VI I
W
Josephkerk, Robert Scottstraat
M
Juriaan Langstraat (1980) studeerde fotografie aan de Gerrit Rietveld Academie te Amsterdam. Sinds juni 2006 is hij gevestigd als zelfstandig fotograaf. Het stedelijk landschap is een terugkerend element in zijn werk. Zo heeft hij onder andere fotoseries gemaakt over de stad Luxemburg en Tel Aviv. ‘Mijn werk richt zich in het algemeen op ruimte, op onze beleving van de ruimte om ons heen, en op de manier waarop deze het best kan worden afgebeeld door middel van fotografie. De stad is hiervoor een uitstekend werkgebied. Als ik een serie maak met betrekking tot een stad, probeer ik tot een visuele definitie te komen van de stad om ons heen. Bij de foto’s van Amsterdam in dit jaarverslag is dat ook zo. Ik ben op zoek gegaan naar een overzicht van bouwstijlen die vorm geven aan de stad; een mengeling van stijlen en verschillende opvattingen over schoonheid en gebruik van de openbare ruimte.’
Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium, Anthony Fokkerweg
Jeruzalemkerk, Jan Maijenstraat
Olympisch Stadion, Stadionplein
Nieuwe Kerk, Dam
Pakhuizen, Piet Heinkade
Woningen, Tretjakovlaan
kantoor ABN AMRO, Gustav Mahlerlaan
Pius X-kerk, Jacob Geelstraat
Oostoever
Woningen, Piraeusplein
Woningen, Baarsjesweg
NDSM-terrein, Amsterdam-Noord
Tropenmuseum, Mauritskade
Hogeschool Amsterdam, Amstelplein
Rembrandttoren, Amstelplein
Woningen, Heimansweg
Inleiding
Annemiek Rijckenberg voorzitter Commissie voor Welstand en Monumenten
Ruimtelijke kwaliteit is meer dan een goed gebouw Bij presentaties voor de raadscommissies in de stadsdelen laat de Commissie voor Welstand en Monumenten altijd een dia zien van een bekend, nogal kitschig schilderij. Daarboven staat de vraag: valt over smaak te twisten? Toen de commissie in het stadsdeel Noord op werkbezoek was, wees iemand ons erop dat het oorspronkelijke gezegde vooral was bedoeld om de zogenaamde mindere standen hun plaats te wijzen. Spreken over smaak en welstand is zo bezien een democratische en uitnodigende bezigheid. En dat was, wat mij betreft, het Leitmotiv van 2007 voor de Commissie Welstand en Monumenten: uitnodigen tot debat over de ambities van de stad Amsterdam, de stadsdelen op gang helpen met die ambities, en de kwaliteit van de plannen én van onze beoordeling verbeteren. Is dat een kerntaak van de Commissie Welstand en Monumenten? Ik vind van wel. In de keten van kwaliteitszorg – van opdrachtgever via grondbedrijf via stedenbouw naar architect en bouw- en woningtoezicht – is onze commissie de enige instantie die alle plannen ziet langskomen, in de stadsdelen en de subcommissies. Dat levert veel informatie op. Zoveel informatie zelfs, dat we onze opdrachtgevers tekort zouden doen door hun onze waarnemingen te onthouden. In dit jaarverslag brengen we een aantal schakels van de kwaliteitsketen in beeld. We laten de praktijk van de beoordeling van plannen zien, in verschillende stadia. U maakt kennis met de bevlogen mensen die in Amsterdam werkzaam zijn, u krijgt een beeld van hun liefde voor de stad, u ziet hoe lastig zelfs de eenvoudigste opgaven kunnen zijn. In mei 2007 namen we afscheid van een van die bevlogen mensen: Paul Jongen, onze secretaris sinds 1982. We luidden Paul uit met een druk bezocht
21
symposium over ruimtelijke kwaliteit en over de vraag wat daarbij nu het verschil maakt. Die middag leverde de conclusie op dat het belang van goede stedenbouw en van samenhang in gebiedsontwikkeling niet mag worden onderschat. Op IJburg en bij de plannen voor Amsterdam Centraal gebeurt dat ook niet. Daar is de samenhang duidelijk aanwezig. Maar het gaat niet altijd goed. Bijvoorbeeld in Noord en in de Westelijke Tuinsteden. Deze discussie is ook landelijk gaande: wie bewaakt de kwaliteit van de stedenbouwkundige ingrepen? Ruimtelijke kwaliteit is meer dan een goed gebouw of een mooi bouwblok in een keurig ingerichte straat. Architectuur zonder goede stedenbouwkundige inbedding is niet goed te beoordelen, dat lijkt steeds vaker de conclusie van de commissie. Maar gelukkig zagen we het afgelopen jaar ook grote verbeteringen, juist op dit punt. Zo is er een hoogbouwvisie in de maak, om te vermijden dat op willekeurige plaatsen in Amsterdam hoogbouw verschijnt, louter op grond van de beschikbaarheid van locaties, al dan niet om een poort voor een stadsdeel vorm te geven. Een andere positieve ontwikkeling: het College van B&W heeft weer aandacht voor de samenhang en de cultuurhistorische waarden bij de plannen voor de Westelijke Tuinsteden. En er ontstaat meer zelfbewustzijn bij de Centrale Stad en de stadsdelen. Men stelt zichzelf wezenlijke vragen: wat zijn onze ambities? Hoe goed zijn de gerealiseerde plannen? Hoe bewaren we het collectieve geheugen? Helaas gaat de sloop van bouwblokken en waardevolle ensembles in de 19e-eeuwse wijken gewoon door. De hoge vierkante-meterprijzen en de kosten van renovaties maken sloop en verhogen van het programma steeds aantrekkelijker voor corporaties en beleggers. Voor de samenhang in de nieuwe bouwopgaven, voor de wensen van burgers en tegen het imago van Amsterdam als slordige stad is nog meer politieke en bestuurlijke aandacht nodig. Onze tien gesprekken in de raadscommissies en het initiatiefvoorstel van de fractie van de Partij van de Arbeid wijzen in dezelfde richting: politici willen weer meer te zeggen hebben over de fysieke veranderingen in de stad. Stedenbouwkundige plannen, waarin ook de randvoorwaarden voor architectonische kwaliteit, ambities en welstandscriteria zijn opgenomen, komen aan de orde in raadscommissies. Daar neemt men ook de politieke besluiten over de programma’s, met alle gevolgen van dien voor stedenbouw en architectuur. De grote woningbouwambities van Amsterdam
22
vragen om politieke keuzes over verdichting en verdunning, als basis voor de stedenbouwkundige plannen. Een andere politieke taak lijkt ons het herbevestigen van de ordekaarten en convenanten die in de 19e-eeuwse Ring en de Gordel ’20-40 zijn vastgesteld. Ook daar verdwijnt sluipenderwijs veel waardevolle historie. Tussen het stedenbouwkundig plan en de bouwaanvraag gebeurt heel veel. Bijvoorbeeld ‘optimaliseren’ – een ander woord voor verdichten. Of het aandragen van alternatieve parkeeroplossingen – op straat in plaats van ondergronds. Of er wordt bezuinigd – op entrees, op aantallen ramen en de inrichting van het maaiveld. Soms komt de commissie in de verleiding om een onafhankelijke toets uit te voeren op programma, stedenbouwkundige kwaliteiten of inrichting van het maaiveld. Deze rol verdwijnt al gauw in de afgesproken taakverdeling tussen partijen. Vaak zijn planwijzigingen door geldnood en/of tijdsdruk niet succesvol uit te voeren. Gelukkig heeft Amsterdam zeer professionele medewerkers, ook bij de stadsdelen. Bij bijzondere bouwplannen wordt een supervisor aangesteld. Deze schakelt tussen de opdrachtgever en de architecten, en licht de plannen toe in de Commissie voor Welstand en Monumenten. Een vraaggesprek met Michael van Gessel, supervisor voor de Zuidelijke IJoevers, leest u in dit jaarverslag. Zorg voor kwaliteit, dat was in 2007 ook het thema voor onszelf. Nu ook de subcommissies actief openbaar vergaderen, hebben wij het gehele proces van beoordeling tegen het licht gehouden. Dat heeft geleid tot vele kleine verbeteringen en een heus protocol. De vergaderfrequentie is gewijzigd, met een snellere uitsplitsing tussen kleine en eenvoudige plannen en plannen voor commissiebehandeling, waardoor we meer tijd aan meer complexe en ingrijpende plannen kunnen besteden. De adviezen van het Bureau Monumenten en Archeologie krijgen meer aandacht in de beoordeling. Ook is duidelijk geworden dat we veel strenger aan aanvragers moeten laten weten welke eisen worden gesteld aan de planindiening. Dan kunnen aanvragen ook sneller en in de stadsdelen zelf worden afgehandeld. In 2007 is de tweede pilot voor De Digitale Schoonheid van Amsterdam afgerond. De Digitale Schoonheid is onderdeel van het collegeprogramma Regelgeving en Handhaving geworden, en nu is besloten om voor de gehele stad de welstandsnota’s per adres en per ingreep te digitaliseren. Na afronding hier-
23
van, in 2009, kan dus iedereen voor zijn of haar eigen adres opzoeken wat de welstandsvereisten zijn. In het ideale geval gaat de stad daarbij nog veel verder. Mijn droom is dat Amsterdam straks ook de bestemmingsplannen, de monumentengeschiedenis, de bodemgegevens en andere relevante informatie per adres beschikbaar heeft. Een digitale koppeling met de geschiedenis van de bewoners van huizen en bedrijven zou het allermooiste zijn. De Digitale Schoonheid is een van de projecten die gericht zijn op transparantie en toegankelijkheid van het welstandsbeleid. Tot volle publieke tribunes heeft dat streven ook het afgelopen jaar (nog) niet geleid. Maar de helderheid en inzichtelijkheid van de welstandsadvisering zijn ermee gediend, zeker in combinatie met onze verbeterde, actuele website: www.welstand.amsterdam.nl. Jaarlijks worden vele, vaak verrassende bouwplannen ingediend in de stad Amsterdam. In dit jaarverslag treft u vele voorbeelden daarvan aan: soms bijzondere, soms lastige, soms na overleg zeer verbeterde plannen. Nieuw is het hoofdstuk ‘Nooit gebouwd Amsterdam’. Dit zijn plannen die nooit werkelijkheid zijn geworden, noch ooit zullen worden. We laten ermee zien wat we hebben voorkómen door onze beoordeling. Daarmee maken we duidelijk dat het effect van ons werk vaak niet aan het uiteindelijk gebouwde resultaat is af te lezen. Het oorspronkelijke plan ziet u daar immers niet bij. Nu wel. Het is niet eenvoudig om in de behandelde plannen dominante trends aan te wijzen; in de landelijke architectuurproductie is dat ook niet het geval. Architectuurjournalist en -publicist Jaap Huisman maakte voor het boek Een land van architectuur een onderscheid tussen nostalgiearchitectuur, architectuur op kousenvoeten, brutalisme en folklorisme – het laatste de reconstructie van archetypen, zoals de boerenschuur in het landelijk gebied. De nostalgiearchitectuur kenmerkt zich door replica’s, bijvoorbeeld van woningen uit de jaren dertig, grachtenpanden en forten. De meeste Amsterdamse programma’s lenen zich niet zo voor dit type architectuur. En waar welstandsvrij kan worden gebouwd, bijvoorbeeld op het Steigereiland op IJburg, leidt dat (in afwijking van trends in Almere en elders) juist tot zeer moderne, open architectuur, een enkele notariswoning daargelaten.
24
Ook de andere typeringen van Huisman lijken niet van toepassing op Amsterdam. We zien nog steeds op veel plaatsen de typisch Amsterdamse combinatie van hoge dichtheden in ingenieuze bouwblokken, met een rijke variëteit aan bakstenen gevels. In een vorig jaarverslag noemde ik dit het nieuwe leren voor een nieuwe Amsterdamse School. Deze gebouwen zijn moeilijk als ‘architectuur op kousenvoeten’ te typeren. Eerder is sprake van zoeken naar nieuw stedelijk weefsel, met een herwaardering van het al dan niet gesloten bouwblok, gecombineerd met een omvangrijk woningbouwprogramma. De pakhuizen aan de Oostelijke Handelskade zijn een voorbeeld van die nieuwe stedelijkheid, met aan de westzijde – als uitschieter en genomineerd voor de Gouden Piramide 2006 – het Muziekgebouw aan het IJ, en aan de oostzijde binnenkort het uitbundige Nieuw Argentinië. In de jaren zestig verrezen in het centrum van Amsterdam bankgebouwen, kantoren en universitaire panden, vaak van forse proporties. Een aantal van deze panden is nu toe aan nieuwe functies en ingrijpende renovaties. Dat gebeurt op basis van welstandscriteria die soms achterlopen bij de momenten van waardering. Oude moderne gebouwen die destijds een schokeffect teweegbrachten, blijken na veertig jaar toch van waarde voor het karakter van een straat of gebied. Op basis van de grote schaalingrepen ontstaat dan discussie over de vraag of we grote gebouwen moeten verkleinen, verknutselen en vermeubelen. Tegelijkertijd zijn veel grootschalige plannen in de maak, bijvoorbeeld voor de Zuidas. Daar zoekt men naar een combinatie van wonen en werken, vriendelijke stedenbouw en iconische nieuwbouw, en een zowel stedelijke als groene uitstraling. 25 Er is veel gebeurd op het gebied van welstand in 2007. De (scheidende) voorzitters van de subcommissies geven in dit jaarverslag hun visie op de ontwikkelingen van het afgelopen jaar. De meesten zijn positief over de ontwikkeling van de stad en het werkgebied waarvoor zij zich drie jaar hebben ingezet. You win some, you lose some, zouden we met lichte ironie kunnen opmerken, wanneer het bijvoorbeeld over alweer een te slopen kerk gaat, of over criteria die verdacht veel op het voorliggende bouwplan lijken. Maar wat een prachtige plannen en mooie oplossingen heeft 2007 ook weer opgeleverd!
Commissie I
Joris Molenaar
Commissie I van de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam behandelt de bouwplannen voor het stadsdeel Centrum. In enkele gevallen gaat het daarbij om ‘grootstedelijke projecten’, waarbij de Centrale Stad verantwoordelijk is voor het planproces en de vergunningsverlening.
Dynamiek in de binnenstad De ruimtelijke dynamiek in de Amsterdamse binnenstad is groot. De binnenstad heeft een rijke geschiedenis, met vele transformaties op uiteenlopende schaalniveaus, variërend van het woonhuis tot de grootstedelijke doorbraak of de hoofdstedelijke functie. Verschillende periodes zijn niet alleen in de afzonderlijke woonhuizen en grachtenpanden herkenbaar, maar ook in grote gebouwen en stedenbouwkundige ingrepen. De monumentale waarden van historische objecten en het beschermd stadsgezicht zijn daarbij voortdurend in het geding. De Welstandsnota waarmee we sinds juli 2004 werken, vormt in beginsel vooral een toetsingskader voor veranderingen aan of nieuwbouw van de meest voorkomende woon- en winkelbebouwing. Maar natuurlijk is er méér dan dat. Als aanvulling op deze nota worden voor specifieke ontwikkelingen op het gebied van restauratie, herbestemming en nieuwbouw van grote complexen of ensembles vooraf specifieke toetsingscriteria vastgesteld. Monumentale complexen In 2007 kregen drie projecten in het Centrum met een grote monumentale betekenis hun definitieve planvorm. Deze projecten zijn de afgelopen jaren in ontwikkeling gekomen: het Marnixtheater, het Scheepvaartmuseum en het voormalige gasthuis aan Amstel 1. Bij de plannen voor het Marnixtheater, ontworpen door Meijs Architecten in samenwerking met Jo Coenen & Co., was een zwaarwegend punt in de beoordeling in hoeverre het betekenisvolle behoud en herstel van de monumentale gebouwdelen in balans was met het nieuwe theater.
26
Bij de restauratie en vernieuwing van het Scheepvaartmuseum, door DOK Architecten in samenwerking met Rappange Architecten, staat een andere vraag centraal. Hoe blijft het karakter van dit unieke, zeventiende-eeuwse zeemagazijn met zijn utilitaire structuur en binnenplaats behouden bij de vernieuwing van het museum, met de reversibele toevoeging van een kap over deze binnenplaats en een nieuwe logistieke structuur, met gebruikmaking van de overkluisde souterrainconstructie? Ook de planvorming van de herbestemming van het voormalige gasthuis tot dependance van De Hermitage aan de Amstel door Hans van Heeswijk Architecten, kreeg in 2007 definitief vorm. De aansluiting van de entree via de Ossepoort op de Amstelkade luistert daarbij nauw. De hotelbranche De binnenstedelijke dynamiek van Amsterdam plaatst Commissie I voor nieuwe grote opgaven. Zo is er een belangrijke ontwikkeling gaande in de hotelbranche. Een goed voorbeeld is het Renaissance Hotel aan het Kattengat, dat een vernieuwing ondergaat volgens een ontwerp van architectenbureau Red Design. Enkele mindere kanten van het gedateerde complex worden vervangen door nieuwbouw, de aanhechting op het maaiveld wordt verbeterd en de dakverdieping zo aangepast dat het geheel zich beter voegt in de omgeving. Veel aandacht is daarbij uitgegaan naar de afstemming met de steeg en straat, het dakenlandschap en het voorkómen van verbrokkeling.
27
Ook voor Grand Hotel Krasnapolsky aan de Dam zijn plannen voor vernieuwing en uitbreiding in voorbereiding, naar ontwerp van Greiner en Van Goor Architecten. Negatieve aspecten van de huidige situatie, zoals de bovengrondse parkeergarage in de St. Jansstraat, worden daarbij opgelost. Voor deze grote ontwikkeling tussen de Dam en de Oudezijds Voorburgwal zijn de stedenbouwkundige uitgangspunten en welstandscriteria bediscussieerd. Daarbij stonden de waarden van het beschermd stadsgezicht centraal, zoals de middeleeuwse stegenstructuur, het zicht vanaf de Dam en de Oudezijds Voorburgwal, het karakter en de schaal van de St. Jansstraat en de aansluiting op de Warmoesstraat. De planvorming voor dit project is nog in volle gang. Voor Hotel l’Europe aan de Nieuwe Doelenstraat is de planvorming door architectenbureau Van Stigt afgerond. In het plan voor dit hotel is afstemming bereikt tussen behoud en herstel van monumentale waarden en de gebruikswensen die voortvloeien uit de exploitatie. Jonge naoorlogse complexen Een betrekkelijk nieuw fenomeen is de herontwikkeling en herbestemming van relatief jonge, maar karakteristieke naoorlogse complexen. In een eerder jaarverslag heeft Commissie IV de problematiek van deze beeldbepalende naoorlogse panden al aan de orde gesteld. Het bankgebouw van ABN Amro aan de Vijzelstraat uit 1973 van architect Marius Duintjer heeft sindsdien niet de monumentenstatus gekregen. Wel is de beeldbepalende karakteristiek van dit project in een nota vastgelegd. Deze nota functioneert bij de herontwikkeling als toetsingskader. Het is nog te vroeg om vast te stellen wat de resultaten van deze werkwijze (kunnen) zijn.
28
En dan is er de renovatie van het grote universitaire complex op het Roeterseiland en omgeving, ontworpen in de jaren zestig door gemeentearchitect Gavronsky. Voor dit complex is dezelfde werkwijze in gang gezet: de afwijkende architectonische en stedenbouwkundige karakteristiek krijgt bij de herontwikkeling een nieuwe, betekenisvolle vorm, zodat het een bijdrage blijft leveren aan een levendig stadsbeeld. Een goed voorbeeld van een bijzondere herbestemming is het voormalige bankgebouw aan de Herengracht-Rembrandtplein. Dit karakteristieke pand van Ouwendag en Berlage is begin jaren zestig uitgebreid met een dakopbouw en een nieuwe vleugel aan de Herengracht, naar een ontwerp van architect Zwiers. Hoewel de uitbreiding niet als monumentwaardig is beschreven, is ze zeker weloverwogen en karakteristiek. Het architectenbureau Rijnboutt Van der Vossen Rijnboutt heeft na enkele vruchtbare voorbesprekingen een plan gemaakt dat de bouwfasen van dit gebouw respecteert en nieuw interpreteert. Zo krijgt de bestaande gaanderij aan de Utrechtsestraat in het plan meer uitstraling, terwijl de oriëntatie op het Rembrandtplein met een extra entree meer betekenis krijgt voor de stad. Dit laatste punt was een lastige afweging, omdat daarmede het oorspronkelijk gesloten basement van de bank veranderde. De aanpassing is echter vanuit begrip voor de oorspronkelijke architectuur ontworpen, en afgestemd op de architectonische compositie als geheel. Woon- en winkelpanden Veel werk van Commissie I bestaat uit het beoordelen van vernieuwingen en aanpassingen van woon- en winkelpanden in het centrum. De Welstandsnota blijkt daarvoor een goed, helder hanteerbaar kader te bieden. Plannen kunnen aan de hand van de nota goed worden voorbereid en bij de beoordeling helder beargumenteerd worden getoetst. Toch zijn natuurlijk op kleine schaal bijzonderheden in het beschermde stadsgezicht denkbaar. Er is altijd ruimte om specifieke voorstellen op hun merites te beoordelen. Commissie I neemt dan ook de ruimte om beredeneerd af te wijken van de criteria van de Welstandsnota, mits sprake is van bijzondere architectonische en ruimtelijke kwaliteiten. Van deze ruimte is in enkele gevallen gebruik gemaakt. In de Nieuwe Jonkerstraat is een voormalige timmerwerkplaats aangewezen als zogenoemd ‘orde 2-pand’. De eigenaar wil hier een woonhuis realiseren. In zijn opdracht heeft SeARCH Architecten een bijzonder plan ontworpen:
29
een omgedraaid modern huis, dat ‘zweeft’ boven het als monument gerespecteerde werkplaatsgebouw. Het concept is van dien aard dat de commissie heeft besloten om gebruik te maken van de uitzonderingsmogelijkheid, mits het ontwerp perfect wordt gedetailleerd en gematerialiseerd. In de Oudezijds Armsteeg, verscholen in de binnenstad, heeft architect Doornenbal (Rappange architecten) de ruimte gekregen voor de realisatie van een opmerkelijk nieuwbouwplan. Het is gebaseerd op het bekende Delftsblauwe huisje, overtuigend uitgewerkt en gematerialiseerd. (Zie planbeschrijving achterin jaarverslag) Verscholen in het Blauwlakenblok heeft Commissie I een bijzonder verfijnd voorstel ondersteund voor een particulier stadswoonhuis op de hoek van de Blauw- en Zwartlakensteeg. We gaan er hier vanuit dat de kunstzinnige filigrain voorzetgevel perfect wordt gerealiseerd. De voorbeelden laten zien hoezeer Commissie I ervan overtuigd is dat hoogwaardige eigentijdse toevoegingen aan het stadsbeeld mogelijk moeten blijven. Het historisch stadsbeeld van Amsterdam is het meest gebaat bij een weloverwogen onderhoud en herstel van gebouwen en structuren uit alle historische perioden, aangevuld met vitale en hoogwaardige nieuwe architectonische toevoegingen uit onze eigen tijd.
30
Commissie II
Marianne Loof
Commissie II van de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam behandelt de bouwplannen in de stadsdelen Westerpark, Oud West, Bos en Lommer De Baarsjes, ZuiderAmstel, Oost/Watergraafsmeer, Zeeburg en Oud Zuid.
Amsterdam, de eeuwige opgave Ik heb mijn hart verpand aan Amsterdam. Persoonlijk én professioneel. In de afgelopen jaren is dat alleen maar sterker geworden. Het waren in Commissie II de jaren van de plannen voor dakopbouwen, uitbouwen, pandsgewijze vervangingen, nieuwbouw van gehele straatwanden of delen daarvan, en de jaren van de bouwplannen bij grote stedenbouwkundige ingrepen, zoals langs de Wibautstraat, in het Polderweggebied en op het voormalige Archiefterrein. Commissie II adviseerde ook over de grote bouwplannen voor het Rijksmuseum en het Stedelijk Museum. Op papier hebben wij de toekomstige stad al gezien: gebieden die over een paar jaar nieuwe stukken stad zullen vormen, oude wijken die opnieuw zullen bloeien door renovaties van complete buurten. Overal worden kansen benut. Dat is prachtig, want het houdt de stad levend. Tegelijkertijd is de druk op Amsterdam enorm. Overal zien we intensivering binnen de bestaande context: op, boven en aan bestaande panden; in de vorm van hoogbouw in de stad; in binnengebieden, parken en aan de rafelranden van de stad. Waar en in welke vorm is deze druk een waardevolle toevoeging, en waar een bedreiging? Wie bewaakt eigenlijk de stedenbouwkundige strategie die nodig is voor de juiste keuzes? Grote ingrepen in de stad komen momenteel slechts ter kennisgeving bij de Commissie Welstand en Monumenten (CWM), niet ter beoordeling of advisering. Toch lijkt de commissie de enige instantie die de verschillende ingrepen en plannen in relatie ziet. Sinds de nieuwe Woningwet is de rol van de CWM helder. Stadsdelen maken stedenbouwkundige plannen. De stadsdeelraden stellen de plannen vast en voorzien ze van welstandscriteria. Bouwplannen worden steeds beoordeeld in relatie tot deze criteria. Het stedenbouwkundig plan zelf is echter geen onderwerp van een externe kwaliteitstoets. Dat is opvallend, want deze plannen
31
moeten wel de kwaliteit en de continuïteit van de stad als weldoordacht raamwerk van stedenbouwkundige structuren en identiteiten bewaken. Dat lijkt vanzelfsprekend, want Amsterdam ontleent bij uitstek haar identiteit aan bijzondere stedenbouwkundige kwaliteiten. De grachtengordel, het PlanZuid, de Westelijke Tuinsteden, zelfs de ooit verguisde negentiende-eeuwse gordel en het Oostelijk Havengebied en IJburg zijn dragers van Amsterdam en internationaal bekende producten van stedenbouw. In dit essay kijk ik naar de volgende vragen: hoe staat het met de stedenbouw anno 2008, oftewel met de plannen die tussen 2010 en 2015 zullen worden gerealiseerd? Leiden de veranderingen van de laatste jaren – de opdeling van de stad in stadsdelen, de reorganisatie van de Dienst Ruimtelijke Ordening, de ‘Grote Vereenvoudiging’ – tot stedenbouwkundige topproducten? Is er nog sprake van stedenbouw in Amsterdam? Zo ja, waarop is die stedenbouw gebaseerd? Wie zijn de ontwerpers, wie bewaakt de samenhang en kwaliteit van stedenbouwkundige ingrepen in de bestaande stad? 1988: de stadsdelen Toen ik als architect afstudeerde in 1988, werd Amsterdam net opgedeeld in stadsdelen. De grote tekeningen van de as Wibaut- en Weesperstraat werden in het Wibauthuis, het roemruchte bolwerk van de DRO, letterlijk doorgeknipt. De ene helft ging naar de Centrale Stad, de andere helft naar Stadsdeel Oost. Amsterdam werd opgeknipt in kleine dorpen en zou vervolgens opgaan in de stadsregio Amsterdam. De afronding van deze operatie viel in 2007 symbolisch samen met de feitelijke sloop van het Wibauthuis, hét monument van een lange traditie van centraal gestuurde stadsontwikkeling. De gevolgen van het opdelen van de stad waren niet meteen zichtbaar. Voor ons afstuderenden tekenden ze zich in de zomer van 1988 echter wel af. Jurriaan van Stigt en ik ontwikkelden toen als afstudeerproject een serie modellen onder de titel De Stad van de Fragmentarische Plannen. Ze visualiseerden de logische ruimtelijke consequentie van het aanbrengen van een bestuurlijke laag die niet samenvalt met de ruimtelijke structuur van de stad. Amsterdam heeft immers een aantal duidelijke dragende ruimtelijke systemen. Wie daar de stadsdeelgrenzen overheen legt, ziet meteen dat beiden allerminst samenvallen. Op veel plekken bleek het stadsdeel niet de vanzelfsprekende ruimtelijke afbakening voor de beoordeling van ingrijpende stedenbouwkundige plannen. De stad explodeerde in losse delen. De enige samenhang bestond nog uit
32
1988, de stad als eenheid
1989, de opdeling in stadsdelen
2007, de stad van losse plannen
de verkeersaders, zoals de Wibautas. Alleen de wegen vielen nog onder het centrale regime, om een goede doorstroming te garanderen. De ruimtelijke samenhang en continuïteit van de gehele stad werden niet meer bewaakt. Elk stadsdeel kon naar eigen idee, belang of visie stedenbouwkundige ontwikkelingen initiëren. Onze verwachting was toen dat elk stadsdeel zijn eigen centrumontwikkeling zou gaan nastreven, bijvoorbeeld door hoogte of functie te benadrukken. Amsterdam zou een stad worden van gefragmenteerde plannen. Anno 2008, twintig jaar later, worden bouwplannen aan de Wibaut- en Weesperstraat ontwikkeld zonder onderlinge samenhang, zonder dat duidelijk gedefinieerd is wat de identiteit van deze bijzondere stadsstraat zou moeten zijn. Het masterplan van DRO, een verbluffend eenvoudig en doeltreffend eenduidige herinrichting van de as, is terzijde gelegd. Bouwplannen worden fragmentarisch ontwikkeld. Inmiddels heeft de Centrale Stad, daartoe aangespoord door de Amsterdamse Raad voor de Stadsontwikkeling en de CWM, bij de stadsdelen aangedrongen op een samenhangende ontwikkeling. 2008: de stedenbouw Amsterdam ontwikkelde zich sterk in de jaren na 1988. Grootscheepse plannen voor het Oostelijk Havengebied en IJburg vielen nog onder de Centrale Stad. De DRO, uitgedund maar nog altijd inhoudelijk sterk, maakte de plannen die nu hun voltooiing naderen, zoals voor de Oostelijke Handelskade. Die plannen waren nog onderdeel van de oude, beproefde werkwijze, waarin samenhangende plannen werden ontwikkeld die gebaseerd waren op kennis van de ruimtelijke structuur van de gehele stad. De komende jaren zal dat anders gaan. Ontwikkelingen zullen zich niet meer als stadsontwikkelingen voordoen, maar als stadsdeelontwikkelingen. Soms zullen ze overtuigend zijn op bouwplanniveau, maar de samenhangende stedenbouwkundige visie ontbreekt. Alle drie de subcommissies van de Commissie Welstand hebben daar grote zorgen over.
33
Ruimtelijke systemen stad
Stadsdelen
Ik zie drie soorten ontwikkelingen: het gebrek aan afstemming of samenhang tussen ontwikkelingen in aangrenzende stadsdelen; de zogenoemde Grex-stedenbouw (grondexploitatiestedenbouw), dat wil zeggen exploitatiegedreven intensivering (met name in hoogte) in de bestaande stad; en de centrumontwikkeling in de vorm van hoogteaccenten en stadspoorten per stadsdeel. Voorbeelden in de stadsdelen Voorbeeld 1. Aan weerszijden van de Kostverlorenvaart stellen de twee aangrenzende stadsdelen totaal verschillende welstandscriteria op. Het ene stadsdeel bepaalt in de welstandscriteria dat een groot nieuwbouwplan (met als onderdeel de Westermoskee) moet aansluiten op de Amsterdamse School-omgeving. Scherp in contrast daarmee staat het ontwerp voor de Houtsmalocatie, een industrieel en modern bouwplan, passend binnen de welstandscriteria van het andere stadsdeel. De CWM constateert dat beide plannen voldoen aan de criteria van beide stadsdelen, maar vraagt zich ernstig af of zij wel op de hoogte waren of zijn van elkaars plannen. Dat zou wel goed zijn, aangezien de plannen recht tegenover elkaar liggen en in dezelfde periode zijn ontwikkeld. De vraag wat het resultaat zou zijn geweest, en of een meer samenhangend beleid gewenst is, is nog niet eens aan de orde. Het ontbreken van kennis over belangrijke ontwikkelingen aan weerszijden van de stadsdeelgrens is zorgelijk. Het is ook symptomatisch voor de versnipperde staat van de Amsterdamse stedenbouw.
Westermoskee
Overzijde Kostverlorenvaart
34
Archiefterrein
Voorbeeld 2. In het plan voor de herontwikkeling van het voormalige Gemeentearchiefterrein is de enorme programmadruk zichtbaar. Hoewel het stadsdeel de Amsteldijk als een stedenbouwkundige zone A heeft aangemerkt (een gemeentelijk beschermd stadsgezicht), werden toch aanzienlijke hoogteaccenten voorgesteld. Die vinden geen enkele basis in de stedenbouwkundige structuur van de Amsteldijk. Ze komen slechts voort uit de noodzakelijk geachte verdichting ten behoeve van de exploitatie. Dat is misschien een legitieme overweging. Maar daardoor is een zorgvuldige stedenbouwkundige beoordeling overgeslagen en is een plan ontstaan dat aanzienlijke schade aan de stad zou toebrengen. Als de stadsdeelraad een stedenbouwkundig plan heeft vastgesteld (dus zonder onafhankelijke toets), kan de CWM alleen beoordelen of bouwplannen daarin passen, en voldoen aan de bijbehorende welstands-criteria. Door de grote kritiek van de Commissie kregen wij in dit geval alsnog de mogelijkheid om te overleggen met het stadsdeel en de (externe) stedenbouwkundige. Gezien de monumentale status van de Amsteldijk zullen de maximale hoogten in het plan alsnog aan de bestaande bebouwing worden aangepast. Voorbeeld 3. Op verschillende plaatsen in Amsterdam verschijnen hoogteaccenten, vaak voortkomend uit stadsdeelgebonden ontwikkeling. Soms gaat het om een stadsdeelcentrumplan, zoals bij de voormalige tramremise, De Hallen in Oud-West, bij de Da Costakade (zie planbeschrijvingen achterin jaarverslag). Hier is naast het nieuw te bouwen stadsdeelkantoor een woontoren gepland. In het stedenbouwkundig plan wordt gesproken over centrumvorming en accentuering van het stadsdeel. Maar is zo’n accent wenselijk naast Archiefterrein
35
De Pyramides vanaf de Baarsjes
Hoogte accent Westerpark
Hoogte accent per stadsdeel?
het nieuwe bijzondere stadsdeelkantoor en het monumentale herbestemde hallencomplex? Of neem de Piramides in Stadsdeel Westerpark, een markant hoogteaccent. Een eenmalig hoogteaccent kán een verrijking zijn voor een bijzondere plek. Dat op veel plaatsen in Amsterdam dergelijke hoogteaccenten in ontwikkeling zijn, is nu nog niet zichtbaar. De CWM plaatst kanttekeningen bij het ontbreken van een overzicht, en dus bij de samenhang van dergelijke ingrepen op het niveau van de stadsstedenbouw. Bijgaande tekeningen laten een mogelijke ontwikkeling op termijn zien. Die ontwikkeling kan ongestuurd, onbewust en dus onsamenhangend tot stand komen. Zo werd het plan voor bebouwing van de Postjesweg, aan de rand van het Rembrandtpark, gepresenteerd als een poort naar Stadsdeel De Baarsjes vanaf de A10. Dit is micro-stedenbouw, die tegelijkertijd een aanzet vormt voor een veranderende interpretatie van de manier waarop Amsterdam zou moeten worden ervaren. Maar deze interpretatie kan volgens mij niet op het schaalniveau van het stadsdeel plaatsvinden. Dat mag alleen op de schaal van de gehele stad. Anders gezegd: moet Amsterdam een stad worden met poorten langs de A10, die de entree van elk stadsdeel markeren? Die vraag kan nergens worden gesteld en al helemaal niet worden beantwoord, omdat er geen centraal ‘podium’ voor de stedenbouw van de stad is. De CWM blijkt nog de enige plek waar alle plannen uit de verschillende stadsdelen terechtkomen en waar ze, min of meer bij toeval, in samenhang met elkaar kunnen worden bekeken, maar zonder dat dit advies een status heeft. Omdat onze advisering daarnaast alleen de individuele stadsdelen aangaat, kan de Commissie Welstand de plannen echter niet op hun stadsdeeloverschrijdende samenhang of stedenbouwkundige samenhang beoordelen. Doordat wij het gesprek aangaan met de stadsdelen, wordt ons stedenbouwkundig commentaar in sommige gevallen wel eens verwerkt.
36
Postjesweg en omgeving, poort naar het stadsdeel
Poort naar het stadsdeel
Poorten naar de stad(sdelen)
Mijn conclusie is deze. De dynamische periode die Amsterdam nu doormaakt, maakt een formeel en helder stedenbouwkundig raamwerk of adviesorgaan noodzakelijk waarbinnen de stedenbouw van de stad kan worden geplaatst en beoordeeld. Een structuurplan is daarvoor een te abstract en breed instrument. De toekomst Het is hoogst noodzakelijk dat in de kwaliteitsketen van stedenbouw naar bouwplan meer samenhang komt. Daarbij is het niet van belang of plannen weer door een centrale stedenbouwkundige dienst moeten worden gemaakt. Maar wel dat ingrepen op de schaal van de stad ook op dát schaalniveau worden beoordeeld. De CWM kan over de ruimtelijke en stedenbouwkundige samenhang van plannen bij uitstek adviseren. De Commissies I, II en III bestrijken de samenhangende ruimtelijke systemen van de stad. De DRO kan het beoordelingskader van onze Commissie vaststellen. Zodoende worden de politieke randvoorwaarden voor de ontwikkeling van Amsterdam vastgelegd in een stedenbouwkundig kader, waarbinnen de stadsdelen hun plannen kunnen ontwikkelen. Zo worden stedenbouwkundige plannen in een groter kader geplaatst en zal opnieuw de legitimiteit daarvan centraal staan. Door externe beoordeling van de ruimtelijke ontwikkelingen verplicht te stellen, zal men bij het ontwikkelen van plannen ook sterker en breder kunnen nadenken over de inhoudelijke onderbouwing. Dat is een eerste voorwaarde voor kwaliteit en samenhang: ontwerpers en planeconomen verplicht stellen hun denkkader te verruimen tot de schaal van de stad. Gekscherend is tijdens plenaire vergaderingen van de CWM wel eens gesuggereerd dat elk bouwplan, elke stedenbouwkundige envelop in een maquette van de gehele stad Amsterdam zou moeten worden geplaatst. Alleen zo kan –
37
waarschijnlijk tot grote schrik van velen – inzichtelijk worden hoe de afzonderlijke stedenbouwkundige plannen zich verhouden tot de stad als geheel. Op basis van dat inzicht zal dan blijken dat méér grip nodig is op de manier waarop de noodzakelijke, gewenste verdichting en intensivering vorm gaat krijgen in het Amsterdam van na 2008. Tussen 1988, het ontstaan van de stadsdelen, en 2008, het jaar van Amsterdam als metropool, liggen slechts twintig jaar. Het zijn twee uitersten in het denken over de stad. Delen we Amsterdam op in kleine stukjes? Of zien we de stad in een grotere context? Als we een omslag maken in het denken over de schaal van Amsterdam, kan de stedenbouw van deze prachtige stad weer op grotere schaal worden gestuurd en beoordeeld.
38
Stadsprovincie Amsterdam: opdeling in stadsdelen
Bestemming AMS/Amsterdam als metropool
Commissie III
Burton Hamfelt
Commissie III van de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam behandelt de bouwplannen in de stadsdelen Noord, GeuzenveldSlotermeer, Osdorp, Slotervaart, ZuiderAmstel en bedrijvengebied Amstel III.
De skybox In 2007 woonde meer dan de helft van de wereldbevolking in steden. Niet eerder in de wereldgeschiedenis was dat het geval. In Nederland, vanouds een sterk verstedelijkt land, is dat niet te merken. Een écht grote stad bestaat hier namelijk niet. Nederland is eigenlijk meer een groot en uitgestrekt stedelijk dorp. Er is geen geconcentreerde metropolitane omgeving, zoals Shanghai, Mumbai of Londen. Amsterdam, zou je kunnen zeggen, is ‘s werelds eerste metropolitane dorp. Maar is dit wel waar? Om die vraag te beantwoorden moeten ons gebruikelijke beeld van een grote stad voor even laten varen. Het werkelijke issue bij stedelijkheid is namelijk de vergroting van de schaal, in combinatie met de groeiende complexiteit van de bouwopgave. Of Amsterdam nu een grote of kleine stad is, doet er in dat verband niet toe. Amsterdam heeft, in dit perspectief bezien, weinig problemen met het ontwikkelen of transformeren van grote gebieden (van 25 tot wel 100 hectare), waarbij veel partijen en architecten betrokken zijn. Als lid van Commissie III ben ik vaak geconfronteerd met stedenbouwkundige plannen en bouwplannen op deze schaal. De Commissie voor Welstand en Monumenten (CWM) is bij deze grote projecten tegenwoordig vanaf het begin tot het einde van het bouwproces betrokken. Het is geen toeval dat het andere werkterrein van Commissie III, bijvoorbeeld de beoordeling van een klassieke woninguitbreiding in het beschermde dorpsgezicht van Durgerdam, nu anders (maar niet minder zorgvuldig) wordt behandeld. De afgelopen drie jaar is het mij opgevallen is dat de CWM haar core business, de toetsing van bouwplannen, heeft getransformeerd naar de toetsing van het proces van welstandscriteria. Dit proces moet leiden tot beeldkwaliteit in het plan. Wie naar de verschillende partijen luistert – architecten, ste-
39
denbouwers, ambtenaren, politici – bespeurt vaak dat er onduidelijkheid bestaat over het kwaliteitsniveau van de bouwplannen die wij moeten bewaken. Wat zou die kwaliteit moeten zijn? Hoe moeten we champagne maken met een bouwbudget van bier? Schoonheid is moeilijk te beschrijven, maar kwaliteit absoluut niet. Woorden als ‘mooi’ en ‘leuk’ moeten niet worden gebruikt bij de beoordeling van stedenbouwkundige plannen en bouwplannen. Het gaat niet alleen om beeldkwaliteit, maar vooral om de condities die leiden tot kwaliteit (ook voor het milieu). Die condities moeten wij bewaken. Dat geldt ook voor gebieden waar in een veel te vroeg stadium is besloten te slopen, in plaats van te transformeren. De kwaliteit van bestaand gebied wordt te vaak onderschat, terwijl de kwaliteit van nieuwe gebouwen te vaak wordt overschat. We moeten zoeken naar uitgangspunten die tot een ander kwaliteitsniveau leiden, bijvoorbeeld de kwaliteit die de gebruiker ervaart. En dus niet alleen de kwaliteit die de kijker ziet. De CWM moet niet alleen de uitgangspunten van het ontwerp beoordelen, maar ook die van de opdrachtgever. Als er iets fout zit, zit die fout vaak niet in het ontwerp, maar juist in de stedenbouw en het niveau daarvan. Daarom is het moeilijker dan ooit om architectuur en stedenbouw los te koppelen. Het gaat er niet om hoe we de CWM soepeler, gemakkelijker of gebruiksvriendelijker kunnen maken. Het gaat erom hoe wij als Commissie strenger kunnen optreden. Dat is eigenlijk ‘not done’: Welstand is namelijk de laatste partij in een lang traject, we willen het niet moeilijker maken dan nodig. In dit verband speelt een rol dat er in de CWM helaas weinig of geen bekende, gereputeerde architecten werkzaam zijn. De publieke uitstraling van onze beoordelingskamers is daarmee onvoldoende. Mede hierdoor wordt de CWM door verschillende partijen vaak niet serieus genomen. De CWM is echter niet op aarde om de ‘finishing touch’ aan een bouwplan te geven. Wij zijn ervoor om de ‘extreme makeover’ van bouwlocaties te stimuleren. Wij moeten die kwaliteit durven vragen, met de bouwplannen als uitgangspunt. Ik adviseer daarom om meer gerenommeerde architecten in de Commissie op te nemen. Zij kunnen vaak effectief advies geven. In andere landen gebeurt dat wel, met goede resultaten. Tot slot: de CWM zou zich in de stad Amsterdam op een écht hoog niveau
40
moeten profileren. Hoe kunnen wij oordelen over andermans werk als onze eigen werkomgeving niet voldoet aan de kwaliteitseisen? Ik stel voor dat de Commissie zijn intrek neemt op de bovenste verdieping van de oude Shelltoren aan het IJ, in Amsterdam Noord. En dat niet alleen om aan te geven hoe goed het is om bestaande controversiële gebouwen opnieuw te gebruiken, of om gebruik te kunnen maken van de directiekamers van Shell. Maar ook – en vooral – om het belang van het uitzicht vanaf die locatie over de stad Amsterdam. Welstand moet letterlijk en figuurlijk een hoger aanzien krijgen. Om onze visie op de toekomst van de stad te bewaken, moeten wij letterlijk op een hoger niveau beginnen. In een skybox.
Commissie IV Jenny Bierenbroodspot Commissie IV van de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam adviseert de stadsdelen en de centrale stad over voorstellen om objecten op de gemeentelijke of de rijksmonumentenlijst te plaatsen.
Gemeentelijk Monumenten Project Binnenstad afgerond In 2007 werd een grootscheepse beschermingsoperatie voor de binnenstad afgerond: uit de periode tussen 1850 en 1940 zijn 914 gebouwen aan de gemeentelijke monumentenlijst toegevoegd! Als afronding van hun intensieve samenwerking bij dit Gemeentelijk Monumenten Project hebben het stadsdeel Centrum en het gemeentelijke Bureau Monumentenzorg en Archeologie samen het gelijknamige boek uitgegeven. Daarin zijn al deze nieuwe gemeentelijke monumenten met foto en adres opgenomen. Het boek is een must voor iedereen die zich een beeld wil vormen van de belangrijke bijdrage die de bouwkunst uit de betreffende periode – met haar vele gebouwtypen en grote variatie en rijkdom aan detaillering – aan de veel oudere binnenstad levert. Toen het Rijk enige tijd geleden de lijst van de Jongere Bouwkunstmonumenten in Nederland vaststelde, werd Amsterdam uiterst
41
karig bedeeld. Vergeleken met andere Nederlandse steden werd de lat voor de hoofdstad toen zeer hoog gelegd. Deze ruim 900 nieuwe gemeentelijke monumenten uit de tweede helft van de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw vormen dan ook de noodzakelijke aanvulling op de panden die toen rijksbescherming kregen. De afronding van dit Gemeentelijk Monumenten Project betekent niet dat er in de binnenstad geen gebouwen uit de onderzochte periode meer kunnen worden beschermd. Al in het afgelopen jaar adviseerde Commissie IV om twee ensembles te beschermen die niet in het programma daarvan en dus ook niet in het boek zijn opgenomen. Het gaat om drie bouwblokken aan de Marnixstraat en om woningcomplexen in één blok in de Czaar Peterbuurt. Op grond van voortgeschreden inzicht wordt het typologische belang van beide ensembles inmiddels hoog gewaardeerd. Ze bezitten bovendien zeldzaamheidswaarde. Marnixstraat 200 – 220 De panden Marnixstraat 200 – 220 verwijzen nog naar de gecombineerde markt- en woonfunctie die ze hadden toen hier de groente- en fruitmarkt was gesitueerd, eind negentiende eeuw. Zeven insteekhavens in de gedeeltelijk aangeplempte Singelgracht voorzagen destijds in voldoende kademuren voor het lossen van de producten. De schiereilanden tussen deze havens hadden elk drie kades. De gebouwen stonden in de rooilijn van de Marnixstraat, gegroepeerd in korte blokken van maximaal zes, relatief smalle, panden, die in diepte varieerden naar gelang ze vóór een schiereiland of een havenbekken lagen. Omdat hoge ruimten voor de opslag van groenten contraproductief waren, was de begane grond relatief laag. Boven hun opslagruimte kregen deze panden de toen in Amsterdam gebruikelijke woonhuisarchitectuur. Hoewel traditioneel van opbouw, vertoonden de gevels dus een ongebruikelijke verhouding tussen onder- en bovenbouw. Het probleem van deze als ‘onevenwichtig’ gevoelde verhouding werd opgelost met verschillende architectonische middelen, zoals het optisch verhogen van de begane grond tot de onderdorpel van de vensters op de eerste verdieping, en door hoge portieken. Bij de panden Marnixstraat 200 – 220 gaat het om de drie bouwblokken die bewaard bleven nadat de markt in de jaren dertig van de vorige eeuw werd verplaatst. Deze blokken vormen nog voldoende ‘massa’ om overtuigend het beeld op te roepen van hun voormalige functie. Bij dit ‘beschermingsadvies’ ging Commissie IV ongebruikelijk ver, en pleitte
42
er ook voor om de bestaande stedenbouwkundige structuur als uitgangspunt te hanteren bij de toekomstige herontwikkeling van dit vroegere marktgebied. Samenhang met de drie bouwblokken aan de Marnixstraat, de Doorvaart PQ en de Singelgracht levert ongetwijfeld grote stedenbouwkundige meerwaarde op. Blok N47, Czaar Peterbuurt Blok N47 ligt in de Czaar Peterbuurt, die in 1882 grotendeels werd voltooid. De oudere panden in het blok zijn van die datum. Omdat sloop-nieuwbouwplannen bestonden voor Czaar Peterstraat 136-172, Blankenstraat 137-173, Tweede Leeghwaterstraat 1-3 en Lijndenstraat 30-38, vroeg het stadsdeel Commissie IV advies over de cultuurhistorische waarde van deze panden. Het ging om een groot contingent zogenoemde orde 2-panden, een waardering die gelijk staat met ‘bijna monumentwaardig’. Het deel van dit blok dat werd begrensd door een chocoladefabriek werd pas na het verdwijnen van die fabriek, in 1907, voltooid. De bouwverordening uit 1905 schreef een nieuw woningtype voor en dat komt duidelijk tot uitdrukking in de panden in de noordelijke kop van het bouwblok. Deze woningen hebben een bijzondere plattegrond – een brede en een smalle beuk – die tot uitdrukking komt in de gevels. Voorts komt op straatniveau de benedenwoning zelfstandig tot uitdrukking: de voordeuren van de beneden- en bovenwoningen zijn niet naast elkaar geplaatst, zoals tot dan gebruikelijk was. Een ander opmerkelijk onderdeel van dit ontwerp vormen de schoorstenen, die in het muurvlak van de straatgevel staan. Dit motief, geliefd bij de Engelse Arts and Crafts Movement, is in de Amsterdamse woningbouw vrij ongebruikelijk. In de binnenstad is woningbouw uit het begin van de twintigste eeuw, zeker van deze kwaliteit, zeldzaam. Blok N47 is cultuurhistorisch juist van belang omdat in één bouwblok twee uiteenlopende woningtypologieën uit verschillende tijdperken zijn verenigd: enerzijds karakteristieke revolutiebouw door eigenbouwers uit de negentiende eeuw, anderzijds een verbeterd woningtype met een daarvan afwijkend ritme, dat in de verenigingsbouw werd toegepast gedurende de eerste decennia van de twintigste eeuw. Voorts verdient dit blok plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst als onderdeel van het inmiddels beschermde stedenbouwkundig ensemble dat na het grootscheepse slopen in deze buurt nog resteert.
43
Bloemstraat 34 Ook het onderzoek naar oudere monumentwaarden heeft in de binnenstad nog altijd een lange weg te gaan. Onderzoek naar de vroegere bouwhistorie achter ‘jongere’ gevels brengt nog altijd monumentwaarden aan het licht, uit alle bouwperioden, tot aan de middeleeuwen toe. Een voorbeeld is het winkelpand Bloemstraat 34 in de Jordaan. Dit oorspronkelijk vroeg zeventiende-eeuws woonhuis werd twee maal verbouwd, de laatste keer aan het eind van de negentiende eeuw. Het pandje laat zowel intern als extern een geschiedenis zien die gebruikelijk is in de Jordaan. De oorspronkelijke bebouwing in de straten (evenwijdig aan en dwars op de grachten) bestond grotendeels uit eenvoudige smalle woonhuizen. Deze werden veelal in de loop van de negentiende eeuw op de begane grond voorzien van winkels, bedrijfsruimten, stallingen en dergelijke. Bloemstraat 34, met een orde 2-waardering, heeft een verfijnd uitgewerkte pui met houten pilasters met cannelures voor het winkeldeel en Ionische kapitelen onder de puibalk. Het ging hier aanvankelijk om een gewone advisering door Welstand over de kwaliteit van een nieuwbouwplan. Toen in dat verband de historische waarde van het bestaande pand ter sprake kwam, bleek de eigenaar zich daarvan niet bewust te zijn. Nadat Commissie IV positief over de bescherming van Bloemstraat 34 had geadviseerd, knapte hij het pand uitstekend op. Bloemstraat 34 is van groot belang, zowel als onderdeel van het negentiendeeeuwse beeld van de straatwand als vanwege zijn grotendeels behouden gebleven, veel oudere interne bouwstructuur. Jongere bouwkunst in de stadsdelen Oud-Zuid Binnenkort zal de aanwijzing van de Jongere Bouwkunstmonumenten in de overige stadsdelen beginnen. Vooruitlopend op het Gemeentelijk Monumenten Project van het stadsdeel Oud-Zuid heeft Commissie IV geadviseerd om het beoogde gemeentelijke monument Bachstraat 3-7 (het voormalige Conservatorium en de Muziekschool, met daarin de Bachzaal en de voormalige dienstwoning) nu al te beschermen. Deze instelling gaat het complex namelijk verlaten en heeft het pand verkocht. De gemeenschappelijke huisvesting van de beide muziekopleidingen kreeg in dit gebouwencomplex inventief vorm, met een allure die past bij deze belangrijke culturele functie. Als het beschermd is, moet men bij de aanpassing aan de nieuwe functie uitgaan van de bestaande waarden. Dit zeldzame semi-
44
openbare gebouw werd in 1930 ontworpen door architect Piet Vorkink. Het laat zien hoe zijn oeuvre zich ontwikkelde vanuit de expressionistische vormentaal van de Amsterdamse School naar een architectuur, gecomponeerd met vlakken. Vorkink hield zich als lid van de zogenoemde Commissie-Zuid intensief bezig met de invulling van Berlage’s Plan Zuid. Dit complex, dat één van zijn hoofdwerken is, vormt daarin een bijzondere pleinwand. Oost-Watergraafsmeer De stadsdelen met laat-negentiende-eeuwse wijken verliezen momenteel steeds meer panden uit die periode. Wat daarvan na de stadsvernieuwing in de jaren zeventig van de vorige eeuw nog restte, dreigt nu alsnog teloor te gaan. De Welstandsnota’s richten zich bij nieuwbouw weliswaar op het behoud van het bestaande ‘idioom’, maar als te veel van de oorspronkelijke bebouwing wordt vervangen door pastiches, blijft het karakteristieke straatbeeld niet overeind. De bestaande ensembles van orde 2-, cq. orde 3-panden kunnen echter niet als monumenten worden beschermd. Geconfronteerd met aanvragen daartoe van geïnteresseerde particulieren en organisaties kan Commissie IV dus niet anders dan negatief adviseren. De panden Pontanusstraat 14-20, Pieter Vlamingstraat 86-98 en Von Zesenstraat 411-423 in stadsdeel Oost-Watergraafsmeer behoren tot de weinige overblijfselen van de oorspronkelijke negentiende-eeuwse bebouwing van de Dapperbuurt. Dat ze niet in aanmerking kwamen voor de gevraagde bescherming als rijksmonumenten was overduidelijk. Deze zes ensembles zijn zelfs te algemeen voor bescherming op gemeentelijk niveau. Ze vormen echter wel een interessante staalkaart van de diversiteit van de negentiende-eeuwse bebouwing. Ze vervullen bovendien nog een belangrijke functie in de beleving van de oorspronkelijke stedenbouwkundige structuur: de Pontanusstraat schuint het blok af waarvan deze ensembles de kop vormen. Ook gezien vanaf de Mauritskade vormen ze een stedenbouwkundig ankerpunt. De commissie adviseerde dan ook de (gevels van de) panden op een andere wijze dan via bescherming te behouden. Noord Begin 2007 kwam de bebouwing van het voormalige Shellterrein aan de orde, omdat het stadsdeel daarvoor een aanvraag tot bescherming kreeg. De voorgenomen sloop van deze bebouwing en de vervanging daarvan door hoge gebouwen – die van veel invloed zullen zijn op het beeld van de historische stad
45
– bleef monumentenzorgers bezighouden. Het gebied was een uitermate karakteristiek onderdeel van de noordelijke IJ-oever en had voor Amsterdam grote sociaal-economische en (cultuur-)historische betekenis. Twee toonaangevende gebouwen die prominent aan het IJ lagen, het IJ-Laboratorium en Polymerencentrum, zijn al gesloopt, en in de plannen blijven alleen het gebouw Overhoeks en het daarachter liggende Groot Laboratorium gehandhaafd. Als ook het Nieuw Laboratorium zou worden beschermd, zou volgens Commissie IV een monumentale wand aan het Buiksloterkanaal behouden blijven. Van de overige panden verdienen nog vier gebouwen(complexen) gemeentelijke bescherming. Het betreft allereerst de schuilkelders en de hallen 1 tot en met 5 die de stedenbouwkundige structuur van het complex in het gedeelte direct achter de ingang van het terrein bestendigen. Ook het gebouw voor Technische Dienst en het Develop Laboratorium zijn beeldbepalende panden. Zij liggen aan de andere zijde van de kruising van de belangrijke oost-westverbinding en de Grasweg en versterken ook de ensemblewaarde. Commissie III onderschreef de waardering van Commissie IV, maar blijft betrokken bij de huidige nieuwbouwplannen voor het Shellterrein. Een blik in de toekomst Veel architectuurhistorisch belangrijke kerken uit de wederopbouwperiode vervullen, samen met de daarbij gelegen scholen, door hun ligging aan pleinen in stedenbouwkundig opzicht een scharnierfunctie. Dat geldt voor alle achttien kerken die worden genoemd in de recent gepubliceerde Amsterdamse top 100-monumenten uit deze periode. Commissie III kreeg al indirect met de problematiek van hun behoud te maken, doordat deze adviseerde over de voorgenomen nieuwbouw op de plek van een aantal van deze kerken. Gaat het initiatief tot de prachtwijken van minister Vogelaar het komende jaar leiden tot een versnelde sloopcampagne van belangrijke gebouwen rond pleinen en zijn we dus te laat met hun bescherming?
46
Alles moet eigenlijk continu verrijkt worden, dat zie ik als mijn taak. Zo zie je de stad groeien Michael van Gessel
supervisor openbare ruimte IJ-oevers
Het in de gaten houden van het ensemble. Het zorgvuldig begeleiden van het proces waarin de stad bezit neemt van de oevers aan het IJ. Voortdurend ervoor zorgen dat de kwaliteit nóg hoger wordt. Dat is de rol die Michael van Gessel met overtuiging speelt als supervisor van de openbare ruimte voor de Zuidelijke IJoevers. Een term als ‘bewaker van de kwaliteit’ spreekt hem niet aan. Hij bewaakt niet, zegt hij. Hij stimuleert. Hij zorgt ervoor dat de schakels in de keten van kwaliteit nog beter in elkaar grijpen.
Onzichtbaar werk heet het boek dat in juni 2008 verschijnt over het rijke oeuvre van landschapsarchitect Michael van Gessel (1948). In de voormalige Nettenfabriek in Apeldoorn is vanaf 11 juni een gelijknamige overzichtstentoonstelling van zijn werk te zien. De titel van boek en tentoonstelling is met zorg gekozen. Het groeien en voortdurend opnieuw ontstaan van de stad, het is een fenomeen dat Van Gessel buitengewoon fascineert. ‘Het lijkt alsof daar een onzichtbare hand aan het werk is,’ zegt hij. ‘Maar dat is natuurlijk niet echt zo. Achter elke verandering gaan een opdrachtgever en een architect schuil. Als die allebei van hoge kwaliteit zijn, is het een feest om dat mee te maken.’ Het (zichtbare) werk van Michael van Gessel is uiterst gevarieerd en rijk geschakeerd. Hij ontwierp zo ongeveer alles tussen de privé-tuin en stedenbouwkundig plan. Zo was hij verantwoordelijk voor de renovatie van het park van kasteel Groeneveld in Baarn, het Valkenbergpark te Breda, dierentuin Artis en landgoed Twickel bij Delden. Hij superviseerde de renovatie van het Amsterdamse Vondelpark en maakte het masterplan voor het herstel van het park en landschap rond Kasteel De Haar. Maar hij ontwikkelde ook stedenbouwkundige plannen voor Prinsenland (Rotterdam), het centrum van Ede en voor Ruskenveen (Hoogkerk).
47
Sinds eind 1998 is Michael van Gessel supervisor van de plannen voor het openbaar gebied van IJburg en de Zuidelijke IJ-oevers in Amsterdam. ‘Dat is lang,’ beaamt hij. ‘Maar het moet ook lang, want pas dan ontstaat continuïteit.’ Collega Kees Rijnboutt doet hetzelfde, maar dan voor de gebouwde omgeving. De strategische plannen waarin de uitgangspunten voor de kwaliteit van de Zuidelijke IJoevers staan verwoord, dateren uit de jaren negentig. Ankers aan het IJ beschrijft de uitgangspunten voor de gebouwen, het Plan Openbare Ruimte voor het openbaar gebied. Kernbegrippen zijn ruimte, water en openheid en het herstellen van de relatie van de stad met het IJ. Van Gessel en Rijnboutt zorgen ervoor dat die uitgangspunten centraal blijven staan in het langademige project. Maar ze zien zichzelf niet als waakhond of toetser, lieten ze in eerdere vraaggesprekken weten. Hoewel alle ontwerpen voor gebouwen en de openbare ruimte hun goedkeuring moeten krijgen, leggen ze zelf graag de nadruk op hun rol als stimulator van kwaliteit. Erna Hollander, projectmanager Zuidelijke IJ-oevers, zei in NUL20 van maart 2007: ‘Rijnboutt en Van Gessel zijn ons voorportaal voor de welstandscommissie. Zij bereiden de adviezen voor. Door hun overzicht en kennis nemen ze de commissie veel werk uit handen.’ ‘Hé, die uitspraak verbaast me. Het is namelijk volstrekt niet ons doel om adviezen voor te bereiden of hamerstukjes voor de Commissie voor Welstand en Monumenten af te leveren. Wat doet een supervisor wel? Een supervisor stimuleert kwaliteit. Hij is een soort directievoerder, maar dan in het geestelijke. Hij brengt mensen ertoe een hoger ambitieniveau na te streven dan ze normaal hebben.’ 48 Is dat nodig? Wie durft er nog zonder hoge ambities aan een plan voor de IJ-oevers te beginnen? ‘Iedereen zal zeggen dat hij hoge ambities heeft, maar soms vinden wij de ambities niet hoog genoeg. Neem ProRail. Die organisatie is vooral op het proces gericht, op kosten, op efficiency, op het voorkomen van ruis. Dat zie je concreet terug in hun plannen, bijvoorbeeld in het niveau van het voorstel voor een fietstunnel. Zo’n tunneltje wordt dan goedkoop, gemakkelijk. Dat willlen wij niet, wij willen méér. Ik zorg er dan voor dat dat gebeurt. Het gemiddelde niveau van de opdrachtgever is hoog, maar er zijn wel degelijk verschillen. Nog altijd is het bijvoorbeeld zo dat woningcorporaties meer culturele bagage meebrengen dan de gemiddelde projectontwikkelaar.’
De term supervisor suggereert dat u goedkeurt en afkeurt. ‘Dat is ook zo. Ik verleen inderdaad goedkeuring aan de voorgestelde architectuur, of dat nu gaat om één architect of een lijst met namen. Om te voorkomen dat het te veel schoolmeesterij wordt, stimuleer ik opdrachtgevers om met echt goede architecten te komen. Ik kijk daarbij nadrukkelijk niet naar het proces, maar puur naar de kwaliteit van het werk. En naar de vraag of de architect het werk wel zelf doet en het niet uitbesteedt.’ U keurt dus plannen af. Dat levert u vast geen vrienden op. ‘Architecten kunnen een goed plan hebben, maar maken dan toch mee dat wij het afkeuren, omdat we het nog niet goed genoeg vinden. Dat is moeilijk, want architecten zijn nogal eens primadonna’s. Snel gekrenkt, ja, die clichés kloppen. Maar ik kijk altijd naar het stedenbouwkundig plan. Dat staat voorop. Dat plan is vaak al in dialoog ontstaan. Vervolgens wordt die dialoog voortgezet, maar dan met de individuele architect. In dat proces, die dialoog, mag de kwaliteit per se niet verwateren. Alles moet eigenlijk continu verrijkt worden, dat zie ik als mijn taak. Zo zie je de stad groeien.’ Als u uw werk goed gedaan heeft, zou je zeggen, kan de Commissie voor Welstand en Monumenten een plan bijna niet meer afkeuren. Tjeerd Dijkstra, de eerste supervisor bij de herontwikkeling van de IJoevers, verklaarde ooit trots in een interview dat Welstand niet één keer een bouwplan heeft afgewezen in de dertien jaar van zijn supervisorschap. ‘Die uitspraak verbaast me ook weer, want nogmaals, wij werken niet om goedkeurende stempeltjes van Welstand te krijgen. En bovendien: Welstand keurt soms nog wél wat af. Dat kan gebeuren. Dat kan zelfs gebeuren zonder dat er ruggespraak met de supervisoren is, overigens. Dan word ik boos. Maar in de regel, ja, is ons werk zodanig dat Welstand tot een positief oordeel komt.’ U moedigt hoge ambities aan. Maar wat gebeurt er als hoge ambities later, ‘onder druk van de omstandigheden’, worden bijgesteld? Schijnt een natuurwet in ontwikkelaarsland te zijn. ‘O, dat is een van mijn grootste ergernissen. Een ontwikkelaar komt met een prachtplan met een prachtarchitect en weet dat mooi te verkopen, maar later begint het grote terugkrabbelen. Omdat er geen geld is, omdat de markt tegenvalt, enzovoort. Het heeft ermee te maken dat ontwikkelaars in verschillende fasen verschillende mensen inzetten. Eerst zit je met de conceptmakers
49
aan tafel, dan gaat het goed. Maar daarna komen de economen aan zet. Die gaan zeggen dat A niet kan. Dat B niet kan. En C ook niet. Dat levert uiterst onverkwikkelijke discussies op. Ik vind het niet gentleman-like. Je moet je aan je beloftes houden, van beide kanten. Ik wil niet bedrogen worden. En dat is dan wél wat er gebeurt. Zeker als dat eronderuitkomen-gedrag institutioneel wordt, wordt het erg vervelend.’ Wat kan de supervisor in zo’n geval doen? ‘Zijn machtsmiddel gebruiken: afkeuren. En dat doe ik dan ook. Maar voor de goede orde: er gebeuren ook veel goede dingen. Dan ben ik, omgekeerd, ook uitgesproken bemoedigend en positief. Ja, supervisor zijn is net werken bij het Riagg. Het is soms echt gedragstherapie.’ Als u nu langs de IJoevers loopt, wat ziet u dan? ‘Ik vind het zó mooi om te zien dat wat we jarenlang hebben gewild, nú eindelijk gestalte krijgt. Kijk naar de Oostelijke Handelskade, naar het Westerdokseiland. Meer dan tien jaar hebben we hieraan gewerkt, en nu is het eindelijk werkelijkheid geworden. Het gaat lukken, blijkt nu. De stad neemt deze nieuwe ontwikkelingen organisch op. Het Muziekgebouw aan het IJ is een groot succes. Het overtreft de verwachtingen.’ Er is ook kritiek. Bijvoorbeeld op de schaal en maat van die Oostelijke Handelskade. ‘Ja. Die kritiek ken ik. Maar alles wat er gebeurt, is beredeneerd. Aan de Oostelijke Handelskade zijn oud en nieuw mooi gemengd, precies zoals in de rest van de binnenstad. Ik ben ervan overtuigd dat de kritiek zal verstommen.’
50
Esther Agricola
directeur Bureau Monumenten en Archeologie
Monumentenzorg en de tand des tijds Al meer dan tien jaar is het Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) betrokken bij het onderzoek naar de kwaliteit van de naoorlogse bouwkunst in Amsterdam. Dit onderzoek speelt zich af tegen de achtergrond van ingrijpende veranderingen. Naoorlogse wijken worden onder grote maatschappelijke en economische druk getransformeerd tot ‘krachtige wijken’. Monumentenzorg in deze wijken is hier weinig minder dan pionieren met de hete adem van vadertje tijd in de nek. Terwijl stadsdelen en woningcorporaties aan de vergadertafel de eerste vernieuwingsplannen maakten, dook BMA eind jaren negentig in de archieven om te achterhalen welke architect welk blok had ontworpen. Anders dan veel mensen denken, is zo’n inventarisatie niet met een simpele druk op de knop boven water te krijgen. Onderzoeken, vergelijken, analyseren, beschrijven, waarderen – het kost veel tijd. Daarnaast vraagt de beoordeling van een relatief nieuw kennisdomein als de naoorlogse bouwkunst om specifieke deskundigheid. Kennis van bouwtechniek, planologie, stedenbouw, volkhuisvesting en van de maatschappelijke ideologie van die jaren is minstens zo belangrijk als kennis van de architectuur. Hoe ontwikkel je vervolgens een geschikt vocabulaire om naoorlogs erfgoed te kunnen duiden? En hoe vind je een passend instrumentarium om het te kunnen beschermen? BMA heeft zich van meet af aan geconcentreerd op de Westelijke Tuinsteden. Daar barstte de stedelijke vernieuwingsmachinerie namelijk als eerste los. De betrokken partijen hadden behoefte aan een overzicht van waardevolle complexen en gebieden. In samenwerking met de toenmalige Stedelijke Woningdienst en de Dienst Ruimtelijke Ordening zijn de Westelijke Tuinsteden minutieus afgegraasd. Alle kennis die werd verzameld, een schat aan gegevens en materiaal, hebben we vervolgens geprobeerd om te zetten in waarderingskaarten van het AUP, zoals die ook voor de Atlassen van de 19e-eeuwse Ring en de Gordel ‘20-‘40 zijn gemaakt. Die kaarten zouden het fundament moeten vormen voor het welstandsbeleid,
51
en tegelijk moeten fungeren – zo werd gehoopt – als ‘niet geheel vrijblijvende’ kennisbron voor de grote opknapbeurt die ophanden was. Tot een bestuurlijke omarming van deze exercitie is het echter nooit gekomen. De documenten werden terzijde geschoven. De rol van Monumentenzorg bleef daarmee beperkt tot een adviserende taak op afstand. De stadsdelen beschikken inmiddels allemaal over gedegen welstandsnota’s. Maar de afwegingen over behoud en vernieuwing worden op een ander niveau en in een veel eerder stadium gemaakt. Met de waardekaarten hoopten BMA en de Commissie Welstand en Monumenten op een structurele inbreng van historische kennis in het vernieuwingsproces. Die inbreng is nu vrijwel niet georganiseerd. Ook de afweging van cultuurhistorische waarden is niet automatisch verankerd in de planvorming. Vanuit het oogpunt van monumentenzorg maakt dit de naoorlogse wijken buitengewoon kwetsbaar. De vraag dringt zich dan ook op: wie is in Amsterdam echt verantwoordelijk voor ruimtelijke kwaliteit? Wie kan daarop worden aangesproken? Het Bureau Monumenten & Archeologie zat intussen niet stil. Met een niet aflatende stroom van publicaties, lezingen, bijdragen aan debatten, adviesteams en excursies hebben we voortdurend op de trom geroffeld. En zie, afgelopen jaar was daar ineens de Top 100 van minister Plasterk. Een lijst van beoogde rijksmonumenten uit de wederopbouwperiode 1940 – 1958. Onder de genomineerden bevinden zich negen Amsterdamse complexen. Plasterk, die bezig is met de modernisering van het erfgoedstelsel, wil serieus aandacht voor het cultuurhistorische erfgoed van na de oorlog. Tegelijkertijd wil hij een verbinding leggen tussen monumentenzorg en stedelijke ontwikkeling. Niet alleen het object telt, maar ook de stedenbouwkundige context en de betekenis van het gebied. Misschien wel de interessantste vraag waarop een antwoord moet komen, is de vraag hoe we dit modernistische erfgoed kunnen beschermen. Moeten we een volkshuisvestelijk hoogstandje van 900 woningen (complex Berghoef, Lelylaan) als monument aanwijzen? Of is er een andere manier om de kwaliteit ervan te beschermen? Een week na de presentatie van de Top 100, in oktober vorig jaar, organiseerde BMA in opdracht van de wethouders Herrema en Van Poelgeest een debat over de ruimtelijke kwaliteit in Nieuw-West. Centrale diensten, stadsdelen en woningcorporaties bogen zich over de vraag hoe het gesteld is met de kwali-
52
teit van de architectuur en stedenbouw in de grootste herstructureringswijk van Nederland. Hoewel de meningen op projectniveau sterk verdeeld waren, vreesde het gezelschap unaniem het gebrek aan kwaliteit op gebiedsniveau. Wat betekenen straks alle projecten bij elkaar? Wie is verantwoordelijk voor het totale stadsbeeld? Wie stuurt op het niveau van stedenbouw? Het zijn dezelfde vragen die BMA ironisch genoeg tien jaar geleden ook al stelde bij de discussie over de waarderingskaarten. Afzonderlijke projecten kunnen het beste vanuit de kennis van het totale plangebied worden beoordeeld, stelde BMA toen. Het zijn ook de vragen die voortdurend door de Commissie Welstand en Monumenten worden geagendeerd. De bijeenkomst in oktober werd besloten met een opdracht van de wethouders om binnen jaar met een pilot van waarderingskaarten te komen. Deze ambitie werd dankzij een motie van gemeenteraadslid Hetti Willemse vlak voor het kerstreces nog kracht bijgezet. Zij eiste met succes dat de waarderingskaarten voor Nieuw-West er voor de zomer van 2008 moeten liggen. Zijn we daarmee terug bij af? Nee, daarvoor is er te veel gebeurd. In de eerste plaats is veel naoorlogs erfgoed in Amsterdam gesloopt. Dat komt nooit meer terug. Sloop mag soms onvermijdelijk zijn, het is onverteerbaar als bij de afweging over sloop of behoud cultuurhistorische argumenten geen rol spelen. In de tweede plaats is het politiek-bestuurlijke klimaat veranderd. Er is steeds meer aandacht voor naoorlogse architectuur en stedenbouw. En er is steeds meer politieke en bestuurlijke rugdekking – zowel op Rijks- als op gemeentelijk niveau – voor dit nieuwe werkterrein van de monumentenzorg. Kenmerkend is dat wethouder Herrema op de nieuwjaarsreceptie 2008 van BMA de Amsterdamse variant van de Top 100 presenteerde. In de derde plaats: met het verstrijken van de tijd kunnen steeds meer gebouwen de status van rijksmonument krijgen. De leeftijdsgrens is immers vijftig jaar. Maar de stadsdelen zijn ook bevoegd om een complex als gemeentelijk monument aan te wijzen; daarvoor geldt geen leeftijdgrens. Kortom: er zijn genoeg mogelijkheden om de monumentenzorg meer tanden te geven. Dat is hard nodig, zolang een zorgvuldige omgang met gebouwen uit het recente verleden geen vanzelfsprekendheid is. Die moet eerst door ons worden uitgevonden.
53
Nooit gebouwd Amsterdam
Rijksmuseum, voorstel voor een studietoren
Nieuwbouw in de Valkenburgerstraat
Nieuwbouw in de Westelijke Tuinsteden, Pieter Calandlaan
Uitbreiden van het monumentwaardige pand Swammerdamstraat 12
Sloop-nieuwbouw hoek Wibautstraat, Marcusstraat en Graaf Florisstraat
Optoppen Albert Cuypstraat 195 – 197
Transformatie voormalig bankgebouw aan het Rembrandtplein
Sloop-nieuwbouw Rokin 75
Dakopbouw aan de 3e Oosterparkstraat 224
Dakopbouw Oosterpark 75
Bestaande situatie
Sloop-nieuwbouw Ruysdaelstraat 77 – 89
Doorsnede zijgevel
voorgevel
achtergevel
Lisl Edhoffer
Schakels in de kwaliteitsketen De Commissie voor Welstand en Monumenten brengt als onafhankelijk college van deskundigen bij bouwaanvragen en monumentenaanvragen advies uit, en geeft daarmee het gezicht aan het welstandstoezicht. Maar de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van Amsterdam ligt in vele handen. De commissie vormt slechts één schakel in de kwaliteitsketen. Niet iedereen weet dat. Niet iedereen beseft ook hoe ‘Welstand’ werkt. ‘Welstand vindt het niet mooi!’, hoor je vaak roepen als burgers hun droom doorkruist zien door een negatief advies. ‘Welstand’ is dan de hinderpaal, het struikelblok voor de burger. ‘Welstand’ is ook vaak de boosdoener voor de ontwikkelaar die meende dat het bescheiden kapje van een 19e-eeuws pand wel uit te bouwen zou zijn tot een ruim appartement. Voor anderen daarentegen kan ‘Welstand’ niet streng genoeg zijn. Vooral niet als het om de plannen van de buren gaat. Ook zijn er vaak misverstanden over wat de commissie wel of niet bij haar adviezen kan betrekken. De macht van de commissie wordt nog wel eens overschat. Bijvoorbeeld door de buurman die zijn uitzicht verpest ziet door nieuwbouw, of zijn privacy belemmerd door het gloednieuwe dakterras van ernaast. Hoe heeft ‘Welstand’ hier toch mee akkoord kunnen gaan? Maar ook bouwinspecteurs moeten vaak zuchten. Een negatief welstandsadvies betekent immers extra werk: brieven, telefoongesprekken, uitleg, het innemen van een gewijzigd plan, groeiende dossiers. Wat doet de Commissie voor Welstand en Monumenten dan? Strikt genomen zit het zo: de stadsdeelraden stellen in Welstandsnota’s of Stedenbouwkundig Programma’s van Eisen de criteria vast en geven daarmee hun ambitie aan. De commissie toetst vanuit een onafhankelijke positie of deze ambitie in de plannen ook wordt waargemaakt. Maar de werkelijkheid is rijker geschakeerd. De kwaliteitsbewaking is een keten met vele schakels. Kwaliteit realiseren betekent: nadenken over doelstellingen, formuleren van ambities, uitvoeren van die ambities, en handhaven. Het betekent vooral ook de onderlinge afstemming tussen de schakels in de keten goed in de gaten houden. Dit deel van het jaarverslag laat een aantal schakels van de kwaliteitsketen
64
zien in een serie korte teksten. Ze staan op zichzelf, maar vullen elkaar ook aan. Samen brengen ze in beeld hoe op verschillende niveaus wordt gewerkt aan de schoonheid van Amsterdam. De teksten zetten de schijnwerper op de welstandscoördinator, de handhaver, de beleidsmedewerker, de jurist, de projectleider en de gemandateerd secretaris. Niet toevallig zijn het mensen die al vele jaren betrokken zijn bij het welstandstoezicht. Hun betrokkenheid uit zich in de persoonlijke vormgeving van hun functie, de kennis van de geschiedenis van plannen en bouwwerken. ‘Welstand’, in al zijn facetten, is bij hen in uitstekende handen.
Schakels in de kwaliteitsketen
Gerard Schotten
De gemandateerde secretaris Gerard Schotten (61) werkt ruim 36 jaar bij het Bureau Welstandszaken. Hij is gepokt en gemazeld in dit werk en heeft in de loop der jaren zo ongeveer alles voorbij zien trekken wat in Amsterdam is gebouwd en verbouwd. Als gemandateerde secretaris is hij een belangrijke schakel in de kwaliteitsketen. Hij heeft het mandaat van de Commissie voor Welstand en Monumenten – vandaar de titel – om zelfstandig een oordeel te vellen over bouwplannen waarvan de mening van de commissie bekend wordt verondersteld. ‘Vervanging van kozijnen, dakterrassen, dakkapellen, uitbouwen... over veel van dat soort bouwplannen hoeft de commissie zich niet specifiek te buigen. Ik handel die zaken af, op basis van mijn ervaring en kennis van de welstandscriteria. Daarmee ben ik een soort filter. Ik laat alleen plannen door de Commissie behandelen die complex zijn en een nadere discussie in breder verband nodig hebben. Ik laat ook plannen door die leuk, boeiend of interessant zijn. Het betekent dat ik steeds moet aftasten of er geen “bloed gaat vloeien” uit een beslissing over een plan. In geval van twijfel geldt altijd: niet inhalen.’ Er zijn altijd randgevallen, zegt Schotten. ‘Een heel groot gebouw in het havengebied stelt andere eisen dan een gebouw in een kwetsbare, kleinschalige omgeving als de binnenstad van Amsterdam. De context maakt groot verschil. Als ik iets afkeur, is het altijd volgens door de stadsdeelraad vastgestelde welstandscriteria, die overigens niet statisch zijn. In verloop van
65
tijd worden ze geëvalueerd en zo nodig bijgesteld aan de actualiteit. Soms, in bijzondere gevallen, is er aanleiding en gelegenheid om op grond van geconstateerde kwaliteit af te wijken van de criteria en toch iets goed te keuren. Dit moet echter altijd goed gemotiveerd gebeuren.’ Pas sinds juni 2004 zijn welstandscriteria wettelijk verplicht. Daarmee is de onduidelijkheid voor de burger en ontwerper niet weggenomen, vindt Schotten. ‘Je ziet in aangrenzende stadsdelen verschillende dingen gebeuren. Neem De Baarsjes en Bos en Lommer. In De Baarsjes is men druk in de weer met de Amsterdamse Schoolbouwblokken in de Gordel ‘20-‘40. Veel blokken zijn opgeknapt na aanschrijvingen, maar in Bos en Lommer gaat dat anders. Dat komt vreemd over. Ik vind dat aan elkaar grenzende stadsdelen met gelijksoortige bebouwing eigenlijk dezelfde welstandscriteria en een identiek handhavingsregime zouden moeten hanteren.’ Schotten erkent dat dit principe moeilijk te rijmen is met nieuwe ontwikkelingen. Zo worden soms gebiedsgerichte criteria ontwikkeld om bepaalde stedenbouwkundige ontwikkelingen mogelijk te maken. Voor het Westerdokseiland en het Oosterdok zijn bijvoorbeeld welstandscriteria uitgevaardigd die afwijken van de criteria van stadsdeel Centrum. Ze volgen het politieke raadsbesluit om daar grootschalige ontwikkelingen mogelijk te maken. ‘Wij gaan niet over de stedenbouw,’ zegt Schotten. ‘Soms is dat wel jammer.’ Gerard Schotten wil nog één belangrijk aspect van zijn werk genoemd hebben: de adviesfunctie. ‘Ik word vaak gebeld met de vraag of en wat er in een bepaald geval kan. Vanaf half acht ’s morgens zit ik hier vaak al om mensen desgewenst toelichting en advies te geven. Ik kijk dan ook naar bouwtekeningen om te beoordelen of een plan kans van slagen heeft. Vaak hebben mensen een vertekend beeld van ons werk. Ze denken dat wij alleen maar afkeuren. Het is daarom belangrijk dat we laten zien dat we dingen vooral mogelijk willen maken maar dat de architectonische kwaliteit boven alles gaat.’ Het werk van een commissiesecretaris is topsport, vindt Gerard Schotten. ‘De commissies en gemandateerde secretarissen moeten een enorme stroom bouwplannen beoordelen. Ze doen dat door een combinatie van architectonische en bouwkundige kennis, kennis van beleid, kennis van werkwijzen en werkprocessen, inclusief alle valkuilen. Dat doet een beroep op het vermogen om gemandateerd plannen te kunnen beoordelen, snel te kunnen beslissen en de beslissingen ook uit te dragen, zowel schriftelijk als in soms uitermate moeizame en moeilijke gesprekken.’
66
Schakels in de kwaliteitsketen
Leo Stötefalk (De Baarsjes)
De welstandscoördinator Het leeuwendeel van de bebouwing in De Baarsjes, Amsterdams kleinste stadsdeel, behoort tot de zogenoemde Gordel ’20-’40. Slechts aan de randen is er bebouwing uit andere tijden. Het stadsdeel is zo goed als ‘af’. Nieuwbouw is er nauwelijks, uitzonderingen daargelaten. Bij bouwaanvragen gaat het in hoofdzaak om ingrepen aan de bestaande bebouwing. Het is dan ook een overzichtelijk aantal plannen dat het bureau passeert van Leo Stötefalk, welstandscoördinator van De Baarsjes. Het gaat om kleine ingrepen, zoals vernieuwing van kozijnen en balkons, dakterrassen, kleine gevelwijzigingen (winkelpuien) en reclameaanvragen. In De Baarsjes is de welstandscoördinator méér dan coördinator tussen het stadsdeel en de Commissie voor Welstand en Monumenten. Stötefalk heeft ook een toezichthoudende functie. Hij meet oorspronkelijke kozijnen in en hij houdt een archief bij met gegevens over oorspronkelijke detaillering. ‘Die gegevens dienen als referentie voor de gehele architectuureenheid, ook al komen aanvragen voor kozijnvernieuwing verspreid over jaren binnen,’ zegt hij. ‘Zo’n referentie waarborgt de continuïteit, ook bij wisseling van de wacht. Het biedt de zekerheid dat de oorspronkelijke details ook daadwerkelijk het referentiepunt vormen bij kozijnvernieuwing, en niet de “verwaterde” details.’ Bij offerteaanvragen voor kozijnvernieuwing kunnen particulieren bovendien handig van het archief gebruik maken. Leo Stötefalk heeft een passie voor de architectuur van de Gordel ’20-’40. Hij praat er met gedrevenheid over. ‘In De Baarsjes zie je soberder architectuur dan in Oud-Zuid of Westerpark,’ zegt hij. ‘Maar de nog aanwezige detaillering wordt dan juist belangrijker. Die is vooral terug te vinden in de kozijnen, de “ogen” van de gevel. Vroeger werd dat vaak genegeerd. Men gebruikte dan platte kunststof kozijnen. Maar hoe soberder de gevel, hoe belangrijker het kozijn met zijn detaillering wordt. Daar moet je bovenop zitten.’ Voor Stötefalk is welstandstoezicht een zaak van algemeen belang, niet van de eigenaar van het bouwwerk alleen. Elke bewoner en voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, ook al gaat dat vaak onbewust. Dat Welstandstoezicht
67
op het grensvlak opereert van private en collectieve belangen, wordt jammer genoeg niet door iedereen beseft. ‘Ik verbaas me er wel eens over dat stadsdeelbewoners vooral klagen over vervuiling van de openbare weg, en niet of minder over reclame en graffiti op gevels. Terwijl die toch ook bepalend zijn voor het plezier in je leefomgeving, denk ik.’ Handhaving hoort stringent te zijn, vindt hij. ‘We moeten streng durven zijn, en impopulair, vanwege het algemeen belang. Anders blijft een gedoogde overtreding zichtbaar. Andere overtreders kunnen dat gebruiken, waardoor handhaving meer energie kan vergen en zelfs stuk kan lopen. Als alles op orde is, is onderhoud ook gemakkelijker. En dat leidt tot een betere en mooiere buurt.’
Schakels in de kwaliteitsketen
Annemarie de Groot (Noord)
De welstandscoördinator Stadsdeel Noord is een van de grootste stadsdelen van Amsterdam. Het is zonder meer het meest gevarieerde stadsdeel, met meer dan dertig verschillende ruimtelijke systemen. ‘Noord’ laat een staalkaart zien van architectuur en de stedenbouw uit verschillende perioden, gescheiden door groenzones en infrastructuur. Die omvang en diversiteit maakt het werk van welstandscoördinator Annemarie de Groot complex en gevarieerd. Zij is een stevige kwaliteitsbewaker, het eerste ijkpunt voor bouwinspecteurs bij handhavingen, het controlepunt op de weg die plannen afleggen naar het overleg met de gemandateerde secretaris of de Commissie voor Welstand en Monumenten. Zij schat in of de plannen daadwerkelijk goed op welstand zijn te beoordelen, en of ze zijn getoetst aan het bestemmingsplan. Annemarie de Groot is – als enige welstandscoördinator van alle stadsdelen – altijd bij het agendaoverleg en de commissievergaderingen aanwezig. ‘Dat vind ik onmisbaar,’ zegt ze. ‘Zo kun je ter plekke nog dingen toelichten en achtergrondinformatie leveren. Tegelijkertijd kan ik bij problemen en vragen het stadsdeel en de aanvragers goed te woord staan.’ De grote lijnen van het welstandstoezicht zijn in orde, maar er is ruimte voor verbetering, vindt De Groot: ‘De welstandstaken dreigen te verkruimelen door
68
de opdeling in verschillende afdelingen, zoals vergunningen, stedenbouw en technische realisatie. Niet altijd loopt de communicatie tussen die afdelingen even goed. Daardoor ontstaat soms onduidelijkheid. Of er gaat tijd verloren. Soms leidt het tot onaangename verrassingen. Bijvoorbeeld als ik de commissie ineens met kant en klare stukken moet confronteren terwijl vooroverleg in een vroeg stadium beter was geweest.’ De Groot vindt daarom dat de welstandscoördinator ruimere taken zou mogen hebben. Hij of zij zou de coördinator tussen vergunningen, stedenbouw, technische realisatie en de commissie moeten zijn; de spil tussen de commissie en alle bouwinitiatieven van het stadsdeel. Tot haar grootste wensen behoort een koppeling van het stratenregister aan de welstandsnota, zodat je je niet eerst hoeft af te vragen welke welstandscriteria van welk gebied van toepassing zijn. Andere grote wens: een stalenboek met standaarden voor mogelijke uitbreidingen van woningen per buurt. Dit boek zou onderdeel moeten zijn van de Welstandsnota en eigenlijk op de balie van het servicecentrum moeten liggen. De digitalisering van de Welstandsnota biedt een kans op verwezenlijking van deze wens. Elke burger kan dan de uitbreidingsmogelijkheden van zijn woning (uitbouw, dakkapel, dakopbouw en dergelijke) via internet opvragen. Dat schept duidelijkheid, gaat verrommeling tegen en kan de eenheid en samenhang in de buurt of wijk versterken.
Schakels in de kwaliteitsketen
Arjen van der Leeuw (Oud-Zuid)
De beleidsmedewerker
Het welstandsbeleid in een stadsdeel komt op verschillende manieren en langs verschillende wegen tot stand. De meest voorkomende weg is dat iemand een bepaalde tendens signaleert. Bijvoorbeeld: steeds meer binnentuinen worden bestraat of dichtgezet. Ander, bepaald niet willekeurig gekozen voorbeeld: steeds meer eigenaren besluiten hun pand een vrolijke kleur te geven om er in de straat eens goed uit te springen. Of er duikt een vraag op: wat mag wel en niet op een dakterras? Het stadsdeelbestuur moet vervolgens de vraag beantwoorden of zo’n ontwikkeling gewenst is, en zo nee, wat er moet gebeuren. ‘Wij signaleren vaak zelf ontwikkelingen die om beleid vragen,’ zegt beleidsmedewerker Arjen van der
69
Leeuw (stadsdeel Oud-Zuid). ‘Bijvoorbeeld omdat er een procedure over wordt gevoerd. Of omdat de politiek er iets mee wil. Daarnaast kan de praktijk van alledag de aanzet geven tot beleid.’ Van der Leeuw coördineert dit soort processen. Hij zorgt ervoor dat ze uiteindelijk uitmonden in besluitvorming. Na evaluatie legt hij de zaken voor aan het dagelijks bestuur, en hij zorgt voor inspraakmogelijkheden. Normaal gesproken heeft de Welstandsnota een antwoord op dit soort ontwikkelingen. De afgelopen jaren was dat ook het geval, zegt Van der Leeuw. ‘De nota bevatte voldoende duidelijke criteria voor goed onderbouwde advisering door de Commissie voor Welstand en Monumenten. Dat geldt ook voor stadsdeel Oud-Zuid. De nota heeft eraan bijgedragen dat het proces van welstandstoetsing en het beoordelingskader inzichtelijker zijn geworden.’ Ook is het welstandstoezicht beter controleerbaar en klantvriendelijker geworden. Dat blijkt uit reacties van particulieren, architecten en anderen. Toch kan de Welstandsnota op een aantal punten worden verbeterd en aangevuld, vindt Van der Leeuw. ‘In 2006 hebben we een evaluatie gestart. Die leidde ertoe dat de nota van Oud-Zuid in 2007 op een aantal punten is aangepast, zoals voor de criteria voor afvoerkanalen, dakopbouwen, dakuitbouwen en het schilderen van gevels. Ook zijn enkele nieuwe criteria opgenomen, onder andere voor garagedeuren, buitentrappen en koekoeken. Die aanpassingen zijn in goed overleg met de commissie tot stand gekomen. De reden was dat op die punten vaak onduidelijkheden bestonden. Bij dakopbouwen zagen we mensen bijvoorbeeld de grens opzoeken van het mogelijke. Je kunt de rijkgeschakeerde werkelijkheid nu eenmaal niet helemaal in regels vangen.’ In 2007 is in Oud-Zuid, net als elders, een start gemaakt met de digitalisering van de nota. Alle welstandsnota’s van Amsterdam moeten begin 2009 deel uitmaken van één digitaal systeem. Daarbij is afgesproken dat de stadsdelen eigen beleid kunnen blijven formuleren. In 2007 werd de welstandsadvisering van een aantal grotere bouwplannen in Oud-Zuid afgerond, onder andere voor het Rijksmuseum, het Stedelijk Museum en een nieuwe brede school in de Theophile de Bockstrook. Verder zijn er aanvragen voor sloop-nieuwbouw in de Pijp. Het stadsdeel gaat hier zorgvuldig mee om, opdat het huidige karakter van de 19e-eeuwse buurt niet verloren gaat.
70
Schakels in de kwaliteitsketen
Huibert Hosper (Centrum)
De handhaver De handhaver is zeker niet de minst belangrijke schakel in de kwaliteitsketen. Hij zorgt voor de juridische afwikkeling van zaken die de bouw- en woninginspecteurs ‘buiten’ aan het licht brengen. In stadsdeel Centrum zijn in totaal acht handhavers actief, twee in elk van de vier rayons: een senior handhaver en een medewerker. Stadsdeel Centrum verwerkt honderden handhavingszaken per jaar, verdeeld over verschillende categorieën – variërend van bouwen zonder of in strijd met de vergunning, een gebruik van een gebouw of perceel in strijd met het bestemmingsplan, tot overtredingen op het gebied van reclameuitingen, gebruiksvergunningen en verblijfsinrichtingen. ‘Honderden gevallen’ klinkt indrukwekkend, maar het ambtelijk apparaat is daarop berekend, zegt Huibert Hosper, senior medewerker handhaving in stadsdeel Centrum. Hij vindt niet dat er te weinig bouw- en woninginspecteurs zijn, zoals wel eens wordt beweerd. ‘We kunnen het werk goed aan op dit moment. Er blijft misschien wel eens iets liggen, maar de capaciteit is voldoende. Ook de procedures kloppen. De bouwinspecteurs hebben het onder controle. Wat niet wil zeggen dat er nooit iets tussendoor glipt.’ Als voorbeeld van een geslaagde handhavingsactie noemt Hosper het bouwplan van een aantal eigenaren van een pakhuis in het centrum. ‘Het ging om een wijziging van de derde verdieping en een extra laag op het gebouw in plaats van de bestaande kleine dakopbouwen. De Commissie voor Welstand en Monumenten ging akkoord, de bouwvergunning werd verleend. Toen de inspecteur bouw- en woningtoezicht ging kijken, zag hij dat de kleine dakopbouwen waren vervangen door drie grote, glazen dakopbouwen. De eigenaren gaven aan dat er geen geld meer was voor het bouwen van de vierde etage.’ Daarop werd de verleende bouwvergunning ingetrokken. Alle werkzaamheden moesten worden stopgezet. In een handhaafprocedure werd de Commissie voor Welstand en Monumenten gevraagd om te kijken of de nieuwe dakopbouwen kans zouden maken in een vergunningsprocedure. Hosper: ‘Dat bleek niet zo te zijn. Die opbouwen pasten qua opbouw, verschijningsvorm, karakter
71
en materialisering niet. Ze vormden een ernstige verstoring van de gevel en het daklandschap.’ De eigenaren kregen het bericht dat de nieuwe dakopbouwen verwijderd moesten worden en dat de oorspronkelijke dakopbouwen zo goed mogelijk moesten worden teruggebouwd. Hosper: ‘Toen dat niet binnen de gestelde termijn was gebeurd, viel een onvermijdelijk besluit: last onder dwangsom. Dat had wel effect. Het daklandschap werd in oude glorie hersteld.’ Volgens Hosper loopt een redelijk aantal zaken waar een legalisatietraject mogelijk is, uiteindelijk goed af. In vijf tot zes van de tien gevallen krijgen eigenaren alsnog een vergunning. ‘Een incasso van een verbeurd verklaarde dwangsom of een hoogoplopende rechtszaak komen relatief weinig voor. Uiteindelijk kiezen de overtreders toch vaak eieren voor hun geld.’
Schakels in de kwaliteitsketen
Jos van Dijk
De jurist Bouwaanvraag, bestemmingsplan, zienswijze, vrijstellingsprocedure, schorsing, ongegrondverklaring... bouwen in Nederland gebeurt binnen wettelijke kaders. Welstandstoetsing kan onderdeel worden van een ingewikkelde juridische discussie, laat Jos van Dijk zien, werkzaam bij de Dienst Milieu en Bouwtoezicht. In zo’n geval komt de jurist in actie. ‘Een goed voorbeeld is een bouwplan dat werd ingediend voor een breed waterpaviljoen aan de Amstel,’ zegt Van Dijk. ‘Dat paviljoen zou een groot stempel drukken op de omgeving en daar eigenlijk niet goed in passen.’ De aanvraag voor de bouwvergunning werd, zoals gebruikelijk, getoetst aan de bepalingen van het bestemmingsplan. Dat plan was al decennia geleden opgesteld en bevatte een bestemming met slechts een paar summier beschreven bouwvoorschriften. Van Dijk: ‘Het bouwplan kon niet op grond van die voorschriften worden geweigerd. De Commissie voor Welstand en Monumenten had toch veel moeite met de omvang en massaliteit van het plan ten opzichte van de omgeving, en adviseerde om het af te wijzen.’ Dit advies werd opgevolgd; de bouwvergunning werd op welstandsgronden geweigerd. De initiatiefnemer diende daarop een bezwaarschrift in, maar dat
72
werd ongegrond verklaard. De rechtbank gaf de gemeente gelijk. Vervolgens werd hoger beroep ingesteld, waarna de Afdeling Bestuursrechtspraak tot een andere conclusie kwam. Van Dijk: ‘Als het bestemmingsplan zo’n bouwwerk toelaat, vond men, mag het welstandsoordeel niet zo ver gaan dat alleen dáárom de gevraagde vergunning wordt geweigerd. Men merkte nog op dat de commissie zich ten onrechte ook over stedenbouwkundige zaken had uitgelaten. Kortom, het blijkt lastig te zijn om een strikte scheiding aan te brengen tussen stedenbouwkundige bepalingen en welstandseisen.’ Van Dijk geeft een tweede voorbeeld: een woningbouwproject in IJburg. ‘Het omvatte tien woningen waarvan de kavelbreedte smaller was dan van veel andere kavels in de omgeving. Het bouwplan bracht een kleine overschrijding van de maximaal toegestane bouwvolume van het bestemmingsplan met zich mee. Daarom werd een vrijstellingsprocedure gevolgd. Omwonenden dienden daarop zienswijzen in. Hun woningen zijn anderhalf tot twee keer breder. Ze voerden aan dat het beeld van de omgeving zou worden verstoord door de smallere kavelbreedte.’ Nadat het bouwplan op een enkel punt was aangepast, adviseerde de Commissie voor Welstand en Monumenten positief, nadat ook het supervisorteam IJburg dat had gedaan. De vrijstelling cq. bouwvergunning werd afgegeven; het bezwaarschrift van de omwonenden werd ongegrond verklaard. Van Dijk: ‘Maar de rechtbank signaleerde tegelijkertijd onduidelijkheid bij de welstandsadvisering: gaf het supervisorteam nu het advies of de welstandscommissie? In hoger beroep oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak dat de vrijstelling terecht werd verleend en ook dat het duidelijk was dat het supervisorteam een advies had gegeven aan de commissie over het aangepaste bouwplan. De manier waarop het oordeel van de welstandscommissie tot stand komt, is dus juridisch van groot belang. De commissie zal zélf een eigen oordeel moeten geven over het al dan niet voldoen aan redelijke eisen van welstand.’
Schakels in de kwaliteitsketen
Hans van Doesburg (Westerpark)
De projectleider In stadsdeel Westerpark worden de panden in de stadsvernieuwingsgebieden complex voor complex aangepakt. Voor elk bouwblok komt er – in overleg met
73
de woningcorporaties en particuliere eigenaren – een plan, waarbij alle panden aan een bepaald minimumniveau moeten gaan voldoen. Een goed voorbeeld is de Spaarndammerstraat, waar 60 procent van de panden in particulier bezit is. De aanpak van de woningen aan de westzijde van deze straat is nu grotendeels afgerond. ‘De verbetering van de winkels in de straat bleef daarbij achter,’ vertelt projectleider Hans van Doesburg van het stadsdeel. ‘Dat had niet te maken met onwil, maar met het ontbreken van richtlijnen en met onduidelijkheid over verantwoordelijkheden. Huiseigenaren wezen naar de ondernemers, ondernemers wezen naar de huiseigenaren.’ Om de patstelling te doorbreken, stelde het stadsdeel 80.000 euro beschikbaar om de winkels in de straat een positieve impuls te geven. Van Doesburg: ‘Aanvankelijk probeerden we een korte lijst met regels en richtlijnen voor reclame op te stellen, maar dat bleek te moeilijk. In plaats daarvan zijn we met ondernemers gaan brainstormen. Dat leidde tot draagvlak én uiteindelijk tot een plan van aanpak.’ Kernpunten van het plan: haakse reclameborden mogen alleen op basis van strenge richtlijnen worden toegepast; dichte rolluiken worden vervangen door transparante rolluiken of gehard inbraakwerend glas; de detaillering (zoals betimmering en kordonlijstjes) wordt verbeterd, en de authentieke uitstraling en kleuren worden zoveel mogelijk hersteld. Er kwamen richtlijnen voor de aanleghoogte, maten en kleuren van nieuwe reclameborden. Ondernemers konden op kosten van het stadsdeel de schreeuwende, felgekleurde reclame laten verwijderen. Daarna werd – ook op kosten van het stadsdeel – de gevel geschilderd en een nieuw reclamebord aangebracht. Met alle ondernemers worden daarover individuele afspraken gemaakt. Van Doesburg: ‘De ondernemer moest eerst akkoord gaan met het voorstel, voordat het stadsdeel opdracht gaf aan de aannemer en de leverancier van de reclameborden. Het aanbod is eenmalig. Als over een paar jaar vernieuwing noodzakelijk is, moet hij ook weer voldoen aan de richtlijnen, maar dan op eigen kosten.’ Om de ondernemers te enthousiasmeren, werden soms animatiefoto’s gemaakt om duidelijk te maken hoe de winkelpui eruit gaat zien. Dat werkte bijzonder goed. Het project wordt nu wegens succes geprolongeerd voor de winkels aan de oostzijde van de Spaarndammerstraat, naar verwachting in de zomer van 2008.
74
Bestaand
Voorstellen nieuw
Commissie voor Welstand en Monumenten Samenstelling 2007
Plenum voltallige vergadering grondgebied Amsterdam (Z) Vergadering: eens per vier weken Annemiek Rijckenberg voorzitter Zittende leden van Commissie I, II, III en IV Aris de Bakker adviseur beeldende kunst Martijn Sandberg plaatsvervangend adviseur beeldende kunst Jan van de Voort adviseur woonboten Vacature plaatsvervangend adviseur woonboten Paul Jongen (tot 31 mei) Secretaris / Hoofd Bureau Welstandszaken Lisl Edhoffer (vanaf 1 juni) Ambtelijke begeleiding BMA Martijn Andela, Ronald Pellemans, Jeroen Schilt Administratieve ondersteuning Lucienne Borghols Ondersteuning beleid Anette van Dijk Adviseur DRO Hans van der Made Adviseur OGA Sabine Lebesque
Secretaris / Hoofd Bureau Welstandszaken
76
Commissie I Stadsdeel Amsterdam Centrum (A) Vergadering: eens per drie weken Zittende leden
Plaatsvervangende leden
Joris Molenaar Martin van Dort Chris Rehorst (kunsthistorie) Moriko Kira
Bart Aptroot Steve Reid Irmgard van Koningsbruggen (kunsthistorie)
Secretaris gemandateerde
Gerard Schotten, Marlies van der Meijden,
Willem Neuteboom Martijn Andela e.a. Adviseur RO Binnenstad Irene Klarenbeek/Wicher Gielstra Inspecteur vergunningen Stadsdeel Amsterdam Centrum Jaap Noordermeer Ambtelijke begeleiding BMA
Commissie II 19e eeuwse ring / Gordel ’20 - ’40 Stadsdelen: Westerpark (C), Oud-West (D), Zeeburg (G), Bos en Lommer (H), De Baarsjes (J), Oost/Watergraafsmeer (U), Oud-Zuid (V), Zuideramstel gedeelte voormalige Rivierenbuurt (W) Vergadering: eens per drie weken Zittende leden
Plaatsvervangende leden
Marianne Loof Martin Werkman Bastiaan Jongerius Guus Baneke (vanaf 1 september) Jenny Bierenbroodspot-Rudolph
Guus Baneke (tot 1 september) Adrie Barnhard Rindert Gerritsma Dorine van Hoogstraten (kunsthistorie)
(kunsthistorie)
Lisl Edhoffer (tot 1 juni), Elles van den Hoek Ambtelijke begeleiding BMA Jeroen Schilt Adviseur RO per stadsdeel indien nodig Secretaris gemandateerde
Commissie III Tuinsteden / Werkgebieden Stadsdelen: Havengebied inclusief Teleport en Sloterdijk (B), Noord (N), Geuzenveld-Slotermeer (P), Osdorp (Q), Slotervaart (R), Zuidoost (T), centrale stadsgedeelte), Zuideramstel bestaande uit de Zuidas en het voormalig stadsdeel Buitenveldert (W), IJ-burg (Y) Vergadering: eens per drie weken
Zittende leden
Plaatsvervangende leden
Burton Hamfelt René van Veen Hüsnü Yegenoglu Zita Messchaert (kunsthistorie)
Miguel Loos Ronald Jansen Jan-Richard Kikkert Wim de Wagt (kunsthistorie)
Eric Snoeck Ambtelijke begeleiding BMA Jeroen Schilt Adviseur RO per stadsdeel indien nodig
Secretaris gemandateerde
Commissie IV Plaatsingscommissie Stadsdelen: Centraal Stedelijk en voor zover vastgesteld in de stadsdelen. Vergadering: eens per zes weken
Zittende leden
Plaatsvervangende leden
Chris Rehorst Jenny Bierenbroodspot-Rudolph Zita Messchaert Jan Dröge (bouwhistorie)
Irmgard van Koningsbruggen Dorine van Hoogstraten Wim de Wagt vacature (bouwhistorie)
Elles van den Hoek, Marlies van der Meijden, Ambtelijke begeleiding BMA Vincent van Rossem, Jeroen Schilt Monumentenbeleid per stadsdeel indien nodig Secretaris gemandateerde
Bureau Welstandszaken Paul Jongen secretaris tot 1 juni Lisl Edhoffer secretaris vanaf 1 juni Lucienne Borghols administratief medewerker Anette van Dijk beleidsmedewerker Elles van den Hoek commissiesecretaris Jan-Derk Koudijs commissiesecretaris vanaf 15 mei Marlies van der Meijden commissiesecretaris Willem Neuteboom commissiesecretaris Gerard Schotten commissiesecretaris Eric Snoeck commissiesecretaris
79
Feiten en cijfers 2007 Nieuw: driewekelijkse vergaderritme In 2007 is het tweewekelijkse vergaderritme van de subcommissies gewijzigd in een driewekelijks ritme. In week 1 zwermen de gemandateerde secretarissen over alle stadsdelen uit, om daar spreekuur te houden en een groot aantal plannen te beoordelen. In week 2, voorafgaand aan de vergadering van de subcommissies, is er agendaoverleg. Met de voorzitter van de subcommissie en de gemandateerd secretaris wordt in dat overleg het merendeel van de plannen beoordeeld. Plannen die té complex zijn of meer aandacht of discussie vergen, selecteert de voorzitter voor bespreking in de vergadering van de subcommissie. Op basis van het agendaoverleg worden adviezen uitgebracht. Deze worden vastgelegd en verzonden aan de stadsdelen cq. de indieners van plannen. In week 3 vergadert de subcommissie. De vergaderagenda is beperkt tot circa twintig plannen, die stuk voor stuk ruim aandacht krijgen. De agenda van de subcommissievergaderingen wordt vroegtijdig gepubliceerd op de website en in diverse bladen. Indieners van plannen krijgen schriftelijk bericht van het tijdstip van de behandeling. Ook krijgen ze een uitnodiging om de vergadering bij te wonen, dan wel een toelichting te geven. Steeds meer mensen maken van deze mogelijkheid gebruik. In de vergadering worden de plannen zo gepresenteerd dat het publiek er goed kennis van kan nemen. Na afloop worden de adviezen vastgelegd en verzonden aan de stadsdelen cq. de indieners van de plannen. Nieuw vergaderritme wordt gewaardeerd Uit de reactie van de stadsdelen blijkt dat de omschakeling naar het driewekelijkse vergaderritme goed is verlopen. In grote lijnen wordt het gewaardeerd. Door de introductie van het agendaoverleg zijn er meer vergadermomenten. Daardoor kunnen de meeste plannen in principe sneller worden beoordeeld. Slechts in enkele gevallen bleek door het driewekelijkse ritme een aanwijsbare vertraging te zijn ontstaan. Dat komt misschien door een aanvankelijke onwennigheid. Wij horen kritische geluiden daarom graag; we willen ons blij-
80
ven inzetten voor het stroomlijnen van de beoordeling van plannen. In de fase van de bouw- of monumentenaanvraag is enorme tijdwinst te boeken door de plannen al als voorinformatie ter beoordeling aan de commissies aan te bieden. Dat is zeker zo bij complexe plannen die de nodige stof tot discussie geven. Helaas gebeurt dit nog niet vaak genoeg. Omdat de gemandateerde secretarissen nu elke drie weken voor een spreekuur naar het stadsdeel komen, is de welstandscoördinatoren aangeboden om tussentijds afspraken te maken op het Bureau Welstandszaken. Kleinere plannen blijven daardoor minder lang wachten op beoordeling. Een aantal stadsdelen maakt hier regelmatig gebruik van. Website geheel vernieuwd De website www.welstand.amsterdam.nl is vanaf januari 2007 geheel vernieuwd. Verslagen en agenda’s van vergaderingen zijn beter te vinden, de informatie is geactualiseerd, de zoekfunctie naar adviezen prominenter aanwezig. Doordat het Bureau Welstandszaken de website zelf kan aanpassen, zijn de gegevens altijd up to date. Bezoekers van de site blijken adviezen, verslagen en agenda’s veelvuldig te raadplegen. Tellingen per stadsdeel (zie voor overzicht pagina 82/83) De Commissie voor Welstand en Monumenten bracht in 2007 in totaal 9473 adviezen uit. 5158 beoordelingen (54%) werden uitgevoerd door de gemandateerde commissiesecretarissen tijdens de spreekuren op de stadsdelen. In het agendaoverleg en de commissievergadering zijn in totaal 2863 plannen ter beoordeling aangeboden, waarover 4315 keer werd geadviseerd. 3049 van deze adviezen (70%) zijn afgegeven in het agendaoverleg, 1266 adviezen (29%) in de vergaderingen van de subcommissies of in de plenaire vergadering. Het aantal adviesaanvragen is ten opzichte van 2006 gedaald met 236. Het aantal adviezen is ongeveer in dezelfde verhouding gedaald, terwijl de bouwproductie even hoog is gebleven en de stadsdelen het aantal vergunningsaanvragen niet hebben zien teruglopen. Dat heeft wellicht te maken met de verschillende stappen waarin de lichte of reguliere bouwaanvragen nu kunnen worden getoetst. Daardoor treedt een aantal verschuivingen op. Bouwaanvragen die voldoen aan de loketcriteria, kunnen nu door bouwinspecteurs zelf worden afgehandeld. Heldere welstandscriteria scheppen meer ruimte voor gemandateerde secretarissen om plannen in de stadsdelen te beoordelen.
81
Logisch gevolg van deze verschuiving: het iets kleinere aantal plannen dat de commissie bereikt, is tegelijkertijd ook gemiddeld in complexiteit gegroeid. Ondanks het iets geringere aantal adviezen hebben de commissieleden en het secretariaat er ongeveer evenveel tijd aan besteed als in 2006. Dit heeft te maken met de actieve openbaarheid van de vergaderingen. Deze zijn daardoor langer geworden, terwijl de voorbereiding meer tijd kost, onder andere doordat de plannen voor iedereen zichtbaar worden gepresenteerd. Daarnaast is het aantal administratieve handelingen toegenomen. Anders dan in de voorafgaande jaren worden dit jaar de planbehandelingen waarbij het niet mogelijk was om een advies af te geven, apart vermeld. Ze zijn niet verwerkt in het aantal adviezen en in de terugkomfactor. Om een vergelijking mogelijk te maken, zijn de tellingen over het jaar 2006 aan deze methode aangepast. Aanleiding hiervoor is dat door het aantal aanhoudingen de terugkomfactor wordt vervuild. De gemiddelde terugkomfactor is ten opzichte van 2006 iets gestegen. Opvallend is verder dat de onderlinge verschillen tussen de stadsdelen ten opzichte van 2006 veel groter zijn geworden. De oorzaak daarvan, onder andere: een relatief klein aantal complexe plannen die binnen de commissies voor veel discussie zorgen en daarom vele keren worden besproken, kan een behoorlijk effect op de terugkomfactor hebben. Dit speelt vooral bij stadsdelen waar nog slechts een relatief klein aantal plannen uiteindelijk de commissie bereikt. Een voorbeeld is stadsdeel Oud-West. Hier betreft het merendeel van de bouwaanvragen kleine ingrepen aan de bestaande bebouwing. Ze kunnen daarom grotendeels op basis van heldere welstandscriteria door de gemandateerde secretaris worden afgehandeld. Bij het relatief kleine aantal plannen dat de commissie in 2007 zelf heeft beoordeeld, bevond zich onder andere het plan voor het terrein van de Hallen: het nieuwe stadsdeelkantoor, woningbouw, de restauratie van de tramremises. Deze plannen stonden door hun complexiteit vele malen op de agenda van de commissie.
82
Telling gemandateerden per kwartaal
2006 1
2
3
4
totaal
157 36
124 38
200 44
178 40
659 158
62 30 85 132 0 369 68 40
93 48 110 186 0 321 40 31
89 36 123 151 0 314 16 26
86 28 118 157 0 227 21 22
330 142 436 626 0 1231 145 119
148 58
119 69
93 62
75 51
435 240
45 Slotervaart-Overtoomse Veld 56 Osdorp 61 1347
46 64 76 1365
27 32 42 1255
40 39 52 1134
158 191 231 5101
3
4
Gerard Schotten/Willem Neuteboom Centrum Centraal Stedelijk Lisl Edhoffer/Elles v.d. Hoek Westerpark Zuideramstel Oost-Watergraafsmeer Oud-West Zeeburg Oud-Zuid De Baarsjes Bos en Lommer Fenna Oorthuys/Eric Snoeck Noord Zuideramstel Yvonne v.d. Elsen/Eric Snoeck Geuzenveld-Slotermeer
Telling gemandateerden per kwartaal
2007 1
2
totaal
Gerard Schotten/Willem Neuteboom/Marlies v.d. Meijden
174 54
189 59
184 41
159 35
706 189
80 38 111 208 28 330 25 22
79 48 118 166 19 275 16 9
83 45 154 188 16 309 6 17
71 69 113 159 16 331 18 7
313 200 496 721 79 1245 65 55
81 Zuideramstel 46 Geuzenveld-Slotermeer 26 Slotervaart-Overtoomse Veld 57 Osdorp 42 1322
127 64 26 56 39 1290
111 42 27 37 34 1294
110 71 31 26 36 1252
429 223 110 176 151 5158
Centrum Centraal Stedelijk Lisl Edhoffer/Elles v.d. Hoek Westerpark Zuideramstel Oost-Watergraafsmeer Oud-West Zeeburg Oud-Zuid De Baarsjes Bos en Lommer Eric Snoeck Noord
2006
Inclusief plannen in grootstedelijke gebieden (afwijkend van Jaarverslag 2006).
Westerpark (C) Oud West (D) Zeeburg (G) Bos en Lommer (H) De Baarsjes (J) Noord (N) Geuzenveld/Slotermeer (P) Osdorp (Q) Slotervaart(R) Zuidoost (T) Oost/Watergraafsmeer (U) Oud-Zuid (V) IJburg (Y) Zuideramstel (W)
2029 200 140 219 262 99 161 353 89 178 88 67 370 655 165 176 5251
1,69 1,85 1,89 1,34 1,85 1,55 1,49 1,78 1,68 1,63 1,40 1,60 2,00 1,59 1,88 1,80 1,69
Terugkomfactor vlg oude methode
Westelijkhavengebied (B)
1201 108 74 164 142 64 108 198 53 109 63 42 185 412 88 98 3109
Aantal adviezen vlg oude methode
Amsterdam-Centrum (A)
Adviesaanvragen
Stadsdeel
Plaatsingscommissie
2007
Inclusief plannen in grootstedelijke gebieden.
Oud West (D) Zeeburg (G) Bos en Lommer (H) De Baarsjes (J) Noord (N) Geuzenveld/Slotermeer (P) Osdorp (Q) Slotervaart(R) Zuidoost (T) Oost/Watergraafsmeer (U) Oud-Zuid (V) IJburg (Y) Zuideramstel (W) Plaatsingscommissie
1351 108 63 78 150 76 162 146 25 102 41 51 159 395 88 54 3049
Adviezen
436 39 25 69 59 44 29 75 36 29 40 22 128 132 53 50 1266
Cie-vergaderingen
Westerpark (C)
1119 128 58 70 134 84 148 170 40 113 38 42 184 406 77 52 2863
Agendaoverleg
Westelijkhavengebied (B)
Adviesaanvragen
Stadsdeel Amsterdam-Centrum (A)
348 71 23 23 56 14 11 23 5 6 1 3 44 66 14 14 722
Aangehouden
Terugkomfactor nieuwe methode
1,40 1,19 1,58 1,20 1,45 1,33 1,39 1,67 1,58 1,58 1,38 1,52 1.76 1,43 1,72 1,65 1,46
Amsterdam-Centrum (A) Westelijkhavengebied (B) Westerpark (C) Oud West (D) Zeeburg (G) Bos en Lommer (H) De Baarsjes (J) Noord (N) Geuzenveld/Slotermeer (P) Osdorp (Q) Slotervaart(R) Zuidoost (T) Oost/Watergraafsmeer (U) Oud-Zuid (V) IJburg (Y) Zuideramstel (W) Plaatsingscommissie
251 110 20 36 54 26 10 15 2 1 2 3 48 67 25 5 675
Aangehouden
1,60 1,15 1,52 2,10 1,56 1,43 1,29 1,30 1,53 1,16 2.13 1,74 1,56 1,30 1,83 2,00 1,51
Terugkomfactor
Aantal adviezen
1787 147 88 147 209 120 191 221 61 131 81 73 287 527 141 104 4315 13
Aantal adviezen nieuwe methode
1681 129 117 196 206 85 150 330 84 172 87 64 326 589 151 162 4529 23
Stadsdeel
Stadsdeel Amsterdam-Centrum (A) Westelijkhavengebied (B) Westerpark (C) Oud West (D) Zeeburg (G) Bos en Lommer (H) De Baarsjes (J) Noord (N) Geuzenveld/Slotermeer (P) Osdorp (Q) Slotervaart(R) Zuidoost (T) Oost/Watergraafsmeer (U) Oud-Zuid (V) IJburg (Y) Zuideramstel (W) Plaatsingscommissie
Centrum (A)
Zuideramstel
Oudezijds Armsteeg 4-60 (Rappange en Partners)
Van Boshuizenstraat (Michel Post Architecten)
Een uitdagend plan om een aantal panden in de trant van de
De bestaande naoorlogse bebouwing in dit gebied wordt
bekende KLM-jeneverhuisjes op te trekken in wit geglazuurde
gekenmerkt door gevels met veel transparantie en evenwicht,
steen en blauwe dakpannen en detaillering. Het plan week af
waarbij materiaal en kleurgebruik op elkaar zijn afgestemd.
van de Welstandsnota, waarin ander materiaalgebruik en
De welstandsnota stelt dat nieuwbouw zich hieraan moet
detaillering wordt beschreven. De commissie verleende toch
conformeren. Een donkere dichte doos met gaatjes, zoals in
goedkeuring aan het plan, mits de uitwerking consequent
het oorspronkelijke verbeterplan voorgesteld, zou volgens
en ondubbelzinnig zou zijn.
de commissie geen enkele relatie hebben met de bebouwing van het gebied en hier dus uit de toon vallen. Uiteindelijk slaagde de architect erin een eigentijdse vertaling te maken van de bestaande architectuur.
Oud-West Herbestemming van de voormalige tramremise (Rijksmonumenten) De voormalige tramremise op het Hallenterrein krijgt een culturele bestemming, waarbij te denken valt aan een muziektheater, een grand-café, een bioscoop, restaurant en/of hotel. De commissie had grote waardering voor de inzet van de architect, de geslaagde hoofdopzet van het plan, de gemaakte analyses en de vertaling in zorgvuldige voorstellen. De discussie spitste zich toe op de wens hal 3 – de gaafste, meest monumentale hal – zo leeg mogelijk te houden, zodat de openheid en het oorspronkelijke karakter behouden blijven. In de hal worden klinkers als bestrating gebruikt en zijn de tramrails gedeeltelijk behouden, een principe dat ook is doorgezet in de openbare ruimte. Door een aanpassing van het programma is het mogelijk geworden om hal 3 inderdaad leeg te houden.
‘De Hallen’ (Architectenburo J. Van Stigt B.V.) In het stedenbouwkundig ontwerp voor ‘De Hallen’ volgen de blokken aan de buitenzijde het principe van de aaneenrijging van grote individuele blokken. Hiervoor is in het verleden onder andere ook gekozen bij de oprichting van het Tetterodecomplex aan de Da Costakade/Bilderdijkstraat. Het stadsdeelkantoor vormt daarin een verbijzondering. De stadsdeelwerf en een parkeergarage worden ondergronds gerealiseerd. De remises, die tot nu toe verborgen liggen achter de bebouwing, krijgen een herbestemming als cultureel centrum. Bij de invulling daarvan is geprobeerd om functies met een openbaar karakter aan de buitenzijde te plaatsen. De transparantie van de gevels en de toepassing van uniforme bestrating moeten ervoor zorgen dat de stedelijke ruimte in de gebouwen doorloopt. De Tollensstraat, nu nog een doodlopende weg, wordt geïncorporeerd in het nieuwe straten- en pleinenpatroon.
B
A
Slotervaart
Baarsjes
Abraham Staalmanplein (Onix)
Nieuwbouw Admiralengracht/Witte de Withstraat
Op de plaats van drie gesloopte portiekflats komen twee
(Inbo Adviseurs)
nieuwe woongebouwen, een eerste stap in de vernieuwing van
De gevels van dit nieuwbouwproject zijn in opbouw, mate-
deze buurt. De gebouwen vormen ‘boekensteunen’ waartussen
rialisering en kleurgebruik geënt op de vormentaal van de archi-
een moskee en een brede school in een vrijere vormgeving
tectuur van de Gordel ’20-’40. De Amsterdamse School is in
zijn ingeklemd. Door deze opzet ontstaat een samenspel van
een modern jasje gestoken, met fraaie balkons en goed sier-
binnen- en buitenruimtes, die voor alle gebruikers een meer-
metselwerk. Het stedenbouwkundig plan voorzag oorspronkelijk
waarde oplevert. Uitgangspunt bij het ontwerp is het oppakken
in een zesde bouwlaag langs de Admiralengracht. Deze laag
van de stedelijke ritmiek van de strakke strokenverkaveling.
is na bezwaar van de commissie vervallen. De nieuwe invulling
Deze ritmiek wordt vervolgens omgekeerd door de toepassing
voegt zich ook hier in de architectuur van de grachtenwand.
van bebouwing met losse vormgeving en plaatsing, zodat het sprankelend hart van de buurt wordt benadrukt. Bij de materialisatie is gekozen voor baksteen en beton in een kleur die in de omliggende bebouwing voorkomt. Het groene karakter van het naastliggende park wordt doorgezet in de binnenruimten van het complex, dat openbaar toegankelijk is. In deze binnenruimten zijn ook de ontsluitingen van de woningen en het kinderdagverblijf gesitueerd.
Noord Filmmuseum (Delugan Meissl Associated Architects) De commissie heeft veel lof voor dit plan. Het gebouw communiceert met de Shelltoren en het IJ, doordat het horizontaal aan het waterfront staat en oprijst in de richting van de toren. Anders dan het Muziekgebouw is het niet voorzien van enorme glasvlakken. Door middel van een ‘kijkspleet’ wordt het fantastische uitzicht ingekaderd en geïntensiveerd, terwijl binnen een intieme en introverte ruimte kan ontstaan. De buitenzijde van het gebouw wordt gevormd door een naadloze kunststof coating over isolatie op staalplaten. Hierdoor ontstaat een abstracte huid, waarin de vele facetten op verschillende wijze licht en lucht reflecteren. Door zijn sculpturale vorm gaat het gebouw niet concurreren met de bestaande Shell-gebouwen, waarvan de Shelltoren (Gebouw Overhoeks) zich als een icoon manifesteert.
Mosplein Architect Rutgers beoogde in het oorspronkelijke ontwerp een vrijwel gesloten plein, door middel van vormgeving en situering van de bouwblokken. In de loop van de tijd is het karakter van het plein ingrijpend veranderd. De nadruk ligt nu op de verkeersfunctie. Vanwege de stedenbouwkundige en architectuurhistorische waarde adviseert de commissie een aantal koppen van de Van der Pekbuurt te beschermen als gemeentelijk monument. (Links plattegrond van de oorspronkelijke situatie, rechts een van de koppen van de bouwblokken, huidige situatie.)
Osdorp Reimerswaalstraat (Mecanoo Architekten B.V.) De welstandscriteria beschrijven hier het gewenste eigen karakter van de begane-grondzone en de plint ten opzichte van de bovenliggende woningen, alsmede een horizontale geleding. De buitengevels zijn opgebouwd uit een afwisselende reeks van hoge horizontale ramen (school), vlak gedetailleerd, en hoge verticale ramen met balkons in een alternerend ritme. Daardoor ontstaat een menging van een horizontale en verticale structuur. Om de horizontaliteit te versterken zijn de lintvoegen verdiept en de stootvoegen weggelaten.
Zeeburg Insulindeweg (Geusebroek Stefanova Architectenbureau) Dit plan reageert bijzonder intelligent op de karakteristiek van de Amsterdamse School en de belendende stadsvernieuwing. De aansluiting op de Gordel ’20-’40 (zoals voorgeschreven in de Welstandsnota) wordt bewerkstelligd door de karakteristieke ornamentiek. Zo zijn de ventilatieroosters van het trappenhuis uitgevoerd in de stijl van de Amsterdamse School, net als de kleine, omkaderde en pregnante vensters van de zolderverdieping. Tegelijkertijd voegt het plan zich naar de naoorlogse architectuur aan de Insulindeweg.
Geuzenveld-Slotermeer Burg. Vening Meineszlaan (Van Munster) Het beleid van het stadsdeel is gericht op herhaling van eerder goedgekeurde dakopbouwen. Voor deze woningen is dit een doosvormige opbouw met geëmailleerd glazen gevels. Voor de kopwoning is in plaats hiervan spiegelglas voorgesteld. Daarmee wordt de functie van kunstenaarsatelier benadrukt. De opbouw heeft een verrassend luchtige uitstraling gekregen.
Westerpark Gillis van Ledenberchstraat (Kroner) De commissie oordeelde positief over dit plan: de herontwikkeling van een boekbinderij aan de Kostverlorenkade (een waardevol industrieel gebouw), waaraan een nieuwe strook stadswoningen langs de vaart werd toegevoegd. Aan de Gillis van Ledenberchstraat gaat het om een woongebouw dat zich voegt in de 19e-eeuwse belendingen, en een appartementengebouw dat de kop vormt van het bouwblok aan het plein tussen vaart en straat.
Oud-Zuid Rijksmuseum, nieuwbouw ‘portal’ (Cruz Y Ortiz) In eerste instantie werd hier aan een toren gedacht, waarin het studiecentrum en installaties zouden worden ondergebracht. Het uitgangspunt was om de nieuwe toevoegingen in samenhang met het concept van Cuypers te ontwerpen, zodat daarmee de kwaliteit van het bestaande museumcomplex zou worden gerespecteerd en versterkt. Dat bleek een onmogelijke opgave. Door programmatische wijzigingen kon met een bescheidener volume worden volstaan. Dit heeft als ‘portaal’ voornamelijk een logistieke functie. Het nieuwe volume stelt zich als dienend element terughoudend op tussen de villa en de tekenschool, met respect voor de zichtlijnen naar het museum. Tegelijkertijd is het door zijn vormgeving een autonoom object.
Oud-Zuid Stadionweg/Muzenhof (Mien Ruys) De kijktuin is in het oeuvre van Mien Ruys uniek, met name door de ruimtewerking. Deze wordt bereikt door het gazon, de vijvers en de aanwezige terughoudende beplanting. De commissie adviseerde dan ook om het complex de Muzenhof (inclusief de gemeenschappelijke siertuin) te beschermen als gemeentelijk monument, vanwege zijn stedenbouwkundige, architectuurhistorische en landschapshistorische waarde, en vanwege de gaafheid en zeldzaamheid.
Oost/Watergraafsmeer Kruislaan/Islamitisch Uitvaartgebouw (Atelier Puuur) De commissie had veel waardering voor de zorgvuldige manier waarop het Islamitisch Uitvaartgebouw op de Nieuwe Oosterbegraafplaats is ontworpen, gedetailleerd en gematerialiseerd. Het ontwerp heeft een heldere plattegrond en een eenduidige vormentaal die de functie van het gebouw in één oogopslag duidelijk maakt
Oost/Watergraafsmeer
steeds associaties op met nieuwbouw uit de jaren tachtig,
Amstelcampus/Boerhavelocatie (KPF)
onder andere door de overwegend liggende ramen, de té hoge
Het grootste bezwaar van de commissie tegen dit verbeter-
borstweringen, en de geslotenheid en hoogte van de plint,
plan richtte zich op de gevels in de zijstraten. Deze zouden
waardoor de indruk ontstaat dat hier bergingen zijn gesitueerd.
de schaalsprong tussen de kop aan de Wibautstraat en de
De directe relatie en verankering van de woningen aan de
19e-eeuwse bebouwing moeten vormgeven, maar de eerste
straat kwam daardoor onvoldoende tot uitdrukking. Het voor-
plannen reageerden in het geheel niet op die historische
gestelde gevelmateriaal (aluminium en hout) sloot niet aan
architectuur, die juist in dit gedeelte nog intact is. De aanslui-
bij de 19de-eeuwse architectuur van de belendingen. Door
ting van het noodtrappenhuis tussen het nieuwe woongebouw
aanpassingen van het plan zijn de geformuleerde bezwaren
en de bestaande bebouwing in de Tilanusstraat werd ook niet
weggenomen. Zo is het trappenhuis nu opgenomen in het
adequaat opgelost. Het trappenhuis diende, vanwege zijn zicht-
gebouw, zodat de aansluiting op de bestaande bebouwing
baarheid vanuit de openbare ruimte, integraal onderdeel
is verbeterd.
van het ontwerp te zijn. De commissie vond dat de relatie van de woonbebouwing met de straat anders moest worden geïnter-preteerd. Verfijning qua schaal en ritmiek was nodig. Het gewijzigde plan reageerde nog altijd onvoldoende op de 19de-eeuwse architectuur van de belendingen; het riep nog
Zuidoost Arenaboulevard (Wiel Arets Architects) De verdiepingen van deze woontoren, de eerste in dit gebied, zijn ten opzichte van elkaar gedraaid. De commissie merkte op dat extra voorzieningen, zoals voor windhinder, zonwering, glazenwasinstallaties, aanduidingen op de gevel en dergelijke, integraal ontworpen zouden moeten worden. Ook verdienden de begane grond en het maaiveld rondom de toren volgens de commissie betere definities. Aan de voet van de toren werd op aandringen van de commissie veel aandacht besteed. De vorm Bos en Lommer
van de toren zelf komt grotendeels voort uit windtunnelonder-
Brug over de Erasmusgracht (DP6)
zoek. Daarom is gekozen voor een ruwe buitenkant, gevormd
Deze brug verbindt de Kolenkitbuurt en de Laan van Spartaan
door het onderling verschuiven (uitkragen) van de woonverdie-
met elkaar. Hiervoor is een uniek ontwerp gemaakt dat een
pingen. Het zwembad steekt als een glazen volume onder de
specifiek, hedendaags beeld toevoegt aan de reeks ontworpen
uitkraging uit. De commissie oordeelde positief, vanwege de
stadsbruggen in Amsterdam. De ontwerper kreeg duidelijke
specifieke kwaliteiten van deze eerste woontoren in dit gebied.
ruimtelijke uitgangspunten: maak een sobere, functionele brug;
Naar verwachting zal het gebouw een positieve invloed hebben
laat de bruggenhoofden als vormgevingsprincipe terugkomen
op het maaiveldniveau. De term icoon zou hier wel eens op zijn
in de pijlers en breng door verbijzonderingen in de detaillering
plaats kunnen zijn, wanneer de toren de toon gaat zetten voor
een herkenbaar beeld tot stand. De brug is als één geheel
andere woontorens. De vraagtekens die de commissie stelde
ontworpen, qua materiaal, vorm en contructie. In samenwerking
bij (onder meer) de functies in de plint, werden weggenomen:
met de gemeente zijn drie bruggen ontworpen. De gedachten
de begane grond krijgt aantrekkelijke functies die deels publiek
gingen uit naar een moderne, vriendelijke familie van bruggen,
toegankelijk zijn.
passend bij de Sportparkstad. Er is bewust rekening gehouden met de ruimte voor de verschillende gebruikers, terwijl de brug zo toegankelijk mogelijk is, met een lichte toog. De bruggen zijn vandalismebestendig.
IJburg Sluishuis (Claus en Kaan) Dit alzijdig gebouw met een vierkante hoofdvorm in het water refereert qua typologie aan het Scheepvaartmuseum. De commissie had veel lof voor dit markante herkenningspunt van IJburg, een winnend prijsvraagontwerp.
Westelijk Havengebied Teleportboulevard (OVG Projecten) De commissie had waardering voor dit verbeterplan, waarin het gebouw is uitgewerkt als een glazen object met inkepingen. De donkere plint met half-verdiepte parkeergarage stuitte echter op bezwaren. Op ooghoogte zou de voetganger slechts een gesloten beeld waarnemen, terwijl de criteria in het stedenbouwkundig plan juist stellen dat de gebouwen een relatie moeten aangaan met de openbare ruimte. Dit bezwaar klemde te meer daar dit het eerste gebouw is in een nieuw stedenbouwkundig plan. Als het op zo’n wezenlijk punt van de ambitie zou afwijken, zou dat een negatieve invloed kunnen hebben op de verdere ontwikkelingen. Uiteindelijk is door een aantal aanpassingen (verplaatsen van garage-entrees, toevoegen van een glazen gevel, aanpassen van de tussenstraat, transparant maken van de borstweringen etc.) het contact tussen het gebouw en de openbare ruimte verbeterd.
Colofon Samenstelling: Lisl Edhoffer, Anette van Dijk Redactie: Edwin Lucas Ontwerp: Wigger Bierma Druk: Thoben Offset Nijmegen
Dit is een uitgave van de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam, 2008
Inhoud
19
Inleiding Ruimtelijke kwaliteit is meer dan een goed gebouw Annemiek Rijckenberg
24
Commissie I Dynamiek in de binnenstad Joris Molenaar
29
Commissie II Amsterdam, de eeuwige opgave Marianne Loof
37
Commissie III De skybox Burton Hamfelt
39
Commissie IV Gemeentelijk Monumenten Project Binnenstad afgerond Jenny Bierenbroodspot Interview met Michael van Gessel
49
Monumentenzorg en de tand des tijds Esther Agricola
53
Nooit gebouwd Amsterdam
62
Schakels in de kwaliteitsketen
74
Samenstelling Commissie voor Welstand en Monumenten
78
Tellingen per stadsdeel
80
Feiten en cijfers
84
Planbeschrijvingen
C W omm te ees is s le fo per ie on pl vo : 0 ein or 20 -5 4 (p 51 os W 34 t 0 4 bus els t w 9 2 and w 2 w. e / w 10 n M el 0 st 0 A on u an d. X A me am m nt st ste en er da rda m m) .n l
45