Gedachte bij Lucas 2, 1-7 ‘Maar het geschiedt in die dagen: er gaat een besluit uit van Ceasar Augustus…’ In Rome, het middelpunt van de toenmalige wereld, het centrum van de macht, wordt een beleidsmaatregel genomen. Het betreft een volkstelling. Nodig voor bijvoorbeeld het innen van belastingen. En het is best een complexe operatie. Iedereen moet worden ingeschreven in zijn eigen stad. Dus iedereen moet op weg. Zo vertelt het de evangelist Lucas. En zoals dat gaat met beleidsmaatregelen, als je het zo hoort, dan begrijp je heel goed wat het nut ervan is. Vaak begrijp je vermoedelijk zelfs dat het nodig is, dat er wel iets moet gebeuren. Maar wat het betekent voor de mensen die het betreft, als een bepaalde wet wordt aangenomen of als een bepaalde regeling wordt versoberd of afgeschaft, daar heb je niet altijd gelijk een beeld bij. Als je het zo hoort, dan blijft het allemaal nog wat abstract. Maar als Lucas vervolgens verder vertelt, krijgt wat er gebeurt en wat het betekent voor mensen, opeens een naam en een gezicht. Jozef en Maria. Een stel uit Nazareth. Hij is timmerman. Een verre nazaat van het koningshuis van David, afkomstig uit Bethlehem. Zij is hoogzwanger. Die maatregel treft ook hen. Zij moeten op weg gaan. Naar Bethlehem. Een verre reis. Wij praatten er met een groepje over. En een van de eerste woorden waar wij bij het luisteren bleven haken, was het woordje Syrië: ‘Deze – eerste – inschrijving geschiedt als Quirinius landvoogd van Syrië is…’ Syrië. Dat woord roept zoveel beelden bij ons op. Maria en Jozef. Stoffige wegen. Een ezel. Onderweg in een onmogelijke situatie. Op drift geraakt door besluiten die ver weg zijn genomen, maar waaraan zij zich niet kunnen onttrekken. Besluiten die zich niets aantrekken van een uitgerekende datum… Syrië. Een gezin op een oude vrachtwagen. Stoffige wegen. Onderweg op de vlucht voor het geweld. Op drift geraakt in een ingewikkelde oorlog, waar sommige mensen misschien toekomsthoop, of idealen aan verbinden, maar waaraan zich vooral niemand aan kan onttrekken. Deze oorlog is ongevraagd het leven van mensen binnengedrongen. Hun huizen binnengedrongen, hun scholen binnengedrongen. Zonder rekening te houden met hun levensplannen of met hun hoop voor hun kinderen. Je kunt niet gewoon doorgaan. Je kunt niet doen alsof het er niet is. Je kunt je kinderen er niet voor beschermen. Syrië.
Dan zet Lucas zijn verhaal opnieuw in: ‘Maar het geschiedt als zij dáár zijn…’ Daarmee verandert Lucas van focus. Centrum van de wereld is nu niet meer Rome, waar besluiten worden genomen. Centrum van de wereld is nu de stal. Dáár gebeurt het. Maar wat gebeurt er dan eigenlijk? Een vluchtelingstel in een overvolle stad. Er is geen plaats. Op de meest kwetsbare en meest tere en kostbare momenten van een mensenleven, zoals bij de geboorte van een kind, is er geen plaats voor dit stel en geen plaats voor hun kind. Uitgespeeld in duizend kerstverhalen en bittere realiteit voor miljoenen mensen. De geboorte vindt plaats in een stal. Gedachte bij Lucas 2, 8-14 Opnieuw verandert Lucas van focus: ‘Er zijn in die landstreek herders geweest die in het open veld vertoevend door de nachtwaken heen waakten over hun kudde.’ En een engel van de Heer staat bij hen. In de weken van de advent hebben wij geluisterd naar bijbelverhalen over engelen. Wij hebben gezien hoe verschillend de engelvoorstellingen in de Bijbel zijn. Begeleidend en beschermend. Strijdend tegen het kwaad. Je confronterend met wat je liever niet onder ogen wilt zien van jezelf. Bode van God. Opeens zijn ze er. En vaak zijn ze vrij onopvallend en worden zij in eerste instantie helemaal niet als engel herkend. Maar hier, in het verhaal van Lucas, is het anders. De herders worden omgeven door een stralend licht, zij worden omstraalt door de glorie van de Heer. ‘Het volk dat in duisternis ronddoolt ziet een schitterend licht. Zij die in het donker wonen worden door een helder licht beschenen.’ (Jes. 9) Eeuwenoude profetenwoorden zijn het. Eeuwenoude en springlevende hoop op vrede van een volk dat telkens opnieuw onderdrukking heeft ervaren. Eeuwenoude en springlevende verwachting van mensen in het donker, van mensen in de marge. Deze verwachting was veelkleurig en intensief in de roerige jaren rond Jezus’ geboorte. Maar ook daarna hebben verwachting en verlangen de mensengeschiedenis bepaald en gekleurd. Hierbij kon de verwachting soms vrij absurde vormen aannemen. En soms zijn de voorstellingen van mensen ook ronduit eng. Maar de verwachting zelf is niet weg te denken en wij hebben haar ook bitter nodig. Wij leven in een wereld die bedreigd is. Een wereld die op veel plaatsen donker is, zeker dit jaar. Wij leven te midden van gebeurtenissen die vaak ver weg lijken, maar die opeens ook heel dichtbij kunnen komen, zoals afgelopen zomer. Verwachting is een kracht
die ons kan motiveren en bemoedigen. Om ons op een niet krampachtige manier in te zetten voor vrede en duurzaamheid. In het verhaal van Lucas zien wij verwachting in vervulling gaan. ‘Het volk dat in duisternis ronddoolt ziet een schitterend licht.’ Herders waren mensen in het donker. Mensen in de marge van de toenmalige maatschappij. Ook voor hen was er geen plaats. En nu zien zij het als eersten. Het stralende licht. En overweldigd door het licht, door de confrontatie met het heilige, met God zo nabij, reageren de herders met vrees. Ze zijn bang. ‘Vreest niet!’, zegt de engel. ‘Ik kondig u aan: grote vreugde. Voor u is heden geboren een redder.’ En ook deze woorden van de engel raken aan profetenwoorden: ‘Een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven; de heerschappij rust op zijn schouders. Deze namen zal hij dragen: Wonderbare raadsman, Goddelijke held, Eeuwige vader, Vredevorst.’ (Jes. 9) En dan, als om te onderstrepen wat de engel zegt, als om het licht nog stralender te maken en de ervaring van Gods nabijheid en de hemel open nog intensiever, is plotseling bij de engel een heel hemels leger dat God looft en prijst: ‘Eer zij God in den hoge en vrede op aarde.’ Gedachte bij Lucas 2, 15-20 Nog één keer zet Lucas opnieuw in: ‘Het geschiedt zodra de aankondig-engelen van hen weggaan ten hemel…’ De herders komen onmiddellijk in beweging. Haastig gaan zij op weg. En zij vinden Maria en Jozef en het kind in de kribbe. En hier zegt Lucas eigenlijk niets over. Aan het moment van dit zien van het kind, lijkt Lucas een beetje voorbij te gaan. Hij lijkt er wat overheen te springen. Alsof je dit heel intieme moment niet moet proberen aan te raken. Dit heel intieme en ook heel kwetsbare moment, waarop je ziet waar je zó naar verlangde – misschien zonder het zelf altijd goed te beseffen. ‘Ik kniel aan uwe kribbe neer, o Jezus, Gij mijn leven! Ik kom tot U en breng U, Heer, wat Gij mij hebt gegeven.’ (Gez. 141)
Wat zullen de herders hebben gezien in dit kind? In dit kwetsbare kind in de stal? Zoals Lucas erover vertelt zagen zij geen revolutionair in de dop. Niet de stampende laarzen van een bevrijdingsbeweging. Maar, weer met eeuwenoude woorden van hoop en verwachting, een koning op een ezel. Een Vredevorst. De herders vertellen wat over het kind tot hen is gesproken en allen verwonderen zich. Maar de herders keren terug, vertelt Lucas. De glorie van God zingend en hem lofprijzend. Vermoedelijk zijn de herders gewoon weer teruggekeerd tot hun schapen. Vermoedelijk hebben zij hun zware leven in de marge van de maatschappij gewoon weer opgepakt. Maar niet onveranderd. Zij hebben het schitterende licht gezien dat hen in hun donker omstraalde. Het licht dat hun wereld en hun leven deed glanzen. Ik denk dat iets van de glans van de engel is gebleven nu zij weer terug zijn gekeerd naar hun oude leven. Zij hebben het kind gezien en het zien van dit kind, van het heil, dat heeft hen tot andere mensen gemaakt. Later zal dit kind, Jezus, vissers oproepen om hun netten achter te laten. ‘Ik zal jullie tot vissers van mensen maken’, zegt Jezus tot hen. En de vissers laten hun netten achter en volgen hem. Ik denk dat de herders in deze nacht ‘herders van mensen’ geworden zijn. In de meest ware zin van het woord. Herder. Pastor. Mensen die anderen kunnen troosten en kunnen voeden en dragen. Mensen die hoop kunnen bieden en die levens kunnen veranderen. Mensen die iets te vertellen hebben, die grote vreugde verkondigen. En wij? In deze nacht worden wij uitgenodigd om ook te gaan kijken. In de stal. Bij dit kind. Met alles wat we met ons meenemen en meedragen. Met alles wat we zijn en alles wat we niet zijn. ‘En neer drukt ons droefheid om het gedane, om niet te keren woorden om wat groeide, om wat versteende, verwaaide.’ Zoals we zijn mogen we gaan kijken bij dit kind. ‘Ik kniel aan uwe kribbe neer, o Jezus, Gij mijn leven. Ik kom tot U en breng U, Heer, wat Gij mij hebt gegeven. O, neem mijn leven, geest en hart, en laat mijn ziel in vreugd en smart bij U geborgen wezen.’ (Gez. 141)
Misschien worden ook wij geraakt. Misschien gaan ook wij veranderd weer weg. Misschien wordt ook ons verlangen gewekt. Misschien zijn ook wij in staat om het heil te zien in een vluchtelingkind. In wie honger heeft, in wie naakt is, wie ziek is, of gevangen. Misschien worden ook wij herders van mensen. Jij, nog naamloze, ademt ons open en wekt in ons weerbarstig geheugen wat wij zagen met onze vroegste ogen. En doet ons gaan in tranen, maar ongebroken door de nacht van de schepping en houdt ons gaande naar een nieuwe geboorte. (Huub Oosterhuis) Amen