MAArt 2009
Highlights 2009
HIGHLIGHTS 2009
1. Inkomstenbelasting
1. Inkomstenbelasting
2
2. Loonbelasting
3
3. Sociale verzekeringen
4
4. Vennootschapsbelasting
4
5. BTW
4
6. Successiewet
4
7. Excessieve beloningen
4
8. Aangekondigde veranderingen
5
LOON- / INKOMSTENBELASTING 9. Vermogensetikettering
6
10. Kostenvergoeding
6
11. Vervoerskosten
7
12. Zelfstandigenaftrek
7
13. Belaste winst of onbelast voordeel
8
14. Loon
8
15. Bestelauto’s
8
16. Emigratieheffing aanmerkelijk belang
9
17. Vergoeding kosten trouwfeest
9
18. Vereniging van eigenaren
9
VENNOOTSCHAPSBELASTING 19. Pensioen 20. Onzakelijke lening
9 10
OMZETBELASTING 21. Aanpassing factuurbesluit
10
SOCIALE VERZEKERINGEN 22. Minimumloon
11
23. Premiekorting oudere werknemers
11
VARIA 24. Pensioenvennootschap
2
11
Uitbreiding faciliteiten speur- en ontwikkelingswerk Per 1 januari 2009 is de definitie van speur- en ontwikkelingswerk verruimd. De ontwikkeling van technisch nieuwe programmatuur waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande componenten valt nu ook onder speur- en ontwikkelingswerk. Afhankelijk van de bevindingen zal de WBSO verder worden uitgebreid in 2011. Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) Een VAR, dat is een beschikking waarin de belastingdienst een beoordeling geeft van de arbeidsverhouding, heeft een geldigheidsduur van een jaar en moet dus elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Ter vermindering van de administratieve lasten wordt met ingang van 1 januari 2010 een VAR automatisch verlengd wanneer er in de drie voorgaande jaren geen wijziging in de arbeidsverhouding is geweest. De voorwaarden voor automatische verlenging zijn: • de belastingplichtige heeft drie jaar achtereen een verzoek voor een VAR ingediend voor dezelfde soort werkzaamheden die onder vergelijkbare condities zijn verricht; • in die jaren is steeds eenzelfde soort VAR afgegeven, en • deze beschikkingen zijn niet meer herzien. Dit betekent bijvoorbeeld dat een ondernemer, die drie jaar achtereenvolgens een VAR-winst of een directeur-grootaandeelhouder die drie jaar achtereenvolgens een VAR-dga heeft gehad, de jaren daarna diezelfde VAR automatisch krijgt opgestuurd zolang hij hetzelfde werk blijft doen. Flexibilisering budgetsystematiek MIA, EIA en VAMIL De afgelopen jaren zijn de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de energie-investeringsaftrek (EIA) tijdelijk buiten toepassing gesteld omdat de daarvoor beschikbare budgetten overschreden dreigden te worden. Dat is in 2007 ook gebeurd met de versnelde afschrijving milieubedrijfsmiddelen (VAMIL). Om dergelijke noodgrepen te voorkomen zijn de regelingen aangepast. De hoogte van de investeringsaftrekpercentages wordt kort vóór het begin van elk jaar aan de hand van een meerjarig beeld vastgesteld. Een mogelijke budgetoverschrijding wordt dan gespreid over enkele jaren opgevangen. Alleen bij een zeer omvangrijke budgetoverschrijding kan de regeling tussentijds worden gesloten. Wel blijft het mogelijk om de lijst van investeringen aan te passen. Voor de VAMIL is onder voorwaarden aftopping van de afschrijving mogelijk. Doorwerkbonus Ter bevordering van de arbeidsparticipatie van ouderen is de doorwerkbonus ingevoerd. De doorwerkbonus is een extra heffingskorting die doorwerken tot 65 jaar aantrekkelijker moet maken. De systematiek is vergelijkbaar met de bestaande
verhoogde arbeidskorting voor ouderen. De hoogte van de bonus loopt op met de leeftijd en met het inkomen uit arbeid. In het jaar waarin een werkende 62 wordt, bedraagt de bonus 5% van het inkomen verdiend met arbeid. In het jaar waarin de werkende 63 jaar wordt, is de bonus 7% van het inkomen. Dat loopt op tot 10% in het jaar waarin de werkende 64 wordt. Voor 65-plussers is de doorwerkbonus 2% van het inkomen uit arbeid. Voor doorwerken na 67 jaar geldt een doorwerkbonus van 1%. De bonus wordt berekend over het gedeelte van de inkomsten uit tegenwoordige arbeid boven een bedrag van € 8.860 (2009) tot het einde van de derde schijf (€ 54.776 in 2009). Verhoging ouderschapsverlofkorting en levensloopregeling Het wettelijk recht op ouderschapsverlof is met ingang van 1 januari 2009 uitgebreid van 13 naar 26 weken. Door de uitbreiding van het wettelijk recht op ouderschapsverlof wordt het maximale bedrag van de ouderschapsverlofkorting ook hoger. De ouderschapsverlofkorting kon tot 1 januari 2009 alleen worden toegepast als de ouder inlegde in de levensloopregeling. Deze koppeling van de ouderschapsverlofkorting aan de levensloopregeling is per 1 januari 2009 losgelaten. Het is voortaan mogelijk om zonder deelname aan de levensloopregeling toch recht te hebben op de ouderschapsverlofkorting.
een nieuwe wettelijke regeling, die grote overeenkomsten vertoont met de zojuist afgeschafte aftrekpost. Chronisch zieken en arbeidsongeschikten hebben daarnaast recht op een tegemoetkoming voor zorgkosten die vrij van inkomstenbelasting is. Verhoging inkomensafhankelijke aanvullende combinatiekorting Op grond van het Belastingplan 2008 is de inkomensafhankelijke aanvullende combinatiekorting (IACK) per 1 januari 2009 geïntroduceerd. De IACK moet meer werken voor alleenstaanden en minst verdienende partners met kinderen aantrekkelijker maken. Het budget voor de IACK voor het jaar 2009 is met € 470 miljoen verhoogd, zodat al in 2009 en niet pas in 2011 het maximum van de IACK wordt bereikt. Lijfrenten In de lijfrentesfeer vindt een aantal vereenvoudigingen plaats op het terrein van splitsing van lijfrenten, afkoop van kleine lijfrenten en inhouding van loonbelasting op afkoopsommen. Daarnaast vervalt de afrekenverplichting bij emigratie voor saldolijfrenten. Verder wordt de maximum premiegrondslag verhoogd.
2. Loonbelasting Verlaagde bijtelling zuinige auto’s In 2008 is voor zeer zuinige auto’s van de zaak een verlaagde bijtelling ingevoerd van 14% van de catalogusprijs in plaats van 25% van de catalogusprijs. Er is per 1 januari 2009 een tussencategorie ingevoerd waarvoor een bijtelling geldt van 20%. Deze categorie bestaat uit dieselauto’s met een CO2-uitstoot tussen de 96 en 116 g/km en andere auto’s met een CO2uitstoot tussen de 111 en 140 g/km.
MKB-winstvrijstelling De MKB-winstvrijstelling voor IB-ondernemers is verhoogd tot 10,5% van de winst. Afschaffing aftrek buitengewone uitgaven De aftrekpost voor buitengewone uitgaven die verband houden met ziekte, bevalling, adoptie en overlijden is per 1 januari 2009 geschrapt.Voor chronisch zieken en arbeidsongeschikten is er
Belastingvrije vergoeding EVC-procedures Een procedure ter erkenning van verworven competenties (EVC) stelt vast welke competenties iemand heeft opgedaan door bijvoorbeeld werkervaring en resulteert in een ervaringscertificaat. Met ingang van 1 januari 2009 kan de werkgever aan zijn werknemers een EVC-procedure belastingvrij vergoeden. Als de werknemer de kosten van de procedure voor zijn rekening neemt, zijn de kosten voor hem aftrekbaar als scholingsuitgaven en kan hij voor het bedrag van de kosten zijn spaarloon deblokkeren. Als de werkgever de kosten van de EVC-procedure voor zijn rekening neemt, is de vergoeding of verstrekking onbelast en heeft de werkgever recht op de afdrachtvermindering EVC. Afschaffing eerstedagsmelding Ter vermindering van de administratieve lasten is de verplichte eerstedagsmelding bij het aannemen van nieuw personeel afgeschaft. De belastingdienst heeft wel de bevoegdheid in voorkomende gevallen een werkgever te verplichten om eerstedagsmeldingen te doen.
3
Vaste reiskostenvergoedingen Een werkgever mocht aan een werknemer die op minimaal 70% van het aantal werkdagen naar zijn vaste werkplaats reist een vaste vrije reiskostenvergoeding betalen alsof hij op alle werkdagen naar deze plaats reist. Deze regeling is verruimd waardoor deze ook geldt indien de werknemer op minimaal 60% (128 dagen) van de werkdagen naar zijn vaste werkplaats reist. Hierdoor kan een werknemer maximaal twee dagen per week thuis werken met behoud van de onbelaste reiskostenvergoeding. Verhuiskostenvergoedingen Het is mogelijk aan een werknemer onbelast een verhuiskostenvergoeding te verstrekken. De verhuiskostenvergoeding geldt alleen voor mensen die meer dan 25 kilometer van hun werk wonen en die na verhuizing minder dan 10 kilometer van hun werk wonen. De verhuizing moet wel binnen 2 jaar na de aanvang van een dienstbetrekking of na een overplaatsing plaatsvinden. Het maximum van de onbelaste verhuiskostenvergoeding is verhoogd van € 5.445 naar € 7.750. Werknemers die minder dan 25 kilometer van hun werk wonen, komen niet langer voor een onbelaste verhuiskostenvergoeding in aanmerking. De voorwaarde dat de onbelaste verhuiskostenvergoeding niet meer mag bedragen dan 12% van het jaarloon is vervallen. Voor ondernemers en resultaatgenieters geldt een vergelijkbare aanpassing in de inkomstenbelasting.
Het uitblijven van goedkeuring voor de optionele rentebox is aanleiding geweest om het MKB-tarief in de vennootschapsbelasting voor 2008 te verlagen tot 20% voor winsten tot een bedrag van € 275.000. De tweede schijf van 23% is vervallen. Voor 2009 geldt het tarief van 20% tot een bedrag van € 200.000. Daarboven geldt een tarief van 25,5%.
5. BTW Kwartaalaangifte Per 1 januari 2009 is de grens voor het doen van kwartaalaangifte omzetbelasting verhoogd van € 7.000 naar € 15.000. Aanpassing BTW-vrijstelling medische diensten De Wet op de Omzetbelasting bevat een vrijstelling voor medische prestaties. De medische vrijstelling is alleen van toepassing op gezondheidskundige verzorging van voldoende kwaliteitsniveau. De Wet BIG bevat waarborgen voor de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg, onder meer door regels ten aanzien van opleidingen. De vrijstelling geldt ook voor niet-BIG beroepsbeoefenaren. De vrijstelling geldt op voorwaarde van vermelding van hun beroep in een door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) bij te houden register en op voorwaarde dat hun beroepsopleiding en beroepsuitoefening voldoen aan door deze minister gestelde eisen. De werkzaamheden van osteopaten, pedagogen en chiropractoren zijn met ingang van 1 januari 2009 niet langer vrijgesteld van omzetbelasting. Dat geldt ook als deze werkzaamheden worden uitgevoerd door artsen of andere beroepsbeoefenaren in de zin van de Wet BIG. De diensten van niet-BIG psychologen zijn met ingang van 1 januari 2009 niet meer vrijgesteld.
6. Successiewet
3. Sociale verzekeringen Werknemers betalen met ingang van 1 januari 2009 geen WW-premie meer.
Sportverenigingen vallen niet onder het regime voor algemeen nut beogende instellingen omdat ze zijn opgezet om de particuliere belangen van de leden te dienen. Het kabinet erkent het belang van sportverenigingen voor de volksgezondheid. Daarom is een vrijstelling voor het recht van successie, het recht van overgang en het recht van schenking in de wet opgenomen voor verkrijgingen door sportorganisaties. Sportorganisaties en sportverenigingen hoeven dus geen belasting meer te betalen wanneer de schenking of het legaat meer bedraagt dan de algemene successie- of schenkingsvrijstelling. Voorwaarde voor de vrijstelling is aansluiting bij een landelijke sportorganisatie.
4. Vennootschapsbelasting 7. Excessieve beloningen Verlaging Vpb-tarieven vanwege uitblijven rentebox De optionele rentebox is, in afwachting van goedkeuring door de Europese Commissie, nog niet ingevoerd in de vennootschapsbelasting. De rentebox is naar keuze van de belastingplichtige van toepassing op het saldo van ontvangen en betaalde groepsrente. Dat saldo is belast tegen 5% in plaats van 25,5% resp. aftrekbaar tegen 5% in plaats van 25,5%.
4
Met ingang van 1 januari 2009 is de Wet belastingheffing van excessieve beloningen van kracht. Deze wet bevat drie maatregelen: 1) Invoering van een werkgeversheffing van 30% over vertrekvergoedingen voor zover deze hoger zijn dan één jaarloon. De regeling geldt voor een jaarloon vanaf € 500.000.
Voorgestelde tariefstructuur successie- en schenkingsrecht
2) Invoering van een werkgeversheffing van 15% over aanpassingen van pensioenaanspraken uit het verleden als gevolg van salarisverhoging (de zogenaamde backservice). Ook hiervoor geldt een jaarloon van tenminste € 500.000. 3) Heffing van inkomstenbelasting in box 1 over vermogensbestanddelen die als beloning voor werkzaamheden worden verstrekt en waaraan bijzondere condities zijn verbonden. Omdat bijzondere beloningsbestanddelen ook buiten de sfeer van de dienstbetrekking voorkomen wordt deze maatregel opgenomen in het resultaatregime van de inkomstenbelasting (box 1). Hierdoor ontstaat een aanvullende heffingsmogelijkheid voor voordelen die niet als loon in de belastingheffing zijn betrokken. Uiteraard mag dit niet tot dubbele belastingheffing leiden. Tenslotte wordt onbedoeld gebruik van de stamrechtvrijstelling uit de loonbelasting bij afkoop van een aandelenoptierecht onmogelijk gemaakt en wordt oneigenlijk gebruik van de normrenteregeling voor personeelsleningen bestreden door aanpassing van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001.
8. Aangekondigde veranderingen Successiewet De staatssecretaris van Financiën heeft een nota over de modernisering van de Successiewet naar de Tweede Kamer gestuurd. In plaats van een compleet nieuwe wet stelt de staatssecretaris nu voor om binnen de bestaande Successiewet 1956 de tarieven te verlagen, het stelsel van vrijstellingen te vereenvoudigen, anti-ontgaansmogelijkheden op te nemen en de bedrijfsopvolgingsfaciliteit te herzien. Tariefstructuur Het voorstel bevat twee tariefgroepen. De eerste groep bevat de naaste familieleden, namelijk de partner en de kinderen. De tweede groep bevat alle overige verkrijgers, dus zowel familieleden als derden. Het aantal tariefschijven wordt van zeven teruggebracht naar twee. De eerste schijf loopt tot € 125.000. Voor kinderen blijft het nieuwe tarief onder het huidige tarief. Het toptarief wordt teruggebracht tot 40%.
Deel van de belaste verkrijging
Tariefgroep 1 (partners en kinderen)
Tariefgroep 2 (overige verkrijgers)
€ 0 - € 125.000
10%
30%
€ 125.000 - hoger
20%
40%
Vrijstellingen successierecht De partnervrijstelling wordt verhoogd tot € 600.000. Het partnerbegrip wordt verduidelijkt, waarbij een wederzijdse zorgplicht een belangrijk criterium is. De nu nog bestaande drempelvrijstellingen worden omgezet in voetvrijstellingen. Dat betekent dat de vrijstelling niet langer vervalt als de verkrijging hoger is dan het bedrag van de vrijstelling. Voor kinderen van 23 jaar en ouder komt er een voetvrijstelling van € 19.000. De huidige leeftijdsafhankelijke vrijstellingsbedragen voor kinderen jonger dan 23 jaar worden vervangen door een vaste vrijstelling van € 19.000. Voor verkrijgers in de nieuwe tariefgroep 2 komt er een vrijstelling van € 2.000. Voorgestelde vrijstellingsbedragen successierecht Partners
€ 600.000
Kinderen
€ 19.000
Overige verkrijgers
€
2.000
Vrijstellingen schenkingsrecht De bestaande vrijstelling voor kinderen wordt verhoogd tot € 5.000. De eenmalige vrijstelling voor kinderen in de leeftijd van 18 tot 35 jaar wordt € 24.000. De vrijstelling voor overige verkrijgers wordt € 2.000. Bedrijfsopvolgingsregeling De bedrijfsopvolgingsregeling is bedoeld om te voorkomen dat de continuïteit van ondernemingen in gevaar wordt gebracht door het schenkings- of successierecht. De regeling bestaat uit een gedeeltelijke vrijstellingsregeling in de Successiewet en een betalingsregeling in de Invorderingswet. De regeling blijft bestaan maar wordt samengevoegd en vereenvoudigd. Bestaande beleidsbesluiten worden in de wet opgenomen. Het huidige systeem werkt met conserverende aanslagen die voor een groot deel worden teruggedraaid omdat de onderneming wordt voortgezet. Het is de bedoeling dat alleen een aanslag wordt opgelegd voor de verschuldigde belasting. Verder is het de bedoeling dat het ondernemingsbegrip rechtsvormneutraal wordt. Nu zijn verschillende uitkomsten mogelijk afhankelijk van de rechtsvorm.
5
Aanpak van doelvermogens Het gebruik van zogenoemde ‘doelvermogens’ om belastingheffing te ontgaan zal worden aangepakt. Het instellen van een doelvermogen voor de bundeling en bescherming van familievermogen is op zich geoorloofd. In de praktijk wordt gebruik gemaakt van doelvermogens in een belastingparadijs, waardoor de belastingheffing wordt omzeild. De staatssecretaris stelt daarom voor het doelvermogen te negeren en toe te rekenen aan degene die het heeft ingesteld. Het wetsvoorstel zal in de eerste helft van 2009 worden ingediend bij de Tweede Kamer.
Uitstel Algemene Ouderdomswet (AOW) Bij de Tweede Kamer is een voorstel ingediend om de AOW te wijzigen waardoor het mogelijk wordt om de AOWuitkering geheel of gedeeltelijk op een later tijdstip te laten ingaan. Nu gaat de uitkering in op de eerste dag van de maand waarin iemand de leeftijd van 65 jaar bereikt. Uitstel is mogelijk tot uiterlijk de eerste dag van de maand waarin men 70 jaar wordt. Uitstel is mogelijk in gedeelten van 10% van de uitkering. De keuze voor uitstel leidt tot een verhoging van de uitkering, die echter pas ingaat op het moment waarop de uitkering geheel ingaat. De verhoging is afhankelijk van de resterende levensverwachting in jaren zoals die door het CBS wordt vastgesteld en van de duur van het uitstel in maanden. Als de uitkering gedeeltelijk later ingaat dan wordt de verhoging naar rato toegepast. Uitstel van uitkering vindt plaats op verzoek van de AOWgerechtigde. Het verzoek kan ook worden ingediend na aanvang van de uitkering. Wie naast het recht op AOW recht heeft op algemene bijstand of op een remigratie-uitkering kan geen uitstel van ingang van zijn AOW-uitkering aanvragen.
6
LOON-/INKOMSTENBELASTING 9. Vermogensetikettering In beginsel bepaalt een ondernemer zelf wat hij tot zijn ondernemingsvermogen wil rekenen en wat niet. Wel moet de ondernemer zijn keuze maken binnen de grenzen van de redelijkheid. Is binnen de grenzen van de redelijkheid zowel de keuze voor ondernemingsvermogen als de keuze voor privévermogen mogelijk, dan is de ondernemer vrij in zijn keuze. Zo mag een uitsluitend als zodanig gebruikte woning tot het ondernemingsvermogen worden gerekend als de bewoning dienstbaar is aan de bedrijfsuitoefening. In die gevallen is een woning dus geen verplicht privévermogen. De keuze voor ondernemingsvermogen heeft tot gevolg dat alle kosten ten laste van de winst komen, maar ook dat een eventuele waardestijging tot de winst behoort. Behoudens bijzondere omstandigheden kan een ondernemer op de gemaakte keuze om een vermogensbestanddeel tot zijn ondernemingsvermogen of tot zijn privévermogen te rekenen niet meer terugkomen als de keuze fiscale gevolgen heeft gehad doordat de aanslag over enig jaar onherroepelijk vaststaat. Een ondernemer die het bedrijf van zijn vader voortzette, werd bij beëindiging van de onderneming geconfronteerd met een lang geleden gemaakte keuze.Vader was in 1950 met zijn bedrijf begonnen in een gehuurd pand. In 1959 kocht hij de schuren waarin het bedrijf was gevestigd en de bijbehorende woning. Hij rekende het geheel tot zijn ondernemingsvermogen. In 1988 ging vader een vennootschap onder firma aan met zijn zoon. Na het overlijden van vader zette de zoon het bedrijf alleen voort. De woning bleef al die jaren op de balans staan als ondernemingsvermogen. De rechtbank Breda wees het standpunt van de zoon, dat de woning bij aankoop verplicht privévermogen was en onjuist was geëtiketteerd, af. Als argument voor zijn standpunt voerde de zoon aan dat het pand bij de aankoop door vader splitsbaar was en dat de woning niet dienstbaar was aan de onderneming en enkel voor privédoeleinden was gebruikt. Volgens de rechtbank was de woning keuzevermogen omdat de woning dienstbaar was aan de bedrijfsuitoefening. Tussentijds waren er momenten geweest waarop herziening van de keuze mogelijk was, maar daarvan was geen gebruik gemaakt. Deze momenten waren het toetreden van de zoon tot het bedrijf en het overlijden van vader. Gevolg van de keuze voor ondernemingsvermogen was dat de meerwaarde van de woning bij de staking van de onderneming belast was.
10. Kostenvergoeding Werkgevers kunnen de kosten die werknemers maken om hun werk naar behoren te doen vergoeden. Dat kan per uitgave afzonderlijk, hetzij achteraf op declaratiebasis, hetzij vooraf door de werknemer toestemming te geven om een bepaalde uitgave te doen. Vaak wordt ervoor gekozen om een vaste vergoeding
te geven die bedoeld is ter bestrijding van een aantal kosten. Een dergelijke vergoeding is alleen maar vrijgesteld van loonheffing als deze voldoet aan een aantal voorwaarden. Is dat niet het geval dan is de vergoeding onderdeel van het belaste loon van de werknemer. Een van deze voorwaarden is dat vooraf een specificatie wordt opgesteld van kostensoorten en hun verwachte omvang. De specificatie van de vergoeding moet uiterlijk op het moment van betaling van de vergoeding zijn gemaakt. Gebeurt dat niet, dan is de vergoeding loon en moet daarop loonheffing worden ingehouden. De belastingdienst kan vragen om steekproefsgewijs de werkelijk gemaakte kosten bij te houden. Het is daarom verstandig om niet alleen een specificatie te maken maar ook om de werknemers te vragen om hun uitgaven bij te houden gedurende een zekere periode en de bewijzen hiervan te verzamelen. Een niet-onderbouwde c.q. niet gespecificeerde vergoeding kan tot grote gevolgen leiden wanneer de belastingdienst na verloop van enkele jaren naheffingsaanslagen oplegt. De specificatie moet uiterlijk op het moment van betalen van de vergoeding zijn vastgelegd.
Volgens het Hof hoeven de vervoerbewijzen alleen als bewijs overgelegd te worden als een belastingplichtige niet beschikt over een openbaarvervoerverklaring en als tussen de belastingplichtige en de inspecteur in geschil is of de belastingplichtige wel gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer voor het woon-werkverkeer. Andere vormen van bewijs dan de vervoerbewijzen hoeft de inspecteur niet te accepteren. Als tussen partijen niet (meer) in geschil is dat de belastingplichtige met het openbaar vervoer heeft gereisd hoeft er geen bewijs geleverd te worden. Dat betekent dat de vervoerbewijzen dan niet nodig zijn.
12. Zelfstandigenaftrek Sinds de invoering van de Wet IB 2001 is het voor firmanten in een man-vrouwfirma niet altijd voldoende voor het recht op ondernemersaftrek om het 1.225 uren per jaar werkzaam te zijn in de onderneming.Vaak is sprake van een samenwerkingsverband tussen iemand die wel en iemand die niet over de vereiste kwalificaties voor het beroep of bedrijf beschikt.
11. Vervoerskosten Werknemers die met openbaar vervoer naar en van hun werk reizen hebben recht op aftrek van de gemaakte reiskosten. Een van de voorwaarden voor aftrek is het bezit van een openbaarvervoerverklaring of van de originele vervoerbewijzen. Een werkneemster, die geen openbaarvervoerverklaring had en die de originele vervoerbewijzen niet had bewaard, claimde de reisaftrek openbaar vervoer. Als bewijs daarvoor had zij een reisverklaring van haar werkgever, aanvragen via de werkgever van vervoerbewijzen en giroafschriften waaruit betalingen aan de Nederlandse Spoorwegen bleken. De belastingdienst vond dat bewijs onvoldoende en accepteerde de reisaftrek niet. In de procedure die volgde verklaarde de inspecteur dat hij wel aannam dat de werkneemster voor haar woon-werkverkeer het openbaar vervoer had gebruikt en dat zij de kosten daarvan had betaald. Omdat de originele vervoerbewijzen niet konden worden overgelegd, kon hij de reisaftrek niet toestaan. De rechtbank tilde niet zo zwaar aan het ontbreken van de vervoerbewijzen en kende de reisaftrek toe. In hoger beroep handhaafde Hof Amsterdam deze beslissing, zij het op andere gronden.
Dergelijke samenwerkingsverbanden tussen niet verbonden personen zijn uitzonderlijk. De uren van degene die niet over de vereiste kwalificaties beschikt worden veelal besteed aan ondersteunende werkzaamheden. Als meer dan 70% van de werktijd wordt besteed aan ondersteunende werkzaamheden tellen de uren niet mee voor het urencriterium. De firmant die de ondersteunende werkzaamheden verricht komt daardoor niet in aanmerking voor de ondernemersaftrek. Van een echtpaar dat gezamenlijk een tandtechnisch laboratorium dreef verrichtte de man alleen tandtechnisch werk. De vrouw verzorgde een aantal ondersteunende werkzaamheden, maar ook uitvoerend tandtechnisch werk. Deze laatste werkzaamheden omvatten meer dan 30% van het werk van de vrouw. Zij was de persoon die commercieel en organisatorisch het bedrijf leidde. Hof Arnhem achtte aannemelijk dat de vrouw in staat was het tandtechnisch laboratorium zonder haar echtgenoot voort te zetten door een tandtechnicus in dienst te nemen. In deze situatie had de vrouw recht op zelfstandigenaftrek.
7
13. Belaste winst of onbelast voordeel De vennoten in een VOF verkochten hun onderneming. De koper zette de onderneming voort en huurde het bedrijfspand dat eigendom was van de vennoten. De verkoop van de onderneming hield een staking in voor de vennoten. Ter gelegenheid daarvan ging het bedrijfspand naar het privévermogen van de vennoten. Tegelijk met de koopovereenkomst van de onderneming en de huurovereenkomst van het bedrijfspand verleenden de vennoten een voorkeursrecht van koop op het bedrijfspand aan de koper van de onderneming. De vraag was of de vergoeding voor het voorkeursrecht onderdeel was van de winst uit onderneming van de vennoten of onderdeel was van het inkomen uit sparen en beleggen. Bepalend daarvoor was het moment waarop het voorkeursrecht werd verleend. Volgens de Hoge Raad werd het voorkeursrecht gevestigd om de liquidatie van het ondernemingsvermogen te bewerkstelligen en was dit dus een handeling in het kader van de onderneming. De vergoeding voor het voorkeursrecht van koop was daarmee onderdeel van de winst uit onderneming van de vennoten. De Hoge Raad heeft de andersluidende uitspraak van Hof Leeuwarden vernietigd.
14. Loon Na een controle van de loonadministratie van een bedrijf legde de belastingdienst een naheffingsaanslag loonbelasting op. Deze had onder meer betrekking op de bijdrage van het bedrijf aan de personeelsvereniging en het gebruik door werknemers van een mobiele telefoon. Het bedrijf bestreed de naheffingsaanslag op deze onderdelen. Naar het oordeel van Hof Den Bosch slaagde de inspecteur er niet in om te bewijzen dat de werkgever een deel van de contributie, die de werknemers aan de personeelsvereniging moesten betalen, voor zijn rekening had genomen. Er was geen sprake van loon, omdat de werknemers op het moment van de betaling van de werkgeversbijdrage niets hebben genoten. De werkgever bestreed niet dat het privégebruik van een mobiele telefoon van de zaak loon is voor de betreffende werknemer, maar hij was het niet eens met de wijze waarop de inspecteur dat deel van het loon had vastgesteld. De inspecteur was namelijk niet uitgegaan van de besparingswaarde, maar van de werkelijke waarde van het privégebruik, bestaande uit gespreks- en abonnementskosten. Volgens het Hof moest de (lagere) besparingswaarde bij het loon geteld worden.
8
15. Bestelauto’s Voor het privégebruik van een personenauto van de werkgever moet een bijtelling bij het loon van de werknemer worden gedaan. Dat geldt ook als de werknemer een bestelauto van zijn werkgever privé mag gebruiken. In beide gevallen geldt dat er geen bijtelling voor privégebruik hoeft plaats te vinden als de werknemer overtuigend bewijst dat hij in een kalenderjaar maximaal 500 kilometer privé rijdt met de auto van de zaak. Er hoeft evenmin een bijtelling plaats te vinden als de werknemer een verklaring geen privégebruik auto heeft verstrekt.Voor de bewijsvoering moet een rittenregistratie worden bijgehouden. Daarin moet de werknemer elke zakelijke en elke privérit registreren.Voor het privégebruik van een bestelauto mag een vereenvoudigde rittenregistratie worden bijgehouden als de aard van het werk meebrengt dat de werknemer veel ritten op een dag heeft. In de (project)administratie van de werkgever moeten de zakelijke adressen zijn opgenomen. Voorwaarde is dat werkgever en werknemer afspreken dat: • de werknemer een vereenvoudigde rittenregistratie bijhoudt; • privégebruik tijdens werk- en lunchtijd niet is toegestaan; • de werkgever de zakelijke adressen in zijn (project) administratie heeft. Deze afspraak moet schriftelijk worden vastgelegd. De vereenvoudigde rittenregistratie moet de volgende gegevens bevatten: • merk, type en kenteken van de bestelauto; • per dag de datum, de werktijd, de begin- en eindkilometerstand, een verwijzing naar de zakelijke adressen in de (project)administratie van de werkgever en de volgorde waarin de werknemer deze adressen heeft bezocht als dat niet uit de administratie van de werkgever blijkt. Maakt de werknemer een privérit, dan moet hij de volgende gegevens vermelden: • de datum; • de begin- en eindkilometerstand van de privérit; • het vertrek- en aankomstadres. Alle niet-zakelijke kilometers zijn privégebruik. Als de werknemer een kopie van zijn verklaring geen privégebruik auto bij de werkgever heeft ingeleverd, vermeldt de werkgever code 2 in de aangifte loonheffingen. Is dat niet het geval, dan vermeldt de werkgever code 1.
16. Emigratieheffing aanmerkelijk belang Bij de emigratie van een aanmerkelijk belanghouder legt Nederland een conserverende aanslag op over de waardeaangroei van de aandelen. Om die aanslag op te kunnen leggen gaat de wet uit van een fictieve vervreemding van de aanmerkelijk belangaandelen op het moment dat onmiddellijk voorafgaat aan de emigratie. De aanslag wordt alleen ingevorderd bij daadwerkelijke vervreemding van de aandelen binnen 10 jaar na emigratie. Door het heffingsmoment voor de emigratie te leggen kan de aanmerkelijk belanghouder in beginsel geen beroep doen op een belastingverdrag met het nieuwe woonland. De heffing bij emigratie kan wel in strijd zijn met de goede trouw bij de uitlegging en toepassing van het belastingverdrag, als het gaat om een voordeel dat eigenlijk in de immigratiestaat belast zou mogen worden. De Nederlandse regeling van de heffing over winst uit aanmerkelijk belang bedoelt de waardestijging van aandelen te belasten die is ontstaan tijdens de periode van binnenlandse belastingplicht. Volgens de Hoge Raad belast deze regeling een vermogenswinst en niet een (potentieel) dividend. Daarom komt deze heffing niet in strijd met de goede trouw die bij de uitlegging en de toepassing van het belastingverdrag in acht genomen moet worden. De regeling is evenmin in strijd met het EG-verdrag. Het Hof van Justitie EG heeft in een arrest uit 2006 geoordeeld dat een dergelijke belastingheffing bij emigratie is toegestaan, mits rekening wordt gehouden met mogelijk optredende waardeverminderingen na emigratie. Dat was aanvankelijk in Nederland niet het geval. Inmiddels is de regeling in die zin aangepast. De Hoge Raad heeft een aantal Hofuitspraken vernietigd waarin aanslagen bij emigratie werden vernietigd. De rechtsgevolgen van de aanslagen zijn door de Hoge Raad in stand gelaten.
17. Vergoeding kosten trouwfeest Een werkgever mag, met inachtneming van zekere voorwaarden en beperkingen, de kosten die een werknemer maakt om zijn dienstbetrekking naar behoren te vervullen vergoeden. Op grond daarvan vergoedde een BV een deel van de kosten van het huwelijksfeest van een van haar werknemers. De werknemer was medeaandeelhouder en de beoogde opvolger van de DGA van de BV. De werknemer was de zoon van de DGA. Op het feest waren 145 personen uitgenodigd, waaronder 61 zakelijke relaties. De BV vergoedde 61/145e deel van de kosten. De belastingdienst merkte deze vergoeding aan als loon voor de betreffende werknemer. De rechtbank was van oordeel dat er sprake was van een onbelaste vergoeding. De zakelijke relaties waren uitgenodigd met het oog op de beoogde opvolging van vader op zoon. De rechtbank leidde daaruit af dat de kosten voor dat deel primair verband hielden met de dienstbetrekking van de zoon en zijn toekomstige positie als directeur van de BV. Een huwelijk is een gebeurtenis van persoonlijke aard. Met de kosten daarvan wordt geen zakelijk belang gediend.Vanwege de
functie die de zoon ten tijde van zijn huwelijk bekleedde en vanwege zijn toekomstige functie als directeur van de BV lag dat in dit geval anders. Volgens de BV was het voor haar van groot belang dat belangrijke zakenrelaties informeel kennis konden maken met de toekomstige directeur. Diens huwelijk vormde daarvoor een goede gelegenheid. De rechtbank stond aftrek van een evenredig gedeelte van de variabele kosten van het huwelijksfeest toe.
18. Vereniging van eigenaren Bezittingen en schulden van natuurlijke personen vallen in box 3 als zij niet in box 1 of box 2 vallen. De rendementsgrondslag van box 3 is gelijk aan de waarde van de bezittingen verminderd met de waarde van de schulden. Tot de bezittingen behoren rechten die op (onroerende) zaken betrekking hebben, rechten die niet op zaken betrekking hebben en overige vermogensrechten, mits zij waarde hebben in het economisch verkeer. Volgens de parlementaire geschiedenis vallen lidmaatschapsrechten van en belangen bij verenigingen en doelvermogens onder de rechten die niet op zaken betrekking hebben. Appartementsgebouwen kennen een vereniging van eigenaren. Alle eigenaren van een appartement in een appartementengebouw zijn lid van de vereniging. Het aandeel dat een appartementbewoner heeft in het vermogen van de vereniging van eigenaren is een recht dat niet op zaken betrekking heeft. Het aandeel in het vermogen telt dus mee bij de bepaling van de rendementsgrondslag in box 3. Een dergelijke bezitting moet op de nominale waarde worden gesteld.
VENNOOTSCHAPSBELASTING 19. Pensioen Werkgevers kunnen aan hun werknemers pensioenrechten toekennen. De Wet op de Loonbelasting bevat een aantal voorwaarden waaraan een pensioenregeling moet voldoen om fiscaal geaccepteerd te worden. Is de pensioenregeling fiscaal geaccepteerd, dan geldt de omkeerregel in de loonbelasting en
9
zijn niet de aanspraken op pensioen, maar de latere uitkeringen belast als loon. Voldoet een pensioenregeling niet aan deze voorwaarden, dan zijn de aanspraken op pensioen direct als loon belast. Het niet voldoen aan de voorwaarden heeft geen gevolgen voor de vennootschapsbelasting, omdat ook loon ten laste van de winst komt. Een BV werd opgericht in 2001. De oprichter bracht zijn onderneming in. De resultaten van deze onderneming werden vanaf 1 januari 1996 aan de BV toegerekend. In november 2001 deed de BV een pensioentoezegging aan de DGA. Daarin werd rekening gehouden met een diensttijd vanaf 1 januari 1996. Dat is op grond van de per 1 juni 1999 geldende fiscale regels niet meer toegestaan. De inspecteur bracht alleen in de vennootschapsbelasting een correctie aan. Hof Den Bosch maakte die correctie ongedaan. De omstandigheid dat de pensioentoezegging niet voldoet aan de voorschriften van de loonbelasting heeft niet tot gevolg dat de aanspraak niet ten laste van de winst komt. Dat is alleen het geval als de toekenning van het pensioen een uitdeling van winst zou inhouden.
20. Onzakelijke lening Een schuldeiser mag bij de waardering van zijn vordering rekening houden met de financiële positie van de schuldenaar. Is die positie verslechterd na het verstrekken van de lening en komt daardoor de aflossing in gevaar, dan zal de schuldeiser daarmee rekening houden door zijn vordering lager te waarderen. De afwaardering komt ten laste van de winst van de schuldeiser, tenzij de lening onder onzakelijke voorwaarden is verstrekt. Doet die situatie zich voor, dan gaat de afwaardering buiten het fiscale resultaat om.
Naar het oordeel van de rechtbank Arnhem was er sprake van een onzakelijke lening toen een moedermaatschappij een effectenportefeuille overdroeg aan een 100% dochtermaatschappij die de koopsom leende van de moeder. De dochter had geen andere activa en passiva dan de overgenomen effectenportefeuille en de lening. Voor de aflossing van de lening had de dochter geen zekerheid verstrekt. De moedermaatschappij wenste de vordering op de dochter enkele jaren later af te waarderen ten laste van haar winst. De rechtbank stond dat
10
niet toe vanwege de onzakelijkheid van de lening. Vanwege het ontbreken van voldoende eigen vermogen bij de dochter waren de rentevergoeding en de aflossing van de lening afhankelijk van de resultaten op de effectenportefeuille. Tussen onafhankelijke derden zou een dergelijke lening niet zijn verstrekt vanwege de grote kans dat het geleende bedrag niet zou worden terugbetaald. Het verlies op de lening was een storting van informeel kapitaal in de dochter.
OMZETBELASTING 21. Aanpassing factuurbesluit De staatssecretaris van Financiën heeft het bestaande besluit uit 2007 over de administratieve en factureringsverplichtingen op het gebied van de omzetbelasting aangepast. Het besluit bevat vereenvoudigde regels voor elektronische facturen. De regels voor de herziening van ten onrechte gefactureerde omzetbelasting zijn aangepast aan rechtspraak van de Hoge Raad. De belangrijkste inhoudelijke wijzigingen zijn: 1) Elektronisch factureren is eenvoudiger geworden. De staatssecretaris heeft namelijk, vooruitlopend op een wetswijziging, goedgekeurd dat de opmaak en het versturen van de elektronische factuur vorm- en middelvrij kan plaatsvinden. De al toegestane methoden voor elektronisch factureren blijven bestaan. Ondernemers die gebruik maken van deze methoden hoeven dit niet meer bij de belastingdienst te melden. Een ondernemer hoeft de acceptatie van de elektronische factuur door zijn afnemer niet meer vast te leggen in zijn administratie. 2) Het beleid voor de herziening van ten onrechte gefactureerde omzetbelasting is aangepast aan rechtspraak van de Hoge Raad. Ten onrechte door een ondernemer op een factuur vermelde omzetbelasting is de ondernemer volgens de wet toch verschuldigd. Een voorbeeld is het in rekening brengen van omzetbelasting bij een vrijgestelde prestatie. De omzetbelasting is ook verschuldigd als de afnemer geen recht op aftrek heeft, behalve als hij een particulier is. Ten onrechte berekende omzetbelasting kan niet als voordruk in aftrek worden gebracht. Herziening van ten onrechte gefactureerde omzetbelasting is onder voorwaarden mogelijk. Deze voorwaarden zijn: • De opsteller van de factuur moet de factuur terugnemen of aanvullen tot een correcte factuur. • De opsteller van de factuur moet het gevaar voor verlies van belastinginkomsten uitschakelen. Hij moet aantonen dat de ontvanger van de factuur de ten onrechte gefactureerde omzetbelasting niet in aftrek kan brengen of dat de factuur door terugname niet is en niet meer kan worden gebruikt voor het claimen van aftrek of, wanneer wel aftrek is geclaimd, aantonen dat de ontvanger van de factuur de ten onrechte omzetbelasting op aangifte heeft voldaan.
• De ten onrechte gefactureerde omzetbelasting moet worden terugbetaald aan de ontvanger van de factuur Wanneer de ten onrechte in rekening gebrachte omzetbelasting niet is voldaan, kan de inspecteur die belasting bij de leverancier naheffen. Hij kan ook de omzetbelasting naheffen bij de afnemer als deze de omzetbelasting ten onrechte heeft afgetrokken. De inspecteur wendt zich eerst tot de leverancier omdat hij verantwoordelijk is voor het opstellen van de factuur. 3) Het beleid over de omzetbelastinggevolgen van de levering van goederen die vallen onder het zogenoemde bodembeslag is ingetrokken. Daardoor is de belastingschuldige, van wie de belastingdeurwaarder executoriaal roerende zaken verkoopt, geen omzetbelasting verschuldigd voor de levering van bodembeslaggoederen .
SOCIALE VERZEKERINGEN 22. Minimumloon Het minimumloon per 1 januari 2009 bedraagt: Leeftijd
% van het minumumloon
Per maand
Per week
Per dag
23 jaar en ouder
100%
€ 1.381,20
€ 318,75
€ 63,75
22 jaar
85,5%
€ 1.174,00
€ 270,90
€ 54,18
21 jaar
72,5%
€ 1.001,35
€ 231,10
€ 46,22
20 jaar
61,5%
€
849,45
€ 196,05
€ 39,21
19 jaar
52,5%
€
725,15
€ 167,35
€ 33,47
18 jaar
45,5%
€
628,45
€ 145,05
€ 29,01
17 jaar
39,5%
€
545,55
€ 125,90
€ 25,18
16 jaar
34,5%
€
476,50
€ 109,95
€ 21,99
15 jaar
30,0%
€
414,35
€ 95,60
€ 19,12
De bedragen van het minimumloon gelden voor een volledige werkweek. Meestal is dat 36, 38 of 40 uur per week. Voor wie minder uren werkt is het minimumloon evenredig lager.
23. Premiekorting oudere werknemers Werkgevers die een uitkeringsgerechtigde van 50 jaar of ouder in dienst nemen hebben met ingang van 2009 gedurende drie jaar recht op een premiekorting van € 6.500 per jaar. Deze premiekorting geldt met ingang van 2013 ook voor het in dienst houden van werknemers van 62 jaar en ouder. In de jaren tot en met 2012 bedraagt de premiekorting voor het in dienst houden van werknemers van 62 jaar en ouder € 2.750 per jaar bij een voltijds dienstverband.
Tot en met 2008 gold voor het in dienst nemen van werknemers ouder dan 50 jaar en het in dienst hebben van werknemers ouder dan 54,5 jaar een beduidend lagere premievrijstelling van circa € 1.500 per jaar. Deze vrijstelling was een percentage van het loon. Door de vervanging van de vrijstelling door een premiekorting in de vorm van een vast bedrag is de tegemoetkoming in de loonkosten voor ongeschoold en laaggeschoold werk relatief groter. Werkgevers die langdurig werklozen of arbeidsongeschikten jonger dan 50 jaar of herbeoordeelden (ongeacht leeftijd) in dienst nemen kunnen een beroep doen op de tijdelijke loonkostensubsidie van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV).
VARIA 24. Pensioenvennootschap De Successiewet kent een bijzondere regeling voor bedrijfsopvolging. De bedrijfsopvolgingsregeling is een tegemoetkoming om het voortbestaan van een bedrijf niet in gevaar te brengen door de belastingheffing bij overlijden van de ondernemer. Deze faciliteit kan ook worden toegepast op de verkrijging van aandelen in een BV die een onderneming drijft. Volgens de rechtbank Den Haag drijft een pensioen-BV geen onderneming. Het doel van een pensioen-BV is het verstrekken van pensioenen aan één of meer werknemers en hun nabestaanden. Het oogmerk om winst te maken is onderschikt of zelfs afwezig. Dat betekent dat de faciliteit in het successierecht niet geldt voor de verkrijging van aandelen in een pensioen-BV.
Hoewel bij de totstandkoming van deze uitgave de grootst mogelijke zorgvuldigheid is betracht bestaat de mogelijkheid dat bepaalde informatie verouderd of niet meer juist is. Er kan daarom geen aansprakelijkheid worden aanvaard voor de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens.Voor toepassing in individuele gevallen raden wij u aan contact op te nemen met uw adviseur. In deze uitgave is rekening gehouden met wet, regelgeving en gepubliceerd beleid tot 16 februari 2009.
11