HALLO WERELD!
Voor alle kinderen in het basisonderwijs groep 1 t/m 8
www.ipc-nederland.nl
Great Learning, Great Teaching, Great Fun!
2
www.ipc-nederland.nl
Inleiding Van 3 t/m 14 oktober vindt de Kinderboekenweek 2012 plaats. De Wereld staat deze week centraal. Dit onder het motto: Hallo Wereld - over verschillende culturen! Deze Kinderboekenweek draait het om die momenten waarop verschillende kinderen elkaar tegen het lijf lopen en samen mooie avonturen beleven. Voor IPC is dit een essentieel onderdeel van het leven. De mogelijke verschillen en overeenkomsten in culturen spelen dan ook een rol in al onze projecten. Speciaal voor de Kinderboekenweek 2012 hebben we voor u een spannend en leerzaam project ontwikkeld over het leven in andere plaatsen.
Voor u ligt het project ‘Hallo Wereld!’. In deze inleiding leest u over de indeling van het Kinderboekenweekproject, hoe u het leerdoel centraal zet, wat u aan materialen nodig heeft en wat het IPC is. Achtergrondinformatie voor uzelf over dit thema vindt u in Bijlage 1. Tot slot hoort bij dit project ook een ouderbrief (zie bijlage 2). Zo kunt u de ouders op een prettige manier bij het project betrekken. Het IPC is ontwikkeld ter ondersteuning van de leerkrachten, zodat vier hoofddoelen kunnen worden bereikt. Deze zijn: Kinderen helpen de vakkennis, vaardigheden en inzichten te leren die zij nodig hebben om de wereld om hen heen te begrijpen. Kinderen helpen de persoonlijke vaardigheden te ontwikkelen die zij nodig hebben om actief deel te nemen aan de wereld gedurende hun gehele leven. Kinderen helpen een internationale ‘mindset’ te ontwikkelen naast het bewustzijn van hun eigen nationaliteit. Kinderen aanmoedigen om een leven lang te blijven leren, op een manier die rekening houdt met hedendaags onderzoek naar hoe kinderen leren.
IPC - Great Learning, Great Teaching, Great Fun!
3
Leerdoelen en activiteiten Met IPC werken leerkrachten en leerlingen doelgericht aan kennisvermeerdering, vaardigheden en inzicht. Alle themalessen zijn gebaseerd op helder gedefinieerde leerdoelen op vakinhoudelijk, persoonlijk en internationaal niveau. Deze doelen beschrijven de kennis, vaardigheden en inzichten die kinderen nodig hebben gedurende de diverse fasen van het primair onderwijs. Een leerdoel is een specifieke uitspraak over wat kinderen van verschillende leeftijdsgroepen moeten ‘weten’, ‘kunnen’ of waarin ze ‘inzicht’ moeten verwerven. Deze leerdoelen worden in de leskaders expliciet benoemd.
Let op! Aan het begin van elke les legt u het leerdoel in kindertaal uit en maakt dit zichtbaar in de klas. Leerlingen weten nu precies wat er van ze verwacht wordt. Gedurende en/of aan het eind van de les bespreekt u met de kinderen in hoeverre de leerdoelen zijn behaald. In de lesomschrijving worden meerdere doelen genoemd. Dit betekent dat u selecteert welk doel u op dat moment voor uw klas centraal stelt. Aan de leerdoelen zijn onderzoeks- en verwerkingsactiviteiten gekoppeld. De activiteiten zijn zo vormgegeven dat er recht wordt gedaan aan de verschillende manieren waarop leerlingen informatie opnemen (leerstijlen) en verwerken (meervoudige intelligenties). Kinderen hebben daardoor de mogelijkheid om de leerdoelen te behalen op een manier die het best bij hen past. Bij elke verwerkingsactiviteit wordt expliciet aangegeven welke intelligentie wordt aangesproken. In bijlage 3 worden de Meervoudige Intelligenties verder toegelicht.
Structuur van het project Het IPC heeft een veelomvattende maar simpele structuur: elk project bestaat uit een startpunt, kennisoogst, uitleg van het thema, onderzoeks- en verwerkingstaken en de afsluiting.
Startpunt: een startpunt bevat een startactiviteit waardoor leerlingen gemotiveerd worden om met het thema aan de slag te gaan.
Kennisoogst: een specifieke activiteit die plaatsvindt in de beginfase van elk project. De kinderen geven tijdens de kennisoogst antwoord op de vraag: wat weten we al van het onderwerp? Ook kunnen ze aangeven wat ze graag zouden willen leren. Dit biedt leerkrachten de gelegenheid om hierop voort te bouwen.
Uitleg van het thema: bij deze activiteit helpt de leerkracht om de kinderen het grote geheel van het thema te laten zien voordat ze beginnen. De leerkracht informeert de kinderen over wat ze gaan leren aan de hand van de leerdoelen.
Vakinhouden: aan de hand van onderzoeksactiviteiten verzamelen kinderen op diverse manieren informatie. Deze informatie maken zij zich tijdens de verwerkingsactiviteiten eigen. Zo behalen zij de vakinhoudelijke leerdoelen.
Afsluiting: ieder thema eindigt met een (feestelijke) activiteit, waarbij de kinderen de kans krijgen om terug te kijken op het thema en anderen kunnen laten zien wat ze geleerd hebben.
4
www.ipc-nederland.nl
Tijdsindicatie In dit thema zijn allerlei boeken en internet-sites rondom andere landen verwerkt. Het thema ‘Hallo Wereld!’ duurt anderhalve week. Als u het thema zeven dagen gedurende twee uur (120 minuten) gebruikt, kunt u de volgende indeling maken: 120 minuten
–
Startpunt (verdeeld over 2 middagen)
60 minuten
–
Kennisoogst
30 minuten
–
Uitleg van het thema
180 minuten
–
Aardrijkskunde
120 minuten
–
Geschiedenis
120 minuten
–
Techniek
60 minuten
–
Maatschappelijke vorming
60 minuten
–
Internationalisering
90 minuten
–
Afsluiting
Deze tijdsindicaties zijn flexibel en hangen van uw specifieke situatie af.
Voor aanvang van het project Om de projectweek soepel te laten verlopen, is het handig als u de volgende zaken vooraf regelt: Zorg dat er voldoende informatiebronnen voorhanden zijn, zodat de diverse activiteiten uitgevoerd kunnen worden. Naast Nederland is er aandacht voor een ander ontwikkeld land en twee ontwikkelingslanden waarbij ook onderscheid gemaakt moet kunnen worden in koude, natte en warme landen. Nodig de ouders ruim van tevoren uit voor de afsluiting (zie voor de vragen aan de ouders ook de ouderbrief in bijlage 2). Vraag de ouders of zij iets hebben (voorwerpen, souvenirs, ansichtkaarten, foto’s) uit een ander land waar eigen familie woont; waar ze zelf gewoond hebben; waar ze vaak op vakantie zijn geweest. De kinderen kunnen dit bij de start van het project gebruiken in de klas. Vraag de ouders van de onderbouw of er een opa en/of oma bereid is een keer iets te komen vertellen over het eten en de eventuele reizen van vroeger. Zorg ervoor dat u met de klas foto’s en filmpjes kunt bekijken. Zorg ervoor dat er een grote wandkaart van de wereld in het lokaal hangt; Zorg ervoor dat een of meerdere camera’s beschikbaar zijn en dat er een mogelijkheid is om gemaakte foto’s meteen uit te printen. Creëer ruimte in het lokaal voor een aantal kijktafels. Hierop legt u gedurende het project de boeken, afbeeldingen en voorwerpen neer die horen bij de verschillende landen/gebieden die tijdens het project onderzocht gaan worden. Controleer de staat van de computers, internetverbindingen en printers. Regel eventueel extra handen in de klas voor tijdens de afsluiting.
IPC - Great Learning, Great Teaching, Great Fun!
5
Themakader We adviseren u gedurende de week voor groep 1-4 ‘En de groeten van Haas’ en/of ‘De gele ballon’ en voor groep 5-8 ‘In een land hier ver vandaan... ‘ en ‘Help, mijn iglo smelt’ aan te bieden. Ook is het aan te raden diverse websites klaar te zetten en atlassen, kaarten en globes in de klas te hebben (zie bijlage 4).
Lesbeschrijving
Benodigd projectmateriaal
De klas voorbereiden op een fictieve reis naar een ander land
t*OGPSNBUJFCPFLFOBGCFFMEJOHFOPWFSFFO koud land (IJsland, Groenland of wintersportbestemming), een warm land (woestijngebied, Afrika, India, land aan de Middellandse zee), een nat land (Azië, regenwoudgebieden) een ontwikkeld land (Japan, Amerika) en een ontwikkelingsland (land in Afrika, India). t8FSFMELBBSU XFSFMECPM t,OVUTFMTQVMMFOWPPSIFUNBLFOWBOFFO paspoort en bagagelabel.
Met de klas op reis naar een ander land
t%FFOUSFFWBOEFTDIPPMJOSJDIUFOBMT ‘vertrekbestemming’ (vliegveld). t%FHFNFFOTDIBQQFMJKLFSVJNUFBMT vliegtuig/trein. t%FLMBTBMTmDUJFWFSFJTCFTUFNNJOH FO EPPS posters, kaarten, voorwerpen op te hangen en neer te leggen.
Kennisoogst
Verzamelen van de aanwezige kennis over andere landen d.m.v. voorwerpen en een mindmap.
t %JHJ CPSE QBQJFS TDISJKGHFSFJ
Uitleg van het thema
De leerkracht geeft een totaalbeeld van het project door te laten zien en te verwoorden wat de kinderen de komende week bij de verschillende vakken gaan leren over de wereld.
t&FOHSPPUWFMQBQJFS NFUEBBSPQEF leerdoelen per vak).
Onderzoeks-/verwerkingsopdrachten:
Aardrijkskunde: de kinderen verdiepen zich in het weer en klimaat in andere landen en wat de invloed hiervan is op wat er verbouwd en gegeten wordt.
t,BBSUFOFOBGCFFMEJOHFOWBOEFUF onderzoeken gebieden/landen. t%JWFSTFJOGPSNBUJFWFCPFLFOFOJOUFSOFUTJUFT over gewassen en gerechten in deze gebieden. t8FSFMELPPLCPFLFO t,PPLUJKETDISJGUFO t5FLFONBUFSJBBM WFSG t8FSFMELBBSU
Geschiedenis: de kinderen onderzoeken hoe, wanneer en waarom de bij aardrijkskunde aan de orde gekomen buitenlandse (voedsel)producten in Nederland terecht zijn gekomen. Ook onderzoeken zij hoe en waarom de keuze aan (voedsel)producten, afkomstig uit andere landen, in onze winkels door de jaren heen veranderd is.
t7FSIBMFOPWFSEFPOUEFLLJOHWBOBOEFSF werelddelen en producten (zie bijlage 4). t%JWFSTFJOGPSNBUJFWFCPFLFOFOJOUFSOFUTJUFT over de geschiedenis van de handel in buitenlandse (voedsel)producten en over het eten en gerechten in Oma’s tijd. t5FLFONBUFSJBBM t8FSFMELBBSU
Startpunt
6
www.ipc-nederland.nl
Techniek: de kinderen bedenken en maken een vervoermiddel dat in een ander land/gebied gebruikt wordt om producten te vervoeren.
t"GCFFMEJOHFOWBOWFSTDIJMMFOEFWFSWPFS middelen die in verschillende delen van de wereld gebruikt worden. t,OVUTFMTQVMMFOWFSWPFSNJEEFMFOPOUXFSQFO en maken. t8FSFMELBBSU
Maatschappelijke vorming: de kinderen maken een collage over feesten die in de verschillende landen gevierd worden.
t*OGPSNBUJFCPFLFOXFCTJUFTPNUSFOUGFFTUFO in andere landen. t"GCFFMEJOHFOWBOGFFTUFOXFSFMEXJKE t.BUFSJBMFOPNDPMMBHFTNVVSLSBOUFOUFNBLFO t0VEFUJKETDISJGUFO t'FFTUFMJKLNV[JFLGSBHNFOUVJUBOEFSMBOEHFCJFE t8FSFMELBBSU
Internationalisering De kinderen leren over verschillen in rijkdom in de verschillende landen.
Afsluiting
t'JMNQKFTZPVUVCFPWFSPOUXJLLFMJOHTMBOE (zie bijlage 4). t*OGPSNBUJFCPFLFOXFCTJUFT t0OEFSCPVXWFS[BNFMFOBGWBMNBUFSJBBMPN zelf speelgoed mee te maken. t#PWFOCPVXWPPSCFFMEFOWBOQBNnFUUFO die aandacht vragen voor problematiek in ontwikkelingslanden. t.BUFSJBBMPNFJHFOQBNnFUUFNBLFO t8FSFMELBBSU
De kinderen kijken terug op de week. Wat hebben ze geleerd?
t.JOENBQXPPSETQJOLFOOJTPPHTU t8FSFMELBBSU
Een tentoonstelling over ‘Andere Plaatsen, Een Ander Leven’ voor de ouders, waarvan de opbrengst naar het gezamenlijke HPFEFEPFMWBOEF,JOEFSCPFLFOXFFL 2012 gaat.
t5BGFMHSPFQKFTNBLFOPGIPFLFOJOSJDIUFO t7FS[BNFMCPFLFO BGCFFMEJOHFO OBTMBHXFSLFO voorwerpen, producten, folders en werkjes die gedurende het project verzameld zijn over de onderzochte gebieden/landen en verdeel deze over de betreffende tafelgroepjes/hoeken. t3JDIUEFTDIPPMJOBMTCJKIFUTUBSUQVOUEF ouders gaan mee op reis…
Over IPC IPC is een curriculum voor de zaak- en creatieve vakken, waarbij effectief en doelgericht leren centraal staat. Het bestaat uit 80 thema’s voor de groepen 1 t/m 8. De thema’s worden gekenmerkt door een heldere structuur, duidelijk omschreven leerdoelen, een geïntegreerde leerlijn internationalisering en het werken met meervoudige intelligenties. Wij zijn ervan overtuigd dat leren de belangrijkste gebeurtenis is op elke school en wij willen dat kinderen plezier hebben in het onderwijs dat via IPC plaatsvindt. Wij willen tegelijkertijd dat ook de leerkracht plezier heeft in het werken met IPC. Heeft u opmerkingen die ons kunnen helpen om het leren van kinderen te verbeteren en om hun en uw eigen plezier hierin te vergroten? Heeft u vragen over het toepassen van dit project op uw school? Neem dan graag contact met ons op via
[email protected] of 06 51183519.
IPC - Great Learning, Great Teaching, Great Fun!
7
Startpunt (120 minuten) Dit startpunt is geschikt voor alle jaargroepen. Het is een inleiding op de activiteiten die volgen in dit project, waarbij de kinderen ruimschoots de tijd krijgen om uit te vinden hoe het leven er in andere landen aan toegaat. De startactiviteit van dit project zal twee middagen in beslag nemen.
Leerdoelen Introductie van het thema ‘Hallo Wereld’ en de andere levens die mensen op andere plaatsen kunnen hebben, zodat leerlingen enthousiast worden. De kinderen raken zo gemotiveerd om meer over dit onderwerp te gaan leren.
Voorbereiding t*OGPSNBUJFCPFLFOBGCFFMEJOHFOWFS[BNFMFOPWFSFFOLPVEMBOE *+TMBOE (SPFOMBOEPGXJOUFSTQPSUCFTUFNNJOH
FFOXBSNMBOE (woestijngebied, Afrika, India, land aan de Middellandse zee), een nat land (Azië, regenwoudgebieden) een ontwikkeld land (Japan, Amerika) en een ontwikkelingsland (land in Afrika, India). t8FSFMELBBSU XFSFMECPMJOLMBTIBOHFO[FUUFO t,OVUTFMTQVMMFOLMBBSMFHHFOWPPSIFUNBLFOWBOFFOQBTQPPSUFOCBHBHFMBCFM t*OTUSVDUJFCSJFGWPPSEFLJOEFSFOPNEFEBHEBBSOBWPPSXFSQFOGPUPTVJUFFOBOEFSMBOENFFUFOFNFOFOLMFEJOHEBBSPQBBO te passen.
Materiaal t"GCFFMEJOHFOWBOBOEFSFMBOEFO t*OGPSNBUJFWFCPFLFOPWFSBOEFSFMBOEFO t8FSFMELBBSUFOXFSFMECPM t1BQJFSLBSUPO t4UJGUFOLMFVSQPUMPEFO
Lesopbouw t7PPSCFSFJEFOWBOFFOmDUJFWFSFJTOBBSFFOBOEFSMBOE NJOVUFO t)FUNBLFOWBOFFOmDUJFWFSFJTOBBSFFOBOEFSMBOE NJOVUFO
8
www.ipc-nederland.nl
Het Startpunt is een inleiding op de activiteiten die volgen in dit project, waarbij de kinderen ruimschoots de tijd krijgen om uit te vinden hoe het leven er in andere landen aan toegaat. Het is geschikt voor alle jaargroepen. De startactiviteit van dit project zal ongeveer anderhalve middag in beslag nemen.
Middag 1 De klas voorbereiden op het maken van een fictieve reis naar een ander land Bereid de kinderen erop voor dat zij zogenaamd op reis gaan naar een ander land. Maak je samen met hen gedurende een halve middag klaar om te vertrekken voor deze zogenaamde reis met vooraf bepaalde fictieve bestemmingen in je achterhoofd. Kies er een aantal. Denk hierbij aan een koud land (IJsland, Groenland of wintersportbestemming), een warm land (woestijngebied, Afrika, India, land aan de Middellandse zee), een nat land (Azië, regenwoudgebieden) een ontwikkeld land (Japan, Amerika) en een ontwikkelingsland (land in Afrika, India). Vertel de kinderen iets over deze landen en geef ze algemene informatie over de mensen, de geografie en de cultuur. Gebruik hierbij een grote wereldkaart, wereldbol en foto’s. Maak een aantal basisreisdocumenten die zij nodig zullen hebben, zoals tickets en paspoorten. Vraag de kinderen zichzelf te tekenen, enkele persoonlijke kenmerken in hun paspoort te schrijven en de naam van de bestemming op hun tickets te schrijven (verdeel de klas in ‘landengroepen’, elk groepje krijgt een andere bestemming). Bespreek wat zij zouden moeten inpakken; met name de kleding die zij nodig denken te hebben voor het klimaat daar. Zij mogen ook een bagagelabel maken. Geef de kinderen aan het eind van de middag de instructie om de volgende dag ansichtkaarten, foto’s of voorwerpen mee te nemen van een land waar zij of hun familieleden ooit geweest zijn. Het kunnen spullen zijn uit een land waar ze hebben gewoond, waar familieleden wonen of waar ze op vakantie zijn geweest. Vraag hen om de volgende dag hun kleding hierop aan te passen.
Middag 2 Het maken van een fictieve reis naar een ander land De volgende middag is de entree van de school ingericht voor het vertrekpunt van de reis (bijvoorbeeld een luchthaven, waar de kinderen kunnen inchecken). De gemeenschappelijke ruimte is het vervoermiddel (bijvoorbeeld een vliegtuig). De klas stelt de bestemming voor. De 'luchthaven' kan een incheckbalie, een wachtruimte, de douanepost en een bagagedepot bevatten. Leerkrachten of de kinderen zelf kunnen op elk van deze plaatsen de rol van het luchthavenpersoneel innemen. Het vliegtuig bestaat uit twee rijen stoelen aan beide kanten van een gangpad, een cockpit en een ruimte waar de stewardessen drankjes klaar kunnen maken. De kinderen lopen van de 'luchthaven' naar het 'vliegtuig'. Daarna 'arriveren' zij op hun bestemming. Versier de klas met planten, posters, voorwerpen, enzovoort, zodat deze op een andere plaats lijkt. De kinderen, worden dan 'op reis' meegenomen naar deze plaats. Zij moeten elk aspect van de reis en een aantal activiteiten die zich daar afspelen ervaren, indien mogelijk in passende kleding. Neem foto's van hen in elke fase en 'stuur' ansichtkaarten naar huis of print de foto’s uit en geef ze een mooie plek aan de muur!
IPC - Great Learning, Great Teaching, Great Fun!
9
Kennisoogst (60 minuten) Na het startpunt van de fictieve reis vertelt u de kinderen dat jullie samen nagaan wat zij al weten over andere landen. Gebruik hierbij de door de kinderen meegebrachte ansichtkaarten, foto’s en voorwerpen.
Leerdoelen t%FLJOEFSFOHFWFOBOUXPPSEPQEFWSBBH}XBUXFUFOXFBMPWFSBOEFSFMBOEFO t%FLJOEFSFOBDUJWFSFOIVOWPPSLFOOJTFOMFHHFOEJUWBTU
Voorbereiding t4DISJKGIFUXPPSEABOEFSFMBOEFO FFOBOEFSMFWFONJEEFOPQIFUCPSEPGFFOHSPPUWFMQBQJFS
Materiaal t#PSEQBQJFSTDISJKGHFSFJ
Lesopbouw t,FOOJTPWFSBOEFSFMBOEFOVJUXJTTFMFOBBOEFIBOEWBONFFHFCSBDIUFWPPSXFSQFOFOBGCFFMEJOHFO t*OEJWJEVFFMWBTUMBUFOMFHHFOWBOEFBBOXF[JHFLFOOJTENWFFOXPPSETQJOPGNJOENBQ t(F[BNFOMJKLWPPSXFSQFOFOBGCFFMEJOHFODBUFHPSJTFSFOPQEFUIFNBUBGFMFOLMBTTJLBMFXPPSETQJONJOENBQNBLFOFOPQIBOHFO
Houd een gesprek waarin de kinderen hun voorwerpen/afbeeldingen kunnen laten zien en waarin ze de andere leerlingen kunnen vertellen wat ze weten van het leven in het land dat ze hebben gekozen en waarom ze bepaalde kleding die bij dat land hoort hebben aangetrokken. Laat de kinderen vertellen hoe zij denken dat het leven daar is en vraag ze naar de verschillen en overeenkomsten met Nederland.
Groep 1-5 Laat de kinderen een tekening of woordspin maken waaruit blijkt wat ze weten over het land (het weer, hoe het land eruit ziet, het eten, de kleding). Maak samen met de kinderen een thematafel van alle spullen die ze hebben meegenomen en noem het: ‘Andere plaatsen, een ander leven’. Categoriseer de spullen op de thematafel in: voorwerpen/afbeeldingen die horen bij warme, natte en koude landen en maak onderscheid tussen arme en rijke landen, maak er een klassikale woordspin bij (schrijf in het centrum van de woordspin ‘Andere landen, een Ander leven’)
Groep 6-8 Maak met de klas een woordspin/ mindmap, waarin zij hun informatie over andere landen kunnen opschrijven of tekenen. Vraag hen de informatie op te schrijven of te tekenen rondom het centrale thema : ‘Andere plaatsen, een Ander leven’. Laat ze onderscheid maken tussen warme, koude en natte landen en arme en rijke landen. Deze opdracht geeft de leerkracht inzicht in wat de kinderen weten van de verschillende gebieden en leefgewoonten.
10
www.ipc-nederland.nl
Categoriseer de spullen op de thematafel in: voorwerpen/afbeeldingen die horen bij warme, natte en koude landen en maak onderscheid tussen arme en rijke landen, maak er een klassikale woordspin/mindmap bij (schrijf in het centrum ‘Andere landen, een Ander leven’). De mindmap/woordspin krijgt een centrale plek in de klas welke gedurende het project, naarmate de klas meer leert, aangevuld kan worden en waar de leerlingen en uzelf naar kunnen verwijzen.
Uitleg van het thema (30 minuten) Leerdoelen t%FMFFSLSBDIUJOGPSNFFSUEFLJOEFSFOPWFSXBU[FHBBOMFSFOBBOEFIBOEWBOEFHFHFWFOMFFSEPFMFOQFSWBLHFCJFE t%FLJOEFSFOIFCCFOFFOPWFS[JDIUPWFSXBU[FHBBOMFSFO[PEBU[FJOTUBBU[JKOCFUFSOJFVXFWFSCBOEFOUFMFHHFO
Voorbereiding t-FFTEFEPFMFOQFSWBLHFCJFEFOCFEFOLIPFVEF[FEPFMFOCJKVXLJOEFSFOJOLJOEFSUBBMJOUSPEVDFFSU LMFVUFSTXFSLFONFU pictogrammen, indien mogelijk). t4DISJKGEFEPFMFOEJFCJKEFEJWFSTFWBLHFCJFEFOTUBBOPQFFOWFMQBQJFS4FMFDUFFSEBBSCJKÏÏOEPFMQFSWBLHFCJFEXBBSPQVIFU accent wil leggen.
Materiaal t&FOHSPPUWFMQBQJFS NFUEBBSPQEFEPFMFO
Lesopbouw t6JUMFHHFWFOPWFSEFEPFMFOQFSWBLHFCJFE JOLJOEFSUBBM t%FEPFMFOWFSCJOEFONFUEFLFOOJTFOWBBSEJHIFEFOEJFCJKEFLFOOJTPPHTUHFOPFNE[JKO t6IBOHUEFEPFMFOPQ[PEBUEF[FWPPSJFEFSFFO[JDIUCBBS[JKO De leerkracht staat centraal!
Vertel de kinderen dat jullie samen van alles gaan leren over hoe mensen over de hele wereld leven. Ze gaan onderzoeken welke dingen mensen gemeen hebben en welke dingen verschillend zijn. Ze gaan elkaar van alles vertellen over het leven in Nederland en gaan aan de hand van menselijke en andere bronnen van alles leren over andere landen. Ze gaan nadenken over de vraag waarom de levens van mensen op bepaalde manieren hetzelfde kunnen zijn en op andere manieren zo veel van elkaar kunnen verschillen. Leg bij vragen van kinderen gedurende het project continu de link naar de te leren doelen, de kennisoogst, het startpunt etc. Laat kinderen de onderlinge verbanden doorzien. Ook wanneer u aan de slag gaat met de taken per vakgebied, wijst u de leerlingen regelmatig op het grote plaatje bij het thema. Het gaat erom dat leerlingen zich bewust worden van wat ze al geleerd hebben en wat ze gaan leren. Het gaat niet zozeer om wat ze allemaal ‘gedaan’ hebben! Bij de uitleg van het thema staat de leerkracht centraal en wordt kort ingegaan op de reacties en opmerkingen van leerlingen.
IPC - Great Learning, Great Teaching, Great Fun!
11
12
www.ipc-nederland.nl
Tijdens aardrijkskunde Gaan we van alles te weten komen over het weer en klimaat in andere landen en de invloed van het weer en klimaat op wat de mensen daar verbouwen en eten. Gaan we onderzoeken uit welke landen het voedsel komt dat we dagelijks eten. Tijdens geschiedenis Gaan we onderzoeken hoe en waarom de keuze aan voedsel uit andere landen in onze winkels veranderd is. Gaan we het belang van buitenlandse (voedsel) producten voor de handel onderzoeken. Gaan we verschillende bronnen gebruiken (zoals schilderijen, foto's, documenten, internet en interviews) om meer te weten te komen over de herkomst van voedsel door de jaren heen. Tijdens techniek Gaan we onderzoeken hoe (voedsel)producten in verschillende landen vervoerd worden. Gaan we een eigen vervoermiddel bedenken en maken om producten afkomstig uit onze eigen reisbestemming mee te vervoeren. Tijdens maatschappelijke vorming Gaan we van alles leren over festiviteiten in andere landen. Tijdens internationalisering Gaan we de verdeling tussen rijk en arm in de wereld bekijken. We blijven over de vraag nadenken waarom plaatsen anders zijn en waarom de levens van mensen anders zijn.
IPC - Great Learning, Great Teaching, Great Fun!
13
Aardrijkskunde (180 minuten) De activiteiten dienen aan de Kennisoogst gekoppeld te worden. Het werkt het beste als de leerkracht de landen of werelddelen kiest. Let hierbij op de mate van ontwikkeling, zodat de ene helft van de landen ver ontwikkeld is en de andere helft minder ontwikkeld, en zorg voor verschillende klimaattypes. Denk bijvoorbeeld aan landen in woestijngebieden, landen in regengebieden (tropisch regenwoud), landen in poolgebieden. Kies landen/gebieden die zijn besproken tijdens de Kennisoogst. Op deze manier kunnen de kinderen voortborduren op de kennis die ze al hebben vergaard.
Leerdoelen %FLJOEFSFO tXFUFOIPFEFBBSEWBOCFQBBMEFQMBBUTFOIFUMFWFOWBONFOTFOCFÕOWMPFEU t[JKOJOTUBBUPNNFUCFIVMQWBOCPFLFO LBBSUFOFOJOUFSOFUJOGPSNBUJFUFWFS[BNFMFOPWFSIFUXFFS LMJNBBUFOHFXBTTFO in andere landen.
Voorbereiding t,JFTWJFSMBOEFOHFCJFEFOXFMLFHFEVSFOEFIFUQSPKFDUWFSEFSPOEFS[PDIUXPSEFO t%FFMEFLMBTJOJOWJFSA-BOEFOHSPFQFO t,JFTFFOWFSIBBMPNWPPSUFMF[FO [JFCJKMBHF t7FS[BNFMJOGPSNBUJFCPFLFOXFCTJUFTPNUSFOUEFWFSTDIJMMFOEFMBOEFOHFCJFEFOEJFDFOUSBBMLPNFOUFTUBBO [JFCJKMBHF t-FHXFSFMELBBSU FO PGLBBSUFOWBOEFUFPOEFS[PFLFOHFCJFEFOMBOEFOFOFFOXFSFMECPMLBBSULMBBS Onderbouw: t;FULPPLCPFLFOJOUFSOFUTJUFTLMBBSNFUHFSFDIUFOVJUWFSTDIJMMFOEFXFSFMEEFMFO [JFCJKMBHF t/FFNWPFETFMQSPEVDUFONFFEJFQBTTFOCJKEFMBOEFOWBOEFAMBOEFOHSPFQKFT t7FS[BNFMFOLPPLUJKETDISJGUFOEJFWFSTDIFVSENPHFOXPSEFO Bovenbouw: t;FUJOGPSNBUJFWFCPFLFOFOJOUFSOFUTJUFTLMBBSPWFSHFXBTTFOJOEFWFSTDIJMMFOEFHFCJFEFOMBOEFOEJFEFMBOEFOHSPFQKFT gaan onderzoeken.
Materiaal Onderbouw: t5FLFOQBQJFSFOUFLFOTQVMMFO t0VEFLPPLUJKETDISJGUFO t-JKN t,BSUPOPNDPMMBHFTPQUFNBLFO t7FSG Bovenbouw: t"QBQJFSWPPSNJOENBQ t5FLFOTQVMMFOTUJGUFO t,BBSUFOWBOEFUFPOEFS[PFLFOHFCJFEFO t*OGPSNBUJFCPFLFO BGCFFMEJOHFOFOJOUFSOFUTJUFTPWFSHFXBTTFOFOHFSFDIUFOVJUEFEJWFSTFMBOEFO t5FLFOQBQJFSWPPSIFUVJUUFLFOFOWBOIFUCFMBOHSJKLTUFHFXBTJOIFUPOEFS[PDIUFMBOEHFCJFE
14
www.ipc-nederland.nl
Lesopbouw Onderbouw: t"BOEFIBOEWBOIFUWFSIBBMWPFSKFFFOHFTQSFLPWFSIPFBOEFSFMBOEFOFSVJU[JFO XBBS[FMJHHFOFOPWFSIFUXFFSJOBOEFSF landen. De kinderen onderzoeken het eigen gebied en maken er een tekening van. t$BUFHPSJTFFSEFWFSTDIJMMFOEF WPFETFM QSPEVDUFO XBBSLPNFO[FWBOEBBO FONBBLFFODPMMBHFNBLFOWBOWPFETFMVJUIFU eigen gebied/land. t#FEFOLFFOHFSFDIUFOWFSGEJUWPPSIFUFJHFOHFCJFE t#FTQSFFLOBBBOEFIBOEWBOEFXFSFMELBBSU Bovenbouw: t#FQBBMIFUXFFSFOIFULMJNBBUWBOIFUFJHFOHFCJFEMBOENFUCFIVMQWBOLBBSUFO.BBLFFONJOENBQWBOEFCFWJOEJOHFO t7FSHFMJKLJOEFLMBTEFPOEFS[PDIUFMBOEFOWFSWPMHFOTNFUFMLBBS t0OEFS[PFLEFHFXBTTFOFOHFSFDIUFOWBOIFUFJHFOHFCJFEMBOE.BBLFFOUFLFOJOHWBOIFUCFMBOHSJKLTUFHFXBTFOCFEFOLFS een gerecht bij. t#FTQSFFLOBBBOEFIBOEWBOEFXFSFMELBBSU
Opmerking voor de leerkracht Het weer is de toestand waarin de atmosfeer zich op een bepaald moment bevindt. Begrippen als temperatuur, zonneschijn, neerslag en wind hebben hier allemaal mee te maken. Het is een korte termijntoestand die meestal voor een bepaald gebied geldt. Het klimaat is de gemiddelde weersgesteldheid in een gebied over een bepaalde periode, gewoonlijk zo’n dertig jaar. Het verwijst naar de waarschijnlijke toestand in een bepaald gebied en niet zozeer naar de werkelijke toestand. Het is een lange termijntoestand van een groot gebied (zoals het Middellandse Zeeklimaat of het poolklimaat).
Groep 1-5 ONDERZOEKSACTIVITEIT 1 Naar aanleiding van een verhaal of boek (bijvoorbeeld: ‘En de groeten van Haas’, zie bijlage 4) bespreek je het volgende met de kinderen: Wat voor reis maakt Haas? Hij reist over bergen, een woestijn, de oceaan en belandt op de Zuidpool, hoe ziet dat eruit? Welke van deze verschijnselen hebben wij in Nederland? Dit biedt een mooie aanleiding om in een atlas of op een wereldbol te kijken. Weten de kinderen al hoe land en zee eruit ziet op een kaart? Hoe ze bergen en woestijnen kunnen herkennen en waar die liggen? En wat is de Zuidpool eigenlijk? Hoe ver ligt de Zuidpool van Nederland? Wat is groter? De kinderen worden in groepjes verdeeld. Elk groepje gaat van een gebied (besproken bij het Startpunt en de Kennisoogst) onderzoeken of er bergen zijn en of er woestijn of water is. Laat ze ook nadenken over het weer: is het daar koud of juist warm, nat of droog en hoe kun je dat zien op een kaart of afbeelding? Zorg ervoor dat er voldoende kaarten aanwezig zijn (ook op internet) en geef beeldmateriaal van de landen. VERWERKINGSACTIVITEIT 1 (VISUEEL-RUIMTELIJKE, NATURALISTISCHE en INTERPERSOONLIJKEINTELLIGENTIE) De kinderen maken een tekening waarop ze laten zien hoe hun onderzochte land eruit ziet. Aan de tekening moet je kunnen zien of het daar koud, warm, nat of droog is. Ze kunnen hierbij denken aan de kleding die wordt gedragen, aan woningen op palen in gebieden die vaak overstromen, aan mensen die skiën of herders die hun vee naar een oase drijven.
IPC - Great Learning, Great Teaching, Great Fun!
15
ONDERZOEKSACTIVITEIT 2 Vraag de kinderen of ze wel eens een van de volgende gerechten of producten hebben gegeten: spaghetti, macaroni, pizza (uit Italië), saté, nasi of bami (uit Indonesië), stokbrood en croissants (uit Frankrijk). Veel kinderen zullen een of meer van deze gerechten wel kennen. We weten dat deze gerechten uit andere landen afkomstig zijn, maar inmiddels zijn ze zo ingeburgerd dat ze niet eens meer als buitenlands worden ervaren. Kennen de kinderen ook de volgende, minder bekende, gerechten: pumpernickel (Duits roggebrood), ramboetan (een vrucht uit Maleisië), paella (Spaans eenpansgerecht), tortilla (gevulde pannenkoekjes uit Mexico) of gebakken banaan (Suriname). Neem een aantal verschillende soorten voedselproducten als groente, fruit, thee, koffie, rijst, aardappel, blikje tonijn mee naar school. Neem vooral voedselproducten die passen bij de landen van de ‘landengroepjes’ (onderzoeksactiviteit 1). Weten de kinderen waar de producten vandaan komen? Hebben ze het zelf wel eens gegeten of gedronken? Vertel de kinderen dat elk land zijn eigen eetgewoontes heeft. Die gewoontes hangen af van de producten die in het land verkrijgbaar zijn. Zo wordt er in een land aan zee meer vis gegeten dan in een land dat niet aan zee ligt. En in een land waar het hele jaar door fruit kan worden geoogst, zijn meer recepten met verse vruchten. Wijs op een wereldkaart aan waar de producten vandaan komen. Leg de relatie met het weer (koud land, warm land, veel zee…). VERWERKINGSACTIVITEIT 2 (NATURALISTISCHE en LOGISCH-MATHEMATISCHE INTELLIGENTIE) De kinderen verdelen de voedselproducten in drie groepen – producten uit warme landen, uit koudere landen en uit beide. Hierna maken ze een collage van de producten die uit het eigen onderzochte werelddeel komen. Dit kan door ze plaatjes van producten te laten scheuren uit oude (kook)tijdschriften (Allerhande). ONDERZOEKSACTIVITEIT 3 Laat de kinderen in groepjes een aantal (kinder)wereldkookboeken bekijken. Welke voedselproducten herkennen ze? Hoe wordt het eten opgediend? Welke verschillen zijn er ten opzichte van Nederlands eten? Weten de kinderen ook uit welk land de gerechten afkomstig zijn? Ziet het eten op de foto's er lekker uit? Waarvan zouden ze wel eens willen proeven? Welke gerechten komen uit het werelddeel dat ze zelf aan het onderzoeken zijn? Herkennen ze de producten uit de vorige activiteit?
16
www.ipc-nederland.nl
VERWERKINGSACTIVITEIT 3 (NATURALISTISCHE en VISUEEL-RUIMTELIJKE INTELLIGENTIE) De kinderen bedenken een gerecht voor hun eigen onderzochte land/werelddeel en tekenen of verven dit. Ze geven het gerecht een naam en plaatsen het op de juiste plek van de wereldkaart.
Groep 6-8 ONDERZOEKSACTIVITEIT 1 Vertel de kinderen dat u een verhaal gaat voorlezen over een ander land (zie bijlage 4 voor boeken die gebruikt kunnen worden). Noem de naam van het land uit het verhaal dat u gaat voorlezen en vertel kort iets over dat land (klimaat, ligging, bevolking, natuur), Lees het verhaal voor. Vraag de kinderen wat ze van het verhaal vonden. Kenden ze het land uit het verhaal al? Hoe kun je uit het verhaal opmaken welk klimaat het land heeft? Hoe kun je dat zien op een wereldkaart? Welke overeenkomsten en verschillen kunnen de kinderen noemen tussen Nederland en het land uit het verhaal? Hoe zouden de kinderen het vinden om in het land uit het verhaal te wonen? De kinderen worden verdeeld in landengroepjes. Elk landengroepje gaat een ander gebied of land bestuderen. Laat de leerlingen antwoord geven op de volgende vragen: Waar ligt het land? Hoe groot is het land in verhouding tot Nederland? Hoe heet de hoofdstad? Welke grote steden heeft het land nog meer? Hoe ziet het land eruit? Zijn er meren, rivieren, heeft het een kustlijn? Zijn er bergen, bossen, woestijnen, enzovoort? Wat is het klimaat van het land? Welke invloed heeft het klimaat op handelswaren zoals kleding en voedsel? Draagt men bijvoorbeeld in de zomer andere kleren dan in de winter of draagt men het hele jaar door dezelfde soort kleren? Zijn er nog andere aspecten van het dagelijks leven die worden beïnvloed door het klimaat van het land? Denk hierbij aan zaken als werk en vrije tijd. Elke groep verdeelt de vragen, zodat elk kind de gelegenheid krijgt over een of twee vragen na te denken voordat ze samen de informatie gaan delen. VERWERKINGSACTIVITEIT 1 (VERBAAL-LINGUïSTISCHE, VISUEEL-RUIMTELIJKE en INTERPERSOONLIJKE INTELLIGENTIE) Elk groepje laat met behulp van een mindmap of een schematische tekening zijn bevindingen zien. Ze houden een korte presentatie voor de rest van de klas. Laat de kinderen nadenken over het effect dat het klimaat op de bewoners van de verschillende landen heeft. In welke jaargetijden zal het leven moeilijk zijn door het klimaat? Ze kunnen hierbij bijvoorbeeld denken aan tijden waarin veel regen of sneeuw valt of waarin er juist weinig neerslag valt. Moedig de kinderen aan om de juiste terminologie te gebruiken als ze het bijvoorbeeld over geografische eigenschappen hebben. Hierna volgt een klassikale discussie of brainstormsessie. Zijn er landen met hetzelfde klimaat? Wat zijn de verschillen met het klimaat in Nederland? Noteer de verschillen en de overeenkomsten tussen de landen die de kinderen hebben onderzocht. Dit kan het beste d.m.v. een venndiagram.
IPC - Great Learning, Great Teaching, Great Fun!
17
ONDERZOEKSACTIVITEIT 2 Vertel de kinderen welke belangrijke gewassen zoals; tarwe, rijst, aardappelen, maïs, sorghum, cassave en gierst er in de wereld worden verbouwd en waar. Deze gewassen vormen het hoofdvoedsel van de meeste mensen. Ontbijtgranen bestaan uit een of meer van deze gewassen. Zo worden cornflakes van maïs en wordt brood van tarwe gemaakt. De kinderen gaan met hun eigen groepje uitzoeken welke belangrijke gewassen in Nederland verbouwd worden en welke in het door hun onderzochte land worden verbouwd. Laat ze onderzoeken hoe het gewas eruitziet en welke delen van de plant gegeten worden. Aan de hand van de kennis over gewassen en het klimaat kunnen de kinderen uitleggen waarom welk gewas in bepaalde landen wordt verbouwd en waarom dat niet in andere landen gebeurt. Ook onderzoeken ze welke gerechten er in Nederland gemaakt worden van de gewassen die hier groeien en welke gerechten de kinderen in het onderzochte land zullen eten. VERWERKINGSACTIVITEIT 2 (VISUEEL-RUIMTELIJKE en NATURALISTISCHE INTELLIGENTIE) De kinderen maken een gedetailleerde tekening van een van de gewassen uit het onderzochte land en geven daarbij aan welke weersoort de plant nodig heeft om goed te kunnen groeien. Vervolgens bedenken ze een gerecht dat hiermee gemaakt kan worden en maken er een tekening van. Bespreek de bevindingen klassikaal en probeer de volgende vragen te beantwoorden: Waarom moeten we voedsel uit andere landen importeren? Zou iedereen in Nederland tevreden zijn met het voedsel dat alleen hier verbouwd wordt? Als we geen voedsel meer uit andere landen kopen, wat zijn dan de gevolgen voor de mensen die het voedsel in die landen produceren? Is het een goed idee om voedsel van land naar land te vervoeren? Wat zijn hier de gevolgen van (gebruik van brandstoffen voor vervoer, meer drukte op de wegen, vermindering van kwaliteit omdat het voedsel niet zo vers is)?
Nabespreking (groep 1-8): Hang duidelijk zichtbaar een wereldkaart op. Markeer op de wereldkaart de onderzochte gebieden in de klas. Vanaf de gemarkeerde gebieden kunnen touwtjes gespannen worden naar bevindingen van de landengroepjes over deze gebieden m.b.t. weer, klimaat, gewassen en gerechten welke ernaast gehangen worden. Ook kan terugverwezen worden naar de kennisoogst: wat weten we nu meer over andere landen? Dit kan met een andere kleur toegevoegd worden aan de klassikale mindmap/woordspin en door kinderen individueel in hun eigen woordspin/mindmap. Bij de jongsten kan gekeken worden naar de thematafel: kunnen er voorwerpen bijgeplaatst worden? Waar moeten we ze leggen? Kunnen er voorwerpen verschoven worden?
18
www.ipc-nederland.nl
Geschiedenis (120 minuten) Leerdoelen %FLJOEFSFO tIFCCFOLFOOJTWBOEFXJK[FXBBSPQEFIBOEFMJOWPFEJOHTNJEEFMFOFOHSPOETUPGGFOIFUMFWFOWBONFOTFOJO/FEFSMBOEFO de vier andere gekozen landen veranderd heeft. t[JKOJOTUBBUPNJOGPSNBUJFPWFSEFIFSLPNTUWBOWPFEJOHTNJEEFMFOFOHSPOETUPGGFOVJUCPFLFO IFUJOUFSOFU FOHFTQSFLLFO met mensen te verzamelen. t[JKOJOTUBBUPNIVOLFOOJTFOCFHSJQBBOUFXFOEFOPNFFOWPVEJHFWSBHFOPWFSEFHFTDIJFEFOJTWBOWPFEJOHTNJEEFMFOUF beantwoorden.
Voorbereiding Onderbouw: t/PEJHFFOPQBPGPNBWBOFFOMFFSMJOHVJUWPPSFFOJOUFSWJFX Bovenbouw: t;PSHEBUEFCPFLFOFOEFBESFTTFOWBOWFSTDIJMMFOEFXFCTJUFTCFTDIJLCBBS[JKO
Materiaal Onderbouw: t5XFFIPFQFMT Bovenbouw: t%JWFSTFCPFLFOFOJOUFSOFU [JFCJKMBHF
Lesopbouw Onderbouw: t0OEFS[PFLEFPWFSFFOLPNTUFOFOWFSTDIJMMFONFUCVJUFOMBOETFQSPEVDUFOFOHFSFDIUFOJO0NBTUJKE Bovenbouw: t0OEFS[PFLEFHFTDIJFEFOJTWBOEFIBOEFMJOWPFEJOHTNJEEFMFO HSPOETUPGGFOFOBOEFSFQSPEVDUFO.BBLFFOTUSPPNEJBHSBN van de handelsgeschiedenis van een product uit het eigen te onderzoeken gebied/land.
Groep 1-5 ONDERZOEKSACTIVITEIT 1 Nodig een opa of oma uit in de klas voor een interview. Bereid met de kinderen vragen voor over reizen en vakanties naar andere landen vroeger en over voedselproducten uit andere landen die je nu in de winkel kunt kopen en welke voedingsmiddelen er ongeveer 50 jaar geleden in Nederland te koop waren. Denk ook na over het verschil in maaltijden. Bijvoorbeeld: Hoe vaak gingen kinderen vroeger naar het buitenland? Waar naartoe? Wat is het verschil met nu? Hoeveel wisten jullie vroeger over andere landen? Wat zijn de verschillen tussen de keuze aan voedselproducten uit andere landen van vandaag en van vroeger? Hoe vaak werden er vroeger buitenlandse maaltijden gegeten? Wat werd er 50 jaar geleden het meeste gegeten? Wat is het verschil met nu? Wat kostten buitenlandse voedselproducten vroeger? Wat zijn de antwoorden van de kinderen uit de klas op bovenstaande vragen? Laat de opa of oma vertellen wanneer hij of zij kind was. Misschien heeft de opa of oma ook nog foto’s, kaarten, kookboeken met maaltijden van vroeger, welke dan een mooi plaatsje in de klas kunnen krijgen.
IPC - Great Learning, Great Teaching, Great Fun!
19
VERWERKINGSACTIVITEIT 1 (INTERPERSOONLIJKE en INTRA-PERSOONLIJKE INTELLIGENTIE) Laat de kinderen in hun landengroep de antwoorden van de geïnterviewde opa of oma over vroeger vergelijken met hun eigen antwoorden op de vragen. Wat is hetzelfde en wat is anders? Laat ze dit op briefjes schrijven of tekenen. Leg nu twee hoepels op elkaar met een stukje overlap. In de ene hoepel ligt het woord ‘NU’ in de andere ‘TOEN’. In het stukje overlap ligt het briefje ‘TOEN EN NU’. De leerlingen leggen hun eigen gemaakte briefjes in de hoepels op de juiste plek. Zo worden de overeenkomsten en verschillen besproken tussen het eten uit andere landen vroeger en nu en de reizen naar andere landen vroeger en nu. Hoe komt het dat we nu meer eten uit andere landen kopen en eten dan vroeger? Hoe komt het dat we nu vaker naar het buitenland gaan en meer weten over ander landen?
Groep 6-8 ONDERZOEKSACTIVITEIT 1 Introduceer deze activiteit met een filmpje over de VOC: http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20061219_ of lees voor (zie ook bijlage 4): Arend van Dam & Alex de Wolf, ‘Een winter op het ijs’(pagina 66 t/m 67) in: Lang geleden...; ook in: Ontdekkingsreizen… (pagina 11-12) (8+) Arend van Dam & Alex de Wolf, ‘De Liefde komt aan in Japan’ (pagina 68 t/m 70) in: Lang geleden...; ook in: Ontdekkingsreizen… (pagina 13-15) (8+) Arend van Dam & Alex de Wolf, ‘Van Nieuw-Amsterdam naar Suriname’ (pagina 71 t/m 73) in: Lang geleden...; ook in: Ontdekkingsreizen… (pagina 19-21) (8+) Vibeke Roeper, ‘Zwarte peper, scheurbuik’ (10+) Bespreek het filmpje/verhaal met de kinderen. Op welke manier zijn wij met andere landen en buitenlandse producten in contact gekomen. Waarom? Wat heeft dit betekend voor de ontwikkeling van Nederland? Wat heeft het bijgedragen aan de ontwikkeling van het andere land? Hoe zit het met de producten die afkomstig zijn uit de landen die jullie aan het onderzoeken zijn? Laat de kinderen met hun landengroepjes in boeken en op internet op zoek gaan naar informatie over de geschiedenis van de voedingsmiddelen, een grondstof of een ander product uit het te onderzoeken gebied/land. Het dient een product te zijn wat nu en toen ook in Nederland verkrijgbaar is/was. Wanneer was het voor het eerst verkrijgbaar in Nederland? Hoe werd het vervoerd naar Nederland? Op welke manier heeft dit het leven van de mensen hier en daar beïnvloed? Een aantal verdiepingsvragen: Wordt het leven van mensen nu nog door die ontdekking beïnvloed? Hoe zou het leven eruit hebben gezien als deze ontdekking niet had plaatsgevonden? VERWERKINGSACTIVITEIT 1 (VISUEEL-RUIMTELIJKE en INTERPERSOONLIJKE INTELLIGENTIE) De kinderen maken een stroomdiagram van de geschiedenis van dit product; wanneer en hoe het verhandeld werd; waar het nu verbouwd wordt; hoe de productie- en vervoerswijzen nu zijn. Hoe zou het land eruitzien
20
www.ipc-nederland.nl
als deze producten niet gevonden waren? Ze mogen etiketten, koppen, bijschriften, afbeeldingen en kaarten gebruiken. Elke groep presenteert de bevindingen aan de rest van de klas. Zijn er overeenkomsten en verschillen tussen de diverse landen? Op welke manier heeft de geschiedenis van de handel in voedingsmiddelen, grondstoffen en andere producten bijgedragen aan de ontwikkeling van het land zoals het nu is? Ze kunnen hierbij teruggrijpen op de kennis die ze tot nu toe over het land hebben vergaard.
Nabespreking (groep 1-8): Voeg aan de wereldkaart de bevindingen van de landengroepjes over de herkomst/geschiedenis van (voedsel) producten toe. Ga ook weer terug naar de kennisoogst: wat weten we nu meer over andere landen? Bij de jongste kinderen kan de thematafel weer besproken worden: kunnen er voorwerpen bijgeplaatst worden? Waar moeten we ze leggen? Kunnen er voorwerpen verschoven worden?
Techniek (120 minuten) Leerdoelen %FLJOEFSFO t[JKOJOTUBBUFFOQSPEVDUUFPOUXFSQFOFOUFNBLFOWPPSFFOBOEFSMBOEXBBSNFFFUFOWFSWPFSELBOXPSEFO t[JKOJOTUBBUPNWFSCFUFSJOHFOJOIVOPOUXFSQFOQSPEVDUWPPSUFTUFMMFOFOBBOUFCSFOHFO t[JKOJOTUBBUPNWBTUUFTUFMMFOPQXFMLFNBOJFSBMMFEBBHTFQSPEVDUFOJOFFOCFQBBMEFCFIPFGUFWPPS[JFO
Voorbereiding t7FS[BNFMBGCFFMEJOHFOWBOWFSTDIJMMFOEFWFSWPFSTNJEEFMFOEJFJOWFSTDIJMMFOEFEFMFOWBOEFXFSFMEHFCSVJLUXPSEFO t;FULOVUTFMTQVMMFOLMBBSPNEFLJOEFSFO[FMGWFSWPFSTNJEEFMFOUFMBUFOPOUXFSQFOFONBLFO
Materiaal t"GCFFMEJOHFOWBOWFSWPFSTNJEEFMFOVJUWFSTDIJMMFOEFEFMFOWBOEFXFSFME t5FLFOQBQJFSFOUFLFONBUFSJBBM Onderbouw: ,OVUTFMTQVMMFOWPPSWFSWPFSTNJEEFMFOXBBSPOEFS tLPTUFMPPTFOOBUVVSMJKLNBUFSJBBM tNBSHBSJOFLVJQKFT tQMBTUJDCBLKFT tUPVX LVSL Bovenbouw: ,OVUTFMTQVMMFOWPPSWFSWPFSTNJEEFMFOXBBSPOEFS tUPVX tHSPUF QMBUUFCMBEFSFO tLMFJOFTUVLLFOIPVU PPLMJDIUFIPVUTPPSUFOBMTCBMTBFOLVSL tJOEJFONPHFMJKLEFTDIJMWBOFOLFMFLPLPTOPUFO tQMBTUJDUBTTFO tTUVLLFOQMBTUJD tJOEJFONPHFMJKLLMFJOFCBOEFO
Lesopbouw t%PFPOEFS[PFLOBBSWFSWPFSTNJEEFMFOJOWFSTDIJMMFOEFEFMFOWBOEFXFSFME t0OUXFSQEBBSOBFFOFJHFOWFSWPFSNJEEFMWPPSIFUMBOEHFCJFEWBOKFMBOEFOHSPFQKF t.BBLEJUWFSWPFSNJEEFMWFSWPMHFOT
IPC - Great Learning, Great Teaching, Great Fun!
21
Laat afbeeldingen zien van hoe mensen overal ter wereld voedsel en water vervoeren. Er zijn veel verschillende manieren. Mensen dragen manden op hun hoofd, verkopen drankjes in plastic tassen, houden drijvende markten, vervoeren vee in vrachtwagens, gebruiken gekoelde vrachtauto’s, vissersboten, vervoeren graan per spoor.
Groep 1-5 ONDERZOEKSACTIVITEIT 1 De kinderen weten nu van alles over het weer in andere landen, wat er groeit, wat er gegeten wordt en wat wij allemaal uit andere landen in de supermarkt kunnen kopen. Maar hoe komen al die buitenlandse producten eigenlijk hier? Laat de kinderen naar aanleiding van een filmpje of verhaal over het vervoer van voedsel en of water in en naar andere landen (zie bijlage 4) nadenken over de vraag waarom er zo veel verschillende manieren zijn om voedsel en water te vervoeren (over de weg, het water, door de lucht, te voet, op het hoofd, op de fiets, met ezels of kamelen). Verbind de informatie aan de landen die besproken zijn (hoe zal het in koude landen gebeuren, in de woestijn, in arme landen…etc.) Welke manier van vervoer past het beste bij de besproken landen gedurende het project? Waarom? De kinderen bekijken afbeeldingen van de besproken landen. Vertel ze dat ze zelf een voertuig gaan bedenken voor het land/gebied dat ze aan het onderzoeken zijn. Ze bedenken welk voertuig het beste gebruikt kan worden in dat land voor het vervoeren van een product afkomstig uit dat land (besproken bij aardrijkskunde). Moet het een vervoermiddel zijn met wielen, glij-ijzers voor sneeuw of wordt het een boot? Moet het vervoermiddel open of dicht zijn… Ze maken een tekening van het vervoermiddel dat bij hun land en product past. VERWERKINGSACTIVITEIT (LOGISCHMATHEMATISCHE, LICHAMELIJK-KINESTHETISCHE en VISUEEL-RUIMTELIJKE INTELLIGENTIE) Laat de kinderen hun eigen vervoermiddel uit kosteloos en natuurlijk materiaal maken: margarinekuipjes, plastic bakjes, touw, kurk enzovoort. Moedig ze aan om het vervoermiddel dat ze zelf getekend hebben na te maken. De kinderen bouwen hun getekende vervoermiddel. Ze leggen uit waarom het geschikt is voor vervoer in hun land.
Groep 6-8 ONDERZOEKSACTIVITEIT 1 Laat de kinderen nadenken over de vraag waarom er zo veel verschillende manieren zijn om voedsel en water te vervoeren. Welke zaken hebben invloed op de manier waarop het vervoer plaatsvindt? Denk hierbij aan wegen, het klimaat, het soort voedsel. Welke manier van vervoer past het beste bij de besproken landen gedurende het project? Waarom?
22
www.ipc-nederland.nl
Leg de kinderen het volgende scenario voor: Je ouders zijn boer en om wat meer geld te verdienen, moeten je oudere broers en zusters ’s ochtends vroeg voedsel verzamelen (dit kan zijn: vissen of jagen). Daarna gaan ze naar school. Het is jouw taak het voedsel naar je moeder te brengen, die op de markt haar zelf verbouwde groenten verkoopt. Daarna moet je naar school. Het eten moet koel blijven en je mag het niet tegen je kleren houden, want dan ga je stinken. Je kunt niet een kilometer lang vijf kilo dragen. Je moet een soort voer of vaartuig maken waarmee je het zelf gevangen voedsel naar je moeder kunt brengen. U kunt ze eventueel van de volgende achtergrondinformatie voorzien: Voordat de eerste boten en schepen werden uitgevonden, gebruikte men vlotten en drijvers om over het water te reizen. In Egypte bonden de mensen papyrus (een soort gras) tot een soort vlot. In landen met veel bos, zoals Groot-Brittannië, maakte men kano’s door boomstammen uit te hollen. In oostelijke delen van het Middellandse Zeegebied was er geen hout of riet voorhanden. Daar maakte men vlotten van opgeblazen huiden of spande men huiden over takken zodat er een soort drijfconstructie ontstond. Deze mensen peddelden eerder dan dat ze roeiden, en de vaartuigen waren vooral bedoeld om rivieren mee te bevaren. De Egyptenaren bouwden 2300 jaar voor Christus al houten boten. De kinderen gaan in hun eigen landengroep aan het werk. Eerst gaan ze onderzoeken hoe het vervoer er in hun land uitziet. Is er veel water? Is het droog met zandwegen? Hoe wordt het eten nu vervoerd? Ze maken hierbij gebruik van de al opgedane kennis over het land en van afbeeldingen. Vervolgens gaan ze een drijvend vaartuig of rijdend voertuig bouwen dat een kilo vis of vlees kan vervoeren (leg uit dat het maar een schaalmodel is en dat een voertuig voor een lading van vijf kilo waarschijnlijk niet in het lokaal zou passen). Het vervoermiddel moet drijven als het transport zal plaatsvinden over water, rijden als het transport plaatsvindt over de weg. Laat een pak suiker van een kilo of (als het niet te sterk ruikt) een kilo vis of vlees de klas rondgaan, zodat ze weten hoe zwaar een kilo is. Gebruik bij voorkeur vis, want dan merken ze hoe glibberig het is. Hier moet in het ontwerp rekening mee gehouden worden. Ze kunnen dan een gepaste laadruimte- of kist bouwen en die opnemen in hun ontwerp.
IPC - Great Learning, Great Teaching, Great Fun!
23
Materialen die klaarliggen: touw grote, platte bladeren kleine stukken hout (ook lichte houtsoorten als balsa en kurk) indien mogelijk de schil van enkele kokosnoten plastic tassen stukken plastic indien mogelijk kleine banden Laat de kinderen in groepjes de materialen bekijken. Op een groot vel papier schetsen ze de manieren die ze hebben bedacht om de vis te vervoeren. Hierbij rekening houdend met de omstandigheden van hun land en de lading die vervoerd moet worden. De leerkracht beoordeelt de ideeën en vervolgens gaan ze hun vaar- of voertuig maken. Bij de keuze van de materialen denken ze na over hun eigen land: wat is er te vinden in dit land? Wat is nodig gezien het klimaat en de omgeving, welke vormgeving is het beste. Als het mogelijk is, gaan ze vervolgens het vaar- of voertuig testen met een gewicht van een kilo. Voor het vaartuig kan hier een kinderbadje voor gebruikt worden. Bespreek tijdens het testen de kwaliteit van de materialen die elk groepje heeft gebruikt en kijk of ze wel zo geschikt waren. VERWERKINGSACTIVITEIT (VISUEEL-RUIMTELIJKE, VERBAAL-LINGUÏSTISCHE, LOGISCHMATHEMATISCHE, LICHAMELIJK-KINESTHETISCHE en INTERPERSOONLIJKE INTELLIGENTIE) Na het testen krijgt elk groepje de gelegenheid om verbeteringen aan hun voer- of vaartuig aan te brengen. De opdracht wordt afgesloten met een presentatie waarin elk groepje uitleg geeft bij zijn voertuig. In de presentatie vertellen ze waarom ze voor bepaalde materialen en vormgeving hebben gekozen, of hun vaarof voertuig werkt, of de materialen bruikbaar waren en wat voor aanpassingen ze gedaan hebben. Ook wordt een relatie gelegd met het land waar het voer- of vaartuig gebruikt moet gaan worden.
Nabespreking (groep 1-8): Voeg aan de wereldkaart, d.m.v. de touwtjes die verbonden zijn met het betreffende land/gebied, een foto van het vervoersmiddel toe. Vul de kennisoogst weer aan: wat weten we nu meer over andere landen? Bij de jongste kinderen kunnen de vervoersmiddelen op de juiste plek op de thematafel gelegd worden.
24
www.ipc-nederland.nl
Maatschappelijke vorming (60 minuten) Deze activiteit hangt samen met de voorgaande taken en gaat dieper in op de landen en gebieden die tot nu toe door de landengroepjes in de klas zijn bestudeerd. Het doel is de kinderen uit te laten zoeken welke feesten er door kinderen in de andere landen/gebieden gevierd worden. Ze gaan kijken wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen de feesten die ze zelf vieren en de feesten van kinderen in de andere landen/gebieden. Goede informatiebronnen zijn hier onontbeerlijk. Zie bijlage 4 voor te gebruiken boeken en websites.
Leerdoelen %FLJOEFSFO tXFUFOEBUNFOTFOJOWFSTDIJMMFOEFMBOEFOWFSTDIJMMFOEFUSBEJUJFT GFTUJWJUFJUFOFOMFWFOTXJK[FOIFCCFO tCFHSJKQFOEBUGFTUJWJUFJUFOEPPSEJWFSTFGBDUPSFOCFÕOWMPFEXPSEFO XBBSPOEFSHFMPPGFOHFTDIJFEFOJT
Voorbereiding t7FS[BNFMJOGPSNBUJFCPFLFOFOXFCTJUFTPNUSFOUGFFTUFOJOBOEFSFMBOEFO t-FHNBUFSJBMFOLMBBSPNDPMMBHFTNVVSLSBOUFOUFNBLFO
Materiaal Onderbouw: t'FFTUFMJKLNV[JFLGSBHNFOUVJUFFOBOEFSXFSFMEEFFM t'PUPTWBOWFSTDIJMMFOEFTPPSUFOGFFTUFOJO[PXFM/FEFSMBOEBMTBOEFSFMBOEFO t0VEFUJKETDISJGUFO t(SPPUWFMQBQJFSPNDPMMBHFPQUFNBLFOFOTDIBBS MJKN QPUMPEFOTUJGUFO Bovenbouw: t*OGPSNBUJFCPFLFOFOXFCTJUFTPNUSFOUGFFTUFOJOBOEFSFMBOEFO t(SPPUWFMQBQJFSFOLOVUTFMNBUFSJBBMPNNVVSLSBOUDPMMBHFUFNBLFO
Lesopbouw Onderbouw: t"BOEFIBOEWBONV[JFLGSBHNFOUFOCFFMEFOPOEFS[PFLFOXFMLFGFFTUFOFSXFSFMEXJKEHFWJFSEXPSEFO t.BBLFFONVVSLSBOUFOPGDPMMBHFWBOFFOGFFTUEBUJOIFUFJHFOPOEFS[PDIUFHFCJFEMBOEQBTU Bovenbouw: t%PFPOEFS[PFLOBBSEFWJFSJOHFOJOBOEFSFMBOEFOHFCJFEFO,JFTÏÏOGFFTUEBUCJKIFUFJHFOMBOEHFCJFEWBOPOEFS[PFLQBTU en maak hier een muurkrant/collage van. Maak klassikaal een jaarkalender van de onderzochte feesten en vieringen.
Vraag de kinderen welke landelijke feesten en vieringen ze allemaal kennen. De meest gangbare feesten in Nederland zijn: Kerstmis, Oud en Nieuw, Carnaval, Pasen, Pinksteren, Hemelvaart, Bevrijdingsdag, Dodenherdenking, Koninginnedag. Natuurlijk zijn er ook Nederlanders die andere feesten vieren, bijvoorbeeld Joodse of Islamitische feesten. Vertel de kinderen dat elk land zijn eigen feesttraditie kent.
IPC - Great Learning, Great Teaching, Great Fun!
25
Groep 3-5 ONDERZOEKSACTIVITEIT 1 Laat de kinderen feestelijke muziek horen uit een ander land. Bijvoorbeeld Turkse, Indiase of Afrikaanse muziek. De kinderen krijgen de opdracht om heel goed te luisteren, want er wordt een vraag over gesteld. Aan de kinderen wordt gevraagd wat ze hoorden. Uit welk land komt deze muziek? Vinden jullie het mooi? Benoem het land/werelddeel waar de muziek vandaan komt. Kennen jullie dit land? Misschien is er wel eens iemand op vakantie geweest… Laat foto’s van verschillende soorten feesten zien (Suikerfeest, Sinterklaas, verjaardag, eerste communie). Vraag of kinderen weten welk feest op de foto gevierd wordt en welke feesten de kinderen nog meer kennen. Laat ze vertellen om wat voor feest het gaat, waarom er gefeest wordt, wat er op het feest allemaal gedaan wordt en of het een leuk feest is. Ga daarbij ook in op de overeenkomsten en verschillen tussen de verschillende feesten. VERWERKINGSACTIVITEIT 1 (visueel-ruimtelijke INTELLIGENTIE) De kinderen krijgen het beeldmateriaal van de verschillende feesten. Ze bedenken welke afbeelding het beste bij hun gebied past. De kinderen plakken de afbeelding in het midden van een A3-papier. Ze maken er een muurkrant/collage van. Er moet een duidelijk beeld van het feest uit het land te zien zijn. Wat hoort er allemaal bij? Ze mogen erbij tekenen, schrijven en krijgen oude tijdschriften om uit te scheuren (maaltijden, mooie kleding, familie, versiering, muziek dans).
Groep 6-8 ONDERZOEKSACTIVITEIT 1 Laat de landengroepjes informatie zoeken over de verschillende soorten vieringen in hun land/gebied, waaronder informatie over wat er gevierd wordt en wanneer de festiviteiten plaatsvinden. Vervolgens kiezen de kinderen een festiviteit waar ze meer over te weten willen komen. De kinderen schrijven de belangrijkste informatie die ze vinden op een blaadje. Laat ze afbeeldingen downloaden, kopiëren of laat ze deze natekenen. VERWERKINGSACTIVITEIT 1 (VISUEEL-RUIMTELIJKE en INTERPERSOONLIJKE INTELLIGENTIE) Met het gevonden materiaal maken de kinderen een tekening of collage op A3-formaat. Daarop moet een duidelijk beeld van een typisch volksfeest uit het land te zien zijn. Let erop dat de kinderen vooral beeldend werken. Tekst mag wel worden gebruikt, maar moet alleen een ondersteunende functie hebben (bijvoorbeeld titel, onderschrift of tekstballon). De groepjes laten hun collage of tekening aan de klas zien en vertellen over het feest en het land van hun keuze. Laat de kinderen eventuele vragen beantwoorden. Maak een jaarkalender die aan de muur kan worden opgehangen en schrijf er de namen van de festiviteiten uit de verschillende landen op. Gebruik voor elk land een kleur die overeenkomt met de gemarkeerde gebieden op de klassikale wereldkaart. Hang de collages rondom de jaarkalender en trek gekleurde lijnen van het werkstuk naar de datum van de festiviteit.
Nabespreking (groep 1-8): Voeg aan de wereldkaart de feesten toe die bij de gebieden/landen horen. Vul ook de kennisoogst weer aan: wat weten we nu over feesten in andere landen? Bij de jongste kinderen wordt de thematafel verder aangevuld.
26
www.ipc-nederland.nl
Internationalisering (60 minuten) Doelen %FLJOEFSFO tIFCCFOLFOOJTWBOFFOBBOUBMPWFSFFOLPNTUFOFOWFSTDIJMMFOUVTTFOPOUXJLLFMEFMBOEFOFOPOUXJLLFMJOHTMBOEFO tIFCCFOLFOOJTWBOEFNBOJFSFOXBBSPQEF[FPWFSFFOLPNTUFOFOWFSTDIJMMFOIFUMFWFOWBONFOTFOCFÕOWMPFEFO
Groep 1-5 ONDERZOEKSACTIVITEIT Lees het volgende gedicht aan de kinderen voor: Buikpijn De treinen van zijn spoorbaan staan stil op het station en zijn beer ligt omgevallen met zijn rug op het perron. En achter legoboerderijen en de kerk van karton ligt zijn voetbal, roodoranje, als een ondergaande zon. En als hij roept dan komt zijn moeder, die hem iets te drinken geeft. Hij is zo ziek, hij heeft zo'n buikpijn, omdat hij te veel gegeten heeft. Treinen gaan en komen op het stoffige station, ze leurt met sigaretten op een overvol perron. En aan de wolkeloze hemel, boven krotten van beton, boven lawaaierige straten, brandt de hele dag de zon. Ze heeft die dag nog niets verkocht en er is geen moeder die iets geeft. Ze is zo ziek, ze heeft zo'n buikpijn, omdat ze niets te eten heeft. (Harrie Jekkers en Koos Meinderts. Uit: Roltrap naar de Maan, Novella Uitgeverij, Bussum 1995).
IPC - Great Learning, Great Teaching, Great Fun!
27
Bespreek samen wat er in het gedicht gebeurt aan de hand van de volgende vragen: Wat is het verschil tussen het eerste en het tweede deel van het gedicht? Is het meisje uit het tweede deel ook aan het spelen? Waar zou de moeder van het meisje zijn? Waar woont het meisje eigenlijk? Weet jij wat krotten zijn? Hoe denk je dat de jongen uit het eerste deel zich voelt? En het meisje? Wat vind jij erger? Waarom? Heb jij wel eens buikpijn van de honger? Vertel de kinderen dat het vandaag gaat over arme en rijke landen. Er zijn in de wereld ook kinderen die heel weinig hebben; weinig eten en kleding. Kinderen moeten jong meehelpen om geld te verdienen en gaan dus niet naar school. Hun vader en moeder hebben zo weinig geld dat ze ook geen speelgoed kunnen kopen. Die kinderen spelen net als wij ook graag en spelen met dingen die ze vinden, die ze zelf maken of spelletjes die ze zelf bedenken. Laat een filmpje zien over spel van kinderen in een ontwikkelingsland www.youtube.com/watch?v=gCRgx2Glx9E&feature=related www.youtube.com/watch?v=EHgheZ8aE2g www.youtube.com/watch?v=S66P0bonAT8&feature=related Vraag de kinderen naar de gebieden te kijken die tijdens het project centraal hebben gestaan. Welke gebieden zijn rijk en welke arm? Waarom? Hoe zien de huizen eruit als je arm en als je rijk bent? En het eten? De kleding… etc. Leg de kinderen uit dat zij zich vandaag gaan voorstellen hoe het is om geen speelgoed te hebben. Ze moeten zelf hun speelgoed gaan maken. Ze mogen zelf weten wat ze gaan maken. De kinderen gebruiken afvalmateriaal dat u hiervoor klaarlegt, maar ze kunnen natuurlijk ook zelf op zoek gaan naar geschikt knutselmateriaal: allerlei afvalmateriaal om mee te knutselen (bijvoorbeeld wc-rolletjes, plastic zakjes, kapotte wasknijpers en ander schoon materiaal uit de prullenbak).
Verwerkingsactiviteit (VISUEELRUIMTELIJKE, INTERPERSOONLIJKE, LICHAMELIJK-KINESTHETISCHE INTELLIGENTIE) Laat de kinderen hun fantasie en voorstellingsvermogen gebruiken. Als de kinderen klaar zijn met knutselen, kunnen ze hun werkstukken aan elkaar laten zien en er samen mee spelen. Vraag ze wat ze ervan vonden om hun eigen speelgoed te maken. Wat is het verschil met speelgoed dat je koopt?
Groep 6-8 ONDERZOEKSACTIVITEIT 1 Introduceer deze opdracht met een filmpje of een verhaal over het leven van een kind in een ontwikkelingsland (www.unicefenjij.nu/spreekbeurt/onderwerpen.aspx) De kinderen grijpen terug op de kennis en informatie die ze tijdens dit project hebben vergaard en proberen de volgende vragen te beantwoorden: Welke landen die behandeld zijn, zijn rijk? Waarom denk je dat ze rijk zijn? Welke landen zijn arm? Waarom denk je dat ze arm zijn? Kunnen arme landen rijker worden – hoe? Waren de rijke landen ooit arm?
28
www.ipc-nederland.nl
Dit moet tot een discussie leiden waarin de leerkracht de termen ‘ontwikkeld land’ en ‘ontwikkelingsland’ uitlegt. Maak een lijst met dingen die de kinderen als belangrijke aspecten van het leven beschouwen. Bijvoorbeeld: beschikbaarheid en kwaliteit van water en voedsel huisvesting vermaak/spel vervoer school aanwezigheid van dokters, ziekenhuizen, overige zorg De landengroepen gaan de aspecten onderzoeken voor het eigen gebied. VERWERKINGSACTIVITEIT 1 (INTERPERSOONLIJKE, NATURALISTISCHE en LOGISCH-MATHEMATISCHE INTELLIGENTIE) De kinderen bedenken een puntensysteem voor deze aspecten. Ze geven bijvoorbeeld punten van 1 (weinig/ klein) tot 5 (veel/groot) voor verscheidenheid aan voedsel, soort huizen, enzovoort. De kinderen geven uitleg over de punten die ze voor elk aspect gegeven hebben. Daarna beslissen de kinderen klassikaal welke bestudeerde landen als ‘ontwikkelde landen’ en welke landen als ‘ontwikkelingslanden’ kunnen worden geclassificeerd. Hoogstwaarschijnlijk krijgt het ‘ontwikkelde land’ een veel hogere score dan het minder ontwikkelde land. Bespreek dit klassikaal. Hoe denken ze dat het leven er in die landen uitziet? In welk land denken ze dat de mensen gezonder en gelukkiger zijn? Waarom? De kinderen kiezen per landengroep één aspect. Over dit aspect maken ze een pamflet. Hierin geven ze aan hoe de omstandigheden zijn in dat land omtrent dat aspect en wat er nodig is om het te verbeteren. Ze kunnen gebruik maken van afbeeldingen, pakkende koppen plaatsen bij teksten, interviews & gedichten toevoegen: als de boodschap maar duidelijk is. Laat alle landengroepen hun pamflet presenteren.
Nabespreking (groep 1-8): Voeg aan de wereldkaart, d.m.v. touwtjes die verbonden zijn met het betreffende land/gebied, de pamfletten toe of de foto’s van het speelgoed gemaakt van afvalmateriaal. Vul de kennisoogst aan: wat weten we nu meer over andere landen? In de onderbouw wordt het afvalspeelgoed op de juiste plek van de thematafel gelegd.
IPC - Great Learning, Great Teaching, Great Fun!
29
Afsluiting (90 minuten) Leerdoelen %FLJOEFSFO t[JKOJOTUBBUUFWFSUFMMFOXBU[FEFBGHFMPQFOXFFLHFMFFSEIFCCFOPWFSA"OEFSFQMBBUTFO FFO"OEFSMFWFO tWJFSFOXBUFSHFMFFSEJTTBNFONFUEFMFFSLSBDIUFOEFPVEFST
Voorbereiding t)BOHEFAHFWVMEFXFSFMELBBSUFOEFLMBTTJLBMFLFOOJTPPHTU NJOENBQXPPSETQJOUIFNBUBGFM PQFFODFOUSBMFQMFLJOEFLMBT t;PSHEBUIFUMPLBBMWFSEFFMEJTJOFFOBBOUBMIPFLFOUBGFMHSPFQKFT BGIBOLFMJKLWBOIFUBBOUBMPOEFS[PDIUFHFCJFEFOMBOEFOJOEF afgelopen projecttijd). t7FSTQSFJEBMMFHFHFWFOT XFSLTUVLLFO BGCFFMEJOHFOFOWPPSXFSQFOEJFSPOEPNEFWFSTDIJMMFOEFMBOEFOHFCJFEFOHFNBBLUFO verzameld zijn over de betreffende hoeken en tafelgroepjes. t3JDIUEFTDIPPMJO[PBMTCJKIFUTUBSUQVOUEFFOUSFFJTIFUWFSUSFLQVOUWBOEFSFJTWPPSEFCF[PFLFOEFPVEFST EF gemeenschappelijke ruimte is het vervoermiddel naar het land (de klas) van bestemming en de klas is de eindbestemming.
Materiaal t8FSFMELBBSU t,FOOJTPPHTU
Leg uit aan de kinderen dat ze tijdens dit project van alles te weten zijn gekomen over verschillende soorten landen – koude, warme en natte landen en arme en rijke landen. Deze zijn aangegeven op de grote wereldkaart in de klas. Bespreek de wereldkaart en bijbehorende landen kort. Geef de kinderen hun gemaakte woordveld/mindmap uit de kennisoogst terug en laat ze deze aanvullen met de kennis die ze hebben opgedaan. Laat ze de ‘voor’ en ‘na’ woordvelden/mindmaps met elkaar vergelijken. Het klassikale woordveld wordt nu ook aangevuld. Vraag de kinderen hun werk te evalueren – wat deden zij goed, wat kan verbeterd worden, wat vonden zij het meest/minst interessant? Wat was de leukste manier van werken – alleen/met z’n tweeën/kleine groep/grote groep/klassikaal? Wat was de leukste manier om je bevindingen aan anderen over te brengen – illustreren, schrijven, praten, zingen, optreden?
Presentatie voor de ouders Bereid met de kinderen een tentoonstelling voor over ‘Andere Plaatsen, Een Ander Leven’. Elke landengroep is verantwoordelijk voor de presentatie van het door hen onderzochte land/gebied. Ze presenteren het klimaat van het land, welke (voedsel) producten ervandaan komen, welke maaltijden er gegeten worden, hoe onze relatie met het land is ontstaan, hun eigen ontworpen vervoersmiddel voor het land, de festiviteiten in het land en in hoeverre het een ‘ontwikkeld land’ of ‘ontwikkelingsland’ is. Ze proberen hun land goed te vertegenwoordigen en proberen daar geld mee op te halen wat bedoeld is voor het aan de Kinderboekenweek gekoppelde goede doel: My Book Buddy. My Book Buddy stimuleert het lezen van kinderen in ontwikkelingslanden door kinderbibliotheken op te zetten. Kijk voor meer informatie op www.mybookbuddy.nl De ouders komen binnen zoals de kinderen tijdens het startpunt binnen kwamen: via de luchthaven (entree school), waar ze inchecken, worden ze naar een ruimte voor het vliegtuig geleid (centrale ruimte). Ze vliegen naar de eigen klas van hun kind: de bestemming. De klas is verdeeld in vier hoeken. Elke hoek vertegenwoordigt een ander land. De landengroepen laten zien wat er allemaal over het land en het leven van de mensen geleerd is en bieden folders en typische hapjes uit het land aan. Als leerkracht kunt u de ouders de kennisoogst laten zien met de later toegevoegde aanvullingen en vertellen hoe hiermee het geleerde van de groep zichtbaar is gemaakt.
30
www.ipc-nederland.nl
Bijlage 1 Achtergrondinformatie voor de leerkracht In dit project gaan de kinderen zich op Nederland en een aantal andere landen concentreren. Zorg dat er voldoende informatiebronnen voorhanden zijn, zodat de diverse activiteiten uitgevoerd kunnen worden. Naast Nederland is er aandacht voor een ander ontwikkeld land en twee ontwikkelingslanden waarbij ook onderscheid gemaakt moet kunnen worden in koude, natte en warme landen. Het doel van dit project is de kinderen bewust te maken van de verschillen en overeenkomsten tussen de manier waarop mensen overal ter wereld leven. Waarom zijn bepaalde dingen verschillend of juist hetzelfde?
Voedsel In veel delen van de wereld bestaat er tegenwoordig een grote keuze aan voedingsmiddelen in markten en supermarkten. Dit is zowel te danken aan het transportsysteem – voedingsmiddelen kunnen veel effectiever dan vroeger over de wereld vervoerd worden – als aan de conserveringsmethoden voor voedingsmiddelen. Er bestaan culturele verschillen in wat mensen eten, de tijden waarop ze eten en de manier waarop ze eten. In veel gevallen is dit toe te schrijven aan het weer. Het weer beïnvloedt wat er verbouwd wordt en op welk tijdstip er gegeten wordt. Voedsel is bij veel religieuze festivals een belangrijk onderdeel. Hieronder staat een aantal festivals vermeld waarin voedsel een belangrijke rol speelt. t.PTMJNTWJFSFO&JEBM'JUS 4VJLFSGFFTU BBOIFUFJOEFWBOEFWBTUFONBBOE3BNBEBO t$ISJTUFOFOWJFSFO7BTUFOBWPOEPQEFEBHWPPSEFWFFSUJHEBBHTFWBTUFOQFSJPEF t)JOEPFTHFWFOFMLBBS[PFUJHIFEFOUJKEFOTGFTUJWBMT t%F(VSEXBSBT HFCFETIVJ[FO WBOEF4JLITIFCCFOFFOHFNFFOTDIBQTLFVLFOXBBSJFEFSFFOFUFOLBOPOUWBOHFO t+PEFOWJFSFOEFPPHTUEPPSMPPGIVUUFO PGi4VLLBIw NFUHSPFOUFFOGSVJUUFWFSTJFSFO
Voedselverdeling Tegenwoordig zijn landen heel erg van elkaar afhankelijk als het gaat om de voedselvoorziening. In alle landen bevinden zich landbouwbedrijven. Wat er daar gekweekt wordt is een weerspiegeling van het klimaat en de omstandigheden. Om uit meer variëteiten te kunnen kiezen, en misschien om bepaalde voedseltekorten weg te werken, verhandelen de mensen voedsel. Dit is veranderd van bescheiden lokale markten tot enorme wereldwijde industrieën, met transport van voedsel over grote afstand. In sommige gevallen wordt dit geprefereerd boven voedsel dat lokaal gekweekt wordt en een acceptabel substituut vormt. Wat wij eten is meer dan een noodzaak geworden: het kan een modieus statement zijn of een graadmeter voor onze sociale klasse en rijkdom. Maar voor velen is voedsel echter basaal: zij kunnen zich de luxe niet veroorloven om te kiezen.
Leven in poolgebieden De benaming Noord- en Zuidpool wordt gebruikt voor de gebieden voorbij de poolcirkels. Veel kinderen zullen deze gebieden als identiek beschouwen: ijs en sneeuw, kou en wind. Maar de verschillen tussen beide gebieden zijn groot. Het grootste verschil is het feit dat de Zuidpool een werelddeel is en de Noordpool niet. De Zuidpool is een land dat is bedekt met een dikke laag sneeuw en ijs. De Noordpool bestaat uit een bevroren zee en gebieden van verschillende landen. Ook de flora en fauna zijn verschillend. Zo vinden we de ijsbeer alleen aan de Noordpool, de pinguïn alleen aan de Zuidpool. De benaming Arctica voor het noordpoolgebied stamt uit de Griekse mythologie. De naam verwijst naar de sterke binding van de polen met de plaatsbepaling op aarde. Hij is afgeleid van de Griekse halfgod Arcas, die door Zeus in een beer werd veranderd. Hij werd als de Kleine Beer aan de hemel geplaatst (Arcas’ moeder, Callisto, is de Grote Beer). Gezien vanuit het noordpoolgebied staat de Kleine Beer (met de Poolster) altijd recht boven je hoofd. Het tegenoverliggende punt op aarde heet anti-Arctica (Antarctica): het Zuidpoolgebied.
IPC - Great Learning, Great Teaching, Great Fun!
31
Eskimo’s Eskimo (of Inuit zoals ze zichzelf noemen) is de verzamelnaam voor de inheemse bevolkingsgroepen die in Groenland, het noorden van Canada en Alaska wonen. Momenteel wonen er nog ongeveer 180.000 Inuit in het poolgebied. Lange tijd is ten onrechte aangenomen dat het woord ‘eskimo’ is afgeleid van ‘rauwvleeseter’. Taalkundig onderzoek heeft opgeleverd dat ‘eskimo’ is afgeleid van een woord dat ‘pelsjager op sneeuwschoenen’ betekent. Ongeveer 10.000 jaar geleden trokken de voorouders van Azië naar Noord-Amerika. Dat was mogelijk doordat de Beringstraat toen nog een ijsvlakte was. Zij ontwikkelden de kennis en vaardigheden om in het extreme klimaat te overleven. De Inuit ontwikkelden zo seizoensgebonden activiteiten van leven, afhankelijk van het seizoen. Het middelpunt van de cultuur wordt gevormd door de familie. Daaromheen geldt een sterk netwerk van sociale contacten. Al die relaties brengen specifieke verplichtingen en verantwoordelijkheden met zich mee. Binnen familie en netwerk heeft de vrouw dezelfde status als de man
Woestijngebieden op de wereld Woestijnen zijn er over de hele wereld. De grootste en bekendste woestijn is de Sahara. Deze woestijn beslaat vele landen: Marokko, Tunesië, Algerije, Libië, Mauritanië, Mali, Niger en Tsjaad. De Sahara is het woongebied van verschillende volken. Veel volken stammen af van de Berbers. In het midden van de woestijn en op de rotsachtige hoogvlakte Hoggar wonen de Toeareg, een Islamitisch Berbervolk. De stad Timboektoe in Mali werd ook door hen gesticht. De Toeareg zijn van oudsher veehouders. Ze kleden zich in blauwgeverfde doeken. De mannen van de Toeareg zijn gesluierd met blauwe doeken die afgeven op de huid. Ze worden daarom ook blauwe mannen genoemd. Vroeger beheersten de Toeareg de karavaanhandel in de Sahara en de Sahel, maar tegenwoordig wonen veel Toeareg in steden in West-Afrika. In het noorden van de woestijn en in het MiddenOosten leven de Bedoeïenen. De naam Bedoeïen komt van het Arabische badawi, dat woestijnbewoner of nomade betekent. Het woord Sahara betekent ook woestijn. Zuidelijk in de Sahara, in Mali, vinden we twee bijzondere volken: de Peul en de Dogon. Ze leven nog volgens oude tradities. De Peul tatoeëren hun mond donker, wat er typisch uitziet. De Dogon leven in een van de heetste gebieden ter wereld. Ze wonen in kleine huisjes tegen een rotswand. Een kleinere woestijn met een bekende naam is de Sahel. De Sahel ligt in MiddenAfrika, tegen de Sahara aan. Nog zuidelijker in Afrika, in delen van Namibië, Botswana en Zuidelijk-Afrika ligt de Kalahari-woestijn. De Kalahari is eigenlijk een halfwoestijn. Het gebied is iets minder droog. Er is dus iets meer begroeiing. Het is het woongebied van de San en de Kwe. Ook in Australië is veel woestijn. De Grote Victoriawoestijn en de Grote Zandwoestijn zijn de meest uitgestrekte. Hier wonen de Aboriginals. In NoordAmerika vinden we de Smoke Creek Desert in Nevada. De oorspronkelijke bevolking hier zijn de Indianen. Zowel de Indianen van Noord-Amerika als de Aboriginals in Australië leven niet meer op hun oorspronkelijke wijze in hun leefgebied. In Azië zijn veel woestijngebieden. De Gobi is het bekendst. Deze woestijn ligt in het zuiden van Mongolië en het noorden van China.
Nomaden Nomaden zijn groepen mensen die niet op één plek wonen. Ze trekken met hun huisraad en vee door een gebied. Meestal leven ze in gebieden waar zo weinig voedsel te vinden is voor de dieren, dat ze wel moeten trekken. De afstanden zijn te groot om er op één plaats te blijven. De nomaden wonen in tenten of eenvoudige hutten, die gemakkelijk op en af te breken zijn. De Toeareg, Bedoeïenen en de Masai in Kenia zijn nomadenvolken. Het oude Joodse volk uit de Bijbel was ook een nomadenvolk en leefde in de woestijnen van Egypte en het Midden-Oosten.
Tropische regengebieden Ze zijn overal op aarde te vinden in de vochtige tropische gebieden langs de evenaar, tussen twintig graden noorderbreedte en twintig graden zuiderbreedte. Ze bedekken uitgestrekte gebieden van Zuid-Amerika, Afrika, Zuidoost-Azië en Australië. In het regenwoud is het bijna altijd heet en vochtig en deze klimaatsomstandigheden zorgen voor een enorme verscheidenheid aan flora en fauna. De wouden vormen zowel een habitat voor veel plant- en diersoorten als een leefomgeving voor mensen. De regenwouden vormen een belangrijke schakel
32
www.ipc-nederland.nl
in het ecosysteem van de aarde aangezien ze kooldioxide opnemen en zuurstof uitstoten. Regenwouden behoren tot onze meest waardevolle natuurlijke rijkdommen. Helaas worden de regenwouden ernstig bedreigd en verdwijnen er dagelijks duizenden hectaren door toedoen van de mens.
Producten uit het regenwoud Dagelijks gebruiken miljoenen mensen overal ter wereld producten uit het Regenwoud. Hout wordt verkocht als brandstof en wordt geëxporteerd voor de vervaardiging van allerlei houten voorwerpen, van deuren en vloeren tot wc-brillen en kapstokken. Er zijn letterlijk honderden voedingsmiddelen afkomstig uit het regenwoud. De meest populaire daarvan zijn: koffiebonen cacaobonen (voor de bereiding van chocolade) bananen Het aantal planten uit het regenwoud dat als groente kan worden geclassificeerd, wordt geschat op 1600. Rubber is ook een belangrijk en veelgebruikt product uit het regenwoud. Het belangrijkste is misschien wel het feit dat ruim een kwart van de moderne farmaceutische producten is gebaseerd op geneeskrachtige planten uit het regenwoud. Planten- en kruidenmengsels uit het woud worden gebruikt voor de bestrijding van veel ziekten en voor de productie van verdovingsmiddelen, antihistaminica, voorbehoedsmiddelen en spierverslappende middelen. Er wordt enorm veel gehandeld in plantenmaterialen, zowel door de geneesmiddelen- als de cosmetische industrie. Veel planten die nog moeten worden geclassificeerd, hebben wellicht een genezende werking op andere ziektes.
Menselijke bewoners van het regenwoud In het regenwoud leven ook verschillende volken, zoals de Chagga uit Tanzania, de Lua uit Thailand, de Lacandon Maya’s uit Mexico, de Baka uit Kameroen en de Kayapo-Indianen in Brazilië. Deze inheemse bevolking leeft al duizenden jaren in het woud en bezit veel kennis omtrent de planten en dieren die er te vinden zijn. Deze planten en dieren bieden de mensen alles wat ze nodig hebben – bouwmaterialen, eten, vervoersmiddelen, medicijnen, kleding, decoratie, kunst en muziek.
Het gebruik van beeldmateriaal Dit project leert kinderen kritisch te kijken naar het beeldmateriaal dat in de klas (en daarbuiten) wordt gepresenteerd. Het is belangrijk dat u geen negatieve stereotypen van landen propageert. Benadruk dat elk land zowel positieve als negatieve kanten heeft. Foto’s van magere zwarte kinderen tijdens een hongersnood in Afrika of vermoeide Indiase kinderen die voetballen aan het maken zijn, geven geen compleet beeld. Dergelijke negatieve beelden zijn te eenzijdig. Als u ze tegenkomt, dienen ze besproken te worden en in de juiste context te worden geplaatst. De nadruk moet liggen op het respecteren van verschillende manieren van leven en het op waarde kunnen schatten van diversiteit. De reactie op foto’s is meestal afhankelijk van de leeftijd van de kinderen. Jonge kinderen kijken vooral naar wat er op de voorgrond en op de achtergrond te zien is, terwijl oudere kinderen het thema van een foto bekijken. Kinderen negeren vaak dingen die ze niet kennen of voegen details toe die niet op de foto staan om alles beter te kunnen ‘begrijpen’.
IPC - Great Learning, Great Teaching, Great Fun!
33
Bijlage 2 Voorbeeldbrief aan de ouders Deze brief is als voorbeeldbrief bedoeld. U kunt de brief aanpassen aan uw eigen stijl en inhoudelijk aanvullen/ wijzigen.
Geachte ouders, Van 1 t/m 14 oktober vindt de Kinderboekenweek 2012 plaats. De Wereld staat deze week centraal. Dit onder het motto: Hallo Wereld! - Over verschillende culturen. Deze Kinderboekenweek draait het om die momenten waarop verschillende kinderen elkaar tegen het lijf lopen en samen mooie avonturen beleven. In de klas willen wij graag iets met dit thema doen. Hiervoor maken wij gebruik van een project dat beschikbaar is gesteld door IPC Nederland. Het International Primary Curriculum (IPC) is een onderwijsprogramma dat alle vakken behalve taal en rekenen omvat. In het kader van de Kinderboekenweek zullen wij gaan werken met het project ‘Hallo Wereld!’. Het project is uitdagend en doelgericht. Omdat deze manier van werken iets anders is dan u wellicht van ons gewend bent, willen we u hier graag over informeren. Ook leest u in deze ouderbrief wat u als ouder rondom dit thema kunt doen. Het project begint met een startactiviteit, waarmee de kinderen gemotiveerd worden om met het thema aan de slag te gaan. In deze startactiviteit gaan de kinderen zogenaamd op reis naar een ander land. We gebruiken hierbij de wereldkaart en de wereldbol om ons voor te bereiden op een reis naar verschillende soorten landen. Maar daarnaast wordt er ook een echte ‘luchthaven’ ingericht in de school. Na de start kijken we welke kennis de kinderen al hebben over andere landen. Dit noemen we de kennisoogst; wat weten de kinderen al en wat willen ze leren? Vervolgens komen in het project ‘‘Hallo Wereld!’ de volgende vakken aan bod: aardrijkskunde, geschiedenis, techniek, maatschappelijke vorming en internationalisering. De leerdoelen staan bij deze vakken centraal. Elke les begint en eindigt met een leerdoel. De kinderen zullen klassikaal, alleen en in groepjes aan de slag gaan. Zij werken hierbij met informatie uit verschillende bronnen: van atlas tot YouTube, van de leerkracht tot uzelf. Het Kinderboekenweekproject bestaat uit veelzijdige activiteiten waarin de kinderen schrijven, lezen, discussiëren, ontwerpen en proeven. We gaan de komende periode het volgende leren met dit project: Tijdens aardrijkskunde: t(BBOXFWBOBMMFTUFXFUFOLPNFOPWFSIFUXFFSFOLMJNBBUJOBOEFSFMBOEFOFOEFJOWMPFEWBO het weer en klimaat op wat de mensen eten. t(BBOXFPOEFS[PFLFOVJUXFMLFMBOEFOIFUWPFETFMLPNUEBUXFEBHFMJKLTFUFO
34
www.ipc-nederland.nl
Tijdens geschiedenis: t(BBOXFPOEFS[PFLFOIPFFOXBBSPNEFLFV[FBBOWPFETFMVJUBOEFSFMBOEFOJOPO[FXJOLFMT veranderd is. t(BBOXFIFUCFMBOHWBOCVJUFOMBOETF WPFETFM QSPEVDUFOWPPSEFIBOEFMPOEFS[PFLFO t(BBOXFWFSTDIJMMFOEFCSPOOFOHFCSVJLFO [PBMTTDIJMEFSJKFO GPUPhT EPDVNFOUFO JOUFSOFUFO interviews) om meer te weten te komen over de herkomst van voedsel door de jaren heen Tijdens techniek: t(BBOXFPOEFS[PFLFOIPFWPFETFMFOBOEFSFQSPEVDUFOJOWFSTDIJMMFOEFMBOEFOWFSWPFSEXPSEFO t(BBOXFFFOFJHFOWFSWPFSNJEEFMCFEFOLFOFONBLFOPNQSPEVDUFOBGLPNTUJHVJUPO[FFJHFO reisbestemming mee te vervoeren. Tijdens maatschappelijke vorming: t(BBOXFWBOBMMFTMFSFOPWFSGFTUJWJUFJUFOJOBOEFSFMBOEFO Tijdens internationalisering: t(BBOXFEFWFSEFMJOHUVTTFOSJKLFOBSNJOEFXFSFMECFLJKLFO We blijven over de vraag nadenken waarom plaatsen anders zijn en waarom de levens van mensen anders zijn. Alle lessen zijn erop gericht om uw kind bovenstaande leerdoelen te laten behalen. Wat kunt u ter voorbereiding doen om dit project tot een succes te maken? tWe vragen uw kind om tijdens het project (op dag 2) ansichtkaarten, foto’s of voorwerpen mee te nemen van een land waar zij of hun familieleden zijn geweest Het kunnen spullen zijn van een land waar ze hebben gewoond, waar familieleden wonen of waar ze op vakantie zijn geweest. Op … om … sluiten we het project ‘Hallo Wereld!’ af. Deze afsluiting zal bestaan uit een tentoonstelling in de klas, waarbij de kinderen laten zien wat ze in de afgelopen periode geleerd hebben. Wij willen u van harte uitnodigen om dit met eigen ogen te komen bekijken. We weten dat u geïnteresseerd bent in het schoolwerk van uw kind. Bespreek, indien mogelijk, regelmatig met uw kind wat hij/zij geleerd heeft over verschillende landen en culturen. Misschien is het ook leuk als uw kind u eens les mag geven over landen die uw kind heeft leren kennen. We verwachten dat de kinderen met veel plezier en enthousiasme aan dit project zullen werken. Wilt u meer weten over het IPC? Zie: www.ipc-nederland.nl Met vriendelijke groeten, het team van …‘
IPC - Great Learning, Great Teaching, Great Fun!
35
Bijlage 3 Meervoudige intelligenties Aan de hand van onderzoek over het functioneren van de hersenen, ontwikkelde Howard Gardner zijn theorie over meervoudige intelligenties (MI). Intelligentie betekent naar zijn definitie het ‘psychologisch vermogen om problemen op te kunnen lossen of producten te maken die in ten minste één culturele context worden gewaardeerd’. Dat kan volgens hem op verschillende (meervoudige) manieren.
De 8 intelligenties Gardner stelt dat we in plaats van één algemene intelligentie allemaal een portfolio aan intelligenties hebben en sommige intelligenties beter ontwikkeld zijn dan andere. Hij beweert dat intelligentie aantoonbaar is door praktische situaties te creëren die het leven nabootsen en die degenen die getest worden iets zeggen. Gardner beschrijft acht verschillende intelligenties: Verbaal-linguistische intelligentie – het beheersen van taal en de sterke wil om zich erin te willen verdiepen (woordknap). Logisch-mathematische intelligentie – doorgronden van relaties en onderliggende principes van een reeks voorwerpen en handelingen (rekenknap). Muzikaal-ritmische intelligentie – een bekwaamheid in het uitvoeren en componeren maar ook in het luisteren en onderscheiden (muziekknap). Visueel-ruimtelijke intelligentie – het vermogen om de wereld om je heen te kunnen waarnemen en om er voorstellingen van te kunnen creëren, transformeren en aanpassen (beeldknap). Lichamelijk-kinesthetische intelligentie – sterk ontwikkelde fijne en grove motorische vaardigheid (bewegingknap). Interpersoonlijke intelligentie – het vermogen om buien, gevoelens en andere geestelijke toestanden in anderen te herkennen (mensenknap). Intrapersoonlijke intelligentie – jezelf kennen en je daarmee op je gemak kunnen voelen (zelfknap). Naturalistische intelligentie – het vermogen om dingen in de natuur te herkennen en rangschikken (natuurknap).
Implicaties voor uw onderwijs Meervoudige intelligenties stellen ons in staat om kinderen in een ander en positiever licht te zien. De intelligenties verschillen van elkaar, maar de één is niet belangrijker dan de ander. Het stelt ons in staat om op de dominante intelligentie van de kinderen in te spelen. Werk dat misschien te ‘moeilijk’ was, kan nu binnen hun bereik liggen. Het begrip meervoudige intelligenties heeft implicaties voor het werk van leerkrachten op school en in het klaslokaal. Ten eerste wordt aangeraden dat we kinderen als intelligent beschouwen en dat we erachter moeten zien te komen hoe ze intelligent zijn.
Vraag niet hoe knap we zijn, maar hoe we knap zijn!
36
www.ipc-nederland.nl
Ten tweede ondersteunt het idee van meervoudige intelligentie een breed curriculum, zodat er aan de behoeften van de kinderen die niet voornamelijk verbaal-linguïstisch of logisch-mathematisch intelligent zijn, voldaan kan worden. Een breed curriculum voorziet ze niet alleen van de juiste ervaringen, maar bevordert ook hun zelfvertrouwen. Zo wordt het werk op andere gebieden, waarin ze misschien minder intelligent zijn, ook ontwikkeld.
Leerlingen zijn knap op verschillende manieren: woord-knap, muziek-knap, zelf-knap, mensen-knap, natuur-knap, reken-knap, beeld-knap, beweging-knap.
Ten derde beweert Gardner dat het merendeel van het curriculum effectiever geleerd kan worden door gebruik te maken van alle intelligenties. Als kinderen bijvoorbeeld een boek hebben gelezen, kunnen de vragen van de leerkracht zich richten op: de verbaallinguïstische intelligentie – ‘Wat vind je van de woordkeuze van de auteur?’ de interpersoonlijke intelligentie – ‘Denk je dat de twee hoofdfiguren hierna wel met elkaar kunnen opschieten?’ de intrapersoonlijke intelligentie – ‘Hoe zou jij je gevoeld hebben in zo’n situatie?’. Ten vierde beweert Gardner dat het feit dat deze intelligenties zich op specifieke plekken in de hersenen bevinden, betekent dat ze ontwikkeld kunnen worden. We moeten het werk niet alleen richten op de sterke kanten van de intelligenties van een kind (het zogenaamde ‘matchen’); we moeten ook de intelligenties die zwakker zijn ontwikkelen (ook wel ‘stretchen’ genoemd).
Matchen: introductie/opdracht laten overeenkomen met een sterk ontwikkelde intelligentie van een kind. Stretchen: gebruikmaken van de vaardigheid en het zelfvertrouwen van het kind om de ontwikkeling van minder ontwikkelde intelligenties te stimuleren.
De verwerkingsactiviteiten binnen dit project zijn afgestemd op de meervoudige intelligenties van de leerlingen in de klas. De verschillende intelligenties die aan de orde komen worden onder de activiteiten benoemd.
IPC - Great Learning, Great Teaching, Great Fun!
37
Bijlage 4 Leer- en hulpmiddelen Websites Algemeen Onder andere: foto’s van kinderen uit verschillende delen van de wereld, zoals Afrika, Noord-Europa, Zuid-Europa, Azië, Noord-Amerika, Zuid-Amerika en de poolgebieden. www.kinderpleinen.nl/showPlein.php?plnId=86 www.leerkracht.nl/show?id=696 http://kinderboekenweek.yurls.net/nl/page samsam.net (website met landeninformatie) www.kidsunited.nl/ www.nationalgeographic.nl/ Aardrijkskunde: Klimaat en gewassen Vanaf groep 4 www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20051220_woestijn01 Groep 6,7 en 8 www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20091203_rrmarokko15 www.klap.net/vogelvlucht/landen.html wikipedia.nl (online-encyclopedie, het item over de Toeareg bevat informatie en foto’s) schooltv.nl/beeldbank (website van de beeldbank van Schooltv met filmpjes die passen ‘Woestijnvolken’: Nomaden in Jordanië, Niger, een droog en dor land en Loofhuttenfeest) www.kinderpleinen.nl/showPlein.php?plnId=114 (regenwoud) www.unicef-indeklas.nl (website met zoekopties voor thematisch lesmateriaal dat Unicef aanbiedt om in de klas te gebruiken) Geschiedenis: voedsel door de jaren heen Groep 3 www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20120618_flipproeverij01 Vanaf groep 4 http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20061219_voc02 Groep 6,7, en 8 www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20061219_voc06 www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20040224_nederlandsindie01 Alle groepen ‘Wereldeters’. Marjolein de Vlaam. Een boek met een los kookschrift, paspoortjes en stickers. Een lees- kijk- en kookboek in één. In het boek ‘Wereldeters’ lees je hoe kinderen werkelijk alles eten. Een boek vol leuke verhalen en weetjes van 10 aansprekende landen verspreid over de wereld. Aangevuld met veel vrolijke foto’s en illustraties. Zuid-Afrika, Marokko, India, Japan, Spanje, Mexico, Italië, Suriname, Hawaï en Indonesië. Vertelt over de landen, culturen en eetgewoonten. www.wereldeters.nl/
38
www.ipc-nederland.nl
Techniek: Vervoer Groep 3 Afrika water: www.schooltv.nl/beeldbank/zoek/?o=1679165&doelgroep=pk Vanaf groep 4 www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20080709_water01 Maatschappelijke vorming: Feesten www.kinderpleinen.nl/showPlein.php?plnId=383&markpart=7942 www.beleven.org/feesten Vanaf groep 4 www.schooltv.nl/plein/project/2075763/heilige-huisjes/informatie_detail/item/2342846/feesten Internationalisering: arm en rijk Zelfgemaakt speelgoed, zelfbedacht spel kinderen www.youtube.com/watch?v=gCRgx2Glx9E&feature=related www.youtube.com/watch?v=EHgheZ8aE2ghttp://www.youtube.com/watch?v=S66P0bonAT8&feature=related Vanaf groep 4 www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20051031_verschil01 www.unicefenjij.nu/spreekbeurt/onderwerpen.aspx http://jeugdjournaal.nl/item/311164-arm-en-rijk-in-india.html www.savethechildren.nl/Campagnes/Junior_Dance/
Boeken per leeftijdscategorie 4-6 jaar ‘En de groeten van Haas’ | Annemarie Bon Illustrator: Gertie Jaquet Haas plukt een veer van Zwaan en als straf dropt Zwaan hem duizenden kilometers verder op de Zuidpool. Dat vindt Ping wel gezellig, de twee dieren worden al snel grote vrienden. Maar Haas heeft heimwee. Hij kan wel kaartjes sturen en ontvangen van zijn vrienden in het bos, maar dat is niet genoeg. Hij wil terug naar huis. Maar hoe moet Haas over de oceaan reizen, door een woestijn, over de bergen? Haas is niet zo’n held. Durft hij die reis wel aan? ‘Op een middag de wereld rond’ | Ursula Kirchberg Illustrator: Ursula Kirchberg | Vertaald uit het Duits door: Andrea Princen-Hagen Vijf kinderen vertellen iets over het land waar zij (of hun ouders) vandaan komen. Japan, Turkije, Nicaragua en Botswana komen zo aan de orde. Joris kent alleen zijn eigen buurt, maar luistert graag naar de anderen en wil later gaan reizen. Voorlezen vanaf 5 jaar. ‘De gele ballon’ Illustrator: Charlotte Dematons Een gele ballon, een blauw autootje, een fakir en een gevangenisboef gaan op reis in dit grote zoekprentenboek. De reis gaat door diverse werelddelen en landschappen, in telkens nieuwe, de fantasie prikkelende, combinaties. De talrijke details zorgen voor urenlang kijk- en zoekplezier voor kinderen vanaf 4 jaar en nog lang daarna.
IPC - Great Learning, Great Teaching, Great Fun!
39
Groep 3 tot en met 4 De woestijn | Donald Grant Uitgeverij Biblion, Leidschendam 2004 | ISBN 9054835583. 6-9 jaar ‘De hele wereld rond’ | Maria van Donkelaar, Martine van Rooijen Illustrator: Sandra Klaassen Een voorleesbundel met verhalen rond acht verschillende culturen: Arabische verhalen, verhalen uit China, Afrika, Rusland, India, Eskimoverhalen, Indianenverhalen en verhalen uit Indonesië. Met spelletjes, recepten en knutseltips. ‘In een land hier ver vandaan...’ | Arend van Dam Illustrator: Alex de Wolf ‘In een land hier ver vandaan...’ is een verzameling van vijftig voorleesverhalen over verschillende landen van de wereld. Sommige verhalen spelen in een ver verleden. In andere verhalen wordt over nu verteld. Sommige verhalen spelen heel ver weg, andere gaan over een plek dichtbij. Achter in het boek is een wereldkaart getekend. Handig om te zoeken naar de plaats waar een verhaal zich afspeelt! ‘Een wereld vol kinderen’ | Adèle Ciboul Illustratoren: Céline Guyot, Philippe Mignon | Vertaald uit het: Frans, door: onbekend Dit boek gaat over het leven van kinderen in verschillende landen. Er wordt gekeken naar het verschil in wonen, voedsel, het gebruik van water, spelletjes en speelgoed, schoolleven en de feesten die worden gevierd. Groep 5 en 6 De Sahara, leven in de woestijn’ | Laurence Ottenheimer ‘Zwijsen, Tilburg 1992 | ISBN 9027623457. ‘Noord-Afrika en de landen aan de Rode Zee’ | François Beautier Reader’s Digest, Amsterdam 2003 | ISBN 9064076456. ‘Kamelen’ | Judith Jango Cohen Corona, Etten-Leur 2005 | ISBN 9054958448. 9-12 jaar ‘Help, mijn iglo smelt! Vier verhalen van kinderen uit verre landen’ | Natalie Righton Fotograaf: Ton Koene Vier verhalen van kinderen uit verre landen. Informatief boek met heel veel foto’s. De kinderen in ‘Help, mijn iglo smelt!’ wonen midden in de natuur. En wat voor natuur! Halima woont in een woestijn, Jeremy op de Noordpool, Toei op een paradijselijk eiland en Tepkatsie in een tropisch regenwoud. Je maakt kennis met deze vier kinderen en hoe ze leven. En dat is heel anders dan je gewend bent. Ze vertellen ook hoe hun leven verandert door klimaatverandering. In Jeremy’s wereld is het nog steeds onvoorstelbaar koud, maar het dooit steeds vroeger in het jaar waardoor ijsberen het moeilijk hebben en jagers door ijsschotsen zakken. De woestijn wordt steeds droger waardoor Halima en haar familie en dieren weinig drinken en eten vinden. Tepkatsie ziet het regenwoud voor zijn ogen gekapt worden door witte boeren, waardoor zijn leefomgeving verdwijnt en er in de buurt van zijn dorp steeds minder dieren zijn om op te jagen. Toei lijkt een paradijselijk leven te hebben op zijn eiland, maar dat overstroomt steeds vaker en over honderd jaar bestaat het waarschijnlijk niet meer.
40
www.ipc-nederland.nl
‘Brieven uit de hele wereld’ | Thando McLaren Illustrator: Kate Pope, Liz Pope | Vertaald uit het: Engels door: Martine Schaap Vera schrijft met kinderen uit India, Tanzania, Nieuw-Zeeland, Trinidad en Indonesië. Haal hun brieven uit de echte enveloppen en lees wat zij vertellen over hun hobby´s, hun lievelingseten en hun feesten. Als je uitgelezen bent, kun je het Verre-Landenspel achterin het boek spelen! Voor 8 t/m 10 jaar. ‘Familie in de hele wereld’ | Sophie Furlaud, Pierre Verboud Vertaald uit het: Frans door: niet bekend Fotograaf Uwe Ommer doorkruiste vijf werelddelen, waarbij hij 250.000 km aflegde. Hij vroeg allerlei mensen, die hij op zijn reis ontmoette, of ze voor hem met hun familie op de foto wilden. Zo fotografeerde hij 1251 families in 130 verschillende landen. Familie zoals die van jou, maar ook met verrassende mensen, zoals de Masaï in Afrika, de Aboriginals in Australië of de Giraffevrouwen in Azië. ‘De indrukwekkendste atlas van de hele wereld’ | Lisa Swerling Vertaald uit het: Engels door: Evelien De Vlieger Breinbrekers, kleine mannetjes, nemen je mee op hun reis over de hele wereld: ze bezoeken de zes werelddelen, leggen de structuur van de aarde uit en er wordt gekeken naar alle mensen van de wereld. ‘Mijn eerste atlas’ Vertaald uit het: Frans door: diverse vertalers Ga mee op reis de wereld rond en ontdek er vele landen en culturen. Lees over de landschappen en dieren. Maak kennis met de gewoonten van andere volkeren. Dit is een eerste atlas voor wereldreizigers voor thuis, in de klas of om lekker bij weg te dromen. Voor 8 t/m 10 jaar. Groep 7 en 8 ‘De Sahara: natuur en landschap, evolutie, cultuur, verkenningsreizen’ | Giovanni Carrada Corona, Harmelen 1997 | ISBN 9054951125. 12 jaar en ouder ‘Landen en continenten’ | Herbert Genzmer, Christian Schütz Vertaald uit het: Duits door: Guido Vennix Van alle continenten en landen van de wereld worden in dit kloek uitgevoerde naslagwerk wetenswaardigheden gegeven op het gebied van geografie, geschiedenis, cultuur, economie, publiek en sport. Na Europa komen Azië, Noord- en Zuid-Amerika, Afrika, Australië en Antarctica. ‘Mensen in hun wereld’ | diverse auteurs Vertaald uit het: Engels door: Frank van der Knoop Boek vol informatie over allerlei bevolkingsgroepen en culturen van over de hele wereld. Er wordt kort verteld over iedere groep: welke taal er gesproken wordt, welke godsdienst men heeft en ook de geschiedenis en tradities komen aan bod. Met veel foto’s in kleur.
IPC - Great Learning, Great Teaching, Great Fun!
41
De 10 redenen om met IPC te werken
1 2
Uw leerlingen werken doelgericht Zonder doel kunt u niet scoren. De kennis-, vaardigheids- en inzichtsdoelen zijn het uitgangspunt voor de activiteiten. Iedere dag werkt u, samen met uw leerlingen, aan een concreet leerdoel.
IPC stimuleert de ontwikkeling van individueel talent Door gebruik te maken van IPC werkt u heel concreet met meervoudige intelligenties (MI) en maakt u altijd gebruik van de laatste inzichten op het gebied van hersenvriendelijk leren. Deze zaken zijn praktisch verwerkt in de lesstof en opdrachten, zodat u ieder talent zo goed mogelijk kunt ontwikkelen. Er is ruimte voor de meest geschikte manier van leren op individueel niveau.
3
Leren staat voorop Kinderen die zaakvakken en creatieve vakken op de IPC wijze krijgen, leren doelgericht, zijn gemotiveerd en betrokken omdat ze zelf ook verantwoordelijk worden gemaakt voor het halen van hun persoonlijke leerdoelen. Scholen die met het IPC werken, geven aan dat kinderen door het IPC beter gaan leren.
4 5 6 7 8
U heeft de regie Het IPC formuleert einddoelen en ondersteunt de leerkracht op de weg hiernaar toe door het bieden van een vaste structuur, boeiende projecten en praktische suggesties. Meer dan bij traditionele lesmethodes, bent u vrij om zelf de les in te vullen.
Uw werk wordt aantrekkelijker Het IPC helpt de leerkracht zijn of haar rol als leerkracht op te pakken: structuur geven, loslaten en feedback geven.
Een duidelijke plek voor ICT De lesstof wordt aangereikt op een wijze die thuishoort in de 21e eeuw. ICT is volledig geïntegreerd in het IPC. Omdat dit kinderen motiveert en boeit, zijn en blijven leerlingen geïnteresseerd.
U bevindt zich in goed internationaal gezelschap Wereldwijd wordt het IPC al op meer dan 1400 scholen in ruim 65 landen gebruikt. Ook in Nederland wordt het IPC met veel enthousiasme ontvangen.
U kiest voor vernieuwing en kwaliteit Scholen die met het IPC werken, doen dat omdat zij graag werken aan schoolontwikkeling en -verbetering waarbij leerkracht en leerling centraal staan. Ze kiezen het curriculum vanwege de aansluiting bij meervoudige intelligenties, de themagerichte aanpak of de toenemende aandacht voor wereldburgerschap en internationalisering. De scholen die werken met het IPC willen doelgericht en creatief, aantrekkelijk en ambitieus zijn.
9 10
42
Ouders worden betrokken Het IPC wordt ook goed ontvangen door ouders. Ouders worden door het IPC nadrukkelijk betrokken bij het zaakvakonderwijs. Ouders zijn enthousiast, omdat ze merken dat door het IPC het zaakvakonderwijs gaat leven bij de kinderen.
U beantwoordt aan de kerndoelen Het IPC sluit goed aan bij de kerndoelen op het gebied van de zaakvakken. De onderwijsinspectie heeft de inhoud van het IPC als dekkend verklaard voor de kerndoelen op verschillende deelterreinen.
www.ipc-nederland.nl
Colofon Concept en realisatie IPC Nederland BV Auteur Tsjitske Buytendijk Tekstredactie en communicatie Willemijn van Os Ontwerp en opmaak KEPCOM Creatieve Communicatie, Delft
© 2012 Het gebruik van dit project is voorbehouden aan scholen voor educatief gebruik. Elk ander gebruik is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van IPC Nederland BV. We hebben moeite gedaan om rechthebbenden van copyright te achterhalen. Wie meent aanspraak te kunnen maken op bepaalde rechten, wordt vriendelijk verzocht contact op te nemen met IPC Nederland BV.