2011 Maaike Sloot, 0582336 Scriptiebegeleider: mr. M. Bosch
[ROERIGE TIJDEN VOOR DE ADVOCAAT BIJ HET POLITIEVERHOOR] Scriptie ter afsluiting van de master Publiekrecht: strafrecht. Met als onderwerp de veranderingen die het Salduz arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens teweeg heeft gebracht in het Nederlandse straf(proces)recht.
Roerige tijden voor de advocaat bij het politieverhoor Inhoudsopgave
Inleiding
pagina 3
Hoofdstuk 1: Juridisch kader
pagina 5
Hoofdstuk 2: Wat behelst de rechtspraak en de ontwikkelingen rondom de advocaat bij het politieverhoor?
pagina 8
Hoofdstuk 3: De praktijk voorafgaande aan de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
pagina 17
Hoofdstuk 4: Reikwijdte van de ontwikkeling en wat vraagt de ontwikkeling van ons rechtsstelsel
pagina 21
Hoofdstuk 5: Welke opvattingen treffen we aan in de literatuur over de advocaat bij het politieverhoor en hoe werkt het in de praktijk
pagina 26
Hoofdstuk 6: Conclusie
pagina 33
Literatuurlijst
pagina 36
M. Sloot, 0582336 Scriptiebegeleider: mr. M. Bosch
2
Inleiding Voor iedereen die met het recht te maken heeft is bekend dat niets zo veranderlijk is als het recht. Dit geldt voor consumenten, bedrijven, rechters, advocaten, de politiek en de autoriteiten. Deze veranderlijkheid is ook te vinden binnen het strafrecht en de laatste jaren zijn op het gebied van het opsporingsonderzoek turbulent geweest. Kranten schrijven over de justitiële missers en het Europees Hof voor de Rechten van de Mensen (EHRM) doet dagelijks uitspraken die van invloed kunnen zijn op ons strafrechtstelsel. Zo is ook een turbulente periode voor het politieverhoor begonnen. In enkele jaren tijd is er veel veranderd en zal er ook na het schrijven van deze scriptie een hoop veranderen op dit gebied. De wijzigingen die op dit gebied plaatsvinden zijn merkbaar voor zowel de verdachte als de politie en voor zowel advocaten als rechters. De advocaat bij het politieverhoor is geen geheel nieuw verschijnsel. In diverse landen is de aanwezigheid van een advocaat gebruikelijk en eveneens is het niet de eerste keer dat het EHRM zich over deze kwestie uitlaat. Salduz heeft echter voor Nederland de meeste impact gehad en gezorgd voor een wijziging in de procedure van het politieverhoor. Een groot beslag wordt nu gelegd op tijd van de opsporingsinstanties en de raadsmannen en -vrouwen, maar een extra waarborg voor verdachte is in het leven geroepen. Deze scriptie zal aandacht besteden aan Salduz en de ontwikkelingen hier rondom. In het eerste hoofdstuk wordt het juridisch kader geschetst waarbinnen de Salduz-doctrine zich bevindt. De belangrijkste relevante wetsartikelen worden besproken. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de rechtspraak, met name de belangrijkste uitspraken van het EHRM, en de ontwikkeling rondom de advocaat bij het politieverhoor. Het derde hoofdstuk werpt een blik op de situatie voorafgaande aan deze belangrijke ontwikkeling op het gebied van het straf(proces)recht in Nederland. Wat was de Nederlandse praktijk rondom de advocaat bij het politieverhoor voor Salduz? Daarna wordt bekeken wat deze ontwikkeling nu precies inhoudt en wat het vraagt van ons stelsel. Welke rechtsvragen roept de nieuwe praktijk op? Het vijfde hoofdstuk bespreekt de opvattingen in de literatuur rondom deze doctrine. Zowel huidige discussies naar aan leiding van het EHRM als wat minder recente opvattingen. In het laatste hoofdstuk komen we tot de conclusie wat Salduz ons heeft gebracht en hoe deze ontwikkeling in ons straf(proces)rechtstelsel moet worden gezien. Het geeft een antwoord op de
3
probleemstelling die centraal staat in deze scriptie: Hoe kan de Salduz-jurisprudentie als nieuwe ontwikkeling in ons rechtsstelsel worden geduid en ingepast? Deze scriptie is geschreven ter afsluiting van de Master Publiekrecht: Strafrecht aan de Universiteit van Amsterdam (UvA).
4
Hoofdstuk 1 Juridisch kader De aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor is een omstreden onderwerp. Daarom wil ik beginnen met het schetsen van een juridisch kader waarbinnen het onderwerp te plaatsen is. Het is een discussie binnen het strafrecht en om precies te zijn een discussie binnen het strafprocesrecht. Zowel nationale als internationale belangen zijn er mee gemoeid. Vooral internationale jurisprudentie en justitiële dwalingen hebben ervoor gezorgd dat de advocaat bij het politieverhoor weer op de juridische agenda is komen te staan. Artikel 61 Wetboek van Strafvordering (Sv) behandelt het politieverhoor oftewel het ophouden voor onderzoek/verhoor. Het ophouden voor verhoor is een dwangmiddel dat mag worden ingezet door de opsporingsautoriteiten. Het gaat hierbij om een vrijheidsbenemend dwangmiddel dat inbreuk maakt op de rechten en vrijheden van de verdachte. Artikel 15 Grondwet schrijft voor dat vrijheidsbeneming enkel plaatsvindt in gevallen krachtens de wet bepaald. Artikel 61 Sv is zo’n geval. Op bevel van de officier of de hulpofficier van justitie kan de verdachte worden opgehouden en gehoord. Het gaat om een periode van ten hoogste zes uur, maar de termijn van middernacht tot negen uur ’s morgens wordt niet meegerekend. Indien de officier of de hulpofficier van mening is dat ophouden in het belang van het onderzoek langer nodig is dan de bovengenoemde termijn, volgt inverzekeringstelling (art. 57 Sv). Ophouding voor onderzoek moet plaatsvinden in belang van het onderzoek en het doel hebben de verdachte te verhoren. De mogelijkheid tot ophouden voor verhoor is er bij ieder feit. Het ophouden voor verhoor is met meer waarborgen omgeven dan enkel een termijn, onderzoeksbelang en een bevel van officier of hulpofficier van justitie. Als kanttekening moet worden gemaakt dat onder in belang van het onderzoek ook wordt verstaan het belang om in persoon aan de verdachte mededelingen te kunnen uitreiken over de strafzaak. Indien dit laatste de enkele reden is tot ophouden voor onderzoek dient de mededeling zo spoedig mogelijk te worden uitgereikt en de verdachte dient vervolgens in vrijheid te worden gesteld. Het bevel gegeven door de officier dient een korte omschrijving te geven van het strafbare feit ten aanzien waarvan een verdenking bestaat en de feiten en omstandigheden waarop de verdenking is gegrond. De verdachte dient in het bevel met name of wanneer zijn naam onbekend is zo duidelijk mogelijk te worden aangewezen. Een afschrift van het bevel dient onverwijld aan de verdachte te worden uitgereikt. Bij een verdachte waarvan de identiteit onbekend is en die verdacht wordt van een strafbaar feit waar geen voorlopige hechtenis voor 5
is toegelaten kan de termijn van zes uur worden verlengd met nogmaals zes uur door dezelfde officier. Deze verlening is eenmalig en het bevel moet worden gedagtekend en ondertekend. Een waarborg die niet terug te vinden is in artikel 61 Sv is de aanwezigheid van een raadsman bij het verhoor zoals dat wel in artikel 57 voor de inverzekeringstelling is geregeld. Hieruit kunnen we opmaken dat de aanwezigheid van een raadsman bij het politieverhoor geen recht is waarop de verdachte aanspraak kan maken. Indien een raadsman wordt toegelaten is dat een gunst van de opsporingsautoriteiten aan de verdachte en geen vervulling van recht. Artikel 28 Sv geeft de verdachte de mogelijkheid om zich te laten bijstaan door een raadsman, maar de Hoge Raad heeft bepaald dat dit niet geldt ten aanzien van het politieverhoor.1Artikel 50 Sv bespreekt het verkeer tussen de verdachte en de raadsman. De raadsman kan de verdachte alleen spreken en brieven met hem wisselen op voorwaarde dat het onderzoek niet mag worden opgehouden. Artikel 40 Sv bespreekt de rechtsbijstand door aangewezen advocaten. De officier van justitie of een hulpofficier licht onverwijld de aangewezen advocaat in omtrent de inverzekeringstelling. De advocaat verleent rechtsbijstand gedurende de inverzekeringstelling. Ook uit deze artikelen valt niet af te leiden dat de verdachte recht heeft op een advocaat bij het politieverhoor. Het verhoren bij het politieverhoor moet goed worden onderscheiden van het verhoren van de verdachte als procespartij. Bij het politieverhoor is de verdachte namelijk object van onderzoek en worden hem vragen gesteld met het oog op beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Indien de verdachte wordt gehoord als procespartij is hij in de gelegenheid zijn standpunt tot uiting te brengen ten aanzien van de maatregel waaraan hij mogelijk wordt onderworpen. 2 Andere belangrijke elementen voor het politieverhoor zijn het zwijgrecht en de cautieplicht die in artikel 29 lid 1 en lid 2 Sv staan. Het eerste lid verwoordt het zwijgrecht van de verdachte. De verdachte is niet verplicht tot antwoorden en de verhoorder moet zich onthouden van alles dat de strekking heeft om een verklaring te verkrijgen waarvan niet kan worden gezegd dat deze in vrijheid is afgelegd. Voorafgaande aan het verhoor wordt de verdachte medegedeeld dat hij niet verplicht is tot het beantwoorden van de vragen. Dit is de cautieplicht uit lid 2. Rechtsgronden voor deze bepaling zijn het respect voor de verdachte en de waarheidsvinding. Het kan niet worden verwacht van de verdachte dat hij meewerkt aan
1 2
HR 22 november 1983, NJ 1984, 805 G. J. M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, zesde druk, Kluwer 2008 p. 281
6
zijn eigen veroordeling. Dit is een aspect van de vrijheid van het individu.3 Indien de verdachte verplicht is mee te werken aan het verhoor door vragen te beantwoorden, loopt men het risico dat verklaringen die worden afgelegd onder een dergelijke druk niet stroken met de werkelijkheid. Het zwijgrecht ligt ook besloten in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) als onderdeel van een fair trial. Eveneens is de equality of arms een belangrijk aspect van artikel 6 EVRM en dus van een fair trial. Equality of arms heeft betrekking op de gelijkheid van processuele middelen voor partijen. Aanwezigheid van een advocaat bij het verhoor of een consultatie voorafgaande aan het verhoor draagt bij aan de verbetering van de positie van de verdachte. Lijfelijke aanwezigheid van een advocaat vergroot niet de waarborging van het pressieverbod, maar zorgt voor meer gelijkheid van processuele middelen. Op deze manier heeft de verdachte effectieve rechtsbijstand. Artikel 6 EVRM en het fair trial-beginsel zijn van grote invloed op de Nederlandse strafrechtspleging. Het EVRM kan ieder naar haar inhoud binden en heeft daarom na bekendmaking verbindende kracht aldus, artikel 93 Grondwet. De bepalingen van het EVRM maken dan deel uit van de Nederlandse rechtsorde en hebben rechtstreekse werking. Artikel 94 Grondwet bepaalt dat deze ieder verbindende bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties de toepassing van in het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften opzij kunnen zetten, indien deze niet verenigbaar blijken. Op deze manier hebben de regels van het EVRM directe werking in Nederland en ook de uitspraken van het EHRM. Dit heeft ervoor gezorgd dat de advocaat bij het politieverhoor weer hoog op de agenda is komen te staan. Het EHRM heeft namelijk diverse uitspraken gedaan die voor de Nederlandse strafrechtspraktijk van invloed kunnen zijn. Het gaat om de zaken Salduz, Panovits en Pishchalnikov.4 Het betreft geen uitspraken in conflicten waarbij Nederland voor het Hof diende te verschijnen, maar de invulling die wordt gegeven aan het fair trial-beginsel is wel degelijk van belang voor Nederland. Niet alleen uitspraken van het EHRM brengen de aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor onder de aandacht, maar ook recente justitiële dwalingen. Daarbij valt te denken aan Schiedammer parkmoord en de Puttense moordzaak. In beide zaken werden valse bekentenissen afgelegd tijdens het verhoor. Later werden de valse bekentenissen ingetrokken, maar dat mocht de verdachten niet meer baten. Deze dwalingen brachten het belang van de 3
Idem, p. 283 EHRM 27 november 2008, NJ 2009, 214 (Salduz), EHRM 11 december 2008, NJ 2009, 215 (Panovits) en EHRM 24 september 2009, NJ 2010, 91 (Pishchalnikov).
4
7
aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor ook onder de aandacht van de Tweede Kamer.
8
Hoofdstuk 2 Wat behelst de rechtspraak en de ontwikkelingen rondom de advocaat bij politieverhoor?
Hernieuwde aandacht voor de aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor is ontstaan na een aantal uitspraken van het EHRM. Het gaat om de uitspraken Salduz en Panovits en recent kan daar een nieuw arrest aan worden toegevoegd genaamd Pishchalnikov.5 Ieder van de arresten zal ik kort bespreken met de achtergrond van het arrest en de relevante en belangrijkste overwegingen erbij. In de zaak Salduz gaat het om een 17-jarige verdachte die door de Turkse veiligheidsdienst (antiterrorismeafdeling) in voorarrest is genomen. De jongen wordt verdacht van het deelnemen aan een verboden demonstratie en het ophangen van een spandoek voor de verboden organisatie PKK. Hij wordt een dag later door de politie verhoord zonder dat daarbij een advocaat aanwezig is. Tijdens dit verhoor legt hij een bekentenis af. Salduz is bij het verhoor wel op zijn zwijgrecht gewezen. Enige dagen later, als hij opnieuw wordt verhoord door de officier van justitie en later ook de onderzoeksrechter, trekt hij zijn bekentenis in. Salduz verklaart onder dwang zijn verklaring te hebben afgelegd en mishandeld te zijn door de politie tijdens het verhoor. Hij wordt in hechtenis genomen en krijgt het recht om een advocaat te raadplegen. Salduz wordt uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van tweeënhalf jaar (rekening is gehouden met zijn jeugdige leeftijd), ondanks het feit dat hij volhoudt niet te hebben deelgenomen aan de demonstratie (wel was hij in de buurt) en het spandoek niet te hebben gemaakt. De veroordeling is gebaseerd op de verklaring die hij tijdens het politieverhoor heeft afgelegd en later heeft ingetrokken, verklaringen van medeverdachten, vergelijking van handschrift van Salduz en het spandoek en waarnemingen van de politie. In hoger beroep voert de advocaat aan dat artikel 6 EVRM is geschonden, maar dit maakt geen verschil en het hof bevestigt de eerdere uitspraak. Salduz stapt naar het EHRM stellende dat artikel 6 lid 3 sub c EVRM geschonden is tijdens het politieverhoor. Hij heeft tijdens dit verhoor geen rechtsbijstand gehad, maar de verklaring die hij tijdens dit verhoor heeft afgelegd en later weer heeft ingetrokken is wel als belastend bewijs gebruikt bij zijn veroordeling. De procedure bij het EHRM verloopt in eerste 5
EHRM 27 november 2008, NJ 2009, 214 (Salduz), EHRM 11 december 2008, NJ 2009, 215 (Panovits) en EHRM 24 september 2009, NJ 2010, 91 (Pishchalnikov).
9
instantie niet geheel gunstig voor Salduz. De zaak wordt eerst behandeld door de tweede sectie van het Europese Hof. Deze beslist niet in het voordeel van Salduz. Het hof oordeelt dat het recht op rechtsbijstand dat in artikel 6 lid 3 sub cvEVRM staat niet geschonden is en overweegt daarbij dat Salduz tijdens de terechtzitting is bijgestaan door een advocaat en de mogelijkheid heeft gekregen de beschuldigingen te weerleggen. Zijn veroordeling steunt niet enkel en alleen op de verklaringen afgelegd in afwezigheid van een advocaat. Met het gebruik van een standaardoverweging omtrent dergelijke zaken maakt het EHRM zich ervan af. Deze overweging houdt kort gezegd in dat artikel 6 EVRM inhoudt dat de verdachte mag profiteren van de aanwezigheid van een advocaat in de beginfase van het politieverhoor, maar dat dit niet uitdrukkelijk in het verdrag is vastgelegd en dat dit recht mag worden beperkt voor een ‘good cause’. Of de beperking in strijdt is met ‘fair hearing’ wordt in het licht van de gehele procedure bekeken. Er wordt direct getoetst door het Hof of er een schending van het eerlijk proces heeft plaatsgevonden. Salduz maakt gebruik van de mogelijkheid van het interne appel van artikel 43 EVRM en zodoende buigt de Grote Kamer van het EHRM zich opnieuw over de zaak, omdat de vragen die in deze zaak aan de orde komen belangrijk genoeg zijn om opnieuw te overwegen. De Grote Kamer is van mening dat in landen waarin de eerste fase van het proces (dus het politieverhoor) een beslissende betekenis heeft voor de positie van de verdediging een advocaat aanwezig dient te zijn tijdens deze fase. Natuurlijk is er onder omstandigheden uitzondering op de regel mogelijk. De Grote Kamer oordeelt dat de verdachte zich in een kwetsbare positie bevindt op het moment dat hij wordt vastgehouden door de politie. De bescherming van de verdachte via aanwezigheid van een advocaat is een must in de periode waarin de regels omtrent bewijsvergaring ingewikkelder worden. In deze fase moet de verdachte beschermd worden tegen druk van de politie om met een verklaring te komen en zo mogelijk een belastende verklaring tegen zichzelf. Onderstaande overweging is cruciaal:
§55: Against this background, the Court finds that in order for the right to a fair trial to remain sufficiently “practical and effective”(see paragraph 51 above) Article 6 §1 requires that, as a rule, access to a lawyer should be provided as form the first interrogation of a suspect by the police, unless it is demonstrated in the light of the particular circumstances of each case that there are compelling reasons to restrict this right. Even where compelling reasons may 10
exceptionally justify denial of access to a lawyer, such restriction – whatever its justification – must not unduly prejudice the right of the accused under Article 6 (see, mutatis mutandis, Magee, cited above, §44). The rights of the defence will in principle be irretrievably prejudiced when incriminating statements made during police interrogation without access to a lawyer are used for a conviction.
Uit bovenstaande overweging van de Grote Kamer kan men afleiden dat de verdachte recht heeft op de aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor. Beperkingen van dit recht zijn echter mogelijk, maar ook gerechtvaardigde beperkingen leiden niet automatisch tot een eerlijk proces. In dit concrete geval concludeert de Grote Kamer dat er een schending heeft plaatsgevonden van de rechten van de verdediging. De verdachte kreeg pas een advocaat toegewezen nadat de belangrijkste onderzoekshandelingen al waren verricht. De fouten die in een eerdere fase worden gemaakt kunnen niet verholpen worden door toewijzing van een advocaat in een latere fase. De overige bewijsmiddelen waarop de veroordeling steunt zijn niet sterk te noemen en dit in combinatie met de jeugdige leeftijd van de verdachte levert een schending op van de rechten van de verdediging. De tweede zaak die van belang is voor dit onderwerp is de zaak Panovits. Deze zaak wordt gezien als een bevestiging van de beslissing in de zaak Salduz. In de zaak Panovits tegen Cyprus gaat het eveneens om een 17-jarige jongen. De jongen wordt gevraagd samen met zijn vader op het politiebureau te verschijnen. Er loopt een onderzoek naar gewelddadigheden en beroving met als gevolg een dodelijk slachtoffer. Vader en zoon worden op de hoogte gebracht van het bewijs tegen de jongen, het strafbare feit waarvan de jongen wordt verdacht en het aanhoudingsbevel. De jongen wordt aangehouden voor moord, maar ontkent tegenover de autoriteiten. Later wordt de jongen overgebracht naar een andere ruimte waar hij wordt verhoord door meerdere opsporingsambtenaren die hem aansturen op een bekentenis. De vader blijft achter en wordt op het feit gewezen dat zijn zoon wordt verdacht van een ernstig strafbaar feit en dat het raadzaam is om een advocaat in te schakelen. De vader wordt in de gelegenheid gesteld het verhoor bij te wonen, maar wijst dit af. Panovits en de autoriteiten hebben beide een andere lezing van de gebeurtenissen omtrent het verhoor. De jongen is van mening dat er bij hem op aangedrongen is om een schriftelijke bekentenis af te leggen. Panovits herinnert zich weinig van de avond van de moord, omdat hij teveel gedronken had. De opsporingsambtenaren bieden tijdens het verhoor aan de jongen te helpen 11
bij het opschrijven van zijn bekentenis en wat hij niet meer weet aan te vullen. Extra druk werd uitgeoefend door een dienstwapen op tafel te leggen bij Panovits en de belofte te doen dat hij na het opschrijven van zijn bekentenis naar huis mocht. De autoriteiten beweren de jongen voorafgaande aan het verhoor de cautie te hebben gegeven en hem enkel op de verdenking en het bewijs te hebben gewezen waarna hij spontaan bekende. Op dat moment zouden de opsporingsambtenaren hem hebben onderbroken om hem op zijn rechten te wijzen en vervolgens zou een volledige bekentenis zijn afgelegd. Na de bekentenis wordt de vader op de hoogte gesteld en krijgt hij nogmaals de kans om zich bij zijn zoon te voegen, maar wijst dit wederom af. Tijdens de zitting zet de verdediging de aanval in door de bekentenis van Panovits in twijfel te trekken. Er zou geen raadsman aanwezig zijn geweest voorafgaande aan zijn aanhouding, verhoor en bekentenis. De jongen zou misleid zijn met valse beloftes, grote druk, bedreiging en intimidatie. De jongen zou ook tijdens het verhoor nog te dronken zijn geweest om een dergelijke verklaring af te leggen zoals opgeschreven. De autoriteiten wijzen erop dat de vader wel degelijk aanwezig mocht zijn bij het verhoor, maar dat hij dit zelf van de hand heeft gewezen en ook de tip om een advocaat in te schakelen niet heeft opgevolgd. De plaatselijke rechtbank komt tot de conclusie dat de verklaring van Panovtis in vrijheid is afgelegd en dat er geen regel bestaat dat rechtsbijstand als voorwaarde stelt bij een schriftelijke verklaring. De vader en de jongen hebben ook niet verzocht om bijstand. Dat de jongen nog onder invloed van alcohol zou zijn tijdens het verhoor wordt door de rechtbank weggewuifd, omdat hij tijdens het verhoor wel ontlastende feiten weet te noemen. Panovits wordt veroordeeld tot gelijktijdige tenuitvoerlegging van een straf van zes jaren voor beroving en veertien jaren voor doodslag. De veroordeling steunt op zijn eerste en latere bekentenis, verklaring van een medeverdachte, een medisch rapport en getuigenverklaringen. Het EHRM herhaalt in de uitspraak met betrekking tot de klacht van Panotvits inzake de schending van artikel 6 EVRM het grote belang van de fundamentele waarborgen van het zwijgrecht en het recht om geen belastende verklaringen tegen zichzelf te hoeven afleggen. Het EHRM overweegt als volgt als het gaat om de aanwezigheid van een raadsman in vroeg stadium van het onderzoek:
§66: As regards the applicant's complaints which concern the lack of legal consultation at the pretrial stage of the proceedings, the Court observes that the concept of fairness enshrined in 12
Article 6 requires that the accused be given the benefit of the assistance of a lawyer already at the initial stages of police interrogation. The lack of legal assistance during an applicant's interrogation would constitute a restriction of his defence rights in the absence of compelling reasons that do not prejudice the overall fairness of the proceedings.
Het onthouden van rechtsbijstand aan de verdachte tijdens het politieverhoor brengt een beperking van de rechten van de verdachten mee. Onthouding van rechtsbijstand is enkel mogelijk als daar goede gronden voor zijn die de eerlijkheid van het proces in zijn geheel niet aantasten. Ten aanzien van de minderjarigheid van de verdachte overweegt het Hof het volgende:
§67: The Court notes that the applicant was 17 years old at the material time. In its case-law on Article 6 the Court has held that when criminal charges are brought against a child, it is essential that he be dealt with in a manner which takes full account of his age, level of maturity and intellectual and emotional capacities, and that steps are taken to promote his ability to understand and participate in the proceedings (see T. v. the United Kingdom [GC], no. 24724/94, 16 December 1999, § 84). The right of an accused minor to effective participation in his or her criminal trial requires that he be dealt with with due regard to his vulnerability and capacities from the first stages of his involvement in a criminal investigation and, in particular, during any questioning by the police. The authorities must take steps to reduce as far as possible his feelings of intimidation and inhibition (see, mutatis mutandis, T. v. the United Kingdom, cited above, § 85) and ensure that the accused minor has a broad understanding of the nature of the investigation, of what is at stake for him or her, including the significance of any penalty which may be imposed as well as of his rights of defence and, in particular, of his right to remain silent (mutatis mutandis, S.C. v. the United Kingdom, no. 60958/00, § 29, ECHR 2004-IV). It means that he or she, if necessary with the assistance of, for example, an interpreter, lawyer, social worker or friend, should be able to understand the general thrust of what is said by the arresting officer and during his questioning by the police (ibid).
13
Een minderjarige verdachte moet zijn proces kunnen begrijpen en daaraan kunnen deelnemen. De verdachte moet kunnen begrijpen wat er voor hem op het spel staat, wat de gevolgen van zijn verklaringen zijn, welke straf mogelijk kan worden opgelegd. Hij moet de omvang van zijn situatie kunnen begrijpen. Bijstand aan de minderjarige in welke vorm dan ook maakt dit mogelijk. Het Hof komt tot de conclusie dat Panovits ondanks de cautie niet voldoende op de hoogte was van zijn rechtspositie. Het informeren van de vader, die vervolgens geen verdere maatregelen nam en weg bleef tijdens het verhoor, is niet voldoende om de minderjarige verdachte te beschermen. Het aannemen dat men op deze manier afstand heeft gedaan van het recht op rechtsbijstand is onaanvaardbaar. §68: The Court considers that given the vulnerability of an accused minor and the imbalance of power to which he is subjected by the very nature of criminal proceedings, a waiver by him or on his behalf of an important right under Article 6 can only be accepted where it is expressed in an unequivocal manner after the authorities have taken all reasonable steps to ensure that he or she is fully aware of his rights of defence and can appreciate, as far as possible, the consequence of his conduct.
De derde relevante zaak is Pishchalnikov tegen Rusland. In dit geval gaat het om een meerderjarige verdachte die wordt gearresteerd op verdenking van betrokkenheid bij een overval. De verdachte wordt op zijn rechten gewezen en geeft aan graag rechtsbijstand te willen ontvangen. Het verhoor vangt aan zonder rechtsbijstand en zonder voorafgaande consultatie. Het tweede verhoor vindt ook plaats in afwezigheid van een advocaat ondanks opnieuw een verzoek van de verdachte. Zowel tijdens het eerste als het tweede verhoor legt de verdachte bekentenissen af en in het tweede geval bekent de verdachte nog andere misdrijven. Na deze bekentenissen is de verdachte nog herhaaldelijk verhoord. Bij sommige verhoren is rechtsbijstand aanwezig geweest, maar regelmatig ook niet, al dan niet omdat de verdachte bijstand heeft geweigerd. Op de zitting ontkent de verdachte betrokken te zijn bij de overval en de andere misdrijven die hij eerder heeft bekend. De verdachte claimt enkel en alleen betrokken te zijn geweest bij het vervalsen van paspoorten. De verdachte wordt veroordeeld op basis van de bekentenissen afgelegd tijdens de eerste twee verhoren. Hij krijgt een straf 14
van 22 jaren voor zijn misdrijven en deze wordt uiteindelijk in hoger beroep vastgesteld op 20 jaren. De overige verhoren die in afwezigheid van een advocaat zijn afgenomen worden door de rechters niet gebruikt. Bij deze verhoren zou namelijk een advocaat aanwezig moeten zijn en de weigering/waiver van de verdachte tot de toegang tot rechtsbijstand had niet geaccepteerd mogen worden. Pishchalnikov doet zijn beklag bij het EHRM stelende dat de aanklacht tegen hem te lang heeft geduurd (ruim 4,5 jaar) en dat hem in verschillende fases de toegang tot rechtsbijstand is geweigerd. Hij zou bij de eerste dagen geen rechtsbijstand hebben gekregen, in de latere fases zou de rechtsbijstand niet effectief zijn geweest en in hoger beroep zou geen rechtsbijstand zijn verleend. Ten aanzien van het recht op rechtsbijstand overweegt het Hof het volgende:
§73: It suffices to note that the applicant made his intention to be assisted by counsel sufficiently clear to make it imperative for the investigating authorities to give him the benefit of legal assistance, unless there existed compelling reasons justifying the denial to the applicant of access to a lawyer (see Panovits v. Cyprus, no. 4268/04, § 66, 11 December 2008). It therefore remains to be ascertained whether the domestic authorities allowed the applicant to benefit from the assistance of a lawyer and, if not, whether the restriction on the applicant’s defence rights was justified and whether, if so, that restriction prejudiced the overall fairness of the proceedings (see Salduz, cited above, § 52).
§74: While establishing the subsequent chain of events, the Court reiterates the Government’s assertion that the investigating authorities had, in fact, tried to contact Mr L., but had been unsuccessful in their attempts (see paragraph 56 above). Without accepting the veracity of the Government’s argument which was formulated in a very ambiguous and equivocal manner and was not supported by any evidence (a statement from Mr L., copies of summonses, a record of a telephone call, for example), the Court observes that, in the event that Mr L. was unavailable, the investigating authorities should have offered the applicant the possibility to 15
retain another counsel or appointed a lawyer from the local Bar Association to assist the applicant. This finding is supported by the reading of Articles 47 and 48 of the old CCrP (in force at the material time, see paragraphs 30 and 31 above) and was not disputed by the Government.
§75: In this connection the Court notes that the Government did not argue that the suggestion to find another lawyer had been put to the applicant or that he had been offered assistance by legal aid counsel. In fact, there is no evidence showing that the applicant had even been informed about the investigator’s allegedly unsuccessful attempts to contact Mr L. As it follows from the parties’ submissions, having finished drawing up the arrest record, the investigator proceeded to question the applicant despite the latter’s pending request for legal assistance. As a result, the applicant made a statement, confessing to a robbery. On the following day, 16 December 1998, the investigator continued interrogating the applicant, without furnishing him counsel. The interrogation led to yet another confession, this time to a number of criminal offences, including a murder, kidnapping, hijacking and unlawful possession of weapons. The applicant submitted that, prior to the interrogation, he had repeated his request for legal assistance. The Court observes that the Government did not comment on the applicant’s assertion. They merely noted that the applicant had refused legal assistance during a number of subsequent investigative actions, the earliest one being conducted on 17 December 1998. In addition, the Court notes that in order to be able to assess the merits of the applicant’s complaint concerning the absence of legal assistance, it asked the respondent Government to produce copies of records of all investigative actions performed before 30 December 1998. The Government, without giving any reasons, failed to produce copies of the interrogation records drawn up on 15 and 16 December 1998. In these circumstances, the Court considers that it can draw inferences from the Government’s conduct and finds it established that on 15 and 16 December 1998 the applicant did not have access to a lawyer when he made his statements to the investigating authorities.
Door de autoriteiten was geprobeerd de bijstand te regelen waar de verdachte om vroeg, maar de betreffende advocaat was niet te bereiken. Vervolgens heeft men de verdachte 16
hier niet over ingelicht en hem geen alternatieven aangeboden. Het Hof is van mening dat de autoriteiten dit wel hadden moeten doen en door dit niet te doen zijn recht op rechtsbijstand hebben beperkt.
§78: The Court considers that the right to counsel, being a fundamental right among those which constitute the notion of fair trial and ensuring the effectiveness of the rest of the foreseen guarantees of Article 6 of the Convention, is a prime example of those rights which require the special protection of the knowing and intelligent waiver standard. It is not to be ruled out that, after initially being advised of his rights, an accused may himself validly waive his rights and respond to interrogation. However, the Court strongly indicates that additional safeguards are necessary when the accused asks for counsel because if an accused has no lawyer, he has less chance of being informed of his rights and, as a consequence, there is less chance that they will be respected.
De mogelijkheid bestaat voor een verdachte om afstand te doen van zijn recht op rechtsbijstand. Dit kan de verdachte expliciet doen dan wel stilzwijgend, maar stilzwijgende afstand is slechts mogelijk bij een verdachte waarvan grote deskundigheid mag worden verwacht. Men dient extra voorzichtig te zijn indien de verdachte eerder wel om bijstand had verzocht. Terughoudendheid is vereist omdat indien een verdachte afstand doet van zijn recht op bijstand hij minder goed geïnformeerd kan worden over zijn rechten en de waarborging van zijn rechten gevaar kan lopen. Het EHRM bevestigt dat het ondertekenen van een formulier met daarop de rechten van de verdachte en een verwijzing naar het zwijgrecht niet automatisch betekent dat de verdachte afstand doet van zijn recht op bijstand, zoals eerder is bepaald in de zaak Panovits tegen Cyprus. Een verdachte mag pas worden gehoord indien zijn advocaat aanwezig is als hij om deze heeft verzocht. Het tussendoor spreken kan niet worden gezien als een afstand doen van het recht op rechtsbijstand door de verdachte. In casu is niet voldaan aan de eisen van een voluntary, knowing and intelligent waiver.6
6
Pishchalnikov §77
17
Hoofdstuk 3 De praktijk voorafgaande aan de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Door de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is de Nederlandse wetgever gedwongen om kritisch te kijken naar de eigen regelgeving omtrent de aanwezigheid van een raadsman bij het politieverhoor. In dit hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan de praktijk in Nederland voorafgaande aan de uitspraken van het EHRM. In een volgend hoofdstuk zal worden bekeken wat deze uitspraken teweeg hebben gebracht en wat de gevolgen zijn geweest. Volgens de Nederlandse regelgeving heeft de verdachte geen absoluut recht op bijstand van een raadsman tijdens het politieverhoor. De mogelijkheid van rechtsbijstand bij het verhoren is niet geheel uitgesloten, aldus de artikelen 28 en 57 lid 2 Sv. Het probleem hierbij is dat de Hoge Raad ten aanzien van deze artikelen in 1983 heeft bepaald dat deze niet van toepassing zijn op het politieverhoor.7 De aanwezigheid van een raadsman bij het politieverhoor vindt geen steun in het recht, aldus de Hoge Raad. Ook artikel 40 Sv staat er niet aan in de weg dat het verhoor aanvangt zonder aanwezigheid van de raadsman of dat de verdachte zijn raadsman niet heeft kunnen spreken voorafgaand aan het verhoor. In de praktijk komt dit er op neer dat verdachten direct na aankomst op het politiebureau worden verhoord zonder bijstand van een advocaat. Wanneer een piketadvocaat optreedt heeft de politie vrij spel in de eerste 6 uur (maximaal 15 uur, artikel 61 lid 4 Sv) na aanhouding van de verdachte. Het is namelijk zo dat de piketadvocaat pas ten tonele komt na de inverzekeringstelling. Rechtsbijstand door een piketadvocaat wordt dus slecht verleend aan al in verzekering gestelde verdachten (artikel 40 Sv). De geschetste praktijk vraagt om verandering en deze wens tot verandering wordt versterkt na diverse justitiële dwalingen waarbij de Schiedammer parkmoord en de Puttense moordzaak het meest de aandacht hebben gekregen. In deze zaken zijn de (valse) bekentenissen van verdachten tijdens het politieverhoor van beslissende betekenis geweest in de bewijsconstructie tegen deze verdachten. De bekentenissen waren de basis voor de veroordelingen van personen die later onschuldig bleken te zijn. Verdachten hebben nog getracht hun veroordeling te voorkomen door in een later stadium hun verklaringen te 7
HR 22 november 1983, NJ 1984, 805
18
herroepen, maar dit mocht niet baten. De rechter kon niet overtuigd worden van het feit dat de verklaringen die eerder afgelegd waren tijdens het politieverhoor valse verklaringen waren. Het vooronderzoek met inbegrip van het politieverhoor is van grote betekenis voor het verdere verloop van het onderzoek en het onderzoek ter terechtzitting. Deze twee justitiële dwalingen waren voor Boris Dittrich aanleiding om in 2006 een motie in de Tweede Kamer in te dienen om een advocaat bij een politieverhoor toe te laten.8 De motie werd door een meerderheid van de Tweede Kamer aangenomen. De motie verzocht de regering tot het invoeren van een tijdelijk systeem waarin de raadsman de mogelijkheid krijgt aangeboden om (tijdig) aanwezig te zijn bij het eerste politieverhoor. De minister van Justitie zegt toe uitvoering te geven aan de motie en dat is de opmaat naar het experiment ‘raadsman bij het politieverhoor’. Op 1 juli 2008 start het experiment in de politieregio’s Amsterdam-Amstelland en Rotterdam-Rijnmond. De controleregio’s zijn Haaglanden en Midden-West Brabant. In deze regio’s vindt registratie plaats van verhoren zonder aanwezigheid van een raadsman. Het experiment beperkt zich tot het toelaten van een advocaat bij het politieverhoor bij verdenking van een levensdelict (zoals opgenomen in titel XIX van het Wetboek van Strafrecht, o.a. moord en doodslag). Alle verhoren in het kader van het experiment worden audiovisueel geregistreerd. Doel van het experiment is te achterhalen wat de waarde is van de aanwezigheid van een raadsman bij het politieverhoor in het licht van de maatregelen in het kader van het programma Versterking Opsporing en Vervolging. Dit programma is een uitwerking van de aanbevelingen van de commissie Posthumus naar aanleiding van het evaluatieonderzoek naar de Schiedammer Parkmoord.9 De minister van Justitie heeft de opdracht gegeven aan Openbaar Ministerie, politie en Nederlands Forensisch Instituut om de aanbevelingen om te zetten in een programma. Aan dit programma ligt ten grondslag het bevorderen van de transparantie en de verifieerbaarheid van het verhoor alsmede het verkomen van ongeoorloofde pressie. Het experiment vraagt alle betrokken partijen naar de effecten van de aanwezigheid van een raadsman bij het eerste politieverhoor en de betekenis daarvan in het vooronderzoek. Als betrokken partijen zijn aangewezen OM, politie, verdachte en raadsman. Onderzoek en evaluatie zal plaatsvinden onder de verantwoordelijkheid van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). 8
Kamerstukken II, 2006‐2007 30 300 VII, nr. 142 en Kamerstukken II, 2006‐2007, 30 800 VI, nr.14 (informatie uitvoering motie). 9 http://www.om.nl/algemene_onderdelen/uitgebreid_zoeken/@143544/rapport_versterking/
19
De raadsman heeft tijdens het experiment een observerende rol. Actieve deelname van de raadsman aan het verhoor is niet toegestaan. Dit houdt in dat de raadsman geen advies mag geven tijdens het verhoor, geen antwoord mag geven op de gestelde vragen aan de verdachte en geen overige opmerkingen mag maken. In een situatie van ongeoorloofde druk op de verdachte mag de raadsman ingrijpen. Er mag ook geen sprake zijn van fysiek contact dan wel oogcontact tussen raadsman en zijn cliënt. Kanttekeningen bij het verhoor mag de raadsman na afloop maken. Niet naleving van deze regels heeft tot gevolg dat de raadsman de verhoorruimte dient te verlaten en niet meer wordt toegelaten tot het verdere verhoor. Het verloop van het verhoor kan in zo’n geval verder worden gevolgd vanuit de registratieruimte. Naast het aanwezig zijn tijdens het verhoor is er tevens de mogelijkheid voor de verdachte en zijn raadsman om vooraf te overleggen. Dit overleg mag maximaal 30 minuten duren en vereist dat de raadsman tijdig aanwezig is. Mocht de raadsman niet op tijd zijn om te overleggen met zijn cliënt dan wel plaats te nemen bij het verhoor bij aanvang daarvan, dan wordt daar geen rekening mee gehouden en wordt de raadsman niet meer toegelaten tot het verhoor. Ook dan kan wel vanuit de registratieruimte het verhoor worden gevolgd. De verdachte mag tijdens het verhoor wel verzoeken om overleg, maar dit verzoek hoeft niet gehonoreerd te worden en tegen een afwijzing van dit verzoek is geen beroep mogelijk. De aanloop naar het experiment verloopt niet geheel vlekkeloos. In juni 2008 wordt nog voordat het experiment van start is gegaan een kort geding aanhangig gemaakt.10 Enkele advocaten zijn van mening dat er teveel beperkende voorwaarden aan het experiment verbonden zijn. Men eist buitenwerkingstelling van bepaalde voorwaarden waaronder het experiment plaatsvindt. De vorderingen worden afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van mening is dat deze maatregelen naar zijn voorlopig oordeel een wezenlijke uitbreiding en versterking van de rechtspositie van de verdachte is.11 Vanzelfsprekend heeft er een evaluatie plaatsgevonden van het experiment.12 Gebleken is dat er wel degelijk verschil is tussen het wel of niet aanwezig zijn van een advocaat bij het politieverhoor. Ten aanzien van pressie is er geen verschil in de gevallen van sympathiseren, confronteren en manipuleren, maar ten aanzien van intimideren is wel degelijk een verschil te bemerken tussen aanwezigheid of afwezigheid van de raadsman. Er lijkt
10
Rb Den Haag 30 juni 2008, LJN BD5726. Rb Den Haag 30 juni 2008, LJN BD5726, onder 3.2. 12 L. Stevens en W.J. Verhoeven, Raadsman bij politieverhoor, BJU, Den Haag, 2010. 11
20
minder sprake te zijn van intimidatie als de raadsman aanwezig is.13 Het aantal pauzes neemt ook toe indien de raadsman aanwezig is bij het verhoren van de verdachte. Geheel spontaan ontstaat deze toename niet, maar is het gevolg van een verzoek om pauze, gedaan door de raadsman. In toenemende mate wordt ook een beroep op het zwijgrecht gedaan door de verdachte.14 Enerzijds wordt geconcludeerd dat de consultatie vooraf en/of de aanwezigheid bij het verhoor de waarheidsvinding kan bevorderen en het risico op een gerechtelijke dwaling verminderen. Anderzijds kan de waarheidsvinding ook worden belemmerd nu vaker een beroep op het zwijgrecht wordt gedaan. Valse bekentenissen zijn uitzonderingsgevallen waarin het gaat om kwetsbare verdachten die op een of andere manier gevoelig zijn voor een suggestieve wijze van verhoren. Voor een kwetsbare verdachte heeft een aanwezigheidsrecht dus wel degelijk zin.15 Ook kan worden geconcludeerd dat het consultatierecht en de aanwezigheid niet los van elkaar kunnen worden gezien. Nu consultatie tot gevolg heeft dat er vaker een beroep op het zwijgrecht wordt gedaan, het zwijgrecht intimidatie in de hand werkt en aanwezigheid van de raadsman ervoor zorgt dat intimidatie vermindert, lijkt het alsof de aanwezigheid van een raadsman zorgt voor een vicieuze cirkel.16 Het belang en de voordelen van het consulteren van een raadsman voorafgaande aan het politieverhoor dan wel tijdens het politieverhoor is niet langer de enige overweging tot het aanpassen van ons straf(proces)rechtsstelsel, nu het door Salduz tot een recht verheven is.
13
L. Stevens en W.J. Verhoeven, Raadsman bij politieverhoor, BJU, Den Haag, 2010, p.148 L. Stevens en W.J. Verhoeven, Raadsman bij politieverhoor, BJU, Den Haag, 2010, p.149 15 L. Stevens en W.J. Verhoeven, Raadsman bij politieverhoor, BJU, Den Haag, 2010, p.150 16 L. Stevens en W.J. Verhoeven, Raadsman bij politieverhoor, BJU, Den Haag, 2010, p.151 14
21
Hoofdstuk 4 Reikwijdte van de ontwikkeling en wat vraagt de ontwikkeling van ons rechtsstelsel
Salduz heeft de nodige opschudding veroorzaakt in ons strafrechtsstelsel. Nu twee jaar na dato staan nog veel vragen open en loopt de beantwoording van deze vragen door onze rechters uiteen. Rechters komen tot uiteenlopende conclusies over de reikwijdte van de ontwikkeling en ook de Aanwijzing rechtsbijstand bij politieverhoor kan niet zorgen voor een heldere lijn.17 Rechtsvragen die opdoemen zijn vragen naar situaties waarin Salduz mogelijk een rol kan spelen en de rol van de raadsman bij het politieverhoor voor 30 juni 2009.18 Een van de situaties waarin verwarring is ontstaan over het consulteren van een raadsman is een doorzoeking. De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft in een dergelijk geval geoordeeld dat een raadsman mag worden geconsulteerd alvorens men toestemming geeft (tijdens het verhoor) voor de doorzoeking.19 Dit geval deed zich voor in de periode dat enkel het EHRM zich uit had gelaten over de raadsman bij het politieverhoor en de Hoge Raad nog geen arrest had gewezen. Bewijsuitsluiting werd door de rechtbank als een te zware maatregel ervaren en korting op de straf werd als toepasselijke sanctie gezien. Nog geen maand later komt de rechtbank Amsterdam tot een geheel andere conclusie.20 De rechtbank Amsterdam concludeert dat het al dan niet toestemming geven voor het gebruikmaken van bijzondere opsporingsbevoegdheden niet onder het verhoor valt. De ‘toestemmingsvraag’ ziet immers uitsluitend op het al dan niet verkrijgen van toestemming een specifieke opsporingsbevoegdheid toe te passen; een bevoegdheid, die in de wet is genoemd en is omringd met waarborgen voor een rechtmatige toepassing. Niet alleen op het gebied van doorzoeking doemen deze vragen op, maar ook de ademanalyse is onderwerp van discussie. Het is te verwachten dat deze onzekerheid zich bij steeds meer opsporingsbevoegdheden zal voordoen. Verwarring ontstaat ook indien de verdachte niet is aangehouden, maar wel wordt verhoord. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is van mening dat de Salduz-norm enkel geldt ten aanzien van verdachten die zijn aangehouden. Verdachten die zich vrijwillig presenteren voor een verhoor vallen niet onder deze norm. De verdachte is namelijk niet onvrijwillig van 17
Stcrt. 2010, 4003. HR 30 juni 2009, NJ 2009, 349. Een van de standaardarresten gewezen door de Hoge Raad inzake de Salduz‐ problematiek. 19 Rb ’s‐Hertogenbosch 5 februari 2010, LJN BL2130. 20 Rb Amsterdam 4 maart 2010, LJN BM0499. 18
22
zijn vrijheid berooft, zoals dit wel het geval is bij een aangehouden verdachte. Vooraf heeft de verdachte die zich vrijwillig presenteert de gelegenheid gehad om een raadsman te raadplegen. De aanspraak op rechtsbijstand wordt door deze manier van handelen niet geschonden.21 Dit kan echter wel het geval zijn indien het om een minderjarige verdachte gaat, aldus de rechtbank Maastricht.22 Naast bovengenoemde situaties die rechtsvragen oproepen noemt Hermans ook het probleem van de getuige die ter zitting meineed pleegt. Dient de verdachte van meineed voordat de meineedprocedure wordt gestart de gelegenheid te krijgen om een raadsman te consulteren?23 Of wat te denken van een gedetineerde die verdacht wordt van een feit anders dan uit hoofde waarvan hij reeds gedetineerd is. Is het consulteren van een raadsman voorafgaande aan het verhoor dan ook een recht? Het gerechtshof ’s-Gravenhage ziet niet in waarom het consultatierecht anders zou zijn enkel omdat de vrijheidsbeneming in casu niet voortvloeide uit de aanhouding ter zake van het te laste gelegde feit, maar het de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis betrof.24 Een diversiteit aan antwoorden treft men ook aan bij de rechtsvraag of Salduz ook van toepassing is op politieverhoren die plaatsvonden voor de arresten van de Hoge Raad van 30 juni 2009. De rechtbank Dordrecht verwerpt een dergelijk Salduz-verweer.25 De verdachte was voorafgaande aan het verhoor niet gewezen op de mogelijkheid om een raadsman te raadplegen. De advocaat eist dat de verklaringen van de verdachte tijdens het politieverhoor om die reden worden uitgesloten van het bewijs. De rechtbank oordeelt dat de kern van het op 30 juni 2009 gewezen arrest van de Hoge Raad ligt in het feit dat de aangehouden verdachte voorafgaand aan diens eerste verhoor door de politie dient te worden gewezen op zijn recht een advocaat te raadplegen en in beginsel moet hem de gelegenheid geboden worden dat recht te verwezenlijken, nog voordat dat verhoor wordt gehouden.26 Het betreft een instructienorm voor politie en justitie. In geval van zaken waarin het politieverhoor plaatsvond voor 30 juni 2009 ligt dit anders. Politie en justitie konden geen rekening houden met de eisen die de Hoge Raad later zou formuleren voor de consultatie van een raadsman voorafgaande aan het politieverhoor. Bewijsuitsluiting zou enkel plaats moeten vinden indien de uitspraken van het Europese Hof daartoe dwingen. In het oog moet worden gehouden dat de verdachte zijn 21
Hof ’s‐Hertogenbosch 26 juli 2010, LJN BN2751. Rb Maastricht 15 juli 2010, LJN BN2406. 23 K. Hermans, Enkele misvattingen aangaande het recht op toegang tot een raadsman, Trema 2010 nr.8. 24 Hof ’s‐Gravenhage 13 maart 2010, LJN BM3023. 25 Rb Dordrecht 12 november 2010, LJN BK3771. 26 Hoge Raad 30 juni 2009, LJN BH3079. 22
23
verklaring in vrijheid heeft afgelegd, want zolang dit het geval is, is bewijsuitsluiting een te zware maatregel.27 De rechtbank Assen deelt de mening van de rechtbank Dordrecht niet. Deze rechtbank is van oordeel dat alle zaken dienen te worden getoetst aan het Salduzcriterium, ook verhoren voorafgaand aan het Salduz-arrest van het EHRM.28 Het gerechtshof Amsterdam geeft aan dat verhoren zonder voorafgaande consultatie voor 30 juni 2009 strikt genomen geen vormverzuim opleveren in de zin van artikel 359a Sv. Wel toetst het hof of de verklaring in vrijheid is afgelegd en er zodoende geen schending van de vorm voorschriften plaatsvindt.29 Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch sluit alle verhoren van een verdachte (op 26 maart 2008) uit van het bewijs, omdat de verdachte niet in de gelegenheid is gesteld om zijn advocaat te raadplegen voorafgaande aan het eerste verhoor. Op enig moment tijdens het verhoor werd aan de verdachte medegedeeld dat zijn advocaat gearriveerd was en dit was het eerste moment waarop gelegenheid bestond om een advocaat te raadplegen.30 Op dit punt lopen de meningen van rechtbanken en hoven eveneens erg uiteen. Hermans geeft aan dat vanaf de datum dat Salduz werd gewezen door het EHRM, er getoetst dient te worden aan de interpretatie van artikel 6 EVRM zoals uiteengezet in het arrest.31 Ook verhoren afgenomen voor 30 juni 2009, het eerste standaardarrest inzake Salduz van de Hoge Raad, kunnen dus onder deze interpretatie vallen. Er is geen bijzondere temporele werking aan het arrest verbonden. Indien het EHRM bijzondere temporele werking aan een arrest toekent, vermeldt hij dit uitdrukkelijk.32 De vraag die rest is of herziening mogelijk is op grond van Salduz. Wat betreft herziening biedt artikel 457 lid 1 onder 3 Sv uitkomst. Herziening kan worden gevraagd van een einduitspraak inhoudende een veroordeling, mits de veroordeelde zelf heeft geklaagd bij het EHRM of een medeveroordeelde dit heeft gedaan voor hetzelfde feit en op grond van dezelfde bewijsmiddelen is veroordeeld. De klachten moeten echter wel gegrond zijn verklaard om in aanmerking te komen voor een mogelijke herziening. Welke consequenties dienen te worden verbonden aan een schending van de Salduznorm? We hebben al uitsluiting van alle verhoren voorbij zien komen en ook redeneringen die aangeven dat een constatering van het verzuim voldoende is nu de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen niet in gevaar komt, omdat de verdachte zijn verklaringen in vrijheid 27
Rb Dordrecht 12 november 2009, LJN BK3771. Rb Assen 30 oktober 2009, LJN BK2835. 29 Hof Amsterdam 29 september 2009, LJN BK0348. 30 Hof ’s‐Hertogenbosch 30 september 2009, LJN BJ9428. 31 K. Hermans, Enkele misvattingen aangaande het recht op toegang tot een raadsman, Trema 2010 nr.8, p.341. 32 EHRM 13 juni 1979, nr.6833/74 (Marckx tegen België). 28
24
heeft afgelegd. Het gerechtshof Arnhem volgt deze laatste redenatie.33 Het hof oordeelt dat nu de verdachte is gewezen op het zwijgrecht en er geen aanwijzingen zijn voor het onbetrouwbaar zijn van de verklaringen van de verdachte nu hij niet zijn raadsman heeft kunnen consulteren, dat constateren van het verzuim voldoende is. Deze uitspraak lijkt echter in strijd met conclusie die het EHRM trekt bij een schending van de rechten van de verdediging. Het EHRM oordeelt dat de rechten van de verdediging onherstelbaar beschadigd kunnen zijn nu de verklaring is afgelegd zonder voorafgaande consultatie van een raadsman. Andere factoren spelen in beginsel geen rol en de verklaringen dienen dus van bewijs te worden uitgesloten.34 Indien rechten van de verdachte onherstelbaar beschadigd zijn, dient overeenkomst artikel 359a Sv de verklaring uitgesloten te worden van bewijs. In de toekomst zal het antwoord op deze vragen duidelijker moeten worden doordat de Hoge Raad zich eensluidend uitlaat over de rechtsvragen met betrekking tot ons nationale rechtsstelsel en het EHRM zich mogelijk nog specifieker uitlaat over het recht op een advocaat bij het politieverhoor. Tot die tijd zal het antwoord op de rechtsvragen omtrent de Salduz-kwestie uiteen kunnen lopen, evenals de antwoorden op deze rechtsvragen. De regering heeft zich ook uitgelaten over de aanwezigheid van een raadsman bij het politieverhoor. Het recht op rechtsbijstand geldt ook tijdens het vooronderzoek en als uitgangspunt geldt dat de verdachte in ieder geval in de voor de bewijsvoering belangrijke fasen van het strafproces rechtsbijstand moet kunnen krijgen. De verdachte kan verzoeken om met zijn raadsman in contact te komen in de eerste fase van het politieverhoor. Dit is van belang indien de verdachte belangrijke beslissingen dient te nemen die bepalend zijn voor zijn verdere vervolging en berechting.35 Om tegemoet te komen aan de eisen die door het EHRM gesteld worden in de in hoofdstuk 2 besproken jurisprudentie en door de Hoge Raad in zijn standaardarresten van 30 juni 2009, aan het politieverhoor en de aanwezigheid van een advocaat is, op 1 april 2010 de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor in werking getreden en tegelijkertijd trad een Beleidsregel van de Raad voor Rechtsbijstand in werking. De Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) heeft diverse malen voor het in werking treden van de Aanwijzing van zich laten horen. De NOvA pleit voor een ruime uitleg van de jurisprudentie, meer rechten voor advocaat en raadsman. Voor een ruime uitleg is geen draagvlak aanwezig bij het 33
Hof Arnhem 8 oktober 2010, LJN BK4147. Hoge Raad 30 juni 2009, LJN BH3079, NJ 2009, 349 35 Standpunt van de minister van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, 15 april 2009. Brief van de minister van Justitie, vergaderjaar 2008‐2009, 31700 VI 117. 34
25
Ministerie van Justitie en het Openbaar Ministerie. De Aanwijzing is dus in zijn huidige vorm in werking getreden. De Aanwijzing maakt onderscheid tussen twee vormen van bijstand, te weten consultatiebijstand en verhoorbijstand. Consultatiebijstand is er zowel voor de meerderjarige als de minderjarige en houdt in dat de verdachte het recht heeft om een raadsman te raadplegen voorafgaande aan het eerste (inhoudelijke) politieverhoor. De tweede variant, verhoorbijstand, geldt ten aanzien van minderjarigen. Deze laatste variant is een uitvloeisel van de standaardarresten van de Hoge Raad. Deze hebben ook tijdens het verhoor recht op bijstand. Deze bijstand mag worden gegeven door een raadsman, maar ook een andere vertrouwenspersoon is in deze gevallen toegestaan. Elke aangehouden verdachte die wordt overgebracht naar het politiebureau, wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om een advocaat te raadplegen alvorens het inhoudelijke verhoor aanvangt. De komst van de raadsman wordt maximaal twee uur afgewacht. De piketregeling is daarom aangepast. Die regeling voorziet erin dat de verdacht binnen twee uur na het uitgaan van de piketmelding rechtsbijstand krijgt van een advocaat. Meer over de praktijk wordt in het volgende hoofdstuk behandeld.
26
Hoofdstuk 5 Welke opvattingen treffen we aan in de literatuur over de advocaat bij het politieverhoor en hoe werkt het in de praktijk
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de praktijk en de discussies die plaatsvinden rondom Salduz en de opvattingen over de raadsman bij het politieverhoor in het licht van due process en crime control. Een van de eerste discussies die plaatsvond binnen de literatuur was die over de inhoud van de begrippen access to a lawyer en assistance of a lawyer.36 Deze discussie lijkt ondervangen te zijn door de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor die bepaalt dat voorafgaande aan het verhoor consultatie met een raadsman door meerderjarige en minderjarige verdachten mogelijk moet zijn en bijstand tijdens het verhoor enkel voor minderjarige verdachten noodzakelijk is. Een inhoudelijke ‘discussie’ zagen we al in het vorige hoofdstuk als het gaat om het beantwoorden van rechtsvragen die opdoemen in het kader van Salduz. De raadsman bij het politieverhoor is echter al langer een punt van discussie. Niet zo zeer inhoudelijk, maar in het algemeen bestaat er al jaren een discussie over het toelaten van een raadsman.37 Tot aan de Tweede Wereldoorlog was het standpunt duidelijk. Een raadsman had geen toegang tot het politieverhoor. Inquisitoriale pressie is niet toegestaan, zowel nu als toentertijd. Het zwaartepunt van het strafrechtelijk onderzoek verplaatste zich steeds meer van de terechtzitting naar de opsporingsfase. Dit heeft tot gevolg dat verklaringen verzameld tijdens de opsporingsfase aan betekenis winnen. De discussie over de raadsman bij het politieverhoor vindt in Nederland vooral plaats tussen voorstanders van het crime-controlmodel en voorstanders van het due-processmodel. Deze modellen zijn ideaaltypische modellen. Het crime-controlmodel gaat er vanuit dat het zwaartepunt van het strafproces ligt bij misdaadbestrijding. Het model is gericht op effectiviteit en is te vergelijken met een lopende band in een fabriek. Men komt binnen in de fabriek als verdachte en verlaat deze als veroordeelde. Het vooronderzoek speelt een grote rol, in deze fase moeten zoveel mogelijk verdachten worden bewogen tot het afleggen van een bekentenis. Tegenover het crimecontrolmodel staat het due-processmodel dat zich richt op bescherming van de verdachte 36
P.P.J. van der Meij, Het EHRM en het recht op toegang tot een raadsman vanaf het eerste politieverhoor, Over hooggespannen verwachtingen omtrent het aanwezigheidsrecht van de raadsman in het strafrechtelijk vooronderzoek’, Strafblad 2009, p. 74‐87. 37 C.J.C.F. Fijnaut, De toelating van raadslieden tot het politiële verdachtenverhoor, Antwerpen: Kluwer rechtswetenschappen en Arnhem: Gouda Quint 1987, p. 21
27
tegen onrechtvaardige bestraffing. Als het crime-controlmodel te vergelijken is met een fabriek is het due-processmodel te vergelijken met een hindernisbaan. De macht van de overheid wordt aan banden gelegd door juridische voorwaarden. Het onderzoek ter terechtzitting is van groot belang, omdat de verdachte daar zijn verhaal tegenover dat van de overheid kan zetten.38 Tot aan juli 1974 speelt vooral het crime-controlmodel een hoofdrol in Nederland als het gaat om de raadsman bij het politieverhoor. Het toelaten van een raadsman zou namelijk zorgen voor verstoring van het proces tijdens het verhoor. De politie zou namelijk geen bekentenis hoeven te forceren, omdat in de meeste gevallen de verdachte uiteindelijk een bekentenis aflegt. De verdachte zou namelijk na een bepaalde tijd zijn remmingen overwinnen en de waarheid spreken, zoals ieder redelijk mens doet wanneer hij redelijk tegemoet wordt getreden. Een raadsman verstoort dit proces alleen maar.39 Een stap in de richting van het due-processmodel wordt in juli 1974 gedaan door minister van Justitie Van Agt. Naar zijn oordeel moet een raadsman worden toegelaten tot het politieverhoor indien dit het onderzoeksbelang niet in de weg staat. Naar aanleiding van deze uiting van de minister van Justitie volgt een tegengesteld advies van de Recherche Advies Commissie (RAC). Het belang van de verdachte is volgens het advies ondergeschikt aan het belang van de maatschappij en aanwezigheid van een raadsman zal alleen maar de rust verstoren tijdens het verhoor. De verhoudingen tijdens het verhoor kunnen verstoord raken. De verdachte kan zich te machtig gaan voelen ten opzichte van de verhoorder en de eerdergenoemde remmingen blijven (langer) in stand. Daarnaast kan de verhoorder zich geremd voelen door de aanwezigheid van een raadsman. Het advies benadrukt tevens dat de Nederlandse opsporingsambtenaren geen blijk geven van misbruik van hun bevoegdheden en dus een raadsman ter controle niet nodig is. Volgens de Commissie zijn de belangen van de verdachte reeds goed behartigd en daaraan dient niet meer voorrang te worden gegeven boven het algemene belang van de criminaliteitsbestrijding.40 Aldus doet de Commissie weer een stapje richting het crime-controlmodel. In 1975 wordt de Commissie Duk (Commissie Partiele Herziening Strafvordering) in het leven geroep door de minister van Justitie. De Commissie dient onder andere te adviseren over aanwezigheid van een raadsman bij het politieverhoor. Aanwezigheid zou de processuele waarborgen voor de verdachte ten goede komen. De Commissie neemt ook de argumenten van de RAC in overweging, maar adviseert uiteindelijk om te kiezen voor een model in de 38
H.L. Packer, The limits of the criminal sanction, Stanford 1968, p. 149‐173. Idem p. 448. 40 Idem p. 24. 39
28
richting van due process. Het advies werd echter niet door de minister van Justitie opgevolgd. De Tweede Kamer was echter van mening dat aan het gegeven advies gehoor moest worden gegeven. De Tweede Kamer neemt een motie aan en daarom wordt in 1983 door de minister van Justitie opdracht gegeven aan het Wetenschappelijk Onderzoek- en DocumentatieCentrum (WODC) om onderzoek te verrichten naar de consequenties van aanwezigheid van een raadsman bij het politieverhoor. Het WODC komt tot de conclusie dat er onvoldoende sterke argumenten zijn om de toegang tot het verhoor aan de raadsman en verdachte te ontzeggen.41 De minister blijft onderstrepen dat de advocaat de waarheidsvinding zou verstoren door zijn aanwezigheid. Nederland is ondanks de conclusies van deze commissies nog altijd in een crime-controlmodel blijven hangen. Tot het EHRM met Salduz dwong tot heroverweging van ons model. Nu meer over de huidige opvattingen en discussiepunten. Heeft Nederland zich onnodig heeft laten overvallen door Salduz? De Hoge Raad heeft de afgelopen jaren geen oog gehad voor eerdere uitspraken van het EHRM die in de richting wijzen van de ophanden zijnde verplichting tot aanwezigheid van een raadsman bij het politieverhoor. Andere Europese landen hebben eerder de kans gegrepen om hun wetgeving aan te passen naar aanleiding van uitspraken zoals de zaak Murray.42 In deze zaak wordt de toegang tot een raadsman in eerste instantie geweigerd in het kader van onderzoeksbelangen. John Murray wordt verdacht van terroristische activiteiten te weten lidmaatschap van de IRA en onrechtmatige vrijheidsbeneming van een IRA-verklikker. Bij zijn arrestatie wordt de cautie gegeven. De cautie geeft echter aan dat zwijgen ook ondersteunend kan zijn voor het belastende bewijs, gepresenteerd aan de rechter.43 Dit levert voor de verdachte een tweestrijd op: verklaren kan nadelig zijn, maar zwijgen eveneens. De eerste verhoren vonden plaats zonder consultatie van een advocaat. Pas later heeft Murray toegang tot zijn advocaat gekregen. Murray bleef zich tijdens alle verhoren op zijn zwijgrecht beroepen. Murray wordt veroordeeld op grond van het vele bewijs dat er tegen hem is en het feit dat hij heeft gezwegen toen hij ermee geconfronteerd werd. Murray klaagt bij het EHRM over het feit dat zijn recht om zichzelf niet te hoeven belasten is geschonden, artikel 6 lid 1 EVRM. Het beroep op het zwijgrecht wordt namelijk op deze manier min of meer gesanctioneerd. Zijn tweede klacht betreft de toegang tot de raadsman. Artikel 6 lid 3sub c EVRM zou geschonden zijn, omdat Murray in een essentiële 41
C. Fijnaut, De toelating van raadslieden tot het politiële verdachtenverhoor, Antwerpen/ Arnhem: Kluwer/Gouda Quint 1987. 42 EHRM 8 februari 1996, 18731/91 (John Murray v. the UK). 43 Artikel 3 Criminal Evidence Order 1988 (Noord‐Ierland).
29
fase van het strafrechtelijk onderzoek niet zijn advocaat kon raadplegen om zijn procespositie te bepalen ofwel te kunnen overleggen of zwijgen wel of niet raadzaam was. De eerste klacht wordt niet gegrond verklaard.44 De tweede klacht, die belangrijk is voor de raadsman bij de problematiek van de raadsman bij het politieverhoor, wordt wel gegrond verklaard. Het EHRM overweegt het volgende: “National Laws may attach consequences to the attitude of an accused at the initial stages of police interrogation which are decisive for the prospects of the defence in any subsequent criminal proceedings. In such circumstances Article 6 will normally require that the accused be allowed to benefit from the assistance of a lawyer already at the initial stages of police interrogation. However, this right, which is not explicitly set out in the Convention, may be subject to restrictions for good cause. The question, in each case, is whether the restriction, in the light of the entirety of the proceedings, has deprived the accused of fair hearing.” De zaak Murray heeft tot gevolg dat ook in Nederland de verdachte recht heeft op rechtsbijstand bij aanvang van de politieverhoren. De feitelijke situatie van Murray komt namelijk grotendeels overeen met de Nederlandse strafrechtspleging. De proceshouding van de verdachte is in Nederland namelijk van groot belang in de fase van aanhouding en inverzekeringstelling. De zaak Murray was een sterke aanwijzing voor de Nederlandse rechtspraktijk dat de raadsman bij het politieverhoor een belangrijke rol zou gaan spelen, maar toch heeft Nederland zich laten overvallen in 2008 door Salduz. De zaak Murray was niet de enige uitspraak die voorbij is gegaan aan Nederland. Te denken valt aan Brennan v. the UK en Averill v. the UK.45 In de zaak Brennan komt het EHRM tot de conclusie dat het beperken van de toegang tot het verhoor kan worden gerechtvaardigd als bepaalde ‘safeguards’ in het oog worden gehouden. Uit de zaak Averill kan de conclusie worden getrokken dat de verdachte minstens voorafgaande aan het verhoor zijn advocaat moeten kunnen consulteren als er belangrijke beslissingen dienen te worden genomen die van invloed kunnen zijn op de rest van het verloop van de vervolging en berechting. De waarheidsvinding is een steeds terugkerend onderwerp bij de discussie omtrent het toelaten van de raadsman bij het politieverhoor. Het WODC rapport Raadsman bij het politieverhoor (zie hiervoor hoofdstuk 3) komt tot de conclusie dat de aanwezigheid niet direct bijdraagt aan de waarheidsvinding, maar een afbreuk is ook niet te bespeuren nu de 44 45
EHRM 8 februari 1996, 18731/91. Overweging 45‐47. EHRM 16 oktober 2001, 39846/98 en EHRM 6 juni 2000, 36408/97.
30
advocaat een inactieve rol speelt tijdens het verhoor.46 Een advocaat mag enkel actief optreden indien het pressieverbod wordt overtreden. De kwaliteit van het proces-verbaal verbetert wel nu de advocaat kan controleren of het verbaal het verhoor accuraat omschrijft. Een volgende te noemen discussie is de invloed van Salduz op de Halt-afdoening. Voor 1 januari 2010 werden jongeren voor kleine vergrijpen direct door gestuurd naar Halt. De jongeren krijgen daar een taakstraf en indien deze naar behoren wordt uitgevoerd, blijft de jongere vrij van aantekening in de justitiële documentatie. Voorwaarden zijn echter wel aan dit traject verbonden. De jongere dient te bekennen, alle afspraken na te komen, er mag geen sprake zijn van achterliggende problemen die een rol spelen en de ouders dienen in te stemmen met het Halt-traject. Salduz heeft tot gevolg gehad dat het aantal jongeren dat een Halt-traject misloopt, is toegenomen. De jongeren worden nu bijgestaan door een advocaat en het aantal ontkenningen en beroepen op het zwijgrecht neemt toe. Zodoende komen deze jongeren niet in aanmerking voor het Halt-traject en zullen hun vergrijpen terug te vinden zijn in de justitiële documentatie. Jongeren loop nu het risico dat zij de nacht op het politiebureau moeten doorbrengen in afwachting van de komst van hun advocaat en de administratieve druk neemt toe op het politiebureau.47 Dit laatste heeft tot gevolg dat men vaker jongeren laat lopen voor Halt-vergrijpen. Toch worden er ook voordelen gezien aan de tussenkomst van een advocaat bij Halt-vergrijpen. Jongeren kunnen beter begeleid worden in het ontkennen, bekennen en eventueel zwijgen. De gevolgen van deze acties zijn voor de jongeren nog slecht te overzien en bij consultatie kunnen zij op de gevolgen worden gewezen. Jongeren worden zo beschermd tegen het maar accepteren van ieder voorstel om de gang naar de kinderrechter te voorkomen. Om tegemoet te komen aan de eisen van Salduz zijn er de Salduz-piketmeldingen. Advocaten ontvangen een sms voor een Salduz-melding op hun mobiele telefoon. Het is de bedoeling dat zij binnen 45 minuten (voorheen 30 minuten) reageren door in te loggen op de site van de piketcentrale. Doet de advocaat dit niet dan gaat de melding door naar een volgende advocaat. Als de melding door de advocaat is aangenomen dient deze de verdachte binnen twee uur te bezoeken. Als later de verdachte in verzekering wordt gesteld, gaat er weer een melding uit naar de advocaat. Deze gang van zaken levert in de praktijk problemen op. De termijn van reageren is inmiddels al opgerekt naar 45 minuten in plaats van 30 minuten, nu deze te krap bleek voor de advocaat om te kunnen reageren en het is vaak onduidelijk hoe laat de piketcentrale de melding heeft doen uitgaan. De twee-uurstermijn om te verschijnen blijkt 46 47
T. Scheltema, Rammelen met koffiekopjes is zinloos, Advocatenblad 15, 12 november 2010, p. 566‐567. T. Scheltema, Salduz‐consult belemmert Halt‐afdoening, Advocatenblad 13, 1 oktober 2010, p. 455.
31
ook regelmatig te krap te zijn. Dit gaat om situaties waarin de afstanden niet haalbaar zijn, de advocaat meerdere meldingen heeft of dat de advocaat voor een dichte deur staat of op de verdachte moet wachten. De advocaten dienen scherp in het oog te houden dat hun gegevens worden geregistreerd door de politie, omdat de meldingen betreffende de inverzekeringstelling anders weer bij een andere advocaat terecht komen.48 Bij de aanvang van dit hoofdstuk wees ik op de discussie betreffende de begrippen access to a lawyer en assistance of a lawyer, hoofdrolspelers in deze discussie zijn Borgers, Spronken en van der Meij. Borgers is van mening dat de termen geen duidelijk afgebakende betekenis hebben.49 Er wordt niet duidelijk uitgelegd wat we onder de begrippen moeten verstaan. Er valt, aldus Borgers, niet uit Salduz te concluderen dat er een recht bestaat op aanwezigheid van een raadsman tijdens het verhoor. Borgers is ook van mening dat het EHRM onduidelijkheid laat bestaan over het moment waarop men recht heeft op deze access to a lawyer en assistance of a lawyer. Borgers wijst erop dat Salduz goede argumenten geeft voor de aanwezigheid van een raadsman bij het politieverhoor, maar dat dit niet betekent dat de verdachte hierop direct aanspraak kan maken. Spronken daarentegen is een stuk positiever over de toelating van een raadsman tot het politieverhoor. Spronken is van mening dat een advocaat moet worden toegelaten tot het politieverhoor. Het EHRM zou de termen access en assistance door elkaar gebruiken en deze zouden daarom dezelfde waarden hebben.50 Van der Meij en Spronken zijn van mening dat de concurring opinions van de rechters Bratza, Casadevall, Türmen en Zagrebelsky verwijzen naar een brede invulling van het begrip access.51 Spronken ziet in de brede invulling vooral het toelaten van de advocaat tot het verhoor, waar Van der Meij meer ziet op het vrije verkeer tussen raadsman en verdachte. Ten aanzien van de gevolgen met betrekking tot de bewijsuitsluiting als de verdachte nog geen gelegenheid heeft gehad om zijn advocaat te raadplegen, is Van der Meij evenals Borgers van mening dat bewijsuitsluiting in het licht van het gehele dossier dient te worden bekeken en in het licht van de overige bewijsmiddelen.52 Spronken leest in de uitspraak van het EHRM dat wanneer belastende verklaringen zijn afgelegd in afwezigheid van een 48
T. Scheltema, Moeizame start Salduz in praktijk, Advocatenblad 6, 7 mei 2010, p. 164 en J. Leliveld, Dagje Salduz‐piket, Advocatenblad 6, 7 mei 2010 , p.164. 49 M.J. Borgers, Een nieuwe dageraad voor de raadsman bij het politieverhoor?, NJB 2009, p. 88‐93 50 T. Spronken, Ja, de zon komt op voor de raadsman bij het politieverhoor!, NJB 2009, p. 94‐100 51 P.P.J. van der Meij, Het EHRM en het recht op toegang tot een raadsman vanaf het eerste politieverhoor, Over hooggespannen verwachtingen omtrent het aanwezigheidsrecht van de raadsman in het strafrechtelijk vooronderzoek’, Strafblad 2009, p. 74‐87. 52 P.P.J. van der Meij, Het EHRM en het recht op toegang tot een raadsman vanaf het eerste politieverhoor, Over hooggespannen verwachtingen omtrent het aanwezigheidsrecht van de raadsman in het strafrechtelijk vooronderzoek’, Strafblad 2009, p. 74‐87.
32
advocaat, onherstelbare schade ontstaat aan het eerlijke proces en bewijsuitsluiting van de verklaring volgt.53 Zeer recentelijk zorgde een nieuwe uitspraak van het EHRM wederom voor opschudding en discussie. In de zaak Brusco v. France oordeelt het EHRM dat een verdachte vanaf het begin van zijn inverzekeringstelling, evenals tijdens de verhoren, recht op bijstand door de advocaat heeft.54 Moet de advocaat nu altijd aanwezig zijn bij de verhoren? De meningen zijn hierover verdeeld in de literatuur. Borgers is van mening dat er geen wezenlijk andere formuleringen in deze uitspraak staan dan in Salduz destijds.55 Men kan op basis van deze uitspraak niet concluderen dat nu Nederland enkel consultatie voorafgaande aan het eerste verhoor toestaat, er in strijd wordt gehandeld met artikel 6 EVRM. Evenmin kan worden geconcludeerd dat enkel consultatie vooraf niet in strijd is met artikel 6 EVRM. Misschien wil het EHRM het aan de lidstaten zelf overlaten om invulling te geven aan de vorm van bijstand. De Swart is (in lijn met Spronken) van mening dat wel degelijk in dit arrest te lezen is dat de verdachte recht heeft op bijstand tijdens de verhoren.56 Effectieve bijstand is immers niet mogelijk volgens De Swart zonder dat een advocaat aanwezig is. De raadsman kan namelijk toen zien op de rechten van de verdachte om zichzelf niet te hoeven belasten en er op toe zien dat geen geoorloofde druk wordt uitgeoefend.57
53
T. Spronken, Ja, de zon komt op voor de advocaat bij het politieverhoor!, NJB 2009, p. 94‐100. EHRM 14 oktober 2010, 1466/07. 55 M.J. Borgers, De ijdele hoop van Pishchalnikov en Brusco, reactie I, NJB 2010, p. 2818‐2819. 56 A. de Swart, Update Salduz‐doctrine, NJB 2010, p. 2692‐2695. 57 A. de Swart, Naschrift, NJB 2010, p.2287. 54
33
Hoofdstuk 6 Conclusie Kan de ontwikkeling worden gezien als een verbetering en wat kunnen we in de toekomst nog verwachten? Dat zal Salduz grote invloed heeft gehad op onze strafprocesrechtspraktijk staat als een paal boven water, maar de vraag is of deze ontwikkeling ook een verbetering is ten opzichte van onze oude praktijk. In de oude situatie heeft een verdachte die wordt opgehouden voor verhoor geen recht om zich te laten bijstaan door een raadsman (tijdens of voorafgaande aan het verhoor). Pas na de beslissing over de inverzekeringstelling ontstaat het recht om zich te laten bijstaan door een raadsman.58 Deze praktijk is nu aangepast omdat de Hoge Raad arrest heeft gewezen na een aantal gezaghebbende uitspraken van het EHRM. De verdachte heeft nu eerder recht op raadpleging van een raadsman. Uitzonderingen op deze regel zijn natuurlijk mogelijk. Een veel gevreesd gevolg aan de zijde van de opsporingsautoriteiten is dat de verdachte minder zal meewerken nadat hij met zijn advocaat heeft gesproken. Het oplossen van misdrijven komt als gevolg hiervan in het gedrang. Ook zouden opsporingsambtenaren zich geremd kunnen voelen door aanwezigheid van de advocaat en zijn controlefunctie en overbelast raken door de zwaardere administratieve last als gevolg van de nieuwe praktijk. Het oplossen van misdrijven zou dus in het gedrang kunnen komen. De waarheidsvinding en de rechtsbescherming hebben echter baat bij de ontwikkeling. Vooral met het oog op recente justitiële dwalingen als in de zaak van Schiedammer parkmoord en de Puttense moordzaak lijkt de waarheidsvinding wel een duwtje in de goede rug te kunnen gebruiken. Deze verdachten zijn veroordeeld voor een strafbaar feit waaraan zij zich niet schuldig hebben gemaakt, maar in de verhoren wel aan de verhoorders hebben bekend. De aanwezigheid van een advocaat bij het verhoren of een consultatie voorafgaande aan het verhoor, kunnen de verdachte wijzen op de gevolgen van dergelijke handelingen voor de rest van het onderzoek en het proces. De consultatie van een raadsman komt het pressieverbod dat in artikel 29 lid 1 Sv verankerd is, ten goede, omdat ongeoorloofde druk achterwege zal blijven en het zwijgrecht, opgenomen in artikel 29 lid 1 tweede zin Sv, van de verdachte beter geëffectueerd kan worden. De equality of arms, gelijke rechten voor de officier van justitie en de verdediging, 58
Artikel 57 lid 2 Sv.
34
zal ook verbeteren nu een verdachte beter voorbereid zijn verhoor in gaat. De meeste verdachten hebben geen benul van hun rechten en wat hun te wachten staat. Door een gesprek met de raadsman voorafgaande aan het verhoor is de verdachte beter op de hoogte van de verdenkingen die tegen hem gericht zijn en van zijn rechten en kan hij zijn proceshouding beter bepalen zonder overrompeld te worden in het verhoor. De equality of arms komt tot uitdrukking in artikel 6 EVRM, het artikel waar ook Salduz bestaansrecht heeft gevonden. Afhankelijk van welk model, due process of crime control, men prefereert kan men bepalen of Salduz een verbetering voor de straf(proces)rechtelijke praktijk is. Aanhangers van het due process model zullen de aanpassingen en verdere ontwikkelingen aanmoedigen. Uitspraken van het EHRM als Brusco tegen Frankrijk zullen door de aanhangers van due process met open armen worden ontvangen.59 Deze uitspraak gaat weer een stap verder in de lijn van Salduz. Het Hof bepaalt namelijk dat een verdachte ook tijdens het verhoor recht heeft op bijstand door een advocaat. Een louter consultatierecht dat momenteel in Nederland bestaat, volstaat dus niet meer, aldus De Swart en Spronken. Borgers blijft van mening dat het EHRM zich onvoldoende duidelijk uitlaat over de aanwezigheid tijdens het politieverhoor en overweegt dat het EHRM dit met opzet doet om de lidstaten vrijheid te geven aan de invulling hiervan. Bovenstaande ontwikkeling is natuurlijk vanuit een crime control-model nadelig. Er ontstaat een grotere beperking voor politie en justitie. Verdachten zijn beter geïnformeerd en zullen zich vaker op het zwijgrecht beroepen. Zoals reeds genoemd zullen de verhoorders zich geremd voelen en komt crime control onder druk te staan. Daartegenover staat dat de waarheidsvinding een verbetering zal ondervinden en dit moet ook zeker gewaardeerd kunnen vanuit een crime control-model. Naast theoretische bezwaren zijn er ook praktische bezwaren die Salduz opwerpt. Bekend is dat het strafpiket een groot beslag legt op de advocatuur. Het is zaak om alle verdachten zo goed mogelijk te kunnen helpen en ook zo snel mogelijk. Nu de jurisprudentie van het EHRM zich richting een aanwezigheid bij alle verhoren beweegt, komt er een nog groter beslag te liggen op de advocatuur. Dergelijke bijstand moet in goed overleg gebeuren nu de raadsman vaak meerdere cliënten heeft en zich niet te pas en te onpas richting een verhoor kan begeven. Ook zal de huidige Aanwijzing moeten worden aangepast als deze ontwikkeling zich verder doorzet. 59
EHRM 14 oktober 2010, 1466/07 (Brusco).
35
De ontwikkeling brengt veel onzekerheid met zich mee. Tot op heden verschilt men in de literatuur steeds van mening of aanwezigheid tijdens het verhoor ook tot de rechten behoort van de verdachte. De recente uitspraak in de zaak Brusco tegen Frankrijk is een ‘overwinning’ voor de voorstanders van de aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor. Onzekerheid bestaat ook op het gebied van de vrijwillig verschenen verdachte, nieuwe verdenkingen tijdens het verhoor en de term ‘verhoor’. Eveneens problematisch is het afstand doen van het recht op bijstand. Deze dient vrijwillig en ondubbelzinnig te geschieden. Het is niet altijd even duidelijk of het afstand doen van het recht ondubbelzinnig is gedaan nu het zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend kan geschieden. In hoofdstuk 4 kwam eveneens naar voren dat de rechtbanken en hoven allen hun eigen antwoord hebben op de rechtsvragen die zich voordoen naar aanleiding van Salduz. Naast dat inmiddels een Aanwijzing in werking is getreden, dient voor de rechtszekerheid ook de wet te worden aangepast. In de Nederlandse wetgeving zijn deze nieuwe rechten van de verdachte nergens terug te vinden. Allereerst zou artikel 29 lid 2 Sv aangepast kunnen worden door naast het geven van de cautie ook de verplichting op te nemen de verdachte te wijzen op het recht zich te laten bijstaan door een raadsman. Een aanpassing is eveneens wenselijk in de artikelen 28 en 38 Sv. Nu wordt de verdachte zoveel mogelijk de gelegenheid verschaft om zich in verbinding te stellen met zijn raadsman. Dit dient te worden aangepast door het schrappen van de zinsnede ‘zoveel mogelijk’. Hierdoor wordt het bijstaan door de raadsman onderstreept in de wet. Nu wordt bijstand alleen expliciet genoemd in artikel 57 lid 2 Sv. De raadsman bij het politieverhoor of de consultatie voorafgaande aan het verhoor draagt bij aan de verwezenlijking van een eerlijk proces. De waarborgen vastgelegd in artikel 6 EVRM komen door deze ontwikkeling meer tot zijn recht. De kans op een eerlijk proces, een van de fundamenten van het strafrecht, wordt zo vergroot. Deze ontwikkeling staat nog in de kinderschoenen en roept nog veel vragen en onzekerheden op. De komende jaren zal verder duidelijk moeten worden wat de rechten en plichten van de betrokken partijen in het straf(proces)recht precies inhouden om naast een eerlijk proces ook de rechtszekerheid te waarborgen.
36
Literatuurlijst Beijer, A. Recht op bijstand door een advocaat tijdens het politieverhoor?, Proces 2009 (88), p. 15-27 Borgers, M.J. De ijdele hoop van Pishchalnikov en Brusco, reactie I, NJB 2010, p. 2818-2819 Borgers, M.J. Een nieuwe dageraad voor de raadsman bij het politieverhoor?, NJB 2009, p. 88-93 Corstens, G.J.M. Het Nederlands strafprocesrecht, zesde druk, Deventer: Kluwer 2008 Fijnaut, C.J.C.F. De toelating van raadslieden tot het politiële verdachtenverhoor, Antwerpen: Kluwer rechtswetenschappen en Arnhem: Gouda Quint 1987 Hermans, K. Enkele misvattingen aangaande het recht op toegang tot een raadsman, Trema 2010, nr. 8, p. 339-344 Leliveld, J., Dagje Salduz-piket, Advocatenblad 6, 7 mei 2010, p.164 Meij, P.P.J., van der Het EHRM en het recht op toegang tot een raadsman vanaf het eerste politieverhoor, Over hooggespannen verwachtingen omtrent het aanwezigheidsrecht van de raadsman in het strafrechtelijk vooronderzoek’, Strafblad 2009, p. 74-87 Packer, H.L. The Limits of the criminal sanction, Stanford 1968, p. 149-204 Scheltema, T. Moeizame start Salduz in praktijk, Advocatenblad 6, 7 mei 2010, p. 164 Scheltema, T. Rammelen met koffiekopjes is zinloos, Advocatenblad 15, 12 november 2010, p. 566-567 Scheltema, T. Salduz-consult belemmert Halt-afdoening, Advocatenblad 13, 1 oktober 2010, p. 455 Spronken, T., Ja, de zon komt op voor de raadsman bij het politieverhoor!, NJB 2009, p. 94100 Stevens, L. en Verhoeven W.J., Raadsman bij politieverhoor, Den Haag: BJU 2010 Swart, A. de, Naschrift, NJB 2010, p. 2287 Swart, A de, Update Salduz-doctrine, NJB 2010, p. 2692-2695
37
Brief van de minister van Justitie, vergaderjaar 2008-2009, 31 700 VI 117. Kamerstukken II, 2006-2007 30 300 VII, nr. 142 Kamerstukken II, 2006-2007, 30 800 VI, nr. 14 Stcrt. 2010, 4003 http://www.om.nl/algemene_onderdelen/uitgebreid_zoeken/@143544/rapport_versterking/ Adviescommissie Strafrecht, Preadvies van de Adviescommissie Strafrecht inzake Aanwijzing College van procureurs-generaal rechtsbijstand voorafgaand aan het politieverhoor, Rotterdam, 17 november 2009
Rechtspraak Rechtbank Rb Den Haag 30 juni 2008, LJN BD5726 Rb Assen 30 oktober 2009, LJN BK2835 Rb ’s-Hertogenbosch 5 februari 2010, LJN BL2130 Rb Amsterdam 4 maart 2010, LJN BM0499 Rb Maastricht 15 juli 2010, LJN BN2406 Rb Dordrecht 12 november 2010, LJN BK3771
Gerechtshoven Hof Amsterdam 29 september 2009, LJN BK0348 Hof ’s-Hertogenbosch 30 september 2009, LJN BJ9428 Hof ’s-Gravenhage 13 maart 2010, LJN BM3023 Hof ’s-Hertogenbosch 26 juli 2010, LJN BN2751 Hof Arnhem 8 oktober 2010, LJN BK4147 38
Hoge Raad HR 22 november 1983, NJ 1984, 805 HR 30 juni 2009, NJ 2009, 349
EHRM EHRM 13 juni 1979, nr.6833/74 (Marckx tegen België) EHRM 8 februari 1996, 18731/91 (John Murray v. the UK) EHRM 6 juni 2000, 36408/97 EHRM 16 oktober 2001, 39846/98 EHRM 27 november 2008, NJ 2009, 214 (Salduz) EHRM 11 december 2008, NJ 2009, 215 (Panovits) EHRM 24 september 2009, NJ 2010, 91 (Pishchalnikov) EHRM 14 oktober 2010, 1466/07 (Brusco)
39