MAATREGELENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND 2010
Pag.i/5
HOOFDSTUK 1ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Definities 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet werk en bijstand (WWB); b. belanghebbende: de persoon die recht heeft op een uitkering ingevolge de wet; c. bijstand: algemene en bijzondere bijstand; d. algemene bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 5, onderdeel bvan de wet; e. bijzondere bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 5, onderdeel dvan de wet; f. bijstandsnorm: de norm als bedoeld in artikel 5onder cvan de wet; g. langdurigheidstoeslag: de toeslag als bedoeld in artikel 5, onderdeel dvan de wet; h. de gemeente: de gemeente IJsselstein; i. het college: het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein; j . de raad: de gemeenteraad van IJsselstein; k. maatregel: het verlagen van de bijstand of langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18,tweede lid van de wet gedurende een bepaalde periode; 1. arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 6 onder b van de wet; m. tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan: het verrichten van handelingen door belanghebbende dan wel het nalaten daarvan,waardoor onnodig een beroep op bijstand wordt gedaan; n. benadelingsbedrag: de bijstand die als gevolg van een verwijtbare gedraging van de belanghebbende, al dan niet ten onrechte, is uitbetaald, verhoogd met de verschuldigde loonbelasting en premies volksverzekeringen, en de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet. 2. alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel 1. Indien een belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet, of artikel 30c, tweede lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich zeer ernstig misdragen, past het college een maatregel toe. 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert. Artikel 3 Berekeningsgrondslag 1. Demaatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm. 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien: a. aan de belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of b. de verwijtbare gedraging van de belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft. Artikel 4 Afzien van het opleggen van een maatregel 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel,indien: a. de gedraging meer dan eenjaar voor constatering ervan door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de
MAATREGELENVERORDENING WETWERK EN BIJSTAND 2010
Pag.2/5
inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na vijfjaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden; b. de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie. Demaatregel blijft definitief achterwege indien ter zake strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen dan wel het recht tot strafvervolging ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht is vervallen; c. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; d. het college hiertoe een dringende reden aanwezig acht. 2. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van een dringende reden dan wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan. Artikel 5 Het besluit tot het opleggen van een maatregel In het besluit tot het opleggen van een maatregel wordt in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage of het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de bijstandsnorm en,indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel. Artikel 6
Ingangsdatum en tijdvak
1. Demaatregel wordt opgelegd met ingang van: a. Deingangsdatum van de bijstand, wanneer de gedraging heeft plaatsgevonden voordat het recht op bijstand is ingegaan, of; b. Deeerste dag van de kalendermaand volgend op de maand waarin de gedraging heeft plaatsgevonden; c. de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van een maatregel aan de belanghebbende schriftelijk is medegedeeld indien de bijstand reeds is uitbetaald, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm; 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald dan wel de uitkering wordt teruggevorderd. 3. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. 4. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen. Artikel 7 Gelijktijdigheid en herhaling van verwijtbare gedragingen 1. Indien de belanghebbende zich gelijktijdig schuldig maakt aan meerdere gedragingen als genoemd in artikel 2, eerste lid 1,wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepassing is. 2. De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging. Hiervoor is de hoogte van de maatregel behorend bij de laatste gedraging leidend. In afwijking van het gestelde in het tweede lid wordt, indien de maatregel wordt vastgesteld op 100%, in plaats van de hoogte van de maatregel de duur van de maatregel verdubbeld., HOOFDSTUK 2GEEN OF ONVOLDOENDE MEDEWERKING VERLENEN AAN HET VERKRIJGEN OF BEHOUDEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID Artikel 8 Indeling in categorieën Gedragingen van belanghebbenden, waardoor een verplichting bedoeld in artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën. 1. Eerste categorie: a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij UWVWERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;
MAATREGELENVERORDENING WETWERK EN BIJSTAND 2010
Pag.3/5
b. het niet ondertekenen of het niet aan het college verstrekken van een door het college opgesteld trajectplan. 2. Tweede categorie: a. het in de periode voorafgaand aan de bijstandsverlening en/of gedurende de bijstandsverlening niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen ofte aanvaarden; b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. 3. Derde categorie: a. gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren; b. het niet of onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste Lid,onderdeeL avan de wet. 4. Vierde categorie: a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid; b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Artikel 9 De hoogte en duur van de maatregel Onverminderd artikel 2, tweede lid wordt de maatregel vastgesteld op: a. 5%van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie; b. 20%van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie; c. 50%van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie; d. 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.
HOOFDSTUK 3 NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT Artikel 10 Te laat verstrekken van gegevens 1. Indien de belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd van 5%van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid. 2. Van het opleggen van een maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien, waarbij kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van tweejaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven. Artikel 11 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel vastgesteld aan de hand van het benadelingsbedrag. 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid wordt de maatregel bedoeld in het eerste lid op de volgende wijze vastgesteld: a. bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: 10%van de bijstandsnorm gedurende een maand; b. bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 20%van de bijstandsnorm gedurende een maand; c. bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot €4.000,00: 40%van de bijstandsnorm gedurende een maand; d. bij een benadelingsbedrag van €4.000,00 of meer: 100%van de bijstandsnorm gedurende een maand.
MAATREGELENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND 2010
Pag.4/5
Artikel 12
Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, 5%van de bijstandsnorm gedurende een maand. 2. Van het opleggen van een maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien, waarbij kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van tweejaren te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een waarschuwing is gegeven.
HOOFDSTUK 4OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT HET OPLEGGEN VAN EEN MAATREGEL Artikel 13 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid 1. Indien de belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond, als bedoeld in artikel 18,tweede lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd. 2. Indien de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt toegepast op de algemene bijstand dan wordt deze, onverminderd artikel 2, tweede lid, als volgt vastgesteld: a. Bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,--: 10%van de bijstandsnorm gedurende een maand; b. Bij een benadelingsbedrag van € 1.000,- tot € 2.000,-: 20%van de bijstandsnorm gedurende een maand; c. Bij een benadelingsbedrag van € 2.000,-- tot €4.000,-: 40%van de bijstandsnorm gedurende een maand; d. Bij een benadelingsbedrag van €4.000,- of meer: 100%van de bijstandsnorm gedurende een maand. 3. In afwijking van het eerste en tweede Liden onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, kan de bijzondere bijstand geweigerd worden indien het beroep op bijzondere bijstand het gevolg is van ernstig tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Artikel 14 Zeer ernstige misdragingen 1. Indien de belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid een maatregel opgelegd op de volgende wijze: a. verbale uitingen of gedragingen zoals schelden of bedreigingen in het algemeen: 10%van de bijstandsnorm gedurende een maand; b. schade aan eigendommen of goederen van de gemeente: 20%van de bijstandsnorm gedurende een maand; c. verbale gedragingen of bedreigingen gericht tegen de persoon: 50%van de bijstandsnorm gedurende een maand; d. Lichamelijk geweld, al dan niet met Letseltot gevolg hebbende, gericht tegen het college of haar ambtenaren: 100%van de bijstandsnorm gedurende een maand. 2. Dein het eerste Lid genoemde maatregelen worden eveneens opgelegd, indien de uiting of gedraging plaatsvindt bij het UWVWERKbedrijf dan wel zich richt tegen een derde die krachtens artikel 7, vierde Lidvan de wet namens het college werkzaamheden verricht. 3. In aanvulling op het gestelde in het eerste Lid kan door, of namens het college, aangifte worden gedaan bij de politie dan wel de belanghebbende de toegang tot het gemeentehuis worden ontzegd.De duur van de ontzegging is gekoppeld aan de ernst van de gedraging.
MAATREGELENVERORDENING WETWERK EN BIJSTAND 2010
Pag.5/5
Artikel 15 Aanvullende verplichtingen Indien aan de belanghebbende een of meerdere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 en 56 van de wet zijn opgelegd welke in de voorgaande artikelen van deze verordening niet zijn genoemd, en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt aan de belanghebbende een maatregel opgelegd van 20%van de bijstandsnorm gedurende een maand. HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN Artikel 16 Hardheidsclausule en onvoorziene gevallen 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. 2. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college. Artikel 17 Inwerkingtreding Dezeverordening treedt in werking op de dag volgende op die van de openbare bekendmaking. Artikel 18 Citeertitel Deverordening kan worden aangehaald als: "Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2010". Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente IJsselstein, gehouden op 7 oktober 2010.