Meerjaren Ontwikkelingsplan
2001 t/m 2005
Effecten van het MOP___
EFFECTEN VAN HET MEERJAREN ONTWIKKELINGSPLAN 2001 t/m 2005
De maatregelen opgenomen in het onderliggende Meerjaren Ontwikkelingsplan zijn gericht op het bereiken van welvaartsverhoging in een sociaal rechtvaardigere samenleving. De verwachte positieve economische groei weerspiegeld in de prognose van onderstaande macro-economische indicatoren, zal dan ook zijn weerslag hebben in de sociaalmaatschappelijke ontwikkeling van het land, die tot uitdrukking dient te komen in de maatschappelijke indicatoren van ontwikkeling. Het streven is erop gericht de negatieve trend waar nodig te keren en minimaal het niveau van 1995 te realiseren. Waar reeds een positieve ontwikkeling is waar te nemen, zal getracht worden deze voort te zetten. Door tussentijdse regelmatige monitoring zullen afwijkingen van de geprojecteerde trend worden opgespoord, zodat tijdig maatregelen getroffen kunnen worden om de beoogde doelen te bereiken. In de tabellen 1 t/m 3 worden gepresenteerd: §
de sociaal-maatschappelijke ontwikkeling van geselecteerde demografische, sociale, maatschappelijke en macro-economische indicatoren van de voorgaande perioden 19701975 en 1995-1999, evenals
§
de toekomstige ontwikkelingen en doelen voor 2005, gepresenteerd als projecties, prognoses en streefcijfers.
Door de verwachte groei in BBP en de toenemende investeringen zal de werkgelegenheid toenemen met als gevolg een daling van het werkloosheidscijfer. De arbeidsparticipatieratio zal hierdoor positief worden beïnvloed. De afname van het inflatiecijfer zal de koopkracht van de bevolking verbeteren. Deze positieve ontwikkelingen zullen het armoedepercentage doen afnemen. Door de uitvoering van samenhangende sociaal-economische en politiekbestuurlijke beleidsmaatregelen gericht op duurzame ontwikkeling en welvaartsverhoging via investering in menselijke hulpbronnen, is het te verwachten dat armoede in 2005 tot de helft zal zijn teruggebracht.
5
Meerjaren Ontwikkelingsplan
2001 t/m 2005
Effecten van het MOP___
Macro- economische effecten Uit tabel 1 is af te leiden hoe de economische ontwikkeling is geweest in de periode 19962000. Verkeerd economisch beleid in de afgelopen jaren is de oorzaak van de neergaande trend in de economie van Suriname. Een afnemende groei wordt geconstateerd in bijkans alle sectoren. Het reële BBP daalde met ca. 10 % tussen 1999 en 2000. De overheidsbegroting
is
onevenwichtig
en
in
de
periode
1999-2000
zijn
de
overheidsbestedingen veel groter geweest dan de inkomsten. Het tekort op de begroting, uitgedrukt in percentages van het BBP, nam in de periode 19972000 toe van respectievelijk 4% naar 13 %. In 2000 bedroeg het tekort bijkans SRG 141 miljard. De monetaire indicator liquiditeitenmassa in ruime zin1, vertoonde een gemiddelde jaarlijkse groei van ca. 31%; in 2000 is de groei t.o.v. 1999 zelfs meer dan verdubbeld: 78%. In deze periode is er zwaar monetair gefinancierd om de overheidsbestedingen te kunnen dekken. Als gevolg van de geldschepping en de afnemende monetaire reserves is zowel de officiële als de parallelmarktkoers gedeprecieerd en is de inflatie toegenomen. De inf latie bedroeg in 1999 en 2000 respectievelijk 98.8% en 59.1%. Het saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans, uitgedrukt in percentages van het BBP (incl. Informele sector) is negatief. Deze daling is het gevolg van overbesteding alsmede een overgewaardeerde wisselkoers. De daling van de wereldmarktprijzen van de belangrijkste exportproducten, zoals aluinaarde, aardolie, rijst en bacoven, heeft de handelsbalans verder verslechterd in de afgelopen periode, waardoor de monetaire reserves onder druk kwamen te staan. Was de mutatie in monetaire reserve in 1996 nog ca. 7 mln. USD, in 1999 en 2000 bedroeg deze respectievelijk –87.9 mln USD en –7.5 mln. USD.
1
Zie onder de tabel de componenten van “liquiditeitenmassa in ruime zin", ook wel M2
6
Meerjaren Ontwikkelingsplan
Tabel 1
2001 t/m 2005
Effecten van het MOP___
Enkele macro-economische indicatoren in de periode 1996-2000 1996
1997
1998
1999
2000
2001
BBPmp (inclusief informele sector) in 1980 prijzen, in mln SRG Groei BBPmp in % (inclusief informele sector) BBPmp per capita (incl. informele sector) in 1980 prijzen x1000 SRG Overheidsfinanciën: in mld SRG Ontvangsten en schenkingen Lopende ontvangsten
1737.1
1861.4
1937
1840.2
1739.6
1771.9
11.2% 4003
7.2% 4289
4.1% 4463
5.0% 4240
-5.5% 4008
1.9%
126.7 82.2
114.3 85.5
152.9 126.1
180.6 160.3
320 298
522 504
Uitgaven en netto leningen Lopende uitgaven Saldo Lopende dienst Saldo totale Rekening
119.9 103.4 -21.2 6.8 -6.8
127.1 103.1 -17.6 -12.8 12.8
211.5 146.9 -20.4 -58.6 58.6
258.2 201.7 -41.4 -77.5 -77.5
465.5 437.5 -141 -145.5 145.5
567 519 -14 -44 44
Centrale Bank(netto) Extern(netto) Overig Betalingsbalans:
3.5 -11.4 1.1
5.8 1 6.1
4.7 23.4 30.6
39.1 33.9 4.5
147.7 -76.1 73.8
-114 -165 323
Export goederen op transactiebasis in mln USD Import goederen op transactiebasis in mln USD Saldo Lopende Rek. Betalingsbalans in mln. USD Saldo kapitaalrekening in mln. USD. Saldo totale rek. Betalingsbalans op kasbasis in mln. USD. Mutatie monetaire reserve (in mln USD) Dekkingsgraad monetaire reserve in aant. mnd. import *
434.3 -403.6 -57.5
538.1 -481.1 -52.5
491.3 -475.9 -121.5
466.7 -482.1 -175.2
483.8 -461.6 -141.6
501.8 -443.9 -112.7
41.6 6.6
14.6 -25.4
19.8 -6.8
3.5 -104.6
17.3 -11.6
7.5 80.3
6.6 4.8
-27 2.8
-7.8 2.7
-87.9 0.5
-7.5 0.3
60.3 1.9
Binnenlandse liquiditeiten (in ruime zin)**. In %
286.9
22.3
36.8
35.2
77.7
40.5
Gemiddelde nominale krediet (debet rente) in % Gemiddelde reële krediet (debet rente) in %
34.9% 33.3%
28.8% 9.7%
25.7% 2.3%
28.5% -39.6%
28.8% -29.4%
---
396
396
396
852
1422
--
414
429
552
1245
1943
--
-0,7
7,1
19,0
98,8
59.1
50
145,3
148,4
204,8
257,9
239.5
299.5
Reële groei productie en inkomen per capita:
Financiering
4046
Monetaire en financiële sector:
Wisselkoers en inflatie: Gemiddelde officiële wisselkoers SRG /USD (aankoopkoers) Gemiddelde parallelmarkt wisselkoers SRG /USD (aankoopkoers) Inflatiepercentage (jaargemiddelde) Staatsschuld: Buitenlandse Staatsschuld in mln. USD.
Bron: IMF,SPS, CBvS, Min. van Financiën, ABS, *Dekkingsgraad monetaire reserve in aantal mnd. import van goederen en diensten; **Hieronder vallen: chartaal en giraal geld, lange - en kortetermijndeposito’s, spaardeposito’s en vreemdevalutadeposito’s van ingezetenen.
7
Meerjaren Ontwikkelingsplan
Tabel 2
2001 t/m 2005
Effecten van het MOP___
Macro-economische indicatoren : Prognoses 2001- 2006 2001
2002
2003
2004
2005
2006
437906
441847
445824
449836
453885
457970
1771.90
1816.20
1870.68
1936.16
2013.6
2114.28
1388.8
1416.6
1444.9
1473.8
1503.3
1533.3
BBPmp in 1980 prijzen in mln USD Incl. informelesector BBPmp in 1980 prijzen in mln USD*
984.39
1009.0
1039.27
1075.64
1118.67
1174.60
771.56
786.99
802.73
818.78
835.16
851.86
BBP per capita in USD * BBP per capita in USD incl. Informele Sector Jaar mutaties
1762
1781
1801
1820
1840
1860
2248
2284
2331
2391
2465
2565
1.9 50.2
2.5 11.4
3.0 7.0
3.5 5.5
4.0 4.9
5.0 4.9
17.8 13.8 4.0 -5.0
19.1 14.2 4.9 -2.4
20.5 14.8 5.8 -1.2
23.5 15.1 8.4 1.4
26 15.5 10.5 4.8
27.1 16.0 11.1 7.1
31.6 30.6 1.1 34.3 31.4 2.9 -2.7 2.7 -4.2 -10.0
32.7 31.2 1.5 34.5 31.0 3.5 -1.9 1.9 -4.1 -1.7
33.6 31.8 1.8 34.7 30.5 4.1 -1.1 1.1 0.5 0.5
34.1 32.1 2.0 35.6 29.6 6.0 -1.5 1.5 1.0 0.5
34.2 32.2 2.0 36.2 28.6 7.5 -2.0 2.0 1.5 0.5
19.8 31.9 3.0 36.3 28.3 8.0 -1.4 1.4 0.8 0.5
40.5
20.7
11.3
10.9
10.7
10.4
-112.7
-102.0
-106.5
-113.4
-114.7
-115.7
-16.4
-15.3
-15.5
-15.8
-15.1
-14.2
73
79.7
81.4
82.2
82.9
83.0
-64.6 299.5
-67.8 339
-69.7 342.6
-71 346.4
-71.5 350.5
-71.6 354.9
-60.3 1.9
-51 3.3
-4 3.2
-4 3.1
-6 3.0
-8.0 3.0
Bevolkingsomvang Bruto Binnenlands Produkt BBPmp in 1980 prijzen in mln SRG Inclusief informele sector BBPmp in 1980 prijzen in mln SRG*
BBPmp in 1980 prijzen (inclusief informele sector) Inflatie (gemiddelde per jaar) Nationale Rekeningen (in % v/h BBP exclusief de informele sector) Bruto binnenlandse Investeringen Private sector Publieke sector Bruto binnenlandse besparingen Centrale Overheid( in % v/h BBP inclusief informele sector) Ontvangsten en schenkingen Lopende ontvangsten Schenkingen Uitgaven en netto leningen Lopende uitgaven Kapitaal uitgaven Saldo totale rekening Financiering Binnenland Extern Monetair (in % jaar mutatie) Liquiditeitenmassa in ruime zin (M2) Betalingsbalans Lopende Rekening in mln USD Lopende Rekening in % van BBP(incl. Inform.sector) Goederenexport transactiebasis in % van BBP Goederenimport transactiebasis in % van BBP Buitenlandse schuld in mln.USD Mutatie in de monetaire reserve in mln. USD Monetaire reserve ( in mnden import) Bron: IMF,SPS : * exclusief de informele sector
De cursieve tekst is na behandeling van het MOP in DNA ingevoerd(5/12/2001)
8
Meerjaren Ontwikkelingsplan
2001 t/m 2005
Effecten van het MOP___
Na het aantreden van de huidige Regering is een aantal maatregelen getroffen als aanzet om orde op zaken te stellen. In oktober 2000 is de officiële koers gedevalueerd van SRG 1162/USD naar SRG 2200/USD, (ca. 88%). De tarieven voor nutsvoorzieningen zijn verhoogd en in de belastingsfeer is ook een aantal maatregelen getroffen. De accijnzen zijn verhoogd, de belastingvrije som is opgetrokken en de belastingschijven en -percentages zijn aangepast. Macro-economische vooruitzichten voor 2001- 2005 Op basis van projecties zijn in tabel 2 de prognoses voor enkele macro-economische indicatoren gepresenteerd voor de periode 2001-2005. Voor het jaar 2001 wordt verwacht dat het Bruto Binnenlands Product met 2 % zal groeien, mede als gevolg van de groei in de mijnbouwsector en herstel van de dienstverlening in de financiële sector. Ook in de aardoliesector en de verwerkingsindustrie is een positieve groei te verwachten. De bauxietbedrijven voorspellen een groei van de aluinaardeproductie van 2%. Er wordt voor dat jaar niet veel verwacht van de agrarische sector, gegeven de wereldmarktprijzen en de gebrekkige infrastructuur. Het wordt daarom belangrijk geacht dat op middellange termijn overige productiesectoren verder worden ontwikkeld en dat de grote afhankelijkheid van de bauxietindustrie afneemt. Verder wordt er vanuit gegaan dat het tekort op de lopende rekening zal afnemen tot USD 113 mln in 2001, met als assumptie dat de Overheid ca. USD 110 mln kan lenen middels het inzetten van de Garantiemiddelen uit de Verdragsrelatie met Nederland. Bij de middellange termijn projecties wordt verondersteld dat de beleidsmaatregelen als resultaat hebben dat er een grote aanpassing plaatsvindt binnen de begroting, dat de aluinaardeprijzen op de wereldmarkt met 2 % per jaar stijgen, en het volume eveneens met 2% stijgt. De aardolieprijzen blijven op het huidige niveau en de productie stijgt jaarlijks met 10%. Ook wordt verondersteld dat de schenkingen en directe buitenlandse investeringen zullen toenemen. De buitenlandse leningen zullen vermeden worden, tenzij die door de Garantiemiddelen worden gedekt. Het gevolg zal zijn dat de hoge rentes zullen dalen. De monetaire reserve in maanden van importen uitgedrukt, neemt toe tot 3 maanden in 2002. De tabel laat zien dat de economie een groei vertoont van ca. 3% per jaar, de inflatie afneemt vanaf 2002 en de binnenlandse investeringen toenemen gedurende deze periode. De verbeterde vooruitzichten zijn mede het gevolg van de stabilisatie van de econ omie, waardoor zowel nationale als buitenlandse investeerders zullen worden aangetrokken en de
9
Meerjaren Ontwikkelingsplan
2001 t/m 2005
Effecten van het MOP___
private investeringen navenant zullen toenemen van 13.8% in 2001 tot 15.5 % in 2005. Op termijn zal de hervorming van de financiële sector de efficiency vergroten van de private investeringen, die gefinancierd zullen worden door het bancaire systeem. De privatisering van de minst efficiënte staatsbedrijven zal de productiviteit van hun activa vergroten. Hogere niveaus van meer productieve investeringen en financiële stabiliteit zullen het groeicijfer verder doen toenemen. Het BBPmp zal in de periode 2001-2005 stijgen en in 2005 4% bedragen.Ook het per capita inkomen zal toenemen van USD 2248 in 2001 tot USD 2465 in 2005.
Sociaal-maatschappelijke effecten De maatschappelijke doelen van het ontwikkelingsbeleid zijn geformuleerd in de indicatoren van tabel 3. De streefcijfers zijn voornamelijk vastgesteld op basis van voorgaande trends en de haalbaarheid voor een periode van vijf jaren. De gekozen indicatoren zijn beperkt tot de onderstaande : §
demografische
indicatoren
die
als
referentie
dienen
voor
de
nagestreefde
gekwantificeerde maatschappelijke doelen; § indicatoren die internationaal gehanteerd worden voor de berekening van de Human Development Index (HDI), t.w. per capita inkomen, onderwijsparticipatieratio, levensverwachting bij de geboorte en alfabetisme; § indicatoren die belangrijk zijn, omdat zij de effecten van meerdere sociaal-economische factoren in zich bergen (b.v. zuigelingensterfte) en/of deze beïnvloeden, waaronder HIV/Aids- incidentie en het armoedecijfer. Demografische indicatoren De gehanteerde data voor demografische basisindicatoren zoals omvang, samenstelling en groei van de bevolking zijn voornamelijk cijfers uit conventionele projecties voor 2005 gebaseerd op de veronderstelling dat het bevolkingsbeleid voor de komende vijf jaren niet drastisch zal worden gewijzigd.
10
Meerjaren Ontwikkelingsplan
Tabel 3
2001 t/m 2005
Effecten van het MOP___
Sociaal- maatschappelijke indicatoren van ontwikkeling 1975-1980
1995-1999
2005 (Projecties/ Streefcijfers)
Bevolkingsomvang Bevolkingsgroei % per jaar
361637 -1.2
431272 1.2
453885 1.2
Bevolkingssamenstelling (%) 0-14 15-60 60 en ouder Urbane bevolking (% totale bevolking)
(1980) 41 53 6 65
(1995) 33 60 7 70
30 61 9 70
65 63(m), 67(vr) 29,2 7,1 32 8 (1980) 0
71 68(m), 73(vr) 22,8 6,6 15 72
22,8 6,6 13 -50%
(1999) 1253
-25% (15-30 jr)
90,8 (1980)
93 95(m) ,91,6(vr)
95
76(m), 82(vr)
85
20 26 (1980)
25 (GLO) 7 (GLO) 17 (VOJ)
20 5 (GLO) 15 (VOJ)
16(1980)
11 7(m), 17(vr) 63
8
Bevolking
Gezondheidsindicatoren Gem. Levensverwachting Ruw geboortecijfer per 1000 bevolking Ruw sterftecijfer per 1000 bevolking Zuigelingen sterfte (per 10.000 levendgeborenen) Moedersterfte (per 100.000 levendgeborenen) HIV/Aids (totaal geïnfecteerden)
71
Onderwijsindicatoren Alfabetisatie % Participatie ratio; § GLO § VOJ Alle niveaus (%) § VOS § Tertiair Zittenblijven ratio (%) Dropout ratio (%)
Maatschappelijke Indicatoren Werkloosheid % Armoede % Criminaliteit (aantal misdrijven) Tienermoederschap ( % geboorten per jaar) Arbeidsparticipatieratio (%)
6761 17,2 50
Gemiddeld huishoudinkomen in SRG Inkomensverdeling (1978) 16,7% • Armste 40 % verdient v/h totaal inkomen 42,9% • Rijkste 20% verdient v/h totaal inkomen Bron: SPS, CBB, ABS, Min.Volksgezondheid. M INOV, Min. Justitie en Politie,
11
23750 17,2 56 66(m) ,37(vr) (2000-4ekw) 520.172 (2000-4ekw) 12,6% 51,8%
-50% -25% 14 60 650.000
20% 40%
Meerjaren Ontwikkelingsplan
2001 t/m 2005
Effecten van het MOP___
De bevolkingsomvang nam toe van 380.000 ( 379.607) in 1972 tot ca. 434.000 in 1997. Van de groeicomponenten geboorte, sterfte, immigratie en emigratie, was het migratiesaldo de belangrijkste component voor de bevolkingsontwikkeling na de onafhankelijkheid. De piekjaren waren 1974,1975 en 1979,1980 toen in totaal meer dan 80.000 personen het land verlieten.Dit negatieve migratiesaldo, hoewel sterk gereduceerd door de instelling van de visumplicht, heeft tot 1996 de bevolkingsgroei beïnvloed en is debet geweest aan onze geringe bevolkingsgroei van nog geen 1% per jaar tot 1996. Vanaf dat jaar zien we een bevolkingsgroei van meer dan 1%. Het geboortecijfer daalde van 30 per duizend aan het begin van de jaren zeventig naar 23 per duizend aan het eind van de jaren negentig. Uit de geboortecijfers is duidelijk een geboorte- explosie in Sipaliwini en Brokopondo af te leiden. Het nationale cijfer staat op 23 per duizend, terwijl voor dit district in 1997 een geboortecijfer van 43 per duizend wordt berekend, tenzij er van een onderschatting van de bevolkingsomvang van dit district sprake is. Volgens demografen wordt met dit cijfer het biologische maximum van 45 per duizend sterk benaderd. In Suriname bereikte het algemeen sterftecijfer al in de jaren zestig vrij lage waarden, voornamelijk als gevolg van verbeterde sanitaire omstandigheden en de daarmee samenhangende daling van infectie- en besmettelijke ziekten die toen de belangrijkste doodsoorzaken waren. Daarna nam het tempo af en bleef het sterftecijfer gehandhaafd op het niveau van 6 à 7%. Er wordt niet vanuit gegaan dat met de aangegeven maatregelen in de gezondheidszorg de huidige doodsoorzaken zodanige niveaus zullen bereiken dat het sterftecijfer buiten proporties zal toenemen in 2005. De gestadige uitbreidingen van de gezondheidszorg, veilig drinkwater en sanitatie evenals kwantitatieve en kwalitatieve verbeteringen in voedselconsumptie hebben het vermogen van mensen tot een lang en gezond leven vergroot. De gemiddelde levensverwachting bij de geboorte was 64 jaar in de periode 1970-1975 en nam toe tot 71 jaar in de periode 19952000. Voor de Surinaamse vrouw is bij de geboorte de levensverwachting 74 jaar en voor de Surinaamse man 69 jaar. De landen waarmee wij ons vaak vergelijken, hebben met uitzondering van Guyana dat in 2000 met 64 jaar een niveau haalde dat wij in de zeventiger jaren hadden, een hogere levensverwachting. Onze levensverwachting is lager dan die van Trinidad en Tobago waar
12
Meerjaren Ontwikkelingsplan
2001 t/m 2005
Effecten van het MOP___
men bij de geboorte een levensverwachting heeft van 74 jaar, Belize ca. 75 jaar, Jamaica ca. 75 jaar en Barbados dat met 76.4 jaar een West-Europees niveau haalt. Landen met een hoge incidentie van HIV/Aids hebben in de afgelopen jaren een snelle daling van hun gemiddelde levensverwachting moeten ervaren, waardoor de VN afnamen in de orde van 2 tot 25 jaar voor deze indicator heeft geprojecteerd. Het streven voor 2005 is het handhaven van het huidige gemiddelde niveau van 71 jaar voor Suriname. De leeftijdssamenstelling van de Surinaamse bevolking is tussen de begin jaren zeventig en eind negentiger jaren sterk gewijzigd. Het aandeel van de 0 -14 jarigen dat in 1972 nog ca. 50% van de bevolking bedroeg, daalde naar 31% in 1996. Het aandeel van personen van 60jr en ouder, steeg van ca. 4% in 1972 tot 9% in 1996. Het aandeel van personen van beroepsleeftijd, de 15-60 jarigen, nam toe van 45% in 1972 tot 60% in 1996. Deze ontwikkeling betekent een verkleining van de afhankelijkheidsratio of demografische druk, d.w.z. de druk van kinderen en ouderen op de bevolking van beroepsleeftijd. Deze gunstige leeftijdsstructuur, waarbij de bevolking van beroepsleeftijd (15-60 jaar) het grootst is (60% of hoger), hebben de meeste landen op het Zuid-Amerikaanse continent met ons gemeen. In 2005 zal deze arbeidsproductieve leeftijdsgroep volgens projectie 63% uitmaken van onze bevolking. Gezondheidsindicatoren Zuigelingensterfte is de sterfte van kinderen onder 1 jaar. Het zuigelingensterftecijfer dat internationaal gehanteerd wordt als een belangrijke indicator van de levensstandaard, is in de afgelopen periode zeer sterk verbeterd. De zuigelingensterfte daalde namelijk van 51 sterften per 1000 levendgeborenen in 1970 naar 28 in 1998. Vergelijken wij dit Surinaamse cijfer( 28 per 1000) met landen in de regio, dan zit Guyana met een zuigelingensterfte in 1998 van 58 gevallen per 1000 ca. tweemaal zo hoog als Suriname. Daartegenover liggen landen als Trinidad en Tobago met 16, bijna de helft van ons cijfer, Barbados (13) en Jamaica (10 ) veel lager. Moedersterfte , sterfte van vrouwen als gevolg van complicaties van de zwangerschap, is voornamelijk een probleem van arme landen: 99% van de gevallen van moederstefte in de wereld komt voor in ontwikkelingslanden. De oorzaken hangen meestal rechtstreeks samen met armoede, slechte gezondheid, ondervoeding, onwetendheid en onvoldoende toegang tot medische zorg.
13
Meerjaren Ontwikkelingsplan
2001 t/m 2005
Effecten van het MOP___
In een onderzoek naar de medische gevolgen van tienerzwangerschappen, werd het landelijke cijfer voor moedersterfte in Suriname in 1987 geschat op 83 per 10.000 bevallingen. De PAHO hanteert voor 1998 een moedersterftecijfer van 11 per 10.000 voor Suriname. Dit cijfer
hoeft geen toename te zijn als het cijfer van 1987 door sterke
onderrapportage positief werd beïnvloed. Dit wordt door latere onderzoeken gesuggereerd. Maar vergelijking met landen in de regio levert de volgende resultaten: hogere moedersterftecijfers hebben Guyana (19 per 10.000 levendgeborenen), Belize 14, Brazilië 16 en Jamaica 12. Van Trinidad en Tobago zijn er geen cijfers, terwijl als moedersterftecijfer van Barbados nul wordt opgegeven. Voor 2005 kan een reductie met 50% worden gerealiseerd. Terwijl onder de doodsoorzaken de chronische ziekten steeds meer de overhand krijgen ten koste van de niet-chronische ziekten, de trend van de rijke landen, blijkt dat de laatste vijf jaren de bevolking geplaagd wordt door een toename van infectieziekten, waaronder HIVinfecties (van 80 nieuwe gevallen in 1995 naar 267 nieuwe in 1999). Cumulatief zitten wij al op 1253. De focus van acties tegen de verspreiding van HIV/AIDS is gericht op de jonge bevolking. Het doel is om conform het internationale streven, ook voor Suriname tegen 2005 een reductie van 25% te realiseren van de prevalentie onder jongeren. Onderwijsindicatoren Suriname had in 1970 een alfabetismepercentage van 82 %, wat in 1997 was toegenomen tot 93%. Regionaal ver geleken is dit cijfer aan de lage kant. Voor dat jaar waren de cijfers voor Trinidad en Tobago 97.9% en Guyana 98.1% Tegenover deze postitieve ontwikkeling staat een mogelijke negatieve invloed van een generatie
kinderen uit het binnenland, die in de periode 1986-1992 in een belangrijke
levensfase onderwijs heeft gemist. De kans is klein dat zij dit op oudere leeftijd inhalen, vanwege de algemene economische situatie en in het bijzonder de speciale sociale en economische omstandigheden in het binnenland. Vooral het functioneel alfabetisme wordt hiermee naar beneden getrokken. Hoge dropoutpercentages op primair onderwijsniveau voor alle delen van het land, hebben trouwens hetzelfde negatieve effect. Onderwijsparticipatie gemeten door de gecombineerde participatieratio voor primair, secundair en tertiair onderwijs was in 1997 voor vrouwen 82% en voor mannen 76%. In 1996 bedroeg het aandeel vrouwelijke studenten op tertiair niveau 57% en op secundair niveau 64%.
14
Meerjaren Ontwikkelingsplan
2001 t/m 2005
Effecten van het MOP___
Zowel op het Natin als de Universiteit is het aantal studerende vrouwen in de afgelopen jaren toegenomen. Bovendien zijn technische richtingen nu ook meer dan voorheen geliefd. Maatschappelijke indicatoren Het effect van de aanzet tot genderevenwicht is al merkbaar in de jongste leeftijdscategorieën van werkenden; tegelijkertijd zal deze ontwikkeling geen marginalisatie van de jonge man mogen weerspiegelen. Salarissen naar sector en geslacht tonen aan dat over alle leeftijdsgroepen genomen het gemiddelde salaris van de vrouw in 1996, zowel in de particuliere als de overheidssector, nog beneden dat van de man lag; respectievelijk 73% voor de particuliere en 87.9% voor de overheidssector. Bekijken we salarissen per leeftijdscategorie, dan zien wij echter dat het gemiddelde salaris van de vrouw in de jongste leeftijdscategorieën 20-24jr en 25-29 reeds gemiddeld respectievelijk 7 en 10% hoger is dan dat van de man. Ook bij de particuliere sector is reeds te zien dat de ongelijkheid in de jonge leeftijdsgroepen aan het verminderen is ten gunste van de vrouw. Het werkloosheidspercentage is de laatste tien jaar gedaald van 16% in 1980 naar 11% in 1998. Hierbij was de daling van het werkloosheidspercentage van mannen van 11.3% naar 7%, terwijl voor vrouwen het cijfer daalde van 29.5% in 1980 naar 17% in 1998. De arbeidsparticipatieratio voor beide geslachten nam toe. De gemiddelde ratio was 50% in 1980; dit betekent dat in 1980, 50% van de bevolking van beroepsleeftijd economisch actief was. De arbeidsparticipatieratio voor beide geslachten nam toe: de gemiddelde ratio was 50% in 1980. Dit betekent dat in 1980, 50% van de bevolking van beroepsleeftijd economisch actief was. Voor vrouwen nam de participatie toe van 34% in 1980 tot 37% in 1998 en bij de mannen van respectievelijk 66% naar 73%. Toch betekent het cijfer van 37% in 1998 voor de vrouwen een daling ten opzichte van 1990 toen een participatie van 48% werd gemeten. Langer genot van onderwijs van de jongere leeftijdsgroepen onder de vrouwelijke beroepsbevolking zou deze afname deels kunnen verklaren. Het percentage tienerzwangerschappen is moeilijk na te trekken, omdat we weten dat een deel eindigt in abortus. Het aantal geboorten bij moeders onder de twintig is daarom een betere maat; meer met het oog op de gevolgen dan op de ernst van dit verschijnsel. Volgens de statistieken van het CBB is het aantal geboorten bij tienermoeders tussen 1980 en 1992 in absolute termen toegenomen, maar relatief gelijk gebleven op 17% van het totaal aantal geboorten in Suriname.
15
Meerjaren Ontwikkelingsplan
2001 t/m 2005
Effecten van het MOP___
Regionaal zijn er echter verschillen; in Paramaribo, Wanica en Saramacca ligt het percentage tienermoeders lager dan het nationale gemiddelde van 17% en in de rurale districten Nickerie, Coronie, Marowijne, Brokopondo en Sipaliwini ligt dit percentage met 22% gemiddeld 5 % hoger. Met de regio vergeleken staat het Surinaamse cijfer van 17% procent lager dan dat van Jamaica (23.7%) ,Brazilië (18.8%), Venezuela (19.9%) en hoger dan dat van Trinidad en Tobago (13.7%) en Barbados (14.1%). Surinames streefcijfer voor 2005 is een daling naar 14%. Ten aanzien van de criminaliteit vonden er in 1976 totaal 6761 misdrijven in Suriname plaats; in 1999 was dit aantal bijna verviervoudigd tot 23750. Er wordt in politiekringen vanuit gegaan dat een derde van de delicten niet aangegeven wordt. De ontwikkeling van de criminaliteit toont in deze periode een verdrievoudiging aan van het aantal vermogensdelicten, een verviervoudiging van geweldsdelicten en vernegenvoudiging van zowel overtredingen van de Opiumwet als zedenmisdrijven. Een categorie die in 1976 niet apart genoemd werd en in die in 1999 tot de derde grootste categorie was uitgegroeid, is die der verkeersdelicten, die toenam van 27 gevallen in 1996 tot 1395 in 1999. Criminaliteit is hoger onder jongeren, waardoor behalve oorzaken die ook internationaal spelen, door een toename van deze misdrijfgevoelige leeftijdscategorie in de bevolking, een stijging van de criminaliteit kan plaatsvinden. Evenzo zal veroudering van de bevolking daling van de criminaliteit tot gevolg hebben en zal grootschalige leeftijdsselectieve immigratie in het land van bestemming daar tot stijging van de criminaliteit aanleiding kunnen geven als jongeren migreren. Voor landen van onze regio blijkt dat de piek van moorden wordt bereikt als de gemiddelde leeftijd van de bevolking ca. 27 jaar is. Met onze gemiddelde leeftijd van 29.1 jaar zouden wij reeds over onze piek heen zijn. Deze correlatie impliceert echter niet dat misdrijven onherroepelijk zullen toenemen als landen in deze fase van hun demografische ontwikkeling zijn. Het betekent echter wel dat er demografische krachten zijn, die indien niet voldoende onder controle geplaatst, deze ongewenste effecten teweeg kunnen brengen, vooral als ze gecombineerd worden met een slechte macro -economische situatie of ernstige gebreken bij kerninstituten. Het streven voor 2005 is een reductie met 25% van alle delicten.
16