Loopbaan Oriëntatie en Begeleiding op het MCO Een onderzoek naar de wenselijke doelen van LOB
Violet Bonnet 2010-2011 MCO Amsterdam
Voorwoord Dit is een verslag van een onderzoek dat ik heb gedaan in het kader van de Academische opleidingsschool Amsterdam. Het is een vervolg op het onderzoek van Noeke van Duijne over Practische sector oriëntatie op het MCO. Het MT heeft mij in augustus 2010 de opdracht gegeven om een onderzoek te doen naar LOB op het MCO. De opdracht hield ook in dat ik een doorlopende leerlijn LOB zou maken. Om dit te kunnen doen wilde ik eerst weten wat docenten en decaan eigenlijk wilden bereiken met de leerlingen. Mijn onderzoek spitste zich toe op de volgende vragen: 1. Wat zijn de wenselijke doelen van mentoren en decaan met betrekking tot LOB? 2. Over welke doelen bestaat consensus en wat is daarin de volgorde van belangrijkheid? Omdat ook het maken van een doorlopende leerlijn bij de opdracht hoorde, heb ik ook een inventarisatie gemaakt van het LOB op het MCO. Ik besef dat dit buiten mijn eigenlijke onderzoek valt, maar ik heb er toch voor gekozen om dit in mijn verslag op te nemen omdat het een beeld geeft van wat mentoren, decaan en ook leerlingen doen in het kader van LOB. Door middel van gesprekken en een enquête heb ik de docenten en de decaan gevraagd om hun mening te geven over de mate van belangrijkheid van een groot aantal stellingen die met LOB te maken hebben. Na het uitwerken van de enquêtes bleek dat in alle leerjaren alle stellingen gemiddeld belangrijk worden gevonden. Er is wel een verschil in waardering, maar de scores blijven dicht bij elkaar. Dat maakt dat de term “belangrijkste stellingen” ook op die manier gelezen moet worden. Ook de laagst gewaardeerde stellingen worden “belangrijk” gevonden. Toch is het mogelijk om de volgende conclusie te trekken: x De gemiddelde waardering van belangrijkheid vertoont een stijgende lijn van het 1e naar het 5e leerjaar. Hoe hoger het leerjaar, des te meer stellingen erg belangrijk worden gevonden. x In alle leerjaren wordt een goede houding van de leerlingen ten opzichte van anderen erg belangrijk gevonden. Dit komt overeen met de missie van de school die zich richt op het versterken van sociale vaardigheden die noodzakelijk zijn om als volwaardig lid van de samenleving te functioneren. x De stellingen die over houding en over kunnen gaan, scoren hoger dan die over kennen. x De stellingen die specifiek over LOB gaan, scoren lager dan verwacht. Vooral in het 4e leerjaar scoren deze stellingen laag. Een conclusie van een andere orde is dat ik weer bevestigd ben in het beeld van de MCO docent, bevlogen en met een heel groot hart voor de leerlingen. Wat er in het schoolplan is geschreven over aandacht voor de ontwikkeling van de leerling en het persoonlijke contact om iedere leerling te leren zijn mogelijkheden te ontwikkelen, zijn geen loze woorden.
2
Inhoudsopgave 1. Inleiding. 1.1. Het MCO. 1.2. Probleemstelling. 2. Doelstelling. 3. Literatuuronderzoek. 4. Inventarisatie van het huidige LOB. 5. Opzet van het onderzoek. 6. Uitvoering van het onderzoek. 6.1. Stellingen naar aanleiding van de gesprekken met mentoren en decaan. 6.2. 2e Ronde: de enquête. 6.3. Het uitzetten van de enquête en de respons. 7. Resultaten van de enquête. 7.1. Gemiddelde scores per leerjaar. 7.2. De 12 belangrijkste stellingen per leerjaar. 7.3. De 12 belangrijkste stellingen van de 5 leerjaren naast elkaar. 7.4. Stellingen per leerjaar waar de docenten het niet over eens zijn. 7.5. Stellingen die met stage, vervolgopleiding en werk te maken hebben. Conclusies Nawoord Geraadpleegde literatuur Bijlagen
3
1. Inleiding
Op het moment dat een basisschoolleerling in de 8e groep het advies VMBO krijgt, zal hij al een eerste “beroepskeuze” moeten maken. Op het VMBO moeten de leerlingen na de brugperiode kiezen uit de sectoren Economie, Techniek, Zorg en Welzijn en Groen, maar er zijn maar weinig scholen die deze alle vier aanbieden. Op het VMBO met meerdere sectoren, moet een leerling in april van het tweede jaar, op gemiddeld 14 jarige leeftijd alweer kiezen, namelijk voor de sector waarin hij wil afstuderen. Als het diploma na vier jaar gehaald is, zal hij, als 16-jarige de keuze voor een vervolgopleiding moeten maken. De adviesgroep VMBO meldt dat 10% van de VMBO-ers niet verder gaat met een vervolgopleiding en ruim 30% van de deelnemers de startkwalificatie in het MBO niet haalt (adviesgroep VMBO, 2008). De praktijk wijst uit dat jongeren, en niet alleen in het VMBO, vaak een ondoordachte keuze maken waardoor ruim een derde van de leerlingen vroegtijdig uitvalt in het vervolgonderwijs. Het is onbekend hoeveel uitvallers alsnog een opleiding afmaken. Het belang van een effectieve Loopbaanoriëntatie en begeleiding om deze uitval tegen te gaan wordt algemeen erkend. Scholen in Nederland kunnen op dit moment kiezen uit een groot aantal methoden die allemaal als doel hebben de leerling in staat te stellen om bewust de keuze te maken voor een bij hem passende vervolgopleiding.
1.1.
Het MCO
“Het Montessori College Oost is een Montessorischool; wij vinden het belangrijk dat er aandacht is voor de eigen ontwikkeling van iedere leerling. Alle leerlingen zijn verschillend en ieder heeft zijn eigen talenten en mogelijkheden. Wij leren de leerlingen om hun eigen mogelijkheden in te zetten voor hun toekomst. Daarom is er een goed persoonlijk contact met de leerlingen en geven wij veel begeleiding bij de keuze van de juiste leerweg, sector en vervolgstudie.” (Schoolplan 2008-2012) Het MCO biedt onderwijs voor alle leerlingen met een MAVO en VMBO advies. Van basisberoepsgerichte leerweg tot en met de theoretische leerweg van de MAVO. Zo nodig krijgen leerlingen leerwegondersteuning (lwoo). Ook zijn er in de onderbouw klassen voor nieuwkomers in Nederland en leerlingen die de Nederlandse taal nog niet volledig beheersen. Het MCO biedt drie van de vier sectoren aan: Economie (Handel en administratie), Zorg en Welzijn (Verzorging), en Techniek (Techniekbreed). Binnen de sector Economie biedt het MCO de mogelijkheid aan leerlingen om het MBO diploma niveau 2 te halen. Leerlingen die in AKA (Arbeidsmarktgekwalificeerd Assistent) groepen les krijgen halen een MBO diploma op niveau 1. Een aantal medewerkers van de facilitaire dienst is in het bezit van het diploma leermeester. Deze leermeesters hebben vakkennis op het gebied van techniek, facilitaire dienstverlening, administratie, receptie en telefonie. Door middel van korte stages kunnen leerlingen met deze werkzaamheden kennis maken. Het MCO is ook een Brede School met veel naschoolse kunst-, cultuur- en sportactiviteiten waardoor de leerlingen de kans krijgen om eigen talenten te ontdekken en te ontwikkelen. “Zij (deze activiteiten) ondersteunen de schoolcarriëre en dragen bij aan een brede maatschappelijke oriëntatie en (in de bovenbouw) een beroepsmatige oriëntatie” (Schoolplan 2008-2012) De visie van de school ten aanzien van LOB is: Wij zien graag dat de leerlingen de school verlaten als zelfbewuste mensen die weten wat ze waard zijn en die in alle opzichten goed toegerust zijn voor de toekomst. (Schoolplan 2008-2012)
4
In het schoolplan staat in paragraaf 4.2.1 Leerstofaanbod: op het MCO zal door de hele schoolopleiding het beroepskeuzeproces centraal staan Ook staat er in paragraaf 4.2.5 Leren als een eigen activiteit van leerlingen: Zo optimaal mogelijke voorwaarden voor individuele ontwikkeling Het MCO stelt zich als doel de voorwaarden voor het ontwikkelingsproces van alle leerlingen zo optimaal mogelijk te maken, waarbij wij de individuele leerling willen begeleiden naar grotere zelfstandigheid voor het eigen leerproces. Hierbij wordt aangesloten bij de periode van sociale en maatschappelijke ontwikkeling. Ontwikkeling van de zelfstandigheid Voor de ontwikkeling van de zelfstandigheid is het een voorwaarde dat leerlingen leren om keuzes te maken. Hiertoe ondersteunt en stimuleert de docent de natuurlijke ontwikkelingsbehoefte van de leerling door hen ruimte te bieden (docent als begeleider). Aan de andere kant biedt de docent ondersteunende kaders die de ruimte voor leerlingen inperken. Op deze wijze wordt de keuzevrijheid langzaam groter, afhankelijk van wat de leerling aan kan. Op het MCO is er dus keuzevrijheid in “gebondenheid”. Bij de analyse in paragraaf 4.2.5 staat: “De loopbaanbegeleiding is voor verbetering vatbaar.” Deze analyse was voor het MCO de reden om in het schooljaar 2009-2010 Noeke van Duijne in het kader van de Academische Opleidingsschool opdracht te geven om de Praktische Sector Oriëntatie op het MCO te gaan onderzoeken. Zij heeft onderzocht hoe de PSO-lessen binnen de verschillende sectoren zich tot elkaar en tot LOB verhouden, hoe 2e jaars leerlingen het PSO traject waarderen, hoe 3e jaars leerlingen terugkijken op het PSO-traject en of zij in de voor hen juiste sector terecht zijn gekomen. (zie van Duijne, 2010) Ook J.F.M. Huse heeft in het kader van haar studie HBO Pedagogiek in juni 2009 onderzoek gedaan naar Studieloopbaanoriëntatie op het MCO. Kort samengevat: PSO is nu onderzocht, LOB ook voor een deel, maar hoe maken we van deze twee onderdelen één samenhangend, door alle docenten gedragen geheel? In augustus van het schooljaar heb ik vanuit het MT de opdracht gekregen om in het kader van de Academische Opleidingsschool het onderzoek van Noeke van Duijne voort te zetten met nog steeds als uitgangspunt dat de loopbaanbegeleiding verbeterd moet worden. Uit haar onderzoek is gebleken dat er te weinig afstemming is tussen onder- en bovenbouw. Een doorlopende leerlijn zou daarin verbetering kunnen brengen. De opdracht die ik vanuit het MT heb gekregen is: Maak een plan voor een doorlopende leerlijn LOB voor klas 1 tot en met 5. Uitgangspunt moet zijn: x Leerlingen krijgen door LOB inzicht in zichzelf en ze kunnen een link naar zichzelf leggen. x Leerlingen weten hoe ze aan informatie over vervolgtrajecten moeten komen. Hoofddoel van de LOB op het MCO is dat leerlingen in staat zijn om een bewuste keuze te maken, eerst voor een sector en na hun diplomering voor een vervolgopleiding. Een keuze die ze kunnen maken omdat ze in de 4 jaar op het MCO inzicht hebben gekregen in hun talenten en vaardigheden. Een goede, doorlopende leerlijn LOB kan echter pas gemaakt worden als duidelijk is wat de gewenste doelen in de verschillende leerjaren zijn. Wat willen de mentoren bereiken met LOB? In mijn onderzoek ga ik me richten op de vraag hoe we LOB zodanig kunnen inrichten dat mentoren de leerlingen bij het proces van bewustwording kunnen ondersteunen. PSO maakt als onderdeel van LOB deel uit van mijn onderzoek, maar ik ga hier niet meer inhoudelijk op in.
5
1.2. Probleemstelling De loopbaanbegeleiding op het MCO is voor verbetering vatbaar, maar wat niet goed is en dus verbeterd moet worden is nog niet duidelijk. Uit het onderzoek van Noeke van Duijne blijkt onder andere: x x x x
Leraren weten vaak van elkaar niet wat ze doen aan LOB De verschillende sectoren hebben een eigen invulling gegeven aan de PSO lessen. Docenten in de onderbouw weten te weinig van de vervolgopleidingen Er is te weinig overleg
Op de hoofdvraag van J.F.M.Huse: Zorgt het loopbaanoriëntatieprogramma op het MCO voor het maken van realistische loopbaankeuzes van haar leerlingen? geeft zij onder ander als conclusie dat er meer aandacht besteed moet worden aan de vraag “Wie ben ik en wat wil ik”. Ook het kenmerk vaardigheden en het bijbehorende arbeidsidentiteitkenmerk Vaardigheden-Werk blijven onderbelicht. (Huse, 2009: 30) Nog een conclusie is dat het MCO: “meer aandacht moet besteden aan hoe de arbeidsmarkt eruit ziet”. (Huse, 2009: 30) Bij Geldigheid en conclusie schrijft ze: “De geldigheid van de conclusies valt moeilijk vast te stellen aangezien alleen de derdejaars BBL leerlingen gerespondeerd hebben”
…
….. “Voor een vollediger beeld van loopbaanoriëntatie op het MCO zijn meer gegevens nodig en moet er grondiger onderzoek gedaan worden naar team- en leerkracht-specifieke factoren”. (Huse, 2009: 31) Uit gesprekken die ik heb gehad met de decaan en de stagecoördinator blijkt dat er een heel scala aan LOB activiteiten aangeboden wordt, maar één heldere lijn is er niet. Het grote doel, de visie van de school is duidelijk. Over de doelen die de mentoren voor ogen hebben is echter weinig bekend. Wat willen zij dat hun leerlingen aan kennis en vaardigheden hebben, welke attitude willen zij bij hun leerlingen zien? Pas als deze wenselijke doelen bekend zijn, is het mogelijk om van het LOB traject op het MCO een doorlopende leerlijn te maken waarin de mentoren en de decaan zich kunnen herkennen. Een begin van een verbetering is al in gang gezet. Dit jaar wordt er een start gemaakt met het uitvoeren van de aanbevelingen die Noeke van Duijne heeft gedaan. In een overleg waar ook ik bij aanwezig was, is er besloten om de PSOdocenten op korte termijn bijeen te laten komen om hun lessen te bespreken. Ook is het de bedoeling dat zij een gelijkluidend verhaal houden bij de voorlichtingsavond die gehouden wordt om de sectoren te presenteren aan de ouders van de 2e jaars leerlingen die snel daarna voor een sector gaan kiezen. De 2e klas mentoren zullen bij eveneens bij elkaar komen om hun LOB lessen (Keuzedossier, Frans Jacobs en Sjors van de Hasselt. Uitgeverij Remmers) te evalueren.
2. Doelstelling van het onderzoek De grote uitval van leerlingen op een vervolgopleiding is voor de overheid reden tot zorg. Het MCO deelt deze zorg en wil zich inzetten om deze uitval terug te dringen. Een goed doordacht LOB traject kan er voor zorgen dat leerlingen een beter beeld krijgen van zichzelf in relatie tot een toekomstige opleiding en beroep. Het uiteindelijk doel van LOB is duidelijk: Leerlingen zijn in staat om een bewuste keuze te maken, eerst voor een sector en na hun diplomering voor een vervolgopleiding. De gedachte is dat betere LOB kan zorgen voor minder uitval in het vervolgonderwijs. Op het MCO wordt al veel aandacht besteed aan LOB, maar een hechte samenhang in de leerlijn ontbreekt. In dit onderzoek wil ik een inventarisatie maken van alle LOB onderdelen (waaronder dus ook PSO) zodat er uiteindelijk een doorlopende leerlijn gemaakt kan worden. 6
Om dit mogelijk te maken is het nodig om inzicht te krijgen in de doelen die mentoren, docenten en decaan wenselijk achten. Wat vinden zij dat een leerling moet kunnen, kennen en wat voor attitude zouden zij willen zien (willen/voelen). Pas als dit duidelijk is en er bovendien overeenstemming bestaat over die doelen, kan het huidige LOB traject worden aangepast. In dit onderzoek ga ik me richten op de volgende vragen: 1. Wat zijn de wenselijke doelen van mentoren en decaan met betrekking tot LOB? 2. Over welke doelen bestaat consensus en wat is daarin de volgorde van belangrijkheid? De mentoren kunnen zich uitspreken over de wenselijke doelen van LOB. Als het duidelijk is geworden welke doelen de mentoren van de verschillende jaarlagen wenselijk achten, kan het bestaande, geïnventariseerde LOB traject in samenspraak met de decaan worden aangepast.
3. Literatuuronderzoek Dit onderzoek is geen literatuuronderzoek, het gaat om de wenselijke doelen die docenten en decaan op het MCO willen bereiken met de leerlingen. Om een idee te krijgen van wat LOB is en hoe het vorm gegeven kan worden, heb ik me wel verdiept in de literatuur. De laatste jaren is er onder andere door het nationaal expertisecentrum Leerplanontwikkeling (SLO) veel geschreven over LOB. Scholen hebben allerlei informatie gekregen om te komen tot een nieuw LOB beleid. Ook de VO raad heeft richtlijnen naar scholen gestuurd om hen te stimuleren hun LOB beleid kritisch te gaan bekijken. Volgens de VO raad is LOB: een geïntegreerd, dynamisch en continu proces van voorbereiding op een toekomstige vervolgopleiding, arbeidsmarkt, maatschappelijke participatie en verwerving van loopbaancompetenties. Scholen kunnen dit bereiken door: x x x x x x x
Inzetten van oud leerlingen Contact met de vervolgopleidingen Stages Meelopen in verschillende richtingen Gastlessen RWI stages Bezoek aan ROC’s
Dit alles moet dan structureel zijn ingebed in de dagelijkse praktijk. Door een presentatie van zijn stage te geven leert de leerling veel van zijn eigen motivatie en kwaliteiten: het verhoogt zijn zelfinzicht. F.Meijers (2006) stelt dat kwalitatief goede loopbaanbegeleiding gedefinieerd kan worden als: een dialoog tussen leerling en docent (of stagebegeleider vanuit een bedrijf) over de gewenste (studie) loopbaan op basis van concrete ervaringen die in zo levensecht mogelijke situaties zijn opgedaan. Hij constateert dat hiervan nog nauwelijks sprake is (op stages na). W.van Esch en J. Neuvel (2008) geven de volgende definitie: LOB is een geheel van activiteiten dat erop gericht is om leerlingen aan te zetten tot het nadenken over wat zij in hun verdere (school) loopbaan willen worden en hierop actie te ondernemen Zij zijn ook van mening dat er veel uitval is door het ontbreken van een goed beeld van een MBO opleiding. Berenschot (2006) geeft een aantal adviezen aan scholen: x Contact met de beroepspraktijk : niet slechts verbale en schriftelijke informatie, leerlingen moeten beroepen zelf “ervaren”en contact hebben met beroepsbeoefenaren uit de praktijk 7
x Reflectie: leerlingen laten communiceren over praktijkervaringen en uitdagen te reflecteren over eigen toekomstbeeld. (“wat wil ik” en “wat kan ik”) x Zelfmanagement leerling: leerlingen bewust maken van de eigen verantwoordelijkheid van de keuze (de docent wordt coach, de jongere maakt zelf zijn afweging) x Duurzame en geïntegreerde begeleiding: geïntegreerd in curriculum (geen losstaand vak en oriëntatie op langere termijn (niet slechts korte termijn keuzes) x Instrumenten inzetten gericht op dialoog: meer dan “invuloefening”. Stage-ervaringen ook aangrijpen voor reflectie over toekomst. x Beïnvloedingskanalen gebruiken : ouders en “peergroups”. x Confrontatie met arbeidsmarkt: leerlingen moeten op z’n minst weten hoe de vervolgopleiding globaal “scoort” qua arbeidsmarkt- en stageperspectieven. x Differentiatie: geen blauwdruk voor alle leerlingen:twijfelaars vergen een andere ondersteuning dan degenen die hun besluit al genomen hebben. Viola van Lanschot-Hubrechts en Jan Sniekers(2008) vinden dat leerlingen moeten beschikken over de volgende loopbaancompetenties om zichzelf te kunnen sturen in de loopbaan en om een arbeidsidentiteit te kunnen ontwikkelen. De loopbaancompetenties zijn ontleend aan M. Kuijpers e.a. (2006); de reflectievragen zijn uitwerkingen van SLO: Loopbaancompetenties Capaciteitenreflectie: Zicht krijgen op eigen mogelijkheden en interesses Motievenreflectie: Zicht krijgen op werk en beroepen Werkexploratie: Zicht krijgen op werk en beroepen
Loopbaansturing: Zicht krijgen op wat geleerd is en nog geleerd moet worden, ook in relatie tot vervolgopleidingen Netwerken: Zicht krijgen op het belang van contacten met personen en instellingen
Reflectie op de vragen -wie ben ik? -wat kan ik? -wat wil ik? -Wat drijft mij? -Wat past bij mij? -wat heeft de arbeidsmarkt mij te bieden? -hoe kan mijn toekomstige werk eruit zien? -past het werk bij mij? -hoe maak ik keuzes? -hoe plan ik mijn toekomst? -wat heb ik nodig? Welke opleiding past bij mij? -hoe leg en onderhoud ik contacten? -welke contacten kunnen belangrijk zijn?
Drs.Tom Luken spreekt in zijn oratie van 23 januari over de risico’s van reflectie. Volgens hem is er sprake van idealisering van reflectie. Hij beschrijft ook de uitkomsten van het breinonderzoek waaruit blijkt dat pubers en adolescenten bij keuzen veel oog hebben voor beloningen en kicks, maar weinig voor alternatieven, voor de lange termijn en voor de risico’s. “De multidisciplinaire gegevens wijzen erop dat de meeste jongeren en (jong-) volwassenen het overzicht missen over verleden, heden en toekomst en over de verschillende invloeden ervan op hun leven”. Als laatste geef ik de aanbeveling die Noeke van Duijne doet in haar onderzoek op het MCO naar Practische Sector Oriëntatie. Zij schrijft dat PSO en mentor samen moeten zorgen voor inhoudelijk goed op elkaar afgestemde programma’s die gebaseerd zijn op een gedeelde pedagogisch/didactische visie.
4. Wat gebeurt er al aan LOB op het MCO?
8
Om dit te weten te komen heb ik gesprekken gevoerd met de decaan, met de stagecoördinator en met de MAVO-4 docente die haar klas begeleidt bij de “businessschool”. Na het gesprek met de decaan heeft hij de LOB activiteiten in een schema verwerkt: Schema LOB op het MCO 2010-2011 Leerjaar 1
Leerjaar 2
Leerjaar 3
Leerjaar 4 / Examenjaar
Leefstijl
Leefstijl
Stage 2 x 1 week
Stage 1 x 2 weken
Ambachtendag via JINC
LOB methode Keuzedossier
Hout/Interieur Ontdektour HMC
Individuele gesprekken met de decaan
Volgen leerlingen via KP2 ELLK
PSO 2 lesuren per week in onze bovenbouw: Handel/Adm.;
Sollicitatietraining JINC
Voorlichtingsavonden MBO
Zorg/Welzijn; Techniek
Econ BB leerlingen doen Bliksemstages i.v.m. VM2
Bezoek Open Dagen
Begeleiding LOB door decaan POP gesprekken
Matching leerlingen op ROC
Bliksemstages via JINC
Schoolfort trajecten
Netwerkdag Zorg/Welzijn
Techniekweek via RTCA (soms)
Volgen leerlingen via KP2 ELLK
Coaching via Amsterdam Cares met ING-stageaires
OTIB voorlichting Elektro/Install
Techniek Caroussel ROC
BIT-test
Beursbezoek RAI
POP gesprekken
POP gesprekken
Schoolfort trajecten
Business-school MAVO 4
Volgen leerlingen via KP2 ELKK
Volgen leerlingen via KP2 ELLK
Toelichting op het schema Leerjaar 1. x Leefstijl is een lesmethode waardoor leerlingen zich bewust worden van waarden en normen. Het is een uitgave van Edu’Actief b.v (www.leefstijl.nl) x Ambachtendag: Leerlingen gaan op bezoek bij verschillende bedrijven. Dit wordt georganiseerd door JINC, een vereniging die grotendeels gefinancierd wordt door het bedrijfsleven. JINC zorgt ervoor dat leerlingen op jonge leeftijd kennismaken met het bedrijfsleven met als doel: een juiste studiekeuze, minder schooluitval, en beter zicht op werk. (www.jinc.nl) Leerjaar 2. x In september komt de decaan in de klas en stelt zich voor. Hij vertelt de leerlingen wat zijn werk is en dat de leerlingen naar hem toe kunnen komen voor informatie.
9
x In maart is er een voorlichtingsavond voor ouders en leerlingen. Er wordt een algemene inleiding over het keuzetraject gehouden gevolgd door uitleg over de sectoren. (decaan en vakdocenten van de verschillende sectoren) x BIT= Beroepen Interesse Test x POP gesprekken. Persoonlijk Ontwikkelings Plan. De leerling en de mentor bespreken een door beide ingevuld competentieformulier. Beide geven zij aan waar de leerling in zijn ontwikkeling staat tussen beginner en gevorderde. De invulling van dit formulier vormt het uitgangspunt voor een gesprek. De leerling noteert aan het einde van dit gesprek een aantal verbeterpunten. x OTIB voorlichting. Hierin worden de mogelijkheden van installatietechniek en electro met de leerlingen in één lesuur behandeld. OTIB is het Opleidings en Ontwikkelingsfonds voor het Technisch en InstallatieBedrijf. ( www.otib.nl) x Schoolfort traject: Vanuit de stichting “Herstelling “krijgen leerlingen die dreigen uit te vallen de kans om gedurende 3 dagen per week, onder leiding van een ervaren werkmeester, lichte onderhoudswerkzaamheden te verrichten. De bedoeling is dat zoveel mogelijk leerlingen terugkeren naar school om deze succesvol af te ronden. (www.herstelling.nl) x Na het 3e verslag krijgt de leerling een brief mee waarin de leerling aangeeft welke sector hij kiest. De ouders moeten deze brief ondertekenen. De decaan bespreekt de keus met de leerling en de mentor. Vooral bij een groot verschil tussen beroepentest en keuze is dit erg belangrijk. x De laatste periode van het 2e jaar volgt de leerling de PSO lessen in de sector van zijn keuze. Als er interessante aanbiedingen komen voor bezoeken/voorlichting kan dit ook met de leerlingen gedaan worden. Leerjaar 3. x BBL leerlingen Handel en Administratie krijgen uitgebreide voorlichting over VM2 x Potentiële AKA leerlingen (vanuit de leerlingenbespreking) hebben gesprekken met de AKA mentoren. x Schoolfort trajecten: zie leerjaar 2 x De decaan heeft in dit jaar ook gesprekken met leerlingen die van school moeten, naar ander onderwijs. Als er interessante aanbiedingen komen voor bezoeken/voorlichting en dit qua bemensing mogelijk is, wordt dit aangeboden. Leerjaar 4. x De decaan voert gesprekken over mogelijkheden van vervolgopleidingen en helpt hen zich in te schrijven bij de opleiding van hun keuze. x Businessschool. Dit gaat uit van bureau “Overleren” en is in plaats gekomen van het sectorwerkstuk. De leerlingen leren in het 4e jaar dat zelfstandig ondernemerschap ook tot hun mogelijkheden kan behoren. (www.overleren.nl) Met de stagecoördinator heb ik gesproken over stages, trainingen en bezoeken aan bedrijven en instellingen. Alle leerlingen in het 3e, 4e en 5e leerjaar lopen stage. Zij mogen zelf een stageplaats zoeken, maar de stagecoördinator helpt mee en heeft een groot stage-adressenbestand. Leerlingen die niet op een stage-adres terecht kunnen, hebben de mogelijkheid om binnen het MCO stage te lopen. Het koppelen van een leerling aan een bedrijf gaat vaak in overleg met de mentor. Leerlingen bellen zelf naar het bedrijf om een afspraak te maken, dit gebeurt vaak in aanwezigheid van de cooördinator. Tijdens de stages worden de leerlingen bezocht door een mentor of vakdocent. Alle leerlingen hebben een rapportboekje met daarin algemene beroepscompetenties zodat de stagebegeleider binnen het bedrijf de leerling hierop kan beoordelen. Het is de bedoeling dat de mentor dit tij10
dens en na de stage met iedere leerling bespreekt. In de 4e klas is dit vooral belangrijk met het oog op de vervolopleiding. De leerlingen hebben een boekje met opdrachten die bij de stage horen, Tijdens mentorlessen wordt dit besproken. De eerste schooldag na de stage maken de leerlingen een stageverslag. Begin december krijgen de leerlingen een sollicitatietraining. Mensen uit het bedrijfsleven geven een training van 1 ½ uur per halve klas. De leerlingen hebben allemaal een sollicitatiebrief geschreven. De baan waarop ze solliciteren moet levensecht zijn en op hun toekomstig niveau. Iedereen krijgt een sollicitatiegesprek (rollenspel). Leerlingen zijn hier erg tevreden over, ze vinden het spannend en interessant en doen goed mee. De trainers geven aan iedere leerling advies nav het rollenspel. De ambachtendag of bliksemstages via JINC lopen ook via de stagecoördinator. Als laatste volgt hier de uitleg van de mentor MAVO 4 over de businesschool. De businessschool staat los van de stage maar is voor de MAVO leerlingen een concrete kennismaking met ondernemerschap. In de 4e klas MAVO is 4 jaar geleden de “Business school” in de plaats gekomen van het sectorwerkstuk. De Business school gaat uit van “bureau over leren” (www.overleren.nl) en de docenten op het MCO worden begeleid door Dick Middelhoek. Omdat de subsidie ophoudt volgen 5 docenten en de directeur dit jaar zelf een masterclass “business school”. Wat is de businessschool? In het 4e jaar leren de leerlingen dat zelfstandig ondernemerschap ook tot hun mogelijkheden kan behoren. Door het in een groepje opzetten van een bedrijfje leren ze veel over : x plannen x organiseren x samenwerken Deze vaardigheden heb je ook als niet leidinggevende in een bedrijf nodig. Alle bedrijfjes maken PR voor het MCO. Zij geven voorlichting op basisscholen en nodigen basisschoolleerlingen, docenten en 2 VIPs uit voor de open dag. Aan het begin van het jaar krijgen alle bedrijfjes een lening van 50 euro. Dit bedrag moet terugbetaald worden. Maakt een bedrijfje winst, dan mag dit verdeeld worden. Het bedrijfje verdient geld doordat elke leerling die de open dag bezoekt geld opbrengt, net als elke VIP. Ook kan een bedrijfje bijvoorbeeld iets kopen en verkopen op de open dag. Gedurende het jaar is goed te zien wie een leidinggevende rol heeft, hoe de taken verdeeld worden en ook wat er gebeurt als er onenigheid is. De leerlingen leren hier ook van hoe je een bedrijf gezond kan houden door bijvoorbeeld een goede omgang met elkaar te hebben. Door het opzetten van een bedrijfje komen de leerlingen in aanraking met een aantal facetten van het bedrijfsleven zoals het maken van een begroting, de Kamer van Koophandel, het geven van Presentaties en PR door middel van een film (broadcast your school). Als Afsluiting geven de bedrijfjes een presentatie waarin ze vertellen wat ze hebben gedaan en hoe het is gegaan. Ze worden beoordeeld,( niet met een cijfer, maar met Voldaan ) op: x x x x x
Samenwerking Film Logboek (met knelpunten en afspraken) Evaluatie die is ingevuld door de basisschoolleerlingen Begroting
11
5. Opzet van het onderzoek Voor mijn onderzoek heb ik gekozen voor een beschrijvend onderzoek aan de hand van de Delphimethode. Dit is een methode voor het systematisch dringend bevragen en verzamelen van oordelen over een bepaald onderwerp door middel van een aantal zorgvuldig ontworpen opeenvolgende vragenlijsten afgewisseld met samengevatte informatie en feedback van meningen die afgeleid zijn van eerdere antwoorden. De Delphi methode berust op 2 aannames: 1. beslissingen die door groepen zijn genomen zijn meestal gefundeerder, deugdelijker dan beslissingen die door 1 persoon zijn genomen. Bovendien zijn ze deugdelijker als de groep bestaat uit experts uit het veld 2. groepsleden moeten zonder angst kunnen zeggen wat zij willen. Om dit zoveel mogelijk te garanderen worden er geen namen genoemd in de verwerking en resultaten. (Murry, 1995) 1e ronde Mijn onderzoek is begonnen met individuele gesprekken met een mentor uit iedere jaarlaag en met de decaan om oordelen of meningen aan het licht te brengen over het te onderzoeken onderwerp. Aan de hand hiervan heb ik een enquête samengesteld. Deze enquête bevat stellingen met concreet wenselijke doelen die zijn ingedeeld in : x kennen x kunnen x willen/voelen (attitude) 2e ronde In de 2e ronde heb ik een enquête gestuurd aan de docenten van de 5 jaarlagen en de decaan die ik als docent van het 4e leerjaar heb meegeteld. Het gaat hierbij om 67 personen.
6. Uitvoering van het onderzoek Om te weten te komen wat docenten in de 5 verschillende leerjaren willen bereiken met hun leerlingen, heb ik uit ieder leerjaar 1 mentor en aan de decaan gevraagd om met mij van gedachten te wisselen over de LOB doelen die zij met hun klas zouden willen bereiken. In de onderbouw vertegenwoordigden de mentoren zowel de reguliere als de S-klassen. De mentoren van de O-klassen heb ik in dit onderzoek niet meegenomen.De reden hiervoor was dat O-leerlingen vooral bezig zijn met het verwerven van de Nederlands taal en nog niet meedoen aan LOB activiteiten. De O-leerlingen stromen door naar een eerste S-Klas. Allevijf de mentoren hebben met veel enthousiasme meegewerkt aan het onderzoek. Voorafgaand aan het gesprek heb ik hen een korte beschrijving van mijn onderzoek gestuurd. Daarin stond ook beschreven wat ik van hen verlangde. (bijlage 1) De gesprekken heb ik opgenomen en daarna uitgewerkt.(bijlage 2)
6.1 Stellingen naar aanleiding van gesprekken met mentoren en decaan. Naar aanleiding van de gesprekken heb ik een aantal stellingen gedefinieerd, zodat er nu al een duidelijker beeld is wat mentoren van leerlingen van klas één tot en met klas vijf verwachten. Stellingen naar aanleiding van het gesprek met een mentor van het eerste leerjaar: Kunnen x De leerling kan het verschil zien tussen verschillende soorten gedrag bv rustig praten tegenover grote mond geven tegen docent of andere leerling. x De leerling kan samenwerken, ook met leerlingen die hij niet leuk vindt
12
x De leerling kan goed communiceren, zich verstaanbaar maken en de ander goed verstaan. (duidelijk maken wat hij bedoelt en luisteren naar de ander) x De leerling kan zodanig spellen en hoofd en bijzaken onderscheiden dat hij de juiste zoektermen kan gebruiken als hij op zoek is naar informatie. x De leerling kan een beetje reflecteren op zichzelf en zijn gedrag. x De leerling kan zich aan afspraken houden. Kennen x De leerling weet wat zijn gedrag kan veroorzaken (bv ruzie, straf) x De leerling weet wat zijn talenten zijn, weet wat hij leuk vindt en waar hij goed in is. x De leerling is op de hoogte van wat er in de wereld speelt, kent een beetje de actualiteit, heeft wat algemene ontwikkeling. x De leerling weet dat een goede werkhouding belangrijk is, ook voor later. x De leerling weet dat er een “later” is waarin ze ook nog cursussen kunnen volgen, ze Willen/voelen x De leerling heeft ervaren dat er dingen zijn die je moet doen terwijl hij dit niet leuk vindt. Bv een opdracht voor een niet geliefd vak. x De leerling bezit doorzettingsvermogen, hij geeft niet op als hij iets moeilijk vindt. x De leerling is zelfstandig x De leerling heeft zelfvertrouwen en durft vragen te stellen.(hij weet dat hij niet alles kan weten) x De leerling voelt zich verantwoordelijk voor zijn eigen keuzes Stellingen naar aanleiding van het gesprek met een mentor van het tweede leerjaar: Kunnen x De leerling kan reflecteren op zichzelf, weet wat voor soort mens hij is x De leerling kan met zijn ouders op een open manier een gesprek voeren over zichzelf. x De leerling kan op internet informatie zoeken. x De leerling kan zowel mondeling als schriftelijk (KBL/MAVO) goed beargumenteren waarom juist deze keuze voor hem de goede keuze is. B.v bij het kiezen van een sector. x De leerling is in staat om om te gaan met een docent die kritiek op hem heeft Kennen x De leerling weet dat hij aan veel invloeden bloot staat, dat zijn beslissing soms niet zijn eigen beslissing hoeft te zijn, maar die van zijn omgeving. x De leerling is zich bewust van het feit dat er heel veel verschillende beroepen zijn in de verschillende sectoren, je kan ook secretaresse zijn in de techniek. x De leerling weet welke beroepen er zijn op zijn niveau. x De leerling weet waar zijn hobby’s, zijn talenten en zijn interesses liggen. (b.v. ben je liever de ontwerper van een gebouw of de maker?) x De leerling kent de beperkingen van bepaalde richtingen, b.v. ZenW zonder wiskunde kiezen. x De leerling weet dat een keuze nu, niet voor altijd geldig hoeft te zijn, een leerling kan later nog switchen. x De leerling weet dat hij eerst moet nadenken voordat hij (te snel) conclusies trekt. Willen/voelen x De leerling heeft ervaren welk gedrag, welke houding er van hem wordt verwacht bij de verschillende sectoren. x De leerling voelt zich verantwoordelijk voor zijn keuzes. Stellingen naar aanleiding van het gesprek met een mentor van het derde leerjaar: Kunnen x De leerling kan reflecteren op zichzelf, weet wat voor soort mens hij is. x De leerling kan zich sociaalwenselijk gedragen.
13
x De leerling kan zich zodanig gedragen dat hij zich in allerlei verschillende situaties kan handhaven. x De leerling kan een inschatting maken waarom dingen goed of fout zijn gegaan. x De leerling kan samenwerken met verschillende mensen. x De leerling kan tijdens het samenwerken gebruik maken van zijn eigen talenten en die van de anderen. (jij bent hier goed in en ik ben daar goed in, we verdelen de taken). x De leerling kan respectvol omgaan met anderen, ook met andersdenkenden. x De leerling kan hoofd- en bijzaken onderscheiden. x De leerling kan plannen (bv zijn werk maar ook afspraken. x De leerling kan omgaan met kritiek. x De leerling kan zijn ervaringen verwoorden, mondeling en /of schriftelijk. x De leerling kan accepteren dat het antwoord op zijn vraag “nee” kan zijn. x De leerling kan en durft voor zijn eigen mening uit te komen. Kennen x De leerling kent zijn sterke en zwakke kanten en heeft inzicht in zichzelf. x De leerling kent zijn eigen grenzen en bewaakt die. Hij weet wanneer hij moet stoppen. x De leerling is op de hoogte van de mogelijkheden van de richting die hij kiest. x De leerling weet dat een keuze nu, niet voor altijd geldig hoeft te zijn, een leerling kan later nog switchen. x De leerling heeft een goed wereldbeeld, heeft wat algemene ontwikkeling zeker ten aanzien van het werkveld. x De leerling is op de hoogte van de internetmogelijkheden, hij weet welke vragen hij kan stellen weet hoe hij moet surfen binnen de sites. Hij zoekt goed gestuctureerd. Voelen/willen x De leerling is zich er van bewust dat hij zelf grote invloed heeft op dat wat hij wil bereiken.(invloed op je eigen leven, op je eigen houding). x De leerling is zich er van bewust dat hij invloed kan uitoefenen op mensen die hem gaan beoordelen. x De leerling is zich er van bewust dat zijn achtergrond (opvoeding, cultuur, godsdienst) van invloed is op zijn ontwikkeling. x De leerling voelt zich verantwoordelijk voor zijn keuzes. x De leerling is zich er.van bewust dat niet-sociaal-wenselijk gedrag gevolgen kan hebben voor zijn studie/leven/ontwikkeling x De leerling kan en durft voor zijn eigen mening uit te komen. x De leerling heeft doorzettingsvermogen x De leerling is bereid iets van een ander aan te nemen. x De leerling benadert ouderen/anderen anders dan zijn leeftijdsgenoten, hij kent zijn plaats. x De leerling heeft ervaren dat het beter is om eerst na te denken voordat hij reageert. x De leerling is zich bewust van zijn eigen handelen. Stellingen naar aanleiding van het gesprek met een mentor van het vierde leerjaar: Kunnen x De leerling kan zelf op internet informatie opzoeken, en is in staat om te begrijpen wat er staat. x De leerling kan zelf afspraken maken met bv de decaan. x De leerling kan telefoneren naar oa vervolgopleidingen en weet dan ook wat hij moet vragen. x De leerling kan een sollicitatiegesprek voeren en weet ook dat hij naar dingen kan vragen, bv. naar salaris en werktijden. x De leerling kan mondeling en schriftelijk (afhankelijk van niveau) vertellen over stage ervaringen. x De leerling kan met kritiek omgaan.
14
Kennen x De leerling is op de hoogte van de terminologie van de sector waarin hij werkt/leert. x De leerling heeft een goed wereldbeeld, bv hij is op de hoogte van minimumloon, vakbond, pensioen. x De leerling is op de hoogte van de werkomstandigheden en kan zich hieraan aanpassen, bv wat betreft kleding en taalgebruik. x De leerling weet dat hij aan het begin van een loopbaan staat, dat hij nog heel veel moet leren en dat bedrijven dit ook verwachten. x De leerling weet dat hij niet alles hoeft te accepteren en weet bij problemen welke weg hij moet bewandelen om dit probleem op te lossen. x De leerling weet dat hij eerst moet nadenken voordat hij commentaar geeft. x De leerling kent zijn eigen grenzen. x De leerling heeft een goed zelfbeeld x De leerling kan laten zien wie hij is en wat hij kan. Willen/voelen x De leerling neemt zelf de verantwoordelijkheid om dingen te regelen (bv. het informeren van docenten bij afwezigheid ivm open dagen ROC ) x De leerling is assertief en kan daar op een goede manier mee omgaan. x De leerling bezit doorzettingsvermogen, bv meldt zich niet ziek als hij een beetje moe is. x De leerling accepteert dat er dingen zijn die hij moet doen, ook al vindt hij dit niet leuk. x De leerling toont initiatief. x De leerling bezit zelfvertrouwen. Stellingen naar aanleiding van het gesprek met een mentor van het vijfde leerjaar: Kunnen x De leerling kan verantwoordelijkheid nemen. x De leerling kan samenwerken. x De leerling kan omgaan met goed- en slechtnieuws gesprekken. x De leerling kan met kritiek omgaan. Kennen x De leerling kent “zijn plaats”, weet dat hij niet kan”eisen”. Bv ik moet om 4 uur weg omdat ik ga trainen. x De leerling weet dat hij eerst moet nadenken voordat hij commentaar geeft. x De leerling weet dat hij nog veel moet leren. 1 keer iets doen betekent nog niet dat je het kan. x De leerling kent het verschil in niveau’s, de gelaagdheid binnen bedrijven. x De leerling kent zijn eigen mogelijkheden en neemt daar de verantwoordelijkheid voor. x De leerling heeft een goed zelfbeeld, weet wat hij wel en niet kan x De leerling heeft een goed wereldbeeld. x De leerling kent de mogelijkheden voor vervolgstudie en werk Willen/voelen x De leerling toont initiatief x De leerling stelt ook eisen aan zichzelf. x De leerling is zelfbewust, heeft de eventuele slachtofferrol achter zich gelaten. x De leerling is zelfstandig. x De leerling voelt zich verantwoordelijk voor zichzelf en voor de groep. x De leerling neemt de verantwoordelijkheid voor zijn eigen keuzes. Stellingen naar aanleiding van het gesprek met de decaan: x Wat kan ik x Wat vind ik interessant x Weten dat je nog alle kanten op kan x Nog niet nadenken over beroep, maar wel je gevoel voor een bepaalde richting
15
x Kan contacten leggen, netwerken x Belangrijk dat de leerling bedenkt welke richting hij opgaat en waar hij dat kan doen. Soms is de opleiding ergens anders dan de leerling begrepen heeft uit het bezoek aan een open dag. x Kunnen telefoneren en weten wat hij moet vragen
6.2. 2e ronde: de enquête Om te weten te komen hoe alle docenten denken over deze stellingen ben ik de stellingen die uit de gesprekken voortkwamen gaan samenvoegen, schrappen en herschrijven. Dit heeft uiteindelijk een lijst met 56 stellingen opgeleverd: 22 over Kunnen 18 over Kennen 16 over Willen/Voelen. Deze stellingen heb ik verwerkt tot een enquête (bijlage 3). Docenten konden een waardering van 1 tot en met 5 geven, waarbij 1 staat voor totaal niet belangrijk en 5 voor heel erg belangrijk. Er was ruimte voor opmerkingen. Op de enquêtes staat aangegeven voor welke jaarlaag hij is bedoeld.
6.3. Het uitzetten van de enquête en de respons Voor ieder leerjaar heb ik een aparte enquête gemaakt waarop het betreffende leerjaar vermeld stond. Ook heb ik alle docenten een brief gestuurd waarin ik in het kort mijn onderzoek beschreef en waarin ik uitleg gaf over de enquête. (bijlage 4 ) Omdat het aantal respondenten erg mager was, heb ik na een week alle docenten nog een keer per mail benaderd. Daarna heb ik hen ook nog persoonlijk benaderd. Uiteindelijk hebben, met uitzondering van het eerste leerjaar, een groot aantal docenten de enquête ingevuld: (zie tabel 1) leerjaar Aantal docenten Aantal respondenten 1 19 8 2 13 9 3 10 8 4 13 10 5(AKA/VM2 11 8 Tabel 1. Aantal benaderde en responderende docenten
In totaal hebben 43 docenten de enquête ingevuld. (Er zijn docenten die niet alle stellingen een beoordeling hebben gegeven, hierdoor wijkt het aantal respondenten af en toe af). Het was mogelijk om onder de enquête een opmerking te plaatsen. Hier is weinig gebruik van gemaakt. Wat is er gezegd? x Voor sommige dingen is het nog te vroeg, maar het is beter te vroeg dan te laat. x Sommige vaardigheden zijn nog te moeilijk voor een eerste klasser. Er wordt wel al aan gewerkt in de 1e, maar het echt kunnen beheersen is dan misschien meer eind 2e leerjaar. x Ik mag toch hopen dat iedereen in het onderwijs dit belangrijk vindt. Ik vind de vragen nogal een open deur. x Goede vragen, kunnen wij als begeleidende docenten ook wel wat mee. x Sommige dingen zijn hoog gegrepen voor de leeftijdsfase waarin de leerling zich bevind, Een 14 of 15 jarige kan vaak geen keuze maken voor wat hij “later” worden wil. Veel dingen die je vertelt, onthouden ze daarom niet. Dat halen ze later wel in. Mentaliteit en houding en weten hoe je op een ander overkomt zijn belangrijker dan de kennis. Op school krijgen ze veel keuzebegeleiding en informatie over vervolgmogelijkheden, dus het is
16
minder belangrijk dat ze het zelf weten. Ook vind ik het belangrijker dat een leerling iets gaat doen wat hij leuk vindt dan wat goed “scoort”op de Arbeidsmarkt. Plezier is erg belangrijk. x Wat de leerling kan, kent, wilt en voelt: idealen! x Liever prioriteiten vragen in plaats van belang aangeven. x Ik vind het moeilijk om nuances aan te brengen in deze enquête, ik kan alle stellingen die hier staan van harte onderschrijven. In hoeverre deze leerdoelen haalbaar zijn en hoe je ze wilt bereiken is natuurlijk een ander verhaal.
7. Resultaten van de enquête 7.1. Gemiddelde scores per leerjaar
Als je de gemiddelde scores per leerjaar bekijkt, dan blijken alle stellingen vrij hoog te scoren. (bijlage 5) Er is soms wel een groot verschil tussen minimum en maximum, maar dan gaat het slechts om een paar stellingen. Alleen in het eerste leerjaar worden 13 stellingen gemiddeld onder de 3 gewaardeerd (zie bijlage 5). In leerjaar 4 worden 5 stellingen onder de 3.5 gewaardeerd. In leerjaar 3 is de gemiddelde maximumscore het laagst. leerjaar 1 2 3 4 5
Minimum score 2.1 3 3 2.8 3.9
Maximum score 4.6 4.9 4.3 4.5 4.5
Verschil tussen scores 2.5 1.9 1.3 1.7 0.6
Tabel2. De gemiddelde scores per leerjaar, minimum en maximum
Wat zou dit kunnen betekenen: x In het 1e leerjaar wordt er relatief weinig aan LOB gedaan, de stellingen die specifiek daarover gaan, scoren laag. x Hoe hoger het leerjaar, des te meer er van leerlingen verwacht wordt. x In het 5e jaar lopen de leerlingen veel stage, ze zijn al bezig met hun ROC opleiding. Docenten verwachten veel van de leerlingen.
7.2 . De 12 belangrijkste stellingen per leerjaar Omdat de stellingen Kunnen 1. “De leerling kan zich netjes gedragen, zowel tegenover volwas-
senen als medeleerlingen”en Kunnen 12. “De leerling kan respectvol omgaan met anderen, ook met ouderen en andersdenkenden” door alle leerjaren bij de 10 belangrijkste stellingen hoort, heb ik gekozen om niet de 10 maar de 12 belangrijkste stellingen te bekijken. (bijlage 6)
Wat zijn de wenselijke doelen in de verschillende leerjaren? In het eerste leerjaar willen de docenten dat leerlingen netjes en respectvol met anderen kunnen omgaan, ze moeten voor zichzelf durven op te komen en moeten durven vragen. Leerlingen moeten weten dat een goede werkhouding erg belangrijk is, net als doorzettingsvermogen en zelfvertrouwen. Leerlingen moeten zich verantwoordelijk voelen voor de eigen keuzes, voor zichzelf en voor de groep. Ze weten dat er nee gezegd kan worden als ze iets vragen en ze accepteren dat er dingen zijn die ze moeten doen ook als ze dat niet leuk vinden. Alle leerlingen zouden zich door de mentor “gezien”moeten voelen. Ook in het tweede jaar wordt het netjes en respectvol omgaan met anderen belangrijk gevonden. Verder zouden de leerlingen goed moeten kunnen beargumenteren waarom ze voor een bepaalde sector kiezen en ze moeten zich kunnen aanpassen aan de eisen die aan hen worden gesteld in een stage. Docenten vinden het belangrijk dat leerlingen weten dat ze later nog kunnen switchen. 17
Zij zouden zich ook bewust moeten zijn van het feit dat ze zelf invloed kunnen uitoefenen op dat wat ze willen bereiken Leerlingen weten wat het gevolg van hun gedrag kan zijn. Zelfvertrouwen, vragen durven stellen en bereid zijn iets van een ander aan te nemen zijn ook belangrijk. Leerlingen moeten ook weten dat er nee gezegd kan worden als ze iets vragen en ze accepteren dat ook, net als het moeten doen van dingen die ze niet leuk vinden. De leerlingen zouden zich door de mentor gezien moeten voelen. Dit komt overeen met het eerste jaar. In het derde jaar moeten de leerlingen zich ervan bewust zijn dat ze zelf een grote invloed hebben op wat ze willen bereiken en dat niet-sociaal-wenselijk gedrag gevolgen kan hebben voor studie, leven en ontwikkeling. Verder vinden docenten ook hier het gedrag tegenover anderen belangrijk, het moet netjes en respectvol zijn, verder zelfstandigheid, reflectie over het eigen gedrag, voor zichzelf op durven komen, weten wat de gevolgen kunnen zijn van gedrag, zelfvertrouwen en het durven stellen van vragen omdat ze zich ervan bewust moeten zijn dat ze nog niet alles kunnen weten. Eerst nadenken voordat je reageert is ook belangrijk. Ook hier vinden docenten dat leerlingen zich “gezien”moeten voelen door de mentor. In het 4e leerjaar is de leerling erachter gekomen bij welke richting hij zich het prettigst voelt, en dat niet-sociaal-wenselijk gedrag gevolgen kan hebben voor studie, leven en ontwikkeling. Leerlingen moeten kunnen samenwerken, goed kunnen communiceren, reflecteren op zichzelf en op hun gedrag en ze moeten zich kunnen handhaven in verschillende situaties. Verder vinden de docenten dat het gedrag tegenover anderen netjes en respectvol moet zijn. Leerlingen zouden verder bereid moeten zijn om dingen van anderen aan te nemen en ze moeten accepteren dat er dingen gedaan moeten worden ook al vinden zij ze niet leuk. Ze zouden ook eisen aan zichzelf moeten stellen en zich verantwoordelijk moeten voelen voor zichzelf en voor de groep. Ten slotte de leerlingen in het vijfde jaar, leerlingen die werken aan niveau 1 en 2 van het MBO. Docenten willen dat ze zich netjes en respectvol kunnen gedragen en dat leerlingen weten dat niet-sociaal-wenselijk gedrag gevolgen kan hebben voor studie, leven en ontwikkeling. Ze kunnen zich aanpassen aan de eisen die aan hen worden gesteld en ze hebben ervaren dat het beter is eerste even na te denken voordat ze reageren. Ze kunnen accepteren dat er nee gezegd wordt als antwoord op een vraag en ze doen ook dingen die ze eigenlijk niet leuk vinden maar waarvan ze weten dat het moet. Verder tonen ze initiatief. Op een open manier een gesprek met hun ouders voeren over zichzelf en hun toekomst is belangrijk. Leerlingen kunnen hun stage ervaringen mondeling of schriftelijk verwoorden en ze kennen de terminologie van de sector waarin ze werken. In tabel 3 is te zien hoe de verdeling ligt tussen de stellingen die over kunnen, kennen en willen/voelen gaan. leerjaar 1 2 3 4 5
kunnen 4 4 6 6 5
kennen 1 2 1 0 1
willen/voelen 7 6 5 6 6
Tabel 3. Verdeling tussen kunnen, kennen en willen/voelen bij de 12 belangrijkste stellingen per leerjaar.
Wat valt hier op: x Bij de eerste 12 stellingen in alle leerjaren scoort Kennen heel laag. x Willen/voelen scoort hoger dan Kunnen
7.3. 12 belangrijkste stellingen in de 5 leerjaren naast elkaar 18
In het schema hieronder staan alle stellingen van de enquête. Met een x zijn de hiervoor besproken 12 gemiddeld belangrijkste stellingen per leerjaar aangegeven. Op deze manier is het goed te zien waar de accentverschillen tussen de leerjaren zitten. Dit schema kan ook dienen als uitgangspunt bij het maken van een doorlopende leerlijn. Er zijn een aantal overeenkomsten, maar ieder leerjaar heeft ook duidelijk zijn eigen aandachtpunten. KUNNEN 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
De leerling kan zich netjes gedragen, zowel tegenover volwassenen als medeleerlingen. De leerling kan samenwerken, ook met leerlingen die hij niet leuk vindt De leerling kan goed communiceren, hij kan duidelijk maken wat hij bedoelt en hij kan luisteren naar een ander. De leerling kan op internet informatie opzoeken. De leerling kan zelfstandig werken. De leerling kan met zijn ouders op een open manier een gesprek voeren over zichzelf en zijn toekomst. De leerling kan beargumenteren waarom hij een bepaalde keuze maakt, bv. bij het kiezen van een sector. De leerling denkt na voordat hij commentaar geeft en/of conclusies trekt. De leerling kan reflecteren op zichzelf en op zijn gedrag. De leerling kan zich handhaven in verschillende situaties. De leerling kan tijdens het samenwerken gebruik maken van zijn eigen talenten en die van de anderen.(jij bent hier goed in en ik ben daar goed in, we verdelen de taken) De leerling kan respectvol omgaan met anderen, ook met ouderen en andersdenkenden. De leerling kan zijn stage ervaringen verwoorden, mondeling en/of schriftelijk. De leerling kan telefoneren naar oa vervolgopleidingen en weet dan ook wat hij moet vragen. De leerling kan een sollicitatiegesprek voeren.(en weet dat vragen stellen daarbij hoort) De leerling kan en durft voor zichzelf op te komen. De leerling kan zich aanpassen aan de eisen die aan hem gesteld worden (bv bij een stage) De leerling kan verantwoordelijkheid nemen. De leerling kan omgaan met goed- en slecht-nieuws gesprekken. De leerling kan met complimenten en met kritiek omgaan.(ook opbouwende kritiek) De leerling kan zelf stappen ondernemen om zijn kennis over de vervolgopleiding te vergroten De leerling kan vragen om opdrachten, hulp of advies.
Leerjaar 1 2 3 4 5 x x x x x x x
x x
x
x x
x
x x
x
x x
x
x x x
x x x
x
x
Wat valt op: x Alle leerjaren vinden de stellingen 1 en 12 belangrijk. Beide stellingen gaan over houding en gedrag tegenover anderen. Op het MCO wordt hieraan heel veel aandacht besteed. (zie ook de opmerking van één van de docenten onder de enquête: Mentaliteit en houding en weten hoe je op een ander overkomt zijn belangrijker dan de kennis). x In het 3e en 4e leerjaar wordt het reflecteren op gedrag belangrijk gevonden. x Bij kunnen zijn er 8 stellingen die voor maar 1 leerjaar bij de belangrijkste 12 horen.
19
x
POP gesprekken worden al een aantal jaren gevoerd in het 3e en 4e leerjaar. Hierbij wordt verwacht dat de leerlingen kunnen reflecteren op hun gedrag. In het 2e leerjaar worden nu ook pop gesprekken gevoerd.
KENNEN
Leerjaar 1
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
De leerling weet wat de gevolgen van zijn gedrag kunnen zijn (bv ruzie, straf, beloning). De leerling kent zijn interesses en weet waar zijn talenten liggen. De leerling weet dat een goede werkhouding belangrijk is, ook voor later. De leerling weet dat “leren” niet stopt als hij zijn opleiding heeft afgemaakt. De leerling weet welke beroepen er zijn op zijn niveau. De leerling weet dat een keuze nu niet voor altijd geldig hoeft te zijn, hij kan later nog switchen. De leerling kent zijn sterke en zwakke kanten en heeft inzicht in zichzelf. De leerling kent zijn eigen grenzen en bewaakt die. De leerling is op de hoogte van de mogelijkheden van de richting die hij kiest.(oa hoe het beroep “scoort”op de arbeidsmarkt) De leerling kent de terminologie van de sector waarin hij werkt/leert. De leerling is op de hoogte van wat er in de wereld speelt en is op de hoogte van bv.minimumloon, vakbond, etc (algemene ontwikkeling) De leerling is op de hoogte van de werkomstandigheden en de vereiste kledingvoorschriften en taalgebruik. De leerling weet dat hij niet alles hoeft te accepteren en weet dan welke weg hij moet behandelen om een eventueel probleem op te lossen. De leerling kent “zijn plaats”, weet dat hij niet kan”eisen”. (bv ik moet om 4 uur weg omdat ik ga trainen) De leerling weet dat hij aan het begin van zijn loopbaan staat en dat hij nog heel veel moet leren. (1 keer iets doen betekent nog niet dat je het kan.) De leerling kent het verschil in niveau’s, de gelaagdheid binnen bedrijven. De leerling kent de mogelijkheden voor vervolgstudie en werk De leerling kent zijn eigen motieven om een richting te kiezen.
2 3 4 5 x x
x
x x
x
x
Wat valt op: x Er zijn maar 6 stellingen die gescoord hebben bij de 12 belangrijkste. x Alleen stelling 1 wordt door 2 leerjaren erg belangrijk gevonden. x In leerjaar 2 vindt men 3 stellingen die duidelijk te maken hebben met de keuze voor een sector belangrijk. x In leerjaar 5 (ROC 1 en 2) wordt de terminologie van de sector waarin de leerling werkt (veel stage loopt) belangrijk gevonden. WILLEN/VOELEN 1 2 3 4 5 6 7
De leerling bezit doorzettingsvermogen, hij geeft niet op als hij iets moeilijk vindt. De leerling heeft zelfvertrouwen en durft vragen te stellen.(hij weet dat hij niet alles kan weten) De leerling voelt zich verantwoordelijk voor zijn eigen keuzes De leerling is zich er van bewust dat hij beïnvloed wordt door zijn omgeving. De leerling is er achter gekomen bij welke richting hij zich het prettigst voelt. De leerling is zich er van bewust dat hij zelf grote invloed heeft op dat wat hij wil bereiken.(invloed op je eigen leven, op je eigen houding) De leerling is zich ervan bewust dat niet-sociaal-wenselijk gedrag gevolgen kan
Leerjaar 1 2 3 4 5 x x x x x x x x x
x
x
x x
x
20
8 9 10 11 12 13 14 15 16
hebben voor zijn studie/leven/ontwikkeling De leerling is bereid iets van een ander aan te nemen. De leerling heeft ervaren dat het beter is om eerst na te denken voordat hij reageert. De leerling kan accepteren dat het antwoord op zijn vraag “nee” kan zijn. De leerling accepteert dat er dingen zijn die hij moet doen, ook al vindt hij dit niet leuk. De leerling toont initiatief. De leerling stelt eisen aan zichzelf. De leerling voelt zich verantwoordelijk voor zichzelf en voor de groep. De leerling voelt zich “gezien” door de mentor. De leerling heeft een onderzoekende houding en staat open voor nieuwe ervaringen.
x
x x
x x x x
x x x x x
x x x x
x x x
x
Wat valt op: x In alle leerjaren worden de stellingen die met willen/voelen, de attitude te maken hebben belangrijk gevonden, 34 van de 60 belangrijkste stellingen staan in deze categorie. x In leerjaar 2(sectorkeuze) en 4( vervolgopleiding) wordt stelling 5 belangrijk gevonden. x Stelling 7 wordt door de docenten van leerjaar 2 tot en met 5 belangrijk gevonden. x Stelling 11 hoort alleen in leerjaar 3 niet bij de 12 belangrijkste. x In bijna alle leerjaren vindt men het belangrijk dat de leerling “gezien” wordt door de mentor. Hier wordt een actief aandeel van de mentor verwacht. ( In leerjaar 4 staat deze stelling op de 22e plaats). x Alleen stelling 4 en 16 horen niet bij de 12 belangrijkste stellingen in de 5 leerjaren Wat is het meest opvallende ten aanzien van alle stellingen samen: x Duidelijk is te zien dat erg veel stellingen over WILLEN-VOELEN (attitude) bij de eerste 12 belangrijkste stellingen horen. x De stellingen die met KENNEN te maken hebben scoren gemiddeld het laagst.
7.4 Stellingen per leerjaar waarover de docenten het niet eens zijn. De standaarddeviatie zegt iets over de spreiding van de scores per vraag. Een grote standaarddeviatie (boven de 1) zegt iets over de spreiding van beoordeling: men is het niet met elkaar eens, de één geeft een 1, de ander een 5. (bijlage 5: tabel met gemiddelden en standaarddeviatie) Leerjaar 1 Het is jammer dat het aantal eerste klas docenten dat de enquête heeft ingevuld relatief laag is. (8 van de 19). De stelling “De leerling kan zich netjes gedragen, zowel tegenover volwassenen als medeleerlingen” (kunnen 1) staat op de 8e plaats van boven en wordt dus door de docenten als erg belangrijk gewaardeerd. Toch is men het hier niet helemaal over eens, één docent scoort hier met een 2. In leerjaar 1 hebben opvallend veel stellingen een grote standaarddeviatie. Het kan interessant zijn om over de 11 algemene stellingen nog eens te praten, de meningen hierover zijn verdeeld. De overige stellingen hebben vooral te maken met stages en vervolgopleidingen waarmee de eersteklasser nog niets te maken heeft en deze scoren gemiddeld laag. Leerjaar 2 Hier geldt dat de standaarddeviatie vooral groot is bij stellingen die over de stage en opleidingen gaan. Alleen voor de stellingen: “De leerling kan met zijn ouders op een open manier een gesprek voeren over zichzelf en zijn toekomst” (Kunnen 6) en “De leerling kan omgaan met goed- en slecht-nieuws gesprekken” (Kunnen 19) kan het interessant zijn om een discussie te voeren omdat deze uitspraken ook voor 2e klassers die een sektorkeuze maken van belang lijken. 21
“De leerling weet dat hij niet alles hoeft te accepteren en weet dan welke weg hij moet behandelen om een eventueel probleem op te lossen”.(Kennen 13) zou ook besproken kunnen worden omdat dit een meer algemene stelling is die ook voor 2e klassers geldt. Leerjaar 3 “De leerling kan zich netjes gedragen, zowel tegenover volwassenen als medeleerlingen”.(Kunnen 1) heeft ook in het 3e jaar, net als in het 1e een grote standaarddeviatie, terwijl hij wel bij de eerste 12 belangrijkste stellingen hoort. Een discussie hierover kan interessant zijn. Ook over “De leerling kan zich netjes gedragen, zowel tegenover volwassenen als medeleerlingen” (Kunnen 6) zou gepraat kunnen worden. Verder zijn er nog maar 2 andere stellingen met een grote standaarddeviatie (Kennen 11 en 16) maar deze zijn voor dit leerjaar nog niet zo belangrijk. Leerjaar 4 Er zijn maar 3 stellingen (Kunnen 4 en Kennen 14 en 15) in het 4e leerjaar waarover de meningen verschillen. Hierbij valt op dat deze niet bij de eerste 12 belangrijkste stellingen horen. De stellingen gaan over het kunnen opzoeken van informatie op internet, het “je plaats” kennen en over het weten dat je nog maar aan het begin van je loopbaan staat en dat je nog heel veel moet leren. Voor docenten in het 4e leerjaar is het interssant om hierover verder te praten. Leerjaar 5 In leerjaar 5 zijn er ook maar 3 stellingen (Willen 3 en Kennen 3 en 14) met een grote standaarddeviatie. Deze 3 stellingen horen niet bij de eerste 12 belangrijkste. De stellingen gaan over de verantwoordelijkheid voelen voor je eigen keuze, een goede werkhouding en “je plaats” kennen. Een gesprek hierover om consensus te bereiken is aan te bevelen.
7.5 Stellingen die met stage, vervolgopleiding en werk te maken hebben De 17 stellingen die specifiek met stage, vervolgopleiding en werk te maken hebben, heb ik bij elkaar gezet. Het is interessant om te zien hoe deze stellingen gewaardeerd worden. Ik heb er al op gewezen dat de meeste stellingen gemiddeld hoog scoren, maar er is wel degelijk een volgorde van belangrijkheid waar te nemen. Om aan te geven op welke plaats de stelling in de rij van het totaal van 56 stellingen staat, heb ik dat plaatsnummer erachter gezet in plaats van de gemiddelde score. De gemiddelden zijn terug te vinden in bijlage 5. Betekenis cijfer : De enquête bestaat uit 56 vragen. De cijfers onder ‘leerjaar’ geven aan op welke plaats de stelling per leerjaar is geplaatst. 17 Stellingen Kunnen 13 Kunnen 14 Kunnen 15 Kunnen 21 Kennen 4 Kennen 5 Kennen 6 Kennen 9
De leerling kan zijn stage ervaringen verwoorden, mondeling en/of schriftelijk. De leerling kan telefoneren naar oa vervolgopleidingen en weet dan ook wat hij moet vragen. De leerling kan een sollicitatiegesprek voeren.(en weet dat vragen stellen daarbij hoort) De leerling kan zelf stappen ondernemen om zijn kennis over de vervolgopleiding te vergroten De leerling weet dat “leren” niet stopt als hij zijn opleiding heeft afgemaakt. De leerling weet welke beroepen er zijn op zijn niveau. De leerling weet dat een keuze nu niet voor altijd geldig hoeft te zijn, hij kan later nog switchen. De leerling is op de hoogte van de mogelijkheden van de richting die hij kiest.(oa hoe het beroep “scoort”op de ar-
Leerjaar 3 4 41 39
1 44
2 45
5 12
56
52
39
38
27
49
51
13
34
40
51
49
50
45
37
26
48
28
51
31
47 36
47 11
23 53
44 35
49 30
54
39
54
55
54
22
Kennen 10 Kennen 11 Kennen 12 Kennen 14 Kennen 15 Kennen 16 Kennen 17 Kennen 18 Willen 5
beidsmarkt) De leerling kent de terminologie van de sector waarin hij werkt/leert. De leerling is op de hoogte van wat er in de wereld speelt en is op de hoogte van bv.minimumloon, vakbond, etc (algemene ontwikkeling) De leerling is op de hoogte van de werkomstandigheden en de vereiste kledingvoorschriften en taalgebruik. De leerling kent “zijn plaats”, weet dat hij niet kan”eisen”. (bv ik moet om 4 uur weg omdat ik ga trainen) De leerling weet dat hij aan het begin van zijn loopbaan staat en dat hij nog heel veel moet leren. (1 keer iets doen betekent nog niet dat je het kan.) De leerling kent het verschil in niveau’s, de gelaagdheid binnen bedrijven. De leerling kent de mogelijkheden voor vervolgstudie en werk De leerling kent zijn eigen motieven om een richting te kiezen. De leerling is er achter gekomen bij welke richting hij zich het prettigst voelt.
53
55
45
43
5
55
56
55
56
46
52
54
20
29
29
30
31
27
42
52
29
43
44
53
28
50
53
56
54
56
46
46
51
50
45
45
19
26
49
14
48
18
30
7
18
Wat valt hier op? x Het meest opvallende is de score bij de stellingen Kennen 11 en 16. In alle leerjaren horen deze stellingen bij de 10 minst belangrijke. x Stelling Kennen 17 scoort ook laag, zelfs in de leerjaren 4 en 5. x Weinig stellingen scoren bij de eerste 12: 1 in de 2e, 1 in de 4e en 2 in de 5e. x Kennen 10 scoort alleen in het 5e leerjaar hoog. x Aleen in het 3e leerjaar scoort Kennen 5 redelijk hoog. x In het eerste leerjaar scoren veel stellingen laag. In de volgende leerjaren stijgen de scores met een terugval in het 4e leerjaar Wat zou dit kunnen betekenen? In de onderbouw spelen stages, vervolgopleiding en werk een kleine rol. Bij het bekijken van de volgorde van belangrijkheid valt op dat bij de laatste 10, de “minst belangrijke”stellingen, in alle leerjaren stelling KENNEN 16 voorkomt, blijkbaar vinden ook de meeste docenten van het 4e en 5e leerjaar het (nog) niet nodig dat leerlingen hiervan op de hoogte zijn. Er zijn in totaal 17 stellingen die met stage, werk of vervolgopleiding te maken hebben. Zoals gezegd scoren die tegen mijn verwachting in relatief laag, zeker in het 4e jaar. In tabel 4 is dit duidelijker te zien: Plaats Eerste 36 Van plaats 36 tot 46 Vanaf plaats 46 Totaal
1 3 3 11 17
2 4 3 10 17
Leerjaar 3 4 7 4 4 6 6 7 17 17
5 9 3 5 17
Tabel 4. Plaats van de 17 stellingen in de totale rij van 56 stellingen per leerjaar
23
Conclusies en aanbevelingen Uitgaande van mijn onderzoeksvragen: 1 Wat zijn de wenselijke doelen van mentoren en decaan met betrekking tot LOB? 2 Over welke doelen bestaat consensus en wat is daarin de volgorde van belangrijkheid? kan ik concluderen dat het voorgaande een duidelijk beeld geeft van de wenselijke doelen van docenten en decaan met betrekking tot LOB. Er bestaat over een groot aantal doelen consensus, maar daar zou nog meer over gesproken kunnen worden, niet alle docenten zijn het met elkaar eens. Als je naar de gemiddelde scores kijkt is ook duidelijk te zien wat de volgorde van belangrijkheid is, waarbij ik nogmaals wil opmerken dat de scores over het algemeen niet heel erg ver uiteen lopen, er zijn maar weinig stellingen die men niet belangrijk vindt. Kijk ik naar de opdracht die ik vanuit het MT heb gekregen, dan blijkt dat er nog veel moet gebeuren. Er is geen doorlopende leerlijn, maar er is wel een grote stap gemaakt om tot die leerlijn te komen. De uitgangspunten dat leerlingen door LOB inzicht in zichzelf krijgen en een link naar zichzelf kunnen leggen en dat ze weten hoe ze aan informatie over vervolgtrajecten moeten komen wordt in veel stellingen genoemd. Conclusies uit het onderzoek: x De gemiddelde waardering van belangrijkheid vertoont een stijgende lijn van het 1e naar het 5e leerjaar. Hoe hoger het leerjaar, des te meer stellingen erg belangrijk worden gevonden. x In alle leerjaren wordt een goede houding van de leerlingen ten opzichte van anderen erg belangrijk gevonden. Dit komt overeen met de missie van de school die zich richt op het versterken van sociale vaardigheden die noodzakelijk zijn om als volwaardig lid van de samenleving te functioneren. x De stellingen die over Houding en over Kunnen gaan, scoren hoger dan die over Kennen. x De stellingen die specifiek over LOB gaan, scoren lager dan verwacht. Vooral in het 4e leerjaar scoren deze stellingen laag. Een conclusie van een andere orde is dat ik weer bevestigd ben in het beeld van de MCO docent, bevlogen en met een heel groot hart voor de leerlingen. Wat er in het schoolplan is geschreven over aandacht voor de ontwikkeling van de leerling en het persoonlijke contact om iedere leerling te leren zijn mogelijkheden te ontwikkelen, zijn geen loze woorden. Aanbevelingen: Een deel van een studiedag kan gebruikt worden om met alle docenten te praten over de stellingen die in hun leerjaar als belangrijkste naar voren zijn gekomen. Ook de stellingen met een grote standaarddeviatie zouden aan de orde kunnen komen. Hoofddoel zou kunnen zijn dat er met elkaar gezocht wordt naar een vorm om de wenselijke doelen te verweven in alle lessen. De stellingen zouden in de klassen aanwezig kunnen zijn, misschien op losse kaarten, als reminder voor de docenten. De docenten van het 4e jaar kunnen zich buigen over de vraag hoe zij denken over de stellingen die specifiek gaan over LOB. Is het echt zo dat ze onderbelicht worden, of lijkt het nu zo. De decaan kan de uitkomsten gebruiken bij het vormgeven van een doorgaande leerlijn. De decaan en de onderzoeker volgen een cursus (juni 1x, juli 1x, september 2x) over LOB: “De decaan als regisseur”. Deze cursus wordt gesubsidieerd vanuit DMO. Tijdens deze cursus zijn ze ook practisch bezig met de doorgaande leerlijn. De uitkomsten van dit onderzoek worden gebruikt. 24
In dit onderzoek zijn de leerlingen niet aan het woord geweest. Het is interessant om ook de leerlingen de enquête of een aangepaste versie daarvan te laten invullen om op die manier ook met hun wensen rekening te houden.
Nawoord Na de zomervakantie ben ik enthousiast aan dit onderzoek begonnen. Bij één van de eerste bijeenkomsten werd me door de andere ACOS-leden en door Tanja Janssen, de begeleidster van de ACOS al gezegd dat het maken van een doorlopende leerlijn naast of na mijn onderzoek iets teveel zou worden, maar in mijn onwetendheid dacht ik dat ik dit erbij zou kunnen nemen. Ik was al begonnen met het maken van een inventarisatie en had gezien dat er al ontzettend veel aan LOB gedaan wordt op het MCO. Wat heb ik me vergist. 240 uur op jaarbasis lijkt veel, maar dat is voor het doen van een onderzoek te weinig. Onderzoek doen op de manier zoals de ACOS dat vraagt, is een lang proces van lezen, denken, schrijven, bevragen, herschrijven, nog eens herschrijven, schrappen, schrijven, hele delen wegdoen, enzovoort. Vanaf het moment dat ik wist dat ik dit onderzoek zou gaan doen, heb ik het jammer gevonden dat er geen geld was om een medeonderzoeker te financieren. Gedurende dit jaar ben ik dit steeds meer als een ontzettend gemis gaan voelen en ik heb mijn directie dan ook met klem gevraagd om een volgende onderzoeker te behoeden voor dit te eenzame werk. Iemand naast je om te brainstormen, om gegevens te bekijken en te interpreteren, om het werk te verdelen en om je te behoeden voor teveel willen, vind ik, zeker voor een onervaren onderzoeker zoals ik een must. Niet voor niets werken de andere scholen in paren of drietallen. Gelukkig heb ik ook met veel plezier gewerkt. De eerste tijd heb ik me vooral verdiept in het onderwerp en dat was interessant. De opzet van mijn onderzoek bespreken met Tanja was spannend en ik heb hierbij veel aan haar begeleiding gehad net als bij het in SSPS zetten van de gegevens. Het maken van een onderzoeksplan was lastig maar uitdagend. Het voeren van gesprekken met de mentoren, de stagecoördinator Frans van der Goot en met decaan Peter Kuit waren voor mij heel waardevol en ik waardeer het erg dat ze tijd hebben vrijgemaakt om met mij te spreken. Niet alleen kreeg ik inzicht in wat er op school gedaan werd, maar ook voelde ik een enthousiasme en bevlogenheid voor het vak en voor de opdracht om leerlingen zo goed mogelijk voor te bereiden op hun toekomst. Dat docenten op het MCO zo begaan zijn, wist ik al, maar het geeft energie om het zo direct te horen en zien. Ik ben hen dan ook erg dankbaar dat ze zo open met mij hebben willen praten. Ik bedank ook het MT van het MCO die mijn vraag om onderzoek te doen heeft gehonoreerd. Erica Moens, beleidsmedewerker onderwijs, heeft mij de laatste weken nog waardevolle tips gegeven. Als laatste wil ik mijn man Simon bedanken. Hij heeft me geholpen bij het nadenken, schrijven en interpreteren van gegevens. Hij verving regelmatig de sparringpartner die ik niet op school had. Bovendien moest hij me regelmatig moed inpraten als ik die had laten zakken en niet wist hoe ik verder zou gaan. Het maken van een doorlopende leerlijn is er niet meer van gekomen. Samen met de decaan volg ik op dit moment een cursus ”de decaan als regisseur” en in de bijeenkomsten na de zomer gaan we kijken of we met de uitkomsten van dit onderzoek hiermee toch een begin kunnen maken. Violet Bonnet juli 2011
25
Geraadpleegde literatuur N.A.van Duijne.
Praktische sectororiëntatie op het MCO. Onderzoek in het kader van de Academische Opleidingsschool Amsterdam. Amsterdam, augustus 2009.
J.F.M. van Husen.
Leren – Kiezen. Een onderzoek naar studieloopbaanoriëntatie. Scriptie HBO pedagogiek, in opdracht van het Montessori College Oost. Amsterdam, 2009.
Murry, John.W. Jr.
‘Delphi: A Versatile Methodology for Conducting Qualitative Research’, Review of Higher Education 18:4 (1995:Summer) p.423
Viola van Lanschot Hubrecht, Jan Sniekers. Scenario’s voor invoering van praktijknabije LOB in de bovenbouw van het VMBO. SLO: nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling. December 2008 SLO
Praktijknabije LOB met beleid. Het ontwikkelen van een LOB-beleidsplan December 2009
F.Meijers, M.Kuijpersen J.Bakker. Krachtige loopbaangerichte leeromgevingen in het (V)MBO: hoe werkt het? September 2006 Het platform beroepsonderwijs F.Meijers, M.Kuijpersen, J.Bakker. Over leerloopbanen en loopbaanleren. Het platform Beroepsonderwijs Februari 2006 Drs. Tom Luken
Het dwaalspoor van een goede keuze. Naar een effectiever model van studie)loopbaanontwikkeling Fontys Hogeschool HRM en psychologie, Oratie 23 januari 2009
Adviesgroep VMBO Vensters op de toekomst van het VMBO. Eindadvies VO raad(stimuleringsplan LOB 2009) Adviesgroep VMBO De juiste afslag nemen. Studie en beroepskeuze op drie VMBO’s in Amsterdam. ’s-Hertogenbosch Cinop Expertisecentrum.(2008) Berenschot
Elementen van effectief LOB (RWI,2008). “Voor de keuze”voorstellen voor een betere studie- en beroepskeuzebegeleiding. Raad voor werk en inkomen, 2008.
26
Bijlage 1. Leidraad voor de eerste gespreksronde. Korte uitleg van het onderzoek “Loopbaan Oriëntatie en Begeleiding op het MCO” MCO visie ten aanzien van LOB: “Wij zien graag dat de leerlingen de school verlaten als zelfbewuste mensen die weten wat ze waard zijn en die in alle opzichten goed zijn uitgerust voor de toekomst.” (schoolplan 2008-20120 Het MT wil een doorlopende leerlijn LOB, maar voordat deze gemaakt kan worden, moeten we eerst weten wat mentoren en decaan door middel van LOB eigenlijk willen bereiken met hun leerlingen in de verschillende leerjaren. Dit gesprek is om die gewenste doelen af te tasten, te verkennen. Ik neem dit gesprek op zodat ik het zo volledig mogelijk kan uitwerken, zowel wat betreft de doelen als de argumenten. In mijn verslag zal ik geen namen noemen. De uitkomsten zal ik, samen met dat wat ik uit de literatuur haal, verwerken in een aantal stellingen die vervolgens in een grotere groep zullen worden besproken en op volgorde van belangrijkheid worden gelegd. Pas als over deze doelen meer duidelijkheid en overeenstemming is verkregen, kan er gekeken worden naar de manier waarop we deze doelen willen/kunnen bereiken. Hoofdvraag is nu: Wat moeten leerlingen aan het einde van het 1e (2e, 3e, 4e en 5e )jaar x Kunnen x Kennen x Willen/voelen (attitude) Voor alle duidelijkheid: het gaat over doelen die te maken hebben met LOB. Mijn vraag aan jou als mentor 5e klas is: 1.
Wat vind jij dat leerlingen moeten “kunnen” op het gebied van LOB aan het eind van de 5e klas? Welke vaardigheden moeten leerlingen onder de knie hebben? Wil je dit formuleren in termen van: x De leerling kan
…
….
2.
Wat vind jij dat leerlingen moeten “kennen” ten aanzien van LOB aan het eind van de 5e klas? Wat zijn de kennisdoelen? Wil je dit formuleren in termen van: x De leerling kent/heeft/ is op de hoogte van
…
….
3.
Wat zijn jouw wensen ten aanzien van de houding van de leerling op het gebied van LOB aan het einde van de 5’klas? Wil je dit formuleren in termen van : x De leerling voelt/ wil/heeft ervaren/ heeft ontdekt/bezit
…
…
27
Bijlage 2. Gesprekken met mentoren en decaan Mentor eerste klas
In de eerste klas ligt de nadruk op de sociale vaardigheden, een goede basis is belangrijk en daarom werk ik met Leefstijl en hoort ook de Kanjertraining bij het eerste jaar. Leefstijl begint al met “Wie ben ik”. Niet alle onderwerpen van Leefstijl kunnen behandeld worden, maar de nadruk ligt op de sociale vaardigheden. Het is belangrijk dat de leerling weet wat zijn gedrag kan veroorzaken. Over de keuze van een beroep wordt ook gesproken. Als een leerling weet wat hij het leukste vindt en er zijn beroep van kan maken, dan wordt hij het gelukkigst. Kunnen Heel belangrijk is dat een leerling weet hoe zijn eigen gedrag is en dat hij weet wat dit gedrag teweeg kan brengen, bijvoorbeeld het verschil tussen meewerken, meedoen en lastig zijn. Ik vertel over beroepen en een goede of juist slechte werkhouding. “je zult altijd dingen moeten doen die je niet leuk vindt en die je wel moet doen” Ik leg een link naar de werksituatie, maar nog niet beroepsgericht. Ook vertelt ik de leerlingen dat je moet kunnen samenwerken, ook met collega’s die je niet leuk vindt. Ik leg de nadruk op het goed kunnen communiceren, jezelf verstaanbaar maken en je moet een ander goed verstaan, nu, maar ook in je beroep. Kennen De wereld is vol informatie, de leerlingen kunnen alles zelf opzoeken, daarvoor hoef je niet op school te zijn. Het gaat op school wel om de taal, je moet jezelf goed kunnen uitdrukken. Aan het eind van de eerste klas zijn de leerlingen nog niet in staat om alles op de computer op te zoeken. Als iets hen interesseert kunnen ze wel goed zoeken. Een leerling moet goed kunnen spellen om de juiste zoektermen op te schrijven. Ze moeten weten hoe het zoeken werkt en hoe ze bijvoorbeeld een woordenboek moeten gebruiken. Doorzettingsvermogen en zelfstandigheid horen er ook bij en ik vind algemene ontwikkeling bij leerlingen ook belangrijk, je moet wel mee kunnen praten. Willen/voelen Ik wil zien dat een leerling zich prettig voelt en het zelfvertrouwen heeft om te durven vragen. Jammer genoeg durven ze dit vaak niet. Ik wil bij hen overbrengen dat ze naar school gaan om dat te kunnen, om te weten dat dat vragen erbij hoort.Als een leerling een vraag stelt reageer ik enthousiast ”wat een goede vraag!”. Als een leerling ergens goed in is, laat ik dat merken, hij mag dan assisteren of een onderwerp aan anderen uitleggen. Zo laat ik merken dat ik zie dat ze ergens goed in zijn. Ze voelen zich gewaardeerd. Op die manier zal hun zelfvertrouwen groeien en dit kan weer helpen om hen beter te laten werken. Leerlingen weten vaak niet waar ze goed in zijn. Er is een site www.ikkan.nl die alles wat je kan, linked aan een beroep. Deze site is goed te gebruiken in de klas. In leefstijl staat de Gouden regel:”Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat dan ook een ander niet” Ik geeft de leerlingen de opdracht om een concreet plan te schrijven ”hoe gaat de wereld eruit zien als ieder zich aan die regel houdt”. Het allerbelangrijkste is toch dat je aan jezelf werkt, je kan een ander niets opleggen. Werk aan jezelf, je kan niet vroeg genoeg met “zelfreflectie” beginnen. Bij werk/school is het omgaan met elkaar belangrijk. Betrouwbaarheid, doorzettingsvermogen, je aan afspraken houden, je werk goed doen. Leerlingen hebben vaak een droom wat werk en beroep betreft. Ik maak ze altijd duidelijk dat het een lange weg kan zijn, maar dat het niet geheel onmogelijk is, dat ligt ook aan je werkhouding en houding. Daarom leg ik daar zoveel nadruk op. In de eerste klas wordt er toch al veel over de toekomst gesproken. Wat wordt er van je verwacht, wat vraagt de maatschappij van je, daar begin je nu al mee. Het zou leuk zijn als docenten al deze dingen door de lessen zouden verweven, het zou dan spelenderwijs kunnen gaan. Het is nuttig dat bijvoorbeeld spelling, Engels en rekenen goed zijn, maar heel veel komt later. Als ze maar weten dat er een later is, dat er ook cursussen zijn. Daar moeten leerlingen open voor staan.
28
Mentor 2e klas
Het 2e jaar is het belangrijkste jaar op het gebied van LOB. De manier waarop de leerlingen met hun sectorkeuze bezig zijn is erg verschillend. Er is bijvoorbeeld een leerling die kapper wil worden en al werkt, maar er zijn ook veel leerlingen die absoluut niet weten wat ze moeten kiezen.Vaak kunnen ze wel al één sector afgestrepen. Er zijn ook leerlingen die denken dat ze al iets weten. Maar dat kan snel op losse schroeven staan. Het is handig als je al weet wat je uiteindelijk wilt worden maar dat is wel heel veel gevraagd van een leerling op die leeftijd en dat zouden we ook eigenlijk nog niet moeten willen weten. Het gaat meer om wat voor soort type mensen het zijn en waar hun algemene interesses liggen. Met PSO economie wordt dit al goed gedaan, er is daar heel duidelijk een oordeel of iemand geschikt is voor de richting. Het gaat niet om het beroep bij economie, maar wel dat het om een zittend beroep gaat. Bij zorg en welzijn moet er naar “ het zorgende” worden gekeken, dat moet er wel zijn. Bij techniek is dit lastiger. Kunnen Een leerling moet kunnen reflecteren op zichzelf, leerlingen moeten weten wat voor soort mensen ze zijn. Het is ook belangrijk dat ze met hun ouders daarover kunnen praten op een open manier. Verder moeten ze informatie kunnen zoeken op internet om hen verder te helpen bij het kiezen van een richting. Het belangrijkste is dat ze kunnen reflecteren op hun eigen gedrag, op wie ze zelf zijn. Het kan zijn dat ouders een bepaalde verwachting hebben, maar het is belangrijk dat een leerling zich ervan bewust is dat het een eigen beslissing, zijn eigen keuze moet zijn. Het is goed als de leerling zich bewust is van alle invloeden waaraan hij bloot staat, want dat is niet gering. Leerlingen denken dat het een eigen beslissing is, maar als je doorvraagt, komen namen van familieleden die iets geadviseerd hebben of die hetzelfde beroep uitoefenen. Je moet weten dat je zelf kan kiezen, maar vooral dat je door bijvoorbeeld je ouders erg beïnvloed kan worden. Kennen Leerlingen moeten zich bewust zijn van het feit dat er heel veel soorten werk zijn, dat er ook onwaarschijnlijke beroepen zijn en dat je bijvoorbeeld ook in de techniek secretaresse kunt zijn. Ze moeten weten dat er ook op het eigen niveau een scala van beroepen is. In het Keuzedossier zit een lijst van beroepen, maar dat hele speciale kiezen hoeft nu nog niet. Er zijn kleine testjes om te kijken of iets bij ze past, een beroep waar ze nooit aan hebben gedacht en waar ze aan het eind van de les interesse voor hebben. Ik vind het belangrijk dat ze ontdekken waar hun hobbies, talenten en interesses liggen. Ben je liever de ontwerper van een gebouw of ben je liever de maker. Leerlingen moeten zich bewust zijn van wat er hier op school in de aanbieding is, hoe dat er ongeveer uitziet en welke beperkingen richtingen hebben, wat de vervolgopleidingen zijn op hun niveau en hoe die opleiding eruit ziet. Ze moeten ook weten dat je niet verplicht bent om in de gekozen richting verder te gaan. Het kan beklemmend zijn om te denken dat je nu al definitief voor je toekomst kiest, daarom is het zo belangrijk dat leerlingen weten dat ze kunnen switchen. Gelukkig kan je nu bij Zorg en Welzijn ook wiskunde doen. Het kan nog zijn dat ouders niet die informatie hebben omdat het vroeger niet zo was, maar leerlingen moeten echt weten hoe het hier op school is. Het is ook belangrijk om te weten dat je niet op elk willekeurig moment kunt switchen. Het moet wel een bewuste keuze zijn, je moet erover nagedacht hebben. Een leerling moet goed kunnen beargumenteren waarom dit beroep voor hem geschikt is, mondeling maar ook op papier. Dit hangt wel af van het niveau. Op school gebeurt dit nu al in de POP gesprekken. Willen Bij de tussenevaluatie van een richting wordt er gekeken naar houding, naar hoe een leerling zich gedragen heeft. Ze moeten dit wel weten, zeker als ze weten welke richting ze op willen. Als de houding niet goed is, zal de leerling zijn houding moeten aanpassen om te laten zien dat hij wel geschikt is. Leerlingen weten vaak niet waar op gelet wordt Als mentor kan je het beoordelingsformulier in studieles bespreken, net als bij de stage, dan kunnen ze zich al eerder een juiste hou-
29
ding aanmeten en komen ze er al eerder achter of dit bij hen past. Welke houding er gevraagd wordt is wel afhankelijk van de sector. Ik zou bij alle lessen goed gedrag willen zien. Er zijn leerlingen die bijvoorbeeld techniek niet willen kiezen en die zich slecht gedragen. Hierdoor krijgen zij alle aandacht, andere leerlingen die het juist wel willen kiezen, krijgen hierdoor minder aandacht. Het gedrag moet zodanig zijn dat anderen geen last van je hebben, dit geldt voor alle lessen. Je doet je best bij de richting die je wilt kiezen, daar laat je zien dat je dit wilt. Bij de andere lessen hoort het gedrag natuurlijk ook goed te zijn. Je moet weten welk gedrag er van je wordt verwacht. Bijvoorbeeld bij techniek moet je veel staan en bewegen. Het zou heel goed zijn als er van te voren besproken zou worden dat er verschillende dingen zijn waar je op beoordeeld wordt. Iets wat nieuw is, is het leren omgaan met een docent die jou kritiek geeft. Ik had een jongen bij voertuig techniek die daardoor dacht dat de docent een hekel aan hem had. Leerlingen moeten nieuwe docenten leren kennen, iedereen heeft eigen regels (vooral bij techniek speelt dit omdat daar de contacten zo kort zijn). Leerlingen moeten weten dat ze ook deze problemen met de mentor kunnen bespreken. Vaak leveren we leerlingen af waarvan we zeggen dat hij dat niet kan of niet moet doen, maar die dan wel geplaatst wordt in die richting. Contracten, afspraken worden met voeten getreden. Ik vind dat niet geloofwaardig, ze vertellen dit wel verder aan kleine broertjes en zusjes. Sommige leerlingen krijgen voor elke sector een negatief advies maar dan moet er toch een keuze gemaakt worden. We moeten dan een heel goed gesprek voeren met de leerling. 75 procent van de leerlingen weet aan het einde van het 2e jaar waar ze goed in zijn. LOB komt naast de mentorles ook in andere lessen aan de orde. Misschien is het een idee om de verslagen van alle PSO lessen bij het verslag te bespreken met de ouders. Er wordt echt beoordeeld op houding en gedrag specifiek voor sector. Vader kan wel denken dat zijn zoon economie gaat doen, maar als hij de beoordeling ziet, kan dit voor hem duidelijk zijn dat het niet kan. Ook voor de leerling is dit fijn want dan wordt dit echt duidelijk. Bovendien kan het een aanleiding zijn voor een gesprek tussen ouders en kind. Dan is er tenminste een gesprek. Op dit moment gaat het redelijk aardig en leuk. Er is een doorlopende leerlijn. In de 2e klas moet de keuze voor de sector gemaakt worden, in de 3e volgt dan een verdere uitsplitsing. Voor het 3e en 4e leerjaar zijn geen LOB boeken nodig. Een doorlopende leerlijn kan heel specifiek worden gemaakt zonder boeken, ieder jaar heeft andere dingen nodig. Constante factor is de mentor en de dekaan Peter Kuit. De leerlingen weten dat ze daar terecht kunnen. Mentoren verwijzen ook snel naar hem door. Grote lijn is: Leer jezelf kennen. Wees bewust wie jezelf bent. Wees verantwoordelijk voor je eigen keuze en wij helpen je. Het is goed dat leerlingen kunnen verwoorden waarom ze juist die keuze hebben gemaakt, daar heb je in alle jaren wat aan, bv. ook bij het schrijven van sollicitatiebrief. Voor zowel docenten als leerlingen geldt dat ze zich bewust moeten zijn van het belang van de keuze die gemaakt moet worden. De leerling moet ook weten dat hij niet aan het vak vast zit. Een techniekjongen die taxichauffeur wordt, weet wel hoe een auto in elkaar zit. Een economie jongen die taxichauffeur wordt, kan zijn eigen boekhouding doen.
Mentor 3e klas
Kunnen Ik vind vooral de vaardigheden die ze kunnen toepassen belangrijk. Op sociaal en emotioneel gebied zijn leerlingen gevoelig voor invloeden van buitenaf. Ze zijn erg grillig in hun gedrag. Dingen die ik op tv zie, die actueel zijn, wil ik vertalen naar hun situatie. Daarbij probeer ik hen heel gericht te laten ontdekken welke mentaliteit een persoon heeft waardoor hij het wel of niet redt, wat voor karaktereigenschappen helpen deze personen hier in deze keuzes. Ik wil dat ze weten dat ze zelf een heel grote invloed hebben op wat ze bereiken, maar ook moeten ze weten hoe anderen over hen denken. Niet meer “de wereld draait om mij en ik heb schijt
30
aan alle anderen en iedereen moet maar zien wat ik bedoel”, nee,”wat is jouw invloed daarin en hoe kan jij je zo opstellen dat een ander zo over jou denkt zoals jij wilt dat die ander over jou denkt”. Wat is jouw invloed op je eigen leven, op je eigen houding. Maar ook, wat is de invloed van jouw opvoeding daarop geweest en wat is straks jouw invloed op jouw kinderen. Hoe kan je ze maken of breken en wat is jouw rol daarin. Wat zijn de valkuilen. Het is vooral het laten inzien dat die invloeden er zijn en erover na laten denken, want ze zijn op een leeftijd dat ze het nog niet op zichzelf willen projecteren, maar wel heel duidelijk kunnen benoemen en naar een ander toe wel kunnen reflecteren, maar naar zichzelf toe is dat nog eng. Je probeert het een stukje van hen af te laten maar wel: zo werkt het, dit gebeurt er in de wereld. Kijk voor jezelf hoe jij dit zou oplossen, maar dit bespreek ik nog niet zoveel tenzij er iets gebeurt, dan probeer ik die dingen terug te halen en het dan wel bespreekbaar te maken. Ik heb nu een groep die niet erg sociaalwenselijk op elkaar reageert dus ik ben nu bezig om hen te laten zien hoe iets fout kan gaan als je je zo gedraagt. De terugkoppeling komt altijd wel als er iets dergelijks gebeurt, dan zeg ik:” Weet je nog wel dat we daar en daar naar hebben gekeken en wat heb je toen ook al weer gezegd?” Ik wil graag dat hun gedrag zodanig is dat ze zich in allerlei situaties goed kunnen handhaven. “Kun je je gedrag veranderen, waarom is het gedrag bij die persoon veranderd en waar zie je dat aan. Waarin zit de sterke en zwakke kant, herken je iets van jezelf daarin?” Ik wil hun zelfkennis vergroten. Wat ik wil is dat ze een heel breed scala aan informatie, in achtergrond en manieren van denken zich eigen maken, zodat ze in verschillende situaties van verschillende mogelijkheden gebruik kunnen maken en niet altijd op één manier reageren. De leerling zou een inschatting moeten kunnen maken waarom dingen fout of goed zijn gegaan. Door welke factoren dit kwam en welke invloed hij zelf daarop heeft. De leerling moet weten dat hij dingen kan beïnvloeden. Als hij dat kan, komt hij een heel eind.Ze moeten in ieder geval met iedereen in de klas kunnen samenwerken en respect kunnen opbrengen voor ieder verschil dat er in de klas is. Gebruik maken van elkaars sterke kanten. Ze moeten hun eigen sterke en zwakke kanten ook kennen. Bij het samenwerken zouden ze moeten kunnen zeggen:” ik ben hier niet zo goed in en jij wel, ik ben hier goed in en jij wat minder, laten we het zo en zo gaan aanpakken”. Voor docenten kan het moeilijk zijn om dit gesprek aan te gaan omdat het te dicht bij henzelf komt, dat is best eng. Die openheid ontbreekt nog, ik mis dit. Onderwerpen aansnijden die gevoelig zijn. Ik merk aan mijn leerlingen dat ze uit verschillende klassen komen. Ik zie dan dat ze minder respect voor elkaar hebben, dan lachen ze elkaar uit, zeiken elkaar af in plaats van dat ze rekening met elkaar houden. Dat doen ze natuurlijk ook niet altijd, maar ik kan het wel zien. Respectvol met elkaar omgaan ook met elkaars zwakke kanten. Maar ook leren omgaan met mensen die anders denken dan jij. Je hoeft het niet met elkaar eens te zijn, je kan elkaar best aardig vinden ook al sta je lijnrecht tegenover elkaar, want dan kan je op een ander front juist wel weer heel dicht bij elkaar staan. Mensen moeten voor hun eigen mening durven uit te komen? Ze mogen elkaar nooit uitlachen, daar kan ik niet tegen en dat weten ze. Ik heb wel het gevoel dat dit steeds moeilijker voor de leerlingen wordt. De groepsdruk is in negatieve zin toegenomen. In POPgesprekken komt steeds vaker naar voren dat ze niet meer voor hun mening durven uit te komen. Kinderen mogen het best voelen als ze oneerlijk zijn, dat ze dingen verkeerd doen, daar komen ze vaak weer sterker uit. Het is niet zo dat alles kan en mag, kinderen hebben grenzen nodig, ze moeten zelf weten dat er grenzen zijn. Ik leg de grenzen voor ieder kind ook weer anders en de leerlingen snappen dit ook als je dit maar kunt onderbouwen. “Waarom denk jij dat ik dat zeg,”hoe denk ik dat jij dat gaat doen?” Leerlingen moeten zelf weten wat ze wel en niet kunnen, wat ze zelf aankunnen. Leerlingen mogen altijd bewijzen dat ik het fout zie, laten zien dat ze wel iets kunnen, graag zelfs. Het is belangrijk dat ze inzicht in zichzelf hebben, een goed zelfbeeld hebben. Kennen Ze moeten een goed idee hebben van wat de mogelijkheden zijn van de richting die ze afronden en op grond daarvan moeten ze een keuze kunnen maken. Ze moeten ook weten dat die keuze
31
niet bindend hoeft te zijn. Ze moeten hun toekomstlijn een beetje kennen, welke kant ze op kunnen gaan. Als ik hier vandaan kom dan weet ik welke richtingen ik allemaal op kan. “Dat vind ik niet leuk, want.. en dat wel, want
…. Lukt dat niet dan kan ik altijd nog die kant op”. De richting die je kiest is niet bindend. Ik vind het belangrijk dat ze een beetje algemene ontwikkeling, actualiteit, bestuursstrukturen, beetje geschiedenis, een wereldbeeld hebben. Ook wil ik dat ze weten hoe ze aan informatie kunnen komen binnen de vele wegen die je hebt. Ze moeten weten hoe ze moeten zoeken. Leerlingen moeten op de hoogte zijn van internetmogelijkheden, en ze moeten weten hoe de goede vragen te stellen. Ook moeten ze op de hoogte zijn van sites van het arbeidsbureau. Hoe kun je site op een goede manier gebruiken, hoe werkt het surfen binnen websites. Geduld is belangrijk zodat ze niet te snel denken dat het er niet staat, dat ze het niet kunnen vinden. Als je goed gestructureerd bent, lukt het wel, maar die structuur ontbreekt vaak waardoor het dan niet lukt. Het gaat niet snel genoeg. De voorkennis is vaak te laag, ze verliezen het overzicht en dan hebben ze geen zin meer en haken af. In ieder geval moeten ze weten waar ze informatie kunnen vinden. Dit kunnen ze leren door het vaak toe te passen, truucjes leren. Eindeloos samenvatten, uit wat ze lezen het belangrijkste halen. Als ze dan niet kunnen dan lukt het niet. Een goede leerstrategie is ook belangrijk, weten hoe ze moeten leren en hoe dat in te delen. Hoe plan je dingen in tijd, hoe deel ik mijn werk in. Dat moet je ook in een beroep kunnen, je moet een strategie hebben. Willen Ik vind het belangrijk dat leerlingen bereid zijn om iets van een ander aan te nemen en dat ze een bepaalde mate van actief meedoen hebben. Ook moeten ze weten dat er grenzen zijn, wanneer je moet stoppen, dat er speeltijd en werktijd is. Bij stage komen allerlei vaardigheden weer aan bod, ze verwerken dit in een verslag. Leerlingen kunnen goed aangeven hoe het ging en waarom het zo ging. Dit kunnen ze zelf vertellen. Er zijn ook leerlingen die”niet willen”, ik heb nu een leerling die naar het ROC wil, hij kan niet aangeven waarom, daar is ook niet over te praten en dan houdt het op een goed moment ook op. Het ontbreekt ook aan zelfkennis. Motivatie: leerlingen moeten gemotiveerd zijn, ze moeten wel iets willen aannemen, als dit er niet is, dan kan je niets meer. Ook over zichzelf kunnen vertellen en schrijven is belangrijk. POPgesprekken en het invullen van hun competenties geeft hiervoor de ruimte. Leerlingen denken hierdoor beter over zichzelf na. Dit heeft te maken met bewust bezig zijn, de leerkracht geeft dan ook alle aandacht aan de leerlingen. De leerling maakt daarna keuzes. Het is niet beangstigend want iedereen heeft dit gesprek. De leerkrachten hebben dan ook alle tijd voor de leerlingen. Het zou niet lukken als er niet een dag voor werd vrijgemaakt. De dokumentaire ” Challenge day” op het IJburg college is een mooi voorbeeld. Gedrag in beroepswereld/buitenwereld: leerlingen moeten weten dat ze ouderen anders benaderen dan leeftijdsgenoten. Daar zit verschil in, je gaat anders om met je baas dan met een vriendje. Hoe spreek jij mensen aan en hoe wil je dat mensen jouw aan spreken. Je moet je plaats weten. Luisteren en accepteren, als je het er niet mee eens bent,denk dan eerst na hoe je dit bespreekbaar kan maken. Reageer niet meteen. Ik vind het goed om de leerling te leren om zich bewust te maken van wat hij fout doet in reactie;”wat deed jij toen en wat gebeurde er toen, wat kreeg jij voor reaktie?” Als de leerling maar bewust wordt van zijn eigen gedrag, zijn handelen. Ik praat hier met de leerlingen over en vertel een leerling ook als ik een verandering in zijn gedrag zie. Ze moeten kritiek kunnen ontvangen en in het leerproces te stimuleren zijn. Ze zijn erg gewend om overal meteen tegenin te gaan, maar ze moeten nog leren: “Laat het eerst over je heen komen. Ga niet meteen schreeuwen”. Hoe harder je schreeuwt, hoe meer ik weet dat ik gelijk heb dat het klopt wat ik zeg. Het gaat steeds over reflectie op het gedrag. Ik ben de hele dag met dat soort dingen bezig, je houdt steeds die spiegel voor. Kijk eens naar een ander hoe die dat doet, hoe bereikt die wat hij wil, hoe doet hij dat? Wie heeft het dan makkelijker. Het zelfbeeld wordt hierdoor groter.
32
Leerlingen gaan er vaak al van uit dat er ja gezegd wordt, ze kunnen niet accepteren dat het nee was. “Je vraagt iets maar accepteert mijn antwoord niet”.
Mentor 4e klas
Kunnen Ik vind het belangrijk dat leerlingen in staat zijn zelf op internet informatie op te zoeken. De formulering van formulieren en folders is vaak wel (te) moeilijk, er wordt ook verwezen naar sites. Leerlingen moeten leren de betekenis te kennen van wat daar staat. Misschien kan er ook een apart programmaatje gemaakt worden. Leerlingen ondervinden soms een drempel om naar de decaan te gaan om een afspraak te maken. Dit zouden ze wel moeten kunnen, er zelf achteraan gaan, zelf een afspraak maken, en dit bijhouden. Belangrijk is ook dat ze zelf telefoneren naar het instituut waar ze zich willen inschrijven, dat ze weten waarnaar ze moeten vragen, dat ze kunnen categoriseren. Je kunt ze allerlei praktische aanwijzingen geven;” hoe pak ik dit aan”. Ze moeten zelf ook melden dat ze een afspraak hebben op het ROC, dit zou eigenlijk opgeschreven moeten worden omdat het voor de leerlingen op allerlei verschillende momenten is, alle leerlingen doen iets anders. Je moet leerlingen eraan helpen herinneren dat ze de docenten moeten waarschuwen als ze er niet zijn, ze moeten weten wat ze moeten doen als je er niet bent, de verantwoordelijkheid zelf nemen om dingen te regelen zowel op het ROC als op het MCO Je merkt dat leerlingen in de 4e gegroeid zijn. Kennen Taalkundig dingen interpreteren en de mechanieken kennen om een administratie te begrijpen. Ze weten niet wat pensioen is, ze weten niet waar het over gaat, ze hebben een irreëel beeld van wat ze moeten kennen als ze gaan werken. Hun kennis van de wereld is heel klein. Zeker ten opzichte van hun werk zouden ze de terminologie moeten weten, de bepaalde omstandigheden waaraan ze zich moeten aanpassen, bijvoorbeeld welke kleding ze moeten dragen. Hier zouden wij meer aandacht aan moeten besteden, je zou er een lijst van moeten maken. Leerlingen moeten weten dat ze nog wel veel dingen moeten leren, ze kunnen nu nog niet alles al hebben bv meteen een hoog salaris. Ze moeten weten dat er in de loopbaan die ze kiezen ook nog ontwikkeling zit, dat je het kan uitbreiden, dat je kan promoveren, dat je een andere functie kan krijgen. Wat betreft het salaris, ze gaan vaak af op het geld maar niet of ze bevrediging in hun werk vinden. Ze vergeten dat ze nog maar aan het begin van hun carrière staan. Ze zijn ook wettelijk niet op de hoogte. Ze slikken soms dingen die ze niet zouden hoeven te slikken. Salarishoogte, minimum jeugdloon dat moeten ze weten, daar moeten ze naar vragen als ze solliciteren. Het is belangrijk dat ze iets weten van de samenleving, dat ze niet voor verassingen komen te staan., dat ze een reëler beeld van de werkelijkheid krijgen. Belangrijk vind ik ook dat ze weten hoe ze zich op het werk moet gedragen, wat heb je bijvoorbeeld aan. De normen en waarden van taal en kleding, die moeten ze kennen. Ze zullen zich moeten weten aan te passen aan de omstandigheden.(verschillende soorten banen met eigen regels). Ook belangrijk is wat kennis over solliciteren, bijvoorbeeld hoe je tijdens een sollicitatie zit. Op stage zie je als mentor je leerling op een andere manier, ze zijn daar soms heel zelfstandig aan het werk. De baas geeft één keer uitleg en ze doen het. Ik laat ze vertellen over hun stage. Op de stageterugkomdag moeten ze eerst iets schrijven over hun ervaringen, daarna vertellen ze aan hun klas over de stage, de positieve en de negatieve dingen. Wat zeg ik als er kritiek op mij geleverd wordt, is die kritiek terecht of niet, daar moeten ze zich wel bewust van zijn. Het is belangrijk dat ze met kritiek leren omgaan. Ik luister, ik geef rustig antwoord en loop niet boos weg. Als mentor bespreek ik dit soort dingen:”Hoe heb je dit opgelost”, het is ervaringsleren. Als leerlingen zelf een probleem niet kunnen oplossen, moeten ze wel de weg kennen om hulp te vragen. Leerlingen weten dit vaak heel goed. Soms accepteren ze een situatie omdat
33
ze weten dat het stage is en het maar voor even is. Weten hoever je met je assertiviteit kunt gaan, weten hoe je met kritiek om moet gaan, weten dat boos worden niet helpt en weglopen ook niet. Weten dat je veel leert door ervaringen te delen met anderen; hoe heb je dit opgelost, hoe zou jij dit doen? Ze moeten ook weten dat soms iets moet het omdat het moet. Ik weet dat dat erbij hoort en daarom doe ik dat, maar ik hoef niet alles te accepteren. Als er zoiets gebeurt, is het belangrijk dat ze weten hoe je dit kan oplossen, bijvoorbeeld door in gesprek te gaan. Willen/Voelen “Ik heb ervaren dat als ik rustig met iemand praat er dan van alles mogelijk blijkt te zijn”. Leerlingen moeten dit wel weten, als je alleen maar boos bent, krijg je conflicten. Het is belangrijk dat ze eerst nadenken, niet meteen uitbarsten. Ontploffen heeft geen zin en dat hebben ze heel redelijk door. Een meisje uit mijn klas had speciaal nieuwe schoenen voor haar stage gekocht. Toen ze daarmee op haar stageadres kwam, kreeg ze te horen dat het lelijke schoenen waren. Ze is toen naar Frans van der Goot gegaan en die heeft een andere stage voor haar geregeld. Zij had haar grens gesteld. Leerlingen moeten weten waar hun grens ligt, hier kan en wil ik niets mee, dit is mijn grens. Daarmee moeten ze ook leren omgaan. Dat hebben ze in de 4e ook al aardig onder de knie. Ook wat betreft het accepteren van dingen die je niet zo leuk vindt om te doen. Hiervoor heb je doorzettingsvermogen nodig, ook al ben je moe, al voel je je niet zo lekker, niet meteen ziekmelden, ze nemen dan ook wel de verantwoordelijkheid. Het is fijn om te zien dat leerlingen groeien, ze ontwikkelen zich steeds meer. Dat is zo prettig van een tweejarig mentorschap. Vooral in de laatste maanden zie je dat. Ze willen ook ervaren hoe een baan is. Ze leren ook initiatief nemen, ze weten dat het belangrijk is om te laten zien wie je bent en wat je kan, hun zelfvertrouwen groeit. Ze zijn in staat goed uit te drukken waartoe ze in staat zijn en wat ze nog niet onder de knie hebben. Vanuit zelfvertrouwen ga je meer initiatief nemen. Hun functioneren groeit daarmee enorm. Ze ervaren hoe het goed kan gaan en van daaruit opereren ze verder. De leerling voelt hoe het moet en weet waar zijn grenzen zijn en wat hij moet accepteren. Ze willen voor vol aangezien worden
Mentor 5e klas AKA/VM2
Er is wel een verschil tussen VM2 en AKA: bij AKA moeten ze nog een startkwalificatie halen, VM2 duurt langer, maar de leerlingen hebben dan wel een startkwalificatie. Voor beide groepen geldt wel dat de leerlingen al in de gekozen richting zitten. Allebei doen ze al veel stages. Kunnen: Het belangrijkste is dat ze een goed eigenbeeld hebben: “ben ik iemand om door te gaan leren of iemand om te gaan werken”. Dit leren ze ook tijdens deze opleiding omdat ze veel stage moeten lopen, ze weten wat werken is, ze spreken met mensen die werken, ze gaan zich met werkenden vergelijken, met mensen van de werkvloer. Dat is makkelijker dan met een leraar. Zeg nooit nooit over mogelijkheden tot verder leren. Daar moet je wel op letten. Leerlingen moeten ook niet denken dat ze dokter kunnen worden, maar er zijn ook leerlingen die heel veel kunnen bereiken. Nu heb ik een groep van 10. Een aantal zitten aan hun cognitieve plafond. In het begin hadden ze het ook over HBO, maar een deel begint het steeds meer over werken te hebben. Door de stage horen ze ook over interne opleidingen en mogelijkheden van leren en werken. In het begin moesten ze erg wennen. In 2e klas hadden ze gekozen voor sector economie en in de 3e hebben ze gekozen voor VM2 en een richting. Toch merk je dat sommige kinderen er over denken om iets anders te gaan doen. “Ja, maar ik wil eigenlijk iets meer met design /marketing”. Deze leerling had vorige jaar een normale stage, maar omdat ze iets anders wil, is ze dit jaar geplaatst bij een ontwerpstudio waar ze wel boekhouden doet, maar die vooral gekozen is om haar te laten kijken of dit iets voor haar is. Zij wil na VM2 eigenlijk meteen door naar een de-
34
sign-achtige opleiding. Ik had al vaak gezegd dat ze dit niet moest doen,dat ze eerst de boekhoudopleiding helemaal af moest maken omdat dat veel opleidingstijd scheelt. Na de eerste dag van haar stage kwam ze op school met het verhaal dat haar stagebegeleider had gezegd:”maak nou eerst je hele opleiding af”. Ze deed alsof er iets nieuws tegen haar was gezegd. Voor dit soort dingen is het ook zo belangrijk om veel contact te houden met de stagebegeleider. Eigenlijk moet je begeleiders heel veel influisteren. Wat voor mens moet je zijn? Je moet verantwoordelijkheid kunnen nemen, initiatiefrijk zijn en, en dat klinkt ouderwets, maar leerlingen moeten hun plaats kennen. Veel conflicten op stage en in de klas ontstaan doordat ze denken dat ze al heel veel kunnen. En dan beginnen ze te schreeuwen voordat ze hebben nagedacht. Je mag van mij best schreeuwen, maar je moet wel eerst nadenken. Je merkt dat bedrijven vinden dat leerlingen wel veel noten op hun zang hebben en dat ze veel eisen. “Ik moet om 4 uur stoppen want ik moet naar training”,. Door dit soort dingen worden ze een beetje gezien als nietsnutten. Dat vinden ze nogal lastig en na één of twee maanden onstaan er dan conflicten. Daar moet je dan wel bij zijn omdat ze dan van hun stage kunnen worden weggestuurd, dat gebeurt ook. Dus belangrijk is echt dat ze eerst nadenken en dat ze hun plaats kennen. Ze moeten weten, inzien wat je moet kunnen voordat je je op die manier mag gedragen, dat je je bewezen moet hebben, dat je kennis moet hebben, ervaring moet hebben, dat als je 1 keer iets gedaan hebt dat je het dan nog niet weet, weten dat er allerlei variaties mogelijk zijn die ook steeds moeilijker kunnen worden (bv met boekhouden). Als de stagebegeleider dan met die variaties komt, dan gaat het fout en gaan ze aan zichzelf twijfelen. Ze geven de schuld aan de stageaanbieder en deze denkt weer dat het komt omdat ze het niet opschrijven. Ervaring is nodig en die hebben ze nog niet. Wat ze goed moeten weten is dat ze pas aan het begin staan, je moet ze goed positioneren en daar moet je wel eerlijk in zijn. Je moet de leerlingen een toekomstperspectief bieden, ze niet kleineren maar wel duidelijk aangeven dat er een verschil is in niveaus. Ze moeten weten dat er een gelaagdheid binnen bedrijven bestaat en hoe het komt dat de één meer verdiend dan de ander, dat ze dat ook begrijpen. Ik vind het belangrijk dat ze hun positie kennen. Soms is dat wel confronterend. Ze zeggen bijvoorbeeld liever niet dat ze niet kunnen samenwerken, maar zeggen dan dat ze liever alleen werken. Een goed zelfbeeld is heel belangrijk, ze moeten hun mogelijkheden kennen en daar zelf verantwoordelijkheid voor nemen. Kennen We hebben verschillende opleidingen en boekhouden is de zwaarste opleiding, ook de meest brede. De makkelijkste is receptioniste, telefoniste. Daarvoor moet je goed met mensen om kunnen gaan. Je moet heel praktisch zijn ingesteld. Er is een groot verschil tussen het VMBO en het ROC. Nederlands bijvoorbeeld is bij secretarieel een veel breder vak dan wij dachten. Het is niet alleen gewoon Nederlands, maar ook brieven maken en nakijken, het is heel bedrijfsmatig bezig zijn. Secretarieel zou eigenlijk meer Nederlands moeten hebben. Daarnaast is er het vak Burgerschap. Dat heeft te maken met samenwerken, alles wat met stage te maken heeft, gesprekken houden, goed nieuws, slecht nieuws gesprekken, conflicthantering. Als je het hebt over kunnen, kennen en willen, dan heeft dit vak daar erg veel mee te maken. Met kritiek kunnen omgaan is ook erg belangrijk. Nederlands en Burgerschap worden in de 5e gecombineerd. Leerlingen gaan de samenhang dan meer zien, zeker als deze vakken en secretarieel door 1 docent gegeven wordt. Samenhang is wel belangrijk omdat leerlingen dan de hele opleiding en de stages kunnen overzien. Beoordeling van het ROC is wel ingewikkeld, leerlingen zien dat zelf niet, ze zien hun weg niet meer. Dat maakt het heel moeilijk voor hen. Ik heb veel gesprekken met hen gehad, één leerling was heel initiatiefrijk, ze wilde het naadje van de kous kennen. Ze stelde wel eisen aan ons, maar aan zichzelf niet meer, ze schoot erin door. Leerlingen hebben wel nodig dat docenten dit duidelijk maken.
35
Rekenen gaat heel moeilijk. Stagebedrijven staan hier ook van te kijken. Stagebedrijven laten hen niet achter de kassa. In ander sectoren zou veel meer rekenen moeten komen. Ze worden al op niveau 2f getoetst. De ROC toetsen zijn echter nog niet eens 1f. Leerlingen merken dat ze eigenlijk veel te veel moeten doen, ze hebben door dat het niet klopt. Kleine toets was moeilijker dan grote ROC toets. Als docent is dat lastig omdat je dan eigenlijk teveel vraagt. Willen/Voelen. Ze voelen zich een beetje de underdog, de geslagen hond. Dit merk je ook bij ouders: ze vinden toch geen stage want ze zijn niet slim of ze zijn allochtoon. Ik vind het belangrijk om ze van dit idee af te helpen, van dat gevoel. Ze moeten zelfbewuster worden, die slachtofferrol moet weg. Ze moeten wel weten wat ze wel kunnen, je moet ze een goed beeld geven. Veel leerlingen in de 2e en 3e hebben een slecht wereldbeeld, ze kennen de weg niet en als je de arbeidsmarkt op moet, stage gaat lopen, moet je daar echt zelfstandig in zijn. Hoe ga je met de trein, met de bus etc. In Tunesië zijn ze heel stuk wijzer geworden. Wij denken dat ze streetwise zijn, maar dat zijn ze alleen in hun eigen buurtje, ze zijn in andere steden doodsbang, dat zie je ook als ze in Berlijn zijn. Door Tunesië en andere uitjes zie je wel dat ze gegroeid zijn, ze zien dat samenhang belangrijk is (samen gaan eten). In de 5e hebben ze meer verantwoordelijkheid. In Tunesië ontdekten ze ook waarom ze op school Engels hadden. Ze moeten keuzes maken: welke richting ga ik op, ga ik doorleren of werken, ben ik meer een uitvoerend iemand of leidinggevend. Ook een reële keuze zoals: moet ik gaan doorleren als ik al 20 ben. Het is belangrijk dat de mentor de leerlingen veel ziet. Wij beginnen de dag met een kringgesprek, daar zit ook een theorie achter. Ze moeten kunnen praten, hun ervaringen vertellen, ze voelen zich nu ook veilig en durven te vertellen. Goed Nederlands is hiervoor ook echt nodig. Ze moeten goed kunnen formuleren. Schrijven is ook heel belangrijk, vooral bij secretarieel en boekhouden, maar bij verkoop moet je juist kunnen praten. Het gedrag moet wel goed zijn, niet schreeuwen, propjes gooien etc. Hun sociale gedrag moet goed zijn. Vanuit de stages wordt dit ook gevraagd, bij slecht gedrag verloopt de stage moeilijker. Het gedrag wordt met alle leerlingen besproken, klassikaal en individueel. We willen het eigenbeeld versterken, crisismanagement, maar het gaat er meestal om dat er iets veranderd. Soms is er een grote terugslag, dan wordt er bijvoorbeeld gelogen over de reden van afwezigheid, zoals het 2 keer als reden opgeven dat er een oom is overleden. Eerlijkheid! Ze moeten wel weten dat eerlijkheid bij houding hoort. “Als ik het fout doe, worden anderen ook gecontroleerd”. Het gaat dan ook om de eigen verantwoordelijkheid voor keuzes. Leerlingen weten wat de mogelijkheden in een vervolgstudie zijn. Of werken of studeren, of iets anders, ze worden door ons begeleid. Wat ze gaan doen ligt nog open, maar wij willen het liefst dat ze in deze richting blijven. Dit vraagt de arbeidsmarkt, dit betekent het als ik hiermee verder ga, er zijn verschillende niveaus, de leerlingen weten dit echt wel goed, ze hebben het ook zelf al ervaren. Voor ons als docenten is het belangrijk om te weten hoe ze het in de toekomst gaan doen op niveau 3 en 4 en vooral ook hoe het zit met hun zelfstandigheid.
Gesprek met de decaan
Ik kan niet precies aangeven wat de 1e tot en met de 5e klas (apart per leerjaar) specifiek moet kunnen, kennen en willen/voelen. Het is een leerproces en als het MCO de gedachte van Maria Montessori toepast op LOB, dan is het een individueel proces. We mogen en kunnen niet pretenderen dat onze leerlingen na hun gehele schoolloopbaan op het MCO “gelijk” richting het vervolgonderwijs gaan. In de eerste klas wordt er al begonnen met “Leefstijl” en daar komen heel wat dingen naar voren, maar dat moet zich nog wel ontwikkelen. Lang niet alle leerlingen kunnen bereiken wat je aanbiedt, maar het gaat ook om de wens. Je mag wensen, dromen, daar kan je dan aandacht aan gaan besteden. In 1e gaat het nog helemaal niet om beroepen, je moet eerst een beetje naar jezelf leren kijken. Via leefstijl komen die dingen aan de orde:”wie ben je en wat kan je”, het zou al prachtig zijn als leerlingen dit al een beetje zouden kunnen benoemen. Als er een veilige situatie
36
in de klas is, kan je leerlingen ook over elkaar dingen laten vertellen, de positieve dingen die leerlingen in elkaar zien. Ook bij handvaardigheid en gym wordt er heel veel opgemerkt, veel meer dan bij andere lessen, er wordt daar door leerlingen veel met elkaar gekletst en de docenten van die vakken kunnen belangrijke dingen inbrengen. De setting is belangrijk. De mentor kent de leerling het beste, die kan ook positieve dingen noemen. De lijn van groei start in de 1e klas en gaat door tot de 5e, daarom is het wel belangrijk dat we naar hetzelfde toe werken. In de 2e klas moeten ze een idee hebben: wat kan ik en wat vind ik interessant, leerlingen moeten dan tenslotte een sector kiezen. Ik vraag vaak of er een paar dingen zijn die ze leuk vinden. Meestal zijn dat wel 2 sectoren, de keuze is dan al kleiner. Daar ga ik dan over door praten. Het gaat dan niet zozeer over een beroep, maar meer over het gevoel voor een bepaalde richting. Wat betreft de keuze voor wiskunde bij Zorg en Welzijn, op BBL niveau maakt het niet zoveel uit of je wel of geen wiskunde kiest, wel op kaderniveau. Je kan echter ook slagen met een 5, dus ik probeer hen ervan te weerhouden om het te laten vallen. Ik geef dan als voorbeeld dat iemand ook niet zo goed in Engels kan zijn maar dat hij dit toch moet doen, dit kan je niet laten vallen. Mentoren en docenten zouden hun leerlingen kunnen waarschuwen:” Weet wel wat er gebeurt als je dit laat vallen”. Voor leerlingen is het hebben van een netwerk essentieel. Het helpt je enorm, msn en Hyves is ook een soort van netwerken en misschien kan hen dit helpen in hun werk. Het leggen van contacten is een belangrijke vaardigheid. Hier moeten we misschien meer aan werken. Ik geef geen les, maar spreek veel met de leerlingen. De eerste klassers ken ik niet, maar van de tweede klassers weet ik veel meer, ik zie ze vaak. Bij de tweede klassers werken de hormonen heel erg, je gaat naar school voor de gezelligheid, niet om te leren. Om op dat moment ook bezig te zijn met wat je later gaat doen is te gek voor woorden, maar het moet wel. Het is mooi dat er wel veel gepraat wordt door mentor in studieles, in een veilige omgeving. Tijdens de voorlichtingsavond houd ik een praatje waarin ik het ook heb over het feit dat ouders het niet eens kunnen zijn met de keuze die hun kind maakt. Hoe wil je dat een kind daarin staat? Het gebeurt gelukkig niet heel erg veel. Vorige jaar was er een jongen die techniek wilde gaan doen, maar opeens werd het toch ZenW, zijn ouders wilden dit. Hij is begonnen maar na 1½ maand mocht hij toch techniek doen, zijn ouders gaven nu wel toestemming. Er zijn veel factoren die meespelen bij een keuze, ook bv financieën, soms moet een leerling gaan verdienen om het gezin te ondersteunen. De leerlingen weten dat ik ook gesprekken met ouders kan voeren. Op het 2e rapport komt ook de prognose voor een keuze te staan. Dit gebeurt ook om thuis het gesprek op gang te brengen. Half april moet er een definitieve keuze komen. Bij de PSO lessen ga ik af en toe langs, ik zorg ervoor dat elke PSO docent invult of de leerlingen er zijn en hoe ze werken. Ik bespreek dit ook wel met de mentoren en ook wel met een leerling als het nodig is. Ik doe zelf niets met stagebedrijven, maar praat er wel over met leerlingen, ik wil ook hun ervaringen horen. De ambachtendag wordt ook niet door mij georganiseerd. Leerlingen gaan tijdens de PSO les naar de bedrijven. Het mooiste zou eigenlijk zijn als LOB door één iemand gecoördineerd zou worden en dat het heel duidelijk is wie wat doet. Ik zit met het examenbureau op één kamer, waardoor ik veel 4e klassers zie die iets willen weten over het examen en die dan ook met mij komen praten over hoe het gaat, de positieve ervaringen. Dit is anders dan een praatje op de gang. Het was ook heel fijn om de stagecoördinator in dezelfde kamer te hebben, nu lees ik wel zijn verslagen, maar dat is toch anders, niet zo direct en het zijn dan vaak de dingen die er zijn misgegaan. Mijn taak ligt voornamelijk in de 2e en 4e klas. Leerlingen moeten eerst bedenken welke richting ze op willen, daarna komt dan de vraag waar ze dat kunnen doen. Het komt voor dat ze, door het bezoeken van een open dag, gaan denken dat de opleiding die ze willen volgen daar ook is, terwijl die opleiding dan ergens anders zit. Leerlingen zouden misschien nog beter moeten leren hoe ze aan de juiste informatie moeten komen; telefoneren, rustig, duidelijk spreken, weten naar wie je moet vragen, wat doe je als degeen er niet is etc. hoe schrijf je het adres op een envelop. Gelukkig zijn er ook heel veel leerlingen die wel weten hoe ze de juiste informatie kunnen vinden.
37
Het voeren van POPgesprekken vind ik heel goed. Het helpt leerlingen om zich bewust te worden wie ze zijn en wat hun mogelijkheden en onmogelijkheden zijn. Ze leren reflecteren. Ik vind het belangrijk dat leerlingen een goed wereldbeeld hebben en daar bedoel ik mee dat ze een sociaal wezen zijn, dat ze rekening moeten houden met anderen, heibel, daar moeten ze mee om leren gaan, je moet het toch samen doen, samenwerking. Je kan je klasgenoten niet kiezen, je klas is druk, maar hoe vind jij jouw weg daarin. Tijdens een gesprek met een meisje kwam naar voren dat ze wilde acteren, maar heel erg verlegen is: ze wilde iets, maar kende zelf haar beperkingen, dat is dan een droom. Ik vind dat zo’n mooi voorbeeld van je eigen mogelijkheden en beperkingen wel kennen. De 2e klassen hebben ooit in een jaar een dag meegedraaid met het ROC, dit zou elk jaar gebeuren, maar het is nooit meer gebeurd omdat er daar iemand weg was, ziekte, onrust of iets dergelijks. Het is net zoiets als indertijd met het ACL op het MCO, De leerlingen maakten een portfolio, maar deden geen examen. De praktijk blijkt weerbarstiger, de leerlingen kregen geen diploma en dat kon toen eigenlijk niet. Na korte tijd is dat toen gestopt. In het begin was ik wel bij VM2 betrokken, nu is dat minder. Ik begeleid hen wel naar het volgende traject, niveau 3. Ik heb gesprekken en er zijn voorlichtingsavonden. Het VM2 is heel intensief voor collega’s, maar daardoor kennen ze de leerlingen wel heel erg goed. Het begeleiden van de leerlingen gaat ook heel goed, ik zou niet weten wat zij nog meer moeten zouden moeten doen. Als decaan zit ik in de 2e lijn, ik stuur aan. Er zijn leerlingen die heel erg regelmatig komen, anderen weten gewoon wat ze willen gaan doen. Ik geloof wel dat er minder leerlingen dan wij denken op internet zitten. We moeten ze wel stimuleren en leren wat de goede zoektermen zijn, hoewel ze ook op een goede site komen door alleen maar ROC in te vullen. Gelukkig zijn de sites steeds overzichtelijker geworden. Vaak zijn er ook filmpjes met goede info, de verdiensten, wat je moet kunnen en hoe de situatie is. Hoe zijn wij op school bezig? Het mooiste is als leerlingen in de 4e klas de gelegenheid hebben om een opleiding in het echt te zien door een dag mee te lopen bijvoorbeeld. Dit is echter lastig om te organiseren, er zijn altijd roostertechnische problemen. In februari is er weer een beurs in de rai, dat is nu beter georganiseerd dan vorige jaar. Toen stond bijvoorbeeld ook de universiteit van Antwerpen daar. Het zou nu wel zinvol zijn. Ik organiseer dit niet, het ligt bij de mentor. Zo doe ik dat wel vaker, ik geef iets aan, maar regel het niet. Mentoren kunnen dit verder in onderling overleg regelen. Er zijn diverse mentoren die regelmatig met hun leerlingen praten over de toekomst, maar niet alle mentoren doen dit. Dat zou eigenlijk door iedereen gedaan moeten worden op welke manier dan ook. Mensen zijn zich er wel van bewust dat ze voldoende aandacht hieraan moeten besteden. Wat kan een kind wel en niet, welke plek is goed voor mij. Als een leerling dat weet, dan is succes bijna gegarandeerd. Leerlingen moeten zich ervan bewust zijn dat ze een keuze moeten maken, dat dat hun verantwoording is en dat het dan bijna altijd een succes is. Dat bewustzijn is wel belangrijk. Vooral bij ZenW ontbreekt het nog al eens aan kennis, aan mogelijkheden, ze weten dan niet dat ze bijvoorbeeld in een verzorgingshuis komen als ze iets willen gaan doen in een ziekenhuis. Ze weten dan niet dat ze ook mensen moeten gaan wassen, ze willen dit niet, ook in de 4e klas. Dat is onbegrijpelijk. Hun stages zijn soms niet in overeenstemming met het vak, ze lopen ook wel stage in een winkel of op een school. Vanuit de stage hebben ze dan een verkeerd beeld van hun richting. De WPS (werk plekken struktuur) geeft soms ook een irreëel beeld. In de lessen wordt het toekomstperspectief behandeld, ik weet niet of de nadruk daar ook op ligt. Het beklijft misschien ook niet. Dit is wel aandachtpunt voor LOB, want het gaat hier eigenlijk mis, ze hebben een verkeerd beroepsbeeld, vooral BBL leerlingen hebben dit. De meeste leerlingen zeggen dan dat ze “iets” met welzijn willen. “Meester ik wil werken bij een bank,
…
…Meester wat doe je eigenlijk op een bank?” Ik had ook eens een jongen die in het leger wilde, dat kon ook. Hij zou naar een banenmarkt gaan. Toen ik ernaar vroeg bleek dat hij niet was geweest, het regende! Dan hebben we het hier over doorzettingsvermogen en zelfinzicht!
38
Bijlage 3. De enquête Zet bij elke stelling een kruisje in hokje 1, 2, 3, 4 of 5 1 2 3 4 5
LEERJAAR 1(2, 3, 4, of 5)
= totaal niet belangrijk = niet belangrijk = beetje belangrijk = belangrijk = heel erg belangrijk
KUNNEN 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22
De leerling kan zich netjes gedragen, zowel tegenover volwassenen als medeleerlingen. De leerling kan samenwerken, ook met leerlingen die hij niet leuk vindt De leerling kan goed communiceren, hij kan duidelijk maken wat hij bedoelt en hij kan luisteren naar een ander. De leerling kan op internet informatie opzoeken. De leerling kan zelfstandig werken. De leerling kan met zijn ouders op een open manier een gesprek voeren over zichzelf en zijn toekomst. De leerling kan beargumenteren waarom hij een bepaalde keuze maakt, bv. bij het kiezen van een sector. De leerling denkt na voordat hij commentaar geeft en/of conclusies trekt. De leerling kan reflecteren op zichzelf en op zijn gedrag. De leerling kan zich handhaven in verschillende situaties. De leerling kan tijdens het samenwerken gebruik maken van zijn eigen talenten en die van de anderen.(jij bent hier goed in en ik ben daar goed in, we verdelen de taken) De leerling kan respectvol omgaan met anderen, ook met ouderen en andersdenkenden. De leerling kan zijn stage ervaringen verwoorden, mondeling en/of schriftelijk. De leerling kan telefoneren naar oa vervolgopleidingen en weet dan ook wat hij moet vragen. De leerling kan een sollicitatiegesprek voeren.(en weet dat vragen stellen daarbij hoort) De leerling kan en durft voor zichzelf op te komen. De leerling kan zich aanpassen aan de eisen die aan hem gesteld worden (bv bij een stage) De leerling kan verantwoordelijkheid nemen. De leerling kan omgaan met goed- en slecht-nieuws gesprekken. De leerling kan met complimenten en met kritiek omgaan.(ook opbouwende kritiek) De leerling kan zelf stappen ondernemen om zijn kennis over de vervolgopleiding te vergroten De leerling kan vragen om opdrachten, hulp of advies.
KENNEN 1 1 2
2 3 4 5
De leerling weet wat de gevolgen van zijn gedrag kunnen zijn (bv ruzie, straf, beloning). De leerling kent zijn interesses en weet waar zijn talenten liggen.
39
3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18
De leerling weet dat een goede werkhouding belangrijk is, ook voor later. De leerling weet dat “leren” niet stopt als hij zijn opleiding heeft afgemaakt. De leerling weet welke beroepen er zijn op zijn niveau. De leerling weet dat een keuze nu niet voor altijd geldig hoeft te zijn, hij kan later nog switchen. De leerling kent zijn sterke en zwakke kanten en heeft inzicht in zichzelf. De leerling kent zijn eigen grenzen en bewaakt die. De leerling is op de hoogte van de mogelijkheden van de richting die hij kiest.(oa hoe het beroep “scoort”op de arbeidsmarkt) De leerling kent de terminologie van de sector waarin hij werkt/leert. De leerling is op de hoogte van wat er in de wereld speelt en is op de hoogte van bv.minimumloon, vakbond, etc (algemene ontwikkeling) De leerling is op de hoogte van de werkomstandigheden en de vereiste kledingvoorschriften en taalgebruik. De leerling weet dat hij niet alles hoeft te accepteren en weet dan welke weg hij moet behandelen om een eventueel probleem op te lossen. De leerling kent “zijn plaats”, weet dat hij niet kan”eisen”. (bv ik moet om 4 uur weg omdat ik ga trainen) De leerling weet dat hij aan het begin van zijn loopbaan staat en dat hij nog heel veel moet leren. (1 keer iets doen betekent nog niet dat je het kan.) De leerling kent het verschil in niveau’s, de gelaagdheid binnen bedrijven. De leerling kent de mogelijkheden voor vervolgstudie en werk De leerling kent zijn eigen motieven om een richting te kiezen.
WILLEN/VOELEN 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
De leerling bezit doorzettingsvermogen, hij geeft niet op als hij iets moeilijk vindt. De leerling heeft zelfvertrouwen en durft vragen te stellen.(hij weet dat hij niet alles kan weten) De leerling voelt zich verantwoordelijk voor zijn eigen keuzes De leerling is zich er van bewust dat hij beïnvloed wordt door zijn omgeving. De leerling is er achter gekomen bij welke richting hij zich het prettigst voelt. De leerling is zich er van bewust dat hij zelf grote invloed heeft op dat wat hij wil bereiken.(invloed op je eigen leven, op je eigen houding) De leerling is zich ervan bewust dat niet-sociaal-wenselijk gedrag gevolgen kan hebben voor zijn studie/leven/ontwikkeling De leerling is bereid iets van een ander aan te nemen. De leerling heeft ervaren dat het beter is om eerst na te denken voordat hij reageert. De leerling kan accepteren dat het antwoord op zijn vraag “nee” kan zijn. De leerling accepteert dat er dingen zijn die hij moet doen, ook al vindt hij dit niet leuk. De leerling toont initiatief. De leerling stelt eisen aan zichzelf. De leerling voelt zich verantwoordelijk voor zichzelf en voor de groep. De leerling voelt zich “gezien” door de mentor. De leerling heeft een onderzoekende houding en staat open voor nieuwe ervaringen.
40
Bijlage 4.
“Wij zien graag dat de leerlingen de school verlaten als zelfbewuste mensen die weten wat ze waard zijn en die in alle opzichten goed zijn uitgerust voor de toekomst” (MCO, schoolplan 20082012) Beste Collega In het kader van de academische opleidingsschool Amsterdam doe ik, vanuit het MCO, dit jaar een onderzoek naar de Loopbaanoriëntatie en Begeleiding op onze school. Dit is een vervolg op het onderzoek dat Noeke van Duijne het vorige jaar heeft gedaan naar de PSO lessen. Het MT heeft mij gevraagd om te onderzoeken hoe we een doorlopende leerlijn LOB kunnen realiseren. Om die te kunnen maken is het belangrijk om te weten te komen wat docenten eigenlijk willen bereiken met de leerlingen in de verschillende leerjaren. In leerjaar 1 zullen er andere doelen zijn dan in leerjaar 2, 3, 4 of 5. Om te weten te komen wat docenten willen bereiken met LOB heb ik verkennende gesprekken gevoerd met 5 mentoren, één uit elk leerjaar. Hoofdvraag was: Wat moeten leerlingen aan het einde van het leerjaar waarvan jij mentor bent Kunnen Kennen Willen/voelen Voor alle duidelijkheid: het gaat over doelen die te maken hebben met LOB. Deze doelen zijn uitgewerkt en samengevoegd tot de stellingen in de enquête die ik als bijlage bij deze mail verstuur. Bij het lezen zul je dus zeker stellingen tegenkomen die jij absoluut niet belangrijk vindt omdat dit voor een ander leerjaar van belang is. Mijn vraag aan jou is om aan te geven hoe belangrijk jij de stellingen vindt voor de leerlingen in leerjaar 1. Nadat ik de antwoorden van jullie op deze enquête heb uitgewerkt, zal ik per leerjaar een aantal docenten vragen om nogmaals naar de stellingen te kijken om samen tot een gemotiveerde ordening te komen op basis van de resultaten van deze enquête. Op deze manier hoop ik dat we een goed beeld krijgen van de doelen die wij op het MCO met LOB in de verschillende leerjaren willen bereiken. Vervolgens kan gekeken worden naar de manier waarop wij deze doelen kunnen bereiken. Ik wil je vragen de tijd te nemen om de vragenlijst zo aandachtig mogelijk in te vullen, het gaat om wat jij voor jouw 1e klas wenst ten aanzien van LOB. Je gegevens blijven anoniem. Onder de vragenlijst is ruimte voor opmerkingen. Alvast hartelijk dank voor het invullen vriendelijke groet Violet (Sla de enquête eerst in je eigen documenten op, vul hem in en stuur hem dan als bijlage terug. Als je het lastig vindt om de enquête digitaal in te vullen, kan je ook een ingevulde, uitgeprinte versie in mijn postvak 15 doen.)
41
Bijlage 5. Scores op alle vragen per leerjaar NR= Aantal respondenten. Min = Minimum, Max = Maximum, Mean = Gemiddelde, SD = Standaard deviatie leerjaar = 1 wil15 kun12 ken3 wil3 wil1 wil11 wil10 kun1 wil2 kun22 wil14 kun16 wil9 wil8 kun3 ken1 wil6 wil7 wil13 wil12 wil16 kun18 kun8 kun2 ken8 ken4 kun5 kun10 ken15 ken14 ken13 kun4 kun20 kun9 ken7 ken6 wil4 kun17 kun11 kun7 kun6 ken2 kun19 kun13
leerjaar = 2 NR 8 8 8 7 7 8 8 8 7 7 7 7 8 8 8 8 8 8 8 8 7 8 8 7 8 8 7 8 8 8 8 8 8 8 8 8 8 7 7 8 8 8 8 8
Min Max Mean SD 4 5 4,62 ,518 3 5 4,50 ,756 4 5 4,50 ,535 4 5 4,43 ,535 4 5 4,43 ,535 4 5 4,38 ,518 4 5 4,38 ,518 2 5 4,38 1,061 4 5 4,29 ,488 3 5 4,29 ,756 3 5 4,29 ,756 3 5 4,29 ,756 3 5 4,25 ,707 3 5 4,25 ,707 3 5 4,25 ,707 3 5 4,25 ,707 3 5 4,25 ,886 3 5 4,13 ,835 3 5 4,13 ,641 3 5 4,13 ,835 3 5 4,00 ,816 3 5 4,00 ,756 3 5 4,00 ,926 4 4 4,00 ,000 3 5 3,88 ,835 1 5 3,88 1,356 3 5 3,86 ,690 2 5 3,75 1,035 1 5 3,75 1,282 1 5 3,75 1,389 1 5 3,75 1,581 3 5 3,75 ,707 3 5 3,63 ,744 3 5 3,63 ,916 2 5 3,63 1,061 1 5 3,50 1,195 1 5 3,38 1,302 1 5 3,29 1,704 2 5 3,29 1,113 1 5 3,25 1,581 2 5 3,25 1,165 1 5 3,13 1,246 1 5 3,00 1,195 1 5 2,88 1,727
kun1 ken1 kun12 wil10 kun17 wil15 wil11 wil8 wil2 kun7 ken6 wil6 ken3 wil13 wil3 kun20 kun16 wil5 ken18 wil7 wil14 wil1 wil9 kun18 wil12 kun3 kun22 kun9 kun6 kun5 ken14 ken7 wil16 kun10 kun4 wil4 kun8 kun2 ken9 ken2 kun19 kun11 ken15 ken8
NR Min Max Mean SD 9 4 5 4,89 ,333 9 3 5 4,78 ,667 9 3 5 4,67 ,707 9 4 5 4,67 ,500 9 4 5 4,67 ,500 9 4 5 4,56 ,527 9 4 5 4,56 ,527 9 4 5 4,56 ,527 9 3 5 4,56 ,726 9 4 5 4,56 ,527 9 4 5 4,56 ,527 8 3 5 4,50 ,756 8 3 5 4,50 ,756 9 4 5 4,44 ,527 9 3 5 4,44 ,726 9 4 5 4,44 ,527 9 4 5 4,44 ,527 9 3 5 4,44 ,726 9 3 5 4,44 ,726 8 3 5 4,38 ,744 9 4 5 4,33 ,500 9 3 5 4,33 ,707 9 4 5 4,33 ,500 9 3 5 4,33 ,707 9 3 5 4,33 ,707 9 3 5 4,22 ,972 9 3 5 4,22 ,833 9 3 5 4,22 ,667 9 2 5 4,22 1,302 9 3 5 4,22 ,667 9 3 5 4,22 ,833 9 3 5 4,11 ,782 9 3 5 4,11 ,782 9 3 5 4,11 ,782 9 3 5 4,11 ,782 9 3 5 4,00 ,707 9 3 5 4,00 ,866 9 3 5 4,00 ,866 9 3 5 4,00 ,866 9 3 5 4,00 ,866 9 2 5 3,89 1,054 9 3 5 3,89 ,928 9 1 5 3,89 1,364 8 3 5 3,88 ,991
42
ken18 ken17 ken5 wil5 kun15 ken16 kun21 ken12 ken10 ken9 ken11 kun14
8 8 8 8 8 8 8 8 8 8 8 7
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
5 4 5 4 5 4 4 5 4 4 4 4
2,88 2,88 2,88 2,75 2,63 2,63 2,50 2,50 2,38 2,38 2,25 2,14
1,458 1,246 1,642 1,282 1,598 1,408 1,309 1,690 1,506 1,506 1,389 1,215
leerjaar = 3 wil7 wil2 ken1 wil6 kun9 kun5 kun12 kun1 wil15 wil9 kun18 kun16 kun15 ken2 wil4 kun20 kun17 kun4 kun3 ken12 kun2 ken7 ken5 kun11 kun7 ken18 ken14 ken4 wil14 wil5 kun22 ken3 wil13 kun10 wil12 wil8
kun13 ken17 ken5 ken4 kun21 ken13 kun15 kun14 ken16 ken12 ken10 ken11
9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9 9
1 3 2 3 1 2 1 1 2 1 1 1
5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5 5
3,78 3,78 3,67 3,67 3,56 3,56 3,44 3,44 3,44 3,22 3,22 3,00
1,202 ,667 ,866 ,866 1,236 1,014 1,424 1,424 1,014 1,641 1,563 1,500
N Min Max Mean 10 4 5 4,50 10 4 5 4,40 10 3 5 4,30 10 3 5 4,20 10 3 5 4,20 10 3 5 4,10 10 3 5 4,10 10 3 5 4,10 10 3 5 4,00 10 3 5 4,00 10 3 5 4,00 10 3 5 4,00 10 3 5 4,00 10 3 5 4,00 10 3 5 4,00 10 3 5 4,00 10 2 5 3,90 10 3 5 3,90 10 2 5 3,90 10 2 5 3,90 10 3 5 3,90 10 2 5 3,80 10 3 5 3,80 10 3 5 3,80 10 3 5 3,80 10 3 5 3,80 10 2 5 3,80 10 3 5 3,80 10 3 5 3,80 10 3 5 3,70 10 2 5 3,70 10 3 5 3,70 10 3 5 3,70 10 3 5 3,70 10 3 5 3,70 10 2 5 3,60
SD ,527 ,516 ,675 ,632 ,632 ,738 ,738 ,568 ,667 ,667 ,667 ,667 ,816 ,471 ,471 ,471 ,876 ,738 ,994 ,994 ,738 ,919 ,632 ,632 ,789 ,789 ,919 ,632 ,632 ,823 ,823 ,823 ,675 ,675 ,675 ,843
leerjaar = 4 N 7 8 8 8 7 7 8 8 8 8 8 8 8 8 6 8 8 8 8 8 8 8 8 7 7 7 7 7 7 7 7 7 6 8 8 8
Min Max Mean SD 4 5 4,29 ,488 4 5 4,25 ,463 4 5 4,25 ,463 3 5 4,25 ,886 4 5 4,14 ,378 3 5 4,14 ,690 3 5 4,13 ,835 2 5 4,13 1,126 4 5 4,13 ,354 4 5 4,13 ,354 3 5 4,13 ,641 4 5 4,13 ,354 3 5 4,13 ,641 4 5 4,13 ,354 3 5 4,00 ,632 4 4 4,00 ,000 3 5 4,00 ,535 3 5 4,00 ,535 2 5 4,00 ,926 3 5 4,00 ,535 3 5 3,88 ,835 3 5 3,88 ,641 3 4 3,87 ,354 3 5 3,86 ,690 3 5 3,86 ,690 3 4 3,86 ,378 3 5 3,86 ,690 3 5 3,86 ,690 3 4 3,86 ,378 3 4 3,86 ,378 3 4 3,86 ,378 3 4 3,86 ,378 3 4 3,83 ,408 3 4 3,75 ,463 3 4 3,75 ,463 3 4 3,75 ,463
kun12 kun1 kun2 wil13 wil8 wil7 wil5 kun3 kun10 kun9 wil14 wil11 wil3 wil1 kun5 ken7 wil9 wil2 kun8 ken3 ken2 wil15 kun22 kun17 kun16 ken13 ken1 wil10 ken12 wil16 wil12 wil6 ken8 kun15 ken6 kun20
43
wil1 kun19 kun14 wil10 kun13 kun8 kun6 ken15 ken10 wil11 wil3 ken13 wil16 kun21 ken17 ken8 ken6 ken9 ken11 ken16
8 8 8 7 7 7 7 7 7 7 7 7 8 8 7 7 7 8 7 7
3 3 3 3 3 2 2 3 3 3 3 3 3 3 3 2 2 1 1 1
4 4 4 4 4 4 5 4 4 4 4 4 4 4 4 4 5 4 4 4
3,75 ,463 3,75 ,463 3,75 ,463 3,71 ,488 3,71 ,488 3,71 ,756 3,71 1,113 3,71 ,488 3,71 ,488 3,71 ,488 3,71 ,488 3,71 ,488 3,62 ,518 3,62 ,518 3,57 ,535 3,57 ,787 3,57 ,976 3,13 ,991 3,00 1,000 3,00 1,000
kun18 kun14 kun13 kun6 kun4 ken14 ken10 ken5 kun21 wil4 kun19 kun11 ken18 ken17 ken4 kun7 ken15 ken16 ken9 ken11
10 10 10 10 10 10 10 10 9 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10
3 2 2 2 2 1 3 3 3 3 2 2 3 3 3 3 1 2 1 2
4 5 5 5 5 5 5 4 4 5 5 5 5 4 4 4 5 4 4 4
3,60 ,516 3,60 ,843 3,60 ,843 3,60 ,843 3,60 1,174 3,60 1,075 3,60 ,699 3,60 ,516 3,56 ,527 3,50 ,707 3,50 ,850 3,50 ,850 3,50 ,707 3,50 ,527 3,50 ,527 3,40 ,516 3,40 1,075 3,20 ,919 3,00 ,943 2,80 ,632
leerjaar = 5 wil9 kun12 kun6 kun1 ken10 wil15 wil12 wil11 wil10 wil7 kun17 kun13 kun9 ken18 ken1 wil4 kun4 wil5 wil1 wil14 wil8 wil3 wil2 kun22 kun19 kun16 kun14 ken15
N 8 8 8 8 7 8 8 8 8 8 8 8 8 8 8 8 8 7 7 8 8 8 8 8 8 8 8 8
Min Max Mean SD 3 5 4,50 ,756 3 5 4,50 ,756 3 5 4,50 ,756 4 5 4,50 ,535 4 5 4,43 ,535 4 5 4,38 ,518 4 5 4,38 ,518 3 5 4,38 ,744 3 5 4,38 ,744 3 5 4,38 ,744 4 5 4,38 ,518 4 5 4,38 ,518 3 5 4,38 ,744 4 5 4,38 ,518 3 5 4,38 ,744 3 5 4,38 ,744 4 5 4,38 ,518 3 5 4,29 ,756 4 5 4,29 ,488 3 5 4,25 ,886 3 5 4,25 ,707 2 5 4,25 1,035 3 5 4,25 ,707 3 5 4,25 ,707 3 5 4,25 ,707 3 5 4,25 ,707 4 5 4,25 ,463 3 5 4,25 ,707
kun20 kun18 kun15 kun10 kun5 kun3 kun2 ken17 ken11 ken8 ken7 ken5 ken2 wil13 ken14 kun8 ken9 ken13 ken16 kun15 kun10 kun5 kun3 kun2 ken17 ken11 ken8 ken7
N Min Max Mean SD 8 3 5 4,13 ,641 8 3 5 4,13 ,641 8 3 5 4,13 ,641 8 3 5 4,13 ,641 8 3 5 4,13 ,641 8 3 5 4,13 ,641 8 2 5 4,13 ,991 8 2 5 4,13 ,991 8 2 5 4,13 ,991 8 2 5 4,13 ,991 8 2 5 4,13 ,991 8 2 5 4,13 ,991 8 2 5 4,13 ,991 8 2 5 4,00 ,926 8 2 5 4,00 1,069 8 2 5 4,00 ,926 8 3 5 4,00 ,535 8 2 5 3,88 ,835 8 2 5 3,87 ,991 8 3 5 4,13 ,641 8 3 5 4,13 ,641 8 3 5 4,13 ,641 8 3 5 4,13 ,641 8 2 5 4,13 ,991 8 2 5 4,13 ,991 8 2 5 4,13 ,991 8 2 5 4,13 ,991 8 2 5 4,13 ,991 44
ken12 ken6 ken4 ken3 wil6 kun11 kun7 wil16 kun21
8 8 8 8 7 7 7 8 8
3 3 3 2 3 3 4 3 4
5 5 5 5 5 5 5 5 5
4,25 ,707 4,25 ,707 4,25 ,707 4,25 1,035 4,14 ,690 4,14 ,690 4,14 ,378 4,13 ,641 4,13 ,354
ken5 ken2 wil13 ken14 kun8 ken9 ken13 ken16
8 8 8 8 8 8 8 8
2 2 2 2 2 3 2 2
5 5 5 5 5 5 5 5
4,13 ,991 4,13 ,991 4,00 ,926 4,00 1,069 4,00 ,926 4,00 ,535 3,88 ,835 3,87 ,991
45
Bijlage 6. De 12 belangrijkste stellingen per leerjaar Leerjaar 1
KUNNEN 1 De leerling kan zich netjes gedragen, zowel tegenover volwassenen als medeleerlingen. 12 De leerling kan respectvol omgaan met anderen, ook met ouderen en andersdenkenden. 16 De leerling kan en durft voor zichzelf op te komen. 22 De leerling kan vragen om opdrachten, hulp of advies. KENNEN 3 De leerling weet dat een goede werkhouding belangrijk is, ook voor later. WILLEN/VOELEN 1 De leerling bezit doorzettingsvermogen, hij geeft niet op als hij iets moeilijk vindt. 2 De leerling heeft zelfvertrouwen en durft vragen te stellen.(hij weet dat hij niet alles kan weten) 3 De leerling voelt zich verantwoordelijk voor zijn eigen keuzes 10 De leerling kan accepteren dat het antwoord op zijn vraag “nee” kan zijn. 11 De leerling accepteert dat er dingen zijn die hij moet doen, ook al vindt hij dit niet leuk. 14 De leerling voelt zich verantwoordelijk voor zichzelf en voor de groep. 15 De leerling voelt zich “gezien” door de mentor.
Leerjaar 2
KUNNEN 1 De leerling kan zich netjes gedragen, zowel tegenover volwassenen als medeleerlingen. 7 De leerling kan beargumenteren waarom hij een bepaalde keuze maakt, bv. bij het kiezen van een sector. 12 De leerling kan respectvol omgaan met anderen, ook met ouderen en andersdenkenden. 17 De leerling kan zich aanpassen aan de eisen die aan hem gesteld worden (bv bij een stage) KENNEN 1 De leerling weet wat de gevolgen van zijn gedrag kunnen zijn (bv ruzie, straf, beloning). 6 De leerling weet dat een keuze nu niet voor altijd geldig hoeft te zijn, hij kan later nog switchen. WILLEN/VOELEN 2 De leerling heeft zelfvertrouwen en durft vragen te stellen.(hij weet dat hij niet alles kan weten) 6 De leerling is zich er van bewust dat hij zelf grote invloed heeft op dat wat hij wil bereiken.(invloed op je eigen leven, op je eigen houding) 8 De leerling is bereid iets van een ander aan te nemen. 10 De leerling kan accepteren dat het antwoord op zijn vraag “nee” kan zijn. 11 De leerling accepteert dat er dingen zijn die hij moet doen, ook al vindt hij dit niet leuk. 15 De leerling voelt zich “gezien” door de mentor.
Leerjaar 3
KUNNEN 1 De leerling kan zich netjes gedragen, zowel tegenover volwassenen als medeleerlingen. 5 De leerling kan zelfstandig werken. 9 De leerling kan reflecteren op zichzelf en op zijn gedrag. 12 De leerling kan respectvol omgaan met anderen, ook met ouderen en andersdenkenden. 16 De leerling kan en durft voor zichzelf op te komen. 18 De leerling kan verantwoordelijkheid nemen. KENNEN 1 De leerling weet wat de gevolgen van zijn gedrag kunnen zijn (bv ruzie, straf, beloning). WILLEN/VOELEN 46
2
De leerling heeft zelfvertrouwen en durft vragen te stellen.(hij weet dat hij niet alles kan weten) 6 De leerling is zich er van bewust dat hij zelf grote invloed heeft op dat wat hij wil bereiken.(invloed op je eigen leven, op je eigen houding) 7 De leerling is zich ervan bewust dat niet-sociaal-wenselijk gedrag gevolgen kan hebben voor zijn studie/leven/ontwikkeling 9 De leerling heeft ervaren dat het beter is om eerst na te denken voordat hij reageert. 15 De leerling voelt zich “gezien” door de mentor.
Leerjaar 4
KUNNEN 1 De leerling kan zich netjes gedragen, zowel tegenover volwassenen als medeleerlingen. 2 De leerling kan samenwerken, ook met leerlingen die hij niet leuk vindt 3 De leerling kan goed communiceren, hij kan duidelijk maken wat hij bedoelt en hij kan luisteren naar een ander. 9 De leerling kan reflecteren op zichzelf en op zijn gedrag. 10 De leerling kan zich handhaven in verschillende situaties. 12 De leerling kan respectvol omgaan met anderen, ook met ouderen en andersdenkenden. KENNEN WILLEN/VOELEN 5 De leerling is er achter gekomen bij welke richting hij zich het prettigst voelt. 7 De leerling is zich ervan bewust dat niet-sociaal-wenselijk gedrag gevolgen kan hebben voor zijn studie/leven/ontwikkeling 8 De leerling is bereid iets van een ander aan te nemen. 11 De leerling accepteert dat er dingen zijn die hij moet doen, ook al vindt hij dit niet leuk. 13 De leerling stelt eisen aan zichzelf. 14 De leerling voelt zich verantwoordelijk voor zichzelf en voor de groep.
Leerjaar 5
KUNNEN 1 De leerling kan zich netjes gedragen, zowel tegenover volwassenen als medeleerlingen. 6 De leerling kan met zijn ouders op een open manier een gesprek voeren over zichzelf en zijn toekomst. 12 De leerling kan respectvol omgaan met anderen, ook met ouderen en andersdenkenden. 13 De leerling kan zijn stage ervaringen verwoorden, mondeling en/of schriftelijk. 17 De leerling kan zich aanpassen aan de eisen die aan hem gesteld worden (bv bij een stage) KENNEN 10 De leerling kent de terminologie van de sector waarin hij werkt/leert. WILLEN/VOELEN 7 De leerling is zich ervan bewust dat niet-sociaal-wenselijk gedrag gevolgen kan hebben voor zijn studie/leven/ontwikkeling 9 De leerling heeft ervaren dat het beter is om eerst na te denken voordat hij reageert. 10 De leerling kan accepteren dat het antwoord op zijn vraag “nee” kan zijn. 11 De leerling accepteert dat er dingen zijn die hij moet doen, ook al vindt hij dit niet leuk. 12 De leerling toont initiatief. 15 De leerling voelt zich “gezien” door de mentor.
47