Maar na de dood is ’t leven mij bereid… - een onderzoek naar reïncarnatiegedachten en het toekomstperspectief van reformatorische jongeren -
scriptie ter afronding van de master ‘Theologie en kerk’ profiel ‘Theologie en kerkelijke gemeente’ Universiteit Utrecht Faculteit Geesteswetenschappen Departement Godgeleerdheid begeleiders: dr. F.L. Bakker dr. S.D. Post L.A. Kroon
Kees-Jan Meeuse 0433853
november 2007
Voorwoord Deze scriptie is de afronding van mijn studie Theologie aan de Universiteit Utrecht. Het onderzoek is een heftige confrontatie met een gedachtewereld die haaks staat op het christelijke gedachtegoed. Vanuit het besef dat ook reformatorische jongeren leven in een multiculturele en multireligieuze maatschappij waarin ze leren informatie bijeen te vergaren en kritisch te bevragen, is dit onderzoek gedaan. Reïncarnatie is daarin geen afwezige gedachte. Mijn wens is een bezinnende bijdrage te leveren aan de vraag hoe onze houding hier tegenover moet zijn om op basis van argumenten tot een afweging te komen. Een gevaar van onderzoek naar jongeren is dat ze aan de hand van kenmerken een stempel krijgen. In dit onderzoek is geprobeerd recht te doen aan de gedachten van jongeren en dit leidend te laten zijn in uitspraken. Mijn dank gaat uit naar mijn begeleiders dr. F.L. Bakker en dr. S.D. Post, die dit onderzoek van advies hebben voorzien. Verder bedank ik Laurens Kroon, directeur van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten (JBGG), voor zijn bereidheid mee te denken tijdens het onderzoek en de kampstaven die de enquêtes hebben afgenomen op de zomerkampen van de JBGG. Ook bedank ik mijn vrouw, Jozien. Dankzij haar hulp zijn de resultaten van de enquêtes verwerkt, een niet gering karwei. De titel van de scriptie is ontleend aan Psalm 49 waarin het leven kernachtig wordt getekend, met hoopvol perspectief. Dit wens ik alle lezers toe, zodat God de eer krijgt die Hem toekomt van Zijn werk. Aagtekerke, november 2007
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
2
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
Inhoudsopgave Inhoudsopgave ........................................................................................................... 3
1. Inleiding .................................................................................................................. 5
2. Reïncarnatiegedachte, een visie met toekomst? .................................................... 7 2.1 Reïncarnatiegedachten ..................................................................................... 7 2.2 Reïncarnatieperspectief .................................................................................. 15 2.3 Reïncarnatie en onze samenleving ................................................................. 17 3. Jongeren en hun toekomstperspectief.................................................................. 25 3.1 Doelgroep en karakteristieken ........................................................................ 25 3.2 Hoe jongeren denken over leven na de dood ................................................. 30 3.3 Toekomstperspectief....................................................................................... 37 4. Botsende perspectieven ....................................................................................... 41 4.1 Reïncarnatie: een profilerend perspectief ....................................................... 41 4.2 Reformatorisch jongerenperspectief ............................................................... 42 4.3 Een vergelijk ................................................................................................... 43 5. Toekomst, voor wie? ............................................................................................ 45
Literatuur .................................................................................................................. 47
Websites................................................................................................................... 49
Bijlage 1 Jongerenenquête JBGG zomerkampen 2007, incl. respons (aantal) ........ 51
3
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
4
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
1. Inleiding Aanleiding Deze scriptie is de afronding van de masteropleiding ‘Theologie en kerk’ aan de Universiteit Utrecht. De studie valt binnen het profiel ‘Theologie en kerkelijke gemeente’. Tevens voorziet de scriptie in de behoefte van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten (JBGG) om in beeld te brengen hoe reformatorische jongeren denken over hun toekomst. Het thema sluit aan op een actie, die de JBGG organiseert in de periode april 2007 - januari 2008, met als thema ‘TOEKOMST VOOR DE KERK’. Doel In toenemende mate lijkt dat ook in ons land sprake is van een opkomst van reïncarnatiegedachten. Het doel van de scriptie is het analyseren van deze ontwikkeling en het perspectief dat deze gedachten bieden in vergelijking tot het christelijk toekomstperspectief van reformatorische jongeren in de leeftijd van 16-21 jaar. Vraagstelling Gelet op het doel van het onderzoek valt de vraagstelling uiteen in drie delen. Het eerste deel (A) betreft de analyse van onze samenleving met betrekking tot het doel van dit onderzoek. Het tweede deel (B) betreft de peiling van de gedachtewereld van de reformatorische jongeren (16-21 jaar) met betrekking tot het doel van dit onderzoek. Het derde deel (C) brengt beide met elkaar in verband. A Samenleving 1. Welke plaats hebben de reïncarnatiegedachten in het hindoeïsme/ boeddhisme, het christendom en New Age en welke perspectieven zijn hieraan verbonden? 2. Is er aanwijsbaar sprake van een opkomst van de reïncarnatiegedachten in onze samenleving en is er een verband te leggen met de ontkerkelijking? B Reformatorische jongeren 1. Hoe denken reformatorische jongeren van 16-21 jaar over het leven na de dood en welk perspectief biedt dit hun? Welke rol spelen de reïncarnatiegedachten? 2. Welke factoren bepalen (mede) hun denken over het leven na de dood? Zijn er verbanden te leggen tussen het mediagebruik en de reikwijdte van hun toekomstperspectief? C Vergelijk 1. Welke factoren bewegen mensen (niet) tot een reïncarnatiegeloof? 2. Hoe verhoudt zich het reformatorische jongerenperspectief tot de reïncarnatiegedachten in onze samenleving?
5
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
Werkwijze en inhoud De vraagstelling van deel A is aan de hand van literatuurstudie beantwoord (hoofdstuk 2). Omdat het accent ligt op onze samenleving is de literatuur beperkt tot Nederlandse literatuur waarvan ruim voldoende beschikbaar is. De vraagstelling van deel B is beantwoord aan de hand van de respons op een enquête, die hiervoor gehouden is op de JBGG-kampen (hoofdstuk 3). De vraagstelling van deel C is beantwoord aan de hand van de resultaten van deel A en deel B (hoofdstuk 4). Afrondend volgt een korte terugblik met enkele persoonlijke aanbevelingen (hoofdstuk 5).
6
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
2. Reïncarnatiegedachte, een visie met toekomst? Dit hoofdstuk gaat in op de vraag: Is er aanwijsbaar sprake van een opkomst van reïncarnatiegedachten in onze samenleving? Allereerst volgt een weergave welke plaats de reïncarnatiegedachten hebben binnen het hindoeïsme/boeddhisme, het christendom en New Age (2.1). Daarna kijken we naar de vraag welk perspectief dit biedt (2.2). Vervolgens volgt een analyse van onze samenleving, gericht op de vraagstelling van dit hoofdstuk (2.3).
2.1 Reïncarnatiegedachten 2.1.1 Herhaalde terugkeer Als we Van Dale opslaan, zien we dat onder reïncarnatie de ‘wedergeboorte van de ziel in een lichaam’ wordt verstaan. De omschrijving geeft duidelijk aan dat er sprake is van een beweging tussen de ziel en een lichaam; een opnieuw geboren worden in een ander lichaam. Iets wat we nauwkeuriger omschreven vinden bij N. Smart, die reïncarnatie omschrijft als ‘zielsverhuizing, de leer van de wedergeboorte van de menselijke ziel na de dood in een ander lichamelijke bestaanswijze’.1 R. Kranenborg benadrukt dat het hierbij gaat over een terugkeer (niet als godheid) op deze aarde, hoewel niet vanzelfsprekend als mens.2 Als we denken dat reïncarnatie een verouderd denkbeeld is, tasten we mis. Recent maakte het Reformatorisch Dagblad melding van het grootste religieuze festival ter wereld, de bedevaart in het Indiase Allahabad, waar miljoenen hindoes zich verzamelden om een ritueel reinigingsbad te nemen in de voor hen heilige rivier de Ganges. Naar schatting 50 miljoen mensen ondernamen de bedevaart naar Allahabad om een reinigend bad te nemen in de Ganges met de hoop hun zonden weg te spoelen en te ontsnappen aan de constante cyclus van reïncarnatie.3 Een globale zoektocht4 op internet levert tal van recente artikelen, websites en contacten op. Ook een toename aan literatuur en lezingen over reïncarnatie bevestigen dit. Verder zien we een stijgend aanbod cursussen op dit gebied; soms verweven met coachings- en gesprekstechnieken of stressmanagement. Wat beweegt mensen tot het geloof in reïncarnatie? Spiritualiteit, het vakblad voor Spirituele Ontwikkeling, geeft aan dat dit de grote aardse tegenstellingen (waarom de één zeer rijk is en de ander straatarm, ziekte en gezondheid, geluk en tegenspoed) beter verklaart.5 Centrale aanleiding is volgens Kranenborg de vraag: waarom overkomt mij leed en ellende? ‘Eén van de belangrijkste overwegingen is dat de gedachte van reïncarnatie een verklaring geeft voor vele gebeurtenissen in het menselijk leven en bevredigende antwoorden geeft op vragen over lijden, aanleg, karakter, lot en voorkeuren.’6 Hij geeft hierbij aan dat men op zoek is naar antwoorden op levensvragen, waarbij men geen ‘willekeurige daad van een onberekenbare God’ in de verklaring betrekt, maar ‘wat er in een vorig leven is 1
Smart, N., Godsdiensten van de wereld, Kampen, 2003, p. 630. Kranenborg, R., Reïncarnatie en christelijk geloof, Kampen, 1989, p. 25-27. 3 Reformatorisch Dagblad, http://www.refdag.nl/artikel/1287369/Grootste+bedevaart+ter+wereld+in+India+begonnen.html (25-042007). 4 Via www.google.nl; zoekterm: reïncarnatie. 5 Stichting Spirituele Ontwikkeling, http://www.spiritualiteit.com/?sid=artikel&aid=20 (25-04-2007). 6 Kranenborg, Reïncarnatie en christelijk geloof, p. 11. 2
7
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
gedaan’. Men denkt sterk in causale verbanden. ‘Menselijke daden hebben gevolgen en die zullen in een volgend bestaan merkbaar zijn.’7 W. Logister: ‘Het gaat om de universele wet dat alle handelen consequenties heeft.’8 Er bestaat dus een verband tussen de dingen die gebeuren. Alles wat is, heeft zijn reden en zijn gronden in vroegere levens. Het begrip karma blijkt, als een soort wet van oorzaak en gevolg, een verband te vormen tussen de dingen die bestaan. Smart omschrijft karma dan ook als ‘de gevolgen van iemands handelswijzen’.9 Logister benadrukt in de beantwoording van de vraag naar het waarom van de toenemende aandacht voor het reïncarnatiegeloof dat de mens zich verzet tegen de opvatting dood is dood.10 A. Mann wijst er in dit verband op dat men zoekt naar eenheid van mens en kosmos, naar een levenscyclus, waarin ‘kennis over vroegere en toekomstige levens kleur kan geven aan ons huidige bestaan hier op aarde’.11 H. van Praag stelt dat reïncarnatie als hypothese door de veelvoud van herinneringen aan vorige levens een volwaardige theorie is. Door wat we de laatste decennia weten over informatie en informatieoverdracht, informatie in relatie tot energie en het astrale lichaam12, maakt het mogelijk een drager van informatie aan te nemen die niet met het lichaam vergaat, aldus Van Praag.13 ‘Wat nu bij de dood van een individu zou kunnen gebeuren, is dat het lichaam weer tot stof terugkeert terwijl de ervaring in een geestelijk reservoir wordt opgenomen. Dat leert o.a. de theosofische akasha-leer die uitgaat van een kosmisch geheugen (de akashakroniek of het akasha-reservoir). Aanvaardt men de theorie van het astraallichaam of van de levens-velden, dan kan men uitgaan van een meer individuele continuïteit.’14 2.1.2 Reïncarnatie en het hindoeïsme/boeddhisme Het is onmiskenbaar een feit dat de reïncarnatiegedachte onlosmakelijk verbonden wordt met de oosterse godsdiensten. ‘Vrijwel alle religieuze bewegingen die uit India afkomstig zijn, kennen dan ook deze opvatting.’15 Hierbij kan het vroege hindoeïsme worden gezien als de bakermat van deze gedachte. Kranenborg vermeldt dat het gaat om een gedachte, die stamt uit het midden van het eerste millennium voor Christus.16 Hoewel Kranenborg het hindoeïsme als ontstaansplaats aanwijst voor de reïncarnatieleer, ziet Mann toch ook een grote rol voor de reïncarnatieleer weggelegd bij de andere wereldreligies (waarbij hij zelfs opmerkt dat het historisch belangrijk is in de ontwikkeling van het Jodendom, het christendom en de islam). ‘In feite geloofde de hele mensheid in reïncarnatie totdat tweehonderd jaar geleden het wetenschappelijk materialisme een grotere invloed kreeg.’17 Ondanks deze brede plaats die Mann de reïncarnatiegedachte toekent, is zijn visie zeer aanvechtbaar (zie
7
Kranenborg, Reïncarnatie en christelijk geloof, p. 14. Logister, W., Reïncarnatie: de vele kanten van een oud en nieuw geloof, Tielt, 1990, p. 59. 9 Smart, Godsdiensten van de wereld, p. 628. 10 Logister, Reïncarnatie, p. 10, 16. 11 Mann, A., Alles over reïncarnatie, Naarden, 1995, p. 9. 12 Dit is een technische term die gebruikt wordt om het bestaan tussen twee incarnaties te duiden; ook wel droomlichaam genoemd. De term wordt gebruikt voor het bewustzijn, de geest van de mens. Het astrale lichaam en fysieke lichaam wordt door een energielichaam verbonden, aldus de reïncarnatieaanhangers. 13 Praag, H. van, Paranormale identiteit, Leven na de dood, reïncarnatie, spiritisme, bezetenheid, individuatie, Baarn, 1974, p. 75. 14 Van Praag, Paranormale identiteit, p. 80. 15 Kranenborg, Reïncarnatie en christelijk geloof, p. 31. 16 Kranenborg, Reïncarnatie en christelijk geloof, p. 27-29. 17 Mann, Alles over reïncarnatie, p. 9. Zie ook Stolp, H., Karma, reïncarnatie en christelijk geloof, Baarn, 1996, p. 53. 8
8
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
2.1.3) en merkt hij toch ook op dat het hindoeïsme een centrale plaats inneemt in de reïncarnatieleer.18 Belangrijk voor het doorgronden van deze reïncarnatiegedachte is te beseffen dat de mens wordt gezien als een kern (essentie, eeuwige ziel, eeuwig zuiver bestaand principe, universele zelf, atman), een fijnstoffelijke, reïncarnerende ziel (levensziel, geest), lichaam en zintuigen.19 Elke daad van de mens wordt opgeslagen in de levensziel. Het totale resultaat van alle handelingen bepaalt de kwaliteit van een volgend leven (karma) en of men in een hogere of lagere kaste terugkomt. Alleen door te ontsnappen aan het karma, kan men opgaan in het goddelijke, het universele zelf. ‘Degenen die het Zelf vergeten, blijven in deze wereld vastzitten en zijn gedoemd tot een eeuwige kringloop in het Rad van Samsara’ (= de levenscyclus van geboren worden en sterven waar geen einde aan komt).20 Om aan deze kringloop te ontsnappen dient men zo te handelen dat men loskomt van het karma, te verwezenlijken door: de daden aan god op te dragen, te handelen ten nutte van een ander, zich af te zonderen door yoga en ascese. Kenmerkend voor het hindoeïsme is dan ook de levenscyclus met een groei naar het volmaakte, in aanvaarding van het uiteindelijke geheim, dat de dood voor ons is. ‘Ja, de weg naar de vrijheid-van-lijden loopt via de innerlijke aanvaarding van de vergankelijkheid en de dood.’21 Geen verdringing van de dood dus of een zinloze kringloop. Het gaat om ‘een opgang naar de hoogten van definitieve bevrijding’.22 In het boeddhisme is de reïncarnatiegedachte enigszins anders. Er is geen ‘zelf’ dat incarneert. Daar is het meer een opnieuw geboren worden, maar niet absoluut identiek met een voorgaand leven. Hierbij is de mens ook niet in alle gevallen aangewezen op zichzelf. Het boeddhisme kent bijvoorbeeld een figuur die naar verlossing streeft en hulp biedt, de Bodhisattva. ‘Het is een kenmerk van de Bodhisattva, dat hij andere wezens kan helpen en bijstaan.’23 2.1.3 Reïncarnatie en het christendom Religies als hindoeïsme en boeddhisme worden fundamenteel bepaald door de reïncarnatiegedachte. Andere religies, zoals het Jodendom, christendom en de islam hebben deze gedachten niet.24 De reïncarnatiegedachte heeft daar nooit tot het algemeen aanvaarde geloofsgoed behoord, alhoewel dit in kleine groepen of individueel wel aangehangen is/wordt. Door sommigen worden het boeddhisme en het christendom met betrekking tot de reïncarnatiegedachten wel met elkaar in verband gebracht.25 Toch wordt de gedachte dat in het Nieuwe Testament de reïncarnatiegedachte is terug te vinden exegetisch en theologisch breed weerlegd en als historisch zeer discutabel gezien. Hetzelfde geldt voor de opvatting dat deze gedachte in de oude kerk wijd verbreid was.26 Zo veroordeelde het Concilie van Constantinopel in 553 zelfs elk voorbestaan van een ziel en beleed dat na de dood een mensenleven geoordeeld zal worden. Soms wordt als argument aangevoerd dat het feit dat er toen over gesproken werd een bewijs is dat reïncarnatiegedachten geaccepteerd waren. Het feit echter dat in het vroege christendom over reïncarnatie 18
Mann, Alles over reïncarnatie, p. 24. Kranenborg, Reïncarnatie en christelijk geloof, p. 30-34. 20 Mann, Alles over reïncarnatie, p. 26. 21 Logister, Reïncarnatie, p. 69. 22 Logister, Reïncarnatie, p. 71. 23 Logister, Reïncarnatie, p. 154. 24 Kranenborg, Reïncarnatie en christelijk geloof, p. 28. 25 Denk bijvoorbeeld aan W. van de Pol met zijn boek Het einde van het conventionele christendom uit 1965. 26 Kranenborg, Reïncarnatie en christelijk geloof, p. 97-101, 102. Kampen, P. van, Na het laatste uur, Kampen, 1994, p. 207. Veldhuizen, H., Hoe occult is occult?, Kampen, 1994, p. 49. 19
9
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
is gesproken is geen bewijs dat het erkend is. Juist iemand als Origenes heeft –zeker in zijn jonge experimentele jaren- laten zien dat hij door open te staan voor Griekse en Indische ideeën heeft geprobeerd elementen van buitenaf te verenigen met het christelijk geloof.27 Brox merkt hierbij op dat er toen een beperkt debat is geweest, gelet op de geringe overblijfselen. ‘De variant van de reïncarnatie was kennelijk van afkomst te vreemd en te ver verwijderd van de christelijke toekomsthoop voor de zielen dan dat ze er zich mee hebben willen bezighouden.’28 Het schriftbewijs waarop men zich beriep, beperkte zich tot Matth. 11:14 (Elia teruggekeerd als Johannes). Opvallend is dat ook Origenes dit schriftberoep afwees, omdat in het aangehaalde vers de zielsverhuizing niet aan de orde is; de gedachte wordt aan de tekst opgelegd. Hoewel Origenes vanuit de eschatologie en de antropologie moeite had met de reïncarnatiegedachte, heeft hij toch onduidelijkheid gelaten door zijn geloof in de pre-existentie van de ziel en een opmerking dat enkele ‘omlopen’ van zielen kan, mits in hetzelfde lichaam. Anderen hebben zich duidelijker uitgesproken. Van Justinus is bekend dat hij de gedachte zinloos vond. Ireneus van Lyon beschouwde zielsverhuizing als uitgesloten vanwege het unieke van de mens wegens zijn geschapen-zijn door God, door het geloof in de opstanding en het oordeel met individuele uitspraak over ieder mens. Tertullianus volgde Ireneus en sprak zich nadrukkelijk ook uit tegen de terugkeer van een menselijke ziel in een dier wat hij weerzinwekkend en pervers vond.29 Ook van Augustinus is bekend dat hij de reïncarnatie zonder meer afwees. Voor Augustinus is de reïncarnatieleer nooit een mogelijke oplossing geweest, want de dood vormt noodzakelijkerwijs de weg naar het eeuwige leven. Andere uitspraken van hem moeten beoordeeld worden in het licht van de ontwikkeling die Augustinus heeft doorgemaakt, namelijk dat voordat hij christen was hij sympathiseerde met het Manicheïsme en ook enige tijd met Plotinos. Zijn uiteindelijke hoop lag in de God van het leven, in tegenstelling tot de reïncarnatieleer waarin de mens het zelf steeds beter moet doen.30 Dat dit niet alleen vroeger is afgewezen blijkt uit de commotie die april 2006 is ontstaan naar aanleiding van de uitspraak van predikante J. Veldhuizen, die in de Bijbel aanleiding ziet om in reïncarnatie te geloven. Toenmalig preses van de synode van de Protestantse Kerk in Nederland, J. Heetderks, liet daarop weten dat reïncarnatie geen plaats heeft in de Heilige Schrift en de belijdenis van de kerk. In hoofdlijn komen de kerkelijke reacties samen in een afwijzing van de reïncarnatie als verenigbaar met het christelijk geloof.31 Hierbij worden (oude) argumenten gebruikt als het missen van de mens als uniek individu (J. de Visser), de zelfverlossing (H. Bakker), het harteloze mechanisme van oorzaak en gevolg (J. Verkuyl) en het rationalisme (M. van Mourik Broekman).32 Desondanks heeft de kerk voortdurend - door groepen als Paulicianen, Bogomilen en Katharen, maar later ook de theosofie, de antroposofie, hypnose en spiritisme- wel met de reïncarnatiegedachte te maken gehad. Er zijn pogingen tot integratie geweest, waarbij de mens door leed gereinigd in een volgend bestaan dichter bij God kan komen (G. MacGregor) of waarbij de mens zelfs na vele levens versmelt met het goddelijke (K. Douven). Hiertussen beweegt zich J. Hick, die reïncarnatie enerzijds afwijst, maar anderzijds de gedachte van het voortbestaan plaatst tussen de dood en 27
Brox, N., ‘Het vroeg-christelijke debat over zielsverhuizing’, Concilium 29/5 (1993), p. 81. Brox, Concilium 29/5, p. 85. 29 Brox, Concilium 29/5, p. 82. 30 Häring, H., ‘Een antropologische wending? De invloed van Augustinus’, Concilium 29/5 (1993), p. 101. 31 Van Kampen, Na het laatste uur, p. 216. Veldhuizen, Hoe occult is occult?, p. 50. Logister, Reïncarnatie, p. 14. 32 Kranenborg, Reïncarnatie en christelijk geloof, p. 106-137. 28
10
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
het laatste oordeel, al ziet hij het voortbestaan niet op deze aarde. Reïncarnatie als gedachte wijst hij o.a. met het oog op problemen rond de identiteitsvraag af33, maar door een aantal motieven over te nemen (groei naar God toe waarin diverse ontwikkelingen zijn en waarbij ieder leven een opzichzelfstaande episode is)34 wil hij een brug slaan naar het christelijk geloof. Toch zijn de overbruggingen slechts pogingen te noemen; het christendom heeft de reïncarnatiegedachte niet overgenomen. Kranenborg geeft als verklaring dat de essentiële elementen uit het christelijk geloof niet verenigbaar zijn met de reïncarnatie en wijst erop dat elk geloof in een terugkeer op deze aarde tekortdoet aan de unieke relatie van God en de concrete mens.35 Wel laat hij ruimte voor een ontwikkeling na de dood waarin de unieke relatie met God en de eigen identiteit gehandhaafd blijft, maar niet op de aarde.36 Met het oog op 2 Kor. 5 (dat gaat over een eeuwig huis in de hemel) komt hij dan ook tot een afwijzing van reïncarnatie: ‘Liefde verdraagt geen reïncarnatie.’ Ook D. Rietdijk heeft nadrukkelijk afstand genomen van de reïncarnatiegedachte: ‘Na de dood doen de doden niet meer mee in het levenspatroon van deze wereld. (…) De ziel is een geest. De ziel gaat na dit leven naar haar eeuwige bestemming, dat is de hel of de hemel. Op de jongste dag zal de ziel weer met het lichaam dat uit het graf verrijst, verenigd worden.’37 Heeft reïncarnatie dan geen betekenis voor het christendom? Logister meent van wel, maar dan als leerpunt: ‘Vooralsnog ben ik van mening dat de vragen rondom onze eindigheid en contingentie langer en radicaler moeten worden ondergaan en doorleefd.’38 Hoewel bovenstaande aangeeft dat vanuit het christelijk geloof afstand is genomen van de reïncarnatiegedachte, ziet H. Stolp - evenals Mann, zoals we eerder zagen – wel degelijk een plaats voor de reïncarnatiegedachte binnen het christelijk geloof.39 Stolp staat hierin niet alleen. Meer en meer gaan velen zoekend hun weg, zoals blijkt uit het boek van J. Blok, Denkend en zoekend geloven. Speurtocht van een bètagelovige.40 Iemand die de reïncarnatiegedachten nadrukkelijk combineert met christelijk geloof en niet wil weglopen uit de kerk is J. Klink. ‘In de Bijbel wordt immers gesproken van de voleinding van de ‘aioon’ of van de aeonen, wat toch meer tijdperken, cycli betekent.’41 Nadrukkelijk wil ze haar visie als christelijk baseren op de Bijbel en verenigen met het christelijk geloof. Ook beroept ze zich op het Thomasevangelie, vers 50, waar iemand vraagt: ‘Waar ben je vandaan gekomen?’ zeg dan: ‘Wij kwamen uit het licht.’42 Maar vooral de ervaringen van kinderen brengen haar tot deze gedachte. ‘Er is een zien, horen, waarnemen en begrijpen, onafhankelijk van het lichaam en de functies, ook die van de hersenen.’43 Kinderen hebben herhaaldelijk herinneringen verteld over hoe ze ‘via het lichtgevende energiekoord’
33
Hick, J., Dood en leven, Helmond, 1977, p. 384/385. Hick, Het hart van het christelijk geloof, Baarn, 1979, p. 108/109. 35 Kranenborg, Reïncarnatie en christelijk geloof, p. 151. 36 Kranenborg, Reïncarnatie en christelijk geloof, p. 162-164. 37 Rietdijk, R., ‘Is er leven na de dood?’, in: Jong, J. en Mauritz, J., Dichterbij dan je denkt, Woerden, 1998, p. 67. 37 Habets, Reïncarnatie, geloof of overtuiging, p. 65. 38 Logister, Reïncarnatie, p. 161. 39 Stolp, Karma, reïncarnatie en christelijk geloof, p. 45. 40 Blok, J., Denkend en zoekend geloven. Speurtocht van een bèta-gelovige, Amsterdam, 2006. 41 Klink, J., Het open venster. Een nieuwe tijd ook voor christenen, Baarn, 1994, p. 116. 42 Klink, Het open venster, p. 55. 43 Klink, Het open venster, p. 65. 34
11
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
één werden met de foetus, aldus Klink.44 Deze ‘indaling’ zou op verschillende momenten plaatsvinden en niet definitief zijn.45 Ook ’s nachts treden we uit ons lichaam en zijn we in het hiernamaals, aldus Klink. In het verlengde hiervan staat ook de positieve visie op de dood: ‘de dood slechts als een overgang, als een vlinder die uit een cocon komt.’46 ‘Niet alleen het materie-lichaam zouden we afleggen na onze aardse dood, maar ook geleidelijk aan andere lichamen totdat we één en al licht zijn geworden, in ons lichtlichaam kunnen verkeren.’47 Alhoewel ze zelf toegeeft het vooral te beschrijven en door te geven ‘van horen zeggen’, is ze er tegelijkertijd van overtuigd, dat reïncarnatie de meest acceptabele verklaring is van de chaos en het onrecht in de draaikolk van de wereldgeschiedenis gekenmerkt door oorlogen, uitbuiting en terechtstelling waar we vandaag terecht zijn gekomen. ‘Het geeft ruimte voor de eigen vrije wil en verantwoording.’48 ‘Of we gaan de ondergang tegemoet óf deze turbulentie is een overgang naar een toekomst die wel heel anders zal zijn dan we tot nu toe gewend waren.’49 Hierbij ziet ze de nieuwe tijd zelfs als een vervulling van verwachtingen die in de Bijbel voorkomen, o.a. met verwijzing naar Hand. 13:41 en Jer. 31:33-34.50 De afwijzing binnen het christendom geeft, door de andere invulling die gegeven wordt aan met name de verlossing en de verklaring van de aanwezigheid van onrecht, aan dat deze visie onverenigbaar is met het christelijk geloof. Ook Klink is zich hiervan bewust en citeert bezwaren van diverse predikanten: ‘God wacht niet tot wij helemaal zuiver zijn. Dat komt keihard op mij over’ (K. Bley), ‘In de bijbel is dit leven je eigen unieke leven’ (W. van der Zee), ‘Naar mijn overtuiging biedt reïncarnatiedenken niet wezenlijk een oplossing voor de vraag naar lijden en schuld. (…) de grote waarom-vragen komen dubbel en dwars terug’ (A. Berkhof), ‘De mens is een bezield lichaam, niet een ziel in een lichaam’ (Van der Zee).51 Uit de vragen die Klink stelt, blijkt dat ze hier zelf ook mee zit, maar is een andere mening toegedaan. ‘Zou het dan nu echt zo onchristelijk zijn als dit geen ‘instant’ gebeuren zou zijn, maar een lange en moeizame weg?’52 ‘Als je gelooft in een God die geduld met ons heeft en op ons wacht tot we op eigen benen de weg naar zijn Huis hebben afgelegd en die geen korte metten maakt met zijn schepselen, ben je dan geen christen meer?’53 Is het nieuwe denken ‘God niet meer buiten ons, hoog boven ons, onbereikbaar anders, maar in ons’ niet ook bijbels, aldus Klink?54 Duidelijk is echter dat Klink ook beseft dat het wel een veranderende opvatting is. Ze vraagt zich hardop af: ‘We willen in de kerk toch ook niet dat het altijd blijft zoals het was? Mogen we niet anders denken en geloven dan onze vaderen?’55 Mede daarom is, 44
Klink, Het open venster, p. 67. De visie leidt overigens tot een dualistische opvatting met betrekking tot abortus (p. 68): ‘Bij veel ingrepen, bijvoorbeeld abortus, kan het ook weer een opluchting zijn te weten dat de ongeborene toch nog niet zal zijn ingedaald in het lijfje. Maar aan de andere kant zal het voor de ongeborene een ervaring zijn die wordt beleefd als een afwijzing. En die zal niet vergeten worden!’ 45 Klink, Het open venster, p. 114. 46 Klink, Het open venster, p. 104. Vanuit dit perspectief zegt Klink over euthanasie (p. 113): ‘Beter dan op grote schaal euthanasie toepassen, zou zijn om mensen spiritueel te begeleiden om met het afgelopen leven in het reine te komen en met meer vertrouwen zich over te geven aan wat komen gaat.’ 47 Klink, Het open venster, p. 131. 48 Klink, Het open venster, p. 192. 49 Klink, Het open venster, p. 15. 50 Klink, Het open venster, p. 16, 30. 51 Klink, Het open venster, p. 124-129. 52 Klink, Het open venster p. 132. 53 Klink, Het open venster, p. 133. 54 Klink, Het open venster, p. 186. 55 Klink, Het open venster, p. 17. 12
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
ook door Klinks accent op de nieuwe tijd, de vraag terecht: Is dit werkelijk verenigbaar met het christelijk denken of hoort dit onder het New Age-denken? 2.1.4 Reïncarnatie en New Age Ondanks de afwijzing binnen de christelijke kerken heeft de reïncarnatiegedachte in de westerse maatschappij een eigen plaats ingenomen. Volgens W. Hanegraaf, in zijn dissertatie over de westerse esoterie, is de reïncarnatiegedachte zelfs een aspect van de westerse cultuur: vanuit het Platonisme (de recycling van de ziel) en het neo-Platonisme (de terugkeer van het vele in het Ene) is er altijd aandacht geweest voor de betrekkelijke plaats van het individu en diens levensbeginsel of ziel in het geheel van de kosmische werkelijkheid.56 Hanegraaf wijst er op dat er daarom sprake kon zijn van een lange zielenreis, van recycling van de zielen na de dood, van loutering in een louteringsplaats als het vagevuur en van voorspraak van de heiligen bij het oordeel over ieders levensdaden. Figuren als Boehme, Lessing, Steiner en Blavatsky hebben hierbij willen aanknopen om deze verloren gegane denkbeelden nieuw leven in te blazen en te verenigen met nieuwere wetenschappelijke inzichten inzake de biologie van het menselijk lichaam. Met name Lessing en Steiner zijn niet onbelangrijk om hun invloed. Met hun vooruitgangsgeloof en hun ontwikkelingscyclus zijn zij de peetvaders van het levensgevoel waarin het westerse reïncarnatiegeloof is geworteld.57 Iets wat Capra als ideoloog van New Age heeft uitgewerkt in zijn alomvattende, holistische visie, waarin alles met elkaar verbonden is. Zo is in New Age de reïncarnatiegedachte niet een hoofdgedachte, maar wel een vanzelfsprekend aspect van het geheel.58 Dit met het geloof dat de mens niet een individu is met een eenmalig leven, maar een moment in een groots proces. Men verlangt naar betere tijden, naar herstel, naar een nieuwe stap omhoog. Toch bevat New Age andere accenten dan het hindoeïsme/boeddhisme. Zo bevestigt New Age het ik-karakter van de mens en verwoordt de plausibiliteit van de reïncarnatie; in tegenstelling tot de oosterse visie, die niet zozeer gericht is op de concrete mens en de doorgronding ervan. In New Age sluimert de gedachte van een totale evolutie met een hogere ontwikkeling van het empirische ik; in tegenstelling tot de overheersende gedachte van het achterlaten van de illusies van de wereld in de oosterse visie.59 F. Habets wijst op twee duidelijk te onderscheiden vormen van de reïncarnatiegedachte, namelijk een religieuze én rationele reïncarnatieleer. Overigens plaatst Habets de rationele reïncarnatieleer niet specifiek binnen New Age. ‘Men hoeft beslist geen aanhanger te zijn van New Age, om overtuigd te raken van de rationele reïncarnatieleer. Bij deze leer gaat het namelijk niet om een mysterieus of mystiek geloof, maar uitsluitend om een overtuiging die gebaseerd is op redelijke argumenten.’60 Hiermee plaatst Habets de rationele reïncarnatieleer in wetenschappelijk kader, omdat het ‘berust op persoonlijke ervaring gecombineerd met denken en waarnemen’.61 De oosterse berust volgens Habets op een religieuze traditie en is in de loop van de eeuwen misvormd. ‘Zo heeft een of andere oosterse priester in zijn geloofsijver ooit verkondigd dat mensen die slecht geleefd hebben, 56
Hanegraaff, W., New Age Religion and Western Culture, Esotericism in the Mirror of Secular Thougt, Utrecht, 1995, p. 321-343. Zie ook Dictionary of gnosis and western esotericism (Leiden 2005) onder redactie van W. Hanegraaff. 57 Logister, Reïncarnatie, p. 23. 58 Logister, Reïncarnatie, p. 38. 59 Logister, Reïncarnatie, p. 75, 76. 60 Habets, F., Reïncarnatie, geloof of overtuiging. De geboorte van een nieuw wereldbeeld, Barchem, 2006, p. 22. 61 Habets, Reïncarnatie, geloof of overtuiging, p. 24. 13
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
terugkomen als een dier…’62 Als ander voorbeeld van misbruik noemt hij het kastensysteem. De tweede vorm noemt hij een typische westerse ontwikkeling, die niet steunt op een religieuze traditie, maar op argumenten en ervaringen. Bevreemdend is het echter dat Habets zijn theorie grotendeels baseert op een onjuist argument: religies kenmerken zich door een haat tegenover het lichamelijke.63 Deze misvatting is echter gebaseerd op een onjuiste duiding van religies aan de hand van uitwassen in de vorm van extremen. Als voorbeeld wijst hij op de weerzinwekkende handelingen uit het leven van Margaretha-Maria Alacoque (eten van diarree van haar patiënten). Hiermee schrijft hij onder andere het christendom af als niet verenigbaar met de werkelijkheid. Opvallend is ook dat Habets veelvuldig gebruik maakt van filosofische, rationalistische argumenten. Op de vraag waarom wij ons zo weinig herinneren als reïncarnatie een werkelijkheid zou zijn, antwoordt hij dat we zouden bezwijken onder de last van al die herinneringen aan vele vaak moeizame levens. Technisch verklaart hij dit als volgt: als een onsterfelijke menselijke geest zich verbindt met een sterfelijk lichaam, krijgt een persoon het bewustzijn van lichamelijkheid en dus van sterfelijkheid en raakt het oorspronkelijke bewustzijn van onsterfelijkheid verloren, aldus Habets.64 Vergetelheid is dan de prijs voor lichamelijkheid. Maar of dit overtuigt? Ondanks de verschillen tussen New Age en de oosterse opvattingen, geeft Stolp aan dat de visies dichter bij elkaar liggen dan vaak wordt gedacht. Bij beide visies ligt de toekomst in onze handen,65 iets dat Stolp van harte onderschrijft. Dit vinden we ook bij Habets, die wijst op de verantwoordelijkheid die de bewoners van het westen hebben voor de morele crisis. Het westen staat aan de afgrond van een ravijn, ‘want een maatschappij kan niet gebaseerd worden op puur egoïsme en hebzucht’.66 Dé oplossing is de rationele reïncarnatieleer, aldus Habets. De moderne westerse mens heeft afgerekend met God, maar mist de zingeving van het bestaan. De reïncarnatieleer biedt de mens weer zingeving door de grote nadruk op de menselijke relaties en het aansporen tot het nemen van eigen verantwoordelijkheid, want: ‘Na mij zal ik moeten oogsten wat ik gezaaid heb.’67 Naast de argumenten van spontane herinneringen bij jonge kinderen en bijna-dood-ervaringen is de zingeving voor Habets een essentieel argument voor zijn rationele reïncarnatieleer. ‘Óf het leven is volstrekt onrechtvaardig (en dus zinloos) en strooit naar willekeur zegeningen en vervloekingen uit over jonge mensenkinderen. Óf het leven is zinvol en er bestaat een leven vóór dit leven.’68 Klink wijst erop dat heel wat mensen binnen de New Age-beweging, die zich voornamelijk buiten de kerkelijke begrenzing voortbeweegt, hun heil vinden. ‘Geblokkeerde energieën weer laten stromen, dat zal ook christenen geen kwaad doen.’69 Via de yoga en meditatietechnieken is New Age als het ware uit het verre oosten tot ons gekomen, waarbij reïncarnatie onlosmakelijk meekwam. ‘Dat is ook de aantrekkingskracht van allerlei New Age-groepen. Zelfervaringen, leren luisteren naar je innerlijk, mediteren, zoeken van contact met het hogere zelf, mystieke belevenissen, uitreddingen, lichtervaringen, ontwikkelen van het lichtlichaam, opheffen van blokkades die het contact verhinderen, met God, met het leven, met de 62
Habets, Reïncarnatie, geloof of overtuiging, p. 31. Habets, Reïncarnatie, geloof of overtuiging, p. 26. 64 Habets, Reïncarnatie, geloof of overtuiging, p. 35. 65 Stolp, Karma, reïncarnatie en christelijk geloof, p. 34. 66 Habets, Reïncarnatie, geloof of overtuiging, p. 105. 67 Habets, Reïncarnatie, geloof of overtuiging, p. 83. 68 Habets, Reïncarnatie, geloof of overtuiging, p. 38. 69 Klink, Het open venster, p. 13. 63
14
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
medemensen en met onszelf.’70 Het is niet bevreemdend dat Klink het werkelijk innerlijk contact met onze bron legt via het diepste zelf. Door het accent op de ‘religieuze’ ervaring, onderscheidt het zich van de rationele reïncarnatieleer. Maar is dit verenigbaar met het christelijk geloof en geeft dit ook daadwerkelijk perspectief? Hierover meer in 2.2.
2.2 Reïncarnatieperspectief Deze paragraaf beschrijft het reïncarnatieperspectief. We constateerden reeds binnen de christelijke kerken een afwijzing van de reïncarnatiegedachten. Daartegenover kunnen we het hindoeïsme, en in grote mate ook New Age, niet zonder reïncarnatie denken. Uiteindelijk blijken de gedachten verbonden te zijn met zingevingvragen als verklaring van het kwaad, de menselijke autonomie, maar ook het verzet tegen de eindigheid van het leven. Reïncarnatie is een aspect wat de aanhangers ervan betekenis geeft aan het leven en voldoet aan een menselijke behoefte. Laten we, vanuit christelijk perspectief, eens nagaan of reïncarnatie echt leidt tot een beter leven. 2.2.1 Reïncarnatie, een beter leven? De reïncarnatie kan worden beleefd in dromen, gedachten, hypnose e.d. Mann benadrukt echter dat deze beleving niet zomaar tot stand kan komen. Voordat men reïncarnatie gaat ervaren, is het noodzakelijk dat men de voorstelling ervan evalueert en integreert in het geheel van de psyche.71 Toch is het iets dat ervaren moet worden, want dan kunnen we pas op een zelfbewuste manier gaan leven.72 ‘Hoe groter ons begrip van onze vorige levens en hun betekenis in ons huidige leven is, hoe verlichtender onze volgende incarnatie zal zijn.’73 ‘Dit niet alleen om ons eigen ego te bevorderen, maar ook om de mensheid van dienst te kunnen zijn. Het nalaten van de bestudering van de reïncarnatiedenkbeelden en een te sterke binding met het tijdelijke zal de volledigheid van ons leven verminderen of beperken.’74 We zien dat de betekenis van de reïncarnatie zich sterk richt op de inrichting van het leven. ‘De uitdaging en de opgave ligt dus in het nu, in het heden.’75 Typerend is in dit verband de vraag, gesteld aan mensen die zich bewust waren van hun vorige leven, waarom men weer wilde incarneren. In meerderheid werd geantwoord dat men behoefte had aan de mogelijkheid om hun persoonlijke ontwikkeling te vergroten en hun fysieke situatie te verbeteren.76 Toch roept het antwoord de vraag op welke kans er nu is dat er daadwerkelijk een beter leven zal volgen. Inderdaad, de karmaleer wijst op de verantwoordelijkheid van de mens voor alles wat hij doet en bevat een oproep om serieus te leven. Maar geeft reïncarnatie echt richting aan ons leven en biedt het nieuwe levenskansen? Is het leven zinvol, omdat het volgens de rationele reïncarnatieleer de mogelijkheid biedt om te komen tot geestelijke ontwikkeling, zoals Habets stelt?77 Hoe verhoudt dit zich met zijn mededeling dat tijdens de reis door het tussenstadium en de reïncarnatie een groot deel van de persoonlijkheid verloren gaat? ‘Sommige mensen hebben een nogal optimistisch 70
Klink, Het open venster, p. 190. Mann, Alles over reïncarnatie, p. 121. 72 Mann, Alles over reïncarnatie, p. 111. 73 Mann, Alles over reïncarnatie, p. 116. 74 Mann, Alles over reïncarnatie, p. 117. 75 Stolp, Karma, reïncarnatie en christelijk geloof, p. 35. 76 Mann, Alles over reïncarnatie, p. 84. 77 Habets, Reïncarnatie, geloof of overtuiging, p. 32. 71
15
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
idee over reïncarnatie en geloven dat zijzelf als zodanig in een volgend leven terugkeren. Dat is echter niet het geval.’78 Dit roept wel de vraag op: ‘Kan ik verantwoordelijk worden gesteld voor daden uit een vorig leven dat heel anders was en waarin ‘ik‘ ook een ander was.’79 Desondanks merkt Habets op dat de rationele reïncarnatieleer het leven blijmoediger maakt omdat het de angst voor de dood overwint of sterk vermindert. Vooral de gedachte dat een gemiste kans nooit definitief gemist is, biedt het leven enorme voordelen, aldus Habets.80 De keten van incarnaties is dan ook bedoeld om te leren omgaan met de grote machten van goed en kwaad, stelt Habets. Klink merkt op dat er moed voor nodig is om een nieuw leven te aanvaarden of zegt zelfs: ‘Wat wél erg is, is het moeten terugkeren in het aardse lichaam.’81 Kunnen we met Stolp echt spreken van karma als wet van genade, omdat het de kans biedt te groeien?82 Of biedt de reïncarnatiegedachte slechts een verklaring van de eigen situatie en een mogelijkheid om met de eigen onvolkomenheden en mislukkingen te leven?83 2.2.2 Reïncarnatie, een nieuwe kans? Alles overziende roept de reïncarnatiegedachte de vraag op of reïncarnatie werkelijk perspectief biedt. Geeft de reïncarnatiegedachte nu echt antwoord op de levensvragen die mensen brengt tot dit geloof? Is er een nieuwe kans? Kranenborg wijst erop dat reïncarnatie niet tot meer zekerheid leidt, maar diverse wezenlijke vragen oproept.84 Wat hebben we aan het feit dat we eerder op aarde geweest zijn als we oude fouten niet kunnen vermijden? Hij komt dan ook tot de constatering: ‘Karma is hard en voor veler gevoel niet rechtvaardig.’85 In de reïncarnatiegedachte wordt de mens alleen gelaten. Er is geen God Die nabij is, Die troosten en bemoedigen kan. Kranenborg constateert met Küng dat de genade er ontbreekt.86 Mann, die aangeeft zelf vroeger in de tijd van Giordano Bruno (1554) geleefd te hebben, zegt zelfs dat er een trage en moeilijke vooruitgang door de stadia is, omdat mensen ertoe neigen hetzelfde te blijven.87 Toch stelt reïncarnatie de mens zelf verantwoordelijk voor zijn leven. Het besef van deze verantwoordelijkheid lijkt de sleutel te zijn naar een beter leven, een nieuwe kans. Vanuit dit punt neemt Mann krachtig afstand van een leer zonder reïncarnatie, omdat die de mens ontheft van zijn verantwoordelijkheid voor zijn daden.88 Naast de vraag of het christendom dan leidt tot onverantwoordelijk gedrag, roept het de vraag op of dit de mens nu een nieuwe kans biedt. Opnieuw is het Mann, die berustend meedeelt dat we het ermee moeten doen: ‘Maar wij weten dat wij er ondanks alles nu mee moeten leven.’89 Biedt deze berusting in eigen (on)vermogen nu werkelijk een nieuwe kans of leidt het tot fatalisme? Habets ziet in de loop van de (westerse) geschiedenis een aantal bewustzijnsstadia die de mensheid heeft doorlopen: van het magische (tonen van moed), het religieuze (vertrouwen en overgave), het rationalistische (zélf nadenken en wetenschap) naar het materialistische (egoïsme en 78
Habets, Reïncarnatie, geloof of overtuiging, p. 51. Wat volgens Habets wel overgaat, zijn zaken als basiskarakter, intelligentie, bewustzijnsniveau, morele niveau en houding tegenover het leven. 79 Kole, I., ‘Reïncarnatie’, in: Jong, J. en Mauritz, J., Dichterbij dan je denkt, Woerden, 1998, p. 33. 80 Habets, Reïncarnatie, geloof of overtuiging, p. 65. 81 Klink, Het open venster, p. 72, 110. 82 Stolp, Karma, reïncarnatie en christelijk geloof, p. 32. 83 Logister, Reïncarnatie, p. 49. 84 Kranenborg, Reïncarnatie en christelijk geloof, p. 139-157. 85 Kranenborg, Reïncarnatie en christelijk geloof, p. 143. 86 Kranenborg, Reïncarnatie en christelijk geloof, p. 108. 87 Mann, Alles over reïncarnatie, p. 27. 88 Mann, Alles over reïncarnatie, p. 48. 89 Mann, Alles over reïncarnatie, p. 49. 16
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
hebzucht).90 Zijn rationele reïncarnatieleer moet nu het reddende perspectief bieden om het westen te redden van de ondergang. ‘Het is óf ten onder gaan, óf voortgaan naar een zinvolle en morele wereldvisie.’91 De uitroep straalt echter meer een noodkreet uit dan hoopvol perspectief. Daarbij is de vraag nog open of een mens werkelijk pas via meerdere levens tot zijn bestemming komt. Hiertegenover staat een christelijke, lineaire tijdsvisie, los van de ban van de levenscyclus, met een toekomst in God als Voltooier van de schepping. In dit christelijke perspectief draagt de mens verantwoordelijkheid voor zijn daden, maar ligt eveneens de toekomst vast in God, maar niet als lot of kans.
2.3 Reïncarnatie en onze samenleving 2.3.1 Religie in onze samenleving Voordat we ingaan op de reïncarnatiegedachten in onze samenleving kijken we eerst naar de religieuze kaart van Nederland. Tot op de dag van vandaag vinden discussies plaats of er nu sprake is van een toename van religiositeit of afname. Volgens recente godsdienststatistieken wordt de mensheid steeds religieuzer. Dit tegen alle voorspellingen uit de jaren ’60-’70 in. Als we mondiaal naar de wereldreligies kijken dan valt op dat het aantal aanhangers van de grote godsdiensten verhoudingsgewijs sneller stijgt dan de wereldbevolking, terwijl de aangroei van het aantal niet-religieuze mensen en atheïsten stagneert. Zo is volgens cijfers van D. Barret92 het jaarlijkse groeipercentage van niet-religieuzen en atheïsten resp. 0,8 en 0,2 tegen 1,2 van de wereldbevolking. De groei van niet-religieuzen blijft procentueel gezien dus achter ten opzichte van de groei van de wereldbevolking.93 Daartegenover staat een groei van 2,1% van de islam. Het christendom stijgt met 1,3% nauwelijks sneller dan de wereldbevolking.94 Op basis van deze cijfers moeten we vaststellen dat de religiositeit in de wereld niet afneemt. Maar hoe is dat in Nederland?
90
Habets, Reïncarnatie, geloof of overtuiging, p. 103-105. Habets, Reïncarnatie, geloof of overtuiging, p. 105. 92 Barret, D & Johnson, T., World Christian Encyclopedia. A Comparative Survey of Churches and Religions in the Modern World, Oxford, 2001. 93 We moeten wel bedenken dat Barret de neiging heeft cijfers naar boven af te ronden en zich beroept op officiele statistieken, die in niet alle landen even betrouwbaar zijn. 94 Katholieke Universiteit Leuven, http://www.kuleuven.be/icrs/religies/religies_overzicht.htm (24-042007). 91
17
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
Kerkelijkheid in Nederland (18 jaar en ouder) 100% 90% 80%
Geen kerkelijke gezindte %
70%
Overige kerkelijke gezindten %
60%
Gereformeerd % 50% Nederlands hervormd %
40% 30%
Rooms Katholiek %
20% 10%
00 20
80 19
60 19
30 19
09 19
89 18
69 18
18
49
0%
Figuur 1: Kerkelijkheid in Nederland.95
Figuur 1 geeft ons hier, op basis van de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), een goed beeld van, alhoewel bedacht moet worden dat de door het CBS bedoelde kerkelijkheid niet gelijk staat aan een formeel lidmaatschap aan een organisatie. Opvallend in de figuur is de dalende trend in kerkelijkheid van 100% in 1849 naar 60% in 2000, met als gevolg een opkomst van een niet-kerkelijke gezindte (= zich niet rekenend tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering). We zien eveneens dat de dalende trend hoofdzakelijk veroorzaakt wordt door een uitstroom onder de Nederlands Hervormden. De figuur geeft echter geen inzicht in de kerksheid (=daadwerkelijke kerkelijke betrokkenheid) onder de kerkelijken. Kijken we naar de kerksheid (door gegevens over de kerkelijkheid in verband te brengen met het kerkbezoek) dan blijkt dat de kerkelijke binding geringer is dan figuur 1 lijkt te veronderstellen. Zo blijkt uit cijfers van het CBS dat in 2004 61% zelden of nooit een bijeenkomst met een godsdienstig of een levensbeschouwelijk doel bezocht. Slechts 15% bezocht in 2004 één keer per week of vaker zo’n bijeenkomst.96 De binding aan een kerkelijke groepering betekent dus niet automatisch een sterke fysieke binding aan een groepering. Dit wordt bevestigd door de studie God in Nederland, 19962006: het kerkbezoek onder de kerkelijken daalt en slechts de helft van de kerkleden voelt zich nauw met de kerk verbonden.97 Eerder is deze gedachte ook al ondersteund door de resultaten van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP), dat een strengere vraagstelling hanteert of men tot een kerkelijke organisatie behoort of tot 95
Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, juni 2005. De weergave betreft een selectie van de data op periode om tot een zo goed mogelijke, evenredige tijdsinterval te komen. 96 Centraal Bureau voor de Statistiek, http://statline.cbs.nl/StatWeb/table.asp?LYR=G2:6&LA=nl&DM=SLNL&PA=60027ned&D1=96100&D2=a,!11-26,!32-42&D3=(l-6)-l&STB=G1&HDR=T (25-04-2007). 97 Kruispunt, God in Nederland, 1996-2006, Kampen, 2007, p. 17, 19. 18
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
de niet-kerkelijken. De resultaten van het SCP laten met een strengere vraagstelling een aanzienlijk lager percentage zien van de kerkelijkheid: 37% in 1999.98 Iets wat door het SCP in juni 2003 is bevestigd in de studie De vaststelling van de kerkelijke gezindte in enquêtes – 40% of 60% buitenkerkelijken? Dit beeld wordt eveneens bevestigd door de publicatie van T. Bernts, die schrijft dat in het algemeen van de huidige bevolking gezegd kan worden dat ca. 40% zich als lid van een kerk beschouwt. De mate van gelovigheid ligt echter rond de 60%: 31% geeft aan beslist wel gelovig te zijn, 26% eigenlijk wel, 15% eigenlijk niet, 27% beslist niet en 1% weet het niet.99 Het SCP constateert dat de generatieopeenvolging een belangrijke rol heeft gespeeld in de toename van de niet-kerkelijkheid; iets wat nog steeds doorgaat. Hoe jonger de generatie was, hoe meer buitenkerkelijken zij telde.100 Het SCP constateert dat op het institutionele vlak van de samenleving de secularisatie nog geen sporen van verzadiging kent en verwacht in 2010 dat 67% van de bevolking buitenkerkelijk zal zijn.101 Hierbij baseert het SCP zich met name op het feit dat onder jongere generaties de buitenkerkelijkheid sneller toenam dan onder de andere generaties. Aangezien de jongere generaties de oudere vervangen, is het toekomstbeeld sociologisch gezien in algemene zin duidelijk. Het onderzoek van het SCP uit 2006 bevestigen deze cijfers,102 alsook de studie God in Nederland, 1996-2006.103 Overigens moeten we niet in negativisme vervallen en ook oog hebben voor het feit dat er niet alleen sprake is van dalende trends. Zo zien we bijvoorbeeld een stijging van mensen die in God geloven (1991 48%; 1998 52%), de Bijbel als door God geïnspireerd zien (1991 37%; 1998 40%) en geloven in een leven na de dood (1991 54%; 1998 60%), in de hemel (1991 40%; 1998 48%), in de hel (1991 18%; 1998 26%) en in religieuze wonderen (1991 32%; 1998 40%).104 Nederland is dan ook wat betreft secularisatie niet als koploper te beschouwen.105 Verder moeten we beseffen dat cijfers niet maatgevend zijn en dat door ontkerkelijking de religiositeit niet afneemt. Zo vindt bijvoorbeeld een overgrote meerderheid van de bevolking dat het leven om zingeving vraagt. Slechts 5% geeft aan dat het leven zinloos is. Daartegenover zegt 76% dat de mens het leven zelf betekenis moet geven; 19% zegt dat alleen God het leven zinvol maakt.106 Dit komt overeen met het feit dat een meerderheid van de bevolking vindt dat de kerk zich niet over maatschappelijke onderwerpen moet uitspreken; de mens geeft het leven zelf vorm.107 Het onderzoek door Motivaction bevestigt in grote lijn deze gegevens van het SCP. ‘Slechts’ 21% van de autochtone Nederlanders gelooft niet in het bestaan van een leven na de dood. Een meerderheid van 54% gelooft in een leven na de dood; 25%
98
Sociaal en Cultureel Planbureau, Secularisatie in de jaren negentig, Kerklidmaatschap, veranderingen in opvattingen en een prognose, Den Haag, 2000, p. 13. 99 Bernts, T. (red.), Boodschap aan de kerken? Religie als sociaal en moreel kapitaal, Zoetermeer, 2004, p. 19, 20. 100 SCP, Secularisatie in de jaren negentig, p. 14. 101 SCP, Secularisatie in de jaren negentig, p. 59. 102 SCP, Godsdienstige veranderingen in Nederland. Verschuivingen in de binding met kerken en de christelijke traditie, Den Haag, 2006, p. 46. 103 Kruispunt, God in Nederland, p. 16. 104 SCP, Godsdienstige veranderingen in Nederland, p. 21-23. Het SCP maakt hier gebruik van gegevens van het International Social Survey Project 1991-1998. 105 SCP, Godsdienstige veranderingen in Nederland, p. 27. 106 SCP, Secularisatie in de jaren negentig, p. 39. 107 Kruispunt, God in Nederland, p. 33-35. Zie ook SCP, Secularisatie in de jaren negentig,, p. 28-30, 33. 19
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
zegt het niet te weten.108 Opvallend is echter wel dat de studie God in Nederland, 1996-2006 lagere percentages geeft en een dalende trend laat zien van mensen die geloven in een leven na de dood (van 56% in 1966 naar 40% in 2006). Ook blijkt dat de onzekerheid hierover is toegenomen (8% in 1966 weet het niet zeker tegen 31% in 2006). Verder is er wel een daling in de groep die niet gelooft in een leven na de dood: in 36% in 1966 tegen 29% in 2006.109 In vergelijking met de autochtone Nederlanders gelooft een groter deel van de bevolking met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse achtergrond (TMSA) dat er een leven is na de dood. Van de Turken en Surinamers geeft 70% aan te geloven in en leven na de dood. Terecht besteedt Motivaction aandacht aan het verschil in geloofsbeleving tussen de autochtone en de Nederlander met een TMSA achtergrond. Gezien de ontwikkelingen in de samenstelling van onze bevolking betrekt het SCP ook de ontwikkeling van de islam in de studie. Al kan de islam niet onder de kerkelijke instituten gerekend worden, wel behoort de voortgaande groei van het aantal en aandeel allochtonen (door migratie en natuurlijke aanwas) tot de voornaamste demografische ontwikkelingen in ons land en bepaalt het de toekomstige positie van de kerken. Door het Instituut voor Sociologisch-Economisch Onderzoek (ISEO) in cijfers uitgedrukt: ‘eind vorige eeuw behoorde 8% tot de allochtonen, in 2015 zal dit voor 14% gelden, in 2030 voor 20%.’110 Hierbij kan wel de vraag gesteld worden of er dan nog sprake is van allochtonen. Gelet op deze ontwikkelingen zag het SCP in 2000 de islam -bij ongewijzigde kerkelijke situatie- op de tweede plaats; met de Rooms-Katholieke Kerk, de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland op resp. de eerste, derde en vierde plaats. Door het ontstaan van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) is dit echter achterhaald en moet dit worden bijgesteld en staat de islam op grond van de cijfers van het SCP uit 2000 in 2015 op de derde plaats.111 In een latere studie herziet het SCP deze cijfers en verwacht dat ‘in 2020 72% van de bevolking buitenkerkelijk zijn; 10% zou dan rooms-katholiek en 8% moslim zijn; 4% zou zich tot de PKN rekenen en 7% zou tot een van de overige kerkgenootschappen horen’.112 Overigens merkt het SCP wel op dat bij de islam ook onder jongeren enige voedingsbodem voor ‘ontkerkelijking’ aanwezig is, maar dat zal de groei niet hinderen en naar verwachting niet ten gunste komen van de christelijke kerken.113 Het onderzoek door Motivaction geeft door middel van stellingen ook inzicht in het denken van de Nederlanders over de dood: • • • •
Als er geen leven na de dood is, is het leven zinloos Er is maar één leven en dat is nu De mens is de maat van alle dingen De mens is een onderdeel van een groter kosmisch geheel
108
26% 43% 35% 78%
Moha, A., De kijk op het leven na de dood, Management Summary, IKON, Amsterdam, 2005, p. 3. Het onderzoek is uitgevoerd onder 978 Nederlanders, waarvan 341 met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse achtergrond. 109 Kruispunt, God in Nederland, p. 49. 110 Instituut voor Sociologisch-Economisch Onderzoek, http://www.wijkalliantie.nl/publicaties/intercultureel/derden/artikel/toekomst-in-meervoud#bb2 (07-052007). 111 SCP, Secularisatie in de jaren negentig, p. 61. 112 SCP, Godsdienstige veranderingen in Nederland, p. 54. 113 SCP, Secularisatie in de jaren negentig, p. 23, 74. Zie ook Sociaal en Cultureel Planbureau, Een onderzoek naar de religieuze betrokkenheid van Turken en Marokkanen, Samenvatting, Den Haag, 2004, p. 11. 20
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
• • • •
Mijn leven is waardevoller als ik weet dat het na de dood doorgaat De dood is een doorgaande levensweg Een leven na de dood geeft rust in mijn leven nu Na mijn dood wil ik een orgaan afstaan
42% 60% 46% 68%
Terugkijkend op de besproken cijfers is maar één conclusie mogelijk: het kerkelijke leven in Nederland is afgelopen jaren ingrijpend veranderd. Hoewel de bovengenoemde cijfers door de manier van vraagstelling en de verwerking en interpretatie van cijfers altijd een benadering zal blijven van de werkelijkheid die voor discussie onderhevig is, levert het ons toch een duidelijk beeld op van de situatie van godsdienstig Nederland: een verdergaande ontkerkelijking, maar geen eenduidige afname van religiositeit. Het geloof in een leven na de dood is voor een ruime minderheid van de samenleving geen realiteit (21-29%); een ruime meerderheid denkt hier anders over. 2.3.2 Reïncarnatie in onze samenleving In 2.3.1 zagen we een sterke daling van kerkelijke betrokkenheid, maar niet van religiositeit. Wat opvalt, is dat de religiositeit een grote diversiteit bevat met betrekking tot het leven na de dood. Het onderzoek door Motivaction geeft de volgende ranking op basis van mensen die geloven in een leven na de dood of hierover twijfelen:114 1. ziel leeft voort (42%) 2. geest leeft voort (40%) 3. weerzien van familie en vrienden (38%) 4. reïncarnatie als mens (27%) 5. leven dat men voortzet in de hemel danwel vagevuur (20%) 6. gegarandeerd leven in het paradijs (13%) 7. reïncarnatie als dier (12%) 8. terugkeer in der natuur en zo komen tot nieuw leven (11%) 9. weet niet (11%) 10. reïncarnatie in overige vormen (9%) 11. anders (5%) 12. opgenomen in het Nirwana (2%) Het onderzoek vermeldt dat de materialistisch en carrièregerichte opwaartsmobielen vaker in reïncarnatie geloven en suggereert dat dit te maken kan hebben met het feit dat ze in dit leven te weinig tijd hebben om alle dingen te doen die ze willen doen. Een kenmerkende waarde van de opwaartsmobielen is namelijk dat ze niet tevreden zijn met de huidige situatie en veel willen bereiken. Opvallend is dat hier een nieuw element naar voren lijkt te komen die in de westerse reïncarnatietheorie nauwelijks aan de orde wordt gesteld (zie 2.1). Tevens vermeldt het onderzoek dat een aanzienlijk deel van de christenen (40%) gelooft te zullen reïncarneren. Hiervan verwacht 23% te reïncarneren als mens, 9% als dier en 8% in overige vorm. Extrapoleren we het gegeven dat 40% onder de christenen in reïncarnatie gelooft naar het totaal van de bevolking dan zou op basis hiervan alleen al 15% van de bevolking in reïncarnatie geloven.115 Onduidelijk is echter hoe reïncarnatie in de vraagstelling is omschreven of door de geënquêteerden is opgevat. Hierdoor is niet 114
Moha, De kijk op het leven na de dood, p. 4. Het onderzoek van Motivaction meldt dat 37% van de bevolking zichzelf rekent tot het christendom. Dit correspondeert in grote lijn met de cijfers in 2.3.1. 115
21
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
uit te sluiten dat de opstanding na de dood ook onder reïncarnatie is geschaard, ook al is dit volkomen onterecht. Duidelijk is wel dat in de samenleving een aanzienlijk aantal mensen reïncarnatie serieus neemt. De vraag blijft echter of de geschetste omvang onder christenen in het onderzoek van Motivaction reëel is. Het onderzoek Godsdienstige veranderingen in Nederland van het SCP meldt juist dat onder kerkleden nauwelijks in reïncarnatie wordt geloofd en juist wel onder niet-kerkleden (alhoewel dit in andere landen anders ligt).116 Daarnaast kent onze samenleving ook een aanzienlijke groep mensen die zich verwant voelen aan het boeddhisme, New Age en het hindoeïsme, resp. 12, 8 en 7%.117 Brengen we deze gegevens met elkaar in verband, dan lijkt het aannemelijk dat de reïncarnatiegedachte met name gevonden wordt onder degenen die geen kerklid zijn, maar zich wel zien als verwant met het christendom (lees: de religieuze buitenkerkelijken; ca 1/5de van de bevolking). Dit wordt bevestigd door het SCP: ‘Als een buitenkerkelijke zich een religieus mens noemt, heeft hij in zekere mate respect voor kerk en christendom. Hij hecht echter veel geloof aan ‘alternatieve’ verschijnselen als amuletten, waarzeggers, gebedsgenezers, astrologie, telepathie, reïncarnatie en bovennatuurlijke krachten, terwijl kerkleden dat niet of in mindere mate doen.’118 Dit zou betekenen dat er een verband is tussen de ontkerkelijking en de opkomst van de reïncarnatiegedachten. Dit is ook niet bevreemdend gezien het gegeven dat een meerderheid van de Nederlanders aangeeft de kerk niet nodig te hebben en instemt met de uitspraak dat religie uit vele bronnen kan opwellen. Wat wel als bron geldt? Gesprekken (42%), televisie (40%), mijn opvoeding (37%), kranten (34%), onderwijs dat ik heb gehad (30%), de kerk (28%), tijdschriften (26%), internet (18%), radio (15%), mijn werk (10%), anders (9%), geen van alle (21%).119 Tegenstrijdig in deze aanname is dat in het onderzoek van Motivaction het percentage van de bevolking die zich rekent tot het christendom (37%) overeenkomt met het percentage dat gerekend wordt tot een kerkelijk betrokken groep (40%, zie 2.3.1) en dus juist betrekking lijkt te hebben op kerkleden. Onze ogen moeten we dus niet sluiten voor het feit dat ook onder kerkelijken reïncarnatiegedachten voorkomen. Een onderzoek in opdracht van de KRO laat bijvoorbeeld zien dat reïncarnatie onder gereformeerden 3%, hervormden 5%, rooms-katholieken 10% en onkerkelijken 13% voorkomt.120 Ook het rapport God in Nederland, 1966-2006 bevestigt het voorkomen van reïncarnatiegedachten onder kerkleden.121 Tegelijkertijd wordt in hetzelfde rapport een kritische kanttekening gemaakt met betrekking tot de toename van reïncarnatiegedachten onder de bevolking: ‘Het geloof in reïncarnatie scoort – waarschijnlijk tegen de verwachting van velen in – niet zo hoog: 21% van alle mensen die in een leven na de dood geloven noemen reïncarnatie als een mogelijkheid. Van alle Nederlanders is dat echter niet meer dan 8%. (…) Het is zelfs niet uitgesloten dat het geloof in reïncarnatie sinds 1996 is afgenomen. (…) In 1996 noemde 9% van alle Nederlanders reïncarnatie als enige mogelijkheid en in 2006 noemde 8% dit als één van de mogelijkheden.’122
116
SCP, Godsdienstige veranderingen in Nederland, p. 20. SCP, Godsdienstige veranderingen in Nederland, p. 10. 118 SCP, Godsdienstige veranderingen in Nederland, p. 94. 119 Kruispunt, God in Nederland, p. 37. 120 KASKI, Spiritualiteit in Nederland, Nijmegen, 2003, p. 16. In totaal zijn 1.975 Nederlanders telefonisch ondervraagd. 121 Kruispunt, God in Nederland, p. 50. 122 Kruispunt, God in Nederland, p. 51. 117
22
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
Wat we waarnemen, is echter duidelijk: in de bevolking zijn reïncarnatiegedachten aanwezig. In onze samenleving zien we ook dat woorden als karma en yoga ingeburgerd zijn. Het woord avatar zien we meer en meer om ons heen en vinden we terug op internet, denk aan spelen, maar ook aan Second Life, ‘een virtuele wereld die helemaal gebouwd en beheerd wordt door de inwoners. Een driedimensionale, digitale wereld online, verzonnen en gecreëerd door de bewoners die ook de eigenaars zijn. Het is een metaversum, alles wat je wil dat het is. Het is jouw virtuele leven en wat je ermee doet bepaal jij’.123 Als je mee wil doen op Second Life kies je bij ‘binnenkomst’ eerst een avatar, een driedimensionaal figuur, waarmee je door de virtuele wereld beweegt. Het woord avatar zien we inmiddels ook als handelsmerk van kinderkleding. Waar het woord avatar(a) vandaan komt of wat het betekent, is velen onbekend. In Smart lezen we hierover dat hiermee binnen Indiase context de ‘menselijke incarnatie van God, meestal van Vishnu’, wordt bedoeld. Aan het einde van een periode van moreel verval daalt de avatar neer om de juiste leer en het goede gedrag te herstellen.124 ‘Een eeuw geleden was er in Nederland nog geen spoor van het hindoeïsme te bekennen’, zo concludeert F.L. Bakker.125 Het woordgebruik weerspiegelt dus de nieuwe invloed van het hindoeïsme in de samenleving. Toch kunnen we op grond van onderzoeken de laatste jaren geen stabiele groei of toename vaststellen.
123
Second Life NL, http://www.secondlife.nl/paginas/2/secondlife.html (02-11-2007). Smart, Godsdiensten van de wereld, p. 56. 125 Bakker, F.L., ‘Hindoeïsme en zending, speciaal in Nederland’, Wereld en Zending 34/4 (2005), p. 25. 124
23
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
24
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
3. Jongeren en hun toekomstperspectief Dit hoofdstuk is een weergave en bespreking van een eigen onderzoek onder reformatorische jongeren van 16-21 jaar naar gedachten over het leven na de dood. Hierbij gaan we in op de vragen: Hoe denken deze jongeren over het leven na de dood en welk perspectief biedt dit hun? Welke rol speelt de reïncarnatiegedachte? Welke factoren bepalen (mede) hun denken over het leven na de dood? Zijn er verbanden te leggen tussen het mediagebruik en de reikwijdte van hun toekomstperspectief? Allereerst volgt een beschrijving van de doelgroep (3.1) door weergave van enkele karakteristieken (kerkverband, leeftijd, tijdsbesteding, kerkelijke betrokkenheid en mediagebruik). Aansluitend wordt weergegeven hoe jongeren denken over het leven na de dood (3.2) en wat hun toekomstperspectief is (3.3). Een totaal overzicht van de antwoorden staat vermeld in bijlage 1. Dezelfde resultaten zijn opgenomen in een spreadsheet met behulp waarvan de grafieken zijn gemaakt.
3.1 Doelgroep en karakteristieken De enquêtes zijn afgenomen tijdens de JBGG-zomerkampen in de zomer van 2007. In totaal zijn 13 kampen aangeschreven, waarvan 7 jeugdkampen binnenland (16-19 jaar) en 6 jongerenkampen buitenland (17-21 jaar). Slechts één kamp heeft de enquête niet kunnen afnemen wegens tijdgebrek. Aan de 12 geënquêteerde kampen namen totaal 305 jongeren deel, waarvan 280 de enquête hebben ingevuld. Slechts 5 reacties zijn als onbetrouwbaar aangemerkt, zodat uiteindelijk de meningen van totaal 275 jongeren zijn verwerkt (90,2% van de kampdeelnemers). Onderstaande grafiek geeft een beeld van de jongeren naar leeftijd, geslacht en kerkverband.
Paginavelden hier neerzetten karakteristiek jongeren 70 60 kerkverbanden 50
((Oud) Ger Gem) in Ned PKN
40
HHK 30
Ger Gem CGK
20
anders
10 0 m
v 15
m
v 16
m
v 17
leeftijd
m
v
m
v
18
19
geslacht
Grafiek 1 Aantal jongeren, leeftijd en kerkverband. 25
m
v 20
m
v 21
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
Uit grafiek 1 blijkt dat het merendeel van de jongeren tot het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten behoort, totaal 199 (= 72,4%). De overigen zijn (in afnemende volgorde) lid van de Hersteld Hervormde Kerk, Gereformeerde Gemeenten in Nederland, Protestantse Kerk in Nederland, Oud Gereformeerde Gemeenten, Christelijk Gereformeerde Kerk, Oud Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Hervormd lokaal. Ook zien we dat het overwegend 16 en 17 jarigen zijn die de geënquêteerde kampen in 2007 bezocht hebben (resp. 106 en 76 = 38,5% en 27,6%; totaal 182 = 66,2%). Verder zien we dat van het totaal aantal kampdeelnemers de meisjes licht in de meerderheid zijn (146 meisjes tegen 129 jongens, resp. 53,1% tegen 46,9%). De volgende grafiek geeft een overzicht van de tijdsbesteding overdag en het opleidingsniveau.
tijdsbesteding en opleiding 140
120
100 opleiding MBO
80
LBO/VMBO/MAVO HBO 60
HAVO/VWO ?
40
20
0 werken en studeren
werken
studeren
anders
tijdsbesteding
Grafiek 2 Tijdsbesteding en opleiding.
Uit grafiek 2 blijkt dat het merendeel van de jongeren studeert (130 = 47,3%) en dat 28,4% (= 78) werkt en studeert en slechts 23,3 % (= 64) overdag alleen werkt. Opvallend is dat geen van de kampdeelnemers een wetenschappelijke opleiding volgt of heeft gevolgd. Verder vinden we alle opleidingsniveaus terug, met MBO voorop, gevolgd door HAVO/VWO, LBO/VMBO/MAVO en tenslotte HBO.
26
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
Grafiek 3 en 4 geven de kerkelijke betrokkenheid van de jongeren weer door te laten zien hoe men in de gemeente staat (grafiek 3), waarom men de Bijbels leest (grafiek 4) en welke verwachting men van zichzelf heeft als het gaat om de mate van betrokkenheid in de toekomst (grafiek 3 en 4). betrokkenheid bij kerkelijke gemeente
weet niet of ik actief betrokken blijf blijf niet actief betrokken
aantal
180 160 140 120 100 80 60 40 20 0
blijf actief betrokken
n n ng nis aa oe igi jde n ed i ed l e g t r e nis nis )ve nb gd ee jde jde i i u l l g e (je be pig bb eg jke rlo i he e l o e o erw erk ev ov do nk e e op zit
rs de an
Grafiek 3 Kerkelijke betrokkenheid, mate van participatie in kerkelijke gemeente.
Bijbellezen 160 140 120 100
weet niet of ik actief betrokken blijf blijf niet actief betrokken
aantal
80 60 40 20 0
t n n kt oe er e nd be m l ree t p n a s e a d Hij ew ik it k or tg at lu o a d e d /ve om ard ik at wa ind v d s i t om os or d tro o r a sW da od ik G t t da he om at d om
blijf actief betrokken
Grafiek 4 Kerkelijke betrokkenheid, reden om Bijbel te lezen.
27
nie
t an
de
rs
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
Uit de grafieken 3 en 4 blijkt dat een overgrote meerderheid betrokken is bij het kerkelijk leven. Zo laat grafiek 3 zien dat 177 jongeren op een kerkelijke (jeugd)vereniging zitten (= 64,4%). Hoewel slechts 32 jongeren overwegen belijdenis te doen (= 11,6%) kan hieruit niet geconcludeerd worden dat de jongeren niet betrokken zijn op de gemeente, vooral gelet op de leeftijd van de jongeren (66% 16 of 17 jaar) en het gegeven dat in de reformatorische kerken een meerderheid niet voor het 21ste jaar belijdenis aflegt. Grafiek 4 laat zien dat 128 jongeren (= 46,5%) aangeven de Bijbel te lezen omdat het Gods Woord is; 87 jongeren (31,6%) geven aan de Bijbel te lezen omdat ze daar troost vinden/veel uit kunnen leren. Daar tegenover kan uit de grafieken ook opgemaakt worden dat er jongeren zijn die toch losser van de kerkelijke gemeente staan. Dit blijkt met name (aan de hand van stelling 69) uit de groep die niet (weet of ze) actief betrokken blijft bij de kerkelijke gemeente (resp. 29 en 69 = 10,5% en 25,1%; totaal 98 = 35,6%). Als we de gegevens van stelling 69 combineren met de resultaten van stelling 70 (of men verwacht bij het kerkverband te blijven waar men nu lid is), dan zien we dat 135 jongeren (= 49,1%) aangeven actief betrokken te blijven bij de kerkelijke gemeente en bij het huidige kerkverband. Dit tegenover 46 jongeren (= 17,1%) die niet (weten of ze) actief betrokken blijven en niet bij het kerkverband. Een combinatie van stelling 69 met deelname aan een kerkelijke vereniging levert een zelfde beeld op. Dit geeft aan dat niet alle jongeren even betrokken zijn bij hun kerkelijke gemeente. Daarbij komt ook dat er een aantal is die de Bijbel niet leest (21 = 7,6%). Grafiek 5 geeft een beeld in welke mate jongeren gebruik maken van de media radio (onderaan op x-as), TV (boven radiogebruik op x-as) en PC (in privé-tijd).
90
mediagebruik
80 70 pc
60
d >5 uur per dag
50
c 2-5 uur per dag 40
b 1-2 uur per dag
30
a <1 uur per dag
20 10
a (vrijwel) b <1 uur per dag nooit
c 1-2 uur per dag
d 2-5 uur per dag
d >5 uur per dag
c 1-2 uur per dag
b <1 uur per dag
a (vrijwel) nooit
c 1-2 uur per dag
b <1 uur per dag
a (vrijwel) nooit
?
c 1-2 uur per dag
b <1 uur per dag
a (vrijwel) nooit
c 1-2 uur per dag
b <1 uur per dag
a (vrijwel) nooit
b <1 uur per dag
a (vrijwel) nooit
0
e >5 uur per dag
radio tv
Grafiek 5 Mediagebruik.
Grafiek 5 laat zien dat het overgrote deel van de jongeren vrijwel nooit TV kijkt (216 = 78,5%). De groep die vrijwel nooit radio luistert is aanmerkelijk kleiner: 92 (= 33,5%). 28
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
De groep die (vrijwel) nooit TV kijkt én (vrijwel) nooit radio luistert, is slechts 30,9% (85). Het omgekeerde zien we met het pc gebruik (in privé-tijd). Slechts 34,9% (96) gebruikt de computer minder dan 1 uur per dag. Het merendeel gebruikt de pc 1-2 uur per dag (115 = 41,8%), gevolgd door een groep die de pc 2-5 uur per dag gebruikt (53 = 19,3%); 11 (= 4%) gebruikt de pc >5 uur per dag. Grafiek 6 geeft een beeld waar de computer, buitenom school- en werktijd, de meeste tijd voor wordt gebruikt. computergebruik privé-tijd
250
200 anders surfen dvd's contacten online spelen spelletjes
150 aantal 100
50
0 <1 uur per dag 1-2 uur per dag 2-5 uur per dag >5 uur per dag
Grafiek 6 Computergebruik in privé-tijd.
Grafiek 6 laat zien dat de computer hoofdzakelijk gebruikt wordt voor het onderhouden van contacten, surfen en dvd’s (score van resp. 211, 138 en 80 = 76,7%, 50,2% en 29,1%). Daarnaast is in minderheid het spelen van spelletjes en online spelen als meeste tijdbesteding aangegeven (resp. 56 en 35 = 20,4% en 12,7%). Bovenstaande overziende tekent zich, aan de hand van de mate van participatie in de gemeente in combinatie met de verwachting al dan niet betrokken te blijven bij de kerkelijke gemeente of het kerkverband, een beeld af van een groep jongeren die actief betrokken is (ca 50%), een groep die losser is van de gemeente (ca 20%) en een middengroep (30%). Ook J. Meurs-Lambregts onderscheidt in haar onderzoek onder reformatorische jongeren vergelijkbare groepen: een groep die zeer positief en betrokken is (35%), een middengroep (40%) en een groep die onverschillig is en dreigt af te haken (25%).126 We zien dus dat op de zomerkampen alle jongeren vertegenwoordigd zijn, alhoewel er meer betrokken jongeren zijn. Tenslotte is vermeldenswaard dat uit 7 ontvangen reacties van de kampleiding blijkt dat de enquête in 2 gevallen wisselend, in 4 serieus en 1 zeer serieus is ingevuld. Een aantal keer gaven jongeren aan dat de stellingen niet altijd even gemakkelijk waren, maar wel tot nadenken aanzetten. 126
Meurs-Lambregts, J., Loslaten …? Of vasthouden!, Woerden, 2006, p. 45. 29
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
3.2 Hoe jongeren denken over leven na de dood Deze paragraaf gaat in op de vraag hoe de jongeren denken over het leven na de dood. Allereerst kijken we naar hun persoonlijke betrokkenheid bij het onderwerp. Vervolgens gaan we na welk beeld ze ervan hebben. Hierbij zoomen we in op de stellingen m.b.t. reïncarnatie. Daarna gaan we in op de vraag hoe open er over gesproken wordt. Afsluitend kijken we welke factoren van belang zijn met betrekking tot de vraagstelling van deze paragraaf. 3.2.1 Persoonlijke betrokkenheid Grafiek 7 geeft de respons op de stellingen: 2. ik denk vaak aan het leven na de dood 4. het leven na de dood houdt me wel eens bezig 5. ik heb veel vragen over het leven na de dood 14. omdat er leven is na de dood is mijn leven niet voor niets 15. dat er leven is na de dood geeft mij hoop voor de toekomst
indicatie persoonlijke betrokkenheid 100%
80% 60% weet ik niet oneens
40%
eens 20%
0% 2
4
5
14
15
stellingen
Grafiek 7 Betrokkenheid op het leven na de dood.
In grafiek 7 valt op dat de stellingen 4 en 14 het hoogste scoren met ‘eens’ (resp. 87,6% en 79,3%). Dit laat zien dat het thema de jongeren zeker bezighoudt. Als het echter gaat om de mate van betrokkenheid, dan zien we een afnemende score van ‘eens’ bij de stellingen 2, 5 en 15 (resp, 56%, 56% en 38,9%). Deze stellingen zijn indringender, intenser gesteld. Dit geldt met name voor stelling 15. We zien hier een zekere mate van betrokkenheid, maar met een gereserveerdheid als het gaat om de jongere zelf. Alhoewel, slechts 8,4% reageert negatief op stelling 14.
30
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
3.2.2 Beeld op leven na de dood Grafiek 8 geeft de respons op de stellingen: 1. er is leven na de dood 11. ik geloof dat God de mensen na de dood oordeelt 12. ik geloof dat er een hemel is 13. ik geloof dat er een hel is 28. ik kan me voorstellen dat iemand in reïncarnatie gelooft 29. reïncarnatie is voor mij totale onzin 30. reïncarnatiegedachten kunnen samengaan met het christelijke geloof beeld op leven na de dood 100% 90% 80% 70% 60% 50%
weet ik niet
40%
oneens
30%
eens
20% 10% 0% 1
11
12
13
28
29
30
stellingen
Grafiek 8 Beeld op leven na de dood.
Grafiek 8 laat zien dat onder de jongeren sterk het besef aanwezig is dat het leven na de dood niet voorbij is (94,9% eens), maar dat er een God is Die oordeelt (92,0%). Nog hoger liggen de percentages met betrekking tot hemel en hel (resp. 97,5% en 96,7%). Mogelijk wordt het verschil ten opzichte van stelling 11 verklaart door wat we ook zagen in grafiek 7 (een gereserveerdheid als het gaat over de jongeren zelf). Wat betreft de reïncarnatiegedachte laat grafiek 8 zien dat dit voor 83,6% van de jongeren niet samen kan gaan met het christelijke geloof (stelling 30). Een lager percentage (74,6%) geeft aan dat de reïncarnatiegedachte totale onzin is (stelling 29). Daartegenover zegt 26,2% zich voor te kunnen stellen dat iemand in de reïncarnatiegedachte gelooft, tegenover 62,6% die zich dit niet kan voorstellen. Voor een juist beeld op deze gegevens is het noodzakelijk na te gaan hoeveel jongeren een juist zicht hebben op de reïncarnatiegedachte. Dit krijgen we door allereerst de respons op stelling 27 te analyseren (een aanhanger van de reïncarnatiegedachte gelooft dat hij/zij na de dood terugkomt in een ander wezen (ander mens of dier)). Zie hiervoor grafiek 9.
31
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
weet wat reïncarnatie is
80,0 70,0 60,0 weet ik niet
50,0
kan me voorstellen dat iemand in reincarnatie gelooft kan me niet voorstellen dat iemand in reincarnatie gelooft
% 40,0 30,0 20,0 10,0 0,0 ja
nee
weet ik niet
Grafiek 9 Beeld over reïncarnatie (stelling 27 en 28).
In grafiek 9 zien we dat 76,7% dit beeld heeft van de reïncarnatiegedachte, 13,8% ontkent dit en 9,5% weet het niet. Uitgaande van de groep die het eens is met stelling 27, zien we dat daarvan 67,8% zich niet kan voorstellen dat iemand in reïncarnatie gelooft. Door stelling 27 en 28 te combineren (beide eens) zien we nu een stijging in percentage ten opzichte van stelling 28 alleen, maar nog steeds is er een aanzienlijk deel (26,1%) die aangeeft voor te kunnen stellen dat iemand in reïncarnatie gelooft. Van belang hierbij is de notie dat jongeren deze mogelijkheid hoofdzakelijk niet zien als iets voor henzelf. Van de 211 jongeren (76,7%) die het eens zijn met stelling 27 geven namelijk 189 jongeren aan dat de reïncarnatiegedachte niet samen kan gaan met het christelijk geloof (89,6% van deze groep). Kijken we binnen deze groep (van 76,6%) naar het percentage dat de reïncarnatiegedachte verenigbaar vindt met het christelijk geloof, dan zien we dat dit beperkt is tot 3,8% van deze groep. Opmerkelijk hierbij is dat daarvan de helft het eens is met stelling 29 (reïncarnatie is voor mij totale onzin). Enerzijds zien we hier begrip voor de reïncarnatiegedachte, anderzijds ook in sterke mate een afwijzing als het gaat om de verenigbaarheid met het christelijk geloof. Dit laat zien dat jongeren zich in anderen kunnen verplaatsen door er begrip voor te hebben, maar er persoonlijk afstand van houden. Ook laat het zien dat jongeren er een mening over hebben, hoewel niet iedereen er een zelfde beeld van heeft. Verder kunnen we opmaken dat de reïncarnatiegedachte een terrein is waar de jongeren niet al te veel mee geconfronteerd worden. Duidelijker blijkt dit nog uit grafiek 10.
32
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
ken mensen die in reïncarnatie geloven
80 70 60 50 weet ik niet wil er meer over weten
% 40
wil er niet meer over weten 30 20 10 0 ja
nee
weet ik niet
Grafiek 10 Confrontatie met aanhangers van de reïncarnatiegedachte (stelling 33 en 34).
Grafiek 10 laat zien dat een beperkte groep jongeren mensen kent die in de reïncarnatiegedachten geloven (13,5%). Hiervan geeft slechts de helft aan er meer over te willen weten (= 6,5% van de jongeren). Ook in de media komt slechts een beperkte groep jongeren reïncarnatiegedachten tegen, zie grafiek 11. reïncarnatie in media 100% 80% 60% weet ik niet
40%
oneens eens 20% 0% in
n nte kra
TV op o
er pd in
io ad
s ter pu m co
s tje lle pe
op
t rne e t in
Grafiek 11 Reïncarnatie in media (stellingen 39, 40, 41, 42 en 43).
Opvallend is wel dat het over de hele breedte van de media wordt herkend, met internet als hoogste score (21% tegen 13% in kranten). 33
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
Grafiek 12 laat zien welke houding de jongeren aannemen tegenover Second Life. houding tegenover second life 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
weet ik niet oneens eens
k ig en en tar ter t is kic uld ak va ed arak he n h a h t m e c k j n te wa ns hk eli ee ee et tie s o mog isc a u ft m heb n n we d e o e ar l, ge nc pe goed n dem rei en s t t d ee e me bie eeft is s t h nie eft e h
Grafiek 12: Houding tegenover Second Life.
Uit grafiek 12 blijkt dat de helft van de jongeren (50,6%) aangeeft te weten wat Second Life is. We zien echter een beperkt gebruik ervan (4,7% heeft een avatar). Ondanks de sterke twijfels of Second Life goede mogelijkheden biedt, zien we geen stellige afwijzing; slechts 19,6% houdt zich er bewust vandaan en geeft aan dat het een demonisch karakter heeft.
34
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
3.2.3 Openheid In deze subparagraaf gaan we in de op vraag hoe open er over het leven na de dood wordt gesproken. Grafiek 13 geeft hier een indicatie van aan de hand van de stellingen: 6. ik zou graag over het leven na de dood praten maar durf dat niet 7. in mijn familiekring wordt er gesproken over het leven na de dood 8. in mijn vriendenkring wordt er gesproken over het leven na de dood 9. ik praat met vrienden over het leven na de dood 10. ik praat met mijn ouders over het leven na de dood 16. in preken hoor ik veel over het leven na de dood 19. op de (jeugd)vereniging komen onderwerpen aan de orde die te maken hebben met het leven na de dood
openheid 100% 80% 60% weet ik niet oneens eens
40% 20% 0% 6
7
8
9
10
16
19
stellingen
Grafiek 13 Indicatie openheid.
In grafiek 13 zien we dat 71,3% van de jongeren aangeeft het oneens te zijn met de stelling niet over het leven na de dood te durven praten. Dit geeft aan dat een ruime meerderheid hier open over durft te zijn; 18,2 % durft dit niet. Kijken we naar stelling 7 en 8 dan zien we dat hier binnen de familie meer over gesproken wordt dan in de vriendenkring (blijkt ook uit de respons op stelling 9 en 10), alhoewel opvalt dat de percentages eens bij stelling 7 en 8 (resp. 65,8% en 47,3%) beduidend lager liggen dan de 71,3% (oneens) van stelling 6. Een grote groep durft er wel over te praten, maar in de praktijk gebeurt het minder. Dit geeft ook de respons aan op stelling 9 en 10. Ook hier zien we het eerder gesignaleerde patroon: een zekere mate van betrokkenheid, maar met een gereserveerdheid als het gaat om de jongere zelf. Verder geven de jongeren aan dat het thema leven na de dood zowel in de preek als op de vereniging aan de orde komt (stelling 16 en 19 - stelling 19 gecorrigeerd naar jv-bezoek). Vergelijken we de respons op stelling 16 en 19 met de stellingen 7 – 10 dan blijkt de preek en de (jeugd)vereniging wat betreft het thema leven na de dood een belangrijke plek in te nemen.
35
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
3.2.4 Factoren In deze subparagraaf gaan we na welke factoren van belang zijn in het denken van jongeren over het leven na de dood. Grafiek 14 geeft hiervan een beeld aan de hand van de stellingen: 17. ik word aan het denken gezet over het leven na de dood door preken die ik hoor 18. op catechisatie kan/kon ik terecht met vragen over het leven na de dood 20. door een sterfgeval ben ik meer gaan nadenken over het leven na de dood 21. internet vormt voor mij een belangrijke bron van informatie over het leven na de dood 22. de TV vormt voor mij een belangrijke bron van informatie over het leven na de dood 23. de radio vormt voor mij een belangrijke bron van informatie over het leven na de dood 24. boeken/tijdschriften vormen voor mij een belangrijke bron van informatie over het leven na de dood 25. de Bijbel vormt voor mij een belangrijke bron van informatie over het leven na de dood 26. gesprekken vormen voor mij een belangrijke bron van informatie over het leven na de dood
factoren 100% 80% 60% weet ik niet oneens eens
40% 20% 0% 17
18
20
21
22
23
24
25
26
stellingen
Grafiek 14 Factoren.
Zoals te verwachten is, laat grafiek 14 zien dat de Bijbel voor de meeste jongeren de belangrijkste bron is over het leven na de dood (stelling 25). Wat opvalt is dat preken, catechisatie en een sterfgeval in dezelfde orde grootte liggen en een factor van belang zijn in het denken over het leven na de dood. De media spelen hier nauwelijks een rol (stelling 21-23). Opmerkelijk is wel dat gesprekken ook een factor van belang zijn, meer dan op grond van stelling 9 en 10 (grafiek 13) vermoed wordt. Mogelijk speelt hier de jeugdvereniging een rol in (vergelijk stelling 19 en 26).
36
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
3.3 Toekomstperspectief Deze subparagraaf geeft weer hoe de jongeren denken over de toekomst. Allereerst kijken we naar de reikwijdte, dan naar het perspectief en vervolgens naar de mate waarin ze bepaalde thema’s hiermee verbinden. Grafiek 15 geeft een indicatie van de reikwijdte weer. Hoe ver kijken jongeren vooruit als we denken over de toekomst?
reikwijdte toekomstperspectief
weet ik niet oneens eens
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 0j >1
r aa
en ev it l d n ee all
stellingen
Grafiek 15 Reikwijdte toekomstperspectief (62, 63 en 64).
In grafiek 15 zien we dat 39,3% van de jongeren verder dan 10 jaar vooruit kijkt; 52,7% denkt aan een kortere periode. Dit betekent niet dat een meerderheid van de jongeren alleen maar aan dit leven denkt. We zien dat een groep van 65,1% aangeeft het oneens te zijn met stelling 63: als ik aan de toekomst denk, dan denk ik alleen aan dit leven. Toch geeft ook een aanzienlijke groep (25,8%) aan alleen aan dit leven te denken als het gaat om de toekomst; 9% weet het niet. De respons op stelling 64 laat echter zien dat 74,5% van de jongeren zowel aan dit leven als aan het leven na de dood denkt als het gaat over de toekomst. Vermoedelijk geeft dit een signaal af dat er jongeren zijn (ca 10%) die in de eerste plaats aan dit leven denken, maar pas in tweede instantie ook aan het leven na de dood. Grafiek 16 geeft weer in welke mate de jongeren denken aan de thema’s klimaatverandering, terrorisme, zending en Israël.
37
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
thema's toekomst
100%
80%
60%
weet ik niet oneens eens
40%
20%
0% klimaat
terrorisme
zending
Israel
Grafiek 16 Mate van verbondenheid aan thema’s in relatie tot de toekomst (stelling 71, 72, 73 en 74).
We zien hier dat de jongeren terrorisme het meeste verbinden aan de toekomst (64,0%), gevolgd door zending (54,6%) en klimaat (46,9%). Israël staat als thema op de laatste plaats met 42,2%. Verbinden we deze gegevens met de groep die als het gaat over de toekomst alleen aan dit leven denkt, dan valt op dat deze jongeren veel minder denken aan thema’s als zending en Israël, zie grafiek 17. thema's toekomst in relatie tot de reikwijdte 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% weet ik niet oneens eens
30% 20% 10% 0% ) ) ) ) ) ) ) ) 63 63 allen g 63 63 len len len (al lling e (al lling g (al lling ( n i l l t l e aa ste ste rism t ste ndin t ste Isra et e e o e klim met r z r m m m te ns ns ns ns ee ee ee ( ( ( (ee l t e g ae aa sm din Isr ori en klim r z r te
Grafiek 17 Thema’s toekomst in relatie tot reikwijdte (allen versus de groep ‘eens met stelling 63’).
38
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
Grafiek 18 maakt een vergelijking van het mediagebruik in de totale groep jongeren en de groep jongeren die het eens zijn met stelling 63 (groep die alleen aan dit leven denkt als het gaat over de toekomst). De weergegeven percentages gelden t.o.v. de eigen groep en zijn verhoudingsgewijs met elkaar te vergelijken. reikwijdte in relatie tot mediagebruik 80 70 60
alle jongeren
50 % 40
groep 'eens met stelling 63'
30 20 10 0
) V) V) V) V) V) io) io) io) io) io) ) ) ) pc pc pc pc g ( ag ( ag ( ag ( oit (T ag (T ag (T ag (T ag (T t (rad (rad (rad (rad (rad a d no r d r d r d r d oi d d d ag ag ag ag er er er er no er d er d er d er d pe r pe r pe r pe r p ur p ur p ur p r p u u u u u rp rp rp r uu uu uu uu uu 2 uu 5 uu 5 uu <1 1-2 2-5 >5 <1 1-2 2-5 >5 1 < 1- 2>
Grafiek 18 Reikwijdte toekomstperspectief in relatie tot mediagebruik.
Grafiek 18 laat zien dat het mediagebruik een relatie heeft met de reikwijdte van het toekomstperspectief (stelling 63). Binnen de groep ‘alle jongeren’ zien we dat als het gaat om nauwelijks pc gebruiken, geen TV kijken of radio luisteren de percentages hoger liggen dan in de groep ‘eens met stelling 63’. Daar staat tegenover dat binnen de groep ‘eens met stelling 63’ de media (zowel pc, TV als radio) verhoudingsgewijs intensiever wordt gebruikt. Dit duidt erop dat de jongeren die de toekomst beperken tot dit leven minder gericht zijn op kerkelijke thema’s als zending en Israël en tegelijkertijd intensiever mediabetrokken. Tenslotte kijken we aan de hand van grafiek 19 naar de vraag hoe het persoonlijk toekomstperspectief eruitziet.
39
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
toekomstperspectief
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40%
weet ik niet oneens eens
30% 20% 10% 0% it 1 in ed du op er go e t b r r o m e aa rg so erd elv te et e tv w h i a z ga zie erk tk s m ko toe
Grafiek 19 Persoonlijk toekomstperspectief (stelling 65, 66, 67 en 68).
Opvallend is het gegeven dat het merendeel van de jongeren (65,1%) aangeeft niet te weten of het verder goed gaat in het verdere leven (stelling 65). Slechts 15,3% geeft aan te denken dat het wel goed zal gaan. Bezien we dit in samenhang met de respons op stelling 66 (mijn verdere leven zie ik somber in), dan blijkt dat de reactie op stelling 65 laat zien dat de jongeren beseffen niet in de toekomst te kunnen kijken; 72,7% geeft immers aan het oneens te zijn met de stelling het leven verder somber in te zien. Toch geeft 6,9% van de jongeren aan het verdere leven somber in te zien. Mogelijk ligt hier een verband met hoe de thuissituatie ervaren wordt. Vergelijken we deze namelijk met die van de totale groep dan zien we dat in de totale groep 91,3% aangeeft een gezellige thuissituatie te hebben, tegenover 63,2% in de groep die het leven somber inziet (36,8% geeft aan dat de situatie ongezellig is, moeilijk, wisselend of zakelijk). Wat betreft welvaart blijkt dat de jongeren dit niet hoofdzakelijk bovenaan zetten; slechts 10,9% doet dit. Wat betreft de toekomst voor de kerk blijkt dat de jongeren een negatief beeld hebben. Ook hier valt een behoorlijke groep op die aangeeft er geen mening over te hebben (32,0%), maar ook is er een grote groep die aangeeft dat de toekomst voor de kerk er niet goed uitziet (54,5%). Slechts 13,5% ziet de toekomst positief in. Ongetwijfeld spelen hier zaken een rol als beschreven is in 2.3.1. Toch geeft dit een duidelijk signaal. Jongeren zijn niet gerust als het gaat om de toekomst van de kerk.
40
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
4. Botsende perspectieven In dit hoofdstuk volgt aan de hand van de enquêteresultaten een korte reflectie op de visies in onze samenleving en het gereformeerd belijden. Hierbij gaan we in op de vraag: Welke factoren bewegen mensen (niet) tot een reïncarnatiegeloof? Tevens staat de vraag centraal: Hoe verhoudt zich het reformatorische jongerenperspectief tot de reïncarnatiegedachten in onze samenleving? Allereerst (4.1) volgt aan de hand van de bevindingen uit hoofdstuk 2 een beantwoording van de vragen van onderzoeksdeel A (zie hoofdstuk 1). Vervolgens (4.2) zullen aan de hand van de bevindingen uit hoofdstuk 3 de vragen van onderzoeksdeel B worden beantwoord. Daarna (4.3) worden beide zaken met elkaar in verband gebracht, waarbij wordt ingegaan op de vraagstelling van dit hoofdstuk.
4.1 Reïncarnatie: een profilerend perspectief Deze paragraaf geeft op basis van hoofdstuk 2 samenvattend een antwoord op de vraag welke plaats de reïncarnatiegedachten hebben in het hindoeïsme/boeddhisme, het christendom en New Age en welk perspectief dit biedt. Is er aanwijsbaar sprake van een opkomst van de reïncarnatiegedachte in onze samenleving en welke factoren dragen daar aan bij? Reïncarnatiegedachten roepen een niet onverdeelde reactie op (hoofdstuk 2). Kijken we naar de plaats die reïncarnatiegedachten hebben binnen het hindoeïsme/boeddhisme dan zien we een sterke verwevenheid tussen beide; hoofdzakelijk onderbouwd met het argument dat alles wat is, zijn reden en zijn gronden heeft in vroegere levens. Het totale resultaat van alle handelingen bepaalt de kwaliteit van een volgend leven. De dood ziet men als een opgang naar de hoogten van definitieve bevrijding. Binnen het christendom ligt dit anders. Al in de vroegchristelijke kerk is de reïncarnatiegedachte afgewezen (Constantinopel, 553). Ook de uitspraken van Origenes, Justinus, Ireneus van Lyon, Tertullianus en Augustinus laten een afwijzing zien. De brede afwijzing binnen het christendom steunt op bijbels onderbouwde argumenten. Zo gaat de reïncarnatiegedachte voorbij aan de mens als uniek individu en de eigen identiteit, steunt het op keiharde zelfverlossing, is het een harteloos mechanisme van oorzaak en gevolg en rationele verklaring. Kortom: het doet geen recht aan de unieke relatie van God en de mens en biedt geen wezenlijk antwoord op de vraag naar lijden en schuld. Na de dood doen de doden niet meer mee in het levenspatroon van deze wereld. Zij die binnen het christendom wel mogelijkheden zien, beroepen zich naast enkele spaarzamelijke bijbelteksten met name op de ervaringen van kinderen aan vroegere levens. Als we dieper kijken waarom men echter in de reïncarnatiegedachte gelooft dan zien we dat men zoekt naar een verklaring van het onrecht in de wereld. Men ziet het als de meest acceptabele verklaring van de chaos en het onrecht in de draaikolk van de wereldgeschiedenis. Ook geeft het ruimte voor de eigen vrije wil en verantwoording. Opvallend is hier de nauwe aansluiting met het New Age-denken, o.a. zichtbaar in de manier waarop men tegen de dood aankijkt. De dood is niet iets ergs, het hoort erbij. Het is slechts een overgang, een ontwikkeling en vooruitgang naar een volgend stadium. Hoewel de reïncarnatiegedachte binnen New Age niet een hoofdgedachte is, maakt het er wel als vanzelfsprekend deel van uit. De mens is niet een individu met een eenmalig leven, maar een moment in een groots proces. Het verschil met het hindoeïsme/boeddhisme is dat New Age gericht is op het ik van 41
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
de mens die zich ontplooit in tegenstelling tot de overheersende gedachte van het achterlaten van de illusies van de wereld in de oosterse visie. De overeenkomst is echter dat de toekomst in handen van mensen ligt die daar nú vorm aan kunnen geven. De reïncarnatieleer biedt de mens weer zingeving door de grote nadruk op de menselijke relaties en het aansporen tot het nemen van eigen verantwoordelijkheid, binnen New Age sterk profilerend gestimuleerd wat het cursusaanbod op internet zichtbaar maakt. De vraag is of er daardoor ook aanwijsbaar sprake is van een groei van de reïncarnatiegedachte in onze samenleving. We zagen (hoofdstuk 2) een verdergaande ontkerkelijking. We zagen echter dat dit geen eenduidige afname van religiositeit betekende. Er zijn immers stijgende trends te ontdekken als het gaat om het geloof in God, een leven na de dood, de hemel en de hel. Zo gelooft een ruime meerderheid van de samenleving in een leven na de dood. Wel blijkt hierbij een diversiteit aan opvattingen over te zijn. Ook blijkt dat er in meerderheid noties zichtbaar zijn die je kan herleiden tot New Age-denken, zoals de gedachte dat de mens een onderdeel is van een groter kosmisch geheel en dat de dood een doorgaande levensweg is. Toch kunnen we niet vaststellen dat er sprake is van een groei of toename, hoewel de reïncarnatiegedachten onmiskenbaar een factor van belang zijn in onze samenleving; ook in kerkelijke kringen. Het is echter niet bewezen dat de ontkerkelijking zou zorgen voor een groei in reïncarnatiegedachten. Mogelijk wordt profilering soms verward met toename.
4.2 Reformatorisch jongerenperspectief Deze paragraaf geeft op basis van hoofdstuk 3 samenvattend antwoord op de vraag hoe reformatorische jongeren van 16-21 jaar denken over het leven na de dood en welk perspectief dit hun biedt. De onderzochte groep jongeren zijn hoofdzakelijk kerkelijk betrokken jongeren (50%). Van belang is te beseffen dat dit een relatief begrip is; in deze studie gerelateerd aan de mate van participatie aan kerkelijke verenigingen, doen van belijdenis, bijbelgebruik en de verwachting actief betrokken te blijven bij de kerkelijke gemeente. Dit betekent nadrukkelijk niet dat de groep die hier niet binnenvalt de kerk de rug toekeert, alhoewel het een signaal is dat 11% aangeeft niet actief betrokken te blijven bij de kerkelijke gemeente en dat 25% dit nog niet weet. Het onderzoek laat op een aantal onderdelen zien dat de jongeren betrokken zijn op het thema leven na de dood. Tegelijkertijd is er sprake van een gereserveerdheid naar zichzelf toe. Zoals verwacht is er in de onderzochte groep een aanmerkelijk grotere groep die gelooft in het leven na de dood (95%) ten opzichte van de samenleving (50-60%). Hetzelfde geldt met betrekking tot hemel en hel. Hiermee verbonden zien we een sterke afwijzing van de reïncarnatiegedachten; 75% wijst het af als een onzinnige gedachte, 84% geeft aan dat het niet samen kan gaan met het christelijke geloof. Slechts 26% geeft aan zich voor te kunnen stellen dat iemand in reïncarnatiegedachten gelooft. Van belang hierbij is de notie dat jongeren deze mogelijkheid hoofdzakelijk niet zien als iets voor henzelf, maar begrip opbrengen of denken ‘je moet toch wat geloven’. We kunnen vaststellen dat de onderzochte jongeren niet veelvuldig met reïncarnatiegedachten worden geconfronteerd, alhoewel toch 14% mensen kent die erin geloven. Binnen de media wordt het op internet het meeste herkend (21%), in kranten het minste (14%). Uit het onderzoek blijkt dat jongeren nauwelijks actief zijn op Second Life; 19,6% houdt zich er bewust vandaan. Voor een belangrijk deel worden jongeren in de preek, op catechisatie en op de vereniging geconfronteerd met het thema leven na de dood. Opvallend hierbij is dat gesprekken ook aanzetten hierover te denken, evenals een sterfgeval. Hoewel het 42
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
thema in de media ook aan de orde komt, is dit voor de jongeren geen factor van belang. Wat het toekomstperspectief van de jongeren betreft, blijkt dat dit een minder eenduidig beeld oplevert dan het beeld over het leven na de dood. Opvallend is dat de jongeren hoofdzakelijk niet ver vooruit kijken. Slechts 40% denkt verder dan 10 jaar vooruit; 53% denkt aan een kortere periode. Dit betekent niet dat het een contrast vormt met het denken over het leven na de dood, maar wel dat dit in mindere mate aanwezig is. Zo denkt 75% bij toekomst aan dit leven én aan het leven na dit leven. Dit tegenover 95% die gelooft in het leven na de dood. We kunnen hieruit concluderen dat er jongeren zijn die eerder denken aan de aardse toekomst dan aan de toekomst na dit leven. De resultaten met betrekking tot de toekomstthema’s klimaat, terrorisme, zending en Israël steunen deze conclusie. Terrorisme wordt het meeste verbonden aan de toekomst (64%), gevolgd door zending (55%) en klimaat (47%) en Israël (42%) op de laatste plaats. Binnen de groep die als het gaat over de toekomst alleen aan dit leven denkt, zien we dat er nog minder aan de thema’s zending en Israël wordt gedacht ten opzichte van de hele groep. Brengen we de toekomstthema’s in verband met het mediagebruik en de reikwijdte van het toekomstperspectief, dan kunnen we vaststellen dat er een directe relatie bestaat tussen de intensiteit van het mediagebruik, de betrokkenheid op de 4 toekomstthema’s en de vraag of de toekomst aardsgericht is of ook betrekking heeft op het leven na de dood. Jongeren die de toekomst beperken tot dit leven zijn minder gericht op kerkelijke thema’s als zending en Israël en tegelijkertijd intensiever mediabetrokken. Wat betreft het persoonlijke toekomstbeeld, geeft het merendeel van de jongeren aan hier geen zicht op te hebben (65%). Een 7% geeft aan het leven verder somber in te zien. Opmerkelijk is dat in deze groep 37% problemen heeft in de thuissituatie. Hieruit blijkt dat de gezinssituatie voor een aanzienlijk deel het toekomstbeeld van jongeren kan beïnvloeden, alhoewel niet gezegd is dat dit de belangrijkste factor is. Wel zien de jongeren de toekomst van de kerk als zorgwekkend; 55% geeft aan dat de toekomst er voor de kerk niet goed uitziet. Slechts 14% ziet deze toekomst positief. Een duidelijk signaal, alhoewel we moeten bedenken dat de jongeren waarschijnlijk vooral de kerk in Nederland op het oog zullen hebben gehad en minder het wereldwijde perspectief. In hoofdstuk 5 meer over de vraag of het terecht is.
4.3 Een vergelijk Uiteindelijk staan we nog voor de vraag hoe het perspectief van onze jongeren zich verhoudt tot de reïncarnatiegedachten in onze samenleving. Getalsmatig is gebleken dat het besef van het leven na de dood bij reformatorische jongeren zeer sterk aanwezig is en een eenduidig patroon kent, tegenover een minder sterk besef in de samenleving met een diversiteit aan opvattingen. In 4.2 zagen we dat dit sterke besef niet in dezelfde mate is terug te zien in het toekomstperspectief, dat naar mate men de media intensiever gebruikt meer aardsgericht is. Wel zien we onder de jongeren een toekomstperspectief dat in sterke mate bepaald wordt door het besef dat er leven is na de dood en God het leven oordeelt. Mogelijk geeft dit een verklaring voor het gegeven dat de jongeren in een aantal gevallen ondanks hun betrokkenheid een zekere mate van distantie toonden, omdat ze nog veel vragen hebben over een persoonlijke relatie met God. We zien hier bij de reformatorische jongeren een perspectief naar voren komen waarin ze bewust zijn dat ze het leven niet zelf in de hand hebben. We zien de 43
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
bewustheid van een lineaire tijdsvisie, los van de ban van de levenscyclus. De toekomst ligt uiteindelijk in God als Voltooier van de schepping. Kijken we in dit verband naar wat reïncarnatiegedachten bieden, dan zien we een botsend perspectief. Hier is het namelijk de mens zelf die de eigen toekomst maakt. Het gedrag is daar juist bepalend voor een nieuw leven op aarde en biedt een nieuwe kans. De toekomst ligt hier in handen van mensen. Als we teruggaan naar de vraag waarom aanhangers van de reïncarnatie in deze gedachten geloven dan moeten we vaststellen dat er geen bevredigend antwoord gegeven wordt op de vragen waar men zelf mee worstelt (waarom is de één rijk en de ander straatarm, waarom is er ziekte en gezondheid, geluk en tegenspoed?). Feitelijk biedt de reïncarnatiegedachte niet meer dan een verklaring van de eigen situatie en een mogelijkheid om met de eigen onvolkomenheden en mislukkingen te leven. Dit roept de vraag op: is dit dan de barmhartigheid waarnaar men op zoek is? De dingen die je nu overkomen, zijn te wijten aan daden uit het vroegere leven. Is ‘je ontvangt wat je verdiend hebt’ dan een hoopvol perspectief? We zien hier dat in de reïncarnatiegedachte de mens zelf tot een oplossing moet komen en alleen wordt gelaten. Het accent ligt op de mens, die ronddraait in een cirkel, totdat je opgaat in het goddelijke, in het niets. Voor aanhangers van de reïncarnatiegedachte een manier om het leven zin te geven. Maar we zien dat een elementaire christelijke dimensie, het gericht zijn op en het dienen van God, ontbreekt. Ondanks de botsende perspectieven kan wel vastgesteld worden dat binnen beide perspectieven -wat reïncarnatie betreft met name binnen de rationele reïncarnatieleer- het leven als zinvol wordt gezien. Hoewel dit signaal in een koele materialistische samenleving warm aan lijkt te doen, moeten we tegelijkertijd vaststellen dat de invalshoek totaal verschillend is, zelfs als binnen New Age over Jezus gesproken wordt. Zo wordt binnen New Age wel gesproken over Jezus en Christus als één van de hoogste manifestaties van het goddelijke. In de Bijbel wordt zo niet over Jezus gesproken, maar als Zoon van God, God Zelf, de Verlosser. Laten de kerken niet zwijgen over de zin van het leven en het leven na de dood. Het spreken hierover noodzaakt geen reïncarnatiegedachte, maar het uitdragen van het christelijke perspectief: verlossing uit een gebroken leven door een genadige God. Binnen een samenleving als India met de dreiging die van hindoe-nationalisten uitgaat, zal het cultureel en sociologisch bezien lastig zijn om dit christelijke perspectief bespreekbaar te maken. In onze samenleving ligt dit anders. Voor een meerderheid van onze samenleving is het leven na de dood geen onwerkelijkheid, wat mogelijkheden biedt in gesprek te gaan en elkaar te bevragen op het persoonlijk toekomstperspectief. Voor de onderzochte jongeren is het een thema waar men sterk op betrokken is. Ook staan de jongeren open om hier over in gesprek te gaan. De noodzaak om dit te doen wordt onderstreept door het gegeven dat men terughoudend is over hun persoonlijk toekomstperspectief.
44
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
5. Toekomst, voor wie? Dit hoofdstuk sluit de studie af met enkele persoonlijke aanbevelingen. Deze aanbevelingen zijn bedoeld voor betrokkenen bij de godsdienstige vorming van de onderzochte leeftijdsgroep. •
Onze huidige samenleving biedt een toenemend aantal cursussen op het gebied van coaching en gesprekstechnieken waarin reïncarnatiegedachten zijn verweven. Christencoaches zouden krachten moeten bundelen en zich herkenbaar moeten profileren.
•
In onze samenleving raakt het woord avatar ongemerkt ingeburgerd. Internet draagt hier voor een belangrijk deel aan bij, denk aan Second Life en programma’s of contactgroepen waar je een avatar maakt om digitaal aanwezig te kunnen zijn. Let ook op kleding waar avatar een handelsmerk lijkt te worden. Het is een onderzoek waard na te gaan welke parallellen te trekken zijn tussen reïncarnatiegedachten en het avatargebruik.
•
In de voorliggende studie is duidelijk geworden dat reïncarnatiegedachten de mens terugwerpen op zichzelf. Reïncarnatiegedachten dienen vanuit bijbels perspectief radicaal afgewezen te worden, omdat het strijdig is met de bijbelse visie op zonde en genade, de kernboodschap van verlossing en het opstandingsgeloof.
•
Reïncarnatiegedachten zijn zowel in een hindoeïstische samenleving als New Age verbonden met de zin van het leven. Vanuit christelijk perspectief bieden deze gedachten geen werkelijke troost, maar laten ze een leegte achter en spiegelen een onzekere toekomst voor. Het afwijzen van reïncarnatiegedachten dient daarom altijd verbonden te zijn aan het wijzen op het bijbelse perspectief, zoals verwoord in de Heidelbergse Catechismus zondag 22: Welke troost geeft u de opstanding van het vlees? Dat niet alleen mijn ziel na dit leven terstond tot haar Hoofd Christus opgenomen zal worden, maar dat ook dit mijn vlees, door de kracht van Christus opgewekt, weer met mijn ziel verenigd en aan het verheerlijkt lichaam van Christus gelijkvormig zal worden. Welke troost put u uit het artikel over het eeuwige leven? Evenals ik nu al het begin van de eeuwige vreugde in mijn hart voel, zal ik ook na dit leven volkomen heerlijkheid bezitten, die geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en die in geen mensenhart is opgekomen, en wel om God daarin eeuwig te prijzen.
•
De kerk dient zich niet alleen te bezinnen op een geseculariseerde samenleving met atheïsten die opgeslokt worden door materiele beslommeringen, maar evenzeer op een zoekende samenleving die niet zonder meer gelooft in wetenschap en techniek.
•
Reformatorische jongeren staan open voor een gesprek over het leven na de dood. Opvoeders dienen zich hiervan bewust te zijn. Hierbij is van belang de jongeren persoonlijk te wijzen op het perspectief dat de Bijbel aanreikt: een hoopvolle toekomst voor de Christelijke Kerk. Onder Christelijke Kerk verstaan we wat verwoord staat in artikel 27 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: ‘Wij 45
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
geloven en belijden één enige katholieke of algemene Kerk, die is een heilige vergadering van ware Christgelovigen, al hun zaligheid verwachtende in Jezus Christus, gewassen zijnde door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest.’ Deze Kerk kan niet kleiner worden, maar zal toenemen tot de wederkomst van Christus! In het verlengde hiervan is het noodzakelijk de jongeren erop te wijzen dat het ‘moeten zijn van een ware gelovige’ geen drempel of prestatie is, maar een wegwijzer en gift. •
De Bijbel tekent de werkelijkheid van de bestemmingen na de dood. Ieder mens verdient de dood. Het Nieuwe Testament tekent de hel met beelden van een oven van vuur, een gevangenis, een afgrond, ketenen van duisternis, wroeging en knersen van tanden. De hemel daartegenover als een plaats zonder zonde om naar te verlangen, een plaats waar lijden geen plaats heeft, eeuwig bij God. Laat dit ons aansporen ieder voor te houden, wat in Joh. 11: 25 en 26 staat en Jezus over Zichzelf zegt: Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven; en een iegelijk die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid. Gelooft gij dat?
46
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
Literatuur Bakker, F.L., ‘Hindoeïsme en zending, speciaal in Nederland’, Wereld en Zending 34/4 (2005), p. 1230. Barret, D. & Johnson, T., World Christian Encyclopedia. A Comparative Survey of Churches and Religions in the Modern World, Oxford, 2001. Bernts, T. (red.), Boodschap aan de kerken? Religie als sociaal en moreel kapitaal, Zoetermeer, 2004. Blok, J., Denkend en zoekend geloven. Speurtocht van een bèta-gelovige, Amsterdam, 2006. Brox, N., ‘Het vroeg-christelijke debat over zielsverhuizing’, Concilium 29/5 (1993), p. 81-86. Habets, F., Reïncarnatie, geloof of overtuiging. De geboorte van een nieuw wereldbeeld, Barchem, 2006. Hanegraaff, W., New Age Religion and Western Culture, Esotericism in the Mirror of Secular Thougt, Utrecht, 1995. Häring, H., ‘Een antropologische wending? De invloed van Augustinus’, Concilium 29/5 (1993), p. 93103. Hick, J., Dood en leven, Helmond, 1977. Hick, J., Het hart van het christelijk geloof, Baarn, 1979. Kampen, P. van, Na het laatste uur, Kampen, 1994. KASKI, Spiritualiteit in Nederland, Nijmegen, 2003. Klink, J., Het open venster. Een nieuwe tijd ook voor christenen, Baarn, 1994. Kole, I., ‘Reïncarnatie’, in: Jong, J. en Mauritz, J., Dichterbij dan je denkt, Woerden, 1998, p. 31-35. Kranenborg, R., Reïncarnatie en christelijk geloof, Kampen, 1989. Kruispunt, God in Nederland, 1996-2006, Kampen, 2007. Logister, W., Reïncarnatie: de vele kanten van een oud en nieuw geloof, Tielt, 1990. Mann, A., Alles over reïncarnatie, Naarden, 1995. Meurs-Lambregts, J., Loslaten …? Of vasthouden!, Woerden, 2006. Moha, A., De kijk op het leven na de dood, Management Summary, IKON, Amsterdam, 2005 (niet gepubliceerd). Praag, H. van, Paranormale identiteit, Leven na de dood, reïncarnatie, spiritisme, bezetenheid, individuatie, Baarn, 1974. Rietdijk, R., ‘Is er leven na de dood?’, in: Jong, J. en Mauritz, J., Dichterbij dan je denkt, Woerden, 1998, p. 63-71. Smart, N., Godsdiensten van de wereld, Kampen, 2003, p. 630. Sociaal en Cultureel Planbureau, Secularisatie in de jaren negentig, Kerklidmaatschap, veranderingen in opvattingen en een prognose, Den Haag, 2000. Sociaal en Cultureel Planbureau, Een onderzoek naar de religieuze betrokkenheid van Turken en Marokkanen, Samenvatting, Den Haag, 2004. 47
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
Sociaal en Cultureel Planbureau, Godsdienstige veranderingen in Nederland. Verschuivingen in de binding met kerken en de christelijke traditie, Den Haag, 2006. Stolp, H., Karma, reïncarnatie en christelijk geloof, Baarn, 1996. Veldhuizen, H., Hoe occult is occult?, Kampen, 1994.
48
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
Websites Centraal Bureau voor de Statistiek, http://statline.cbs.nl/StatWeb/table.asp?LYR=G2:6&LA=nl&DM=SLNL&PA=60027ned&D1=96100&D2=a,!11-26,!32-42&D3=(l-6)-l&STB=G1&HDR=T. Instituut voor Sociologisch-Economisch Onderzoek, http://www.wijkalliantie.nl/publicaties/intercultureel/derden/artikel/toekomst-in-meervoud#bb2. Katholieke Universiteit Leuven, http://www.kuleuven.be/icrs/religies/religies_overzicht.htm. Reformatorisch Dagblad, http://www.refdag.nl/artikel/1287369/Grootste+bedevaart+ter+wereld+in+India+begonnen.html. Second Life NL, http://www.secondlife.nl/paginas/2/secondlife.html. Stichting Spirituele Ontwikkeling, http://www.spiritualiteit.com/?sid=artikel&aid=20.
49
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
50
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
Bijlage 1 Jongerenenquête JBGG zomerkampen 2007, incl. respons (aantal)
51
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
52
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
Hallo jongelui, Op al de JBGG-kampen uit binnenland (16-19 jaar) en buitenland (17-21 jaar) wordt in de maand juli een enquête gehouden. Je wordt gevraagd om deze enquête serieus en zelfstandig in te vullen. Anonimiteit is gewaarborgd. Sterkte met het invullen! Algemene vragen Omcirkel het juiste antwoord. Soms zijn meerdere antwoorden mogelijk. 1. 7 106 76 42 33 9 2
Wat is je leeftijd 15 a 16 b 17 c 18 d 19 e 20 f 21
9.
Wat is je laatste opleiding of waar ben je nog mee bezig? 66 a LBO/VMBO/MAVO 78 b HAVO/VWO 95 c MBO 35 d HBO 0 e WO
10.
Ik lees mijn bijbel 87 a omdat ik daar troost vind/veel uit kan leren 149 b omdat ik dat gewend ben 7 c omdat ik dat moet 128 d omdat het Gods Woord is waardoor Hij spreekt 21 e niet 10 f anders, nl…
2.
Geslacht 129 a man 146 b vrouw
3.
Kerkverband 299 a Ger Gem 76 b anders, nl…
11.
Kerkelijke betrokkenheid 4 a ik heb belijdenis gedaan 32 b ik overweeg belijdenis te doen 107 c ik heb geen belijdenis gedaan en doe dit voorlopig niet 177 d ik zit op een kerkelijke (jeugd)vereniging
Hoeveel uur zit je gemiddeld buitenom school- en/of werktijd achter de computer? 96 a minder dan 1 uur per dag 115 b 1-2 uur per dag 53 c 2-5 uur per dag 11 d meer dan 5 uur per dag
12.
Wat is de belangrijkste reden dat je op dit Daniëlkamp bent? 29 a dat doe ik al jaren 246 b voor de gezelligheid/met vrienden mee 67 c voor de meerwaarde die dit kamp biedt (bezinning) 5 d dat willen m’n ouders graag 10 e anders, nl…
De meeste tijd achter de computer (buitenom school en werk!) vul ik in met 56 a computerspelletjes 35 b online-spelen 211 c contacten (MSN, hyves en mail e.d.) 80 d dvd’s 138 e surfen op internet 8 f anders, nl…
13.
TV kijk ik 216 a (vrijwel) nooit 45 b minder dan 1 uur per dag 11 c 1-2 uur per dag 0 d 2-5 uur per dag 2 e meer dan 5 uur per dag
14.
Radio luister ik 92 a (vrijwel) nooit 88 b minder dan 1 uur per dag 45 c 1-2 uur per dag 16 d 2-5 uur per dag 34 e meer dan 5 uur per dag
4.
5.
6.
Ons gezin bestaat uit 265 a vader 271 b moeder 251 c broer(s) 250 d zus(sen)
7.
Ik vind het bij ons thuis 251 a gezellig 9 b ongezellig 15 c anders, nl…
8.
Wat doe je overdag? 142 a werken 208 b studeren 3 c anders, nl… 53
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
Stellingen over leven na de dood 1. er is leven na de dood 2. ik denk vaak aan het leven na de dood 3. ik denk nooit aan het leven na de dood 4. het leven na de dood houdt me wel eens bezig 5. ik heb veel vragen over het leven na de dood 6. ik zou graag over het leven na de dood praten maar durf dat niet 7. in mijn familiekring wordt er gesproken over het leven na de dood 8. in mijn vriendenkring wordt er gesproken over het leven na de dood 9. ik praat met vrienden over het leven na de dood 10. ik praat met mijn ouders over het leven na de dood 11. ik geloof dat God de mensen na de dood oordeelt 12. ik geloof dat er een hemel is 13. ik geloof dat er een hel is 14. omdat er leven is na de dood is mijn leven niet voor niets 15. dat er leven is na de dood geeft mij hoop voor de toekomst 16. in preken hoor ik veel over het leven na de dood 17. ik word aan het denken gezet over het leven na de dood door preken die ik hoor 18. op catechisatie kan/kon ik terecht met vragen over het leven na de dood 19. op de (jeugd)vereniging komen onderwerpen aan de orde die te maken hebben met het leven na de dood 20. door een sterfgeval ben ik meer gaan nadenken over het leven na de dood 21. internet vormt voor mij een belangrijke bron van informatie over het leven na de dood 22. de TV vormt voor mij een belangrijke bron van informatie over het leven na de dood 23. de radio vormt voor mij een belangrijke bron van informatie over het leven na de dood 24. boeken/tijdschriften vormen voor mij een belangrijke bron van informatie over het leven na de dood 25. de Bijbel vormt voor mij een belangrijke bron van informatie over het leven na de dood 26. gesprekken vormen voor mij een belangrijke bron van informatie over het leven na de dood
eens 261 154 13 241 154 50
Stellingen over reïncarnatiegedachten 27. een aanhanger van de reïncarnatiegedachte gelooft dat hij/zij na de dood terugkomt in een ander wezen (ander mens of dier) 28. ik kan me voorstellen dat iemand in reïncarnatie gelooft 29. reïncarnatie is voor mij totale onzin 30. reïncarnatiegedachten kunnen samengaan met het christelijke geloof 31. reïncarnatiegedachten horen bij New Age 32. ik weet veel over reïncarnatie 33. ik wil meer over reïncarnatie weten 34. ik ken mensen die in reïncarnatie geloven
54
oneens 6 91 250 21 92 196
weet ik niet 8 30 12 13 29 29
181
71
23
130
119
26
129 153
126 103
20 19
253
7
15
268 266 218
0 1 23
7 8 34
107
87
81
205 180
45 53
25 42
185
58
32
178
34
63
193
59
23
5
258
12
5
259
11
3
266
6
46
212
17
247
19
9
182
63
30
211
38
26
72
172
31
205 10
51 230
19 35
70 17 62 37
61 225 179 211
144 33 34 27
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
Stellingen over computer en media 35. ik word sterk beïnvloed door kranten 36. ik word sterk beïnvloed door de televisie 37. ik word sterk beïnvloed door de radio 38. ik word sterk beïnvloed door de computer 39. ik kom in kranten reïncarnatiegedachten tegen 40. ik kom op TV reïncarnatiegedachten tegen 41. ik kom op de radio reïncarnatiegedachten tegen 42. ik kom in computerspelletjes reïncarnatiegedachten tegen 43. ik kom op internet reïncarnatiegedachten tegen 44. ik speel world of warcraft 45. world of warcraft geeft me een kick 46. world of warcraft heeft niets te maken met reïncarnatie 47. world of warcraft is maar een spel, dus onschuldig 48. van world of warcraft kan je veel leren 49. world of warcraft heeft een demonisch karakter waar ik me ver vandaan houd 50. ik speel andere online spelen 51. ik weet wat Second Life is 52. Second Life geeft me een kick 53. ik heb een avatar op Second Life 54. Second Life heeft niets te maken met reïncarnatie 55. Second Life is maar een spel, dus onschuldig 56. Second Life biedt veel goede mogelijkheden 57. op Second Life wil ik mijn leven beter inrichten 58. Second Life heeft een demonisch karakter waar ik me ver vandaan houd 59. ik voel me op Second Life vrijer dan anders 60. op hyves doe ik me anders/beter voor
eens 57 27 55 106 35 34 39 46
Stellingen over toekomst 61. ik denk veel over mijn toekomst 62. als ik aan de toekomst denk, dan denk ik verder dan 10 jaar 63. als ik aan de toekomst denk, dan denk ik alleen aan dit leven 64. als ik aan de toekomst denk, dan denk ik aan dit leven én aan het leven na de dood 65. ik denk dat het met mij in mijn verdere leven goed gaat 66. mijn verdere leven zie ik somber in 67. welvaart staat voor mij op nummer 1 68. de toekomst voor de kerk ziet er goed uit 69. ik verwacht dat ik actief betrokken blijf bij de kerkelijke gemeente 70. ik verwacht dat ik bij het kerkverband blijf waar ik nu (doop)lid ben 71. als ik aan de toekomst denk, dan denk ik ook aan klimaatsverandering 72. als ik aan de toekomst denk, dan denk ik ook aan terrorisme 73. als ik aan de toekomst denk, dan denk ik ook aan zending 74. als ik aan de toekomst denk, dan denk ik ook aan het Joodse volk/Israël
oneens 202 229 199 148 199 188 184 170
weet ik niet 16 19 21 21 41 53 52 59
57 13 9 11
166 234 189 90
52 28 77 174
23
123
129
12 49
96 51
167 170
108 139 12 13 21
147 88 145 167 62
20 48 118 95 192
24 29 13 54
130 99 122 60
121 147 140 161
10 21
90 201
175 53
244 108
23 145
8 22
71
179
25
205
47
23
42
54
179
19 30 37 177
200 194 150 29
56 51 88 69
171
33
71
129
113
33
176
73
26
150
98
27
116
125
34
Bedankt voor je inzet en medewerking! Z.O.Z 55
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
Wil je na het kamp nog iets over de enquête kwijt of heb je vragen? Mail dan naar
[email protected]
Heb je nog opmerkingen dan kan je die hieronder kwijt.
56
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
57
Maar na de dood is ’t leven mij bereid…
58