SPECIAL
●
ORGANISATIECRIMINALITEIT
MAATSCHAPPELIJK EN ONMAATSCHAPPELIJK GEDRAG VAN BEDRIJVEN Prof.dr. E.J.J.M. Kimman*
Inleiding
Het debat over maatschappelijk verantwoord ondernemen
Dit artikel is een poging de organisatie als moreel bekritiseerbare of onmaatschappelijk handelende actor te situeren. In de eerste paragraaf bespreek ik de organisatie als een maatschappelijke actor met een eigen normenstelsel. Vervolgens kom ik op het streven van het maatschappelijk verantwoord ondernemen, namelijk een verlangen naar legitimering. Dan maak ik een kleine excursie naar de maffia als illustratie van de eenzelvigheid van een organisatie die maatschappelijke respectabiliteit zoekt. In de paragraaf daarna maak ik een opmerking hoe op een hellend vlak maatschappelijke actoren kunnen afglijden tot criminele actoren en ten slotte volgt een pleidooi voor corporate citizenship.
In de discussie over maatschappelijk verantwoord ondernemen of corporate social responsibility gaat het over de meerwaarde die ondernemingen de samenleving bieden. Deze discussie komt hier op neer dat het creëren van surpluswaarde voor de aandeelhouders niet voldoende is, maar dat een onderneming pas een zekere maatschappelijke respectabiliteit verkrijgt indien ze ‘haar verantwoordelijkheid neemt’, zich niet beperkt tot wat filantropie maar een additionele bijdrage levert. Waarin die meerwaarde bestaat, blijft vaak schimmig. “Het gaat om de dimensie van maatschappelijk welzijn en maatschappelijk belang als component van het onderne-
Bedrijfskunde,
jaargang
73,
2001
nr.
3
S A M E N V A T T I N G
Het onderzoeksobject van de bedrijfswetenschappen is alles wat enigszins samenhangt met het bedrijf. Met bedrijf wordt dan bedoeld de naar continuïteit strevende organisatie die diensten of goederen aanbiedt tegen betaling. In dat productie- of aanbiedingsproces zijn veel stappen en elementen te onderscheiden en afzonderlijk te bestuderen. De bedrijfspsycholoog heeft een andere invalshoek dan de controller, de accountant of de informaticus. De plaats van de bedrijfskunde binnen de bedrijfswetenschappen is onhelder. Bedrijfskunde zou meer dan de studie van een element uit het bedrijfsproces moeten zijn. Bestudeert ze ook het geheel? Duidelijk is wel dat anders dan de algemene economische wetenschap, die het bedrijf min of meer gelijk stelt aan een economisch rationeel handelende persoon en derhalve er een abstractie van maakt, de bedrijfskunde studeert op het concrete
bedrijf of de concrete bedrijfsorganisatie. Het gebruik van de talloze ‘cases’ gedurende de bedrijfskundestudie is hiervan een illustratie. Er wordt bestudeerd hoe een bedrijf in een reeks beslissingen product-marktcombinaties samenstelt en met meer of minder succes aanbiedt. Wordt in het hele productie- en aanbiedingsproces helder, rationeel en ook bewust gekozen? Of worden er ook stappen min of meer onbewust, niet zo rationeel of op een duistere manier gezet? Voor een aantal probleemgebieden, zoals het beleid of het management inzake marketing, productie, technologie of human resources, is dit niet zo erg belangrijk, omdat de uitkomsten periodiek gemeten en gerapporteerd worden en goed vergelijkbaar zijn met die van andere organisaties. In dit artikel probeer ik een probleem te beschrijven waarvoor dat wel belangrijk is, namelijk het crimineel gedrag door organisaties.
* Prof.dr. E.J.J.M. Kimman is hoogleraar Berdijfsethiek aan de economische faculteiten van de Universiteit Maastricht en de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij was in 1999 één van de oprichters (en tot 2001 de eerste voorzitter) van de Nederlandse afdeling van Transparency International. Daarnaast is hij redacteur van Bedrijfskunde
36
ORGANISATIECRIMINALITEIT
Het maatschappelijke draagvlak In de lijn van deze benadering, waarin de organisatie zelf aangeeft wat ze ‘maatschappelijk’ verplicht, geboden of verkieslijk vindt, kunnen we proberen het beeld te achterhalen dat zo’n organisatie van zichzelf heeft. Dat zelfbeeld valt te destilleren uit het jaarverslag in het algemeen, uit beleidsdocumenten en soms uit een specifiek jaarverslag uitgebracht in het kader van de maatschappelijke verantwoording, zoals de Koninklijke Shell Groep dat heeft gedaan. Daarin geeft Shell verantwoording over het beleid. De Groep erkent vijf terreinen van verantwoordelijkheid: de aandeelhouders, de klanten, de werknemers, de zakelijke markten en de maatschappij. Aan deze
Het grote gemak waarmee ondernemingen thans de noodzaak van maatschappelijk verantwoord ondernemen onderschrijven doet me denken aan de gedachte bij een socioloog als Parsons dat zelfcontrole de controle van bovenaf vervangt. De opvoeding en vaak levenslange vergroeiing met een levensbeschouwelijke zuil was decennia lang de belangrijkste invloed op het gedrag van Nederlanders: door zich te conformeren aan het normenstelsel kon men sociaal omhoog. Door de fragmentatie van onze samenleving hebben burgers thans minder te maken met bepaalde normstelsels die samenhingen met zuilen en sociale klassen. De opmerkelijke en snelle ontzuiling van de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw vergt nieu-
nr. 2001 73,
Die vorming van zelfbeelden, waarin de organisatie zichzelf als middelpunt van invloeden ziet, waarvan een aantal stakeholders genoemd wordt, fungeert in een strategie om maatschappelijk geaccepteerd te worden. Het streven naar maatschappelijk verantwoord ondernemen is een streven naar maatschappelijke respectabiliteit. Dit proces van legitimering is moeilijker geworden naarmate in een samenleving een zekere toestand van normonzekerheid of zelfs normloosheid heerst. Aan het einde van de negentiende eeuw zocht Emile Durkheim anomie te verklaren als een bijeffect van snelle sociale veranderingen, zoals de industrialisatie met de daarmee samenhangende trek van het platteland naar de stad of van de kleine steden naar de industriesteden. Naast fysieke mobiliteit is er ook sociale mobiliteit: categorieën van de bevolking mengen zich. Durkheim zag de noodzaak dat nieuwe vormen van solidariteit geschapen werden, bijvoorbeeld door de beroepsgroepen. Voor Durkheim was het duidelijk dat niet louter formele regels de contracten in het zakelijk verkeer beheersten, maar ook allerlei stilzwijgende en informele regels. Normsystemen waren van het individu onafhankelijke normsystemen die door T. Parsons, een Amerikaanse navolger van Durkheim, niet collectieve voorstellingen maar patroonvariabelen worden genoemd. Deze normstelsels worden door de leden van een beroepsgroep of een zakelijke organisatie, zoals een onderneming, geïnternaliseerd. Ook E. Mayo en R.K. Merton besteden in hun werk aandacht aan de mogelijkheden van consensus over normen en waarden, waardoor er sociale verbanden en zo een zekere ordening van de samenleving ontstaat. De leden van de organisatie worden het eens over belangrijke normen en waarden. Er is een vorm van zelfcontrole of zelfregulering.
3
stakeholders legt de leiding van de Groep verantwoording af, onder meer door jaarverslagen, en ze hoopt daarmee voldoende legitimering te ontvangen om de onderneming voort te kunnen zetten (Shell Group, 2001): “How we succeed is as important as what we achieve. We are committed to delivering excellent returns and builing value for the future – for the planet and its people, for our customers, employees and shareholders.”
jaargang
Iedere onderneming hanteert een normenstelsel. De bedrijfsethiek bestudeert dat normenstelsel en interpreteert dat. De discussie over maatschappelijk verantwoord ondernemen is een discussie over de verbreding van dat normenstelsel. Er worden nogal wat definities gehanteerd die een breed spectrum bestrijken, van een systematiek van verantwoording en zorgvuldigheid tot aan een poging zinnig te ondernemen. Het gaat uiteindelijk altijd om een verschuiving van normen, om een toevoeging van normen of om meer transparantie in bestaande normen. De bedrijfsethiek bestudeert waar die normen vandaan komen en hoe ze in situaties van normconflicten gewicht gegeven kunnen worden. Doorgaans wordt er gerefereerd aan richtlijnen voor een sociale en ethische audit, bijvoorbeeld de systematiek van de AA 1000-standaard. Maatschappelijk verantwoord handelen is dan verantwoording afleggen over een genormeerd handelen van de onderneming, maar die normen zijn in de bedrijfswereld zelf vastgesteld. Zogenoemde stakeholderbenaderingen zijn hier een variatie op, want het is de onderneming, al dan niet gedwongen, die tot een akkoord komt met een stakeholder en belooft een bepaalde gedragsregel aan het normenstelsel van de onderneming toe te voegen of eruit te verwijderen. Ook bij een verdere filosofisering van het ondernemingshandelen over de vraag naar zinnig ondernemen, is het de onderneming die zelf besluit welke eis van zinvolheid aan het normenstelsel worden toegevoegd.
SPECIAL
Bedrijfskunde,
mingsbeleid,” stelt Henk van Luijk. Uitvoeriger gezegd: maatschappelijk verantwoord ondernemen betreft de wijze waarop een onderneming al dan niet in overleg met stakeholders of de overheid vormgeeft aan haar bewust aanvaarde medeverantwoordelijkheid. Vanuit zo’n moreel criterium kan de ondernemingsleiding keuzes die bedrijfseconomisch verantwoord zijn, om een geheel andere reden toch niet maken. Een voorbeeld is de keuze om in een bepaald land wel of niet te investeren/desinvesteren ingegeven door het aldaar bestaand (gebrek aan) respect voor mensenrechten, de noodzaak om arbeidsplaatsen te handhaven of te scheppen of een wettelijk nog niet afdwingbare milieukwaliteit.
●
37
SPECIAL
●
ORGANISATIECRIMINALITEIT
Bedrijfskunde,
jaargang
73,
2001
nr.
3
we mogelijkheden van identificatie met nieuwe normenstelsels. De partiële binding in een organisatie of in een ander verband is het perfecte antwoord op de normloosheid van de ontzuiling. Door vereenzelviging met een aangeboden rollenpatroon, samenhangende met de functies in een organisatie, kan de werknemer de aangeboden normen en waarden internaliseren. En zo is de normloosheid bedwongen. De helft van de bevolking is namelijk opgenomen in het arbeidsproces. De dominante gedragsbeïnvloeding is de arbeidsplaats geworden. Het bedrijf is niet alleen bron van inkomen maar ook bron van status, van netwerken, van zelfrealisering. Binnen de onderneming internaliseren de leden van een organisatie de collectieve voorstellingen, die in de bedrijfscultuur aangeboden worden. De normstelsels, die vigeren op de werkplek, worden weliswaar tijdelijk en vrijwillig maar effectief overgenomen door degenen die in een organisatie carrière willen maken. Hoe platter de organisatie, hoe democratischer alles georganiseerd is, des te duidelijker is dat zelfcontrole berust op een participeren in het normstelsel. Zo kan het verhaal over maatschappelijk verantwoord ondernemen gauw geaccepteerd worden door de leiding van ondernemingen die verlangen naar een maatschappelijk draagvlak. Iedereen praat erover, zodat het onverstandig is er niet aan mee te doen. Maar berust de licence to operate, verleend door een postmoderne samenleving, wel op een stabiele consensus? In onze samenleving met zo veel twijfel aan overgeleverde opvattingen en morele noties en met zo’n groot vermogen tot individualiteit (denk aan de vele eenpersoonshuishoudingen) is elke vorm van consensus van korte duur. Wat is normaal of normatief in zo’n samenleving?
38
De hierboven geschetste zelfdefiniëring van ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ wordt gemaakt door de ondernemingen die daarmee tevens een zekere maatschappelijke respectabiliteit hopen te verkrijgen. Dit is mogelijk in een maatschappij waarin ondernemingen dominant aanwezig zijn en waarin de overheid wat teruggetreden is. Er is in onze maatschappij een zeker machtsvacuüm: het is niet altijd de overheid die uiteindelijk uitmaakt wat recht of slecht is. Dat hoeft op zich niet bedenkelijk te zijn, maar het moet ons wel argwanend maken ten opzichte van de oplossingen voor maatschappelijke respectabiliteit die zich aandienen. Maatschappelijk draagvlak zegt niet alles.
Maatschappelijke respectabiliteit: de maffia In het Sicilië van de late negentiende eeuw was er eveneens een machtsvacuüm. De Italiaanse staat bestond nog maar kort en Rome was ver weg voor steden als Palermo, Trapani en Agrigento. Echt platteland, in sociaal-economische betekenis, is er op Sicilië niet te vinden. Het is een ontwikkeld eiland, gekenmerkt door veel kleine steden, enigszins vergelijkbaar met de stedelijke netwerkstructuur van de Randstad. Sicilië werd
gedurende zeven eeuwen overheerst door buitenlanders. De belastinggaarders en magistraten behoorden niet tot de samenleving. Er ontstond niet of nauwelijks een vertrouwen in de overheid, die nu eenmaal van buitenaf haar wil aan de Sicilianen oplegde. Allerhande onderlinge sociale verbanden en verzetsbewegingen plegen in ieder bezet land op den duur te ontstaan. Zo ook in Sicilië, waar eeuwen lang groepjes bandieten en struikrovers opereerden. Het interessante nu is dat tegen het banditisme en de struikroverij al in de veertiende en vijftiende eeuw vergeefs werd gestreden, blijkens verslagen van campagnes tegen het banditisme. Van 1674 tot 1676 wordt onder leiding van de Markies van Villabianca een oorlog tegen het banditisme gevoerd. In de achttiende eeuw en later wordt er meermalen vergeefs actie tegen gevoerd. De nieuwe Italiaanse staat was daar nog niet meteen aan toe. Omstreeks 1900 hadden grootgrondbezitters circa 80 procent van de grond in bezit en was de Siciliaanse plattelandsbevolking nog wel economisch maar niet langer emotioneel en cultureel ondergeschikt aan een maatschappelijke bovenlaag van edelen. De adel was weggetrokken naar de steden en had het beheer van de landerijen overgelaten aan wat nu de maffia is. Door allerlei politieke verwikkelingen, zoals het einde van de feodaliteit aan het einde van de achttiende en begin negentiende eeuw, hadden de adellijke grootgrondbezitters hun ‘aanzien’ verloren. Ze waren niet langer meer in staat de sluitsteen in de morele piramide te vormen. Er ontstaat dan tussen de staat-in-wording en de wereld der bandieten een groep die door de absentee landlords belast wordt met taken als beheer, bescherming en ordehandhaving: de maffia (Lo Presti, 1996). Als een klasse van beheerders die het grootgrondbezit bestiert, het banditisme bestrijdt en de veiligheid op het eiland verzekert, opereert de maffia: met ondersteuning van de grondeigenaars die inkomen nodig hadden, en van andere notabelen, die pragmatisch deze verlegenheidsoplossing duldden. De maffia was in eerste instantie gericht op de bescherming van de financiële belangen van enkele stakeholders. Ze deed dat op een maatschappelijke en eervolle wijze. De wetgeving van de centrale Italiaanse staat en de greep van de staat op het land plaatste de maffia op den duur buiten de wet. De criminalisering begint in het begin van de twintigste eeuw. De laatste twintig jaar is er in Italië een wettelijke basis voor een preventief anti-maffiabeleid bij openbare aanbestedingen en bij ordehandhaving. In deze paragraaf duikt de maffia op als een voorbeeld van een organisatie die voor zichzelf loffelijke doelen nastreeft, die echter in een brede context toch niet maatschappelijk worden gevonden. De eenzelvigheid, voortkomende uit de zelfdefinitie van wat goed en kwaad is, heeft de maffia niet behoed voor een verwording tot een criminele organisatie. Het is erg boud om te beweren dat elke organisatie kan afglijden, maar zeker is dat elke eenzelvige organisatie kan afglijden tot een bedenkelijk en crimineel niveau. Zeer lang had de maffia een
ORGANISATIECRIMINALITEIT
3 nr.
Hoe kan het toch zo slecht georganiseerd zijn dat er bij dergelijke rampen telkens sprake blijkt te zijn van het herhaaldelijk overtreden van standaarden voor veilig en milieuvriendelijk transport, van verwaarloosde verantwoordelijkheden en van een organisatiecultuur waarin het overtreden van normen en onzorgvuldig leiderschap kennelijk ‘normaal’ wordt gevonden? Alle bovenstaande cases hebben een strafrechtelijk aspect. Toch worden ze in de gewone bedrijfsethiek behandeld als vragen naar verantwoordelijkheid. Het criminele aspect wordt niet besproken. Niet alleen niet in de collegezaal, maar ook niet in de vergaderkamer van een onderneming. Criminaliteit door bedrijven is een taboe. De problematiek van de criminaliteit in organisaties werd aanvankelijk benoemd als witteboordencriminaliteit.1 In de jaren dat er aandacht groeide voor deze vorm van criminaliteit, aanvankelijk gesitueerd bij personen, werkzaam in een onderneming maar afkomstig uit niet-criminele milieus, maar later uitgebreid naar de problematiek van de functionaris, werd er slechts heel aarzelend toe overgegaan om de onderneming zelf en de cultuur daarbinnen als een crimogeen terrein te zien. Denkend aan criminaliteit mogen we ons toch even die prealabele vragen stellen die verbonden zijn met het denken en spreken over misdaad in organisaties. Zo mogen we ons best eens de vraag stellen hoe het organisatorische handelen kan
2001
In de discussie over verantwoord maatschappelijk ondernemen mis ik referentie aan al die keren dat er onverantwoord, slecht en soms misdadig werd gehandeld door ondernemingen. In de bedrijfsethische handboeken die de afgelopen drie decennia ontstaan zijn, worden enige buitenlandse strafzaken uitvoerig geanalyseerd. De keuze voor deze ‘cases’ zal wel te maken gehad hebben met de brede aandacht voor deze rechtszaken in de media. De bedrijfsethische discours reflecteert op het verantwoordelijkheidsbesef van de relevante functionarissen en de daarmee samenhangende beslissingsstructuur in een bedrijf, waardoor dit normschendende gedrag van organisaties kon plaatsvinden. De bekendste case is het beslissingsproces voor de totstandkoming van de Ford Pinto, een zogenoemde subcompact car, vooral in de jaren zeventig verkocht in de Verenigde Staten. Na een aantal dodelijke ongevallen werd er een rechtszaak door nabestaanden aangespannen: was de onveilige plaatsing van de benzinetank een te voorkomen fout en dus de oorzaak geweest en was derhalve Ford Motor Company schuldig aan doodslag? Uit documenten bleek dat de ontwerpers in een zeker stadium zich van dit probleem bewust zijn geweest, maar dat kostenoverwegingen de doorslag gaven om geen veiliger en duurdere oplossing te kiezen. Minder bekend is een soortgelijke rechtszaak tegen General Motors die 4,7 miljoen GMC Sierra vrachtwagens produceerde, terwijl ook daar op een gegeven moment (1980) duidelijk was dat de constructie van de benzinetank onveilig was. Bij General Motors werd slecht naar ingenieurs geluisterd en bovendien was het verboden, na de beroemde rechtszaken over de Ford Pinto van de concurrent, kritiek op de producten op papier te zetten uit vrees dat dergelijke analyses wel eens zouden kunnen uitlekken en materiaal in een rechtszaak konden worden. Het strafrechtelijke verwijt in deze en dergelijke rechts-
Buiten de Verenigde Staten is het aanspannen van rechtszaken tegen producenten minder ontwikkeld. Dat betekent niet dat er daarom geen sprake is van verwijtbaar, nalatig en crimineel gedrag van producenten. Het waren niet de moeders van de overleden baby’s, maar actiegroepen die succesvol actie voerden opdat de fabrikanten iets gingen ondernemen tegen het onjuist gebruik van een overigens op zichzelf goed product als poedermelk (Nestlé Infant Formula). Grote rampen leidden ook tot vragen omtrent aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid, waarop wel eens zo bevestigend op geantwoord moet worden, dat er van verwijtbaar, onverantwoordelijk en soms crimineel gedrag sprake is. De ramp met de veerboot Herald of Free Enterprise bij Zeebrugge in 1987, de brand op het booreiland Piper Alpha in 1988 in de Noordzee, waarbij 168 werknemers omkwamen, of de schipbreuk van de olietanker Valdez van Exxon Corporation voor de kust van Alaska, in 1989. De bedrijfsethische discours onderzoekt bij deze en andere rampen de besluitvorming en de beslisstructuur van de betrokken organisaties.
73,
Onverantwoord gedrag door ondernemingen
zaken was dat ‘de fabrikant’ niets of te weinig deed om de gevaarlijke constructie veiliger te maken. Enigszins vergelijkbaar, hoewel van een andere aard, was het verwijt in de rechtszaken, aangespannen door nabestaanden van longkankerpatiënten, opgetreden bij rokers, dat ‘de fabrikant’ aan de sigaretten een bepaald soort verslavende nicotine had toegevoegd.
jaargang
Heeft alle zelfdefiniëring van maatschappelijk verantwoord ondernemen, dat bovendien naar maatschappelijk draagvlak voor de organisatie zoekt, niet iets eenzelvigs en derhalve het gevaar dat er helemaal niet maatschappelijk verantwoord maar juist onverantwoord wordt ondernomen?
SPECIAL
Bedrijfskunde,
maatschappelijk draagvlak: ze bracht orde. Wat de maffia aanvankelijk deed was maatschappelijk verantwoord, in zekere zin. Uit deze waardering valt op te maken dat de maffia niet zomaar model kan staan voor andere criminele organisaties (Hess, 1970). Te spreken van een Russische maffia of een Joegoslavische maffia is onjuist. In de loop van de twintigste eeuw ging de maffia ondergronds en werd ook langzamerhand een criminele organisatie, maar plaatselijk behield zij heel lang haar maatschappelijke respectabiliteit. Deze eenzelvige organisatie ontspoorde.
●
39
SPECIAL
●
ORGANISATIECRIMINALITEIT
Bedrijfskunde,
jaargang
73,
2001
nr.
3
ontsporen? Is dat verwijtbaar aan de leiding, die bewust of onbewust de ondergeschikten een rechtsregel laat overtreden? Of is er een diepere oorzaak in de cultuur, waarin het normstelsel van het bedrijf strijdig is met de norm erbuiten waardoor de schending van een maatschappelijke norm en de daarmee samenhangende schade aan derden als normaal, onvermijdelijk en onproblematisch wordt beleefd? Organisatorische handelingen die crimineel kunnen zijn, zoals alles wat te maken heeft met omkoping, milieuschade of belastingfraude, worden kennelijk ‘binnen’ in de organisatie ‘gewoon’ gevonden in plaats van immoreel. Er is dus een discrepantie tussen de organisatorische overeenstemming over wat immoreel en moreel genoemd mag worden en wat de maatschappelijke consensus zou moeten zijn. In de context van het bestuderen van organisatorisch handelen wordt maatschappelijk onverantwoord gedrag dat zich bijvoorbeeld uit in het niet-naleven van de milieuvoorschriften of veiligheidsvoorschriften, in het negeren van afspraken of in allerlei vormen van misdragingen die schadelijk zijn voor het gemeenschappelijk welzijn, verdoezeld. Er is een grotere tolerantie voor dit soort gedrag in het bedrijfsleven dan in de maatschappij. Maatschappelijk verantwoord ondernemen dat gedefinieerd wordt van binnenuit, zou wel eens langs deze realiteit van de organisatorische criminaliteit heen kunnen gaan.
40
Wanneer er dus over milieucriminaliteit, belastingfraude of slechte arbeidsomstandigheden wordt gesproken, dan gaat het niet alleen om de schade die de gemeenschap treft, doordat belastingen niet worden afgedragen, kwaliteit niet wordt geleverd of door slechte werkomstandigheden meer mensen arbeidsongeschikt raken en de sociale verzekeringen onnodig veel afvloeiingen moeten bekostigen, maar ook om de schending van maatschappelijke normen en om het overtreden van de rechtsregels die in onze maatschappij dwingend geformuleerd zijn voor alle burgers. Ondernemingen mogen best naar maatschappelijk verantwoord ondernemerschap streven, maar dan zonder te verdoezelen dat er een verleden is waarin eerder sprake was van normschendingen, van onmaatschappelijk en zelfs crimineel gedrag. Er is een breed scala van organisatorische delicten die nodig door een ethische discussie, een forensisch onderzoek of zelfs een strafproces gevolgd moeten worden. Er zijn afgeleide vormen van criminaliteit die hetzij door schikking, door plea bargaining, door allerlei civielrechtelijke acties rond de onrechtmatige daad als constructie, door vrijwillige acties met behulp van een genereus slachtofferfonds of anderszins vrij redelijk tegemoet kunnen worden gekomen. De strafwet is terughoudend, ja conservatief, want er kan slechts effectief vervolgd worden als een misdrijf tevoren reeds omschreven is. Dat lijkt het geval met milieudelicten die thans omschreven zijn, maar de verslechtering van ons leefmilieu laat toch zien dat het opspo-
ren, vervolgen, bewijzen en berechten van milieucriminele rechtspersonen lastig is: de boetes en de schadevergoedingen behelzen een fractie van de in geld uitgedrukte voortdurende verslechtering van ons leefmilieu. De verslechtering van dat milieu is overigens onvoldoende wettelijk tegen te gaan. Wat zou eigenlijk geëist mogen worden van het bedrijfsleven, waar het gaat om de bescherming en de verbetering van het leefmilieu? En zijn er andere sancties dan de strafrechtelijke sancties (Angelo Corlett, 1992; Poesche, 1996)? In 1984 startte in de Verenigde Staten een Sentencing Commission met als doel richtlijnen voor de bestraffing van zogenoemde federale misdrijven op te stellen. Deze richtlijnen zijn buitengewoon streng inzake witteboordencrriminaliteit en allerlei misdaad gerelateerd aan de drugshandel. De totstandkoming en aanvaarding van deze Federal Sentencing Guidelines was niet eenvoudig. Afgezien van het verzet in het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden, waren er rechters die deze richtlijnen ongrondwettig vonden. In 1989 oordeelde het Federale Hooggerechtshof dat ze grondwettig waren. Voor ondernemingen kan deze aanpak een verdubbeling en soms verdrievoudiging van de straffen betekenen, alhoewel in de richtlijnen er ook specifieke verzachtende omstandigheden worden aangegeven, zoals een 20%-reductie als een organisatie al het redelijke heeft gedaan om criminaliteit te voorkomen (Balsmeier & Kelly, 1996).
Onmaatschappelijk handelen De hierboven genoemde cases uit de bedrijfsethische handboeken geven slechts een klein aspect van het onmaatschappelijke handelen weer. Bij een ramp wordt de schuldvraag bijna vanzelf gesteld. Moeilijker is het bij een going concern, zonder dat er sprake is van rampen of schandalen. Als investeren in landen, waar vaak mensenrechten worden geschonden, onmaatschappelijk is, hoe zit het met productie in landen met lage milieustandaarden? Is het inruilen van dure arbeidsplaatsen in het westen voor goedkope arbeidsplaatsen in het oosten problematisch? En wat denken we van tax planning en andere vormen van belastingontwijking: niet ook een bepaalde vorm van onmaatschappelijk handelen? Veel wat in de boekjes over bedrijfsethiek wordt onderzocht zijn enerzijds ‘normale’ bedrijfssituaties maar anderzijds vormen van ‘onmaatschappelijk’ gedrag, indien we dat gedrag laten bepalen door een zekere definiëring van buitenaf van de onderneming als goede burger. Het burgerschap van ondernemingen is een vrij vaag onderwerp, zolang criminaliteit van organisaties gezien wordt als de criminaliteit van individuele employees en niet van de organisatie als morele actor. Toch moeten we dat gaan doen. De onderneming zal minder footloose en meer ingezetene moeten worden, met enige burger-
ORGANISATIECRIMINALITEIT
lijke plichten, die niet alle parallel lopen met het streven naar winstmaximalisatie. Ondernemingen die zich nauwgezet aan de internationale verdragen met betrekking tot arbeidsomstandigheden houden, kunnen domweg niet langer zo goedkoop produceren in de lagelonenlanden. Ondernemingen die zich bijvoorbeeld nauwgezet aan de internationale anti-corruptiemaatregelen houden, zullen aanvankelijk misschien marktaandeel in ontwikkelingslanden verliezen. Dus moeten we op den duur ook organisaties, naast plichten, rechten geven. De echte licentie om te ondernemen. Voor organisaties dient een soort burgerschap of poorterschap ontwikkeld te worden, waardoor ze minder virtueel, minder multinationaal en minder ongrijpbaar gaan worden. Het is een wat beangstigende gedachte voor sommigen, maar ik denk dat globalisering onvermijdelijk samen moet gaan met een hechte verankering van het hoofdkantoor in een stad en een land. We moeten vermijden dat organisaties zelf onbekritiseerd en ongetoetst een eigen normstelsel ontwikkelen waarbinnen ze zelf uitmaken wat goed of slecht voor de samenleving is.
●
SPECIAL
pelijk handelen de organisatie eenzelvig wordt, crimineel misschien. Er moet iets komen dat deze zwakke kant opheft. Dat is een sterkere en normatieve rol van de overheid bij het bepalen wat maatschappelijk verantwoord ondernemen is. Wat we nodig hebben is iets dat bindt en bindend is: de wet.
Noot 1. De klassieke tekst is van E.H. Sutherland, White-collar crime (1949, herziene editie 1967, Holt, Rinehart & Winston, New York).
Literatuur Angelo Corlett, J., ‘Collective punishment and public policy’, Journal of Business Ethics, 11, p. 207-216, 1992. Balsmeier, P. & J. Kelly, ‘The ethics of sentencing white-collar criminals’, Journal of Business Ethics, 15, p. 143-152, 1996. Hess, H., Mafia: zentrale Herrschaft und lokale Gegenmacht, J.C.B. Mohr, Tübingen 1970. Lo Presti, S., Briganti in Sicilia, Gelka, Palermo 1996. Poesche, J.S., ‘Punishment in environmental protection’, Journal of Business Ethics, 15,
De overheid geeft niet of nauwelijks aan wat een goede organisatie is. Er zijn weliswaar normen voor het goede ondernemingshandelen te ontlenen aan de wetten en andere regels van overheidswege vastgesteld, maar er is geen uitgebreid ‘negatief’ te vinden in het Wetboek van strafrecht en de andere strafbepalingen. Althans nog te weinig. En zo lang dat duurt, hoeven we niet verbaasd te zijn als ondernemingen dat zelf dan wel invullen. De vergelijking met de geschiedenis van de Siciliaanse maffia suggereert dat bij zelfdefinitie van maatschap-
p. 1071-1081, 1996.
jaargang
73,
2001
nr.
3
Shell Group, People, planet & profits: the Shell report, London 2001.
Bedrijfskunde,
De overheid geeft aan wat een goede burger te doen heeft, door die burger een strafwet te geven, die min of meer berust op datgene wat de burger zelf ook als onjuist aanvoelt. Het Wetboek van strafrecht is in eerste instantie voor burgers geschreven en pas de laatste tijd wordt er expliciet toepassing gegeven aan de criminele rechtspersoon. De strafwet is eigenlijk een negatief van de positieve verwachtingen ten opzichte van het goede burgerschap. De delictsomschrijvingen geven de grenzen aan van het goede burgerschap, dat evenwel zelf nergens wettelijk wordt ingevuld. Maar de burgers voelen dat aan. De civiele moraal wordt zichtbaar gemaakt in de standbeelden van de bewonderenswaardige burgers uit het verleden, in de lijst van gedecoreerden bij de lintjesregen op Koninginnedag en in zoveel andere publieke manifestaties. We kunnen zeggen dat de overheid wel een ondergrens voor de burger aangeeft: het geheel van minimale eisen, neergelegd in de wet, en de strafbaarheid van wetsovertredingen en delicten. Anders gezegd, de overheid heeft zich wel uitgelaten over bepaalde vormen van onmaatschappelijk gedrag van burgers. Maar de overheid zwijgt over rechtspersonen. Dat gebrek aan ondergrenzen speelt in de discussie over maatschappelijk verantwoord ondernemen tot op heden een te kleine rol.
41