aan bij het beroep, waardoor de inschakeling voor het effectief gewenste beroep sneller kan verlopen. Bovendien is het werkaanbod voor dit beroep vrij hoog in vergelijking met de rest van de sector. De tewerkstellingsgraad van de opvoeders is redelijk goed, al bestaat er een grote kloof tussen de verschillende niveaus van opvoeders. Zo bedraagt de inschakeling 70% voor de opvoeders van niveau 1 (hoog studieniveau) tegenover 39% voor de opvoeders met een lager studieniveau. Tabel 10: Uitstroompercentage per beroep uit de maatschappelijke dienstverlening voor de in 2012 ingeschreven NWWZ Uitstroom na 6 maanden
Uitstroom na 12 maanden
Kinderverzorger
55 %
62 %
Kinderoppas (niet-gediplomeerd)
17 %
24 %
Verzorgende
40 %
52 %
Gezinshulp (brevet)
32 %
43 %
Opvoeder niveau 1
56 %
70 %
Opvoeder niveau 3
28 %
39 %
Animator
36 %
48 %
Verpleegkundige (alle specialisaties)
71 %
78 %
Revalidatie (kinesitherapeut, logopedist, ergotherapeut)
69 %
74 %
Psychologen (alle specialisaties)
45 %
63 %
…. Bron: Actiris, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid.
Over het algemeen zien we de hoogste tewerkstellingsgraad bij de verpleegkundigen. De inschakeling ligt iets hoger of lager naargelang de specialisatie. Voor sommige specialisaties bedraagt de tewerkstellingsgraad verpleegkundige
zelfs palliatieve
100%
(hoofdverpleegkundige,
zorgen
en
psychiatrisch
verpleegkundige
verpleegkundige,
spoedgevallenzorg).
De
kinderverpleegkundigen en verpleegkundigen gemeenschapszorg zetten minder goede resultaten neer, maar zijn tevens ook de populairste beroepen. Na het beroep van verpleegkundige bieden ook de revalidatieberoepen een hoger dan gemiddelde kans op tewerkstelling. Voor de psychologische beroepen ten slotte, schommelt de inschakeling tussen 50% en 60% naargelang we de situatie na 6 maanden of na 12 maanden bekijken. Ook dit ligt hoger dan het gemiddelde.
MONITORING & ANTICIPATIE
32
Tabel 11: Uitstroompercentage naar werk na één jaar van de in 2012 nieuw ingeschreven NWWZ voor een typisch beroep uit de maatschappelijke dienstverlening en voor alle sectoren in het BHG Beroepen maatschappelijke
Alle beroepen
dienstverlening Totale uitstroom
47 %
45 %
Laag
31 %
39 %
Middelmatig
53 %
52 %
Hoog
71 %
66 %
Andere
31 %
38 %
< 25 jaar
55 %
52 %
25 - 29 jaar
53 %
53 %
30 - 39 jaar
39 %
44 %
40 - 49 jaar
41 %
38 %
50 jaar en ouder
32 %
27 %
Uitstroom per opleidingsniveau
Uitstroom per leeftijdscategorie
Bron: Actiris, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid.
Het diploma heeft een niet te verwaarlozen invloed op de tewerkstelling. Voor de sector van de maatschappelijke dienstverlening geldt dit nog meer dan elders. De inschakeling van de laaggeschoolde NWWZ en de NWWZ met “andere” studies is lager dan voor alle sectoren samen, terwijl de sector van de maatschappelijke dienstverlening over het algemeen systematisch de hoogste tewerkstellingsgraad laat optekenen. Met betrekking tot de invloed van de leeftijd van de NWWZ geven de cijfers aan dat de inschakeling vlotter verloopt voor de min-30-jarigen, ongeacht de sector. In de sector van de maatschappelijke dienstverlening is de kloof tussen de min-30-jarigen en de 30-39-jarigen evenwel veel groter dan voor alle sectoren samen. Hier kunnen verschillende verklaringen voor worden aangehaald, zoals het feit dat het om fysiekere activiteiten gaat en het feit dat er sprake is van afwijkende uurroosters, en dit op een leeftijd waarop het soort tewerkstelling en de compatibiliteit van de uurroosters met het gezinsleven, niet zelden een zekere invloed hebben.
2.3 Analyse van de werkaanbiedingen In de loop van 2014 heeft Actiris 26.000 werkaanbiedingen ontvangen. 9% van deze vacatures waren bedoeld voor de aanwerving van personen in de sector van de maatschappelijke dienstverlening. De beroepen die het meest worden gevraagd in alle werkaanbiedingen voor de sector van de maatschappelijke dienstverlening zijn de volgende:
kinderverzorger (27% van de door Actiris ontvangen werkaanbiedingen);
sociaal assistent (14%);
sociaal of cultureel animator (12%);
verpleegkundige (7%);
opvoeder (alle niveaus samen) (6%);
verzorgende / gezondheidshulp (5%);
niet-gediplomeerde kinderoppas / hulp kinderopvang (3%);
gezinshulp (2%);
…
Wanneer we kijken naar de beroepen waarvoor het meest NWWZ zijn ingeschreven en waarvoor we de meeste werkaanbiedingen tellen, zien we dat er vooral voor bepaalde beroepen een zeker onevenwicht bestaat. Zo zijn er bijvoorbeeld zeer veel NWWZ ingeschreven voor het beroep hulp kinderopvang/niet-gediplomeerd kinderoppas, terwijl er nauwelijks werkaanbiedingen voor dit beroep zijn. De ingeschreven personen hebben meestal echter geen diploma (of een diploma behaald in het buitenland, dat niet is gelijkgesteld) of niet het juiste diploma om het beroep uit te oefenen. Daarnaast zijn er vrij veel werkaanbiedingen (27%) voor personen met een diploma kinderverzorging, een beroep dat nauw verwant is aan dat van hulp kinderopvang, maar waarvoor er dus vooral naar profielen wordt gezocht die ook effectief een diploma in de studierichting kinderverzorging hebben behaald. Voor het beroep kinderverzorger stellen we immers geen grote kloof vast tussen het aantal werkaanbiedingen en het aantal ingeschreven NWWZ. Daarentegen bestaat er een grote vraag naar verpleegkundigen (alle specialisaties), maar zijn er maar weinig NWWZ in deze categorie ingeschreven. De verklaring hiervoor ligt bij het knelpuntkarakter van dit beroep. Tabel 12: Verdeling van de door Actiris ontvangen werkaanbiedingen volgens opleidingsniveau en sector (2014) Opleidingsniveau
Maatschappelijke dienstverlening
Alle sectoren
Laag
15 %
15 %
Middelmatig
39 %
21 %
Hoog
46 %
41 %
7%
23 %
Andere of niet gepreciseerd Bron: Actiris, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid.
Net zoals we dat hebben gedaan met de NWWZ, is het interessant om ook te kijken naar de specifieke kenmerken van de werkaanbiedingen uit de sector van de maatschappelijke dienstverlening ten opzichte van alle door Actiris ontvangen werkaanbiedingen. De vacatures voor beroepen in de sector van de maatschappelijke dienstverlening hebben hogere kwalificatievereisten dan het geheel van de werkaanbiedingen. Het opleidingsniveau “hoog” omvat hogere universitaire en niet-universitaire studies. 36% van de werkaanbiedingen uit de hier besproken sector, of toch alleszins de aanbiedingen die Actiris heeft ontvangen, vereisen een niet-universitair diploma. De beroepen verpleegkundige, sociaal assistent, revalidatieberoepen (kinesitherapeut, logopedist, psychomotorisch therapeut enz.), animator en opvoeder zijn het meest courant. De zeer hoge kwalificatievereisten (universitair) vinden we vooral terug in werkaanbiedingen voor artsen en psychologen. In de sector van de maatschappelijke dienstverlening worden meestal arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde duur aangeboden, namelijk 61%. Dit geldt ook voor alle werkaanbiedingen die Actiris heeft ontvangen, voor alle sectoren samen. Wanneer we rekening houden met het “arbeidscircuit” van de werkaanbiedingen van Actiris, komen er andere “soorten” vacatures naar boven. Het gaat dan om werkaanbiedingen waarvoor specifieke aanwervingscriteria gelden, die overeenstemmen met tewerkstellingsmaatregelen. De belangrijkste
MONITORING & ANTICIPATIE
34
maatregelen zijn de geco’s (gesubsidieerde contractuelen), de startbaanovereenkomsten en de DSP’s (doorstromingsprogramma’s). 73% van de werkaanbiedingen uit de sector van de maatschappelijke dienstverlening zijn geco-arbeidsplaatsen. De helft van deze geco’s zijn vacatures voor kinderverzorgers. De overige geco's zijn vooral voor animatoren (22%) en sociaal assistenten (13%). De sector van de maatschappelijke dienstverlening is dus een typische "gesubsidieerde" sector, aangezien voor alle sectoren samen slechts 37% van de door Actiris ontvangen werkaanbiedingen geco-arbeidsplaatsen betreffen. Meer dan 79% van de door Actiris ontvangen werkaanbiedingen is voor een voltijdse betrekking. Voor de sector van de maatschappelijke dienstverlening valt dit echter terug tot 58%. Het meest populaire deeltijdse regime is het halftijdse (hetzij 12% voor alle sectoren en 26% voor de maatschappelijke dienstverlening), gevolgd door 4/5 en 3/4. Tussen 2010 en 2014 is het aantal werkaanbiedingen dat Actiris heeft ontvangen met 15% gestegen. Voor de beroepen uit de maatschappelijke dienstverlening bedraagt de toename 9%. Deze stijging doet zich in hoofdzaak voor bij de volgende beroepen: kinderverzorger, sommige verpleegkundigen en de revalidatieberoepen.
3. Spanningen op de arbeidsmarkt Voor bepaalde sectoren, en meer precies voor bepaalde beroepen, zijn er spanningen tussen de vraag en het aanbod op de arbeidsmarkt. Elke jaar stelt het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid een lijst met knelpuntberoepen op. Dit zijn “beroepen waarvoor de 53
werkaanbiedingen van Actiris een lage invullingsgraad en een ‘abnormaal’ lange looptijd hebben ”.
3.1 De knelpuntberoepen van Actiris Ook al kan een tekort aan kandidaten (kwantitatieve oorzaak) inderdaad verklaren waarom de arbeidsplaatsen voor bepaalde beroepen moeilijk ingevuld geraken, er spelen tevens nog andere elementen mee, zoals de kloof tussen de eisen van de werkgevers en het profiel van de werkzoekenden (kwalitatieve oorzaak), onder meer met betrekking tot specifieke vaardigheden, taalkennis of ervaring. Voorts kunnen ook de arbeidsomstandigheden
54
tot gevolg hebben dat de
werkzoekenden zich liever tot een andere functie of een andere sector richten. Ten slotte sommen we hier enkele factoren op waar in de analyse geen rekening mee werd gehouden, maar die ook een invloed op de toetreding tot de arbeidsmarkt kunnen hebben: discriminatie bij de aanwerving, de werkloosheidsval, kinderopvang, mobiliteit, gebrek aan informatie enz.
53 54
35
Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, “Analyse van de knelpuntberoepen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest” 2014. Loon, uurrooster, stress, zwaar werk, vooroordelen ten overstaan van het beroep enz.
SECTOR MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING: ACTUALITEIT EN PERSPECTIEVEN
Tabel 13: Karakteristieken van de knelpuntberoepen in de sector van de menselijke gezondheidszorg (2013)
Hoofdverpleegkundige
45
9
0.2
x
Arbeidsomstandig heden x
Ziekenhuisverpleegkundige gebrevetteerd Kinderverpleegkundige bachelor/graduaat Geriatrisch verpleegkundige bachelor/graduaat Ergotherapeut
64
121
1.9
x
x
26
26
1.0
x
x
55
8
0.1
x
x
60
51
0.9
x
439
870
0.2
x
Ontvangen WA
Kinderverzorger
55
AR
AR/WA
Kwantitatief
Kwalitatief
x
Bron: Actiris, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid.
In 2013 werden in Brussel 80 knelpuntberoepen vastgesteld, waarvan 6 in de sector van de menselijke
gezondheidszorg
ziekenhuisverpleegkundige, verpleegkundige,
en
maatschappelijke
kinderverpleegkundige,
ergotherapeut.
Ergotherapeut
en
dienstverlening: geriatrisch
hoofdverpleegkundige,
verpleegkundige,
kinderverpleegkundige
zijn
vrij
sociaal recente
knelpuntberoepen. Hoofdverpleegkundige, en geriatrisch verpleegkundige staan al op de lijst sinds 2005. De ziekenhuisverpleegkundigen worden al meer dan 10 jaar als knelpuntberoep beschouwd. Wanneer we naar de redenen van het knelpuntkarakter voor de gezondheidsberoepen kijken, zien we dat deze allemaal met een kwantitatief tekort hebben af te rekenen. Een bijkomend probleem voor de verpleegkundigen, ongeacht hun specialisatie (in tegenstelling tot ergotherapeuten) zijn de arbeidsomstandigheden. Meer bepaald de onregelmatige dienstroosters en het nacht- en weekendwerk blijken voor veel verpleegkundigen een obstakel te vormen. Het aantal uit te voeren taken zit echter voortdurend in stijgende lijn. Zo wordt van de verpleegkundige verwacht dat deze zich niet alleen bezighoudt met het algemene lichamelijke welzijn van de patiënten, maar tevens aandacht heeft voor de sociale en psychologische aspecten. Het verpleegkundig personeel moet de patiënten ook geïndividualiseerde hulp kunnen bieden en blijk geven van veel flexibiliteit. De verpleegkundige dient inzicht te hebben in nieuwe technologieën, toe te zien op de kwaliteit van de verzorging en palliatievenzorg en stervensbegeleiding kunnen bieden, wat het beroep zeer belastend maakt. Om toegang tot het beroep van hoofdverpleegkundige te hebben, wordt naast de basisopleiding, meestal een bijkomende kaderopleiding vereist. Ook verworven ervaring is een enorme troef bij de selectie. Als hoofdverpleegkundige moet men bovendien een team kunnen leiden en daar horen ook extra administratieve taken en verantwoordelijkheden bij, waardoor de hoofdverpleegkundige eerder een manager wordt. We moeten ervan uitgaan dat rekruteringsmoeilijkheden voor deze beroepen in de toekomst nog zwaarder zullen wegen. Wat de ergotherapeuten betreft, zal de vraag naar dit beroep toenemen wegens de verwachte vergrijzing van de bevolking, ook al zal deze in Brussel minder groot zijn dan in de andere twee gewesten. 55 Hoewel het beroep van kinderverzorger in de statistische analyse niet als knelpuntberoep wordt aangeduid (wegens de hoge invullingsgraad), willen de consulenten van Actiris dit beroep toch op de lijst met knelpuntberoepen plaatsen. De consulenten wijzen voornamelijk op een kwantitatief tekort, vooral aan Nederlandstalige zijde. De stijging van het aantal kinderen jonger dan drie jaar zorgt voor een potentiële toenemende vraag aan kinderopvangplaatsen (crèches, onthaalmoeders enz.). Dit betekent dat het aanbod van opvangplaatsen hierop moet inspelen. Behalve het kwantitatieve tekort, kunnen ook de ongustige arbeidsomstandigheden wegens stress, het gebrek aan erkenning, het loon en de atypische uurroosters in geval van buitenschoolse opvang, het invullen van de werkaanbiedingen belemmeren. Het gaat bovendien vaak om gesubsidieerde arbeidsplaatsen waarvoor de kandidaten aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen.
MONITORING & ANTICIPATIE
36
Ook verpleegkundige zal, los van diploma of specialisatie, opnieuw een beroep worden waarvoor de aanwerving moeizaam verloopt. Deze veronderstelling is onder andere gebaseerd op het reeds schrijnend tekort aan verpleegkundigen, het succes van de formules voor deeltijds werken, het tijdskredietsysteem en de eindeloopbaanvoorzieningen, de demografische groei en de vergrijzing van de bevolking, die de vraag doen of zullen doen toenemen. Zonder hierbij de hogere kwalitatieve eisen die aan de gezondheidszorg worden gesteld en de medische technologische vooruitgang te vergeten, die een vraag naar nieuwe vaardigheden en competenties en voortgezette opleidingen doen ontstaan.
3.2 De lijst met studies waarvoor een vrijstelling van de RVA geldt De beroepen uit de sector van de maatschappelijke dienstverlening waarvoor in 2014 een studiehervatting met vrijstelling gold, zijn de verpleegkundigen, ongeacht de specialiteit, de ergotherapeuten en kinderverzorgers, zij het enkel voor de werklozen die in het Brussels Gewest gedomicilieerd zijn. Voor de Duitstalige Gemeenschap wordt de vrijstelling toegekend aan de studies die leiden tot het beroep van sociaal assistent.
3.3 De arbeidsreserve Met arbeidsreserve bedoelen we het aantal verschillende personen dat zich in de loop van het jaar bij 56
Actiris heeft ingeschreven . In 2013 vertegenwoordigen de beroepen uit de sector van de maatschappelijke dienstverlening 7% van de (bij Actiris ingeschreven) arbeidsreserve. Dat zijn 12.885 werkzoekenden op een totaal van 183.928. De arbeidsreserve is voor de maatschappelijke dienstverlening in 2013 met 1% gestegen, net zoals voor alle sectoren samen. In vergelijking met de totale arbeidsreserve, is de reserve voor de sector maatschappelijke dienstverlening veel vrouwelijker (83%), jonger en hoger opgeleid.
Tabel 14: Karakteristieken van de arbeidsreserve volgens sector (2013) Maatschappelijke dienstverlening
Totaal AR
Geslacht Mannen
17 %
53 %
Vrouwen
83 %
47 %
Laag
20 %
25 %
Middelmatig
32 %
20 %
Hoog
21 %
15 %
Andere
27 %
40 %
Jonger dan 25 jaar
23 %
18 %
25 tot 49 jaar
67 %
67 %
50 jaar en ouder
10 %
15 %
Opleidingsniveau
Leeftijdscategorie
Bron: Actiris, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid
56
Indien iemand in de loop van het jaar verschillende keren als NWWZ is geregistreerd, zal deze persoon slechts één keer in de berekeningen meetellen.
37
SECTOR MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING: ACTUALITEIT EN PERSPECTIEVEN
DEEL 5: OPLEIDING VAN DE ARBEIDSRESERVE Nog meer dan in de twee andere gewesten wordt de werkgelegenheid in Brussel gekenmerkt door een hoog kwalificatieniveau. Dit geldt ook voor de sector van de maatschappelijke dienstverlening. Voor meer dan 45% van de arbeidsplaatsen is immers een diploma van het hoger onderwijs vereist. De subsectoren vertonen echter vrij verschillende kwalificatiestructuren. Enerzijds zijn er beroepen waarvoor het opleidingsniveau over het algemeen hoog ligt, namelijk bachelor
of
master
(sociaal
assistent,
verpleegkundige,
opvoeder,
animator,
logopedist,
kinesitherapeut enz.). Anderzijds is dit “een sector waarin verschillende beroepen […] door laaggeschoolde vrouwen worden uitgeoefend (gezinshulp, kinderopvang, thuisopvang enz.) {…} Hoewel deze beroepen een uitweg bieden aan laaggeschoolden, ligt hun inzet veeleer op het vlak van de progressiemogelijkheden in de loop van de loopbaan. Zoals Louis-Marie Barnier benadrukt: “de vaardigheden die vrouwen hebben verworven op het werk in beroepen die tot de huiselijke sfeer behoren worden niet gevaloriseerd omdat ze niet behoren tot een beroep dat is gestructureerd rond 57
een hoeveelheid kennis” . De mogelijkheid van een cumulatieve vaardigheid die wordt verworven op het werk is niet erkend, waardoor deze niet kan uitgroeien tot de motor voor een professionele evolutie voor deze vrouwen. Hoewel het statuut van gezinshulp is verbeterd dankzij de voortgezette opleiding en de historische overgang naar het bediendestatuut, moeten we toch vermelden dat onthaalmoeders 58
of ziekenoppassers hun activiteiten uitvoeren onder een heel precair statuut .
1. Het opleidingsaanbod via het onderwijs De opleiding van de “toekomstige” werknemers in de sector van de maatschappelijke dienstverlening heeft een specifieke aard, onder meer, maar niet enkel, naargelang de gekozen studierichting. De specifieke elementen van de opleiding houden verband met het kwalificatieniveau en de reglementaire structuur, die voornamelijk afhangt van de structuur van de beslissingsbevoegdheden van het land (federale, gewestelijke en gemeenschapsbevoegdheden). Zo zijn er regionale verschillen qua diplomavereisten om een bepaald beroep uit te oefenen, voornamelijk voor de beroepen uit de maatschappelijke dienstverlening. Neem bijvoorbeeld het beroep oppashulp aan huis. In het Waals Gewest en de Duitstalige Gemeenschap moet men hiervoor over een diploma beschikken dat toegang geeft tot de functie gezinshulp en polyvalente hulp. Elders in het land is dat niet nodig … De analyse van het opleidingsaanbod is opgebouwd rond beroepsgroepen. Voor elk van deze groepen worden statistieken opgemaakt van de verschillende soorten onderwijs met voltijds leerplan (hoger secundair onderwijs, alternerend leren en werken, volwassenenonderwijs en hogescholen) die op een beroep uit de maatschappelijke dienstverlening voorbereiden.
57
Barnier L-M., “L’expérience professionnelle au prisme du rapport de genre” in Cahiers de la recherche sur l’éducation et les savoirs, n°6, 2007. Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, “Maatschappelijke dienstverlening: De kwaliteit van de tewerkstelling onderzocht volgens loon en geslacht“ in ”Gekruiste blikken. Brussels armoederapport 2014“, Brussel, 2015, p. 32. 58
1.1 De diensten voor hulpverlening aan personen/buurtdiensten: huishoudhulp, gezinshulp, oppashulp aan huis, hulp aan personen aan huis enz. De opleidingen met betrekking tot hulpverlening aan personen zijn over het algemeen pas recent ontwikkeld en het aantal studenten zit in stijgende lijn. Er bestaan verschillende mogelijkheden om gezinshulp te worden. Zo worden er opleidingen georganiseerd in het secundair onderwijs en in het volwassenenonderwijs. In het hoger secundair onderwijs kan het diploma in het beroepsonderwijs worden behaald. De laatste drie jaar is het aantal personen dat een diploma behaalde vrij stabiel gebleven (tussen 110 en 120 leerlingen uit het Franstalig hoger onderwijs in Brussel). In het Nederlandstalig secundair onderwijs
59
is de afgelopen twee jaar het aantal leerlingen voor de
richtingen “gezinshulp” en “bejaardenverzorging” toegenomen. Voor het schooljaar 2013-2014 hebben in totaal 175 leerlingen hun diploma behaald. Sinds 2009 kan het diploma gezinshulp ook via het deeltijds leren worden behaald. Deze opleiding kent elk jaar een wisselend succes. Het aantal inschrijvingen schommelt tussen 18 en 29 voor het afgelopen jaar. Ook het volwassenenonderwijs biedt een opleiding gezinshulp. Het slaagpercentage voor 2012-2013 bedraagt hier 51%, wat goed is voor 34 afgestudeerden.
Het slaagpercentage in 2012-2013 voor de opleiding huishoudhulp in het volwassenenonderwijs bedroeg 95% of 23 afgestudeerden.
1.2 De beroepen met betrekking tot kinderopvang (kinderverzorger, hulp kinderopvang enz.) In het klassieke onderwijs wordt de opleiding die leidt tot het beroep van kinderverzorger in het secundair beroepsonderwijs aangeboden. Aan Franstalige kant volgen in Brussel ongeveer 300 leerlingen deze opleiding. 160 leerlingen behalen hun diploma na het 6de jaar beroepsonderwijs, 140 leerlingen na het 7de jaar beroepsonderwijs. De afgelopen drie jaar is het aantal gediplomeerden stabiel gebleven. Aan Nederlandstalige kant is het aantal gediplomeerden al 10 jaar redelijk stabiel. Tussen 2009 en 2012 zagen we evenwel een daling. Het schooljaar 2013-2014 kent opnieuw een opleving van het aantal leerlingen dat het diploma kinderverzorging behaalt.
Van de 300 personen die in het volwassenenonderwijs zijn ingeschreven, zijn iets meer dan 180 personen geslaagd voor de opleiding hulp kinderopvang. Samen met de opleiding van verzorgende is dit een van de populairste opleidingen in het domein van de maatschappelijke dienstverlening, althans qua aantal inschrijvingen in het volwassenenonderwijs. Het diploma stemt overeen met het niveau hoger secundair onderwijs met volledig leerplan.
59
De statistieken van het Nederlandstalig onderwijs hebben betrekking op het Brussels Gewest en Vlaams-Brabant.
Om verpleegaspirant te worden, moet een opleiding in het praktijkgericht technisch secundair onderwijs worden gevolgd. 60 Franstalige leerlingen hebben hier hun diploma behaald. Deze leerlingen kunnen verder studeren in de richtingen van kinderverzorger, verzorgende of medischsociaal beambte in het hoger beroepsonderwijs of hogere studies gaan volgen.
1.3 De beroepen met socioculturele inslag (animator en opvoeder) In het Franstalig praktijkgericht technisch secundair onderwijs hebben meer dan een honderdtal animatoren na afloop van hun 6de jaar hun diploma behaald. Dit is een stijging met 10% over drie jaar. In het Nederlandstalig hoger secundair onderwijs bereidt de studierichting “technische en sociale wetenschappen” voor op het beroep van animator of opvoeder. De afgelopen tien jaar is het aantal afgestudeerden hier verdubbeld. In 2014 hebben bijna 600 leerlingen hun certificaat behaald.
De laatste jaren zijn er steeds meer opvoedverantwoordelijken die in een Brusselse school een opleiding in het Franstalige secundair onderwijs volgen. Hun aantal is de afgelopen drie jaar van 180 tot 215 gestegen. Ze behalen hun diploma na het 6de jaar praktijkgericht technisch secundair onderwijs. In het volwassenenonderwijs kent de opleiding tot opvoeder een slaagpercentage van 100%. Vijf personen hebben via deze weg deze opleiding gevolgd. Het aantal gespecialiseerde opvoeders is relatief stabiel gebleven. Wanneer we naar de verschillende specialisatierichtingen kijken, zien we dat ongeveer 500 leerlingen de opleiding opvoeder psycho-educatieve begeleiding zijn gestart, maar dat slechts een honderdtal zijn diploma heeft behaald. Bij de opvoeders gespecialiseerd in socio-sportieve activiteiten hebben vorig jaar 60 van de 300 ingeschreven personen hun diploma via een hogeschool behaald. Het aantal 60
afgestudeerden schommelt elk jaar , net als het aantal ingeschreven studenten. De sociaal assistenten worden in de hogescholen opgeleid. Elk jaar zijn er ongeveer 200 studenten die afstuderen, op ongeveer 1.000 ingeschreven personen. De laatste jaren stijgt het aantal ingeschreven leerlingen gestaag, van 800 tot 1100, terwijl het aantal personen dat afstudeert ongeveer hetzelfde blijft. Aan Nederlandstalige zijde daarentegen, is hun aantal de laatste jaren fors afgenomen. Toch waren er in 2013-2014 meer dan 350 afgestudeerden.
1.4 De beroepen uit de gezondheidszorg (verpleegkundige, verzorgende, psycholoog enz.) De studies die leiden tot beroepen uit de gezondheidszorg zijn voornamelijk van hoog niveau (hogescholen of volwassenenonderwijs op bachelorniveau). De opleidingen tot verzorgende en verpleegkundige zijn er de afgelopen jaar sterk op vooruit gegaan. De opleiding tot verzorgende werd in 2009 opgericht in het Franstalig secundair beroepsonderwijs en werd al snel vrij succesvol. Meer dan 80 leerlingen hebben na afloop van hun 7de jaar het diploma van verzorgende ontvangen. De afgelopen drie jaar is het aantal afgestudeerden met meer dan 20% 60
(gaande van 60 naar 50 naar 40 en opnieuw naar 60 in de loop der jaren. Het aantal inschrijvingen bedroeg 235, 275, 290, 309)
MONITORING & ANTICIPATIE
40
gestegen. In het Nederlandstalig secundair onderwijs bestaat de opleiding al langer. Het aantal effectief ingeschreven leerlingen is ongeveer hetzelfde als aan Franstalige kant (tussen 50 en 80 per jaar) en blijft stabiel. Ook in het deeltijds onderwijs wordt sinds 2009 een opleiding tot verzorgende aangeboden. Deze kende van 2009 tot 2012 iets minder succes dan de opleiding in het gewone secundair onderwijs. In 2013 telden we evenwel 25 ingeschreven leerlingen. Het slaagpercentage in het volwassenenonderwijs ligt op 70%, met vorig jaar meer dan 200 gediplomeerden.
De Franstalige hogescholen in Brussel leiden steeds meer verpleegkundigen op. Zo is het aantal ingeschreven studenten tussen 2009 en 2013 sterk gestegen. Ook het aantal studenten dat een diploma behaalt, gaat in stijgende lijn. Aan Nederlandstalige kant zien we dezelfde evolutie. Het aantal afgestudeerde verpleegkundigen aan de hogescholen is de afgelopen tien jaar met één derde gestegen tot ongeveer 300 Nederlandstalige gediplomeerden.
We merken op dat in Vlaanderen sinds 2009 een nieuwe opleiding voor verpleegkundigen wordt georganiseerd met een niveau dat zich situeert tussen het hoger secundair onderwijs en de hogescholen. Het gaat om een driejarige opleiding. Er bestaat geen equivalent in de Franse Gemeenschap.
In het volwassenenonderwijs zijn een twintigtal personen als verpleegkundige afgestudeerd. Het slaagpercentage ligt hier lager dan 20%.
Voorts behalen aan Franstalige kant jaarlijks ongeveer 120 personen een diploma assistent in de psychologie (alle richtingen samen).
In 2012 ontvingen ongeveer 550 kinesitherapeuten een diploma aan een Brusselse hogeschool. Dit is min of meer hetzelfde als de vorige jaren. Sinds drie jaar volgt het aantal inschrijvingen een stijgende tendens. Het aantal Nederlandstalige afgestudeerden is sinds 2007 verdrievoudigd. Zo hebben bijna 300 personen in Brussel en Vlaams-Brabant in 2013-2014 een universitair diploma gehaald.
Het aantal studenten dat zich in een hogeschool inschrijft voor studies ergotherapie is tussen 2007 en 2010 sterk gedaald (300 per jaar). Sinds 2011 is dit aantal weer gestegen tot 550 in 2013. Het aantal personen dat een diploma behaalt, is echter niet evenredig mee de hoogte in gegaan (70 à 90 afgestudeerden per jaar). Aan Nederlandstalige kant schommelt het aantal afgestudeerden in de hogescholen van jaar tot jaar. 61
Het blijft echter een beperkt aantal studenten (18 tot 35 gediplomeerden) .
Sinds 5 jaar worden er steeds meer diploma’s logopedie uitgereikt (van 80 tot 130-150 naargelang het jaar). Het aantal inschrijvingen is de afgelopen twee jaar sterk de hoogte in gegaan (+20% of 750 inschrijvingen in 2012). 61
Cijfers voor Brussel en Vlaams-Brabant.
41
SECTOR MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING: ACTUALITEIT EN PERSPECTIEVEN
2. Het aanbod voortgezette opleidingen De opleiding tot een aantal beroepen uit de sector van de maatschappelijke dienstverlening wordt enkel via voortgezette opleidingen georganiseerd. In Brussel worden deze opleidingen door enkele operatoren gegeven. De belangrijkste worden hieronder besproken.
2.1 De middenstandsopleiding (Syntra aan Nederlandstalige kant) De sector van de maatschappelijke dienstverlening is niet bij dit soort opleidingen betrokken.
2.2 De ISPI-opleidingen (socioprofessionele inschakeling) De twee opleidingen die betrekking op de sector van de maatschappelijke dienstverlening hebben zijn: - kinderopvang (EFPME): elk jaar verlaten een dertigtal studenten in Brussel de school met de kwalificatie kinderopvang. In 2006 en 2008 hebben ook Bruxelles Formation en zijn partners -
deze opleiding georganiseerd, maar deze werd later afgeschaft. Het EFPME leidt in Brussel tevens een dertigtal directeurs kinderdagverblijf op.
2.3 De beroepsopleiding georganiseerd door Bruxelles Formation en de VDAB Het aantal studenten voor de opleidingen tot het beroep van gezinshulp neemt toe. Recent werden nieuwe klassen gecreëerd: deze opleiding bestaat als beroepsopleiding (Bruxelles Formation
62
en
partners). De opleidingen huishoudhulp kennen dezelfde evolutie: ze worden in 2010 voor het eerst door Bruxelles Formation en diens partners georganiseerd en het aantal leerlingen is geleidelijk toegenomen.
De opleidingen oppashulp aan huis bestaan sinds 2011 als beroepsopleiding. In 2012 hebben zo’n twintig leerlingen deze opleiding bij Bruxelles Formation gevolgd.
Via Bruxelles Formation en zijn partners worden sinds enkele jaren jaarlijks zo’n veertigtal personen opgeleid voor het beroep van hulp kinderopvang. In de loop van 2012 ontvingen in het Brussels Gewest 15 personen de opleiding hulp kinderopvang van de VDAB. Dit aantal blijft de laatste jaren stabiel.
Animatoren worden grotendeels door Bruxelles Formation en zijn partners opgeleid, en dit voor alle specialiteiten samen (buitenschools, sociocultureel en sportief). Elk jaar studeren ongeveer honderd animatoren af.
62
Bruxelles Formation (kwalificerende opleiding): De 538 personen die zich in 2012 hebben ingeschreven in het domein van de gezondheidssector en maatschappelijke dienstverlening (personen ingeschreven in hun laatste jaar opleiding bij Bruxelles Formation, maar die dus nog niet gecertifeerd zijn) zijn voornamelijk vrouwen die in het Brussels Gewest wonen. De laatste vijf jaar is het aantal ingeschrevenen relatief stabiel. In 2012 zijn de mannen goed voor bijna 40% van de inschrijvingen. In de loop van de voorbije jaren schommelde het aantal mannen tussen 30% en 40%. De opleidingen met meer dan 90% vrouwelijke studenten zijn de volgende: gezinshulp, huishoudhulp, verzorgende, apothekerassistent, hulp kinderopvang. De opleidingen met het minst aantal vrouwen zijn beveiligings/bewakingsagent, penitentiair medewerker, sportanimator en gemeenschapswacht. De personen die een opleiding in dit domein volgen, hebben over het algemeen een Belgisch diploma van het lager of hoger secundair onderwijs of een buitenlands diploma. De opleidingen gezinshulp, huishoudhulp en oppasser aan huis worden voor het grootste deel gevold door personen die hun diploma in het buitenland hebben behaald.
MONITORING & ANTICIPATIE
42
De opleiding tot verzorgende werd in 2009 door Bruxelles Formation en zijn partners gecreëerd. Het aantal studenten is tot 2012 geleidelijk toegenomen. In 2012 deed zich een lichte daling voor. De VDAB heeft in 2012 in Brussel 24 personen tot verzorgende en ongeveer 10 verpleegkundigen opgeleid.
3. Vormingstraject vs. tekort aan arbeidskrachten Sommige opleidingen kennen een groeiend succes, andere opleidingen worden nieuw gecreëerd, maar zonder dat hierdoor de knelpunten uit de sector worden opgelost.
De kwantitatieve noden voor het beroep van kinderverzorger hoeven niet meer te worden uitgelegd. Het aantal leerlingen dat deze opleidingen volgt en het aantal dat een diploma behaalt blijft over de jaren evenwel onveranderd. Een van de grote problemen voor dit beroep is de regelgeving met betrekking tot de toegangsvoorwaarden tot de opleiding. Voorts vatten heel wat studenten een opleiding tot hulp kinderopvang aan, waarvoor de vaardigheden en de toegang tot het beroep niet dezelfde zijn. Daardoor zijn er veel hulpen kinderopvang voor arbeidsplaatsen die voorbehouden zijn aan kinderverzorgers. We hebben hier een kwalitatief probleem.
Voor andere beroepen, zoals ergotherapeut of kinesitherapeut, blijkt er een kloof te bestaan tussen het aantal inschrijvingen en het aantal personen dat ook effectief afstudeert. Er schrijven zich steeds meer leerlingen voor deze opleidingen (verpleegkundige enz.) in, maar het aantal personen dat een diploma behaalt, stijgt niet evenredig mee. Het beroep oefent dus wel degelijk aantrekkingskracht uit, maar het aantal professionals gaat er uiteindelijk niet zo hard op vooruit.
Voor het beroep van logopedist, verpleegkundige en verzorgende stellen we vast dat het aantal inschrijvingen en het aantal afgestudeerden in ongeveer dezelfde mate stijgt. Dat is eerder een goed teken.
Het aanbod beroepsopleidingen wordt verder uitgewerkt met nieuwe opleidingen die moeten beantwoorden aan de opkomst van nieuwe beroepen, zoals het beroep van oppashulp aan huis.
Voor de studiehervattingen of de carrièreswitch blijven er soms nog hindernissen bestaan, vooral voor de beroepen met betrekking tot diensten aan personen. Zo zouden “sommige “laaggeschoolden” graag opnieuw de arbeidsmarkt betreden als gezinshulp of verzorgende. Het probleem is echter dat ze niet over de nodige kwalificaties beschikken om rechtstreeks met een kwalificerende opleiding te 63
starten of om voor de toegangsproef te slagen” .
63
CSEF, “Aides-familiaux et aides-soignants. Quelles pistes pour promouvoir ces deux métiers et aider les femmes à se réorienter vers ceux-ci.“,
Namen, maart 2012, p. 26.
43
SECTOR MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING: ACTUALITEIT EN PERSPECTIEVEN
BESLUIT De sector van de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening is een zeer belangrijke en onmisbare sector (10% van de Brusselse arbeidsmarkt). Het gaat immers om de gezondheid van de bevolking. Bovendien zorgt deze sector voor werkgelegenheid, die op korte en middellange termijn sterk zal toenemen. De toekomst van de sector ligt gevat tussen groei en herverdeling van de taken. Hierbij mag niet enkel aan het kwantitatieve aanbod worden gedacht. We moeten tevens aandacht hebben voor een andere soort evolutie, die meer betrekking heeft op de coördinatie en het complex-worden van de sector. Ook al is de sector niet meteen het meest gevoelig voor conjuncturele veranderingen, door het uitgavenbeleid van de overheden zijn de gevolgen evenzeer voelbaar. Bepaalde subsectoren kregen met budgettaire beperkingen af te rekenen, vooral dan de maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting. Aangezien de sector voor een stuk door de overheden wordt gesubsidieerd, hangt de toekomstige evolutie van het aantal arbeidsplaatsen in de sector, en vooral in enkele subsectoren, grotendeels van hen af. De sector van de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening wordt 64
hoofdzakelijk gekenmerkt door het feit dat het plaatselijke werkgelegenheid betreft . De arbeidsplaatsen zijn niet echt delokaliseerbaar, deels omdat de uurregeling (atypisch, nachtdienst …) in bepaalde subsectoren (rust- en verzorgingstehuizen) verplaatsingen moeilijk maakt. Deze sector zorgt voor veel werkgelegenheid in het Brussels Gewest, hoewel dit nog meer het geval is in de andere twee gewesten. De sector van de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening is constant in ontwikkeling en evolutie. De sector wordt immers steeds professioneler en moet zich constant aanpassen aan de nieuwe behoeften en eigenschappen van de bevolking. Ongeacht of deze toekomstige ontwikkelingen van demografische, economische, sociologische en/of technologische aard zijn, ze zullen zonder twijfel de vraag naar diensten doen toenemen. “De aangeboden diensten moeten continu aan de noden van de bevolking worden aangepast, maar hier ook op anticiperen. Door de massale toetreding van vrouwen tot de arbeidsmarkt moesten bijvoorbeeld diensten voor kinderopvang ontwikkeld worden. De vergrijzing van de bevolking brengt de creatie van nieuwe plaatsen in rusthuizen met zich mee, maar ook de ontwikkeling van nieuwe buurtdiensten. Deze aanpassing heeft betrekking op alle doelgroepen: gezinnen, gehandicapten, kansarmen, allochtonen 65
enz”. . De invloed van de demografische groei zal vast en zeker de werkgelegenheid sterk doen toenemen. De vergrijzing van de bevolking staat synoniem voor creatie van tewerkstelling. Hoe hoger het aantal oudere personen, hoe meer behoefte er immers ontstaat aan specifieke zorgen. Maar ook het fenomeen van verjonging, dat we voornamelijk in het Brussels Gewest tegenkomen, zal een vraag naar personeel creëren. Dit betekent dat de sector van de maatschappelijke dienstverlening zal moeten groeien, en nog vooral de sector van de dienstverlening aan personen. Volgens het CSEF “zou de tewerkstelling in de sector van de thuishulp en de verzorgingsinstellingen de komende jaren
64 65
93% van de Brusselaars64 in deze sector werken ook in Brussel, tegenover 83% voor alle sectoren samen UNIPSO, “10 années d’évolution du secteur à profit social”, Brussel, 2009, p. 71.
MONITORING & ANTICIPATIE
44
moeten blijven groeien wegens de vergrijzing van de bevolking en het feit dat heel wat werknemers 66
binnenkort de sector zullen verlaten omdat ze met pensioen gaan” .
Voorts zal technologie een steeds grotere plaats innemen binnen de verschillende diensten van de gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening. Enerzijds maakt de technologie het mogelijk de diensten beter te beheren en uit te rusten, anderzijds bevordert technologische vooruitgang het opvolgen van mensen die thuis verblijven. Ten slotte verwachten we ook meer “reglementaire” ontwikkelingen in de sector, vooral als het gaat om de aanpassing van de dienstverlening, om veiligheids- en hygiënenormen en om regelgeving. Het staat vast dat er personeel aangeworven zal moeten worden. Deze rekruteringen worden echter door talrijke factoren beïnvloed
67
. Er zijn noden die verband houden met de demografische evolutie,
de leeftijdspiramide van de werknemers van de sector, en dus met pensioneringen, noden in verband met de uitoefening van het beroep en/of specifieke kennis, en de noden met betrekking tot de werkomstandigheden en het personeelsverloop. Voor sommige beroepen doen zich verschillende noden tegelijk voor. In de sector van de maatschappelijke dienstverlening hebben de knelpunten vaak te maken met een tekort aan kandidaten en met de arbeidsomstandigheden.
Om
het
kwalitatief
tekort
op
te
lossen,
worden
in
het
onderwijs
sensibiliserings-
en
informatiecampagnes omtrent deze beroepen georganiseerd, gericht op jongeren. Er is echter ook een kwalitatief tekort, dat zich voor een gezinshulp bijvoorbeeld manifesteert in de nood aan een wagen om zich te verplaatsen.
De problemen met betrekking tot de arbeidsomstandigheden zijn van verschillende aard: -
fysieke en/of psychologische belasting;
-
veelvuldige verplaatsingen, die de carrières van bepaalde beroepen uit de sector inkorten;
-
het arbeidsregime (verplicht deeltijds);
-
valorisatie via het loon en doorgroeiperspectieven zijn zeldzaam, zeker in de maatschappelijke dienstverlening. De onzekere tewerkstelling voor bepaalde beroepen is een realiteit geworden waar een oplossing voor moet worden gevonden.
-
hierbij komt nog dat de beroepen maar weinig erkend worden en dat de sector niet zo aantrekkelijk is: lage lonen, sommige beroepen krijgen maar moeilijk een professionele toets en de bijbehorende erkenning, weinig carrièrevooruitzichten in sommige subsectoren van de maatschappelijke dienstverlening.
De kwaliteit van de tewerkstelling en de arbeidsomstandigheden, net als het opleidingsniveau en de vaardigheden van de kandidaten, zijn de belangrijkste verklaringen voor de spanningen die we op de arbeidsmarkt voor de beroepen uit de besproken sector waarnemen, samen met het, hoofdzakelijk kwantitatieve, tekort aan arbeidskrachten. Daarom moeten ook het imago van de sector en de arbeidsomstandigheden verbeterd worden. Zo zien we aantrekkelijkheidspremies verschijnen, met name in de ziekenhuissector. Bepaalde nadelen 66
CSEF, “Aides-familiaux et aides-soignants. Quelles pistes pour promouvoir ces deux métiers et aider les femmes à se réorienter vers ceux-ci.“, Namen, maart 2012, p. 39. 67 Vgl. 3.7 Welke toekomstscenario’s? p.24
45
SECTOR MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING: ACTUALITEIT EN PERSPECTIEVEN
eigen aan de sector zijn echter moeilijk te verhelpen. We denken bijvoorbeeld aan de werkuren of de fysieke belasting van de arbeid. Dit zijn enkele van de redenen van de hoge turnover in de subsector van de rust- en verzorgingstehuizen, een sector die nochtans bekend staat om zijn nachtdiensten of afwijkende uurroosters. Deze factoren maken het duurzaam aantrekken van bekwaam personeel dus nog moeilijker. “Het structurele tekort aan verpleegkundigen zal het inzetten van verzorgenden in de thuishulp nog versterken”
68
.
Een adequate opleiding en aangepaste vaardigheden: onmisbaar voor de toekomst … “De ontwikkeling van de sector betekent eveneens dat men een beroep kan doen op gekwalificeerd personeel en op structurele financieringen. De overheden dienen dus garanties te bieden met betrekking tot de opleiding van het personeel, maar ook met betrekking tot de ambiguïteit tussen het beleid inzake de inschakeling van een “kansarm” publiek op de arbeidsmarkt en het beleid inzake ondersteuning van de sector. Hoewel de socioprofessionele inschakeling buiten kijf staat, is voor de 69
ontwikkeling van de sector meer nodig dan enkel de creatie van “precaire” arbeidsplaatsen” . Bij de actoren uit de sector bestaat er een vraag naar ontmoetingen met opleidingsinstellingen, om hen opleidingen voor te stellen die aansluiten bij de noden in de praktijk. Er moeten ook vragen worden gesteld bij de professionalisering van bepaalde beroepen, zoals oppasser aan huis. De uitdaging bestaat erin de diensten voor hulpverlening aan personen te professionaliseren, zowel qua diensten als qua personeel. Daarnaast is het ook belangrijk om de beroepen waarvan de connotatie met de privésfeer een hinderpaal is voor professionele vaardigheden, op te waarderen en te erkennen. Ter illustratie benadrukt het CSEF dat “ook al worden de beroepen van huishoudhulp en verzorgende niet als knelpuntberoep beschouwd, de sector toch moeite heeft om personeel voor deze beroepen aan te werven, vooral huishoudhulp. Het imago van deze beroepen is vrij negatief. Ze moeten dus 70
opgewaardeerd worden, vooral bij de jongeren” . In de toekomst moet er aandacht worden besteed aan de arbeidsomstandigheden, aan de stabiliteit van de betrekkingen, aan het niveau van de opleidingen en in welke mate deze opleidingen aansluiten bij de vereisten uit de praktijk, aan de ontwikkeling van nieuwe opleidingen naar aanleiding van nieuwe beroepen en/of nieuwe vereiste vaardigheden (onder meer wegens ICT-ontwikkelingen) en aan de voortgezette opleiding van het personeel. “Door de evolutie van de taken in sommige 71
segmenten zijn er aangepaste opleidingen nodig (regulier onderwijs en voortgezet onderwijs) . Zeker omdat in het kader van de zesde staatshervorming een aantal vaardigheden van het federale niveau naar de deelstaten zullen worden overgeheveld, voornamelijk voor materies inzake verzorging van ouderen en dienstencheques.
68
FOREM, “Métiers d’avenir. Etats des lieux du secteur de l’action sociale. Recueil prospectif.“, september 2013, p. 5. UNIPSO, “10 années d’évolution du secteur à profit social”, Brussel, 2009, p. 71-72. CSEF, “Aides-familiaux et aides-soignants. Quelles pistes pour promouvoir ces deux métiers et aider les femmes à se réorienter vers ceux-ci.“, Namen, maart 2012, p. 39.
69 70
71
FOREM, “Métiers d’avenir. Etats des lieux du secteur de l’action sociale. Recueil prospectif.“, september 2013, p. 5.
MONITORING & ANTICIPATIE
46
Methodologische bijlage I: structuur en subsectoren van de maatschappelijke dienstverlening (NACE-BEL 2008) De maatschappelijke dienstverlening is in zes subsectoren en twee hoofdcategorieën onderverdeeld: de maatschappelijke dienstverlening met huisvesting en de maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting. We hebben de subsectoren een andere naam gegeven dan deze uit de NACE-codering. We hebben de benaming sprekender gemaakt of de focus gelegd op een activiteit die dominant in de subsector aanwezig is (bijvoorbeeld de diensten voor gezinshulp, die 99% van de activiteiten uit de subsector uitmaken. Hetzelfde geldt, zij het in iets mindere mate, voor de rusthuizen voor ouderen en voor de rust-en verzorgingstehuizen). Dit is een niet-exhaustieve lijst met de structuren van de verschillende subsectoren: De maatschappelijke dienstverlening met huisvesting
Rusthuizen voor ouderen: Bevat de rusthuizen voor ouderen, alsook de activiteiten van serviceflats voor ouderen. Rust- en verzorgingstehuizen: Bevat de rust- en verzorgingstehuizen, alsook de activiteiten van de verpleeginstellingen met huisvesting. We merken op dat het onderscheid tussen rusthuizen voor ouderen en rust- en verzorgingstehuizen vrij artificieel is, in die zin dat de meeste instellingen voor ouderen in het Brussels Gewest het allebei zijn. Hulp aan personen met een handicap: Bevat de instellingen met huisvesting voor personen met een mentale handicap, psychiatrische problemen of een verslaving (gespecialiseerde instellingen voor minderjarigen met een mentale handicap of voor volwassenen, instellingen voor beschut wonen, instellingen voor beschut wonen voor personen met psychiatrische problemen enz.). Jeugdzorg en opvang van volwassenen: Bevat de instellingen met huisvesting en personeel dat sociale bijstand biedt aan kinderen, jongeren en andere categorieën personen met beperkte autonomie. Jeugdhulp met huisvesting (algemeen welzijnswerk, huisvesting voor daklozen, crisisopvang of opvang voor personen die sociale uitsluiting riskeren, zoals de opvangcentra voor uitgewezenen, mishandelde personen enz.).
De maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting
Gezinshulp: Bevat gezinshulp, alsook de activiteiten van dagcentra voor ouderen. Sociale interventie: Bevat enerzijds de opvang van jonge kinderen (crèches en kinderdagverblijven). Bevat anderzijds een hele waaier aan sociale diensten, consultatie, sociale bescherming, doorverwijzing en hulpverlening en andere gelijkaardige diensten die verleend worden aan individuele personen en aan gezinnen (jeugdzorg zonder huisvesting, familiale pleegzorg, open instellingen, ondernemingen voor aangepast werk). Voorts vinden we hier ondersteuning en zorgbemiddeling (schuldbemiddeling, rechtshulp, huishoudkundig advies, verenigings- en wijkactiviteiten, socioprofessionele inschakeling enz.).
47
SECTOR MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING: ACTUALITEIT EN PERSPECTIEVEN
BIBLIOGRAFIE Actiris, Statistieken over de bij Actiris ingeschreven werkzoekenden en de ontvangen werkaanbiedingen Federaal Planbureau, Algemene Directie Statistiek en Economische informatie, “Bevolkingsvooruitzichten 2012-2060”, mei 2013 Centre d’analyse stratégique, “Vieillissement et espace urbain. Comment la ville peut-elle accompagner le vieillissement en bonne santé des aînés ?“, Note d’analyse n°323, Parijs, februari 2013 Europese Commissie, “Santé et services sociaux. Analyse sectorielle détaillée des compétences naissantes et activités économiques dans l’Union européenne.“, 2009 Conseil d’orientation pour l’emploi : Emplois durablement vacants et difficultés de recrutement : synthèse du diagnostic du conseil, rapport du Conseil d’orientation pour l’emploi, september 2013 CSEF, “Aides-familiaux et aides-soignants. Quelles pistes pour promouvoir ces deux métiers et aider les femmes à se réorienter vers ceux-ci.“, Namen, maart 2012 De Backer B., Lodewick P., Willemot F., “Etude exploratoire sur les initiatives à prendre par le Fonds social pour les Etablissements et Services de Santé”, Brussel, oktober 2006 Englert M., Plasman R., “Evaluation du nombre d’emplois à créer à l’horizon 2020 dans les secteurs fortement liés aux évolutions démographiques en Région de Bruxelles-Capitale”, Working paper Dulbea, Research series, n° 12-04.RS, juni 2012 Englert M., “Analyse des déterminants du chômage urbain et politique de rééquilibrage entre l’offre et la demande de travail en Région de Bruxelles-Capitale.”, Rapport final, Brussel, januari 2013 FOREM, “Métiers d’avenir. Etats des lieux du secteur de l’action sociale. Recueil prospectif.“, september 2013 FOREM, “Métiers d’avenir. Etats des lieux sectoriels et propositions de futurs. Recueil prospectif.“, september 2013 FOREM, Statistieken over de bij de FOREM ingeschreven werkzoekenden en de ontvangen werkaanbiedingen BISA , “Economische activiteit in Brussel: welke evolutie op middellange termijn“, Focus 1, december 2013 RIZIV, “Performantie van huisartsgeneeskunde. Een check-up.“, Brussel, 2013 RSVZ, Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, Statistieken over de personen die aan het sociaal statuut van de zelfstandigen zijn onderworpen Maree M., Mertens S., “Comment se finance le secteur associatif? Résultats d'une enquête de terrain menée en Belgique francophone.“, ULG, CERA Scrl, België, december 2011 Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, “Analyse van de knelpuntberoepen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest” 2013 Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, “Situatie van de eenoudergezinnen op het vlak van werkgelegenheid en werkloosheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest”, oktober 2009 Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, “Maatschappelijke dienstverlening: De kwaliteit van de tewerkstelling onderzocht volgens loon en geslacht“ in ”Gekruiste blikken. Brussels armoederapport 2014“, Brussel, 2015 RSZ, Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, Gedecentraliseerde statistieken, 31/12/2011 Pour la solidarité, “Vieillissement actif et solidarité intergénérationnelle : constats, enjeux et perspectives.“, Brussel, maart 2011 Pour la solidarité, “Services de proximité & nouvelles technologies : une union prometteuse pour l’économie plurielle“, Brussel, september 2012 Pour la solidarité, “Les services à la personne en Europe. Regards croisés et approche européenne sur un enjeu d’avenir.“, Brussel, januari 2012 Pour la solidarité, “La transition : un enjeu économique et social pour la Wallonie.“, Brussel, maart 2013 Ribault T., “Aide à domicile : de l’idéologie de la professionnalisation à la pluralité des professionnalités“, Revue Française de Socio-Economie, 2008/2 n°2, p.99-117, Parijs, 2008 SAW-B, “Les services à la personne en Europe”, cahier de la Solidarité hors-série, Brussel SAW-B, “L’institutionnalisation inachevée des services de proximité autour du métier de garde à domicile.”, Brussel, mei 2012
MONITORING & ANTICIPATIE
48
UNIPSO, “10 années d’évolution du secteur à profit social”, Brussel, 2009 Van den Bosch K, Willemé P, Geerts J, Breda J, Peeters S, Van De Sande S, Vrijens F, Van de Voorde C, Stordeur S., Toekomstige behoefte aan residentiële ouderenzorg in België: projecties 2011 – 2025. Health Services Research (HSR). Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2011. KCE Reports 167B. D/2011/10.273/64 VDAB, Statistieken over de bij de VDAB ingeschreven werkzoekenden en de ontvangen werkaanbiedingen Zune M., “Regards curieux sur les revendications de pénuries de main d’œuvre”, publicatie verwacht.
49
SECTOR MAATSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING: ACTUALITEIT EN PERSPECTIEVEN
Monitoring & anticipatie Werkgelegenheid, opleidingen en arbeidsmarktbemiddeling in Brussel
SECTEUR
maatschappelijke dienstverlening ActualitEIT eN perspectiEve
Met de steun van het Europees sociaal fonds
Verantwoordelijke uitgever: Grégor Chapelle, Anspachlaan 65, 1000 Brussel - D/2015/57.47/4