Raad vanState
Afdcling bcstuursrechtsp
GEMEENTE BOXTEL 1 2 FEB 2015 ovť afd
kopie
College van burgemeester en wethouders van Boxtel Postbus 1 0 0 0 0 5 2 8 0 DA BOXTEL
Datum
O n s nummer
U w kenmerk
1 1 februari 2 0 1 5
201406956/1/A1
mr. H. N ijman en M. Kosters
Onderwerp
Behandelend ambtenaar
Vastgoed Moorwijk BV ea Herzieningsverzoek 201 30781 3/1 /A1
I.R. Feis 070-4264578
In de bovenvermelde zaak is uitspraak gedaan. De procedure is daarmee beëindigd. Een eensluidend afschrift van deze uitspraak treft u hierbij aan. Hoogachtend, de griffier Deze brief is geautomatiseerd aangemaakt en is daarom niet ondertekend.
2 6 8 4 1 97ĮCAO)
Postbus 20019 - 2500 EA Den Haag - T 070 426 44 26 - F 070 365 13 80 - www.raadvanstate.nl Bij correspondentie de datum en het nummer van deze brief vermelden
Raad VailŞtatC
Aťd eling bestn u rsre c:ii tspni ak
Betreft : C.P.M. van de Sande en H.H.A. van de Sande
mr. T H . J . H . M . Linssen Postbus 246 5 0 0 0 AE TILBURG
Datum
O n s nummer
1 1 februari 2 0 1 5
2 0 1 4 0 6 9 5 6 / 1 /A1
U w kenmerk
102140743
Onderwerp
Behandelend ambtenaar
Vastgoed Moorwijk BV ea Herzieningsverzoek 201 3 0 7 8 1 3/1 /A1
I.R. Feis 070-4264578
In de bovenvermelde zaak is uitspraak gedaan. De procedure is daarmee beëindigd. Een eensluidend afschrift van deze uitspraak treft u hierbij aan. Hoogachtend, de griffier Deze brief is geautomatiseerd aangemaakt en is daarom niet ondertekend.
26841 99(CA0)
Postbus 20019 - 2500 EA Den Haag - T 070 426 44 26 - F 070 365 13 80 - www.raadvanstate.nl Bij correspondentie de datum en het nummer van deze brief vermelden
Raad vanState 201406956/1/Al. Datum uitspraak: 11 februari 2 0 1 5
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vastgoed Moorwijk B.V. en anderen, gevestigd te Eersel, verzoeksters, om herziening (artikel 8 : 1 1 9 van de Algemene w e t bestuursrecht; hierna: Awb) van de uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2 0 1 4 in zaak nr. 2 0 1 3 0 7 8 1 3 / 1 / A 1 .
201406956/1/A1
2
11 februari 201 5
Procesverloop Bij uitspraak van 9 juli 2 0 1 4 in zaak nr. 201 3 0 7 8 1 3/1/A1 heeft de Afdeling het hoger beroep van Vastgoed Moorwijk tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 0 juli 201 3 in zaken nrs. 1 2/381 6, 1 2/381 7 en 1 2 / 3 8 1 8 niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is aangehecht. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2 0 1 4 , heeft Vastgoed Moorwijk de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 januari 201 5, waar Vastgoed Moorwijk, vertegenwoordigd door A . J . M . van Esch, vergezeld van A.L.E. van Esch, bijgestaan door mr. M. Franke, advocaat te Eindhoven, en het college van burgemeester en wethouders van Boxtel, vertegenwoordigd door mr. C . J . A . M . van der Meijden en S. Theunissen-van der Steen, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. H. Nijman, advocaat te Den Bosch, zijn verschenen. Aan de zijde van Vastgoed Moorwijk is tevens verschenen dr. J.C. Doña. Overwegingen 1. Ingevolge artikel 8 : 1 1 9 , eerste lid, van de A w b kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die: a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. 2. In de uitspraak van 9 juli 2 0 1 4 heeft de Afdeling overwogen dat volgens een door het college overgelegd uittreksel uit het handelsregister van 28 januari 2 0 1 4 Vastgoed Moorwijk op 2 oktober 201 3 is ontbonden door een beschikking van de Kamer van Koophandel als bedoeld in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, gelezen in samenhang met artikel 19a, vierde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en is op dezelfde datum de registratie in het handelsregister beëindigd in verband met het einde van de liquidatie van het vermogen van Vastgoed Moorwijk. Gelet hierop had naar het oordeel van de Afdeling Vastgoed Moorwijk op 2 oktober 2 0 1 3 , en derhalve nadat zij hoger beroep had ingesteld, na vereffening van haar vermogen op dezelfde datum, opgehouden te bestaan en was het procesbelang van Vastgoed Moorwijk komen te vervallen. De Afdeling heeft verder overwogen dat in het aangevoerde geen grond werd gevonden voor het oordeel dat A . J . M . van Esch, A . C . M . van Esch, T . M . van Esch, A.L.E. van Esch, L.M. van Esch, P. van Esch, C. van de Sande of H. van de Sande, wegens de beëindiging van Vastgoed Moorwijk rechtens in een zodanige positie zijn komen te verkeren, dat hij of zij de hoedanigheden
201406956/1/A1
3
11 februari 201 5
van de aanlegger van onderhavige procedure heeft overgenomen waardoor het belang bij betrokkenheid in deze procedure in zijn geheel op hem of haar zou zijn overgegaan. 3. Aan het verzoek om herziening heeft Vastgoed Moorwijk ten grondslag gelegd dat de Afdeling in de uitspraak van 9 juli 2 0 1 4 heeft miskend dat de rechtspersoon nog baten heeft. Volgens haar heeft zij, gelet op artikel 19a, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 19, vijfde en zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, niet opgehouden te bestaan en kan zij daarom nog als procespartij optreden. Verder heeft zij om heropening van de vereffening verzocht. Het belang van A . J . M van Esch, A . C . M . van Esch, T . M . van Esch, A.L.E. van Esch en L.M. van Esch bij deze procedure blijkt uit een overeenkomst uit 2 0 0 8 , aangevuld met een addendum van 29 mei 2 0 0 9 , tussen hen en Vastgoed Moorwijk. De rechten en plichten die Vastgoed Moorwijk kan doen gelden op grond van de overeenkomsten van november 1990 en juli 2 0 0 4 met de gemeente zijn met die overeenkomst uit 2 0 0 8 aan hen overgedragen, aldus Vastgoed Moorwijk. Ook is een deel van de gronden waarop het bouwplan zou worden gerealiseerd eigendom van T . M . van Esch, A.L.E. van Esch en L.M. van Esch en zijn de overige percelen op 12 augustus 2 0 1 4 in eigendom overgedragen aan C. van de Sande, zodat zij ook hierom belang bij de procedure hebben, aldus Vastgoed Moorwijk. 4. Het betoog komt grotendeels neer op een herhaling van hetgeen bij brief van 2 juni 2 0 1 4 is aangevoerd, welke brief bij de uitspraak van 9 juli 2 0 1 4 is betrokken. Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient er niet toe om een geschil dat reeds is beslist, naar aanleiding van de uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen en het debat te heropenen nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Dat Vastgoed Moorwijk inmiddels heeft verzocht om heropening van de vereffening dateert van na de uitspraak van 9 juli 2 0 1 4 en is reeds hierom geen feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119 van de A w b . Dat C. van de Sande in augustus 2 0 1 4 eigenaar is geworden van een deel van de gronden en daarom belang zou hebben bij deze procedure, heeft zich ook voorgedaan na de uitspraak van 9 juli 2 0 1 4 en is daarom evenmin een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119 van de A w b . 5.
Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201406956/1/A1
4
11 februari 201 5
Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. A . W . M . Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w . g . Bijloos lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Pieters griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 201 5 473. Verzonden: 11 februari 2 0 1 5
Raad vanState 201307813/1/A1. Datum uitspraak: 9 juli 2 0 1 4
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep v a n : de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vastgoed Moorwijk B.V., gevestigd te Eersel, appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 juli 2 0 1 3 in zaken nrs. 1 2/381 6, 1 2/381 7 en 1 2 / 3 8 1 8 in het geding tussen: Vastgoed Moorwijk B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Boxtel.
201307813/1/A1
9 juli 2 0 1 4
Procesverloop Bij afzonderlijke besluiten van 17 juli 2 0 1 2 heeft het college geweigerd aan Vastgoed Moorwijk B.V. vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het bouwen van: - 24 appartementen op de locatie Parkweg te Boxtel (hierna: project A); - 2 appartementengebouwen op de locatie aan de Molenwijkseweg en de Parkweg te Boxtel (hierna: project B); - 4 landhuizen op de locatie Halderheiweg te Boxtel (hierna: project C). Bij besluit van 8 november 2 0 1 2 heeft het college het door Vastgoed Moorwijk B.V. tegen die besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij mondelinge uitspraak van 3 0 juli 201 3 heeft de rechtbank het door Vastgoed Moorwijk B.V. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft Vastgoed Moorwijk B.V. hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het college en Vastgoed Moorwijk B.V. hebben nadere stukken ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 9 maart 2 0 1 4 , waar Vastgoed Moorwijk B.V., vertegenwoordigd door A . J . M . van Esch en het college, vertegenwoordigd door S. Theunissen-Van der Steen, mr. C.J.A.M. van der Meijden, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. M.J.W. van Ingen en mr. H. Nijman, beiden advocaat te 's-Hertogenbosch, zijn verschenen. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling met toepassing van artikel 8 : 6 8 , eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de A w b ) het onderzoek heropend en Vastgoed Moorwijk B.V. bij brief van 2 0 mei 2 0 1 4 om nadere schriftelijke inlichtingen gevraagd. Vastgoed Moorwijk B.V. heeft bij brief van 2 juni 2 0 1 4 daarop gereageerd. Het college heeft bij brief van 19 juni 2 0 1 4 een reactie gegeven op de brief van Vastgoed Moorwijk B.V. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek krachtens artikel 8 : 6 4 , vijfde lid, van de A w b heeft gesloten. Overwegingen
1.
De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
201307813/1/A1
3
9 juli 2 0 1 4
2. Volgens een door het college overgelegd uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 28 januari 2 0 1 4 is Vastgoed Moorwijk B.V. op 2 oktober 2013 ontbonden door een beschikking van de Kamer van Koophandel als bedoeld in artikel 2:19, eerste lid, aanhef en onder e, gelezen in samenhang met artikel 2:19a, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek en is op dezelfde datum de registratie in het handelsregister beëindigd in verband met het einde van de liquidatie van het vermogen van Vastgoed Moorwijk B.V. Gelet hierop is Vastgoed Moorwijk B.V. op 2 oktober 2 0 1 3 , en derhalve nadat zij hogerberoep had ingesteld, na vereffening van haar vermogen op dezelfde datum opgehouden te bestaan. De enkele stelling van Van Esch dat hij namens Vastgoed Moorwijk B.V. alsnog bezwaar wil maken tegen de beschikking van de Kamer van Koophandel waarbij Vastgoed Moorwijk B.V. is ontbonden, leidt niet tot een ander oordeel. De Afdeling merkt daarbij op dat de bezwaartermijn van zes weken al geruime tijd is verstreken. Onder vorenstaande omstandigheden is het procesbelang van Vastgoed Moorwijk B.V. met haar bestaansbeëindiging komen te vervallen. 3. Van Esch heeft verzocht of hijzelf, A . C . M . van Esch, T.M. van Esch, A.L.E. van Esch, L.M. van Esch, P. van Esch, C. van de Sande of H. van de Sande onderhavige hogerberoepsprocedure kan voortzetten. De Afdeling wijst dit verzoek echter af. In het aangevoerde wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat een van deze personen vanwege de bestaansbeëindiging van Vastgoed Moorwijk B.V. rechtens in een zodanige positie is komen te verkeren dat hij of zij de hoedanigheden van de aanlegger van onderhavige procedure heeft overgenomen waardoor het belang bij betrokkenheid in deze procedure in zijn geheel op hem of haar is overgegaan. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. De Afdeling heeft, na heropening van het onderzoek, Van Esch verzocht om een antwoord te geven op de vraag of als gevolg van de bestaansbeëindiging van Vastgoed Moorwijk B.V. één of meer percelen waarop de bouwaanvragen betrekking hebben in eigendom zijn overgedragen aan een rechtsopvolger en, indien dat het geval is, of deze rechtsopvolger onderhavige procedure wenst voort te zetten. Hierop heeft Van Esch bij brief van 2 juni 2 0 1 4 een reactie gegeven. Uit deze reactie, alsmede uit de daarbij gevoegde uittreksels uit het Kadaster van 21 mei 2 0 1 4 , blijkt niet dat als gevolg van de omstandigheid dat Vastgoed Moorwijk B.V. is opgehouden te bestaan een eigendomsoverdracht van een van voormelde percelen heeft plaatsgevonden. 4.
Het hoger beroep van Vastgoed Moorwijk B.V. is niet-ontvankelijk.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201307813/1/A1
4
9 juli 2 0 1 4
Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w . g . Hagen lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Van Leeuwen ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2 0 1 4 543. Verzonden: 9 juli 2 0 1 4 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
^3
proces verbaal uitspraak RECHTBANK OOST-BRABANT Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht Zaaknummers: SHE 12/3816, 12/3817 en 12/3818 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juli 2013 in de zaken tussen
Vastgoed Moorwijk B.V., te Eersel, eiseres, (gemachtigde: mr. A.A. van den Brand), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boxtel, verweerder, (gemachtigde: mr. H. Nijman en M . Kosters).
Zitting hebben: mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, en mrs. A.H.N. Kruijer en J.H.G. van den Broek, leden; mr. J.F.M. Emons, griffier. Procesverloop Bij besluiten van 17 juli 2012 (de primaire besluiten) heeft verweerder geweigerd aan eiseres met vrijstellingen ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) bouwvergunningen eerste fase te verlenen voor het oprichten van: A. - 24 appartementen op de locatie Parkweg te Boxtel; B. - 2 appartementengebouwen op de locatie Molenwijkseweg/Parkweg te Boxtel; C. - 4 landhuizen op de locatie Halderheiweg te Boxtel. Bij besluiten van 8 november 2012 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de door eiseres gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 30 juli 2013. Eiseres is verschenen, vertegenwoordigd door A.J.M. van Esch, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Beslissing Op grond van de gedingstukken verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond.
Overwegingen De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
zaaknummers: SHE 12/3816, 12/3817 en 12/3818
blad 2
De bestreden besluiten gaat over de weigering om met vrijstelling van het bestemmingsplan bouwvergunningen eerste fase voor alle plandelen (A, B en C) te verlenen, die eiseres in juni 2008 heeft aangevraagd. Op het gebied waar de bebouwing is geprojecteerd gold sinds 1991 het bestemmingsplan "Moorwijk", dat zowel in 1992 als in 1997 enigszins is gewijzigd. In 2010 is het bestemmingsplan "Boxtel-noord" vastgesteld. Bij uitspraak van 25 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW3936, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de ABRS) evenwel aan een deel van dat bestemmingsplan goedkeuring onthouden, waardoor voor de planlocatie het bestemmingsplan "Moorwijk" is herleefd. Desgevraagd heeft verweerder aangegeven dat er geen voorbereidingsbesluiten zijn genomen, zodat moet worden vastgesteld dat het vigerende bestemmingsplan op het moment van het nemen van de bestreden besluiten ongeveer vijftien jaar oud was. Onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRS van 23 oktober 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE9200, overweegt de rechtbank dat (ook) in deze zaak vaststaat dat aan de in artikel 19, vierde lid, van de WRO vervatte voorwaarden voor het kunnen verlenen van vrijstellingen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van die wet, niet is voldaan. Immers ingevolge artikel 19, vierde lid, van de WRO mag een vrijstelling niet worden verleend indien niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 33 van de WRO. Een bestemmingsplan ouder dan 10 jaar kan daarom nietten grondslag worden gelegd aan een vrijstelling als de periode van 10 jaar niet door gedeputeerde staten is verlengd. Daarvan is in dit geval sprake. Daarom kon verweerder niet anders dan deze vrijstellingen, en dientengevolge ook de bouwvergunningen weigeren. De rechtbank oordeelt dat, anders dan eiseres heeft betoogd, in de omstandigheid dat verweerder de vrijstellingen op inhoudelijke gronden, in plaats van op voormelde formele gronden, heeft geweigerd geen aanleiding ligt voor vernietiging van de beslissingen op bezwaar. Aan dat oordeel doet niet af de omstandigheid dat eiseres al sinds vele jaren met verweerder in gesprek is over het bestemmingsplan op de projectlocatie, noch de omstandigheid dat ook de rechtbank niet vermag in te zien waarom verweerder dit gezichtspunt, waarvan hij ter zitting heeft verklaard het in 2008 wel in zijn overwegingen te hebben betrokken, niet eerder naar voren heeft gebracht waardoor de onderhavige procedure (extra) lang heeft geduurd. Uit het oordeel van de rechtbank dat aan verweerder geen bevoegdheid (meer) toekwam om toepassing te geven aan artikel 19, eerste lid, van de WRO, vloeit voort niet wordt toegekomen aan een verdere inhoudelijke bespreking van de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen termen voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling, noch om te bepalen dat het betaalde griffierecht moet worden vergoed. De rechter heeft er melding van gemaakt dat tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending van het proces-verbaal beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
orzitter
griffier
Afschrift verzonden aan partijen op:
0
5 AUG.
2013