Leden over hun relatie met de gemeente
Korte rapportage naar aanleiding van de digitale enquête gehouden van 15 t/m 29 oktober 2009
Voorburg, 5 november 2009
Aanleiding De Besturenraad heeft veel contact met zijn leden. In gesprekken met scholen en schoolbesturen horen we regelmatig over de moeizame relatie met de gemeente. Deze opmerkingen waren voor de Besturenraad aanleiding om, middels een peiling, onderzoek te doen naar de relatie van onderwijsinstellingen met de lokale gemeente(n). Bijzondere aandachtspunten daarbij: In hoeverre heeft de lokale gemeente oog voor de richting van scholen? Oefenen gemeenten oneigenlijke druk uit op onderwijsinstellingen die hun vrijheid en identiteit onder druk zet? Met de resultaten wil de Besturenraad zijn lobby kracht bijzetten en onderwijsinstellingen ondersteunen middels een handreiking en zo de kwaliteit van samenwerking tussen scholen en lokale overheid helpen te verbeteren Deze rapportage is een korte samenvatting van de uitslag van de peiling. Op verzoek is een uitgebreider verslag beschikbaar.
Respons De peiling is op donderdag 15 oktober opengesteld en kon worden ingevuld t/m woensdag 28 oktober. In totaal hebben 103 personen deelgenomen aan de peiling. Vrijwel alle respondenten zijn werkzaam voor schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs. Zij vertegenwoordigen zo 'n 20% van het ledenbestand van de Besturenraad en ongeveer 450 scholen.
Vragen Vraag 1: Met hoeveel gemeenten heeft uw instelling te maken?
50% 45,63%
45,63%
45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 8,74%
10% 5% 0% 1 gemeente
2-5 gemeenten
meer dan 5 gemeenten
2 van 8
Meer dan de helft van onze leden heeft met 2 of meer gemeenten te maken. Dat maakt tevens dat het overleg een gecompliceerd karakter kan krijgen. “Contact houden met 3 verschillende gemeentes in één regio is lastig. Teveel overleg over hetzelfde.” Vraag 2: Hoe vaak heeft u met de gemeente(n) te maken op onderstaande terreinen van onderwijs- en zorgbeleid? Aan de respondenten is gevraagd om bij 11 onderwerpen de frequentie van overleg aan te geven. De keuzemogelijkheden varieerden van: „wekelijks‟ tot „nooit‟. Als onderwijsinstellingen wekelijks, maandelijks of een aantal keren per jaar met de gemeente overleggen, dan gaat dat vooral over: Huisvesting en gebruik accommodaties (“Op alle vlakken van onderwijshuisvesting zijn de meeste contacten, deze zijn soms erg moeizaam.”) Leerplicht Meer dan de helft van de respondenten voert ook minstens enkele keren per jaar overleg over Zorgen Advies Teams, voor- en vroegschoolse educatie, Passend Onderwijs, brede school en de vorming van Centra voor Jeugd en Gezin. Opvallend is dat „spreidingsbeleid‟ nauwelijks een onderwerp van overleg is (76% geeft aan daar 1 keer per jaar tot nooit over te spreken), maar wel een onvoldoende oplevert als gevraagd wordt dit met een cijfer te beoordelen (zie vraag 5). Vraag 3: Hoe beïnvloedt de rol die de gemeente(n) op deze terreinen spelen, uw vrijheid om volgens uw eigen visie / identiteit beleid te maken en uit te voeren? De respondenten konden per thema aangeven of hun vrijheid ernstig beperkt wordt, enigszins, niet beïnvloed of vergroot. Ook was er een optie „niet van toepassing‟. In onderstaande grafiek worden per thema de percentages respondenten weergegeven die vinden dat hun vrijheid (ernstig) beperkt wordt.
3 van 8
Uit de grafiek blijkt dat onderwijsinstellingen het sterkst een beperking van hun vrijheid ervaren als het gaat om huisvesting, het gebruik van accommodaties en de brede school. “De gemeenten zijn gelukkig (nog) beleidsarm op de meeste terreinen. Maar op het gebied van onderwijshuisvesting is de situatie in de grootste gemeente dramatisch” En: “De grootste beperkingen ervaren wij als er een huisvestingscomponent speelt. Als er dan ook nog geen IHP en een visie is, wordt het lastig!” Op de meeste andere terreinen beoordeelt men de inbreuk op de eigen vrijheid weliswaar minder negatief, maar op vrijwel elk terrein vindt nog steeds minimaal een kwart van de respondenten dat zijn vrijheid beperkt wordt door de rol van de gemeente(n). Scholen die met meer dan vijf gemeenten te maken hebben ervaren in het algemeen (veel) meer beperkingen dan scholen die contact hebben met minder gemeenten. Een uitzondering op dit effect lijkt het thema brede school te zijn. Beperking van de ruimte van het bijzonder onderwijs? Samenwerking betekent per definitie het inleveren van een deel, hoe gering ook, van de vrijheid om zelfstandig beleid te voeren. Dat geldt dus ook voor de samenwerking school-gemeente. Maar in hoeverre treft de beperking van vrijheid juist het bijzondere karakter van het christelijk onderwijs? Een aantal citaten van respondenten lijkt wel in deze richting te wijzen: “De gemeente […] laat zich niets gelegen liggen aan het bijzonder voortgezet onderwijs in tegenstelling tot het met miljoenen gesubsidieerde openbaar voortgezet onderwijs.” “Belangenverstrengeling t.o.v openbaar onderwijs” “De gemeente […] heeft teveel de neiging om zelf een visie te ontwikkelen over onderwijs en die op te leggen aan de scholen. Ze zouden zich moeten beperken op de regie en meer de scholen aan het woord laten “Oproep aan zowel gemeentelijke als provinciale bestuurders zich boven partijen te stellen” “Stiefmoederlijk gedrag van gemeenten t.o.v. het (bijzonder) onderwijs. De afhankelijke positie bij huisvesting is voor sommige gemeenten een alibi om het onderwijs op geheel andere thema's ook in een afhankelijke positie te plaatsen. Uiteraard, de goeden niet te na gesproken.” “De dubbele-pettenrol van de gemeente als bestuurder openbaar onderwijs en lokale overheid.” “Wij zijn een sterke instelling die eigen afwegingen maakt. Zo doen we ook in kinderopvang. Dat vindt de gemeente erg lastig; ze zou graag zeggenschap hebben over ons. De gemeeente kiest vaak voor openbaar onderwijs in de dorpen.” De Besturenraad gaat nader onderzoek doen naar dit aspect. Hebben gemeenten te weinig kennis van het bijzonder onderwijs, of is er sprake van een negatieve attitude?
4 van 8
Vraag 4: Wat zijn de belangrijkste knelpunten die u ervaart in uw relatie met de gemeente(lijke instellingen) waarmee u te maken heeft?
70% 66,02%
60%
50%
40%
37,86%
36,89%
30%
27,18%
26,21%
20%
25,24%
16,50% 13,59% 10,68% 8,74%
10%
8,74% 6,80%
Anders
veranderlijk beleid doordat onderwijs inzet is van politieke belangen
versnippering van budgetten
tijdelijkheid van subsidies/budgetten
te weinig investeringen
druk om met andere onderwijsinstellingen samen te werken/te fuseren
te hoge verwachtingen van het onderwijs
verschillend beleid bij de verschillende gemeenten waarmee ik te maken heb
ondeskundigheid bij gemeente(n)
ik krijg politieke/maatschappelijke prioriteiten opgedrongen…
trage besluitvorming
hoeveelheid regelgeving
0%
De respondenten konden bij deze vraag uit drie knelpunten kiezen. De meest genoemde knelpunten zijn in volgorde: Trage besluitvorming o “De besluitelooshied door gebrek aan goede focus is frustererend!” o “De verschillen tussen de gemeente m.b.t. de wijze, waarop beleid wordt gevoerd is sterk verschillend (b.v. LEA). Dat maakt het voor ons als bestuur lastig. In de meeste gevallen werkt overleg/samenwerking met gemeentes vertragend. In een enkel geval is de gemeente een onbetrouwbare partner, meestal als gevolg van politieke belangen vanuit de achterban van betrokken politieke partijen. [….]” o “Door de trage en wisselende besluitvorming dient de school jaarlijks ruim € 100.000 op energielasten toe te leggen en moeten we, met nieuwbouw in het vizier, jaarlijks ruim € 150.000 toeleggen op de materiële begroting.” o “Opvallend is dat er wel positieve resultaten worden bereikt als het gehele onderwijsveld samenwerkt. 't Is trouwens altijd een kwestie van lange adem en volhouden, want het kan soms jaren duren voordat er daadwerkelijk resultaat wordt 5 van 8
bereikt. Onenigheid en belangenverstrengeling in het college kunnen zorgen voor vertraging. In onze gemeente zijn twee wethouders 'gestruikeld' over het gezamenlijk bouwen van een multifunctionele accommodatie.” o “Procedures lopen te lang, het bekende kastje-en-muurverhaal. we wachten hierdoor veel te lang op nieuwbouw. Er wordt gewerkt in een slecht gebouw, waar niets aan gedaan wordt omdat er toch nieuw gebouwd gaat worden. Dit wordt als politiek spel uitgespeeld.” Te weinig investeringen o “Belangen voor het onderwjs worden teveel ingegeven door de eurobril.” o “Te weinig middelen. erg kleine gemeente” o “Kleine gemeentes doen het beter dan grote [(….)]. Wat ik het ergste vind is de houding van de meeste ambtenaren. Zij lijken eerder te zoeken naar redenen waarom iets niet kan, dan naar manieren om een goed idee te realiseren. Zij zien schoolbesturen als rupsjes nooitgenoeg, terwijl wij gewoon goede basisvoorzieningen vragen.” o “Mijn gemeente [….] heeft geen duidelijke visie t.a.v. onderwijs. Waarschijnlijk vanwege financiële redenen.” o “Wij missen creativiteit bij de gemeente. Geld is momenteel een doel en niet een middel.” o “[….] Van alle geldstromen, incl. bijvoorbeeld de onderwijsvernieuwingsgelden, zien we geen rooie cent.” Ondeskundigheid gemeenten o “Heel vaak sprake van gebrek aan visie en vooral moed. Ambtenaren hebben grote invloed op besluitvorming; zijn bang afgerekend te worden op risicovolle projecten. Kiezen daarom vaak de veilige weg, hetgeen leidt tot langdurende besluitvormingsprocedures. En omdat de lokale politici in veel gevallen over onvoldoende kwaliteit en kennis van zaken beschikken stellen zij zich te afhankelijk op van hun ambtenaren.” o “De relatie met de gemeente (kleine plattelandsgemeente) is een wat moeizame. Wat stoort is de traagheid, de ondeskundigheid en het gebrek aan visie. Het geld regeert zou je kunnen zeggen (dat is tenminste mijn ervaring).” Uit bovenstaande en andere citaten blijkt dat scholen ook nogal eens een visie missen bij de gemeente. Respondenten die met meer dan 5 gemeenten te maken hebben, ervaren in sterkere mate de genoemde „top 3‟ van knelpunten dan de overige respondenten. De tijdelijkheid van subsidies is met name voor respondenten die met maar 1 gemeente te maken hebben een knelpunt. Mogelijk dat scholen met contacten met meer gemeenten het wegvallen van een subsidie uit één gemeente kunnen compenseren met de subsidie uit een andere gemeente.
6 van 8
Vraag 5: Welk rapportcijfer geeft u uw samenwerking met de gemeente(lijke instellingen) op de volgende terreinen?
Huisvesting, passend onderwijs en spreidingsbeleid scoren een onvoldoende. Dat spreidingsbeleid ook een onvoldoende scoort is opvallend, omdat dit nauwelijks een onderwerp van overleg is; zie ook vraag 2. Handhaving leerplicht, gezondheid/drugs- en alcoholpreventie en educatie krijgen respectievelijk een 7,1 en tweemaal een 6,6. Het gemiddelde cijfer over alle onderwerpen heen is een heel klein zesje (5,97). Te constateren valt dat met name onderwerpen waarbij meer partijen betrokken zijn en die een grotere politieke lading hebben, magere cijfers scoren. Voor vrijwel alle onderwerpen geven respondenten die te maken hebben met meer dan vijf scholen vaker een (zware) onvoldoende dan de overige respondenten. Dit geldt in het bijzonder voor de thema‟s vorming van Centra voor Jeugd en Gezin, huisvesting, gebruik accommodaties, Gezondheid / drugs- en alcoholpreventie en educatie.
7 van 8
Conclusie Christelijke scholen delen op de terreinen onderwijshuisvesting, passend onderwijs en spreidingsbeleid onvoldoendes uit voor hun samenwerking met de gemeenten. De meest genoemde knelpunten zijn trage besluitvorming, te weinig investeringen en ondeskundigheid bij gemeenten. Wij pleiten voor zo min mogelijk gemeentelijke bemoeienis met de manier waarop scholen maatschappelijke taken vervullen. Op basis van de resultaten van deze peiling gaan we in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de verdeling van verantwoordelijkheden voor onderwijsbeleid op gemeentelijk niveau. Ook de houding van gemeenten ten aanzien van het bijzonder onderwijs blijkt voor sommige onderwijsinstellingen een knelpunt te zijn. Wij gaan nader onderzoek doen naar zulke signalen uit onze achterban. Op diverse terreinen ervaren de ruim 100 schoolleiders, bestuurders en toezichthouders dat de vrijheid om volgens de eigen visie en identiteit beleid te maken en uit te voeren, enigszins tot ernstig beperkt wordt. Dat geldt vooral voor onderwijshuisvesting (81%), gebruik van accommodaties (56%) en de brede school (bijna 50%). Op basis van deze scores roepen wij de Tweede Kamer opnieuw op om zich bij de aanstaande begrotingsbehandeling van OCW hard te maken voor meer doordecentralisatie van de verantwoordelijkheid en budgetten voor onderwijshuisvesting, in ieder geval wat onderhoud betreft. Zolang dat nog niet het geval is, moet er een garantie komen dat gemeenten de middelen die ze uit het gemeentefonds krijgen voor onderwijshuisvesting, daar ook daadwerkelijk aan besteden. Ruim de helft van de respondenten heeft met meer dan één gemeente te maken. Dat maakt overleg en afstemming waarschijnlijk complexer. Onderwijsinstellingen voeren het vaakst overleg over onderwijshuisvesting (91% enkele keren per jaar of vaker), handhaving leerplicht (73%), gebruik accommodaties (65%), vorming van Centra voor Jeugd en Gezin (64%) en brede school (64%). Behalve de genoemde knelpunten vinden onderwijsinstellingen ook relatief vaak dat ze politieke of maatschappelijke prioriteiten opgedrongen krijgen die niet de hunne zijn (27%) en hebben ze last van de tijdelijkheid van subsidies en budgetten (26%) en van veranderlijk beleid doordat onderwijs inzet is van politieke belangen (25%).
8 van 8