Op reis naar Jeruzalem (Lucas 9). Ik ga op reis en ik neem mee … kennen jullie dat spelletje? We gaan vanmorgen op reis. Ik heb een koffer meegenomen. Wat zou jij meenemen als je op reis gaat? […] Jezus geeft aan zijn 12 apostelen (gezondenen) de opdracht om op reis te gaan. Het eerste dat opvalt is dat zij heel veel dingen van Jezus juist níet mogen meenemen. Ik ga op reis en ik laat achter … mijn stok. Een reistas met brood of geld. Extra kleren. Maar wat nemen ze dan wel mee? Eens kijken wat er in de koffer zit. Hé, een bijbel. Jezus zegt tegen zijn leerlingen dat ze moeten meenemen: het goede nieuws over het koninkrijk van God (vs. 2, 6). En dat staat hierin. Ook de macht en het gezag waarmee Jezus zijn apostelen op weg stuurt zit in dat woord, in Jezus’ opdracht. Het goede nieuws van het koninkrijk van God is alles dat nodig is om te weten onderweg. Eigenlijk zegt Jezus dus tussen de regels door dat het belangrijkste dat zijn apostelen moeten meenemen, geloof is. Geloof en vertrouwen. Dat heb je nodig als je onderweg afhankelijk bent van anderen en alleen een bijbel mee mag nemen! Nu iets anders. Het is een heel gevaarlijke reis! Dat kan je merken aan de interesse van Herodus.1 Híj begrijpt onmiddellijk de bedoeling. Hij voelt de dreiging. ‘Johannes heb ik laten onthoofden, wie is dan degene over wie is dergelijke dingen hoor?’ (vs. 9). Jezus loopt, doet en praat als een koning. Weliswaar niet heel rechtstreeks. Maar de bedoeling is toch duidelijk. 12 apostelen, alleen al de aanstelling ervan is een statement van jawelste. Een troonrede (Lucas 6). Jezus is de nieuwe koning. Hij stuurt zijn herauten alvast vooruit. Jeruzalem, here I come! De reis gaat, zoals straks zal blijken, naar Jeruzalem. Het is een koningsreis, want Jeruzalem is de koningsstad. Misschien kennen jullie het verhaal van die andere messias, David, die ook op weg was naar Jeruzalem (2 Sam. 5-7)? Vorige week zongen we psalm 122: de zetels van het recht staan in Jeruzalem. Daar staat het huis van David, de tempel van God. We gaan dus op reis. Met als belangrijkste kofferinhoud de bijbel (het goede nieuws over Gods koninkrijk). De reis is gevaarlijk. En we gaan naar Jeruzalem. Nu iets over de verschillende taken onderweg. De leerlingen van Jezus worden vooruit gestuurd.
1
Vgl. Lucas 23:8
De 12 apostelen zijn de grondstenen van het nieuwe, hemelse Jeruzalem (Op. 21:14). Zij hebben een bijzondere taak, een speciale missie. Het zijn, net als de 72, waarover je in Lucas 10 kunt lezen, herauten. Later worden er vanuit de gemeente van Antiochië opnieuw zendelingen weggestuurd. Zo zijn er altijd mensen met een speciale taak, om het goede nieuws van Gods koninkrijk te verkondigen. Ze zijn voor hun levensonderhoud afhankelijk van de gastvrijheid van anderen. Dat is niet alleen een gunst, zegt Jezus. Dat is hun goed recht. De arbeider is zijn loon waard (Luc. 10:7). Ze doen gevaarlijk werk, in de frontlinie van Gods koninkrijk. Toch zijn we ergens ook allemaal op reis. Als je wilt weten hoe moet je niet alleen kijken naar de twaalf maar ook naar de 5000 die Jezus volgden. Wat zit er nog meer in m’n koffer? Een zilveren servies! Daarmee vieren we avondmaal. In die groepen die Jezus op aarde verzamelt, delen mensen hun leven met elkaar door te ontvangen. Het brood en de vissen die door de apostelen zijn ingezameld bij de mensen zelf (zo werken de ambtsdragers in het herkennen van de gaven van gemeenteleden!) gaan door Jezus’ handen en worden onder dankzegging gebroken. Dat is een duidelijke hint, een verwijzing naar de instelling van het Heilig avondmaal. We kunnen ervan leren dat als we als gemeente samen op weg zijn en als we het van deze twee dingen echt verwachten, komt het goed. Er ontstaat gemeenschap – Lucas vertelt: groepen van 50. Er is zelfs over voor anderen! [Lucas 9:18-43a] We gaan verder op reis. Wat nu volgt, is eigenlijk alleen een verdere uitwerking van wat we tot nu toe hebben geleerd. Maar Jezus maakt het nóg duidelijker. Het volgende voorwerp dat ik het meengenomen, gaat ons daarbij helpen. Wat is het? Een microfoon. Jezus vraagt aan zijn leerlingen, die dus met Hem onderweg zijn: ‘wie zeggen de mensen dat Ik ben?’ Johannes de Doper, Elia, een oude profeet. Met andere woorden: zeker niet de minste! En jullie, zegt Jezus tegen zijn leerlingen, wie zeggen jullie dat Ik ben? En dan ontlokt Jezus aan Petrus een belijdenis: ‘de door God gezonden Messias’. Toch verbiedt Jezus Petrus dit tegen iemand te zeggen. Waarom? Nou, lees het vervolg. Petrus heeft alleen het eerste deel van de boodschap nog begrepen. Dit rechtstreeks tegen iedereen zeggen zou in de tijd van Jezus gelijk staan aan het uitroepen van een bloedige opstand.
Petrus moet nog iets leren. Iets heel belangrijks. De Messias, de Mensenzoon, zal veel moeten lijden, verworpen worden én gedood. Dán zal Hij opstaan. Niet eerder. Dat is niet alleen een les voor de leerlingen over Jezus. Uit het vervolg blijkt dat het ook een les is voor de leerlingen, over de leerlingen zelf. Wie Mij volgt, zegt Jezus, gaat óók die weg. ‘Wie achter mij aan wil komen, moet zichzelf verloochenen en dagelijks zijn kruis op zich nemen en mij volgen. Want ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen; maar wie zijn leven verliest omwille van mij, zal het behouden.’ (vs. 23-24). Deze microfoon staat voor het Woord van Jezus in de praktijk. Oké, we hebben de bijbel in onze bagage. Maar wat betekent dat in de praktijk? Wil je nu de minste zijn en zo straks de overwinning halen? Of wil je nu je overwinningen – je eigen overtuiging, je eigen gelijk – en straks de minste zijn? Zeg het maar. Dat is ook de schitterende logica achter vers 26: ‘Wie zich schaamt voor mij en mijn woorden (dat gaat dus over de uitwerking van Jezus’ woorden in de praktijk van je leven: wil je de minste zijn?) zal merken dat de Mensenzoon zich ook voor hem schaamt, wanneer Hij komt in de stralende luister die hemzelf, de Vader en de heilige engelen omgeeft.’ Over stralende luister gesproken. Tijd voor het volgende voorwerp. Een zonnebril. Altijd handig als je op reis gaat. Maar ook dit voorwerp staat ergens voor. Als Petrus, Johannes en Jakobus opschrikken uit een diepe slaap (ze hebben er een handje van om op beslissende momenten in slaap te vallen!) dan zien ze Jezus, in stralend witte kleding. Pratend met Mozes en Elia, ook in hemelse luister. Wat gebeurt hier? God gunt de leerlingen van Jezus een panorama, een overzicht over het grotere geheel. Iets dat je niet dagelijks ziet. Een echte bergtopervaring. Wat zien ze? Jezus staat in lijn met Mozes en Elia, twee van de grootste profeten tot dan toe in Gods koninkrijk. Maar dan. Van de stralende zon staan ze opeens weer in de schaduw van de wolk, en daarna in de alledaagse werkelijkheid van mensen die schreeuwen om hulp (v/a vs. 37). Die twee verhalen horen bij elkaar. Lucas vertelt ze niet voor niets in één adem door. Dat is om aan te geven hoe het gaat als je met Jezus op reis bent. Er zijn van die momenten dat je het heel helder ziet. Dat je leeft in Gods stralende aanwezigheid. Je merkt het aan alles. Aan de zon, een lied, een gesprek op je werk. Soms krijg je een blik op het geheel. Een panorama, een bergtopervaring.
Maar een volgend moment rij je zo een tunnel in, terwijl je je zonnebril nog op hebt. En dan moet je oppassen dat je geen brokken maakt. De leerlingen (misschien dezelfde drie?) hadden geprobeerd een jongen te genezen maar het was hen niet gelukt. Wat doe je dan? Op die momenten dat alles dat je meemaakt voor je gevoel vloekt met de aanwezigheid, de glorie van God. De slotconclusie van dit gedeelte staat na afloop van beide verhalen in vers 42: ‘allen waren met stomheid geslagen vanwege de grootheid van God.’ Maar de les is dat om de grootheid, de glorie van God in dit leven te zien je een bril met mee-kleurende glazen nodig hebt. God is er toen je zo ontroerd was. God is er ook als je aan het einde van je krachten bent. Als je Hem niet merkt of ziet. Jezus maakt een veelzeggende opmerking over het zien van het koninkrijk van God in vers 27: ‘Ik verzeker jullie dat sommigen die hier aanwezig zijn niet zullen sterven voor ze het koninkrijk van God hebben gezien.’ Waar heeft Jezus het over? Ik ben er van overtuigd dat Jezus het hier heeft over de dag waarop Hij als Koning verhoogd zal worden … aan het kruis. Op die andere heuvel, net buiten Jeruzalem. Op Golgota. Daar wordt zijn glorie onthuld in de ontluistering van alle pracht. In spot en lijden wordt deze Messias groot. Let op: waar praatten Jezus, Mozes en Elia over? Over Jezus’ levenseinde2 in Jeruzalem! Dat is het grote doel. Het delen in spot, lijden, vertwijfeling (waar is God?!) is dus niet iets wat er soms bij komt in het leven van christenen. Het hoort erbij. Het is er een wezenlijk onderdeel van. Andersom gezegd: waar niet wordt geleden, waar alles gladjes verloopt, daar is Gods koninkrijk niet zichtbaar! [Lucas 43b-62] Wat gebeurt er nog meer, onderweg? Ik heb nog twee voorwerpen. Allereerst: een passagierslijst (gemeentegids). We zijn samen onderweg. Leuk hè? Maar wacht. Dat is helemaal niet altijd leuk! Samen onderweg is samen ruzie maken. Gegarandeerd. Lees maar in vers 46. De leerlingen begonnen te redetwisten. Zeg maar gerust: bekvechten. Over wie de belangrijkste was. Over de invulling van de ambten, zeg maar. En dat is nog niet eens het minst belangrijke onderwerp waarover je in de kerk van mening kun verschillen!
2
Lett. e;xodoj (exodus).
Daarop maakt Jezus eens en voor altijd duidelijk wie in zijn koninkrijk het belangrijkst is. Let op de formulering van vers 48: God openbaart zich in Jezus (een mens!) en Jezus openbaart zich in de meest eenvoudige van die mensen (een kind!). Jezus beslecht de ruzie dan ook als volgt: ‘Wie de kleinste onder jullie allen is, die is werkelijk groot.’ Een ander misverstand betreft de verhouding tot buitenstaanders. Op reis kom je, ook als gemeente, allerlei soorten mensen tegen. Mensen die in Jezus’ naam demonen uitdrijven maar Jezus niet – op onze manier – volgen. Jezus relativeert dan niet zijn eigen organisatie, zijn manier van kerk-zijn, maar is toch flexibel in de manier van omgaan met anderen. Wie niet tegen jullie is, is voor jullie.3 Hoe kan dat? Jezus bedoelt niet dat het niet uitmaakt bij welke kerk je je aansluit of dat iedereen zijn eigen weg maar kan gaan. Maar het is wel een reality check: Jezus is allang blij dat er nog mensen zijn die Hem volgen, op weg naar Jeruzalem! Het is een waarschuwing. Niet de optimistische variant (niet iedereen die roept Here Here zal het koninkrijk van God binnengaan, Mat. 7:21). Maar we de realistische. Gods koninkrijk laat zich nooit opsluiten in een kerkelijke organisatie. Niet in activiteiten. Niet in lidmaatschap. Onderweg ontmoet je zowel onverwachte tegenstanders als onverwachte medestanders! Dan heb je ook nog mensen die tegen zijn. Samaritanen, in Lucas 9. Op zich al bijzonder dat Jezus hen ook bezoekt.4 Maar als blijkt dat ze Jezus niet willen ontvangen, willen Jakobus en Johannes vuur uit de hemel roepen om hen te verteren. Je denkt nu vast … huh? Maar denk nog eens na. Jakobus en Johannes waren zich heel bewust van hun missie in dienst van de Messias, op weg naar Jeruzalem. Ze beschouwden zichzelf als wegbereiders in de traditie van Elia. Maar Jezus wijst ze streng terecht. Dat heeft te maken met het laatste voorwerp dat ik vanmorgen heb meegenomen. Een routekaart (beetje ouderwets, dat geef ik toe). Waar gaat de reis heen? Naar Jeruzalem. Om van de aarde te worden weggenomen (vs. 51). Om verworpen te worden, uitgeleverd en gedood. Dat is het doel van de reis. Houd dat goed in de gaten. Jezus laat het gebeuren. Hij laat zich verwerpen, afwijzen. Denk aan de vorige keer: daar zijn de mensen vrij in.
3
Volgens sommige handschriften en vertalingen: ‘tegen ons … voor ons.’ Van Bruggen merkt op dat het nu voor de Samaritanen makkelijker was geworden om Jezus te aanvaarden omdat Hij inmiddels als dissident werd beschouwd binnen het Joodse volk (Lucas, CNT-serie, pag. 209). 4
En daar is Jezus vrij in. Dit is zijn weg – de weg van het koninkrijk van God. Dit is Gods plan: op weg naar het hemelse Jeruzalem, zeker! Maar langs Golgota. Het is geen tussenstop. Daar begint het koninkrijk zichtbaar te worden. Waar gebloed wordt, daar begint Gods koninkrijk. Houd dus ook nu op reis het doel voor ogen. Het is een koningsreis, maar geen overwinningsreis op de manier die wij vaak verwachten. Jezus heeft zelf gezegd tegen een van de koningen van deze wereld dat zijn koninkrijk niet van deze wereld is (Joh. 18:36). Wij zijn, en blijven tot op de dag dat Jezus terugkomt om zijn koninkrijk definitief hier op aarde te vestigen, vreemdelingen. Tot slot, Jezus zegt drie dingen over wat het betekent als je Hem wilt volgen. 1) Wie Mij wil volgen heeft geen rust, geen blijvende plaats op aarde. Hij of zij is een vreemdeling; 2) Wie Mij wil volgen moet prioriteiten stellen. Zelfs een belangrijke plicht als je vader begraven, wordt onbelangrijk. We weten van Jezus dat Hij positief stond tegenover de zorg voor familie. Er zit dus ook iets in van: de beste zorg die je aan familie kan besteden ís door zelf Jezus volgen. Het koninkrijk van God verkondigen (vs. 60). Laten degenen die dood zijn omdat ze Jezus niet volgen, hun eigen doden begraven. Maar laten degenen die eeuwig leven hebben omdát ze Jezus volgen, dat goede nieuws dan aan iedereen vertellen zodat iedereen (ook hun eigen familie) ook eeuwig leven heeft! En 3) Jezus volgen is vooruit kijken. Als je ergens wilt komen moet je vooruit kijken. Het heeft geen zin om op deze kaart te kijken hoe je ergens gekomen bènt. Kijk liever waar je morgen heen moet. De man die afscheid wil nemen van zijn familie, begrijpt heel goed wat het betekent om Jezus te volgen. Dat Jezus’ familie belangrijker is dan die van hemzelf. Hij heeft zijn prioriteiten scherp. Maar Jezus is nog scherper: wie op weg naar het hemelse Jeruzalem achteruit kijkt, is niet geschikt voor het koninkrijk van God! Maar wie vooruit kijkt en Jezus volgt, die is op weg naar het hemelse Jeruzalem! [amen]