NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
TE NTO O N STE LLI N G
M E E S T E R S V A N P R E C O L U M B I A A N S E
D E K U N S T
Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis - Brussel 15.09.2006 – 29.04.2007 Nuttige informatie Di – zo : 10 u tot 17 u publieksnocturnes tot 22.00u op do 28/09, 26/10, 30/11, 25/01, 22/02, 29/03 en 26/04 Gesloten op ma, 1/11, 11/11, 25/12 en 01/01 Toegangsprijs 10 • (8 • voor senioren, studenten …), (5 • voor werklozen) Gratis voor kinderen jonger dan 13 jaar in gezinsverband. Belangrijk: Met het toegangsticket kunt u, dezelfde dag of later, ook de drie andere tentoonstellingen bezoeken over deelaspecten van de Amerikaans-indiaanse culturen: · Indianen in Brussel · De Wereldtentoonstelling van 1935, Traditionele klederdracht uit Mexico · Vlechtwerk uit de Nieuwe Wereld Rondleidingen; volwassenen 62 • (75 • op zaterdag) + 8 • inkomticket/persoon; geen rondleidingen op zondag maximum 15 personen per gids reserveringen : + 32 (0) 2 741 72 14
[email protected] Lezingen op donderdagavond om 19 u (publieksnocturnes) Nederlands: 26/10: De quipu’s: een mysterieus schriftsysteem? - Annelies Valgaeren 25/01: Mensen van maïs: mythe, ritueel en iconografie bij de Maya – Julia Montoya 29/03: Centraal-Amerika, de grote onbekende (werktitel) – Laura van Broekhoven Frans: 28/09: Images et instruments du sacrifice humain chez les Aztèques – Michel Graulich 30/11: Elites et pouvoir dans les Andes centrales précolombiennes – Peter Eeckhout 22/02: Dame Pied d’Alligator, mère nourricière à Pomoy: tous les secrets d’une stèle maya – Geneviève Le Fort 26/04: Métallurgie du Nouveau Monde – Sergio Purini Cursussen ivm kunstgeschiedenis: woensdag om 09.45 u – zaterdag om 14.00 u Les Maîtres de l’Art précolombien: initiation aux arts d’Amérique · 4/10 en 7/10:Introduction générale aux arts du Nouveau Monde – Marc Lauwens · 18/10 en 21/10: Turquoise, jade, obsidienne..: le travail des matières précieuses – Nathalie Halgand · 15/11 en 18/11: L’or, symbole des dieux et du pouvoir – Jacqueline Gérard · 29/11 en 2/12: Trésors de plumes – Isabelle Therasse Prijs: 7• / 5,5 • De cursussen worden gevolgd door een geleid bezoek op 13/12 en 16/12 (10 • / 9 •) informatie en inschrijving + 32 (0) 2 741 72 15 Stage: Le maya sans peine. Initiation au déchiffrement de l’écriture maya. 14 en 15/10/06 van 10 tot 17 u Inlichtingen: + 32 (0) 2 741 72 15 volledig programma van de educatieve activiteiten: www.mrah.be katalogus: 39 • 2
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
Van 15 september 2006 tot 29 april 2007 tonen de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis in Brussel de precolumbiaanse kunstcollectie van Barones en Baron Dora en Paul Janssen. Over deze collectie en de toekomst ervan is heel wat te doen in de pers. Tijd dus voor een gesprek met Mevrouw Dora Janssen, lid van het Instituut voor Amerikanistiek, over de oorsprong, de achtergrond en de betekenis van haar verzameling.
Een kunstverzameling maar nog zoveel meer… De collectie Dora en Paul Janssen Een gesprek VAN DORA JANSSEN met Julia Montoya Mevrouw Dora Janssen is op het einde van de jaren ‘60 en het begin van de jaren ’70 begonnen met het verzamelen van precolumbiaanse kunstvoorwerpen. Twee gebeurtenissen liggen aan de basis voor haar belangstelling en enthousiasme voor de precolumbiaanse kunst: Vooreerst ontmoette zij, tijdens een sociale aangelegenheid in Antwerpen bij Gouverneur en Mevr. Kinsbergen, een Columbiaanse dame die een bijzonder gouden juweel uit de Tairona-cultuur (Columbia) droeg. Het contact met deze dame was het begin van haar passie voor precolumbiaanse gouden sieraden. Naar aanleiding hiervan heeft zij een aantal stukken aangekocht in Columbia, zonder evenwel de bedoeling een verzameling samen te stellen. Haar collectie begon vorm te krijgen door toevoeging van gouden sieraden en andere voorwerpen afkomstig uit Costa Rica, Panama en Peru. Zij zegt hierover: “Beetje bij beetje heb ik beseft dat ik een collectie had. Ik heb echter nooit gekocht om te kopen. Voor mij was in de eerste plaats de esthetiek van het voorwerp de belangrijkste motivatie”. Goud vond zij altijd fascinerend, niet omwille van de materiële waarde, maar omdat goud ,zoals in vele andere culturen, een binding met het goddelijk heeft. Het staat symbool voor koningschap, voor de zon, voor het sacrale. Foto 1 De Heer Moisés Morales.
De tweede gebeurtenis was dertig jaar geleden in Mexico. Zij had toevallig een reportage over Palenque gelezen, en nam contact op met de betrokken journaliste die haar een bijzondere gids (Moisés Morales, vader van de huidige projectleider van Palenque) heeft aanbevolen. Tijdens een reis naar Mexico met haar echtgenoot, wijlen Baron Dokter Paul Janssen, namen ze een weekend vrij om Palenque te bezoeken. Met een klein vliegtuig en met zijn drieën (de piloot inbegrepen) trokken zij naar de jungle van Chiapas. Er waren toen nog geen hotels, geen wegen en zeker geen comfort. Zittend op de trappen van de Tempel der Inscripties heeft Moisés Morales, een authentieke Maya, hen toen zijn interpretatie van de autochtone wereldvisie onthuld. De pracht van de Mayakosmos werd hen heel duidelijk. Het was een magische ervaring. Moisés was de eerste persoon die voor hen het poortje naar die occulte dimensie van de precolumbiaanse wereld heeft geopend. Dit bijzondere moment heeft de vonk doen overslaan die bij haar het vuur van haar zoektocht naar het schone heeft doen 3
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
ontbranden. Zij begon zich ook te realiseren dat achter de esthetiek van de voorwerpen een veel diepere dimensie schuilt gaat. Deze ervaring bepaalde voortaan haar liefde voor Mesoamerika, in het bijzonder voor de Mayakunst. Haar belangstelling voor de Olmeekse cultuur en de culturen uit West-Mexico sluit hierbij aan.
Foto 2 De familie Janssen in Palenque. V.l.n.r.: Mevr. Dora Janssen-Arts, Mevr. Arts, De Heer Moisés Morales, Mevr. Maroussia Janssen, Dr. Paul Janssen, De Heer Pablo Janssen.
De natuur en de kunst zijn, samen met de belangstelling voor muziek, de grote passies van mevrouw Janssen. Van de Maya’s leerde zij het belang van het contact met de natuur, en nog belangrijker, het respect voor die natuur, de basis van hun religie. Ze trekt regelmatig met de rugzak de natuur in en zoekt contact met de lokale bevolking. Een tijd geleden maakte zij een voettocht rond het Atitlán-meer in Guatemala en logeerde tijdens deze tocht bij de Indianen. “Ik voel me zeer verbonden met de Maya-Indianen”, geeft mevrouw Janssen toe. “Ik ben waarschijnlijk Indiaans geweest in een vroeger leven” – zegt zij lachend. Op Bolivia na heeft zij alle landen bezocht waarvan zij stukken in haar verzameling heeft. Haar collectie zelf is evenwel, op de eerste Colombiaanse gouden sieraden na, opgebouwd met stukken aangekocht bij antiquairs in België, Frankrijk en de Verenigde Staten. Tijdens een antiekbeurs in Parijs heeft zij voor het eerst de beeldengroep van een jonge zittende man met twee honden gezien (El Zapotal-stijl, Veracruz-cultuur, klassieke periode, 400 – 800 n.C.). Dit was voor haar een sleutelmoment. Deze beelden deden alles veranderen. Keramiek werd haar passie. 4
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
Tot grote verbazing van vele mensen uit haar omgeving, die de objecten uit niet Westerse culturen niet ten volle konden waarderen, begon ze haar collectie uit te breiden met kunstwerken uit het gehele precolumbiaanse Amerika. Zij wou de wereld tonen dat de kunst uit deze regio’s even waardevol is als die van andere culturen. Zij deed dit op een ogenblik dat de wetenschap nog geen inzicht bood in de volle betekenis van, bijvoorbeeld, de geschiedenis van de Maya’s, hun cultuur en hun wereldvisie. Het is pas in de late jaren ’80 en de jaren ’90, dat na doorgedreven archeologisch onderzoek en vooral na de ontcijfering van het Mayaschrift, de volle betekenis van deze cultuur kon geapprecieerd worden. Dora Janssen wou tevens een hulde brengen aan de kunstenaars van de talrijke en verscheidene Mesoamerikaanse culturen. Zij beschouwde het als haar missie. “Wij kunnen niet leven zonder de idee van het schone. De kunstwerken spreken tot ons. Eenzaamheid bestaat niet meer.” “Je kunt de kunstwerken niet zomaar vrijblijvend bekijken; zij hebben een andere, een occulte dimensie.” Het mysterie van deze volkeren is hun sterke band met de natuur waarmee zij in symbiose leefden. Een mooi voorbeeld hiervan is een jaden plaquette die de maïsgod voorstelt (catalogus blz. 106). Volgens Michael D. Coe, een vooraanstaand Maya-specialist, bewijst deze plaquette eens te meer dat de ideologie van de Maya-elite in de klassieke periode niet louter gecentreerd was rond oorlogsvoering en verovering, zoals sommige Maya-specialisten volhouden, maar ook de agrarische welvaart van het land voorop plaatste. Karl Taube en anderen hebben aangetoond dat in heel de kunst van de klassieke Maya-beschaving voorstellingen van de maïs en maïsgerelateerde mythen voorkomen. Het kostbare groene jade zelf was trouwens duidelijk een maïssymbool (fig.1). Michael D. Coe zegt hierover: Dit is de mooiste Maya-plaquette die men kent, niet alleen wat ontwerp en uitvoering betreft, maar ook vanwege het schitterend groene jade waaruit het is gekerfd. Het toont een zittende jonge Mayaheerser –misschien de maïsgod zelf- of een vorst in diens gedaante.
Foto 3 Plaquette met voorstelling van de maïsgod, Mayacultuur. Jade. Zuidelijk laagland, Mexico of Guatemala, laatklassieke periode, 600 – 800 n.C.
Foto 4 Vaas in de vorm van een huilende hond, Mayacultuur. Streek van Kaminaljuyú, Guatemala, laatpreklassieke periode, 200 v.C. – 250 n.C.
Ook de schoonheid van het onvolmaakte is belangrijk. Het aanraken van een voorwerp dat je meevoert naar de wereld van het onbekende betekent voor Dora Janssen het ultieme - wellicht vluchtige - geluk. De stukken die zij het meest koestert hadden een geprivilegieerde plaats in haar woonkamer: een huilende hond, een masker uit Teotihuacan en ‘De Kus’(zo noemt zij een koppel dat elkaar lieflijk omarmt). Deze stukken vindt zij niet alleen bijzonder mooi maar ook zeer betekenisvol. Naast zijn rol in het huishouden had de hond ook een religieuze functie. Een hond begeleidde, net als Anubis in de Egyptische mythologie, zijn overleden meester op diens tocht naar de andere wereld. In de context van een overlijden krijgt het gehuil van de hond tot op heden een specifieke betekenis.
5
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006 Foto 5 ‘De Kus’, keramiek, Nayarit- of Jalisco-cultuur. West Mexico, laatpreklassieke of vroegklassieke periode, 300 v.C. – 300 n.C. De wat kleinere man zit op de schoot van de vrouw; ze omarmen elkaar en hun lippen zijn samengesmolten in een hartstochtelijke kus.
Foto 6 De hiëroglyfentrap van Structuur 10L-26. Copán, Honduras, Mayacultuur. Deze foto, genomen in 1977, toont de door het Carnegie Institution gerestaureerde trap. De hiëroglyfentrap is de langste bekende stenen tekst uit de klassieke periode; het is een kroniek van de regerende dynastie van Copán. (Foto Guido Kayaert)
Mevrouw Janssen heeft een speciale band met Mesoamerika, in het bijzonder met de Maya- cultuur. Dit is wellicht niet toevallig. In 1983 heeft zij het privilege gehad om Linda Schele persoonlijk te leren kennen. Zij ontmoette Linda tijdens een lezing in België en ze werden vrienden. Op dat ogenblik had Schele haar eerste twee boeken geschreven en werkte aan de inventarisatie van de hiëroglyfische inscripties in Copán, Honduras (fig. 4). Op uitnodiging van Linda Schele heeft mevrouw Janssen, samen met haar man Paul, gedurende drie dagen Copán bezocht. Schele’s grote liefde, als epigrafe, was het Mayaschrift. Ze heeft mevrouw Janssen in de Mayakosmos ‘geïntroduceerd’, lang voor de publicatie van haar boek The Maya Cosmos. Zij hebben bij die gelegenheid ook met haar de ‘Rosalila’, een tempel binnen Structuur 16, bezocht. Deze tempel werd opgedragen aan de zonnegod, patroon van de heersende dynas6
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
tie. Vorig jaar in november heeft zij ook de oudste onderliggende tempel binnen diezelfde structuur, de ‘Margarita’, bezocht. Haar speciale belangstelling voor Copán is ontstaan dank zij Linda Schele, en groeide daarna verder met de hulp van de jonge archeologen, waaronder Ricardo Agurcia Fasquelle en David Sedat, die daar toen werkzaam waren in het Copan Valley Project, en die haar vrienden werden. Gedurende drie jaar heeft zij hen ook financieel gesteund. Het bovenvermelde project was het begin van de moderne era van de archeologie in Copán. Langs deze ervaringen kwam mevrouw Janssen in contact met de grote beweging die ontstaan is na de ‘Primera Mesa Redonda’ van Palenque in 1973, waar Linda Schele voor het eerst op de voorgrond kwam1 . De traditie van “glyph workshops” die toen ontstond, werd voortgezet, bijvoorbeeld in de “Maya Hieroglyph Writing Workshop” en bijhorende conferenties in Austin, Texas. Ze werden voor het eerst georganiseerd in 1978. Wetenschappers van de meest uiteenlopende disciplines werken samen om de Mayageschiedenis te ontrafelen. Mevrouw Janssen heeft deze ‘Maya meetings’ en de cursus Mayaschrift aan de universiteit van Austin drie keer bijgewoond.
Foto 7 Dr. Paul Janssen en Linda Schele onder Structuur 16 in Copán.
Foto 8 Linda Schele met Paul en Dora Janssen voor een gigantische Ceiba in Palenque.
In 1987 en 1988 heeft Linda Schele, samen met Nicolai Grube, vanuit het Copán-project en op vraag van CIRMA (Centro de Investigaciones Regionales de Mesoamérica), dit concept geïntroduceerd in the “Antigua workshop on Maya writing”. De bedoeling was langs deze weg de kennis over hun cultuur en geschiedenis toegankelijk te maken voor de autochtone Maya’s. Dit wordt, bijvoorbeeld, nu verder gezet in organisaties zoals OKMA, een groep jonge Maya-taalkundigen in Antigua of door de Stichting Cholsamaj, die systematisch buitenlandse boeken vertaalt en publiceert in verschillende Mayatalen of in het Spaans. Deze ervaringen en de ruime vriendenkring waarop mevrouw Janssen kan terugvallen hebben borg gestaan voor de kwaliteit en de relevantie van de selectie van de stukken waarmee haar collectie opgebouwd werd. Naar aanleiding van de tentoonstelling van haar verzameling in Genève en in Brussel werd een catalogus gepubliceerd: Precolumbiaanse meesterwerken, de Collectie van Dora en Paul 7
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
Janssen, onder redactie van Geneviève Le Fort, uitg. Mercatorfonds, Brussel, 2005. Het is een prachtig boek met foto’s van alle stukken. De beschrijving van de voorwerpen door vermaarde specialisten is belangrijk. Deze publicatie maakt de collectie toegankelijk voor het grote publiek en voor de toekomstige generaties liefhebbers en wetenschappers. Verder in dit tijdschrift vinden onze leden een boekbespreking door Jos Martens. De mogelijkheid om de stukken zelf te kunnen observeren is nog iets anders… Met groot enthousiasme toont mevrouw Janssen mij het ontwerp voor de tentoonstelling in Brussel. Het werd gekozen uit 6 gepreselecteerde ontwerpen. Wat de toekomst van de collectie betreft is Dora Janssen duidelijk: “Het enige wat ik wil is dat mijn collectie samenblijft. Ik heb vijf kinderen maar ik wil de verzameling niet splitsen in vijf delen. Er zijn weinig (of geen) collecties die voorwerpen uit verschillende culturen samenbrengen. Het Louvre, bijvoorbeeld, was geïnteresseerd in mijn collectie, maar door plaatsgebrek alleen in een klein deel ervan, namelijk 20 stukken. Dit kon voor mij niet, de collectie moet samenblijven”. Afscheid nemen zal haar zeker pijn doen, maar aan de andere kant wil zij de verzameling overdragen aan de Belgische Staat. Dit moet ongetwijfeld vele mensen gelukkig maken.
Foto 9 Stèle met ‘Vrouwe Alligatorvoet’, voedstermoeder uit Pomoy, Mayacultuur. Kalksteen met sporen van rode pigmenten. Chiapas, Mexico, laatklassieke periode, 600 – 800 n.C.
De verzameling heeft een grote historische waarde. Het doorbladeren van de catalogus maakt duidelijk dat de stukken veel vertellen over de geniale wijze waarop de kunstenaars een wereldvisie schetsten die aan de grondslag ligt van hun cultuur. Ze verdient dan ook een centrale plaats in een museum, dat haar op een professionele manier kan bewaren en ze toch voor een breed publiek in haar juiste context kan openstellen. Het zou zonde zijn ze alleen te behandelen als een kunstcollectie. Als voorbeeld van de iconografische waarde van sommige stukken van deze verzameling, kunnen wij de stèle uit Pomoy (fig. 5) vermelden2 . Inzichten in de betekenis van de gebruikte iconografie werpen een licht op de historische, zowel als culturele en maatschappelijke aspecten van de betrokken culturen. De vrouw op het paneel is een incarnatie van de vruchtbare aarde die de maïs baart. Haar kleed verwijst duidelijk naar de schilpad (de aarde). De Xoc-vis aan haar riem herinnert aan de geboorte van de plant in de rivier en aan het feit dat in verschillende versies van de mythe de jonge maïs eerst in een vis veranderde. Het waterlelie-monster verwijst naar de waterige omgeving. De ‘gevederde slang’ in haar hoofdtooi symboliseert de aar van de maïs. Op aardewerk uit deze periode vinden we taferelen van het scheppingsverhaal waarbij de jonge maïsgod te voorschijn komt uit een barst in het schild van een schildpad. Het lijnenpatroon van de schilpad vinden wij terug op de afbeeldingen van ceremoniële kledingstukken die de hofdames droegen bij speciale rituelen in verband met de vruchtbaarheid van de aarde. Sommige hedendaagse Maya-kledingstukken tonen vergelijkbare lijnpatronen.
8
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
Mevrouw Janssen heeft altijd veel aandacht gehad voor de toegankelijkheid van de verzameling voor onderzoek en heeft deze, op basis van een geïntegreerde benadering tussen de verschillende vakgebieden, ondersteund. Geïnspireerd en gemotiveerd door de boodschap die blijkt uit deze voorwerpen -getuigenissen van oude culturen - is het immers hun taak het werk van die grote groep mensen die deze kennis de voorbije jaren voor ons ontsloten hebben, en waarvan mevrouw Janssen deel uitmaakt, voort te zetten. In haar voorwoord in de catalogus vat Dora Janssen zo mooi de essentie van dit alles samen met de woorden van Tezozomoc: “Nunca se perderá, nunca se olvidará, Lo que vinieron a hacer Lo que vinieron a asentar en las pinturas. Su renombre, su historia, su recuerdo. Siempre lo guardaremos. Nosotros hijos de ellos. Lo vamos a decir, lo vamos a comunicar, A quienes todavía vivirán, habrán de nacer.” Julia Montoya, Buggenhout, 1 mei 2006 1
De betekenis van deze beweging voor de kennis van de Mayageschiedenis en -cultuur wordt zeer emotioneel maar ook zeer indringend beschreven door de collega’s, studenten en vrienden van Linda Schele in het boek Hearth of Creation. The Mesoamerican World and the Legacy of Linda Schele.Andrea Stone, ed. The University of Alabama Press, 2002. 2 Zie: Nieuwsbrief, Instituut voor Amerikanistiek, januari 1997. RESUMEN
ABSTRACT
La colección de Dora y Paul Janssen, es mucho más que una colección de arte precolombino
The Dora and Paul Janssen collection, A lot more than a pre-Columbian art collection
El Museo Real de Arte e Historia de Bruselas presentará, del 15 de septiembre del 2006 al 29 de abril del 2007, la exposición titulada ‘Maestros del arte precolombino. La colección Dora y Paul Janssen.’ Esta colección es una de las más completas que hasta ahora se conocen, y debe su prestigio a la excelencia artística y estética de las piezas. Aprovechando esta ocasión, el Instituto Americanista consideró oportuno entrevistar a Dora Janssen para informarnos sobre algunos aspectos poco conocidos de su colección: cómo y cuándo se comenzó a formar, dónde fueron adquiridas las piezas, y sobre todo, cuál fue la principal motivación para coleccionarlas.
The Royal Museum of Art and History of Brussels will present, from 15th September 2006 until 29th April 2007, the exhibition ‘Masters of pre-Columbian art. The Dora and Paul Janssen collection’. This is one of the most complete collections known at present, and owes its prestige to the artistic and aesthetic excellence of its pieces. The Institute of Americanism considered opportune to interview Dora Janssen on this occasion, to learn more about other, less known aspects of her collection: how, when and where did she start to collect the pieces, and what did motivate her to do so.
La fascinación de la señora Janssen por las antiguas culturas americanas, y por la cultura maya en particular, comenzó en Palenque, al pie del Templo de las Inscripciones, cuando Moisés Morales le reveló los misterios de la cosmogonía maya. Los lazos de amistad y simpatía que la unen con los mayas contemporáneos, se hacen evidentes durante la entrevista. Años más tarde, Linda Schele la introdujo en el proyecto arqueológico de Copán, y su amistad con ella estimuló aun más su interés y entusiasmo, y la motivó a dar apoyo financiero a los jóvenes arqueólogos a cargo del Proyecto del Valle de Copán. Desde entonces ha venido participando en conferencias sobre la cultura maya y varios talleres sobre epigrafía, y su colección ha sido siempre accesible para muchos científicos. Dora Janssen planea transferir su colección de arte precolombino al Reino de Bélgica, pero debido la complejidad fiscal del Estado belga, lamentablemente, el futuro de ésta es muy incierto. La colección Janssen tiene un valor histórico incalculable y merece un lugar privilegiado en un museo, donde pueda ser apreciada por un amplio público.
Mrs. Janssen’s fascination for the ancient American cultures, and for Mayan culture in particular, begun in Palenque when Moisés Morales, at the stairs of the Temple of the Inscriptions, revealed the mysteries of the Mayan cosmogony to her. Through the interview it becomes clear that Mrs. Janssen’s fascination helped her to win the sympathy and friendship from the Mayan people. Years later, Linda Schele introduced her in the archaeological project in Copán. Her friendship did stimulate her interest and enthusiasm, and motivated her to support young archaeologists from the Copán Valley Project financially. Since then she has attended many Maya conferences and participated in several epigraphy workshops, and her collection has always been open to many scientists. Dora Janssen plans to transfer her pre-Columbian art collection to the Kingdom of Belgium, but the fiscal complexity of the Belgian State, unfortunately, makes its future very uncertain. The Janssen collection has great historical value and deserves a privileged place in a museum, where it can be accessible to a large public.
9
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
B O E K B E S P R E K I N G LE FORT, G. (red.) & H. DUBOIS (foto’s) Precolumbiaanse meesterwerken. De collectie van Dora en Paul Janssen. Brussel, Mercator, 2005, 407 blz. JOS MARTENS Ter gelegenheid van de tentoonstelling Schatten uit de Nieuwe Wereld in het Brusselse Jubelpark (1993) bracht ik een bezoek aan Dora Janssen. We bespraken de mogelijkheid om de afbeeldingen uit de catalogus ook te publiceren op cd-i, de interactieve beeldplaat van Philips, toen een nieuw en veelbelovend medium. Helaas is daarvan niets gekomen: IBM was een der medesponsors en vertikte het om iets te doen met een uitvinding van de concurrentie. En het zou nog jaren duren vooraleer cd-rom voldoende geëvolueerd was om de beeldkwaliteit van cd-i te benaderen. Bij die gelegenheid had ik het geluk een deel van haar fabuleuze verzameling precolumbiaanse kunst te kunnen bewonderen. Ondertussen is die collectie, na de dood van haar echtgenoot, de legendarische Paul Janssen, een twistappel geworden tussen de verschillende bureaucratische instanties van ons land, die er niet in slagen een overeenkomst te bereiken over de definitieve bestemming. Elders in dit nummer kunt u het interview lezen dat onze voorzitter Julia Montoya afnam van Dora Janssen. Ik wil hier alleen de publicatie voorstellen van het prachtige Mercatorboek dat aan de collectie is gewijd. En geloof me, het heeft zijn titel niet gestolen. Een aantal internationaal gerenommeerde experts hebben hun medewerking verleend, zowel voor de introducties als voor de al dan niet uitvoerige beschrijvingen bij de afzonderlijke stukken. Het zeer ruime hoofdstuk over precolumbiaans goud bestrijkt zowel Zuid- als Midden- en MesoAmerika. Hiervoor schreven niet minder dan vijf auteurs de commentaren, elk over zijn specialisatiegebied. Onder de afgebeelde kunstwerken zijn er een aantal die je niet anders dan spectaculair kunt noemen en waarvan ik nog nooit eerder op Europese tentoonstellingen equivalente specimens zag. De precolumbiaanse culturen van Noord-Amerika, zoals die van de Inuit (Eskimo’s) zijn opvallend ondervertegenwoordigd door telkens slechts enkele stukken. Het beeld verandert drastisch wanneer we 10
Meso-Amerika betreden. Dat is allerminst toevallig, zoals je in het interview van Julia Montoya kunt lezen. De foto’s van Dubois zijn subliem, hun onderwerp volop waardig. Elk kunstwerk is afzonderlijk en in de best mogelijke omstandigheden gefotografeerd. De bijbehorende commentaar weerspiegelt de huidige kennis en stand van wetenschap. Hieronder geven we enkele staaltjes weer. En in het artikel van Julia Montoya tref je eveneens enkele voorbeelden. Kortom een boek om te koesteren en vaak in te kijken.
Inhoud Griffin, G., Introductie tot de precolumbiaanse kunst en cultuur p.8 Kent Reilly III, F., De inheemse volkeren van Noord-Amerika p. 10 Kent Reilly III, F., De Olmeken en de Xochipala p. 18 Reents-Budet, D., Meso-Amerika p. 48 Le Fort, G., De Maya p. 94 Reents-Budet, D., Costa Rica, Panama en de Taino van het Caribisch gebied p. 146 Precolumbiaans goud p. 242 Pohl, J., Inleiding Purini, S., Peru en Ecuador Rochaix, F., Colombia Benson, E., Costa Rica en Panama Pohl, J., Mexicaanse hooglanden
Tijdens de jaren 1960 werden in een omvangrijke aardheuvel op de site van El Zapotal in Veracruz resten van talloze grote keramieken sculpturen gevonden. Ze behoorden tot een belangwekkende artistieke traditie die bekend staat als de stijl van Boven- Remojadas I of El Zapotal. Deze beelden van mensen, goden en dieren werden doorgaans opzettelijk stukgeslagen en zorgvuldig in de aanaarding van heuvels of onder pleinen geplaatst. Sommige werden teruggevonden als afzonderlijke offergave, andere waren opgesteld als ensembles waarin religieuze, mythologische en historische thema’s tot uitdrukking kwamen.
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
lippen. Vooral de neus en lippen zijn in deze voorstelling benadrukt, zoals bij alle bekende portretten van de koning. De vorm van het hoofd lijkt op een aar van de maïsplant, het voornaamste voedingsmiddel van de Maya. Om dit begeerde uiterlijk te verkrijgen, vervormden zij de hoofden van jonge kinderen met houten plankjes. De afgebeelde figuur draagt traditionele oorsieraden. Zijn gezicht wordt opzij begrensd door de onderkant van een bundel pluimen die verdwenen is; uit de bovenkant van zijn hoofd rijst een andere bundel op. Een lapje katoen bedekt zijn voorhoofd.
Op p. 76 tot 78 staat deze unieke beeldengroep afgebeeld. De zittende man en de twee honden zouden een krijger en zijn strijdmakkers kunnen verbeelden. De man draagt een volledig hoofdmasker dat een prairiewolf voorstelt. Een van de krijgsorden onder de latere Azteken van het Mexicaanse hoogland gebruikte de prairiewolf als embleem, een toepasselijk symbool van de felheid, het uithoudingsvermogen en de behendigheid van een goede krijger. Wellicht stelt deze serene figuur een gevangengenomen en tot rituele offering bestemde krijger voor; het gedraaide touw dat de plaats van oorsieraden inneemt, zou daarop kunnen wijzen. Honden vervulden verschillende rollen in het oude Meso-Amerika; zij waren een metgezel op het slagveld, een gezelschapsdier, een gids voor de ziel van de overledene en ook een bron van vlees. De twee sculpturen zijn een opmerkelijk natuurgetrouwe weergave van een liggende hond en zijn hijgende maat in aandachtige zithouding.
Stuc met sporen van rode en blauwe pigmenten Kop met verentooi : h. 38 cm, b. 34,5 cm, d. 7 cm Kop met langgerekte schedel: h. 32 cm, b. 20 cm Gebied van de Usumacinta, Mexico laatklassieke periode, 600800 n.c.
p.138 Twee koppen De in profiel gemodelleerde kop (rechts), een fragment uit een paneel in stucwerk, is mogelijk een uit Palenque afkomstig portret van K’inich Kan Balam II (zoon van Pacal de Grote), die regeerde van 684 tot 702. De kop heeft typische Maya-trekken: een aflopend voorhoofd, mongolide ogen, een haakneus met hoge brug en vlezige 11
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
E E N N I E T A L L E D A A G S E
D E D I C A T I E Johan DAELMAN
Op 13 juli 2003 was Prof. Michael D. Coe in Vosselaar te gast bij Dr. en Mevrouw Janssen. Bij die gelegenheid schreef hij een dedicatie in het boek “Reading The Maya Glyphs” dat hij samen met Mark van Stone in 2001 gepubliceerd had. De dedicatie werd geschreven in het Mayaschrift met zeven gliefen. Na enig puzzelwerk ben ik er in geslaagd de tekst te ontcijferen. Het was een echte rebus. De moeilijkheid is dat sommige van onze medeklinkers niet bestaan in de Mayataal. Zo kennen zij bv. geen ‘d’ en ook geen ‘r’. Coe heeft die dan maar vervangen door ‘t’ en ‘l’. ‘Dora’ werd dus ‘Tola’. Voor ‘Janssen’ was het nog ingewikkelder. Hij schrijft dat fonetisch als ‘Ya-n(a)cha-n(e)’. De letters tussen haakjes vallen weg bij de uitspraak. Zijn eigen naam kort hij in tot Ma-Ku (wat dan staat voor Michael Coe). Tuun is een Mayawoord en betekent ‘steen’,’stone’ De tekst kan dan als volgt gelezen worden:
U HUUN
NA
TO
LA
U HUUN-n(a) TO-LA
YA
CHA
NA YA-N(a)
NE
TS’I
U
BI
CHA-N(e) U TS’IB(i)
U
MA
KU U MA-KU
TUUN
NI TUUN-n(i)
Van de zeven gliefblokken zijn er slechts drie met een reële betekenis in de Mayataal. U Huun = Zijn of haar boek. U ts’ib = Zijn of haar werk (schilderij of schrift). Tuun = Steen (Stone in het Engels, de naam van de co-auteur). De andere vier zijn fonetische transscripties van vreemde namen met mayagliefen. In vrije Nederlandse vertaling kan de tekst dus gelezen worden als: Het boek van Dora Janssen, geschreven door Michael Coe en Stone. De vijfde glief uit de tekst komt veelvuldig voor in frasen op de rand van vazen. Die teksten zijn vaak gelijksoortig en handelen over het voorwerp zelf. Wie de eigenaar is, wie de tekst geschreven of geschilderd heeft, waarvoor de pot moest dienen (drinkbeker, maïspot), enz. In dit geval is het een werkwoordvorm van ts’ib (schilderen, schrijven). U ts’ib betekent: ‘hij schrijft het’, ‘hij schildert het’. We kunnen identiek dezelfde glief terugvinden op een van de vazen van Mevrouw Janssen, in de catalogus afgebeeld op blz. 118 (onder nr. 3). We kunnen van Michael Coe dus niet enkel zeggen dat hij een verzorgd Mayahandschrift heeft, maar ook dat hij zijn klassiekers kent. De kinderen die op 1 september in het eerste leerjaar begonnen zijn zich onze lettertekens eigen te maken mogen zeker niet klagen. 12
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
I N
D E F E N S E
O F
T H E
C O L L E C T O R GILLETT G. GRIFFIN
Artikel verschenen in National Geographic Vol. 169, N°. 4 April 1986
Collecting has always been a vital instrument in the assembling of knowledge. Whether collecting words for a dictionary or an encyclopaedia, collecting plants or insects for biological research, collecting the works of one artist or author, or collecting artefacts that tell of cultural history, ancient or modern, collecting is the backbone of scholarship. I am both a collector and a teacher. I have had the privilege of teaching with original artefacts, and I believe that whenever possible the student should learn by hands-on experience the material he is working with. Illustrations in books or projected transparencies fail to show scale, tactile nature, subtleties of surface, or threedimensional qualities inherent in works of art. No matter how imaginatively handled, the video camera can provide no substitute for an original. A year ago a show on the ancient Maya opened in New York City. It devoted much of its space to an exposé of looters’ crimes, yet undocumented material accounted for about 20 percent of the artefacts displayed. Well-know Maya scholars had prepared the descriptions in the catalogue, working from photographs in some instances when there was no opportunity to see the actual pieces beforehand. Several collectors, archaeologists, and art historians – all experienced with a wide range of original material – quickly challenged the authenticity of 11 of the 239 items illustrated, and four pieces were acknowledged by the exhibit’s organizers to be modern forgeries. I believe that any scholar with similar experience could have detected these forgeries, even from photographs. The shame of it is that the catalogue, intended to be an important scholarly work, launched these 11 pieces into the literature as genuine. Most teachers cannot command original works of art for their students. That is the role of the museum. Today the United States is blessed with fine museums in the spirit of Thomas Jefferson, himself an avid collector. Jefferson’s good friends the Peala family were among the first North Americans to collect Maya clay figurines, which they exhibited in their museum in Philadelphia in the early 19th century. One of the first great collectors to acquire ancient American art seriously was Robert Woods Bliss, who bought his first piece in 1912. He proudly donated his collection and Dumbarton Oaks mansion in Washington, D.C., to Harvard University for the benefit of future scholars. Other collectors who made important contributions to pre-Columbian scholarship were the pioneers of Maya studies, John Lloyd Stephens and his artist
collaborator, Frederick Catherwood, who from 1838 until 1842 collected artefacts and studied and illustrated the ancient Maya world. At the end of the 19th century Alfred P. Maudslay photographed and assembled splendid examples of architectural carving for the British Museum. The first great Latin American scholar to study ancient American art and its symbolism was Miguel Covarrubias, a Mexican artist-anthropologist who, working in the 1940s and ‘5Os, intersively studied and collected and encouraged others to collect preColumbian art. For all these pioneers, collecting was a way of conserving and making available artworks that were little appreciated – if not endangered – in their country of origin. The archaeologist has become a sort of romantic hero in this century. As such, he undergoes all sorts of privations to salvage traces of lost civilizations. Yet few realize how many modern archaeological findings have never been adequately written up and how remarkably little is published. Most of the material from Tikal, one of the most important sites in the Classic Maya world, was kept largely under wraps – out of bounds to most scholars – for more than 20 years. And when such material is not published or made available to scholars, it is useless. In fact, when the archaeologist digs, he must be so thorough that at least part of the site is effectively destroyed. Some of the major Maya sites have been excavated and reconstructed for tourism without ever having been completely mapped. As there are archaeologists who damage sites without publishing their findings, so are there collectors who collect primarily for profit, inflating the market and encouraging looters. A decade after archaeologists left Río Azul unexplored, is was found by looters backed by powerful business interests. It was then that objects from the site began to appear on the world market. A Unesco treaty on world art has not been ratified by most European countries. These countries insist that they will never ratify such a treaty. This means that nations such as Switzerland, Britain and France still eagerly acquire antiquities from Third World countries. On the face of it, it is a deplorable situation. In our country, as a reaction, there are some who brand all pieces not officially excavated by archaeologists as suspect and attempt to prohibit their use in scholarship and research. This amounts to suppression of 13
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
information. An answer to this self-righteous attitude may be found in the Far East, in Japan’s exemplary antiquities law. The Japanese have a rich artistic heritage of more than 6,000 years. Important works of art must remain in Japan. The rarest and most precious constitute national treasures; rare but not unique works may be privately owned. A jury of expert scholars decides which may not be sold outside the country. It is impossible to buy the integrity of these Japanese scholars, who also feel that works of fine quality serve as cultural ambassadors to the world. It would be a simple solution to the patrimony problem if all peoples of the world felt the same secure sense of heritage and were as morally unassailable as the Japanese, but, alas, this is not the case. In our hemisphere we have the opportunity to study the effects of a new antiquities law in Costa Rica. That country experimented for 40 years with what I believe was an enlightened approach, its National Museum reserving the right to buy unique artefacts from private owners for its collection or to tax the owners on the value of less important pieces, after which the owners were free to do with the material what they wished. Such a policy enabled the people to partake of their national patrimony through private collections. But the “enlightened” approach was never adequately enforced, and Costa Rica strengthened the law in 1981. Now no artefacts may leave the country. All collections must be registered with the government, and the museum may borrow privately owned material at will. Today Costa Rican cultural treasures are appearing on the world market because poor campesinos are willing to risk stiff penalties for the profit they can gain. But many other treasures – commercially less valuable – are left lying where they are found, unclaimed and unreported because there is no longer any incentive to salvage them. The looting of sites is deplorable, but it is an ironic twist of circumstance that plundered pots of unknown provenience have opened up for us a rich world of iconography and glyphs that we could not have conceived of a decade ago. It is tragic to lose the specific archaeological context of a tomb freshly unearthed; yet archaeologists have sometimes been simply unable to read what they have uncovered. They have often ignored or discarded materials that might prove invaluable to epigraphers or art historians. In their quest for scientific absolutes they have ignored the ephemeral carriers of cultural information. In their search for the prosaic they have overlooked clues to history, religion, and myth. It has been pointed out that the Rosetta stone was not found in context by archaeologists, but nonetheless it served to open Egyptian hieroglyphs for all scholars. A true collector collects to share. I repeat: Collectors and scholars must work together to 14
reassemble scattered information. We in this country were long apathetic to the looting of our own ancient sites. Looting must be stopped by solid laws and the enforcement of those laws in the countries where it happens. Once artworks have been cast into the world, they must be conserved and used. It has historically been the role of the collector, the museum, and the teacher to do this.
A symposium on Saturday, May 14, 2005, has been organized to celebrate Griffin’s remarkable career as a collector, curator, and scholar. Over fifty years ago, when Gillett Griffin was a student at the Yale University School of Art, he wandered into a junk shop and purchased an intriguing small head for twentyfive cents. Showing it to George Kubler, a renowned professor of art history at Yale, he learned that the head came from the Valley of Mexico and dated to over 400 B.C. From that moment, he was “hooked” on preColumbian art; a modest beginning that eventually led to the creation of a personal collecµtion of unparalleled scope and quality. In 1952 Gillett Griffin was appointed curator of graphic arts at Princeton University’s Firestone Library, and he continued to collect during his fourteen-year tenure there. In 1967 he became research curator of pre-Columbian and Native American art at the Princeton University Art Museum, and worked closely with successive museum directors to develop a collection that formed the nucleus of the museum’s permanent collection of pre-Columbian art, which through his generosity and insight features one of the most important collections of ancient Olmec and Maya art in the world. Today the museum’s holdings in art of the ancient Americas include over four thousand objects from throughout the Western Hemisphere, with a principal focus on small, portable works of art in wood, ceramic, semiprecious stone, silver, and gold. Gillett Griffin’s passion and infectious enthusiasm for pre-Columbian art continues to influence friends, colleagues, and students to share his appreciation for these works as representative of one of the world’s greatest artistic traditions.
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
B I B L I O T H E E K AA N K O P E N
ARQUEOLOGÍA MEXICANA Vol. XIII. Núm. 73 Mayo – Junio 2005 Themanummer: Otomíes, un pueblo olvidado Brambila Paz, Rosa. El centro de los otomíes. Blz. 23-25. Wright Carr, David Charles. Lengua, cultura e historia de los otomíes. Blz. 26-29. Aguilera, Carmen y Carlos Hernández. La presencia de Mixcóatl en el área tolteca otomí. Un disco de concha. Blz. 30-31. Lastra, Yolanda. El códice otomí de San Mateo Huichapan. Blz. 32-37. Wright Carr, David Charles. Zidada Hyadi, el venerado padre Sol en la Parroquia de Ixmiquilpan, Hidalgo. Blz. 38-45. Johnson, Irmgard W. y Rosario Ramírez. Indumentaria otopame en el Museo Nacional de Antropología. Blz. 46-51. López Wario, Luis Alberto y Francisco Javier Ortuño Cos. Una vida en el Preclásico. Blz. 5255. Zepeda García Moreno, Gabriela. Cañada de la Virgen, Allende, Guanajuato. “La casa de los trece cielos”. Blz. 56-59. Alzate y Ramirez, José Antonio. Descripción de las Antigüedades de Xochicalco. Documento del siglo XVIII. Blz. 60-66. Álvarez Santiago, Héctor. Museo Regional de Guanajuato. Alhóndiga de Granaditas. Blz. 66-69. Del Villar K., Monica y Luis Alberto López Wario. In memoriam: Don Francisco González Rul (19202005). Blz. 70-71. López Camacho, Javier. Investigaciones recientes en el sur de Quintana Roo. Blz. 72-73. Oliveros Morales, Arturo. Tzintzuntzan, Michoacán. Guía de viajeros. Blz. 76-83. Vol. XIII. Núm. 74 Julio – Agosto 2005 Themanummer: Salud y enfermedad en el México Antiguo De la Fuente, Beatriz. La obra de arte. Conservar el pasado para fundamentar el presente. Blz. 1825. Matos Moctezuma, Eduardo. Testimonios de las enfermedades en el México Antiguo. Blz. 28-31.
Ortíz de Montellano, Bernard. Medicina y salud en Mesoamérica. Blz. 32-37. Viesca T., Carlos. Las enfermedades en Mesoamérica. Blz. 38-41. Tiesler, Vera e Andrea Cucina. Las enfermedades de la aristocracia maya en el Clásico. Blz. 42-47. Jiménez López, José C., Gloria Martínez Sosa y Rocío Hernández Flores. Las huellas de las enfermedades en los huesos. Blz. 48-51. Ortiz Butrón, Agustín. El temazcal arqueológico. Blz. 52-53. Lozoya, Xavier. Spa: Salute per Aqua, el temazcalli. Blz. 54-57. García Martínez, Bernardo. El cataclismo demográfico de la conquista. Blz. 58-61. Zolla, Carlos. La medicina tradicional indígena en el México actual. Blz. 62-65. Lowe, Lynneth S. El ámbar de Chiapas. Una gema con historia. Blz. 66-69. Museo Regional de Nayarit, en Tepic. Blz. 70-73. La Guelaguetza y las Fiestas de los Lunes del Cerro. Blz. 74-75.(Festividades Mexicanas). López Luján, Leonardo. Teotihuacan, estado de México. La ciudad de los dioses. Guía de viajeros. Blz. 76-83. Ramírez, Elisa. Mitos y enfermedad entre los huicholes. Blz. 84. Vol. XIII. Núm. 75 Septiembre – Octubre 2005 Themanummer: Últimos descubrimientos mayas en Campeche. Del Villar K., Mónica y Eduardo Matos Moctezuma. In memoriam: Doña Beatriz de la Fuente. Blz. 18-19. Stresser-Péan, Guy. El Volador. Datos históricos y simbolismo de la danza. Blz. 20-27. Velázquez Morlet, Adriana y Enrique Nalda. Los mayas en la península de Yucatán. Viejas ideas, nuevas ideas. Blz. 30-37. Campaña Valenzuela, Luz Evelia . Cronología de Campeche. Blz. 38-39. Carrasco Vargas, Ramón y Marinés Colón González. El reino de Kaan y la antigua ciudad maya de Calakmul. Blz. 40-47. Campaña Valenzuela, Luz Evelia . Contribuciones a la historia de Becán. Blz. 48-53. 15
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
Zapata, Renée Lorelei. Santa Rosa Xtampak. Capital en la región Chenes. Blz. 54-57. Michelet, Dominique, Philippe Nondédéo y MarieCharlotte Arnauld. Rio Bec, ¿una excepcion? Blz. 58-63. Cervantes Rosado, Juan, Diana Molatore Salviejo, Arnulfo Allende Carrera e Iván Rivera Guzmán. La Tumba I de San Juan Ixcaquixtla, Puebla. Blz. 64-69. Barros del Villar, Javier. Sabrina Villaseñor: El arte prehispánico como fuente de inspiración. Blz. 70-71. Palavicini B., Beatriz y Gilberto Reyes Zepeda. El Museo de Sitio de Cacaxtla, Tlaxcala. Blz. 72-75. Campaña Valenzuela, Luz Evelia. Campeche. Guía de viajeros. Blz. 78-85. Vol. XIII. Núm. 76 Noviembre – Diciembre 2005 Themanummer: Mayas de Yucatan y Quintana Roo Malvido, Elsa. Crónicas de la Buena Muerte a la Santa Muerte en México. Blz. 20-27. Nalda, Enrique. Clásico Terminal (750-1050 d.C.) y Posclásico (1050-1550 d.C.) en el área maya. Colapso y reacomodos. Blz. 30-39. Nalda, Enrique y Sandra Balanzario. Kohunlich y Dzibanché. Los últimos años de investigación. Blz. 42-47. Schmidt, Peter J. Nuevos hallazgos en Chichén Itzá. Blz. 48-55. Vargas de la Peña, Leticia y Victor R. Castillo Borges. Hallazgos recientes en Ek’ Balam. Blz. 56-63. Lacadena Garcia-Gallo, Alfonso. Los jeroglíficos de Ek’ Balam. Blz. 64-69. Valero de García Lascuráin, Ana Rita. El Códice Cozcatzin. Blz. 70-75. Tercero, Magali. Arquitecto Agustín Hernández. Sinfonía en piedra. Blz. 76-81. Vol. XIII. Núm. 77 Enero – Febrero 2006 Themanummer: La Sierra Gorda de Querétaro. Matos Moctezuma, Eduardo. La arquitectura funeraria en Mesoamérica. Blz. 18-25. Velasco Mireles, Margarita. El mundo de la Sierra Gorda. Blz. 28-37. Mejía Pérez Campos, Elisabeth e Alberto Herrera Muñoz. El sur de la Sierra Gorda: Ranas y Toluquilla. Blz. 38-41. Quiroz Moreno, Jorge y Sarai Romero Sánchez. La presencia de la cultura huasteca en Querétaro. 16
Blz. 42-45. Langenscheidt, Adolphus. La minería en la Sierra Gorda. Blz. 46-53. Prieto Hernández, Diego. Las misiones de fray Junípero en la Sierra Gorda queretana. Blz. 54-61. Espinosa Rodríguez, Guadalupe. Investigaciones recientes en Chapultepec. Blz. 62-67. Noguez, Xavier. Códice Borgia. Blz. 68-69. Johansson K., Patrick. Cihuateteuh, mujeres nahuas muertas en un primer parto. La “singularidad” de un plural. Blz. 70-75. Cornejo, Josué. La Sierra Gorda de Querétaro. Guía de viajeros. Blz. 78-85. Vol. XIII. Núm. 78 Marzo – Abril 2006 Themanummer: Las flores en el México prehispánico Cervantes, Mayán. El pasado prehispánico en la alimentación y el pensamiento de hoy. Blz. 18-25. Velasco Lozano, Ana María L. y Debra Nagao. Mitología y simbolismo de las flores. Blz. 28-35. Uriarte, Maria Teresa. Flores en la pintura mural prehispánica. Blz. 36-41. León-Portilla, Miguel. Las flores en la poesía náhuatl. Blz. 42-45. Los antiguos dioses y las flores. Blz. 46-47. Linares, Edelmira y Robert Bye. Las plantas ornamentales en la obra de Francisco Hernández. “El preguntador del rey”. Blz. 48-57. Las flores en el arte indígena conventual: Malinalco. Blz. 58-59. Noguez, Xavier. Códice de Huexotzinco de 1531. Blz. 60-61. La Biblioteca Nacional de Antropología e Historia. Puerta abierta al conocimiento. Blz. 62-67. Noguez, Xavier. El Templo Monolítico de Malinalco, estado de México. Blz. 68-73. Toledo Moguel, Emilio. Recuerdos de un insurgente que también fue héroe. Blz. 74-75. García Moll, Roberto. Sitios mayas de la cuenca del Usumacinta. Guía de viajeros. Blz. 78-85.
Neusornament - Nazca-cultuur 100-600 n.C. Collectie Dora en Paul Janssen
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
BONDIG OVERZICHT VAN DE CULTUREN VAN ZUID-AMERIKA Rita LAMMERTYN N.v.d.R. Naar aanleiding van het bezoek van enkele van onze leden aan de tentoonstelling “Pérou, l’art de Chavín aux Incas” in Le Petit Palais te Parijs had Rita Lammertyn, met behulp van de persmap, voor de deelnemers een dossier klaargemaakt met een overzicht van de precolumbiaanse culturen van Zuid-Amerika. We vinden dit werk zeer overzichtelijk en nuttig, ook voor de leden die niet konden deelnemen.
17
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
1. Formatieve periode Tussen 1500 en 300 v.C. was er een zekere eenheid in de techniek en de iconografie. De voornaamste culturen waren gesitueerd rond: Chavín de Huántar in de noordelijke Andes de kust van Noord-Peru rond Cupisnique de hoogvlaktes rond het Titicacameer de kust van Zuid-Peru rond Paracas In de Andes heeft Chavín ongetwijfeld een essentiële rol gespeeld zonder echter, zoals lange tijd werd aangenomen, aan het hoofd te staan van een expansief en agressief rijk . Het was niet de wieg van de Andes-beschaving maar veeleer een hoogstaande religie die pelgrims van het ganse land aantrok en aldus concepten en voorbeelden verspreidde. Het is een monochrome kunst waarvan de beelden in laag reliëf de stenen en de zwarte, grijze of bruine keramiek bedekken. Monsterachtige wezens vertonen kenmerken van verschillene dieren. Tanden van roofdieren, aligators of van de anaconda en klauwen zijn de dominante elementen in de iconografie. Gebogen lijnen zijn praktisch onbestaand, ogen en monden zijn rechthoekig en de vlekken op de vacht van roofdieren zijn vierkantig of in kruisvorm
Antropomorfe stijgbeugelvaas Cupisnique-keramiek Museo Nacional Lima.
In een Chavín-tempel stelt de grote stenen sculptuur “Lanzon” een onbepaald wezen voor. De Tello-obelisk beeldt een ‘samengestelde caiman” uit. De Raimondi-stela toont een frontaal personage met een grote hoofdtooi bestaande uit voluten en slangen. Voor het eerst verschijnt de stijgbeugel-tuit op vazen, zo kenmerkend voor de noordelijke culturen van Peru. In Cupisnique aan de noordkust zijn die plastischer dan in Chavín. 18
De belangrijke Paracas-cultuur in Zuid-Peru werd snel onafhankelijk van de modellen in het noorden en wordt in deze uiteenzetting afzonderlijk behandeld. 2. Virú Deze cultuur ontwikkelde zich aan de noordkust van Peru rond de vallei met de gelijknamige rivier. Men noemt ze ook de Gallinazo-cultuur door verwijzing naar een archeologische site. De keramiek vertoont een grote variëteit aan vormen: kommen, stijgbeugelvazen, vazen met dubbel lichaam en brugvormig hengsel. Bepaalde vazen geven een fluitgeluid bij het uitgieten van water. Soms worden menselijke of dierlijke wezens, gebouwen, fruit of planten voorgesteld.Sommige hebben een brede hals in de vorm van een hoofd. De gezichten hebben heel typische ogen in de vorm van een koffieboon of een gebombeerde schijf met een punt in het centrum.
Antropomorfe vaas met brug-hengsel Virú-keramiek Colección Museo Larco Lima
Een ander typisch kenmerk is het gebruik van de negatieve beschildering: eenvoudige lineaire motieven worden bedekt met klei vóór het bakken; na het bakken zijn de niet-beschermde zones bruinzwart verkleurd terwijl beschermde delen lichter van kleur zijn. Zoals aan gans de noordkust is de Virú-architectuur in aarde of adobe gebouwd, met de handgemaakte aarde-stenen, gedroogd in de zon. In een later stadium ondergaat de Virú-cultuur invloed van de Moche- en Recuay-beschaving en verschijnen de trapvormige piramides. 3. Vicús De ontdekking van de Vicús-cultuur gaat amper terug tot de jaren 1960. Deze cultuur kwam tot ontwikkeling tussen 200 of 100 v.C. en 500 n.C. (sommigen beweren vanaf 500 of 400 v.C.) Zij is voornamelijk geïntegreerd in de Vroege Tussentijd of de tijd van de Regionale
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
Ontwikkelingen. Het is moeiljk om de geschiedenis van deze cultuur te kennen wegens grafplunderingen en het ontbreken van archeologische verbanden. Het uitbreidingsgebied is al even moeilijk te bepalen, alhoewel honderden diepgelegen graven in de vallei van Piura wijzen op die plaats als oorsprong. De graven liggen soms tot op 8 m diepte. De Vicús-keramiek vertoont 2 zeer verschillende stijlen. De eerste, Vicús-Vicús genoemd, is eerder onbehouwen en nogal grof; de tweede, VicúsMoche, is heel wat verfijnerder. Zij worden tegenwoordig in dezelfde periode ondergebracht, want ze zijn terug te vinden in dezelfde graven. De Vicús-Vicús-stijl kan van lokale oorsprong zijn – met een sterke Ecuadoriaanse invloed – en de Vicús-Moche stijl is het resultaat van Mochica-overheersing. De weinig plastische klei van de eerste bevat onzuiverheden. Details ontbreken, de oppervlakte is ruw en vertoont kleine barstjes. De VicúsMoche-keramiek onderscheidt zich van de Mochica door bepaalde typisch noordelijke iconografische kenmerken, zoals de oude man of de waterdrager. De vormen bestaan uit fluitvazen met dubbel lichaam: het ene is figuratief, het andere een vlakke vaas; kruiken waaruit de buste van een personage tevoorschijn komt en door een beugelhandvat verbonden is aan de schenkteut; antropomorfe en zoömorfe kruiken.
Portretvaas met tuit en laterale handvaten Vicús-keramiek Museum van de Banco Central Lima
De negatieve techniek accentueert het contrast van de sombere grondlaag, bekomen door de rookvorming bij het bakken van onbedekte delen, met de heldere kleuren van de bedekte oppervlakken. Het toevoegen van een witte kleur geeft dan een driekleurig effect. Lemen rolletjes benadrukken de gezichtstrekken en bepaalde details.
De Vicús-smeden waren uitstekende metaalbewerkers: zij bewerkten koper, een bronssoort ontstaan uit een legering van koper en arsenicum en tumbaga (legering van goud en koper) 4. Paracas De chronologie van de Paracas-cultuur is heel variabel: van 600 tot 300 v.C. tot aan het begin van onze jaartelling of tot op het einde van de eerste eeuw. Zij wordt onderverdeeld in de Formatieve of Vroege Horizon en de Vroege Tussentijd. Zij komt tot ontwikkeling aan de zuidkust, rond het gelijknamige schiereiland, temidden van een woestijnomgeving. Zij breidt zich uit over de valleien van Chincha, Pisco, Ica, Palpa en de Río Grande in het Nasca-gebied. Volgens de begraafplaatsen wordt de cultuur opgesplitst in Paracas Cavernas met diepe collectieve graven in de vorm van een fles en in Paracas Necropolis met grote graven waarin meer dan 400 fardos (bundels) de een naast de andere gelegd werden. Deze grafpakketten zijn mummies die in doeken gewikkeld zijn en vergezeld van offergaven. De Paracas-mummies vertonen schedelvervormingen en soms trepanaties. Er zijn geen grote tempels, maar eerder grafheuvels in aarden stenen of adobe, die kleine zaaltjes ondersteunden. Een schuine helling leidde naar de top. Door het zeer droge klimaat zijn de gerenommeerde weefsels zeer goed bewaard. Het borduurwerk is veelal van katoen, brokaat, dubbele weefsels of gaaswerk. De kleuren zijn beperkt maar zeer levendig en door het gebruik van het borduurwerk hebben ze de neiging zich los te maken van de structuur van het weefsel.
Polychrome pot met katachtige demon Paracas-Necropolis-cultuur
De keramiek is versierd met motieven die dicht aanleunen bij die van de beschilderde stoffen: dit komt door het gebruik van harshoudende 19
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
pigmenten die pas na het bakken aangebracht worden. Het bakprocédé van kleuren wordt gevonden bij de Paracas Necrópolis en wordt slechts toegepast bij gebruik van een witachtige klei om kalebassen of pompoenen te imiteren. Eén van de meest gebruikte iconografische thema’s is een ‘oogvormig gevlekt wezen’, een mythisch personage met een katachtige kop, of in de vorm van een hart. Uit dit personage spruiten twee lange slangvormige slingers en het zwaait met een mes en een trofeehoofd. 5. Nasca De Nasca-gemeenschap vloeit voort uit Paracascultuur. De overgang gebeurt vóór onze jaartelling en de cultuur blijft vermoedelijk actief tot de VIIde eeuw. Zoals zijn voorganger ontwikkelt Nasca zich aan de zuidkust, tussen de valleien van Pisco en Acari. Het woestijnklimaat heeft de inwoners er toe aangezet een soort ondergrondse aquaducten te graven om de landbouw te ontwikkelen. De Nasca-cultuur is voornamelijk bekend om zijn geoglyfen: grote lijnen en uitgestrekte tekeningen, die in hun geheel zichtbaar zijn vanuit de lucht. Deze eigenaardigheid heeft verschillende theoriën doen ontstaan. Vandaag denkt men dat deze realisatie beantwoordde aan een geheel van doelstellingen, in verband met de kalender en astronomie, maar ook met ceremoniën en rituelen. De iconografie van de Nasca-keramiek staat soms heel dicht bij deze geoglyfen; sommige dierenafbeeldingen of mythologische figuren die op de Nasca-vlakte te bewonderen zijn, komen ook voor op de vazen.
Polychrome pot Nasca-keramiek Museo Nacional de Arqueología, Antropología e Historia. Lima 20
In tegenstelling met de keramiek uit Noord-Peru – vooral de Moche – houdt die van Nasca niet van reliëfeffecten. Zij verkiest de kleuren en maakt gebruik van een levendige en contrasterende polychromie. De kleurpigmenten worden geschilderd op het vochtige voorwerp en worden dan gebakken (in tegenstelling met Paracas, waar de kleuren pas nà het bakken werden aangebracht). 6. Moche Natuurlijke omgeving en geschiedenis De Mochica-cultuur (of Moche) is één van de bekendste uit het oude Peru. Dit is vooral te danken aan de realistische kunst diedicht aanleunt bij de Europese kunst, maar ook dankzij belangrijke archeologische ontdekkingen in de laatste 30 jaar, vooral in Sipán, San José de Moro, Cao Viejo, Dos Cabezas en La Huaca de la Luna. Recent (mei 2006) werd opnieuw Cao Viejo in de belangstelling gebracht door de vondst van de getatoeëerde Mochica-prinses. Deze cultuur dankt haar naam aan de Río Moche en aan de muchik-taal die nog gesproken werd wanneer de Spanjaarden in dit gebied aankwamen (zelfs wanneer de cultuur al lang verdwenen was). De complexe gemeenschap is onstaan in de Moche- en Chicama-vallei; ze heeft zich in het noorden uitgebreid over een 600 km lange kuststrook tussen Piura en Huarmey. De startperiode (alhoewel heel dikwijls in twijfel getrokken) vangt rond het begin van onze tijdrekening en de Moche-cultuur moet gesiteerd worden in de Vroege Tussentijd (Période Intermédiaire ancienne) of periode van de Regionale Ontwikkelingen. Het verdwijnen van de cultuur wordt meestal geplaatst in de VIIde eeuw. Men geeft als reden o.a. de onderwerping aan het Wari-rijk, klimatologische rampen in verband met el Niño of door het prestigeverlies van de Moche-elite. Naar aanleiding van recente ontdekkingen willen specialisten dit standpunt wijzigen en beweren dat de Moche-cultuur op dat ogenblik nog niet gestopt was. Men spreekt zelfs van het bestaan van twee Moche-rijken, gescheiden door de Paiján-woestijn, i.p.v. één groot rijk. Andere bronnen spreken zelfs van meerdere kleinere koninkrijken of lokale vorstendommen.
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
De Moche waren veroveraars en krijgers. De keramiek toont heel dikwijls gevechtscènes, wapentrofeeën of naakte gevangenen die naar hun offerplaats gebracht werden. Het onderzoek van graven van hoge ambtenaren heeft menselijke offerresten aangetoond, en tevens krijgsgevangenen of slachtoffers van rituele gevechten in dezelfde etnische groep. In het zeer droge gebied waarin de Moche leefden, hebben zij een zeer goedwerkend irrigatiesysteem op punt gezet met aquaducten, reservoirs en kanalisaties, die hen toeliet een landbouwgebied te bevloeien dat twee maal zo groot is dan de huidige oppervlakte. De landbouw was een solide economische basis die verder met visvangst werd aangevuld. Maïs, aardappelen, maniok, bonen, kalebassen, zoete aardappelen en aardnoten, maar ook fruitbomen vormden de belangrijkste plantaardige voedingsbronnen van de Moche. Katoen werd aangeplant voor de textielproductie, terwijl de opbrengst van de rietplantages werd aangewend voor de bouw en voor de vervaardiging van kleine schepen. Kunst en iconografie Wij kennen de leefwereld van de Moche door de overvloedige keramiek-productie, gemaakt in mallen. In tegenstelling tot Zuid-Peru is de keramiek zeer plastisch en meestal monochroom of enkel gekleurd met tekeningen in rood-bruin op een beige ondergrond. Door de aangebrachte politoerlaag werd een mooie glans verkregen. De vazen zijn figuratief en meestal ‘en rondebosse’ (rondom gesculpteerd), hebben praktisch allen een hals-handvat in de vorm van een stijgbeugel. Zij stellen heel dikwijls planten, fruit en dieren voor.
Portretvaas met stijgbeugel-tuit Mochica-cultuur Collección Museo Larco Lima
In de Mochica-kunst was de voorstelling van personages gebonden aan uiterst rigide regels: zelfs de zeer expressive portretvazen zouden conventionele modellen zijn. Een mythisch wezen, half mens, half dier, - misschien een vos - wordt dikwijls afgebeeld. Ook een soort draak met kam op een halve-maan-vorm (verwijzend naar de maan) zou volgens gegevens over tradities, in de XVIIste eeuw verzameld door de augustijner pater Antonio de la Calancha, zeer vereerd worden. De piramides – huacas – (Quechua-woord dat gebruikt wordt voor alles wat heilig is) zijn nu nog her en der verspreid in het landschap van de noordelijke kustvalleien. De Huaca del Sol in de Moche-vallei telt meer dan honderd miljoen adobe-stenen. Zij zijn allen gemarkeerd wat vermoedelijk wijst naar een soort arbeidsbelasting. De gebouwen waren waarschijnlijk beschilderd met hevige kleuren, zoals de Huaca de la Luna (vlakbij de Huaca del Sol). De zeer onregelmatige regenbuien veroorzaakt door el Niño hebben daaraan veel schade toegebracht. De recente archeologische opgravingen – vooral die van Sipán – hebben de bekwaamheid van de metaalbewerkers bij de Moche aangetoond: lassen, hameren, lamineren en gieten volgens het verloren wasprocedé werden met kennis van zaken toegepast. Zij bewerkten goud, zilver en vooral koper (in zuivere vorm of in legeringen met goud of arsenicum). Hun juwelen vertonen spectaculaire mozaïeken van edelmetalen, parelmoer, schelpen, turkoois…..
Oorplug - goud en turkoois Mochica-cultuur Banco Central Lima 21
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
7. Tiwanaku De Tiwanaku-site bevindt zich momenteel in Bolivia, maar de cultuur straalde vroeger uit over Zuid-Peru. Na die van de Inca’s is zij vermoedelijk de meest gekende cultuur, vooral door de zeer bekende figuur die in het midden van de Zonnepoort is afgebeeld, het gezicht omringd door stralen en twee scepters zwaaiend in de handen. De Inca’s zagen in deze indrukwekkende site een verblijfplaats voor de goden. Zelfs de archeologie verwijst naar een zeer oude cultuur.
vooral belang gehecht aan geometrische motieven in 3 kleuren (rood, wit en zwart). Drinkbekers – keros – zijn heel typerend. De klimatologische veranderingen en de oorlogen die Peru in de VIde en VIIde eeuw teisterden zouden de oorzaak zijn van het verval van deze oude ceremoniële centra en elitesoldaten zouden de oude priesters vervangen hebben. De Tiwanakucultuur blijft nog verder bestaan tot aan de Xde of XIde eeuw, gelijklopend met die van de Wari. 8. Wari
Haar religieuze ideologie heeft de Wari-cultuur sterk beïnvloed. Die cultuur heeft bijna het volledige huidige Peruaans territorium overheerst tijdens de Midden Horizon tussen 650 en 1000n.C. Tiwanaku heeft invloed gehad tot aan de zuidkust van Peru tot aan de Moquegua-vallei.
Natuurlijke omgeving en geschiedenis De Wari-cultuur (of ook nog Huari) ligt aan de basis van de eerste grote Andescultuur die de Inca’s meer dan 500 jaar voorgaat. De ontwikkeling van de Wari gebeurt tussen 650 en 1000 n.C. en wordt de Midden Horzon genoemd.
Op 3800 m hoogte ligt het immense Titicaca-meer in het centrum van de uitgestrekte Altiplano. Het is bedekt met weilanden (puna), wat de ontwikkeling van de veeteeld heeft toegelaten. Tiwanaku paste een landbouwprocédé toe dat bekend staat als ‘en camellones’: velden werden opgehoopt en omringd met kanalen. Bevloeiing werd daardoor vergemakkelijkt en verhinderde meteen het bevriezen tijdens de zeer koude nachten op deze hoogte.
De wieg van deze cultuur ligt in de vallei van Ayacucho in Zuid-Peru op een hoogte van 2.800 m. Het gebied geniet van een zachte neerslag tussen november en april. Tot 4000 m hoogte overheersen de weilanden (puna) en dat is gunstig voor het fokken van dieren. Men kan er ook knolgewassen telen: aardappelen, olluco, mashwa en oca. Maar de bebouwbare gronden zijn mager en oppervlakkig. Irrigatie is slechts mogelijk in de Huantavallei.
De Tiwanaku-site bestaat o.a. uit de trap-piramide Akapana en het Kalasasaya-platvorm met een versterkte binnenplaats, ook de ‘half-ondergrondse tempel’ genoemd. Op het Kalasasaya-platvorm is de Zonnepoort versierd met de afbeelding van de ‘God-metStaven’. Uit diens hoofd schieten stralen en hij is omringd door verschillende gevleugelde personages en antropomorfe vogels.
Tijdens de Huarpa-periode, juist vóór opkomst van de Wari (200 v.C – 500 n.C.), ligt een uitwisseling met Nasca aan de basis van een prachtige polychrome keramiek in Ayacucho. Er is ook een andere uitwisseling met het ideologisch religieus centrum Tiwanaku en met de God-met-Staven, zoals die voorgesteld is op de Zonnepoort. Zoals later bij de Inca’s maken de Wari mogelijk gebruik van zowel onderhandelingen en oorlog om hun gebied te vergroten. Het totale gebied zou zelfs reiken voorbij Moquegua in het zuiden, en tot Lambayeque en Cajamarca in het noorden.
Houten ceremoniële Kero Tiwanaku-cultuur Museo Contisuyo Moquegua
De keramiek herneemt dezelfde thema’s met geschilderde of ingekerfde tekeningen. Er wordt 22
De aanwezigheid van de Wari heeft het behoud van lokale vormgeving in het zuiden niet gehinderd. In de centrale kusstreek, in de Rimac-vallei, wordt Maranga verlaten wanneer de Wari Cajamarquilla stichten. Daarentegen wordt Pachacamac het grote religieuze centrum in de ganse Andeswereld. Aan de noordkust is de rol van de Wari moeilijker
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
te bepalen, maar in de graven van dignitarissen uit de laatste periode van de Moche ligt de veelkleurige keramiek van de Wari naast de traditionele tweekleurige vazen.
In de Robles Moqo-stijl (de naam van een heuvel in de Wari-site) bedekken meer motieven de buiten- en binnenkant. Planten en dieren maken hun opwachting: maïs, oca, quinoa en lamas.
Rond de Xde en XIde eeuw verdwijnt de Waricultuur heel plots en de sites die ze gebouwd hebben schijnen nadien nooit meer gebruikt te zijn. Daarentegen vormen de urbanisatie, het wegennet en het belastingsysteem in natura een nalatenschap waaruit de Inca’s zullen kunnen putten.
De stillering van personages en de versterking van geometrische afbeeldingen komen meer en meer voor op keramiek, maar ook op textiel: brokaat, linnen met kettingdraden, dubbelzijdige stoffen, weefsels van een uiterste verfijndheid. 9. Recuay
Kunst en iconografie De meest belangrijke Wari-sites liggen op strategische plaatsen, dichtbij bronnen of in de bergen op de grens van twee ecologische gebieden. Zij vormen grote rechthoekige erven rond een binnenhof of centrale plaats met nog kleinere ruimten binnenin. Hoge muren van onregelmatige stenen met lemen voegen bereiken soms een hoogte van 12 m. De Wari-steden waren niet voorzien op een grote bevolking maar waren vooral ceremoniële en administratieve centra, verbonden met een belangrijk wegennet dat door de Inca’s later gretig gebruikt zal worden.
Op het einde van de XIXde eeuw werden in reisverhalen afbeeldingen gepubliceerd van Rucuayvazen, zo genoemd naar de gelijjknamige provincie in het Ancash departement. Deze cultuur wordt gesitueerd tussen de eerste eeuwen van onze jaartelling en ongeveer 600 n.C. en behoort dus tot de Vroege Tussentijd (Période Intermédiaire ancienne). Zij kwam tot ontwikkeling in een centraal hooggelegen gebied, ingesloten tussen Callejón de Huaylas en Callejón de Conchucos, d.w.z. in de hoge valleien van de Cordillera Negra. De Rucuay-kunst en is één van de zeldzame oude Peruaanse culturen die steen gebruikt in architectuur en in sculptuur. De architectuur gebruikt de pachilla-techniek: de wanden worden gebouwd met grote blokken en de tussenruimtes worden versierd met kleinere stenen.
Vaas in de vorm van een krijger Wari-cultuur Museo Nacional de Arqueología, Antropología e Historia Lima
In iedere periode was er een samengaan van lokale keramiek met een soort officiële ‘keizerlijke keramiek’. Zo ziet men dat in de VIde eeuw de lokale stijlen van Chaquipampa en Ocros samenlopen met die van Chonchopata en Robles Moqo, die meer bewerkt waren met de iconografie van Tiwanaku. Deze ceremoniële keramiek werd over de ganse centrale Andes verspreid. De ‘God-met-Staven’ en de gevleugelde personages van de Zonnepoort verschijnen in een overheersende oker- of oranjekleur op de buitenkant van de goed gepolierde urnen van de pottenbakkerswijk van Conchapata.
De meeste sites zijn hoog gelegen om de valleien te controleren en de hellingen vrij te houden voor de landbouw. De graven zijn ondergronds zoals in Pashash of worden geïntegreerd in chullpas (rechthoekige begraaftorens). Monolieten die grofweg parallellepipedum- of ovaalvormig lopen, stellen naakte personages voor met gekruiste benen, met uitzondering van een hoofdtooi en enkele juwelen. Gelaatstrekken en zeldzame sierelementen schijnen eerder ruwe schetsen te zijn. De Rucuay-keramiek bestaat uit drie-potige vazen, ronde halskruiken en kubusvormige kruiken waarboven complexe scènes zijn afgebeeld. De pacchas-kenmerken met kleine horizontale tuit werden vermoedelijk gebruikt bij rituele 23
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
drankfestijnen. De in ‘ronde-bosse’ geboetseerde en erg gestileerde figuren zijn eenvoudige dragers voor de gekleurde tekeningen.
Paccha met frontale tuit Recuay-cultuur Colección Museo Larco Lima
De overheersende lichte grondkleur werd bekomen door het gebruik van een pasta met kaolin en een witte deklaag. De techniek van de negatieve beschildering, zoals bij de Virú of de Vicús, bestaat erin de geometrische of zoömorfe tekeningen af te dekken terwijl de basis een donkere kleur krijgt door de rook tijdens het bakken. Soms wordt er rood aan toegevoegd. 10. Lambayeque-Sicán De Lambayeque-Sicán-cultuur verschijnt rond 700 of 800 n.C. tijdens de Midden Horizon aan de noordkust van Peru. De naam verwijst naar de Lambayeque-regio of naar het indiaanse woord sicán, wat ‘huis van de maan’, dit alles ter benoeming van een rijke archeologische zone van Batán Grande. Rond 1375 werd ze veroverd door haar machtige buur, het rijk van Chimú of Chimor. Volgens een traditie, vermeld door Miguel Cabello de Balboa in de XVIde eeuw, zou een scheepsvloot de held en stichter van Lambayeque, Ñaymlap, daar daar aan wal hebben gezet. Hij was de eerste van 10 heersers van de regio
De kunst is gekenmerkt door de alomtegenwoordigheid van een personage - de Heer van Sicán - soms gelijkgesteld met Ñaymlap. Hij draagt een halfcirkelvormige hoofdtooi. Zijn gezicht is herkenbaar aan de typisch afhangende mondhoeken, de puntige oren en vooral aan de komma-vormig uitgerokken ogen. De Lambayeque-Sicán-cultuur heeft monumentale afgeknotte piramides gebouwd zoals die van de Recinto Sicán in Batán Grande of later die van Túcume. Zij werden volgens een vast procédé gebouwd: eerst de muren in steen en daarna werden de binnenkamers met aarde gevuld. Sommige Lambayeque-Sicán-vazen hebben een ronde buik op een afgeknotte basis, één enkele hals die een menselijk hoofd voorstelt met een grote hoofdtooi en ogen in de vorm van vleugels zoals de Heer van Sicán. Anderen hebben een dubbel convex lichaam met twee lange giettuiten, verbonden met een brughandvat en een gelijkaardig personage. De keramiek werd bedekt met een zwarte of donkergrijze monochrome vernis. In de metaalbewerking werden typische dodenmaskers gemaakt, juwelen, grote tumi (grote messen) met een lemmet in de vorm van een halve maan, waarvan het handvat versierd werd met menselijke afbeeldingen in drijftechniek, geaccentueerd met incrustaties van schelpen of van turkoois. De Lambayeque-Sicán-cultuur begon in het noorden van Peru met het verwerken van brons of koper met arsenicum, waarbij het koper gemengd wordt met 2 tot 5% arseniek. 11. Chimú Aan de noordkust is Chimú of Chimor de machtigste van de heerschappijen die hun onafhankelijkheid terugvonden bij het verval van de Wari in de Xde eeuw.
. 24
Hoofdvormige beker Goud en cinnaber Lambayeque-cultuur Banco Central Lima
Volgens een anonieme kroniekschrijver in een document van 1604, zou de stichter van het koningshuis, Taycanamu, vanuit het noorden aangekomen zijn op een balsaboot. Hij zou 9 opvolgers gehad hebben. In de XVde eeuw regeerde Minchançaman over een uitgestrekt gebied vanaf de grens van het huidige
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
Ecuador tot aan Chancay. Rond 1460 of 1470 werden ze echter onderworpen aan de Inca’s daar deze laatste hun irrigatiesystemen in de Mochevallei vernietigden. De hoofdstad van het Chimú-rijk is Chan Chan, waarvan het centrum uit 9 of 10 bolwerken bestaat. Grote ommuurde rechthoekige ruimtes, in drie sectoren verdeeld, waarin binnenplaatsen, gangen, open ruimtes, opslagplaatsen en zelfs grafheuvels. De toegang tot elk van deze ruimtes werd beperkt tot één deur. Deze was in een 9 m hoge muur aangebracht en versierd met laag-reliëfs met geometrische of dierlijke motieven. In die bolwerken waren woonclans of artisanale genootschappen, forten of koninklijke residenties. Iedere heerser bouwde dergelijke steden om zijn gevolg en zijn administratie te kunnen onderbrengen. Er werd ook zijn graftempel voorzien. Deze 10 bolwerken worden in verband gebracht met de 10 koningen die door de anonieme kroniekschrijver van Trujillo werden vernoemd. In de Chimú-cultuur had metaalbewerking meer belang dan de keramiek. De faam van deze kunstsmeden stond in hoog aanzien bij de Inca’s.
12. Chancay De Chancay-cultuur ontwikkelde zich aan de centrale kust van Peru in de Late Tussentijd, tussen de XIde en de XVde eeuw, het ogenblik waarop ze onder de heerschappij van de Inca’s vielen. Zij kwam tot bloei vanuit de Pativilca-vallei in het noorden tot de vallei van de Chillón of van de Rimac in het zuiden, binnen de huidige agglomeratie van Lima. Zij leefden in contact met de zee en enkele vruchtbare valleien te midden van een dorre regio. De Chancay verdeelden hun activiteiten tussen landbouw, visvangst en handel. De landbouw verbeterden zij nog door het aanleggen van irrigatiekanalen. In de vallei van Chancay zelf hebben Ancón en vooral Lauri de grootste begraafplaatsen in het voor-Spaanse Peru ontdekt. In de metersdiepe begraafplaatsen werden fardo’s gevonden. Dit zijn een soort grafpakketten die gemummificeerde lichamen bevatten: in een gehurkte houding werden ze gewikkeld in een veelvoud van stoffen. De meest typische Chancay-keramiek is tweekleurig: zwart op wit. Zij is bedekt met witte klei, versierd met fijne zwart-bruine tekeningen.
Kroon Zilver en pluimen Chimú-cultuur Museo Nacional de Arqueología, Antropología e Historia Trujillo
De keramiek daarentegen bereikte nooit de kwaliteit van de voorgaande periodes. Ze hebben in serie en met gebruik van mallen, monochrome, sombere keramiek gemaakt. Meestal bolvormige vazen met stijgbeugel handvat. Rondom gemodelleerde vazen en vazen met een dubbel lichaam imiteerden de oude modellen. Chimú-textiel isdikwijls van goede kwaliteit, soms versierd met veren van tropische vogels of vogels afkomstig van de kust. De motieven leunen sterk aan bij de architecturale reliëfs: geometrische motieven, dieren of antropomorfe afbeeldingen met een hoofddeksel in de vorm van een halve maan.
Een type grote kruik met een eivormige buik en een brede hals in de vorm van een hoofd werd china of chinois genoemd, omwille van de zwarte lijnen die de ogen schuin verlengen. Dicht aanleunend bij het type china zijn de vrouwelijke beeldjes met korte uitgespreide armen en een tamelijk dik kapsel. Zij worden cuchimilcos genoemd.
Eivormige vaas met antropomorfe hals Chancay-cultuur Museo Nacional de Arqueología, Antropología e Historia Lima 25
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
De Chancay zijn gekend om de uitzonderlijke kwaliteit en variëteit van hun weefsels. De Chancay-wevers zijn de enigen die ooit de kwaliteit van het Paracas-textiel konden benaderen. De grondstoffen die ze gebruikten waren van vegetale oorsprong, zoals katoen, of van dierlijke oorsprong, zoals de wol van de kameelachtigen: lama, alpaca of vicuña. De weefsels hadden dikwijls een inslag van wol, die zich gemakkelijker liet impregneren door de kleurstoffen, en een meer resistente ketting van katoen. In de gaastechniek, waarin de Chancay-wevers meester waren, kruisten de kettingdraden elkaar in tegenstelling met de normale parallelle plaatsing. Dit gaf een uitzonderlijk licht effect. 13. Inca Geschiedenis en organisatie van het rijk De Inca-cultuur is de meest gekende en recentste cultuur van het voor-Spaanse Peru. Zij bereikt haar hoogtepunt onder de heerschappij van Pachacutec aan het begin van de XVde eeuw en is nog in volle expansie wanneer Pizarro in 1532 aankomt. Het rijk duurt dus niet langer dan een eeuw. Op zijn hoogtepunt strekt Tawantisuyu - het land van de vier provincies - zich uit over meer dan 5.000 km en bedekt een gebied dat overeenkomt met delen van het huidige Peru, Ecuador, Bolivia, Colombia, Argentina en Chili. Het begin van de Inca-geschiedenis is slechts gekend door legendes. Volgens één van hen zouden de 4 Ayar broers, zonen van de Zon, samen met hun zusters-echtgenotes, uit de grot van Pacarictambu vertrokken zijn. Eén van hen, Manco Capac (Qhapaq), zou de stad Cusco en het rijk gesticht hebben. Het historisch bestaan en hun opvolging staat nog steeds niet vast. Zoals bij Lambayeque-Sicán en de Chimú wordt volgens de traditie over 10 heersers gesproken. Volgens sommigen zou de macht uitgeoefend worden door een dualistisch systeem, waardoor de traditionele chronologie zou moeten ingekort worden. Het economysch systeem kent geen geld en zou berusten op wederdiensten. De staat verzekert aan de ayllus (familiale clans) landbouwgronden in ruil 26
voor verschillende diensten die samen de mit’a genoemd worden. Dit kan bestaan uit het schenken van producten uit de landbouw, bouw- of onderhoudswerken of militaire dienst. Het aanvaarden van geschenken door vreemde heersers in ruil voor het ter beschikking stellen van hun ondergeschikten of hun diensten, laat hen toe om hun rijk uit te breiden, zonder dat er militaire operaties aan te pas komen. Een uitgebreid wegennet - de qhapaq ñan voorzien van rustplaatsen - tampu of tambo’s vergemakkelijkt de verplaatsing van functionarissen en soldaten. Kunst en iconografie De bewerking van stenen - voornamelijk in de architectuur - maakte de Inca’s het meest gekend. De meest bekende sites zijn Machu Picchu, Pisac, Ollantaytambo en het fort van Sacsayhuaman dat Cusco domineert. Aan de kust hebben de Inca’s de lokale bouwtradities met adobe-stenen verder gezet. De gebouwen zijn rechthoekig met weinig onderverdeling. De weinige afrondingen houden misschien verband met de cultus of zijn de grafchullpas geïnspireerd op deze van de bevolking van de altiplano. De muren zijn massief en schuin. De beroemde stenen wanden met grote blokken die perfect aaneensluiten zijn niet zo maar geplaatst. Zij werden minutieus geslepen door rivierstenen. De deuren en vensters hebben de vorm van een trapezium. De Inca’s hebben de berghellingen doorsneden met indrukwekkende landbouwterrassen . Ceremonieel bekken Steen Inca-cultuur Museo Universidad San Antonio Abad Cusco
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
Zij hebben zich de bekwaamheden van hun culturele voorgangers eigen gemaakt en zelfs geperfectionneerd. Na de verovering van de kustregio’s, waar belangrijke artisanale coöperaties waren, hebben zij sommigen onder hen gedwongen zich te vestigen in Cusco om ten dienste te staan van de keizerlijke elite. Vooral de Chimúedelsmeden werden gedwongen zich in Cusco te vestigen. Er bestonden twee soorten keramiek: één was bestemd voor dagelijks gebruik en sober; de andere was rijk versierd en ‘keizerlijk’. De Inca’s gebruikten geen mallen, maar maakten vazen met op elkaar gestapelde lemen cilinders die naar boven dunner en smaller werden. Er kwamen enkele nieuwe vormen bij: de ariballos o.a. waren elegante vazen met een lange hals en een puntige basis. Daardoor kon de kruik rechtop blijven staan. Op de buik van de vaas was een uitstulping aangebracht, meestal in de vorm van een hoofd, die bedoeld was om een koord doorheen te steken en aldus het dragen te vergemakkelijken. De polychrome versiering is sober en elegant, dikwijls met geometrisch figuren zoals band-, zigzag- en dambord-motieven. De kero is een ceremoniële vaas of beker met een platte bodem. De Inca-kero’s zijn meestal gemaakt
Ariballo Inca-cultuur Colección Museo Larco Lima
uit hout, beschilderd en gepoelitoerd met kleurrijke taferelen van dieren en planten. Ook pre-Inca kero’s zijn uit hout gemaakt; de kero’s van de Inca-koloniale periode zijn met scènes uit het dagelijkse leven beschilderd.
Qhapaq Ñan Een communicatiemiddel tussen de verschillende gebieden van Peru was in het verleden mogelijk door de verbindingswegen die vooral gebruikt werden door de Inca’s. Qhapaq Ñan, of Inca weg, baant zich een weg van 6.000 km tussen Argentinië, Bolivia, Chili, Colombia, Ecuador en Peru. Met alle zijwegen tesamen heeft deze weg een totale lengte van 23.000 km. Men noemt haar ook de ruggegraat van de Sierra. Zij getuigt nog eens van de genialiteit van de Inca’s en de ongeloofelijke kracht van de mens om één van de meest onherbergzame gebieden in het Amerikaans continent toch voor de mens bereikbaar te maken. De 6 landen proberen in een gezamenlijk project de Qhapaq Ñan als werelderfgoed door Unesco te laten erkennen. 27
NIEUWSBRIEF - Nr 3 - 2006
O U D S T E S C H R I F T U I T D E N I E U W E W E R E L D ontdekt in Mexicaanse steengroeve De Standaard, donderdag 21 september 2006 In de Mexicaanse deelstaat Veracruz is een steen gevonden met onbekende schrifttekens. Volgens deskundigen in Science dateren de inscripties van rond 900 voor Christus, en daarmee is dit het oudste schrift van de Nieuwe Wereld. De vindplaats, de ouderdom en enkele stijlkenmerken van de tekens wijzen op de Olmeekse cultuur, de voorloper van alle latere complexe samenlevingen in Mexico en Midden-Amerika. Er zijn nooit eerder proeven van Olmeeks schrift gevonden. Wegwerkers troffen de steen aan tussen puin uit een groeve bij Cascajal, Veracruz. Dat is in feite een archeologische vindplaats uit de laat-klassieke periode (einde eerste millennium na Christus), die is verwoest en waar zand en grind worden gewonnen voor wegaanleg. De archeologen Carmen Rodríguez en Pociano Ortíz van het Nationale Instituut voor Antropologie en Geschiedenis (INAH) onderzochten de steen. Zij gingen onder meer te rade bij Stephen D. Houston van de Brown University in Rhode Island, een expert op het gebied van het vroege schrift. Gezamenlijk kwamen zij tot de conclusie dat de 62 tekens op de steen alle kenmerken vertonen van schrift.
De steen telt 28 verschillende tekens, waarvan er enkele lijken op van boven uitlopende planten. Eén figuurtje, dat drie afzonderlijke tekstfragmenten opent, doet denken aan een insect. Enkele tekens komen meerdere keren voor. Het tekenbestand is waarschijnlijk onvolledig: het is in ieder geval te beperkt om verbanden te kunnen leggen met taal en de boodschap te ontcijferen. De tekens zijn horizontaal gerangschikt: de leesrichting is niet duidelijk. De symbolen zijn gegroepeerd en de onderzoekers sluiten niet uit dat het om strofen van een gedicht gaat. Houston: ,,Dit is een opwindende ontdekking, ongetwijfeld het begin van een periode van hernieuwde aandacht voor de Olmeekse cultuur. Dat deze vroege Midden-Amerikaanse beschaving schriftelijke boodschappen heeft nagelaten, is geweldig nieuws, want dan kan ze nu nog tot ons spreken.’’ © NRC Handelsblad Dirk Vlasblom
Het gaat om een blok serpentijn (slangensteen) van 36 cm lang, 21 cm breed en 13 cm dik. Hij is aan vijf kanten bol en aan één kant enigszins hol. Op dat ene vlak staan 62 tekens gegraveerd. De steen is kennelijk meerdere malen gebruikt, waarbij oudere tekst werd weg geschuurd. Sommige figuurtjes komen overeen met iconen op Olmeeks beeldhouwwerk, zoals de beroemde reuzenhoofden van La Venta, een archeologische vindplaats in de oostelijker gelegen deelstaat Tabasco. Volgens de onderzoekers zijn de inscripties gemaakt omstreeks 900 voor Christus, het einde van de zogenoemde San Lorenzoperiode (genoemd naar een naburige vindplaats), toen de Olmeekse cultuur zijn bloeitijd beleefde. Ze zijn daarmee vierhonderd jaar ouder dan de oudste bekende schriftsystemen van Amerika (het Isthmus-schrift en het pre-klassieke Mayaschrift). Lijntekening van de bewuste steen 28