LOKALE ECONOMIE WERELDWIJD over ruil-, spaar- en kredietsystemen in het zuiden
STICHTING STROHALM
Colofon Dit is een uitgave van Stichting Strohalm Oudegracht 42 3511 AR Utrecht tel: 030-2314314 fax: 030-2343986 email:
[email protected] Aan deze uitgave werkten mee : Annelies Vlasblom, Arie Bosma, Camilo Ramada, Guus Peterse, Pascal van Wanrooy en Wim van Ginkel Druk : Rooddruk, Utrecht Opmaak van dit document voor de website: Gerard van der Rijst ISBN-nummer: 9070334933 Jaar van uitgave: 1998 © Stichting Strohalm, Utrecht Deze uitgave is mogelijk gemaakt door een subsidie van het NCDO.
INHOUDSOPGAVE 1 2
3 4
5 6 7
8 9 10 11 12 13 14
Lokale Economie Wereldwijd, over ruil-, spaar- en kredietsystemen in het Zuiden. Het belang van de lokale economie binnen de mondiale economische orde. 2.1 De rol van geld in de armoede-problematiek. 2.2 Waarom het geld weglekt. 2.3 De rol van lokaal sparen en ruilen bij het oplossen van de problematiek. 2.4 Financiële Micro-Initiatieven. Spaar- en kredietgroepen: een gemeenschapsversterkende zaak. Informele spaar- en kredietgroepen: over Rosca's en Ascra's. 4.1 De vele varianten van een Rosca. 4.2 Ascra's. 4.3 Flexibel, toegankelijk en efficiënt. Microkredieten. 5.1 De Grameenbank. 5.2 De microwave. Credit Unions. Hoe formele instellingen trachten in te spelen op het succes van spaar- en kredietgroepen. 7.1 Informele spaar- en kredietgroepen. 7.2 Microkredieten. 7.3 Credit Unions. Ruilsystemen Trueque, ruilen op z’n Argentijns. Mogelijkheden voor de toekomst Township tokens, kansen voor een Zuid-Afrikaanse krottenwijk. Een bonus voor India. Rentevrij bankieren. De kracht van het samen ondernemen. Literatuurlijst.
Lijst van tekstkaders Creatief met afval. Microkrediet en ruilhandel in Kirgizstan. Bomenproject in Bangladesh. Papa- en mama-kaarten. Samenwerken in Tanzania. Spaarclubs in Zimbabwe. Creatief met cavia's. Güns lokaal en wereldwijd. Van spaargroep naar landeigenaars. Susu's in Ghana. Spaardozen in Nepal. Zelfredzaamheid onder Indiase vrouwen. Theeboeren in Sri Lanka. Microkredietprogramma's ook in het Westen.
Mary Akoth, Kenya. Succesvol bankieren voor de armen in Bolivia. De Bourse d'Argent van de Bamileke. De COWAN, een combinatie van traditionele en moderne vormen in Nigeria. Provinciaal geld in Argentinië. Lokaal geld in Mexico. Rentevrije kredieten in Yogyakarta.
1. Lokale Economie Wereldwijd over ruil-, spaar- en kredietsystemen in het Zuiden Lokale Economie Wereldwijd heet het project dat Aktie Strohalm dit jaar gestart is en dat beoogt te onderzoeken wat voor lokale financiële initiatieven er ontwikkeld zijn in het Zuiden. Lokaal en wereldwijd, is dat niet tegenstrijdig? En de economie, wordt die niet steeds mondialer? Waarom zo'n titel en wat wordt er mee bedoeld? De lokale economie, dat is wat er op plaatselijk niveau allemaal plaatsvindt aan onderlinge uitwisseling van goederen en diensten. Want hoe mondiaal 'De Economie' ook geworden is, ook op plaatselijk niveau vindt er economisch handelen plaats. Al raakt die plaatselijke economie op veel plaatsen in de wereld wat in het slop. Maar juist lokale ruil-, spaar- en kredietsystemen kunnen helpen om haar weer vlot te trekken. Dergelijke systemen kunnen worden opgezet buiten de 'normale' (mondiale) geldeconomie om, maar ze kunnen daar ook op inhaken. Altijd zijn het systemen die gericht zijn op de gemeenschap zelf, op het versterken van de onderlinge handel binnen die gemeenschap, ofwel: op het versterken van de lokale economie. En daarmee is de cirkel rond. Een groot probleem in met name de arme gemeenschappen (arme wijken, arme regio's, maar ook arme landen) is het weglekken van geld naar rijkere gemeenschappen. En het weglekken van geld heeft voor zo'n gemeenschap kwalijke gevolgen. Werkgelegenheid verdwijnt, de welvaart gaat achteruit, mensen en bedrijven trekken het geld achterna en langzaam raakt zo'n gemeenschap steeds verder ontwricht. Gelukkig zijn overal op de wereld mensen bezig hun lokale economie weer in eigen handen te krijgen. Mensen werken op gemeenschapsniveau met elkaar samen, proberen hun eigen boontjes te doppen en het geld in eigen beheer te houden. Vaak worden mensen gedwongen om zelf iets op te zetten. De meeste arme mensen in het Zuiden kunnen immers geen beroep doen op het formele bankcircuit. Ze worden als onbetrouwbaar, niet-kredietwaardig gezien. En vaak willen mensen helemaal geen gebruik maken van de bestaande banken. Ze moeten daarvoor vele ingewikkelde formulieren invullen, ze worden minachtend behandeld door het personeel en een buskaartje naar de dichtstbijzijnde bank is soms duurder dan de lening die ze willen aanvragen. Daarom proberen veel mensen het heft in eigen handen te nemen. Dit doen ze door gebruik te maken van lokale ruil-, spaar- en kredietsystemen. We denken daarbij aan de inmiddels bekende microkredieten, maar ook aan roterende en accumulerende fondsen, Credit Unions, lokale geldsystemen, ruilclubs, rentevrije banken etc. Allemaal zijn het initiatieven die een stimulans zijn voor de lokale economie. We noemen ze Financiële Micro-Initiatieven (FMI's). We richten ons dus vooral op het financiële aspect van een lokale economie. Concreter gezegd op de rol van geld; van sparen, investeren, lenen en ruilen. Dit boekje geeft een aantal voorbeelden van FMI's in het Zuiden. Het pretendeert niet volledig te zijn, er gebeurt ongetwijfeld nog veel meer op dit gebied. Maar het geeft wel een goed beeld van wat er allemaal gebeurt en mogelijk is. Vaak worden de ontwikkelingen waar we op doelen als marginaal bestempeld. Door ze naast elkaar te zetten wordt duidelijk dat het absoluut niet om marginale ontwikkelingen gaat, maar veeleer om wezenlijke perspectieven voor een betere samenleving. Een samenleving die is gebaseerd op onderlinge verbondenheid. Een samenleving waarbij iedereen
medeverantwoordelijk is voor het reilen en zeilen van de eigen economie en voor het lokale welzijn. We beginnen met een inleidend verhaal over het belang van een lokale economie en de rol van geld en rente daarbij. We leggen uit wat Financiële Micro-Initiatieven precies zijn en wat voor rol ze kunnen spelen bij armoedebestrijding. In de volgende hoofdstukken wordt concreet besproken welke spaar- en kredietsystemen er in het Zuiden zijn ontwikkeld. Aan bod komen onder meer roterende fondsen (Rosca's), accumulerende fondsen (Ascra's), microkredieten en Credit Unions. Vervolgens worden ruilsystemen als de Club del Trueque in Argentinië behandeld, alsmede een aantal nog niet bestaande FMI's die goede perspectieven bieden. De hoofdtekst wordt begeleid door een groot aantal tekstkaders. Daarin worden praktische voorbeelden behandeld. Voorbeelden waarin mensen naar voren komen en waaruit blijkt dat Financiële Micro-Initiatieven daadwerkelijk deze mensen hebben geholpen. Daar gaat het tenslotte om: dat mensen weer grip op hun samenleving krijgen en perspectief voor de toekomst. Het versterken van de lokale economie kan daar een belangrijke rol in spelen. Dat willen we met dit boek laten zien: dat wereldwijd mensen op een creatieve manier bezig zijn met het opbouwen van hun lokale economie.
2. Het belang van de lokale economie binnen de mondiale economische orde De economie is de laatste decennia steeds verder geglobaliseerd. We halen onze producten uit alle uithoeken van de wereld en overal zijn ze verkrijgbaar. Steeds meer lokale bedrijven worden onderdeel van een groter mondiaal opererend bedrijf. Een bedrijf dat voortdurend op zoek is naar het hoogste rendement en geen enkele binding meer heeft met de plaats van vestiging. Als het investeringsklimaat ergens beter is, wordt er niet moeilijk over gedaan om (delen van) het bedrijf te verplaatsen naar een ander land. Lokale, maar ook nationale overheden lijken hierdoor steeds meer hun greep op de economie te verliezen. Mensen als u en ik hebben er al helemaal niets over te zeggen. Terwijl we wel allemaal dagelijks met de economie te maken hebben. We ontvangen lonen, uitkeringen, studiebeurzen of andere inkomsten en daarmee kopen we producten en diensten en we sparen of beleggen. Allemaal economische handelingen. Handelingen die we zelf verrichten. Het is dus helemaal niet zo gek als we daar iets meer over te zeggen hebben. Zeker als blijkt dat die hele mondialisering van de economie ook kwalijke kanten heeft. Niet alleen wordt de zeggenschap steeds meer bij de burger weggehaald, ook wordt het milieu steeds verder aangetast en de kloof tussen arm en rijk vergroot. Hoewel het alweer enige jaren goed gaat met de economie in veel landen, zijn er vele gemarginaliseerde groepen die niet deelnemen aan de toegenomen welvaart. Ook in het Zuiden zijn vele lokale gemeenschappen slachtoffer van de mondiale verrijking. In deze gemeenschappen heerst vaak totale armoede. Mensen hebben geen werk, geen inkomen en nauwelijks te eten. Velen zitten in een vicieuze cirkel van armoede. Het lijkt wel of er voor deze mensen bijna geen uitzicht meer is. De economie raast immers voort en heeft geen oog voor de slachtoffers. We proberen de slachtoffers weliswaar hulp te bieden, maar structureel verandert er niet zoveel. Moeten we de economie niet terug brengen naar de mensen? Moeten we haar niet dichter bij huis halen, lokaler maken? Op die manier kunnen we meer zeggenschap over de economie krijgen. Zo kunnen we daadwerkelijk een duurzame ontwikkeling op gang brengen, waarbij armoedebestrijding hand in hand gaat met de zorg voor een betere samenleving en een schoner milieu. 2.1
De rol van geld in de armoede-problematiek
Ons geld maakt ons rijk. Maar hetzelfde geld dat ons welvaart verschaft, creëert tegelijkertijd armoede. In veel landen die wij onderontwikkeld noemen, waren mensen op het platteland prima in staat zichzelf en elkaar van het nodige te voorzien. Er heerste een geldloze vorm van welvaart. Mensen hadden te eten, werkten voor en met elkaar, en er was sprake van een groot sociaal en cultureel welzijn. Maar de introductie van geld, van 'echte welvaart', heeft juist vele problemen met zich meegebracht. Want waar geld is, is er ook de noodzaak van geld. En als geld nodig is, is er ook gebrek aan geld. En waar gebrek aan geld is, is het veel lastiger om samenwerking tussen mensen te organiseren. Voor alles is nu geld nodig en er gebeurt niets meer zonder geld. Waarom maakt gebrek aan geld mensen arm? Hoe komt het dat mensen gebrek aan huizen hebben, terwijl ze samen in staat zijn die huizen te bouwen en ook de materialen om ze te bouwen voor handen zijn? Waarom is er honger terwijl er nog
plek is voor een fruitboom of een graanakker? Waarom werken mensen niet voor elkaar en leveren ze geen goederen en diensten meer aan elkaar? Stel je het volgende vereenvoudigde geval voor. Er is een bakker, een smid, een ossenkar-bouwer en een paardenfokker. Ze zijn alle vier arm. De bakker wil graag brood bakken voor de smid, de ossenkar-bouwer en de paardenfokker. En die willen alle drie ook graag brood van hem. En de bakker wil wel een ossenkar van de ossenkar-bouwer en een paard van de paardenfokker, en de paardenfokker wil van de smid hoefijzers voor zijn paarden en de ossenkar-bouwer wielen voor zijn wagens. Enzovoorts. Alleen: ze hebben geen van allen geld. Dus bakt de bakker geen brood voor de smid, de ossenkar-bouwer en de paardenfokker, maakt de smid geen hoefijzers voor de paarden van de paardenfokker enzovoorts. Het ruilmiddel ontbreekt, en daarmee het communicatiemiddel dat deze door allen gewenste transacties aan elkaar moet koppelen. Daardoor zijn ze werkloos en zullen ze steeds armer worden. Hoewel de capaciteiten én de behoeften aan die capaciteiten aanwezig zijn. Deze situatie doet zich in arme landen in het Zuiden veelvuldig voor. Geld heeft de neiging te accumuleren. Het concentreert zich waar er al veel van is. Financiële en economische centra trekken geld aan van perifere gebieden. Binnen de centra ziet men stijgende opbrengsten, die ze nog attractiever maken. De periferie verliest steeds meer geld en dat leidt tot een groeiend gebrek aan ruilmiddel. Wat er al in de arme gebieden achterblijft, concentreert zich daar bij enkele rijken. Die besteden het grotendeels aan kapitaalintensieve producten uit het Noorden (televisies, videorecorders, auto's), en nauwelijks aan plaatselijk geproduceerde goederen. Het gevolg is dat het meeste geld dat in het Zuiden verdiend wordt, razendsnel uit de plaatselijke kringloop verdwijnt en niet meer gebruikt kan worden als ruilmiddel in de gemeenschap. Als de grootgrondbezitter een auto koopt in plaats van een plaatselijk gefabriceerde ossenkar, wordt de ossenkar-bouwer werkloos, raken de paardenfokker en de smid hun werk kwijt, mist de bakker die voor hen bakte hun klandizie en ga zo maar door. Een keten van activiteiten wordt onmogelijk. Natuurlijk zijn er mensen genoeg die nuttig gebruik zouden kunnen maken van een ossenkar, maar alleen de rijke heeft er geld voor, en die koopt liever een Mercedes. In veel verarmde gemeenschappen komt zo de interne handel tot stilstand. Ze verpauperen en lopen leeg. Op het leven in de arme gemeenschappen heeft het geglobaliseerde financiële systeem dan ook een desastreuze invloed. Kapitaalvlucht wordt vaak gevolgd door een brain drain van jonge mensen die elders betere arbeidsomstandigheden zoeken. Over-exploitatie van de omgeving leidt tot erosie en verlies van vruchtbare landbouwgrond, tot milieuvervuiling en landschappelijke destructie en tot onleefbare steden. Niet alleen een groot deel van de huidige bevolking is gedoemd tot werkloosheid en armoede, ook voor komende generaties worden de vooruitzichten steeds slechter. 2.2
Waarom het geld weglekt
We zien dat er voortdurend en in alle geledingen een geld-trek plaatsvindt van waar weinig geld is naar waar overschotten zijn. Het duidelijkst zien we die terug in de mondiale schuldensituatie. In 1980 bedroeg de totale buitenlandse schuld van de ontwikkelingslanden 567 miljard dollar. In de volgende twaalf jaar betaalden die landen 1662 miljard dollar aan hun buitenlandse geldschieters. In 1992 hadden ze
echter niet een tegoed van 1095 miljard dollar, maar 'restte' een schuld van 1410 miljard dollar! 1 Het zijn verbijsterende cijfers, en ze worden voor een belangrijk deel veroorzaakt door rente. Wie arm is betaalt immers rente aan wie rijk is. En wat hier in het groot gebeurt, gebeurt overal in het klein. Overal betalen arme boeren en arbeiders rente aan geldschieters en woekeraars. Bovendien betalen we allemaal mee aan de rentes die vrijwel alle bedrijven betalen aan hun geldschieters. Want vrijwel elk bedrijf leent van tijd tot tijd geld voor investeringen. Over al die leningen wordt rente betaald die vervolgens in de prijzen doorberekend wordt. Zo betalen we bij alles wat we kopen, en ook bij de huur en de belastingen die we betalen, een flinke portie rente aan de geldschieters. In de wereldhandel spelen deze verborgen rentebetalingen via prijzen een grote rol. Omdat arme landen altijd veel minder kapitaal geïnvesteerd hebben dan rijke landen, stroomt er op die manier veel meer geld van de arme landen naar de rijke dan omgekeerd. De rijke landen hebben in de loop der tijd een indrukwekkend machinepark opgebouwd waarin veel geld tegen rente is geïnvesteerd. Die rente betalen ook de arme landen die producten uit het rijke Noorden kopen. Overal verdwijnen op die manier kleine beetjes geld uit de gemeenschap naar financiële instellingen, en tezamen vormen deze kleine beetjes een gigantische kapitaalstroom. Jaar-in-jaar-uit stromen er miljarden van arm naar rijk, van Zuid naar Noord. De gevolgen zijn desastreus. Fabrieken sluiten, lokale markten storten in en er blijft niets over voor eigen onderlinge handel. De functies van geld en rente Waarom bestaat rente? Waarom kunnen armen zich niet aan die rentestroom onttrekken? Aan deze vraag gaat een andere vooraf: waartoe dient geld eigenlijk? Geld regelt het ruilverkeer tussen mensen. Het maakt een soepele uitwisseling van goederen en diensten mogelijk want het stelt ons in staat tot ruil tussen meer dan twee personen: ik heb iets voor Frits, Frits voor Sandra en Sandra voor mij. We ruilen niet rechtstreeks, maar betalen elkaars goederen of diensten met geld. Bovendien overbrugt geld de tijd: ik verdien nu iets en kan daar vier weken lang vers brood van kopen. Daarmee staat geld aan de basis van de ingewikkelde economie die we nu kennen. Door geld konden boeren en handwerkslieden zich specialiseren. Niet iedereen hoefde zijn of haar eigen eten te verbouwen, niet iedereen hoefde zijn of haar eigen huis te bouwen. Als een smid een ploeg smeedde voor een boer, kreeg hij daarvoor niet tien kilo vlees, maar munten. Die bedierven niet en hij kon ermee kopen wat hij nodig had, wanneer hij het nodig had en waar hij het krijgen kon.
Geld als ruilmiddel is uit de moderne samenleving niet meer weg te denken. Maar om als ruilmiddel te dienen moet geld rollen. Want ruilen kan alleen zolang daadwerkelijk geld voorhanden is. Dat betekent dat voldoende geld in roulatie moet zijn. En dat is in veel situaties niet het geval. Dat komt doordat geld niet alleen geschikt is als ruilmiddel, maar ook als middel om rijkdom mee vast te leggen. Geld is ook een schatvormer. Het is waardevol op zichzelf en wie ervan over heeft, wil het graag voor zichzelf houden, voor later. Wie wat bewaart, die heeft wat, niet waar? Hierdoor ontstaat een probleem. Geld wordt gebruikt voor twee doeleinden die elkaar als het ware het geld betwisten: de handelaar wil ermee handelen en de rentenier wil zich rijk rekenen. De eerste wil voldoende geld in omloop hebben om het ruilverkeer soepel te laten verlopen. De tweede wil zo weinig mogelijk geld in omloop, zodat de handelaar zijn geld nodig heeft. Dat is daardoor extra veel waard. Zelf houdt hij zijn geld het liefst bij zich. Dat is het veiligst. Daarmee vermindert hij echter de hoeveelheid geld die beschikbaar is als ruilmiddel en daardoor dreigt een tekort aan geld in de omloop. Stagnatie ligt op de loer: de smid heeft geen werk en de boer blijft met zijn vlees zitten. Uiteindelijk zal het steeds meer mensen aan geld ontbreken om spullen te kopen en de bedrijvigheid valt stil. Kortom: als teveel mensen hun geld vasthouden stopt uiteindelijk iedereen met het maken van dingen voor elkaar of het leveren van diensten aan elkaar. Het gevolg is armoede en werkloosheid. In de praktijk gaat het geld, voor zover we het niet op korte termijn nodig hebben, naar een spaarrekening of wordt belegd. In beide gevallen is het beschikbaar voor mensen die er iets mee willen ondernemen. Stagnatie doordat mensen hun geld bij zich houden, komt dan ook niet vaak voor. Maar dat is alleen zo doordat sparen en beleggen zo aantrekkelijk zijn. Omdat de spaarder rente krijgt en de belegger rendement. Dat zorgt ervoor dat het geld in omloop blijft. Rente en rendementen, die zorgen voor een structurele geldstroom van arm naar rijk, zijn dus nodig om de economie draaiende te houden. Ze zorgen ervoor dat het ruilmiddel beschikbaar blijft. Willen we een einde maken aan die geldstroom, dan moet de schatvormersfunctie van geld gescheiden worden van de ruilfunctie. Met andere woorden: geld moet onaantrekkelijk worden gemaakt als schatvormer en tegelijk de mogelijkheid openhouden van een eerlijke ruil. Daarvoor moet dus een ander soort geld gecreëerd worden. Geld dat niet geschikt is om op te potten, maar wel de economie draaiende houdt. Een economie waarin het geld dusdanig functioneert, dat meer mensen er zeggenschap over hebben en niet alleen zij die het in overvloed bezitten. 2.3
De rol van lokaal sparen en ruilen bij het oplossen van de problematiek
Een andere manier van omgaan met geld, misschien zelfs wel eigen geld creëren, dat klinkt nogal groots. Dat het dat helemaal niet hoeft te zijn, bewijst het fenomeen LETS, de lokale ruilkringen die ook in Nederland en België inmiddels overal uit de grond schieten. Een treffend voorbeeld van hoe deze basisgedachte in een derde wereld-situatie heel eenvoudig vorm kan krijgen, is het verhaal van Minati. Minati woont in een hut met een dak van zinkplaten. Per openbaar vervoer kun je er niet komen. Soms sjokken over de dijk naar haar hut door buffels getrokken karren, maar verder gaat iedereen te voet. In de maanden dat overstromingen het boerenland van een vruchtbare sliblaag voorzien, is zelfs dat nauwelijks mogelijk.
Dan ligt ook het dijkje kniediep onder water. Minati woont dan op een eiland, want haar hut is gebouwd op een stukje opgehoogd land. Minati is mandenvlechtster. Vóór de overstroming zorgt ze dat er voldoende bamboe in huis is om tijdens de overstroming door te kunnen werken. De manden kunnen pas naar de markt gebracht worden als het water weer gedaald is. Het is altijd weer moeilijk om de overstromingsperiode door te komen. De aankoop van bamboe vraagt immers een investering vooraf en daar heeft Minati het geld niet voor. Traditionele woekeraars 'helpen' mensen als Minati die tijd door met leningen. Niet zelden moet daar 50 tot 100% rente over betaald worden. Als ze tenminste snel genoeg terugbetalen. Zo verging het ook Minati, tot 1987. Sindsdien heeft zij zich samen met een aantal lotgenoten verenigd in een collectief dat samen spaart. Ze kunnen eigenlijk nauwelijks iets missen, maar leggen cent aan cent en zijn zo toch in staat één van hen uit handen van de woekeraars te houden. En dat tikt aan, want die ene is daardoor in staat het hele geleende bedrag in één jaar terug te betalen. Geld dat anders naar de woekeraar verdween, komt nu terug in het collectief. Zo hebben ze langzaam maar zeker terrein gewonnen. Minati heeft nu al een gulden of twaalf op haar eigen naam gespaard en negen gulden in het collectief spaarfonds. Ze heeft al verschillende keren geleend. De eerste 50 gulden heeft ze na de vloed al terug kunnen betalen. Later, toen ze een voordelige partij bamboe kon inkopen, heeft ze zelfs 120 gulden geleend. Een griezelige transactie, want van dat bedrag moet ze een heel jaar leven. Maar het is goed gegaan en van de lening rest nu nog maar 15 gulden, terwijl ze voorlopig nog bamboe genoeg heeft. Normaal had Minati op de leningen van 50 en 120 gulden zeker 200 gulden aan rente moeten terugbetalen aan de woekeraar. Nu hoeft ze slechts 12% te betalen, en dat geld wordt bovendien gebruikt voor verdere uitbouw van het collectief. Indirect is ze dus van dat geld nog zelf eigenaar. Bij een volgende transactie zal ze daarvan weer profijt hebben. De rest van de ruimte die is ontstaan, heeft ze gebruikt om iets beter te kunnen leven en om een privé-spaartegoed op te bouwen. Het verhaal van Minati laat zien hoe arme mensen zich een beetje aan de greep van de geldwereld kunnen onttrekken. Gelukkig gebeurt dit op veel plaatsen. Overal in de wereld zijn mensen bezig buiten het formele financiële circuit om een basis voor een eigen lokale economie te ontwikkelen. Daarvoor is samenwerking nodig, onderling vertrouwen en een manier waarop het probleem kan worden aangepakt. Wanneer er gebrek is aan geld dat tussen mensen circuleert, kan dat ruwweg op twee manieren worden opgelost. Ofwel door een eigen ruilmiddel te introduceren. Een soort alternatief, lokaal geld dus dat dient voor een eigen ruilsysteem. Ofwel door stukje bij beetje het spaargeld bij elkaar te leggen en aan elkaar uit te lenen: een lokaal spaar- en kredietsysteem. 2.4
Financiële Micro-Initiatieven
Als we over dergelijke lokale ruil-, spaar- en kredietsystemen praten, gebruiken we meestal de afkorting FMI, die staat voor Financiële Micro-Initiatieven. FMI's zijn initiatieven die op micro-schaal, in de lokale gemeenschap, de samenhang versterken, en die de economische activiteiten naar het lokale niveau richten. Initiatieven ook die een bijdrage leveren aan een milieuvriendelijker en lokalere economie. Initiatieven die bovendien nieuwe kansen bieden aan mensen zonder werk of mensen die anderszins buitengesloten zijn.
Wezenlijk aan FMI's is dat ze niet werken op basis van welwillendheid, maar op basis van het voordeel voor de deelnemers. Dat moet de echte motor zijn. Het voordeel voor het individu moet ook het voordeel zijn van het systeem. Dat kan de initiatieven vaart geven, ze een inherente kracht geven, waardoor ze kunnen overleven tegen de druk van de mondiale economie in. Eigen initiatief en zelfhulp zijn dan ook het uitgangspunt. FMI's zijn niet meer dan hulpmiddelen voor mensen en hun gemeenschap om zich op eigen kracht te ontwikkelen. Dat doen ze enerzijds door nieuwe communicatiekanalen te bieden, en anderzijds door de gemeenschap af te schermen tegen het leegbloeden door het mondiale geldsysteem. Enerzijds betreft het dus ruilsystemen, die de onderlinge ruil in de gemeenschap op gang houden. Ze werken met lokale ruilmiddelen, lokaal geld dus, en maken zo de lokale handel onafhankelijk van het grote geld. Bekende voorbeelden zijn bartersystemen en LETSystemen. Anderzijds gaat het om spaar- en kredietsystemen die via lokaal, onderling sparen het geld langer in de gemeenschap laten circuleren. Mensen in een gemeenschap leggen hun spaargeld, gewone nationale valuta, bijeen en beheren het collectief. Zo blijft het geld binnen de gemeenschap circuleren en creëert daar werkgelegenheid en welvaart. Spaar- en kredietsystemen kunnen vele vormen aannemen: collectieve verzekeringen, coöperatieve (rentevrije) banken, Credit Unions, roterende fondsen, microkredieten etc. Veel FMI's halen successen op terreinen waar het heersende geldsysteem niet (meer) werkt. Kleinschalige ruil- en geldsystemen bijvoorbeeld zien we vooral in lokale gemeenschappen waar een gebrek is ontstaan aan ruilmiddelen, doordat de kapitaalintensieve sector alle geld weg zuigt. Daar maken ze onderlinge transacties weer mogelijk en geven mensen de gelegenheid voor elkaar te werken en zich te specialiseren in capaciteiten die ter plaatse gewenst zijn. Daarmee valt het voordeel voor individuele deelnemers samen met dat voor de gemeenschap als geheel. Doordat het alleen te gebruiken is voor onderlinge ruil, kan bovendien het eigen, lokale ruilmiddel niet uit de gemeenschap weglekken. 1 De Natuur telt ook mee: naar een duurzaam nationaal inkomen, Wouter van Dieren (red.), Het Spectrum, Utrecht 1995.]
Creatief met afval De Braziliaanse stad Curitiba wordt door veel mensen geprezen om haar duurzame ontwikkeling. De stad is schoon. Het afvalprobleem is vrijwel opgelost en ook de armsten hebben de mogelijkheid om deel te nemen aan het sociale leven. Curitiba is de enige stad in Brazilië die geen geld aanneemt van de overheid. Bij de geïntegreerde aanpak van sociale en milieuproblemen speelt het inleveren van gescheiden afval een belangrijke rol. Toen in 1973 in Curitiba het afvalprobleem volledig uit de hand liep, besloot burgemeester Jaime Lerner het probleem op eigen wijze aan te pakken. Het merendeel van de 500.000 inwoners woonde in favelas (sloppenwijken). Door de vele smalle straatjes konden vuilniswagens de favelas niet bereiken. Daardoor bleef het vuil op straat liggen en verspreidden zich allerlei ziektes. Voor een gedegen sociaal programma om de rotzooi op te ruimen had de stad geen geld. De burgemeester kwam met een ander idee, een oplossing die nog steeds werkt. Bij bepaalde verzamelpunten rond de sloppenwijken kunnen mensen hun afval gescheiden inleveren. Per 15 kilo afval krijgt men bonnetjes. Daarvoor kan men even verderop etenswaar krijgen, maar ook buskaartjes, speelgoed of kaartjes voor de opera. Al snel waren de sloppenwijken ontdaan van hun afval en mensen konden met het openbaar vervoer naar de stad, waar het werk was. Ook mensen buiten de favelas leveren hun afval gescheiden in. Zo'n 95% van de inwoners doet momenteel mee aan het 'Afval dat geen afval is'-project. Elk jaar wordt er 750 ton gerecycled materiaal verkocht aan de lokale industrie. Dit zorgt voor geld voor sociale programma's en de recycling-industrie biedt werkgelegenheid aan inwoners van de favelas. Van het geld dat de recycling-industrie oplevert zijn onder meer medische posten in alle wijken van de stad ingericht. Voor de bevolking is hier 24 uur per dag gratis hulp beschikbaar. Ook heeft men met de opbrengsten schooltjes in de favelas gefinancierd. Hier krijgen kinderen naast 'gewone' lessen ook onderwijs over het verbouwen van groenten en fruit, koken, hygiëne en milieuzorg. Het 'afval dat geen afval is'-project is slechts een van de vele initiatieven die Curitiba tot een alom geprezen stad hebben gemaakt. Dat is ook een beloning voor de burgemeester, die het respect voor de burger tot concreet uitgangspunt van zijn beleid maakte.
Bomenproject in Bangladesh In het toch al arme Bangladesh behoren vrouwen tot het meest achtergestelde deel van de bevolking. Arme vrouwen gaan in Bangladesh amper naar school, zijn druk bezig met kinderen baren en de familie te onderhouden, en hebben niks te vertellen in het huishouden. Mannen zijn eigenaar van land, huis en familie. Komt de man te overlijden, dan gaan de bezittingen naar een zoon of een ander mannelijk familielid, maar nooit naar de vrouw. Deze vrouwen bezitten dus niets en kunnen geen enkel onderpand voorleggen. En omdat ook in Bangladesh voor een lening van een commerciële bank een onderpand nodig is, kunnen arme vrouwen in Bangladesh maar zelden een lening krijgen en zich dus nauwelijks economisch ontwikkelen. Bangladesh is niet alleen een arm land, maar ook het dichtst bevolkte land ter wereld. Zowel die bevolking als het klimaat doen een groot beroep op het aanwezige bos. Een groot deel van het bos is daardoor al verdwenen en per jaar gaat van de rest nog eens 1% verloren. Salima Sarwar, een vrouwenwerkster, heeft geprobeerd voor deze twee problemen een oplossing te vinden. Zij geeft vrouwen zaden om bomen te planten, in het dorp of in de velden waar ze geen hinder vormen. Als deze bomen vruchten beginnen te werpen, hebben ze voedsel, iets om te verkopen én een waardevol bezit dat als onderpand kan dienen. Daarmee kunnen vrouwen een lening krijgen, om nog meer bomen te planten of om iets anders te ondernemen. Zo kunnen ze zich stukje bij beetje economisch ontwikkelen. Ook hun positie in de familie zal sterker worden, zodat ze wat meer te vertellen krijgen. De vrouwen werken meestal niet alleen, maar vormen groepen die samen één of enkele bomen verzorgen. In deze groepen wordt een sterk gemeenschapsgevoel gecreëerd. Ze krijgen voorlichting over agro-bosbouw, en de groepen vormen een link naar gezondheidszorg, alfabetisering e.d. De vrouwen kunnen voortdurend hulp vragen bij Salima's organisatie. Om tegenwerking van mannen te voorkomen mogen ook zij bomen planten, maar ze moeten wel het eigendomsrecht van vrouwen erkennen. De positieve effecten van het initiatief van Salima zijn duidelijk: herstel van de ecologische balans, verbetering van de positie van de vrouwen en versterking van de lokale economie. Uit: Drayton, W. & MacDonald, S. Leading public entrepreneurs, 1993, Ashoka.
Microkrediet en ruilhandel in Kirgizstan In een van de vele schitterende valleien die Kirgizstan rijk is, bewerken Djumadilov en Moinokore hun pas verworven landbouwgrond. De 37-jarige Djumadilov heeft een stukje van 3 hectare, gelegen naast de 3,3 hectare grond die eigendom is van de 35jarige Moinokore. Beide mannen wonen in het dorpje Arsi, niet ver van Kochkorka onder het Issyk Kul-meer. Privatisering Jarenlang hebben deze mannen gewerkt op de Lenin-kolchoze, maar met het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1991 is er in Kirgizstan een proces van privatisering op gang gekomen. Ten tijde van de Sovjet-Unie werd het land gezamenlijk bewerkt. De landbouwmachines behoorden aan de kolchoze en in Moskou werd bepaald wat er verbouwd moest worden. In de Lenin-kolchoze van Arsi werd voornamelijk tarwe verbouwd en voor de rest leefde men van de schapenteelt. Tussen mei en oktober trok een groot deel van de van oudsher nomadische Kirgiezen met hun yurts (vilten nomadententen) hoog de bergen in, om de kuddes daar te laten grazen. Sinds 1991 is Kirgizstan echter een heel ander pad ingeslagen. Het land ontwikkelde zich tot een van de meest democratische en liberale van alle voormalige Sovjetrepublieken. Terwijl in naburige staten het land nog steeds staatseigendom is, werd het in Kirgizstan al vrij snel verdeeld onder de bevolking. Aanvankelijk besloot de bevolking van Arsi het land van de kolchoze in gezamenlijk beheer te nemen. Dit leidde echter al snel tot problemen, omdat men nu ook gezamenlijk beslissingen moest nemen. In 1996 werd dan ook besloten het land verder op te delen en middels loting kregen alle leden van de voormalige kolchoze een stukje land toe gewezen. Microkrediet en ruilhandel Uiteraard leverde ook dit problemen op, "want" zo zegt Djumadilov, "nu hadden we wel ons eigen land, maar geen machines, geen zaden en geen geld". Djumadilov en Moinokore hadden nieuwe zaden nodig, omdat ze over wilden stappen op de aardappelteelt. Aardappels zijn in Kirgizstan een goede cashcrop met een relatief hoge opbrengst. Gelukkig konden de boeren terugvallen op de Zwitserse hulporganisatie Helvetas die een microkredietprogramma in Kochkorka en omgeving aan het opzetten was. In maart 1997 kreeg Djumadilov voor 5200 Kirgieze som (ongeveer 600 gulden) aan zaden en Moinokore voor 4200 som aan zaden en 700 som aan benzine, een duur en schaars product in Kirgizstan. De kredieten werden dus in de vorm van goederen uitgekeerd. Het krediet moet echter in geld terugbetaald worden, tegen een rente van 9% (ter vergelijking: de rente bij de Nationale Bank van Kirgizstan was op dat moment 36%). Voordat de twee mannen het krediet kregen, moesten ze eerst een training doorlopen. Daarin kregen ze allerhande informatie over bemesting, opslag, bewerking en verkoop van aardappels en het toepassen van wisselbouw. De boeren hopen nu op een goede oogst, zodat ze het krediet ook terug kunnen betalen en volgend jaar hun eigen zaden hebben. Ze verwachten echter nog wel problemen. Wat ze vroeger gezamenlijk deden, moeten ze nu immers alleen doen. De landbouwmachines van de kolchoze zijn nu in handen van een coöperatie. Maar
deze machines kunnen niet door alle boeren tegelijkertijd en op het gunstigste moment gebruikt worden. Als je de machine als laatste krijgt, loop je het risico op een misoogst. Daarnaast zijn er meerdere handen nodig voor de aardappelteelt. Deze extra arbeidskrachten moeten ingehuurd worden, iets waarvoor Djumadilov en Moinokore geen geld hebben. En de meeste boeren kunnen elkaar niet helpen, want ze moeten op dezelfde tijd het land bewerken en oogsten. Hoewel de aardappels in de herfst geoogst worden, hoeven ze het krediet pas in het voorjaar terug te betalen. Als ze gelijk in de herfst hun aardappels verkopen, krijgen ze een veel lagere prijs (2 som per kilo) voor hun aardappels, dan wanneer ze wachten tot het voorjaar. Dan kunnen ze het dubbele krijgen. Een deel van de oogst wordt gebruikt voor de inmiddels wijdverbreide ruilhandel. Bij handelaren kunnen aardappels (of andere land- en tuinbouwproducten) omgeruild worden tegen bijvoorbeeld kleding, en ook onderling ruilen de boeren. Een ander deel van de aardappeloogst verdwijnt tenslotte in de eigen buik, tot grote tevredenheid van Djumadilov en Moinokore.
3. Spaar- en kredietgroepen: een gemeenschapsversterkende zaak In Short Circuit 1 beschrijft Richard Douthwaite hoe in Ierland eeuwenlang de banken de pacht van kleine boeren doorsluisden naar Londen, waar de grootgrondbezitters woonden. Daarmee verdween vrijwel de gehele meerwaarde die de mensen produceerden en bleef in de regio nauwelijks iets over om daar het levenspeil te verhogen. Het gevolg was dat talloze jonge Ieren voor wie op het land geen werk meer was, Ierland moesten verlaten, het geld achterna. Want alleen waar het geld was, bloeiden ambachten en handel. Dus alleen dáár was ander werk te vinden. Plattelandgemeenschappen zagen zo generatie op generatie jonge mensen vertrekken. Ze vergrijsden en kwijnden weg. Toen in 1782 Ierland zich onafhankelijk verklaarde en veel grootgrondbezitters naar Dublin terugkeerden, betekende dat een plotseling einde van de kapitaalvlucht uit het land. De pachten en winsten gingen naar Dublin, dat zich in een korte periode tot een voorname stad ontwikkelde. Prachtige gebouwen verrezen en honderden Ieren zetten een eigen bedrijfje op. Eindelijk was er ook in eigen land werk te vinden. Maar nauwelijks 40 jaar nadat in 1799 het Ierse Parlement weer was afgeschaft en de grootgrondbezitters weer naar Londen waren vertrokken, waren de meeste van deze bedrijfjes alweer ter ziele. Met de grootgrondbezitters en hun geld was de welvaart weer uit Ierland verdwenen. In feite gebeurt nu hetzelfde. Weliswaar gaat het nu niet om pacht maar om het spaargeld van de mensen zelf, de geschiedenis is niet voor niets twee eeuwen voortgeschreden; en weliswaar verdwijnt het geld nu niet naar Engeland maar wordt geïnvesteerd in de regio Dublin, maar het resultaat is hetzelfde. Op het platteland blijft bijna geen geld achter en jonge mensen verlaten hun geboortestreek en trekken naar de grote stad om werk te zoeken. Dublin heeft zich ontwikkeld tot een onafzienbare metropool, een economische en sociale kookpot die langzamerhand uit haar voegen barst. En het platteland stroomt leeg, verpaupert en wordt economisch steeds onaantrekkelijker. Eenzelfde verhaal kan bijna overal op aarde verteld worden. Vooral in arme landen in het Zuiden zien we die trek naar de grote steden en zien we het platteland verarmen en leeglopen. In de steden komen de meeste mensen terecht in armoedige krottenwijken en moeten ze een schamel bestaan zien op te bouwen in de informele sector. Deze trek van platteland naar stad heeft natuurlijk vele oorzaken, maar eenzelfde soort financiële onevenwichtigheid als in Ierland speelt zeker een rol. Van wat er in arme gemeenschappen al aan geld verdiend wordt, verdwijnt het merendeel uiteindelijk naar de grote investeerders. De kleine bovenlaag die zich iets meer kan veroorloven, besteedt een groot deel van zijn geld aan aankopen van producten buiten de gemeenschap. En het spaargeld dat die mensen kunnen opbrengen, komt vaak in het formele bankcircuit terecht en wordt voor het overgrote deel belegd in de rendabele economische centra in het land of zelfs daarbuiten. De arme gemeenschappen zelf zien er zelden iets van terug. De banken en beleggingsmaatschappijen verwachten daar immers geen rendabele investeringen te kunnen doen. Het is van wezenlijk belang om de geldstroom naar de centra te keren en het geld in de lokale gemeenschap vast te houden. Dat kan ook. De lokale bevolking kan het geld dat ze overhoudt, al is het nog zo weinig, collectief sparen. Vaak kunnen ze niet eens anders. Voor de allerarmsten zijn de commerciële banken geen alternatief. De
kleine bedragen die deze mensen sparen zijn voor hen niet interessant. In de meeste plattelandgemeenschappen in het Zuiden zijn dan ook geen banken en willen bewoners van zo'n gemeenschap toch hun schamele spaargeld op de bank zetten, dan zullen ze naar de stad moeten. Dat kost tijd en geld, en al gauw meer geld dan ze gespaard hebben. Ook als ze geld willen lenen kunnen de armsten zelden bij een bank terecht. Ze worden door hen niet kredietwaardig bevonden. Ze betalen niet terug, is de verwachting, ze hebben geen onderpand, ze vormen geen aantrekkelijke klantenkring. En anders stuiten ze wel op de vele formulieren die nodig zijn om een lening af te sluiten. Aangezien de meeste armen analfabeet zijn, zijn ze meestal niet in staat die formulieren in te vullen. Door hun spaargeld binnen de gemeenschap bij elkaar te leggen en ook weer binnen de gemeenschap te besteden, maken mensen zich onafhankelijk van banken, investeerders en financiers. Mensen die anders geen leningen kunnen krijgen kunnen dat nu wel en het spaargeld komt ten goede aan de gemeenschap zelf en aan mensen binnen de gemeenschap. Als mensen het geld lenen voor kleine, lokale investeringen, kan de gemeenschap bovendien zelf de rentetarieven bepalen. De rente moet kostendekkend zijn, maar er hoeft geen winst gemaakt te worden. Als de kosten ergens anders door gedekt kunnen worden, kan men er zelfs voor kiezen de rentebetalingen af te schaffen. Het is immers eigen geld en de mensen plukken zelf de vruchten van de opbrengst. Het idee is simpel en doelmatig en overal in de wereld bestaan dan ook allerlei vormen van spaar- en kredietsystemen die elk op een andere manier dit principe toepassen. Dergelijke spaar- en kredietsystemen voorkómen dat het geld uit de gemeenschap verdwijnt. Als je onderling spaart en leent blijft het langer beschikbaar binnen de gemeenschap en een rentestroom naar externe geldschieters is er niet. Ook als er wel onderling wat rente betaald wordt, blijft die binnen de gemeenschap. Zo creëren we een heel ander soort economieën. Lokale economieën die betrokken zijn op de eigen regio en de regionale productie versterken. Die energievretende transporten vermijden en natuurverslindende infrastructuur overbodig maken. En zo ontstaan hechte en vitale gemeenschappen waar economische ontwikkeling van de mensen hand in hand gaat met zorg voor natuur en milieu en zorg voor elkaar. 1:
Short Circuit, strengthening local economies for security in an unstable world, Richard Douthwaite, The Lilliput Press, Dublin 1996
Creatief met cavia's In de Lunahuana-vallei in Peru heeft men een wel heel creatieve manier gevonden om de plaatselijke economie te stimuleren. Binnen een breder plan om zelfredzaamheid te bevorderen en inkomen te genereren is een revolving fonds opgezet: een lening die meerdere malen verstrekt wordt. Telkens wanneer de eerste lener een lening heeft afbetaald, wordt de lening aan een volgende persoon of instantie verstrekt. Zo gaat de lening als het ware van hand tot hand. Dat is op zichzelf nog niet bijzonder. Er bestaan vele revolving fondsen. Bijzonder is de 'valuta' waarin de leningen verstrekt worden. In de Lunahuana-vallei wordt geen geld uitgeleend, maar cavia's! Dat klinkt misschien gek, maar cavia's zijn hier een vast onderdeel op het menu en dus een belangrijk middel om geld mee te verdienen. Bovendien vermenigvuldigen ze zich snel. Het begon allemaal met een groep arme vrouwen. Na een cursus over cavia-teelt kreeg de eerste van drie vrouwen een lening van zes cavia's (een mannetje en vijf vrouwtjes). Daarmee ging ze fokken en toen de cavia's gejongd hadden, gaf ze zes cavia's van dezelfde kwaliteit aan een andere vrouw. Terwijl die de procedure voortzette ging de eerste vrouw zelf door met fokken. Het initiatief van het eerste groepje vrouwen heeft inmiddels navolging gekregen. Verspreid over aan aantal dorpen zijn diverse groepjes vrouwen in cavia's gegaan. Dat blijkt zeer succesvol. Na vijftien maanden hebben alle vrouwen van zo'n groepje cavia's om mee te fokken. Door voorlichting over voeding en onderhoud van de cavia's is de kwaliteit van de dieren sterk vergroot. Daardoor kunnen ze tegen een hogere prijs verkocht worden. Voor één cavia krijgen de vrouwen niet de normale prijs van vijf dollar, maar wel zes à zeven dollar. Een aanzienlijk bedrag als je bedenkt dat het gemiddelde maandloon in deze regio zo'n 25 dollar is. De cavia’s worden goed verkocht, temeer omdat de vallei sterk gepromoot wordt bij toeristen en steeds meer buitenlanders de streek bezoeken. Die willen ook wel eens de lokale specialiteit proeven en daardoor neemt de vraag naar cavia's toe. Het gevolg is een stijgend inkomen voor de vrouwen. Inmiddels is het project niet meer beperkt tot vrouwen alleen. Hele families doen mee en overal ontstaan familiebedrijfjes. Deze familiebedrijfjes kunnen gebruik maken van beperkte kredieten van het ICA (Institute of Cultural Affairs) om hun activiteiten uit te breiden. De leningen variëren van 50 tot 250 dollar. Steeds meer dorpen in de Lunahuana-vallei en ook in nabij gelegen districten worden bij het project betrokken
Papa- en Mamakaarten In Zaïre worden de belangen van riksjarijders behartigd door de Vereniging van Riksjarijders. Deze vereniging heeft zo'n 54.000 leden. Voor deze leden heeft de vereniging het spaarsysteem van papa-kaart (voor mannen) en mama-kaart (voor vrouwen) bedacht. De meeste riksjarijder huren hun riksja en betalen met het geld dat ze verdienen de huur. Alles wat ze meer verdienen is voor hen zelf. Van dit extra verdiende geld kunnen ze nu een deel afgeven aan een betrouwbare vader of moeder in hun district. Elke dag geven ze deze een bedrag, zodat ze elke maand een vast bedrag sparen. De gespaarde hoeveelheid geld wordt bijgehouden op een papa- of mama-kaart. Aan het eind van de maand krijgen de riksjarijders hun besparingen terug, na aftrek van één dag spaargeld commissie. Op deze manier beschikken de riksjarijders over spaargeld, terwijl ze uit zichzelf niet aan sparen zouden toekomen. Momenteel bestaan er plannen om een systeem op te zetten, waarbij het ook mogelijk is om krediet te krijgen. Dan zouden de riksjarijders bijvoorbeeld hun eigen riksja kunnen kopen.
Spaarclubs in Zimbabwe Overal op het platteland van Zimbabwe zijn vrouwen verenigd in spaarclubs. Kleine beetjes spaargeld leggen ze bijeen op een gemeenschappelijke spaarrekening. Via deze clubs kunnen zelfs de armste vrouwen een beetje sparen om later het schoolgeld voor hun kinderen te kunnen betalen of zaden en kunstmest te kopen. Meestal zijn deze spaarclubs zelfhulporganisaties, werkzaam op dorpsniveau. Gemiddeld bestaan ze uit 27 vrouwen. Die kiezen zelf een bestuur met een voorzitter, een penningmeester en een secretaris, meestal mensen met een goede opleiding die het vertrouwen van de leden genieten. Ze zijn overigens niet speciaal voor vrouwen bedoeld, maar over het algemeen zijn alleen vrouwen lid. Mannen investeren hun geld al in chibuku (het lokale bier), wordt gezegd. Daarnaast hebben mannen natuurlijk veel makkelijker toegang tot het formele bankcircuit dan vrouwen. De vrouwen hebben meestal geen onderpand want al het eigendom staat op naam van hun man. Daarnaast is meestal het minimum bedrag dat bij gewone banken moet worden ingelegd te hoog. Vrouwen zijn immers meestal zelfvoorzienend bezig en verdienen weinig geld. Ze hebben dus, in de ogen van de banken, niets te sparen. Door echter hun spaargeld bij elkaar te leggen weten ze bedragen bijeen te brengen die voor een bank wel interessant zijn. De leden komen wekelijks bijeen op de traditionele rustdag, als er niet op het land gewerkt wordt. Tijdens deze bijeenkomst kopen de vrouwen spaarzegels bij de penningmeester. Deze spaarzegels van elk 0,2 shilling plakken de vrouwen in hun persoonlijke spaarboekje. Het geld wordt beheerd door de penningmeester. Eens in de zoveel tijd brengt deze het naar de bank. Zo ontstaat een aardige rekening. De rente die de vrouwen daarover krijgen wordt meestal voor gemeenschappelijke doeleinden gebruikt. De vrouwen kunnen ook weer geld van de spaarrekening opnemen. Normaal gesproken kan dat slechts twee keer per jaar: in januari om het schoolgeld te betalen en in november om zaden, kunstmest e.d. te kopen. Als vrouwen in een andere periode geld willen opnemen, moeten ze daarover rente betalen en het bedrag binnen afzienbare tijd terugbetalen. Hun eigen spaargeld wordt dan feitelijk als krediet gezien. Alleen als vrouwen echt in financiële nood komen, bijvoorbeeld doordat iemand in hun familie ziek is of is komen te overlijden, wordt hierop een uitzondering gemaakt. Het zijn strakke regels, maar ze worden door de vrouwen positief gewaardeerd. Ze zetten hen toe tot de discipline en de regelmaat die nodig zijn om te sparen als je zo weinig verdient. Er wordt niet alleen gezamenlijk gespaard. De vrouwen kopen ook samen zaden en andere producten in. Zo kunnen ze goedkopere prijzen bedingen en de transportkosten omlaag brengen. Ook proberen de groepen vaak iets te ondernemen om het droge seizoen door te komen. Vrouwen verkopen voedsel of ambachtelijke producten, of bieden zich aan als contractarbeidsters. De spaarclubs hebben dus diverse financiële voordelen. Daarnaast hebben ze een belangrijke sociale en educatieve functie binnen de samenleving. Vrouwen komen samen om problemen te bespreken en van elkaar te leren. Ook leren ze met geld en planning om te gaan. Als ze in januari schoolgeld moeten betalen, moeten ze van
tevoren weten welk bedrag ze wekelijks moeten sparen om daaraan te kunnen voldoen. Ook helpen de vrouwen elkaar in geval van nood. Is er iemand ziek, dan wordt er niet alleen geld geleend, maar helpen de vrouwen ook het land te bewerken. Zo hebben de spaarclubs geleid tot een actievere participatie van de vrouwen binnen de samenleving. De deelneemsters hebben meer zeggenschap gekregen. Vaak zijn ze ook lid geworden van andere maatschappelijke organisaties in hun dorp of regio.
Samenwerken in Tanzania Zoals in zoveel arme landen gaat ook in Tanzania de bevolking gebukt onder de strikte regels die het IMF en de Wereldbank opleggen om het land uit het economische slop te halen. Het liberaliseringsproces dat daarmee gepaard gaat heeft ingrijpende sociale gevolgen, mede doordat veel overheidssubsidies zijn afgeschaft. Hierdoor zijn de mensen steeds meer afhankelijk geworden van lokale vormen van zekerheid en burenhulp. In veel dorpen onderneemt de bevolking gezamenlijk projecten. Zo ook in de dorpen Mwajombo en Nduha, gelegen in de droge regio Mwanza. De mensen hier leven vooral van de zelfvoorzienende landbouw. Hun spaargeld, als ze dat al hebben, komt voornamelijk van een goede oogst. Op verschillende manieren werken de dorpelingen samen om het hoofd boven water te houden. Leden van kerkgroepen participeren in roterende arbeidsgroepen. Om de beurt worden families geholpen met de bewerking van het land en het afhalen van de oogst. De vrouw van de familie zorgt voor eten en alle deelnemers betalen een geldbedrag aan het groepsfonds. Dit groepsfonds wordt beheerd door leden van de groep en wordt onder meer gebruikt voor de financiering van kerkelijke activiteiten. In noodgevallen kunnen ook de deelnemers zelf aanspraak maken op het fonds. Daarnaast wordt het fonds gebruikt voor het verstrekken van leningen om bijvoorbeeld de bouw van een huis te financieren. Zulke leningen moeten wel met rente worden terugbetaald. Ook de veehouders in Mwajombo zijn een onderling samenwerkingsverband aangegaan. Om ziektes en infecties te bestrijden moet hun vee regelmatig een dompelbad ondergaan. Voorheen werden zulke dompelbaden door de overheid gefinancierd, maar deze subsidie is nu weggevallen. Daarom hebben de 105 veehouders besloten elk 30 Tanzaniaanse shilling per stuk vee in een fonds te stoppen. In totaal leverde dit 63.000 shilling op. Daarvan was 7000 shilling nodig voor administratieve kosten. Van de overige 56.000 shilling is een ifogong'ho opgericht, een fonds waaruit de leden kunnen lenen. Voorwaarde is dat de lening binnen een bepaalde tijd met rente terugbetaald wordt. Hierdoor groeit dit fonds steeds verder. Het vee dient als onderpand. Zodra het fonds groot genoeg is kan er een dompelbad aangeschaft worden. De vrouwen hebben vrouwengroepen opgericht. Een aantal vrouwen heeft trainingen gevolgd en geleerd waterpotten en klei-oventjes te produceren. Zij geven die kennis door aan de leden van de vrouwengroepen en met z'n allen gaan ze aan de slag. De opbrengst van de verkoop wordt in een fonds gestopt waaraan ook de lidmaatschapsgelden betaald worden. Met dit fonds willen ze een bankrekening openen om vervolgens een lening aan te vragen voor de aanschaf van een graanmaaimachine. Deze machine kan door iedereen gebruikt worden, maar niet-leden moeten ervoor betalen. Met dat geld kan de lening weer afbetaald worden. Blijft er geld over, dan kunnen er bouwmaterialen aangeschaft worden. Ook de sungusungu's (dorpsoverheden) hebben een ifogong'ho opgezet. De sungusungu's spelen een belangrijke rol in de dorpsgemeenschap. Elke volwassene is er lid van. Ze worden gebruikt voor het handhaven van de lokale orde en veiligheid, maar ook voor gemeenschapsontwikkeling en kredietverstrekking. Geld afkomstig van boetes wordt gebruikt voor gemeenschappelijke festiviteiten en lokale ontwikkeling. Een deel van het geld is beschikbaar voor individuele leningen aan
dorpelingen. Voor zo'n lening is wel een onderpand vereist. De leningen moeten worden terugbetaald met rente. Ze leningen worden voornamelijk gebruikt voor voedsel, om zieken te verzorgen, landbouwactiviteiten te financieren, kleine handelsactiviteiten te starten en de kosten van een bruiloft of begrafenis op te kunnen brengen. Door op verschillende manieren samen de zaken aan te pakken hebben de dorpelingen van Mwajombo en Nduha de gevolgen van het liberaliseringsproces kunnen bestrijden. Uit : J.Sluijs, Structurele aanpassing versus onderlinge hulp?, in M. van der Linden en J. Sluijs (red.) - Onderlinge hulpfondsen, 1996.
4. Informele spaar- en kredietgroepen: over Rosca's en Ascra's Njangi heten ze, of gooi-gooi, tontine, panasaku of arisan, chitty, kye, susu of g'amiya. Zo bestaan er nog vele andere exotische namen voor rotating savings and credit associations, kortweg Rosca's: een informele vorm van spaar- en kredietgroepen die vooral in landen in het Zuiden wijdverbreid zijn. Er bestaan allerlei vormen van Rosca's maar het basisprincipe is heel eenvoudig. Hoe eenvoudig, dat laten vrouwen in India zien, die met z'n tienen wekelijks bijeenkomen en tien roepie in een pot stoppen. Beurtelings wordt de pot van honderd roepie aan één van de deelneemsters toegewezen. Van tevoren wordt er vaak geloot om de volgorde vast te stellen. Aan het eind van de cyclus heeft iedereen één keer de beschikking gehad over een som geld waarover deze vrouwen in hun eentje nooit hadden kunnen beschikken. Het spaargeld zou dan zijn opgegaan in het huishouden. Door deel te nemen aan een Rosca sparen ze voor elkaar en met elkaar en krijgen ze ieder de kans om één keer een wat grotere investering te doen. Voor de meeste deelneemsters is de extra prikkel om te sparen het grote voordeel van een Rosca. Daarnaast vervullen ze meestal een belangrijke sociale functie. Het is een gezellig samenzijn waarbij de vrouwen informatie uitwisselen en elkaar helpen. Rosca's zijn eenvoudig op te zetten, laagdrempelig, informeel en uitermate flexibel. Ze functioneren op basis van vertrouwen tussen mensen. De deelneemsters kunnen zelf de voorwaarden bepalen: hoe vaak men bijeen komt, hoeveel er wordt gespaard, hoe bepaald wordt wie wanneer de pot krijgt enzovoorts. Aan het eind van elke cyclus bepalen ze zelf of er een nieuwe ronde begint, of er nieuwe voorwaarden worden afgesproken en of er nieuwe deelneemsters bij komen. We spreken over deelneemsters, omdat het meestal vrouwen zijn die gebruik maken van Rosca's. In principe kan iedereen lid worden van een Rosca en er bestaan ook Rosca's voor mannen en gemengde Rosca's, maar die zijn ver in de minderheid. Vaak hebben deelneemsters aan een Rosca dezelfde achtergrond. Ze behoren tot dezelfde inkomensgroep, hebben dezelfde woon- en werkplek en zijn cultureel met elkaar verbonden. Het is opmerkelijk dat deze informele vorm van sparen overal op de wereld voorkomt. Rosca's zijn wijdverbreid in Afrika, maar komen ook veelvuldig voor in Azië en Latijns-Amerika. Zelfs in Noord Amerika en Europa bestaan Rosca's, voornamelijk binnen vluchtelingen- en migrantengemeenschappen. Zo maken de Koreanen in de Verenigde Staten gebruik van de kye, hebben de Pakistani in Engeland hun kametis en de Somaliërs hun hagbad. In Nederland nemen Turkse vrouwen deel aan een gün. Rosca's zijn geen nieuw verschijnsel. Al in de 16e eeuw maakten de Yoruba's in Nigeria er gebruik van. Ook in Japan bestaan ze al eeuwenlang. Rosca's staan in een traditie van gezamenlijk iets ondernemen. Vroeger betrof dit met name het bewerken van elkaars land. Wanneer op het land van een van de deelnemers een grote klus ondernomen moest worden, hielp iedereen mee. Dergelijke roterende arbeidsgroepen bestaan nog steeds. In Nigeria heten ze owe, in Zambia icima en in Kameroen njem. Ook de eerste kye in Korea waren verenigingen voor wederzijdse hulp tussen kleine zelfstandige boeren. In India komen de Rosca's voort uit de traditie om binnen arme families bij elke maaltijd een lepel rijst in een gezamenlijke pot te stoppen. Om de beurt kreeg iemand dan deze pot rijst. In Zuidelijk Afrika kende men de burial societies. Dit zijn gemeenschappen waarvan de leden elkaar helpen met begrafenisplechtigheden. Op
die manier werd ervoor gezorgd dat overledenen altijd op gepaste, ceremoniële wijze begraven werden. Met het monetariseren van de economie zijn al deze tradities langzaam getransformeerd in de Rosca's zoals we ze nu kennen. 4.1 De vele varianten van een Rosca De eenvoudigste vorm van een Rosca is wat de vrouwen in India doen. Vaak wordt als nadeel van deze vorm gezien, dat degenen die als laatste de pot krijgen in feite gratis krediet verstrekken aan hen die de pot al hebben gehad. Ze sparen voortdurend geld, zonder dat ze daarvoor rente krijgen. Degenen die de pot als eerste krijgen, hebben de beschikking over goedkoop krediet. Ze krijgen immers als het ware geld te leen en hoeven daar geen rente over te betalen. Je kunt dit natuurlijk zien als een vorm van solidariteit en vaak werkt het ook zo, maar er zijn vele varianten bedacht om iedereen gelijkelijk te laten profiteren. Zo zijn er vormen waarbij van de pot wat geld wordt ingehouden en verdeeld over degenen die nog geen pot ontvangen hebben. Vroege ontvangers betalen zo in zekere zin rente over hun lening en late ontvangers krijgen dividend op hun spaargeld. Een ander nadeel van de eenvoudige vorm van een Rosca is, dat je nooit weet wanneer je de beschikking over de pot hebt. Meestal wordt de verdeling namelijk per loting vastgesteld. Met name voor kleine ondernemers kan dit vervelend zijn. Zij willen krediet krijgen op het moment dat ze het nodig hebben en niet wanneer ze aan de beurt zijn. Hiertoe zijn veilingrosca's opgericht. Daarbij wordt de pot niet verloot, maar geveild. Diegene die bij de veiling genoegen neemt met de grootste korting krijgt de pot. Bijvoorbeeld: de pot bedraagt duizend roepie. Deelnemer A heeft dringend geld nodig en neemt genoegen met zevenhonderd roepie. Als niemand met nog minder genoegen neemt krijgt A zevenhonderd roepie en wordt de resterende driehonderd roepie verdeeld over de deelnemers of in een aparte pot gestopt. Is er nog een deelnemer B die een pot van 650 roepies accepteert, dan krijgt deze de pot en wordt 350 roepie verdeeld. Deelnemers kunnen zo zelf bepalen wanneer ze de pot krijgen en betalen daar een vorm van rente over. Soms proberen winkeleigenaren een Rosca te gebruiken om hun producten te slijten. Dit doen ze in de vorm van een prijsrosca. Neem een winkelier die koelkasten verkoopt 1. Veel mensen in zijn omgeving hebben niet het geld voorhanden om zomaar een koelkast van 7600 roepie te kopen. Toch willen ze er wel een hebben. Zelf heeft de winkelier behoefte aan werkkapitaal. Om dit te verkrijgen organiseert hij een prijsrosca. Hij verzamelt een groep van tachtig mensen. Over een periode van twintig maanden betalen deze elk 380 roepie per maand. Na die twintig maanden hebben ze dus een volledige koelkast betaald. Ze hebben echter de kans om er al eerder een te krijgen. Elke maand wordt er namelijk één koelkast verloot. Win je die, dan hoef je niet verder te betalen. Heb je pech, dan heb je in ieder geval aan het eind van de cyclus een koelkast voor je geld en heb je dus niets verloren. Ook de winkelier is gelukkig. Hij heeft zijn koelkasten verkocht en heeft elke maand de beschikking over een flinke som werkkapitaal waarmee hij zijn omzet en winst kan vergroten. Weliswaar kost hem dat geld, hij moet immers negentien koelkasten (de eerste bijeenkomst wordt geen koelkast verloot) weggeven die niet volledig afbetaald zijn. Maar dat is de prijs die hij betaalt voor het krediet en dit bedrag is lager dan de rente die hij zou moeten betalen wanneer hij het geld bij de bank zou lenen.
Aan zo'n prijsrosca zijn overigens wel risico's verbonden. Het komt nog wel eens voor dat degene die hem organiseert en dus maandelijks een grote hoeveelheid geld in handen krijgt, opeens met de noorderzon is vertrokken. Het werkt dan ook alleen als iedereen elkaar vertrouwt. Er zijn ook andere manieren om binnen een Rosca aan goederen te komen. Zo is er de goederenrosca. Dit is een heel eenvoudige vorm van een Rosca, alleen wordt de pot niet in geld uitgekeerd maar in huishoudelijke artikelen. Door groot in te kopen kunnen deze tegen een lage prijs verkregen worden. In Kameroen bestaan de koffierosca's. Hierbij stoppen twintig leden gedurende tien jaar na elke koffie-oogst een zak koffie in de pot. Elk jaar krijgen twee leden alle zakken koffie en mogen die verkopen. Zo hebben ze beide de opbrengst van tien zakken koffie. Op Sumatra worden Rosca's gebruikt om bruiloften te financieren. Een paar dagen voor het feest geven alle leden een kilo vlees aan het bruidspaar, zodat het een bruidsmaal kan voorbereiden. Bij de arisan op het Indonesische eiland Sumba snijden de arbeiders gezamenlijk gras. Dit wordt verkocht en de opbrengst wordt op roterende basis verdeeld. In een ander geval stoppen de leden rijst in een pot. De winnaar verkoopt de pot en koopt met de opbrengst zinken daken. Of vrouwen maken gezamenlijk manden van pandanasusbladeren en verkopen die. De opbrengst is beurtelings voor iemand anders. 2 4.2 Ascra's Een steeds populairdere variant op de Rosca's zijn de niet-roterende fondsen. Deze worden Ascra's (accumulating savings and credit association) of Resca's (revolving savings and credit association) genoemd. Deze niet-roterende fondsen zijn bedoeld om een permanent fonds te creëren, gebaseerd op zelfbeschikking. Kort gezegd komt het erop neer dat de pot niet verdeeld wordt, maar dat het geld zich ophoopt. Uit deze pot kunnen vervolgens leningen verstrekt worden. In veel landen is een van de grootste kostenposten voor een familie de betaling van het schoolgeld. Stel dat dit in december betaald moet worden. Om niet voor eenmalige hoge kosten te staan, richt een groep mensen in de voorafgaande januari een Ascra op. Elke maand doen de deelnemers een vast bedrag in een pot. Deze pot wordt niet uitgekeerd, maar deelnemers kunnen wel een lening aanvragen. In sommige gevallen kunnen zelfs niet-deelnemers een lening aanvragen. De lening moet terugbetaald worden tegen rente, en wel vóór december. Zo kan de pot aardig aangroeien. In december wordt de pot dan weer verdeeld over de deelnemers, die daarmee het schoolgeld kunnen betalen. Deelnemers kunnen dus de hele periode over krediet beschikken. Dit krediet kan veel hoger zijn dan de bijdragen van de deelnemers afzonderlijk. Ascra's zijn vaak bedoeld om voor iets specifieks te sparen, bijvoorbeeld het schoolgeld, een pelgrimstocht naar Mekka of een religieus feest. Ze hebben vaak meer deelnemers dan een Rosca en de deelnemers hoeven elkaar niet perse te kennen. Hierdoor zijn Ascra's meestal meer geformaliseerd en is er meer papierwerk. Sommige Ascra's doen veel meer dan alleen financiële zaken. Ze zorgen ook voor sociale voorzieningen, gemeenschapsontwikkeling en recreatie. Hiermee bouwen ze voort op de traditie dat Rosca's niet alleen een economische functie hebben, maar ook een sociale. De bijeenkomsten worden gebruikt om elkaar weer eens te zien, gegevens uit te wisselen, elkaar te helpen en gezamenlijk te eten en te drinken.
Tegenwoordig ontstaan er ook steeds meer gemixte vormen van Ascra's en Rosca's. Er zijn bijvoorbeeld Rosca's die naast de pot nog een fonds creëren dat als een Ascra werkt. Sommige veilingrosca's bijvoorbeeld, waarbij de kortingen niet verdeeld worden maar in een apart fonds gestopt worden. Uit dit fonds kunnen de deelnemers een lening krijgen. Een variant op de Ascra's zijn de saving associations, de zogenaamde Sava's. Net als bij Ascra's wordt er een accumulerend fonds gecreëerd, maar dit fonds wordt niet gebruikt om kredieten te verstrekken. Soms wordt een Sava slechts gebruikt om te sparen en krijgt iedereen aan het eind van een cyclus het geaccumuleerde spaargeld weer terug. Soms wordt het fonds echter gebruikt als collectieve verzekering. Dit is onder meer het geval bij de mouvement mutualiste in Centraal-Afrika. Het fonds is bedoeld om hulp te bieden aan bepaalde, vooraf vastgestelde financiële risico's die het sociale en familieleven met zich meebrengen, zoals huwelijk, geboorte, begrafenis, ziekte en scholing. 4.3 Flexibel, toegankelijk en efficiënt Er bestaan dus vele varianten op de Rosca, ongetwijfeld veel meer dan in dit hoofdstuk beschreven. Dit komt doordat Rosca's erg flexibel en toegankelijk zijn. Bovendien zijn ze economisch heel efficiënt. Er zijn bijna geen transactiekosten. Er is immers meestal geen huur van een kantoorpand en geen personeel dat betaald moet worden. Doordat de deelnemers elkaar meestal kennen en vertrouwen, is er nauwelijks sprake van wanbetalingen. In de jaren zestig werden Rosca's nog gezien als een overgangsfase tussen een traditionele agrarische maatschappij en een moderne gemonetariseerde economie. De meeste onderzoekers erkennen nu dat dit beeld achterhaald is. Rosca's en Ascra's hebben wel degelijk een functie in de moderne maatschappij. Door hun flexibele karakter kunnen ze zich steeds aanpassen aan veranderende omstandigheden. En dat elke keer op de voorwaarden van de deelnemers zelf. In sommige landen zijn ze zelfs zo succesvol dat een groot deel van het spaargeld in Rosca's en Ascra's omgaat. Uiteraard komen er ook problemen voor. Niet elke Rosca is succesvol. Ze zijn immers gebaseerd op vertrouwen, en vertrouwen kan geschaad worden. Met name degene die het geld beheert kan in de verleiding komen het voor zichzelf te gebruiken. Daarnaast kunnen er conflicterende belangen ontstaan, bijvoorbeeld tussen hen die de Rosca’s vooral gebruiken om te sparen en zij die de Rosca’s gebruiken voor de kredieten. Hoewel het vaak arme mensen zijn die deelnemen aan een Rosca, vallen de allerarmsten vaak buiten de boot. Voor hen is het erg moeilijk te sparen met de regelmaat die Rosca's en Ascra's vereisen. Over het algemeen echter hebben deze informele spaar- en kredietgroepen de levenskwaliteit van de deelnemers verbeterd. Ze sparen geld, doen er iets nuttigs mee en kunnen daardoor hun financieel-economische positie verbeteren. En als ze uiteindelijk meer geld te besteden hebben, versterken ze de gehele lokale economie. Tevens wordt een gemeenschaps- en saamhorigheidsgevoel gekweekt. Hiermee zijn Rosca's en Ascra's een mooi voorbeeld van een Financieel Micro-Initiatief. Ze spelen in op de zelfredzaamheid van mensen en houden het ruilmiddel binnen de gemeenschap.
1 2
Het voorbeeld is afkomstig uit P. Smets, My stomach is my bishi, savings and credit associations in Sangli (India), Amsterdam, 1992. Indonesische voorbeelden afkomstig uit : O. Hospes, Women's differential use of Rosca's in Indonesia, in: S. Ardener & S. Burman, Money-go-rounds, Oxford, 1995.
Spaardozen in Nepal De Nepalese vorm van een Rosca is de dhikuti. Dhikuti betekent opbergdoos (voor juwelen of granen). Oorspronkelijk werd er in zo'n doos gemeenschappelijk graan verzameld voor de behoeftigen. Met het monetariseren van de economie werd graan vervangen door geld. Hoewel deze vorm nog steeds bestaat, is de veilingrosca de populairste vorm van de dhikuti geworden. De veilingrosca wordt vooral gebruikt door de eigenaren van kleine ondernemingen, die meestal geen toegang hebben tot bankkredieten. Zo is de traditionele dhikuti uitgegroeid tot een grootschalig commercieel systeem voor de financiering van kleine ondernemingen. Even buiten Pokhara, de tweede stad van Nepal, ligt het dorpje Dhule Gaunda. Onder de 1000 inwoners draaien 12 dhikuti's met elk 15 tot 30 leden en maandelijkse contributies van 500 tot 5000 roepies. Eén van deze dhikuti's werd opgericht in 1987. De 25 leden zijn afkomstig uit verschillende kasten en etniciteiten waaronder Brahmins, Chetris, Newars en Thakalis. Elk lid betaalt 2000 roepie per maand. De eerste pot van 50.000 roepie gaat naar de oprichter van de dhikuti. Bij de volgende bijeenkomsten wordt de pot telkens per opbod geveild. Biedt iemand bijvoorbeeld 20.000 roepie, dan krijgt hij 30.000 roepie en wordt de overige 20.000 gelijkelijk verdeeld over de leden, inclusief de bieder. Daarnaast is een ingenieus systeem bedacht om degenen die de pot later krijgen, te compenseren voor het krediet dat ze de eerder begunstigden verstrekken. Bij de tweede bijeenkomst betaalt de oprichter, die de pot al ontvangen heeft, 20 roepie aan degene die dan de pot krijgt. Op de derde bijeenkomst betaalt hij 40 roepie aan degene die op die bijeenkomst de pot krijgt, terwijl degene die de tweede keer de pot had 20 roepie betaalt. Degene die de derde keer de pot kreeg, krijgt dus 60 roepie extra, maar gaat op de volgende bijeenkomst zelf ook 20 roepie betalen aan degene die de pot krijgt, en op de bijeenkomsten daarna steeds twintig roepie meer. Degene die de pot krijgt, krijgt elke keer méér extra. Dat gaat zo door tot de laatste bijeenkomst, waarbij degene die de pot krijgt van alle andere deelnemers 6000 roepie extra krijgt. De oprichter, die als eerste de pot kreeg, heeft dan inmiddels 480 roepie betaalt. Op deze manier hebben degenen die eerder de pot hebben gehad, over hun 'lening' als het ware een vorm van rente betaald aan degenen die de pot later hebben gehad en zo rente krijgen over hun 'krediet'. Binnen 25 maanden had deze groep 1.061.990 roepie spaargeld gemobiliseerd, wat overeenkomt met ongeveer 48000 dollar. Het probleem bij deze vorm van een Rosca is dat mensen soms teveel voor de pot bieden, waardoor ze veel geld verliezen. Een ander probleem is dat wanneer een lid eenmaal de pot heeft gehad, hij geen toegang meer heeft tot krediet, ook niet in geval van nood. Toch is het systeem zo populair dat er pogingen gedaan worden om de dhikuti's aan de bank te binden. Hierbij blijft het oorspronkelijke systeem gehandhaafd, alleen wordt het geld veiliger opgeborgen. Uit : H.D.Seibel & B.P.Shrestha - Dhikuti : the small businessman’s informal self-help bank in Nepal, in : Savings and Development. No.2, 1988
Susu's in Ghana In West-Afrika zijn Rosca's en Ascra's wijdverbreid. Ze heten tontine, esusu of, zoals in Ghana, susu. Het susu-systeem in Ghana is een roterend spaar- en kredietprogramma dat nauw aansluit bij de Afrikaanse traditie van informeel sparen en lenen. Eén op de drie volwassenen is lid van een susu-groep en zo'n 55 procent van de totale geldhoeveelheid wordt zo buiten het bankcircuit gehouden. De oprichter van een susu is vaak ook de leider. Leden worden gezocht onder bekenden van de oprichter. Het aantal leden varieert van 10 tot 80. De meeste susu's zijn eenvoudige spaarclubs. De leden doen meestal om economische redenen mee. Vaak worden met de pot schulden afbetaald, bijvoorbeeld wanneer op krediet goederen zijn aangekocht. Ook wordt de opbrengst als werkkapitaal gebruikt. Wie wanneer de pot krijgt wordt vaak van tevoren afgesproken. Meestal weten de leden wel wanneer ze de pot willen hebben. Er wordt goed op tijd betaald. Dat komt mede door de sociale druk: soms lenen leden liever geld om de contributie te betalen, dan dat ze een beurt zouden overslaan. Dat zou aanzienlijk gezichtsverlies betekenen. Er zijn verscheidene soorten susu's in Ghana. Vrouwen zijn vooral actief in susu's op markten. Er zijn ook clubs die bedragen opzij leggen voor huwelijken en begrafenissen. De leden hiervan zijn meestal wat welgestelder dan de vrouwen van de markt-susu's. Daarnaast bestaan er susu-verzamelsystemen. In zo'n systeem gaat een inzamelaar dagelijks de klanten af om geld in te zamelen. Aan het eind van de maand krijgen de deelnemers hun besparingen terug, na aftrek van één dag voor het loon van de inzamelaar. Mensen krijgen dus aan het eind van de maand minder geld terug dan ze gespaard hebben. Voor ons is dat nogal onlogisch, maar voor de deelnemers heeft zo'n susu-verzamelsysteem een aantal voordelen boven een normale susu. De vrouwen krijgen allemaal tegelijk hun besparingen en hoeven dus niet op hun beurt te wachten. Ze worden op deze manier min of meer gedwongen te sparen, terwijl het geld anders waarschijnlijk op zou gaan aan de dagelijkse uitgaven. De vrouwen kunnen zelf bepalen hoeveel ze willen sparen, terwijl bij een marktsusu iedereen evenveel moet sparen. Ook verstrekt de inzamelaar leningen aan de leden die al lange tijd meedraaien.
Van spaargroep naar landeigenaars Een van de vele krottenwijken van Nairobi ligt in de Matharevallei. Er wonen voornamelijk leden van de Gikuyustam. Zij zijn van oudsher bekend met het systeem van Rosca's. Vroeger bewerkten de vrouwen beurtelings elkaars land. Ook kenden ze een systeem, genaamd Itega. Als iemand geld nodig had voor bijvoorbeeld een begrafenis of een ziekte, nodigde hij of zij gasten uit. Deze kregen bier en voedsel en doneerden geld. In 1971 werd in Mathare de Kiambu opgericht, een Itega van vrouwen afkomstig uit het district van die naam. De Kiambu werkte als een Rosca: eens per week kwamen de vrouwen bijeen bij degene die de pot kreeg, en deze bood thee aan en nam de pot in ontvangst. Die bedroeg meer dan een maandloon. De meeste vrouwen verdienden hun inkomen met het brouwen van bier. De pot werd vooral gebruikt om kinderen naar school te kunnen laten gaan. Toen de Kiambu flink gegroeid was werd besloten een clubhuis op te richten. Sinds haar oprichting heeft de Kiambu een enorme ontwikkeling ondergaan. In 1973 werd ze geformaliseerd. De bijdrage werd verhoogd en de Kiambugroep werd onderdeel van een landkoopcoöperatie. Van deze coöperatie konden de deelneemsters aan de Kiambu lid worden, door met de opbrengst van de pot een aandeel te kopen. Zodoende werd het geld van de pot uiteindelijk geïnvesteerd. Met het geld van de coöperatie werd een winkel gekocht en weer verhuurd en de huuropbrengsten werden geïnvesteerd in andere projecten. De armste leden, die de verhoogde bijdrage niet konden betalen, konden in de winkels werken, de panden onderhouden of de huur innen. In 1990 besloot men op de plaats van de eerste winkel een flatgebouw neer te zetten. De Rosca werd opgeheven en de coöperatie verder uitgebreid. Zo is deze informele spaargroep uitgegroeid tot een succesvolle landkoopcoöperatie. Uit: Nelson N., The Kiambu group: a succesful women's Rosca in Mathare Valley, Nairobi (1971 to 1990), in: Ardener, S. & Burman, S. (ed.), Money-go-rounds, the importance of savings and credit associations for women, 1995.
Güns lokaal en wereldwijd De Turkse variant van een Rosca is de gün. Güns stammen al uit het tijdperk van het Ottomaanse rijk. Aanvankelijk waren güns 'ontvangstdagen': dagen waarop een hooggeplaatste vrouw andere deelnemende vrouwen bij haar thuis ontving. Ze waren vooral een sociaal gebeuren en financiële transacties vonden niet plaats. De güns spreidden zich echter geleidelijk uit over alle lagen van de Turkse samenleving en de sociaal-culturele activiteiten zijn aangevuld met financiële handelingen. Deze richten zich vooral op het gezamenlijk sparen. Güns komen tegenwoordig niet alleen voor in Turkije, maar zijn door Turkse migranten verspreid naar andere landen. Gouden dagen op Cyprus In Kyrenia op het Turkse deel van Cyprus komt elke twee weken een groep van twintig vrouwen bijeen. Deze vrouwen houden de Turkse traditie van altin günü (letterlijk: gouden dag) in stand. De tweewekelijkse bijeenkomst geeft de vrouwen de kans elkaar regelmatig te zien, bij te kletsen, nieuwe kleding te showen en te genieten van elkaars kookkunst. Misschien kunnen er zelfs huwelijkspartners voor de kinderen gevonden worden. De vrouwen zijn via het werk met elkaar in contact gekomen; ze geven allemaal les op de basisschool. Elke september, als het nieuwe schoolseizoen begint, maken ze afspraken voor het komende seizoen, dat tot aan het begin van de volgende zomer duurt. De vrouwen spreken dan af om eens in de zoveel tijd bijeen te komen en gezamenlijk te sparen. Deze besparingen worden elke keer aan iemand anders gegeven. Er is dus sprake van een Rosca. De vrouwen sparen niet in geld, maar in goud. Degene die aan de beurt is krijgt van de andere vrouwen twee cumhuriyets, gouden munten van 7,2 gram. Door in goud te sparen, zijn de vrouwen veel minder gevoelig voor de hoge inflatie op Cyprus. Zouden ze elke twee weken een vast bedrag aan geld inleggen, dan krijgt de laatste vrouw relatief veel minder geld dan de eerste. Door de inflatie, die kan oplopen tot 60% per jaar, is dezelfde hoeveelheid geld immers minder waard geworden. Nu krijgt elke vrouw een gouden munt van dezelfde waarde. Elke twee weken wordt er gekeken hoeveel twee cumhuriyets kosten. Dat kan nogal variëren: dezelfde hoeveelheid goud die in september 82.000 Turkse lira kostte, kan in mei al 110.000 Turkse lira waard zijn. Het benodigde bedrag wordt door negentien gedeeld en iedereen behalve diegene die de pot krijgt, betaalt haar deel. De vrouwen krijgen het goud rechtstreeks, of ze krijgen de hoeveelheid geld die het goud op dat moment waard is en kopen er zelf goud voor, meestal in de vorm van een eenvoudige armband. Het goud wordt meestal niet direct geïnvesteerd, maar pas omgewisseld als men echt geld nodig heeft. Op die manier weten de vrouwen de inflatie te omzeilen. De altin günü in Kyrenia is maar één van de vele altin günüs op Cyprus en elders. Sommige vrouwen zijn lid van meerdere altin günüs. Elke altin günü is weer anders. De deelnemers bepalen zelf hoe vaak ze bijeen komen, hoe hoog de contributie is, of kinderen bij de bijeenkomsten aanwezig mogen zijn, wie er lid mogen worden, etc. Een altin günü hoeft niet perse aan goud gekoppeld te zijn. Tegenwoordig rekent men ook met Britse ponden of Duitse marken. Meestal wordt er echter in goud gerekend. Goud heeft ook een symbolische waarde en wordt gezien als het beste
geschenk dat iemand kan krijgen. Door de pot in goud uit te keren en niet in harde valuta, wordt het sociale aspect benadrukt. Degene die de pot ontvangt organiseert ook de bijeenkomst. Het is immers haar 'gouden dag'. Ze zorgt voor versnaperingen als Turkse koffie, thee, gebak en snoep. In sommige groepen worden iets luchtiger versnaperingen geserveerd, maar het komt ook voor dat er complete maaltijden worden bereid. Een altin günü is dus niet alleen een economische, maar ook een sociale bijeenkomst. Ze vormt voor de vrouwen een motief om elkaar geregeld te ontmoeten en bij te praten. Een altin günü is niet perse een vrouwenzaak, er zijn ook gemengde altin günüs. De meeste bestaan echter alleen uit vrouwen. Vrouwen blijken meer behoefte te hebben aan het sociale gebeuren. Mannen kunnen elkaar immers in de koffiehuizen ontmoeten. Güns in Nederland In een buurthuis in Amsterdam komen één keer per maand elf vrouwen bijeen voor een gün-bijeenkomst. Tijdens dit samenzijn wordt er, onder het genot van koffie, thee, fris en allerlei Turkse hapjes, door alle vrouwen honderd gulden in de pot gestopt. In een zwart zakje zitten papiertjes met de namen van de vrouwen die de pot nog niet gehad hebben. Een van de aanwezige kinderen trekt het lot. De gelukkige krijgt de pot en moet de volgende bijeenkomst voor gastvrouw spelen. Het geld wordt meestal gebruikt voor de aanschaf van huishoudelijke artikelen, de uitzet van de dochter of familiebezoek in Turkije. Net als bij de vrouwen op Cyprus is het ook hier meer dan alleen het gezamenlijk sparen waarvoor men bijeenkomt. Het financiële gebeuren is weliswaar een belangrijk bindmiddel voor de vrouwen, maar de meeste tijd wordt besteed aan kletsen, spelletjes doen, dansen, koffiedik kijken en recepten uitwisselen. Door een gün creëren de vrouwen een eigen plekje in de Nederlandse samenleving. De gün verbetert niet alleen hun vaak slechte financieel-economische situatie, maar ook het sociaal en psychologisch welzijn van de vrouwen. Ze hebben een plekje waar ze hun verhaal kwijt kunnen. Vaak heerst er een sfeer van onderling vertrouwen en proberen de vrouwen elkaar te helpen. Ook kunnen ze aanzien verwerven binnen de Turkse gemeenschap. Bijvoorbeeld door de pot gedeeltelijk te besteden voor het verzorgen van een maaltijd tijdens een religieus feest. Of door een goede gastvrouw te zijn, als je aan de beurt bent. Uit: J. Khatib-Chahidi, Gold coins and coffee Rosca's: coping with inflation the Turkish way in Northern Cyprus, in: S. Ardener & S. Burman (Eds), Money-go-rounds, Oxford, 1995; en P. Smets en A. Broekman, Turkse vrouwen en hun güns in Amsterdam, in: M. van der Linden & J. Sluijs, Onderlinge Hulpfondsen, Amsterdam, 1996.
5. Microkredieten De vrouwen van het Afrikaanse dorpje Keur Madaro op het platteland van Senegal leven van de verkoop van mango's. Ze verkopen de mango’s in straatstalletjes, en wachten passerende bussen en auto’s af. Het is de hele dag hard werken, maar de opbrengst levert nauwelijks genoeg op om hun gezin van in leven te houden. Hun grootste probleem is de inkoop. Meestal hebben de vrouwen niet genoeg geld en moeten ze bij de landeigenaar lenen, tegen gigantische rentepercentages. Vaak zitten er ook nog drie of vier tussenpersonen tussen de vrouwen en de landeigenaar. De opbrengst van een dag hard werken verdween dan ook meestal weer snel uit de handen van de vrouwen. Om de vrouwen uit deze vicieuze cirkel te helpen ontsnappen heeft de FONG (Federatie van NGO's Senegal) besloten de vrouwen te helpen met het verstrekken van microkredieten. Met een lening van de FONG kunnen de vrouwen voortaan zelf hun mango's inkopen. Wel zijn ze verplicht als groep te sparen: eerst een vastgesteld bedrag vooraf en daarna kleinere hoeveelheden gedurende het vier maanden durende mangoseizoen. Deze besparingen worden na het seizoen weer onder de vrouwen verdeeld. Hiermee kunnen ze naar andere delen van Senegal om daar andere producten in te kopen en vervolgens te verkopen. De spaargroepen hebben de verbondenheid tussen de vrouwen vergroot. Daarnaast hebben ze vaardigheden als lezen en schrijven geleerd en is hun angst voor banken weggenomen.1 5.1 De Grameenbank De mangoverkoopsters uit Keur Madaro behoren tot de velen in de wereld die uit een vicieuze cirkel van armoede zijn ontsnapt door het krijgen van een microkrediet. Het verstrekken van microkredieten begon in de jaren zeventig in Bangladesh. Daar liet de bevlogen econoom Mohammed Yunus de wetenschappelijke discussies op de universiteit achter zich en ging de straat op. Hij sprak met arme mensen en probeerde te achterhalen wat hun problemen waren. Zo ontmoette hij een mandenmaakster die voor de aanschaf van bamboe, het verkrijgen van geld en de verkoop van haar manden, van één en dezelfde persoon afhankelijk was. Voor elke lening moest ze hem enorme rentes betalen. Haar situatie scheen uitzichtloos. Yunus realiseerde zich echter dat ze enorm geholpen zou zijn met het equivalent van maar een paar gulden. Daarvan zou ze zelf bamboe kunnen kopen zonder later dat bedrag in veelvoud te hoeven terugbetalen. In plaats van zelf het krediet te verlenen, besloot Yunus de zaken structureel aan te pakken. Hiermee was het idee voor de Grameenbank geboren. De Grameenbank kreeg als motto: "hoe minder je bezit, hoe hoger je prioriteit". Inmiddels heeft de Grameenbank, verdeeld over 37.000 dorpen, al meer dan twee miljoen leden. Meer dan 90% daarvan is vrouw. De Grameenbank richt zich voornamelijk op vrouwen omdat arme vrouwen, meer nog dan arme mannen, in een achterstandspositie verkeren. Een lening bij een commerciële bank is voor hen helemaal onbereikbaar. Daarvoor is meestal een onderpand verplicht en als een familie al iets bezit, dan staat het op naam van de man. Daarnaast blijken vrouwen veel beter terug te betalen dan mannen. Vaak weten ze de lening veel productiever te gebruiken.
De bank heeft in 1997 800 miljoen gulden aan leningen uitgekeerd, tegen rentepercentages van rond de 20%. De leningen zijn dus bepaald niet rentevrij, maar dergelijke rentepercentages zijn een schijntje vergeleken met de rentes die de vrouwen moeten betalen als ze het geld bij woekeraars lenen. De Grameenbank verstrekt zeer kleine leningen, waarin de commerciële banken niet geïnteresseerd zijn. Een gemiddelde lening bedraagt 2.000 Taka (zo'n 110 gulden) en meer dan 5.000 Taka (260 gulden) wordt aan één persoon nooit uitgeleend. Het geld gebruiken de vrouwen om kleine plaatselijke onderneminkjes op te zetten of om met hun vaardigheden een inkomen te verwerven. Het gaat hierbij om zaken als het kopen van een koe, het maken van hapjes, het maken van bezems of het verhandelen van glaswerk. Ruim 90% van alle leningen wordt op tijd afgelost, een percentage waar commerciële banken alleen maar van kunnen dromen. De meeste leningen gaan naar groepjes van vijf vrouwen die gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het aanvragen en terugbetalen van de leningen. De vrouwen kunnen ook individueel een lening krijgen, maar de groep is altijd verantwoordelijk voor de terugbetaling. Voordat iemand een lening krijgt, moet ze gespaard hebben. Meestal zo'n 10% van het te lenen bedrag. Leningen worden afgelost in kleine wekelijkse porties. Als de eerste lening is afbetaald kan een volgende, grotere lening verkregen worden. Zes groepjes vormen samen een gemeenschapcentrum (grameen). Elke week komt een centrum bijeen, met elkaar een vrouw of dertig. Onderling bespreken ze ontwikkelingsproblemen, aflossingen en andere problemen. Daarna praten ze met iemand van de bank over leningen, rente en terugbetalen. Deze vergaderingen zijn openbaar. Het centrum wordt ook gebruikt voor sociale activiteiten. Elke groep heeft een groepsfonds waarop leden een beroep kunnen doen voor zaken als medische zorg, schoolmaterialen of huishoudelijk materialen. Dit groepsfonds ontstaat door verplicht sparen. Ook het centrum heeft een fonds. Dat wordt gebruikt voor zaken als bouw en onderhoud van het eigen pand en het opzetten van grotere, gezamenlijke projecten. Daarnaast zijn er een noodfonds, een soort minimaal sociaal zekerheidsfonds, en een kinder-welzijnsfonds, dat kan worden aangesproken voor de bouw van een school, het betalen van een onderwijzer of de aanschaf van schoolboeken. Voorlichting en cursussen vormen een belangrijk onderdeel in de begeleiding van de vrouwen. Dat varieert van heel informeel leren om je naam te schrijven en je eigen spaarbankboekje bij te houden, tot scholing over het opstarten van een onderneming en nieuwe landbouwmethoden. Het Grameenmodel is zo succesvol geworden, dat het overal op de wereld navolging heeft gekregen. Het is hèt standaardmodel voor het verstrekken van microkredieten. Dat wil niet zeggen dat het de enige vorm van een microkredietprogramma is. Er bestaan diverse variaties op, vaak aangepast aan de lokale omstandigheden. 5.2 De microwave Wat begon met een startkapitaal van 55 gulden is uitgegroeid tot een wereldwijd fenomeen. Microkredieten worden als dé remedie tegen armoede gezien en staan inmiddels zo in de belangstelling dat spottend wel gesproken wordt van de microwave. In februari 1997 werd in Washington de Global Microcredit Summit gehouden, waar afgesproken werd om voor het jaar 2005 honderd miljoen armen
met microkredieten te bereiken. Hiervoor is naar schatting 40 miljard gulden nodig. Een deel daarvan moet van de commerciële banken komen. De vraag is nu natuurlijk of we met zijn allen mee moeten surfen op de microwave. Is het terecht dat microkredieten als dé remedie tegen armoede worden gezien? Armoede kent immers vele gezichten. De vele oorzaken van armoede hebben elk hun eigen aanpak nodig. Microkredieten kunnen daarbij een belangrijke rol spelen, maar ze zijn zeker geen wondermiddel. Ze hebben vooral hun nut wanneer er tekort is aan ruilmiddel, geld dus. In min of meer stabiele landen kunnen microkredieten arme mensen helpen uit een vicieuze cirkel van armoede te ontsnappen. Maar armoede wordt ook veroorzaakt door natuurrampen, door ziekten, door onenigheid over natuurlijke hulpbronnen, door corruptie en nepotisme, door regionale conflicten en door oorlogen. Allemaal zaken waar microkredietprogramma's niet tegen helpen. Andere vormen van ontwikkelingshulp blijven dus noodzakelijk. Microkredietprogramma's moeten zich vooral richten op de zelfredzaamheid van mensen en het opbouwen van een duurzame lokale economie. Willen ze dit bereiken, dan moeten ze zorgvuldig uitgevoerd worden. Niet zomaar via microkredieten ontwikkelingsgeld gaan pompen in lokale economieën, maar programma's weloverwogen uitvoeren en aanpassen aan de lokale omstandigheden. Uiteraard zullen veel microkredietprogramma's in het begin afhankelijk zijn van externe donoren. Uiteindelijk moeten ze echter op zichzelf kunnen draaien. Hiervoor is het promoten van sparen erg belangrijk. Spaargeld moet voor een belangrijk deel de leningen dekken. Een goed voorbeeld is het VISACA (Village Savings and Credit Association) microkredietprogramma in Gambia. Dorpsbanken van VISACA draaien volledig zelfvoorzienend en bepalen elk hun eigen kredietbeleid. De leningen worden allemaal gedekt door spaargeld. Toegang tot krediet is erg makkelijk, het wordt zelfs aan huis gebracht. Het in 1989 opgerichte programma had in 1996 37 dorpsbanken met 17.000 leden. Er stond 2 miljoen gulden uit aan leningen met een terugbetalingspercentage van 98%. Als microkredietprogramma's zelfredzaam willen zijn, moeten ze kostendekkend draaien. Dat betekent dat de gehanteerde rentes op leningen soms zelfs nog hoger zullen zijn dan bij commerciële banken, maar altijd lager dan bij woekeraars. De rente zorgt er ook voor dat de deelnemers de lening niet als een gift beschouwen. Doen ze dat wel, dan blijken ze eerder geneigd het geld te verspillen en blijven ze afhankelijk. Ook moeten de programma's gericht zijn op continuïteit. Elke paar jaar een ander microkredietprogramma schept weinig vertrouwen bij de bevolking. Het personeel van een microkredietprogramma moet sterke motivatie en betrokkenheid tonen. De doelgroep vereist immers een veel sterkere inzet dan andere doelgroepen. De programma's moeten met zorg worden uitgevoerd, met aandacht voor de behoeften van de lokale gemeenschap. Microkredieten zijn er vaak op gericht van arme mensen kleine ondernemers te maken. Maar niet iedereen is geschikt als ondernemer. Hoewel arme mensen vaak met zeer creatieve oplossingen kunnen komen om te overleven, beschikt niet iedereen over de vaardigheden om een succesvolle onderneming te runnen. En dat is ook helemaal de bedoeling niet, want als iedereen een succesvol ondernemer wordt, dan ontstaan er ook al snel problemen. Neem de mangoverkoopsters uit Senegal. Als alle vrouwen met behulp van een microkrediet opeens mango's gaan verkopen, concurreren al die succesvolle onderneemsters elkaar dan niet stuk en
raakt de markt dan niet verzadigd van mango's? Kan het succes van een microkredietprogramma zo niet haar eigen duurzaamheid onderuit halen? Microkredieten zijn er op gericht arme mensen deel te laten nemen aan de 'gewone' economie. Daarmee bestaat het gevaar alle nadelen van die gewone economie over te nemen. Over-concurrentie, groeidwang, milieuvervuiling, een kloof tussen succesvolle ondernemers en de allerarmsten die niet kunnen profiteren van de microkredietprogramma's, enzovoorts. En zo zijn er wel meer kanttekeningen te plaatsen. Waarom moeten armen wel groepsgewijs lenen en rijken niet? Hoe worden problemen als inflatie en devaluatie aangepakt? Kan de sociale druk van het terugbetalen niet ook negatief uitpakken? Al deze kanttekeningen kunnen echter het succes van microkredieten niet weerleggen. Duidelijk is dat ze een belangrijke rol spelen bij de armoedebestrijding. En als ze goed uitgevoerd worden, kunnen ze de zelfredzaamheid en duurzaamheid van lokale gemeenschappen aanmerkelijk versterken. 1
Uit: I. Bakhoum, Achieving what the government cannot, in: Banking the unbankable, Panos 1989.]
Mary Akoth, Kenya Mary Akoth woont in Ahero Town, op het arme platteland van Kenya. Ze is 38 jaar oud en heeft 5 kinderen. Jaren geleden liet haar echtgenoot haar in de steek. Daarna was haar leven een dagelijkse strijd om haar gezin te onderhouden. In 1992 werd ze lid van de Nyando Vrouwen Groep. Ze kreeg voorlichting en een lening van 200 Kenyase shilling (ongeveer acht gulden). Daarmee begon ze een straathandeltje in chapati's en thee. Al snel had ze 40 shilling winst per dag. Een half jaar later begon ze ook rijst en bonen te verkopen. Haar klantenkring nam snel toe. Ze vroeg een stukje grond van de gemeente-overheid om een kioskje neer te zetten. Al snel nam ze iemand in dienst om haar te helpen en na een tijdje nam ze nog twee mensen in dienst. Met behulp van een lening van niet meer dan acht gulden was ze eigenaresse van een winstgevende onderneming geworden. Ze maakt nu per dag 16 gulden winst. Hiervan kan ze de huur betalen en haar kinderen naar school sturen. Daarnaast is vooral haar gevoel voor eigenwaarde gegroeid. Zelf zegt ze dat ze haar waardigheid heeft teruggevonden. Uit: Microcredit Summit 1997 - Institutional Profiles.
Theeboeren in Sri Lanka Een van de armste provincies van Sri Lanka is Uva. Veel inwoners leven er van de theepluk. Als de theeboeren kredieten nodig hebben is de normale gang van zaken om naar de mudalali te stappen. Dat zijn de plaatselijke geldwoekeraars die leningen verstrekken tegen jaarrentes van liefst 240%. Meestal moet de lening terugbetaald worden door de thee aan de mudalali te verkopen en dat gebeurt ver onder de marktwaarde. De Uvagram ('het dorp van Uva') Foundation (UF) probeert hier verandering in te brengen. Deze organisatie wil de gemeenschappen zelfvoorzienend maken. Via de UF worden grote leningen van de banken verdeeld in kleine partjes die afzonderlijk voor de meeste banken niet interessant zijn. Deze kleine leningen komen terecht bij de theeboeren. De UF vraagt hen zich te organiseren in groepjes van vijf en verstrekt hen leningen tegen 2% rente per maand. Doordat ze niet meer afhankelijk zijn van de mudalali kunnen de boeren hun thee tegen hogere prijzen verkopen en de leningen binnen twee maanden aflossen. De groepen zijn als geheel verantwoordelijk voor het terugbetalen van de lening. Problemen worden binnen de groep besproken en verder behandeld door de groepsleider. Deze int ook de afbetalingen van de lening en verstrekt die aan de UF, die het geld weer op de bank stort. Nog niet alle problemen zijn hiermee opgelost, want vaak moet nog steeds een deel van de oogst verkocht worden aan de mudalali. UF wil de boeren nu ook helpen met transport, zodat ze zelf hun producten op de markt kunnen verkopen. Uit: M. Wanigasundara, Escaping the Clutches of the Moneylenders, in: Banking the unbankable, Panos, 1989.
Zelfredzaamheid onder Indiase vrouwen De 68-jarige Parvatibehn Murilal is een arme weduwe. Ze gaat gekleed in een schamele sari en verdient elke dag 6 roepies met het opnaaien van knopen op kleding. Hiervan weet ze dagelijks tussen de 0,5 en 2 roepies te sparen, voor het moment dat ze te oud is om te werken. Ze spaart bij de SEWA. Deze Self-Employed Women's Association is een organisatie met inmiddels meer dan 40.000 leden onder de armste vrouwen van India. SEWA heeft onder meer eigen banken opgericht en doet er alles aan om die voor iedereen toegankelijk te maken. Een SEWA-bank is dan ook letterlijk een open bank: om voor arme vrouwen zo veel mogelijk drempels weg te nemen staan de deuren altijd open. Eenmaal binnen zal niemand de vrouwen uitlachen om hun schamele kledij en ze hoeven geen onderpand te hebben en zelfs niet te kunnen lezen. De leningen worden over het algemeen veel sneller verstrekt, dan bij een gewone bank. Eén van de redenen van het succes van de SEWA-banken is het sterke persoonlijk contact dat het personeel van de bank heeft met de vrouwen. Veel vrouwen kloppen bij de bank aan als ze in een vicieuze cirkel van schulden bij een lokale geldwoekeraar verzeild zijn geraakt. SEWA verlost de vrouwen van de rentelast die deze schulden met zich meebrengen (soms 10% per dag!), zodat ze nog slechts de rente van SEWA (12-17% per jaar) hoeven te betalen. Opeens hebben ze nu de beschikking over een beetje geld en de volgende stap van SEWA is ze te helpen met dit geld meer inkomen te genereren. Intussen stimuleert SEWA de vrouwen te sparen, hoe weinig ze ook opzij kunnen leggen. Dat is niet altijd zo simpel. Veel vrouwen moeten om hun geld naar de bank te brengen de bus nemen, en de prijs van een buskaartje is al gauw meer dan het bedrag dat ze gespaard hebben. Daarom is er een mobiele bank ingesteld. Een vrouw van deze mobiele bank gaat dagelijks de wijken en werkplekken af om te kijken of er vrouwen zijn die een paar roepie kunnen missen om op hun spaartegoed te zetten. De spaarbankboekjes waarin deze spaartegoeden worden bijgehouden zijn voor de vrouwen een trots bezit. Leningen variëren van 500 tot 20.000 roepies en moeten binnen drie jaar worden terugbetaald. Een onderpand is niet nodig. Wel moet een vrouw die een lening aanvraagt iemand meebrengen die al bekend is bij de SEWA-bank. Ook moet ze een aantal vragen beantwoorden waaruit moet blijken of ze voldoende verstand van zaken heeft en of ze wel echt geld nodig heeft. Als dit zo is en de bank vertrouwt haar, dan wordt een formulier klaargemaakt met haar foto en haar handtekening of duimprint, en kan ze een paar dagen later terugkomen. Is alles in orde dan krijgt de vrouw binnen een week haar lening. Ze is dan verplicht voor vijf procent daarvan aandelen in de bank te kopen, en een spaarrekening bij de bank te openen. De meeste SEWA-banken bevinden zich in de stad. Maar toen SEWA ontdekte hoe veel plattelandsfamilies in grote problemen kwamen doordat hun land als onderpand diende voor leningen, besloot ze ook plattelandsbanken op te zetten. Het werken op het platteland is anders dan in de stad. Op het platteland zijn vrouwen veel minder gewend om met geld om te gaan. Allereerst moest SEWA dus de vrouwen leren met geld om te gaan. Pas daarna kon gedacht worden aan het oprichten van plattelandsspaargroepen. Deze groepen bestaan meestal uit vier vrouwen en gaan de dorpen langs. Ze proberen contacten te leggen en de vrouwen tot sparen aan te zetten. De vrouwen kunnen zelf bepalen hoeveel ze willen sparen en wanneer ze geld kunnen
opnemen. Meestal wordt 50 tot 100 roepie per maand gespaard en kan er na een jaar opgenomen worden. Een of twee keer per maand komen de spaargroepen langs om het geld te innen en eventuele problemen te bespreken. Als vrouwen een lening willen om hun land terug te krijgen, kan dit alleen als het land op hun eigen naam wordt gezet en niet op die van hun man. Meestal gaat die daar wel mee accoord, want het is de enige manier om het land terug te krijgen. Op deze manier helpt SEWA de vrouwen ook meer zeggenschap over hun leven te krijgen. Uit: Rose, K.: Where women are leaders, the SEWA movement in India, Zed books, Londen, 1992.
Microkredietprogramma's ook in het Westen Kunnen microkredietprogramma's ook in het Westen toegepast worden? Ze zijn ontstaan in samenlevingen met een sterk gemeenschapsgevoel en juist die gemeenschappelijke verantwoordelijkheid is het succes van de microkredietprogramma's. Kunnen wij in het individualistische Westen ook die gemeenschappelijke verantwoordelijkheid opbrengen? Een succesvol experiment is in ieder geval uitgevoerd door de Women's Self Employment Project (WSEP) in Chicago. Dit programma is gestart om alleenstaande moeders met kinderen (waarvan 52% beneden de armoedegrens leeft) uit hun armoede-isolement te halen. De banken in Chicago verstrekten geen leningen onder de 10.000 dollar, een veel te hoog bedrag voor deze arme vrouwen. Met de ideeën van de Grameenbank in het achterhoofd, besloot WSEP hier wat aan te doen. Er werden groepjes van vijf arme vrouwen gevormd, die allemaal een bedrijfje wilden opstarten. De vrouwen moesten gezamenlijk een cursus van zes à tien weken volgen waarbij naast praktische vaardigheden een gemeenschapsgevoel werd gekweekt. Als de groep hiermee klaar was, kregen de eerste twee leden een lening van maximaal 1500 dollar, die binnen een jaar tegen 15% rente moest worden terugbetaald. Ondertussen kwam het groepje om de twee weken bijeen. Als de leningen op tijd werden afgelost, kregen de andere leden ook een lening. Ook hier wordt dus sterk ingespeeld op de groepsverantwoordelijkheid. Worden de leningen helemaal afbetaald, dan kan een volgende lening worden aangevraagd, elke keer tweeduizend dollar meer, tot een maximum van 10.000 dollar. WSEP is niet het enige microkredietprogramma in de Verenigde Staten. Er bestaan ongeveer twaalf van dit soort organisaties. Ook in West- en Oost-Europa worden microkredietprogramma's uitgevoerd. Uit: R.Douthwaite, Short circuit, strengthening local economies for security in an unstable world, 1996.
6. Credit Unions Een vorm van lokaal bankieren die inmiddels op veel plaatsen wordt toegepast, is de zogenaamde Credit Union. Credit Unions zijn lokale financiële instellingen die aan hun leden diensten verstrekken (sparen en lenen) en het lokale gemeenschapsgevoel bevorderen. Het zijn coöperatieve organisaties die gecontroleerd worden door de plaatselijke bevolking. Credit Unions komen voort uit de Raiffeissenbanken die in de 19e eeuw in Duitsland ontstonden. Deze banken werden opgericht door Friedrich Wilhelm Raiffeissen, burgemeester van Weyersburch, die zich ergerde aan de activiteiten van de geldwoekeraars tijdens de hongersnood van 1846-47. Om er wat aan te doen besloot hij overal op het platteland lokale kredietmaatschappijen op te richten, die gebaseerd waren op saamhorigheidsgevoel. In dezelfde periode richtte Herman SchoolsDelitzch financiële coöperaties op in de stedelijke gebieden van Duitsland. Bij deze coöperaties kregen spaarders dividend op hun spaargeld. In het begin van de twintigste eeuw werden deze twee bewegingen één en ontstonden in heel Duitsland Credit Unions. Gezamenlijk hadden ze meer dan één-derde van de rurale huishoudens in Duitsland als lid. Vanuit Duitsland verspreidden de Credit Unions zich naar Ierland en Groot-Brittannië, naar Japan, Korea en Taiwan, naar de Verenigde Staten en Canada en naar Latijns Amerika. Momenteel is bijna éénderde van de bevolking in de Verenigde Staten lid van een Credit Union. Ook in Ierland zijn ze erg populair en in Groot-Brittannië is de afgelopen dertig jaar gemiddeld bijna elke week een nieuwe Credit Union opgericht. De overkoepelende organisatie voor Credit Unions is de Woccu, de World Council of Credit Unions. De Woccu vertegenwoordigt meer dan 100 miljoen mensen in ruim 90 landen. Credit Unions zijn geen echte banken, want ze hebben geen rekening-courant. Ze zijn meer te beschouwen als beheersmaatschappijen. Ze innen het overschot van geld van hun leden en lenen dit uit aan andere leden die behoefte hebben aan geld. Een lening moet het liefst zowel het lid zelf als de hele gemeenschap ten goede komen. Normaal gesproken moet een lid eerst regelmatig sparen voor hij een lening kan aanvragen. Spaarders krijgen geen rente op hun spaargeld, maar voor hun deelname aan een Credit Union krijgen ze een aandeel en op dat aandeel krijgen ze dividend uitgekeerd. De leden zijn dus mede-eigenaar en elk lid heeft dan ook een stem in de organisatie. Vaak zijn ze bekenden van elkaar en het geld dat ze lenen is dus hun eigen geld en dat van de buren. De leningen worden dan ook over het algemeen goed terugbetaald. De hoogte van het dividend wordt bepaald door de financiële resultaten van de Credit Union. Die ontstaan door de investeringen die met het geleende geld plaatsvinden. In principe vinden die altijd plaats binnen de gemeenschap, al kan zo'n gemeenschap ruim worden gezien. Meestal is die geografisch bepaald: een dorp of streek. Maar er bestaan ook branche- of doelgerichte Credit Unions. De kracht van Credit Unions is dat ze werken met zelf gegenereerd kapitaal en dat ze het geld binnen de gemeenschap houden. Daarnaast zijn ze flexibel en kunnen ze aangepast worden aan de specifieke eisen van de deelnemers en aan de culturele, religieuze en politieke achtergrond. Ondanks het kleinschalige karakter kunnen Credit Unions hun transactiekosten laag houden. Veel maken er gebruik van
vrijwilligers, waardoor ze de overheadkosten beperken. Door het informele karakter kunnen ze de leden veel beter screenen dan grote banken dat kunnen. Ook is er een sterke band tussen sparen en lenen. Spaar je slecht, dan krijg je ook geen lening; spaar je weinig, dan krijg je een kleine lening. Nadeel is echter dat gewone banken meer mogen dan Credit Unions en daardoor een sterkere positie hebben. Zo worden Credit Unions niet gedekt door de centrale bank en mogen ze geen geld scheppen. Een normale bank kan uitgeleend geld via de rekening-courant direct weer terugkrijgen en hierdoor tot achtmaal toe de inleg uitlenen. Een ander nadeel is dat de dividenden vaak inflatiegevoelig zijn. Vooral in arme landen is dit een probleem. Mensen kunnen daardoor ontmoedigd worden om te sparen. Ook kan het solidariteitsprincipe grote spaarders afschrikken. Kleine spaarders hebben immers net zoveel stemrecht als diegenen die veel meer sparen. Credit Unions in het Zuiden Ook in het Zuiden bestaan Credit Unions. Eind jaren tachtig waren er in 67 lageinkomenslanden 17.000 Credit Unions met 9 miljoen leden. In het Zuiden zijn ze vooral gepromoot door Europese migranten, de katholieke kerk en ontwikkelingsorganisaties. De katholieke kerk heeft ze met name in Latijns- en Midden-Amerika bevorderd, daarbij ondersteund door de Amerikaanse NGO USAID. In Kameroen werd de eerste Credit Union in 1963 opgericht door leden van de katholieke missie. Vier jaar later waren er al dertien en in 1985 waren bijna 59.000 mensen lid van een van de 220 Credit Unions. Togo kende een soortgelijke ontwikkeling. In Burkina Faso bestaan de caisses populaires. Deze zijn opgericht om in een geest van solidariteit en individuele en collectieve verantwoordelijkheid de levensomstandigheden te verbeteren van hun leden en de kwaliteit van de samenleving waarin zij leven. Ze proberen lokaal spaargeld te mobiliseren en hebben daartoe betrouwbare en rendabele spaar- en leencoöperaties ontwikkeld met toegankelijke en aangepaste bankfaciliteiten. Er bestaat een democratische vorm van administratie en beheer. De caisses populaires hebben ook gemeenschapskassen waaruit mensen kunnen lenen zonder eerst gespaard te hebben. De verschillende caisses populaires zijn geheel gebaseerd op zelfbeheer. Daarnaast zijn ze allemaal vertegenwoordigd in overkoepelende regionale en landelijke organisaties. In 1965 werd in een krottenwijk van Bangkok de Credit Unions League of Thailand (CULT) opgericht. Dertig jaar later waren er 471 lokale Credit Unions met 95.000 leden en 428 miljoen baht (± 30 miljoen gulden) aan spaargeld. De leningen van CULT zijn bedoeld voor de aankoop van land, vee of huizen. Ook bestaan er levensverzekeringen, risicoverzekeringen, crematiefondsen en speciale programma's voor vrouwen en jongeren. Hoewel Credit Unions dus ook in het Zuiden voorkomen, zijn ze lang niet zo populair als bijvoorbeeld in de Verenigde Staten of Ierland. Dat komt omdat ze niet altijd even succesvol zijn. Veel Credit Unions zijn in het verleden failliet gegaan door mismanagement, nepotisme of corruptie. Vaak hebben ze een fragiele financiële basis. Ze hebben weinig kapitaal en geen fondsen om liquiditeitstekorten op te vangen. Het is moeilijk om risico's te spreiden en in veel landen speelt de hoge inflatie Credit Unions parten. Daarnaast moeten Credit Unions vaak concurreren met
Rosca's. Mensen kiezen eerder voor Rosca's, omdat ze daar meer vertrouwd mee zijn, omdat die nog flexibeler zijn en omdat die minder papierwerk vereisen. Ook zijn er nog de microkredietprogramma's waar men terecht kan voor een lening. Wanneer Credit Unions te hard groeien, maakt al gauw de informele vertrouwensbasis plaats voor een professioneel management. Met name in het Zuiden heeft dit tot veel problemen geleid. Waar in het Westen de leden vaak wel de kennis en ervaring in huis hebben om een Credit Union op professionele basis te runnen, ontbreken die vaardigheden vaak bij ongeschoolde mensen in het Zuiden. Hiervoor moeten ze managers inhuren, die een onafhankelijke positie ten opzichte van de leden innemen. Maar al te vaak maken ze daar misbruik van en dat heeft in veel landen het vertrouwen in de Credit Unions aanzienlijk geschaad. Credit Unions nemen een tussenpositie in tussen het formele bankcircuit en informele spaar- en kredietgroepen als Rosca's en Ascra's. Doordat deze laatste ontbreken in het Westen, komen mensen die het geld van een gemeenschap in eigen beheer willen houden daar vaak uit bij een Credit Union. De administratie die een Credit Union vereist vormt voor hen geen probleem. In het Zuiden vormt deze administratie en het slechte imago echter wel een probleem. Men is hierdoor eerder geneigd gebruik te maken van de hen vertrouwde Rosca's. Dat wil niet zeggen dat Credit Unions in het Zuiden geen kans van slagen hebben. Er zijn ook positieve voorbeelden bekend. Dit zijn vaak Credit Unions met een goed en betrokken management en een financieel gezond plan. Hoewel het vaak niet de allerarmsten zijn die lid zijn van zo'n Credit Union, kunnen de gevolgen ook op hen overslaan. Een goed functionerende Credit Union heeft immers een positief effect op de gehele lokale economie, en daarvan profiteert iedereen binnen de gemeenschap. Wanneer bijvoorbeeld een kleine ondernemer een lening krijgt van een Credit Union en daarmee zijn onderneming uitbreidt, kan hij meer mensen in dienst nemen, en die hoeven niet allemaal lid van de Credit Union te zijn.
7. Hoe formele instellingen trachten in te spelen op het succes van spaar- en kredietgroepen De Microcredit Summit van 1997 werd niet alleen bijgewoond door vele microkredieten ontwikkelingsorganisaties, maar ook door banken als Citicorp en Mastercard. De commerciële banken hebben inmiddels grote belangstelling gekregen voor kredietverlening aan de armsten. Wat begon als reactie op het commerciële bankcircuit, heeft nu de belangstelling van diezelfde banken. Terugbetalingspercentages van 90% zijn voor de banken reden om eens te kijken of er ook voor hen wat aan de armen te verdienen valt. Er circuleert immers een gigantische hoeveelheid geld binnen het bankcircuit en dat moet allemaal geïnvesteerd worden. Soortgelijke ontwikkelingen vinden plaats bij andere informele spaar- en kredietvormen. Ontwikkelingsorganisaties proberen Rosca's, Ascra's en Credit Unions te gebruiken om hun kredieten te slijten. Tegelijkertijd bestaat bij succesvolle Rosca's, Ascra's en Credit Unions behoefte aan grotere kapitaalinjecties en een veilige manier van sparen. Informele groepen hebben immers hun beperkingen. Spaargelden worden in een doosje onder een bed bewaard, de omvang en duur van kredieten is beperkt en risico's kunnen niet gespreid worden. Maar botsen de belangen niet wanneer kleine informele spaargroepen gekoppeld worden aan commerciële banken? Wanneer zelfstandig opererende groepen onderdeel worden van een veel grotere organisatie, verliezen ze dan niet hun zelfstandigheid? Worden besparingen niet weggezogen uit rurale gebieden? Laten we de verschillende vormen van spaar- en kredietgroepen eens langs lopen en kijken wat de ontwikkelingen zijn. 7.1 Spaar- en kredietgroepen In sommige landen zijn Rosca's en Ascra's zo succesvol dat commerciële banken er grote belangstelling voor hebben. Zo gaat in Kameroen 50% van het spaargeld om in informele spaar- en kredietgroepen en is 80% van de bevolking lid van een Rosca of Ascra. Vaak proberen de banken zelf Rosca's en Ascra's op te zetten of verbindingen aan te gaan met bestaande spaar- en kredietgroepen. Onder meer in Kameroen, Zuid-Korea en Nepal hebben de banken Rosca-achtige constructies bedacht om klanten te winnen. Deze zijn echter lang niet zo succesvol als de traditionele vormen. Juist hun informele karakter, hun flexibiliteit en hun toegankelijkheid zijn immers het succes van de informele spaar- en kredietgroepen, en die zijn voor een commerciële bank veel moeilijker te verwezenlijken. De kracht van de banken ligt veel meer in hun vermogen veel grotere leningen te verstrekken en spaargelden veilig op te bergen. In Senegal probeert men Mutual Guarantee Associations (MGA) op te zetten. Hierbij kunnen deelnemers aan een tontine de pot op de bank zetten en gebruiken als onderpand om leningen mee te krijgen. Op deze manier hebben mensen toegang tot bankkrediet, wat ze individueel niet zouden hebben. Vooralsnog is het programma echter niet erg succesvol. De leden stappen voor krediet eerder naar de beheerder van de tontine dan naar de bank. De beheerder kent de aanvrager en verstrekt desgewenst direct een lening, en dat gaat veel sneller dan wanneer je naar het kantoor van de bank moet, ettelijke formulieren moet invullen en dan nog maar moet afwachten of je aanvraag wordt goedgekeurd. Daarbij druist een MGA ook in tegen de principes van de tontine. Tontine's zijn immers zelfredzaam, zelfregulerend en
hebben de controle zelf in handen. Allemaal principes die opgegeven moeten worden om deel te nemen aan een MGA. Koppelingen tussen informele spaargroepen en het formele kredietwezen zijn vaak succesvoller als het initiatief van de spaargroepen zelf uitgaat. Zo is in 1988 in ZuidAfrika de National Stokvel Association of South Africa (NASASA) opgericht. Deze organisatie is bedoeld om de belangen van stokvel-leden te behartigen. Een stokvel is een Rosca en Ascra-achtige constructie in Zuid-Afrika. De naam is afkomstig van de veemarkten die vroeger van plaats tot plaats rouleerden. De NASASA is opgestart om de besparingen van de verschillende stokvels gezamenlijk te beheren. Deze besparingen staan op de bank en dienen als onderpand voor leningen om een huis te kopen. De spaargelden worden gebruikt om arme krottenwijken op te knappen, en keren zo terug in de gemeenschap. Ook is er een stadswoonproject opgezet. Hierbij krijgt een stokvel een lening om bouwmaterialen te kopen waarmee ze zelf een aantal woningen kan bouwen. De constructie lijkt dus wel op de MGA, maar is veel succesvoller. Het feit dat het initiatief in Zuid-Afrika van de leden zelf komt is wellicht aan dat succes niet vreemd. Het geld wordt niet zomaar op de bank gezet, maar wordt gebruikt voor iets waaraan onder de deelnemers grote behoefte is: goede woningen. De deelnemers gebruiken hier de banken voor hun doelstellingen in plaats van andersom. Een andere succesvolle organisatie in Zuid-Afrika is de National Association of Cooperative Societies of South Africa (NACSSA). Dit is de overkoepelende organisatie van burial societies. Burial societies ontstonden in de jaren dertig vooral in de goudmijnen. Daar vielen als gevolg van de slechte hygiënische omstandigheden veel doden. Om ervoor te zorgen dat men een fatsoenlijke begrafenis kreeg, met in acht name van de daarbij behorende rituelen, was men vaak lid van een burial society. In geval van overlijden konden de nabestaanden een beroep doen op deze collectieve begrafenisverzekering. Ook nu nog spelen burial societies een belangrijke rol in Zuid-Afrika. Ze werken nog steeds op min of meer dezelfde manier als in de jaren dertig. Het gaat alleen om heel andere bedragen. Geschat wordt dat bij de diverse organisaties maandelijks 200 miljoen rand binnenkomt. Dit geld staat op de bank totdat iemand overlijdt. De NACSSA heeft zich als doel gesteld om iets met het spaargeld van deze burial societies te doen. Het geld blijft immers vaak jarenlang onaangetast. De NACSSA wil proberen het ten goede van de zwarte gemeenschap te laten komen. De organisatie biedt een levensverzekering die de hele familie dekt. Met het binnengekomen geld steunen ze kleine bedrijfjes binnen de gemeenschap. Vaak zijn deze bedrijfjes gerelateerd aan de eigenlijke doelstellingen van de burial societies. Het zijn grafkistenmakers, cateringbedrijven e.d. Doordat de NACSSA onderhandelt namens veel van deze bedrijfjes gezamenlijk, kan ze veel betere prijzen afdwingen. Ook wordt een deel van het geld gebruikt in de vorm van beursen. Jonge mensen kunnen daarmee een opleiding bekostigen. In Kameroen heeft een aantal grote tontine's het geld dat niet gebruikt wordt op de bank staan. Met dit fonds als onderpand verstrekken de banken consumentenkrediet in de vorm van flash cash: cheques die men kan inwisselen bij deelnemende winkels. Een ander verhaal is de samenwerking tussen Westerse hulporganisaties en informele spaar- en kredietgroepen, Decennialang zijn de laatste door de meeste Westerse ontwikkelingsorganisaties genegeerd. Ze werden vaak afgedaan als marginaal en achterhaald. Inmiddels is gebleken dat ze vaak succesvoller zijn dan
vele in het Westen bedachte ontwikkelingsprogramma's. Westerse NGO's hebben dan ook steeds meer belangstelling voor Rosca's en Ascra's gekregen. Er worden tegenwoordig allerlei constructies bedacht om deze informele spaargroepen te gebruiken om bijvoorbeeld microkredieten te verstrekken. Op zo'n manier wordt aangesloten bij plaatselijke manieren van sparen en bestaande netwerken. In Oeganda probeert de Uganda's Women's Finance and Credit Trust (UWFCT) leningen te verstrekken aan deelnemers van zogenaamde theegroepen. Dit zijn groepen waarvan de leden gezamenlijk sparen. De besparingen worden soms beurtelings uitgekeerd en soms gebruikt om gezamenlijk iets te kopen, bijvoorbeeld een maïsmolen voor het dorp. De UWFCT geeft leningen die gebruikt kunnen worden voor individuele investeringen of voor gezamenlijke projecten. Beide blijken zo hun voor- en nadelen te hebben. Als de leningen individueel verstrekt worden, zullen sommige vrouwen veel succesvoller zijn dan anderen. Sommigen zullen de lening vlot terugbetalen, terwijl anderen daar niet in slagen. Maar de hele groep is verantwoordelijk voor het terugbetalen. De minder succesvolle vrouwen worden daardoor een blok aan het been van de anderen en lopen het risico dat ze niet meer mee mogen doen. Bij groepsprojecten zijn alle vrouwen even succesvol. In de praktijk blijken deze projecten echter vaker te mislukken dan individuele projecten. Dit komt enerzijds doordat de vrouwen vaak te veel willen en anderzijds doordat ze zich soms geen van allen verantwoordelijk voelen voor het project. Al zijn er nog weinig concrete voorbeelden bekend, toch lijkt er wel degelijk toekomst te zitten in samenwerking tussen informele spaargroepen en ontwikkelingsorganisaties. Wel is er een aantal voorwaarden. Er moet uitgegaan worden van de behoeften van de mensen zelf. Er moet bottom-up gewerkt worden. De hulporganisaties moeten rekening houden met de lokale omstandigheden. En ze moeten zorgvuldig te werk gaan. De deelnemers moeten het programma als van hen zelf beschouwen. Het verstrekken van kredieten moet langzaam worden opgebouwd. Ineens veel geld in een spaargroep pompen pakt zelden goed uit. Wordt aan deze voorwaarden voldaan, dan kunnen Rosca's en Ascra's een duidelijke functie vervullen in de verstrekking van microkredieten. 7.2 Microkredieten Hoewel er nog bijna geen bank is die rechtstreeks aan de allerarmsten kleine leningen verstrekt, beginnen steeds meer bankiers te twijfelen aan hun aversie tegen microkredieten. De vooroordelen waar Mohammed Yunus bij de oprichting van de Grameenbank ruim twintig jaar geleden tegen moest vechten, zijn langzaam aan het verdwijnen. Een aantal bankiers zet nu hun vraagtekens bij hun rotsvaste geloof dat armen onbetrouwbaar zijn, niet terugbetalen, geen onderpand hebben, en dat de transactiekosten kleine leningen onrendabel maken. Inmiddels luisteren de bankiers met veel interesse naar Yunus' successtory. De Wereldbank heeft inmiddels zelf al microkredietprogramma's opgesteld. Op de Microcredit Summit werd afgesproken vóór het jaar 2005 100 miljoen armen met microkredieten te bereiken. Hiervoor is een geschat bedrag van 40 miljard gulden nodig, waarvan een deel van de commerciële banken moet komen. Hoewel sommige banken, zoals de Britse Barclays bank in Zimbabwe, al bezig zijn een infrastructuur op te zetten voor het verstrekken van kleine leningen, valt niet te verwachten dat de meeste banken nu zelf met microkredietprogramma's komen.
Daarvoor hebben ze het netwerk en de kennis niet, en de kosten om zo'n netwerk op te zetten zullen in de meeste gevallen hoger zijn dan de opbrengsten. Veel meer perspectief biedt een indirecte benadering: het gebruiken van bestaande netwerken om leningen te verstrekken. Zo'n netwerk kan zijn opgebouwd door microkredietorganisaties of lokale grassroot-organisaties. Een commerciële bank geeft dan een lening aan de overkoepelende organisatie die deze lening weer verder verdeelt onder haar plaatselijke afdelingen. Via deze afdelingen komt de lening terecht bij de mensen die het nodig hebben. Een groepje van tien mensen in een dorp hoeft dan geen tien rekeningen bij een bank te hebben. Ze hebben één gezamenlijke rekening bij hun lokale bank en al deze lokale banken hebben weer één rekening bij de commerciële bank. Op zich een mooie manier om het geld van de grote banken bij de arme gemeenschap te brengen. Maar er schuilen ook gevaren in deze aanpak. Hoewel de succesvolste microkredietprogramma's economisch rendabel zijn en grotendeels zelfstandig kunnen draaien, zijn de programma's opgestart vanuit sociale motieven. Voor commerciële banken zijn die meestal slechts van secundair belang. Die zoeken een plek om hun geld te investeren en met winst terug te verdienen. Lukt dat niet, dan trekken ze hun geld even hard weer terug. Lukt het wel, dan bestaat nog altijd het gevaar dat het geld uit de gemeenschap wordt gezogen. De winsten zullen immers lang niet altijd in de gemeenschap worden geïnvesteerd. Ze kunnen evengoed gebruikt worden voor projecten in New York, Londen of Amsterdam. Op die manier lekt toch weer het geld weg uit arme gemeenschappen. Een ander obstakel is dat grote banken het liefst een universeel programma ontwikkelen dat overal toepasbaar is. Goede microkredietprogramma's zijn juist aangepast aan de lokale omstandigheden. Daarnaast hebben ze veel aandacht voor scholing, begeleiding en voorlichting: extra kosten die commerciële banken slechts op hun winstgevendheid zullen beoordelen en niet vanuit sociale motieven. Kortom: als commerciële banken zich daadwerkelijk met microkredieten gaan bemoeien, dan moet dat zeer zorgvuldig gebeuren. Ze zullen moeten voldoen aan de eisen die de uitvoerende organisaties aan hen stellen. Het zijn deze organisaties die het laatste woord moeten hebben. Alleen zo kunnen zij de banken gebruiken om hun doelstellingen te halen. Het mag niet zo zijn dat commerciële banken de microkredietprogramma's slechts gebruiken om hún doelstellingen te halen. Want dan wordt dat gebruik al snel misbruik. Nu microkredieten als dé oplossing voor armoede worden gezien, storten steeds meer ontwikkelingsorganisaties zich op het fenomeen. Ook hier schuilen gevaren en onzekerheden. Het verstrekken van microkredieten is niet een kwestie van zo snel mogelijk verspreiden van ontwikkelingsgelden over de armen. Er moet een programma opgezet worden dat toegespitst is op de lokale omstandigheden en bij voorkeur draait op een lokale grassroot-organisatie. Het is de bedoeling dat de NGO zich na verloop van tijd kan terugtrekken. De programma's moeten zorgvuldig opgebouwd worden en het liefst zelfstandig draaien. Veel NGO's verstrekken echter microkredieten meer als gift dan als lening. Hiermee wordt het duurzame karakter van de programma's onderuit gehaald. Vaak is er niet het geduld om een programma goed op te starten en wordt het na enkele mislukte jaren beëindigd, om vervolgens ergens anders weer opnieuw te beginnen. Hoewel veel NGO's succesvolle microkredietprogramma's hebben opgezet, is het dus niet een kwestie van eenvoudig kopiëren. Voorzichtigheid en zorgvuldigheid blijft, ook hier, geboden.
7.3 Credit Unions Daar waar microkredieten in Bangladesh zijn ontstaan en Rosca's en Ascra's overal in het Zuiden voorkomen, zijn Credit Unions vanuit het Westen geïmporteerd. Het zijn immigranten, de katholieke kerk en ontwikkelingsorganisaties geweest die in het Zuiden Credit Unions hebben opgezet. En hoewel ze in landen als de Verenigde Staten, Ierland en Groot-Brittannië succesvol zijn, blijken ze in het Zuiden veel minder goed te werken. Voor veel mensen daar zijn ze te formeel. Ze prefereren hun eigen spaar- en kredietgroepen, de Rosca's en de Ascra's. De vele voorbeelden van misbruik, corruptie en faillissementen zijn ook geen steun in de rug voor de ontwikkeling van Credit Unions. Credit Unions worden door ontwikkelingsorganisaties veel gebruikt om hun kredieten onder de arme bevolking te verspreiden. Zij zien ze als een ideaal middel om leningen aan kleine ondernemingen te verstrekken. Al te vaak echter blijken ontwikkelingsorganisaties hun eigen succes onderuit te halen. Credit Unions zijn immers gebaseerd op zelfbeheer. De leden zijn zelf eigenaar en beslissen zelf over de gang van zaken. Leningen van buitenaf kunnen weliswaar gewenst zijn, maar verstoren vaak het interne evenwicht. Leden raken een deel van hun zeggenschap, controle en motivatie kwijt. Een Credit Union kan weliswaar groeien, maar vaak blijken de leden dan een professioneel management te moeten aanstellen. Hiermee wordt het zelfbeheer opgegeven. Als een Credit Union groeit nemen vaak ook de transactiekosten toe. Er komen immers meer leden, men kent elkaar niet meer en de leden moeten gescreend worden op hun betrouwbaarheid. Na vele mislukte experimenten in Latijns-Amerika heeft de ontwikkelingsorganisatie USAID succes gehad met het ondersteunen van Credit Unions in de Dominicaanse Republiek. Er is voornamelijk technische hulp gegeven om een financiële infrastructuur op te bouwen. Hierdoor hebben de Credit Unions de mogelijkheden om financiële diensten te verlenen, kunnen uitbreiden. Ook is de financiële stroom van rurale naar urbane gebieden afgenomen. Het is dus wel degelijk mogelijk Credit Unions in het Zuiden te bevorderen, maar dan eerder door ondersteunende activiteiten dan door er geld in te pompen. Dat de meeste experimenten tot nu toe niet succesvol zijn, komt deels door de conflicterende belangen. Credit Unions zijn eigenlijk bedoeld om te sparen, maar overheden en NGO's willen krediet verstrekken en wel liefst zo snel en zo veel mogelijk. Credit Unions zijn slechts bedoeld voor de leden, terwijl NGO's en de overheid zoveel mogelijk mensen willen bereiken. Uit het voorgaande blijkt dat het succes van de informele spaar- en kredietgroepen bedreigd kan worden door formele instellingen die op het succes willen inspelen. Dat wil niet zeggen dat daar geen potentieel voor is. De bedoelingen moeten echter goed zijn, ingegeven door de wens om de bevolking te helpen en niet om de eigen organisatie er beter van te maken. Voorzichtigheid en zorgvuldigheid zijn geboden. Ook goedbedoelde initiatieven kunnen soms verstorend werken. Uiteindelijk zijn het de mensen zelf die moeten beslissen en zelf het best kunnen aangeven waar behoefte aan is.
De Bourse d'Argent van de Bamileke Eén van de vele volkeren in de westelijke hooglanden van Kameroen zijn de Bamileke. Dit volk kenmerkt zich door een zeer hechte sociale organisatie. Ze leven voornamelijk van de opbrengsten van koffiebonen en voedselgewassen. Ook in andere economische sectoren zijn de Bamileke actief. Zo hebben ze onder meer een uitgebreid handelsnetwerk. Ze behoren tot de in economisch opzicht succesvolste bevolkingsgroepen van het land. Een belangrijke rol bij hun succes speelt de tontine, de Kameroenese variant van de Rosca. De Bamileke hebben de tontine steeds verder aangepast aan het proces van modernisering en economische verandering in de Kameroenese samenleving. In dit proces spelen banken maar een beperkte rol. Die worden nog steeds gezien als opgelegde koloniale instituties. De tontine van de Bamileke, de Bourse d'Argent, heeft voor een belangrijk deel de rol van de banken overgenomen. De Bourse d'Argent is dan ook de informele status van een Rosca inmiddels ontgroeid en staat dicht bij een formeel kredietsysteem. De Bourse d'Argent is een veilingrosca. Er gaan vaak grote bedragen in om die via een ingewikkeld veilingstelsel over de leden worden verdeeld. Hoe werkt dat? Neem een groep van 20 leden. Gedurende een cyclus van in beginsel 20 maanden stoppen ze elke maand 200.000 CFA (de Kameroenese munteenheid) in een pot. De totale pot, de marché principal, bedraagt dus maandelijks 4 miljoen CFA. Daarop kan geboden worden. Biedt iemand bijvoorbeeld één miljoen CFA, dan krijgt hij een bedrag van 3 miljoen en accepteert dus een korting van één miljoen. Daarmee is zijn beurt voorbij: gedurende de lopende cyclus mag hij niet meer op de pot bieden. Van de korting van één miljoen wordt 40.000 CFA betaald voor versnaperingen en administratie. De overige 960.000 CFA gaat naar de marché secondaire, en daaruit kan door de leden worden geleend. Daartoe wordt het bedrag verdeeld in loten: zes loten van 100.000 CFA, één van 160.000 en één van 200.000. Deze loten worden per opbod uitgeleend. Er wordt geen geld geboden, maar te betalen rente. Biedt iemand 13% rente, dan moet hij op de volgende bijeenkomst het geleende bedrag plus 13% terugbetalen. Het geld komt dan weer terug in de marché secondaire, die dus per bijeenkomst groeit. Is de marché secondaire net zo groot als de marché principal, dan wordt de marché secondaire net als de marché principal in zijn geheel per opbod verkocht. Omdat dan op één bijeenkomst twee leden een pot kopen, wordt de cyclus voor elke keer dat de marché secondaire wordt verkocht, met één aflevering bekort. De Bourse d'Argent heeft veel Bamileke in staat gesteld te investeren in economische projecten. De economische kant staat dus centraal. Dat wil niet zeggen dat de Bamileke de sociale aspecten negeren. Daarvoor hebben ze verscheidene niet-roterende fondsen bedacht. Een daarvan zijn de association tontinées. Dit zijn spaarorganisaties met een speciaal doel, bijvoorbeeld schoolgeld, ziekte, dorps- of wijkontwikkeling. Een andere is de banque malheur. Dit fonds kan gebruikt worden bij ziekte, overlijden, huwelijk, geboorte etc. Ook mensen in acute geldnood kunnen een beroep op het fonds doen, na accoord van de groep. Aan het eind van de cyclus wordt het overgebleven geld gelijkelijk over de leden verdeeld. Wie aan de banque malheur meedoet bepaalt zelf hoeveel hij in de pot stopt. De rijkeren betalen meestal
meer dan de armen en zullen bovendien minder vaak een beroep op het fonds doen. Ze beschikken immers zelf over voldoende financiële middelen. De banque malheur is dus een vorm van onderlinge financiële solidariteit van de leden. Uit: Dievoet, G. van & Verboven, D. Tussen kulturele traditie en verandering: De BamilekeTontine, in Afrika Focus, vol.9, no.3, 1993.
Succesvol bankieren voor de armen in Bolivia Een van de succesvolste microkredietinstellingen ter wereld is de BancoSol in Bolivia. Met de oprichting in 1992 was het de eerste commerciële bank die zich toelegde op microkredieten. De bank is voortgekomen uit de in 1986 opgerichte PRODEM. Deze 'stichting voor de promotie en ontwikkeling van kleine bedrijven' had als doel om arme zelfstandige arbeiders kredieten en een opleiding te geven. De kredieten werden verstrekt aan groepen van kleine ondernemers. Het project was erg succesvol. In 1991 had men 27 miljoen dollar aan leningen verstrekt aan ruim 13.000 ondernemers, waarvan het overgrote deel vrouwen. Op 2000 dollar na werd deze 27 miljoen dollar keurig afbetaald. Ondanks dit succes besefte de PRODEM dat ze maar aan een klein deel van de groeiende vraag naar microkredieten kon voldoen. Daarom besloot ze zelf een commerciële privé-bank op te richten, speciaal bedoeld voor microkredieten. In 1992 was het zover. De PRODEM kon haar portefeuille van 4 miljoen dollar overdragen aan de BancoSol, waarmee ze gelijk de grootste aandeelhouder was. Inmiddels heeft de BancoSol 29 kantoren en 70.000 klanten, bijna 40% van het totaal aantal mensen in Bolivia dat gebruik maakt van een bank. Een kwart van de portefeuille van de bank (35 miljoen dollar) komt van spaartegoeden. De leningen worden nog steeds verstrekt aan groepjes van 4 tot 7 individuen die allen een bedrijfje hebben in één en dezelfde wijk. Hoewel de klanten van de BancoSol door andere banken niet als kredietwaardig worden beschouwd, worden zo goed als alle leningen terugbetaald en heeft BancoSol een hoger rendement op haar beleggingen dan welke ander bank in het land dan ook. BancoSol is dan ook een succesvolle bank geworden, gericht op een voorheen kansarme bevolkingsgroep.
De COWAN, een combinatie van traditionele en moderne vormen in Nigeria In Nigeria heeft de Country's Women's Association (COWAN) een succesvolle combinatie tot stand gebracht van traditionele Rosca’s met een modern mikrokredietprogramma. De COWAN is een NGO gericht op het verbeteren van de levensomstandigheden van plattelandsvrouwen. De COWAN maakt daarbij gebruik van de traditionele esusu, de Nigeriaanse variant van een Rosca. De basis voor het werk van de COWAN zijn de primary societies. Deze bestaan uit 10 tot 25 leden die samen een Rosca vormen. Elke twee weken komen ze bij elkaar en stoppen geld in een pot, en elke keer gaat deze pot naar één van de leden. De leden betalen tezamen iets meer dan er beurtelings wordt uitgekeerd. Daardoor ontstaat een reserve waaruit de leden in bepaalde gevallen geld kunnen lenen. Daarnaast kan een primary society een beroep doen op het kredietsysteem van de COWAN. Hiervoor moet ze wel als groep contributie betalen aan de COWAN en daarnaast een maandelijks bedrag sparen. De spaargelden van een primary society komen op een eigen spaarrekening te staan. Leningen worden verstrekt voor productieve projecten als voedselproductie, landbouw, visserij, kledingindustrie etc. Het project is tot nu toe erg succesvol. COWAN treedt ook op als intermediair tussen een grote commerciële bank en de arme bevolking. De bank is geïnteresseerd geraakt door de terugbetalingspercentages van 100% die COWAN bereikt, en verstrekt grote leningen die de COWAN middels haar kanalen in kleine partjes verspreidt onder haar leden. 'Krediet zonder tranen', zeggen ze in Nigeria. Uit: B. Ogunleye, Credit without tears, in: Lend me a hand, Redd Barna, 1991.
8. Ruilsystemen Op de hellingen van de Arun-vallei in het uiterste noordoosten van Nepal wonen de Lhomi, een kleine bevolkingsgroep van boeren en handelaren. De Lhomi hebben nooit geld gebruikt. Ze leven al eeuwen van de ruilhandel met andere volkeren uit de omgeving. Vanuit het noorden komen Tibetaanse herders (de Drogpa's) met vlees, boter, wol, zout, medicijnen en religieuze producten. Deze goederen ruilen ze met de Lhomi tegen aardappels, knoflook en kruiden. De Lhomi brengen de goederen verder naar het zuiden, naar lager gelegen gebieden waar ze ze ruilen met de Gurungs die rijst, maïs en gierst verbouwen. Directe ruil is in feite het begin van alle vormen van handel. Nog tot in de twintigste eeuw kwam het veel voor in het Zuiden en nog steeds zijn er groepen die, in ieder geval gedeeltelijk, van ruilhandel leven. Dit soort directe ruil heet primitief. En dat is het natuurlijk ook, want het beperkt enorm de mogelijkheden die je hebt. Toch vormen ruilsystemen op lokaal niveau een van de meest beloftevolle alternatieven voor de mondiale economie. Dergelijke ruilsystemen werken echter niet zonder geld, maar maken gebruik van een eigen ruilmiddel, dat kan fungeren als alternatief geld. In de Westerse wereld zijn dergelijke ruilsystemen al wijdverbreid. Een voorbeeld is de barterkring. Een barterkring maakt handel mogelijk tussen ondernemingen, zonder dat daar geld aan te pas komt. Handel 'met gesloten beurs' dus. Bekender nog zijn de LETSystemen, die in steeds meer landen, waaronder Nederland, in opkomst zijn. Een LETSysteem (Local Exchange and Trading System) is een systeem waarbinnen mensen onderling ruilen. Ze leveren goederen en diensten aan elkaar en verrekenen die met behulp van ruilpunten. Ruilpunten zijn dus een soort lokaal geld waarmee je diensten en goederen kunt kopen. Ze hebben echter alleen binnen het LETSysteem waarde, en kunnen dus nooit uit de gemeenschap wegvloeien. Ze kunnen ook geen machtsinstrument worden en leiden niet tot rentebetalingen. LETSystemen brengen plaatselijk mensen met elkaar in contact en werken dus gemeenschapsbevorderend. LETSystemen bevorderen dan ook niet alleen de economische, maar ook de sociale interacties binnen de gemeenschap. Ook in het Zuiden zijn LETSystemen in opkomst. Er zijn LETSystemen in Zuid-Afrika en Senegal, en in Latijns-Amerika zijn ze zelfs erg populair. Een voorbeeld is de Club del Trueque in Argentinië. Veel lokale ruilsystemen zijn scripsystemen. Scrips zijn gedrukte stukjes papier die op een of andere manier gedekt worden en daardoor waarde hebben en gebruikt kunnen worden voor handel. Dekking en status van scrips kunnen erg uiteenlopen. Zo vormen Britse ponden op het Britse kanaaleiland Guernsey de dekking voor de eigen Guernsey-ponden die overal op het eiland gebruikt worden. Een voorbeeld van een scrip-systeem in het Zuiden is het Tlaloc-geld in Mexico. Ongeacht hoe het is opgestart, waar en door wie, hoe het werkt etc. zal elk ruilsysteem zo georganiseerd moeten zijn, dat het geld daadwerkelijk circuleert. Er mag geen lokaal geld weglekken en het mag niet van buiten het systeem binnen komen. Mensen mogen niet zodanig in de schulden raken dat ze het vertrouwen in de geldeenheid verliezen. En mensen die veel geld verdienen, moeten aangemoedigd, verleid of zelfs gedwongen worden hun geld in omloop te brengen.
Een interessante mogelijkheid hiertoe is liquiditeitsbelasting: hoe meer geld je hebt, hoe meer belasting je moet betalen. Op zo’n manier blijft de ruilfunctie van geld gehandhaafd. Provinciaal geld in Argentinië Om aan financiële middelen te komen besloot de Argentijnse provincie Salta in 1984 ambtenaren en schuldeisers de mogelijkheid te bieden uitbetaald te worden in obligaties. Uitbetaling in deze door de provincie uitgegeven obligaties kon direct plaatsvinden, in tegenstelling tot uitbetalingen in de nationale valuta. Daarbij zou een paar dagen vertraging optreden. Vanwege de torenhoge inflatie in die periode konden veel mensen daarop niet wachten en accepteerde de obligaties. De provinciale overheid garandeerde immers dat de obligaties één op één omgewisseld konden worden tegen de nationale munt. Bovendien accepteerde ze de obligaties als betaling van belastingen. Daardoor kregen ze binnen de provincie reële waarde en konden fungeren als alternatief geld. Ook winkels en bedrijven begonnen ze te accepteren. Inwisselen tegen de nationale munt wilde de provincie natuurlijk zoveel mogelijk voorkomen. Naarmate de mensen daarmee langer wachtten, werd door de geldontwaarding de reële waarde van het uit te keren bedrag steeds kleiner en de winst van de overheid steeds groter. Om de mensen te ontmoedigen het geld in te wisselen besloot de provincie een loterij te organiseren. Bij deze loterij werden prijzen gekoppeld aan de nummers van de obligaties. Een aantal andere provincies heeft het idee overgenomen en zo ook eigen geld geïntroduceerd.
9. Trueque: ruilen op z'n Argentijns Argentinië, de naam zegt het eigenlijk al: 'land van zilver'. Er is misschien geen land ter wereld waar men zo goed begrijpt wat geld precies inhoudt. De Red Global del Trueque, het informele ruilsysteem van Argentinië, kent zelfuitgebracht 'geld' en heeft meer dan honderdtwintigduizend deelnemers. In de jaren tachtig kende het land, net als andere landen in Zuid-Amerika, een torenhoge inflatie. Deze hyperinflatie bedroeg op haar hoogtepunt meer dan duizend procent per jaar. Een ieder die zoiets meemaakt, gaat grondig nadenken over de aard, oorsprong en waarde van geld. Er werden voor de inflatie verschillende oplossingen aangewend en elk hadden die hun bijwerkingen. Eén van de oplossingen was bijvoorbeeld de 'shocktherapie': extreme devaluatie van de nationale valuta om export te bevorderen. De dag nadat deze voor het eerst was toegepast, reed er geen auto meer door de straten van Buenos Aires. De benzine was van de ene dag op de andere tientallen malen duurder geworden. De Red Global del Trueque Het is dan ook niet vreemd dat in een land met een zo merkwaardige economische en financiële achtergrond, de behoefte aan en het vertrouwen in een alternatieve, decentrale geldeenheid groot is. Dat dat inderdaad zo is, bewijst de Red Global del Trueque. Na decennialang bezig te zijn geweest met het zoeken naar alternatieve modellen, kwamen Horacio Covas, Carlos de Sanzo en andere 'Don Quichotten' begin jaren negentig tot de conclusie dat een alternatieve samenleving gevoed moet worden door een andere economie. Een economie die is gebaseerd op sociale idealen, maar die wel luistert naar monetaire principes. Sterker nog: misschien moet de markt wel de bodem zijn waarop alternatieven kunnen groeien. De economia del amor (economie van de liefde) zoals ze haar noemden, moest gebaseerd zijn op verbondenheid, wederkerigheid, zelfstandigheid en duurzaamheid. De vorm die is gekozen, is die van een netwerk waarbinnen zelfstandige knooppunten de eenheid van organisatie vormen. Op 1 mei 1996 werd het eerste knooppunt opgericht, de Club del Trueque in Bernal, een voorstad van Buenos Aires. De Club del Trueque was het eerste Argentijnse LETSysteem: de leden wisselden onderling diensten en goederen uit zonder de tussenkomst van geld. In plaats daarvan gebruikten ze cheque-boekjes waarmee ze hun transacties bekrachtigden. De eenheden van betaling, de 'creditos', werden voor het gemak gelijkgesteld aan de nationale peso (waarde: 1 US$), maar men wijst er nadrukkelijk op dat een credito van een essentieel andere aard is dan de nationale munt. Een credito is een decentraal geschapen betaalmiddel dat gedekt wordt door de productie van degene die het in omloop brengt. Daarnaast kent een credito geen rente. Accumulatie van creditos zal daardoor niet gauw plaatsvinden. Geldschepping en productie gaan samen en de enige mogelijkheid tot accumulatie is veel meer te produceren dan uit te geven. En wie wil er nu veel produceren zonder te consumeren? De Trueque biedt een enorme uitkomst voor mensen die alles bezitten behalve geld. Aan creativiteit, vaardigheden en de wil om iets te doen is bij de deelnemers geen gebrek. Door geld terug te brengen tot niets meer en niets minder dan een ruilmiddel, hebben Covas en De Sanzo de mensen ervan weten te overtuigen dat ze eenvoudig hun eigen geld kunnen scheppen. Toen het idee eenmaal aansloeg en er ook andere
Clubs del Trueque ontstonden, werd het Net (La Red) zoals men dat voor ogen had gehad, al snel een feit. De Red Global del Trueque ('het Mondiale Ruil-Netwerk') is een uit losse knooppunten opgebouwd geheel. Elk knooppunt is daarin volledig zelfstandig en bepaalt zelf de mate van integratie in het netwerk. Praktisch gezien heeft dit geresulteerd in zo'n 430 knooppunten, die elk bepalen hoe zij hun interne interactie invullen. Interactie is hier meer dan handel: een knooppunt is een sociale structuur, waarbinnen mensen volgens het principe van de autosuficiencia (zelfvoorziening) elkaar steunen, van elkaar leren, trainingen verzorgen etc. De onderlinge handel is hierbij slechts één component, maar wel een belangrijke: hij vormt de materiële basis voor het knooppunt. Horacio Covas: "In sommige knooppunten betalen mensen elkaar door middel van chequeboekjes, in anderen door middel van zelfgebakken keramische munten. In sommige knooppunten houdt men het gewoon uit het hoofd bij en er zijn zelfs knooppunten waarbij niets wordt bijgehouden. Daar draagt men bij naar vermogen en consumeert men naar behoefte." De uitgifte van creditos Als een knooppunt behoefte heeft aan handel buiten de eigen gelederen en ook voldoende vertrouwen heeft in de constantheid van de eigen productie, kan men besluiten eigen creditos uit te geven. De acceptatie van deze creditos buiten het knooppunt hangt af van het vertrouwen dat de rest van het Net in dit knooppunt heeft. Creditos uit nabije knooppunten zullen bijvoorbeeld eerder geaccepteerd worden, omdat men redelijk op de hoogte is van de situatie daar. Van verafgelegen knooppunten weet je veel minder en creditos van zulke knooppunten zullen dus meestal veel minder gewild zijn. Er zijn ook nationale creditos. Die worden in het hele land geaccepteerd en zijn door het gehele Net gedekt. Covas: "op dit moment zijn er zo'n zestig knooppunten die zelf creditos uitbrengen. Meestal besluit men per lid vijftig creditos in omloop te brengen. Soms is dat meer, soms minder. Dat maakt niet zo veel uit: een credito is geen geld, ze is slechts een ruilmiddel. Dus als je met tien creditos tien keer ruilt, is dat hetzelfde als dat je met honderd creditos één keer ruilt." Toch moet er natuurlijk een zekere controle zijn op de emissie van creditos. De verantwoordelijkheid daarvoor is nergens formeel vastgelegd. Ieder lid van het netwerk is in feite ook mede verantwoordelijk voor het instandhouden van het Net. Maar mensen kloppen daarvoor toch vaak aan bij Horacio Covas en de zijnen, de oprichters van de Red del Trueque. Covas laat een biljet zien van 0,50 creditos, van het knooppunt uit de wijk Olivos. "Deze hebben ze op verzoek van ons uiteindelijk niet uitgebracht. We vonden dat het te vroeg was voor ze om tot emissie over te gaan. Ze hadden nog niet bewezen een constante productie te hebben die als dekking kon dienen voor de door hen uitgebrachte creditos. We hadden geen enkel ander wapen dan de dialoog, maar we hebben ze kunnen overtuigen de emissie bij ons in te leveren en te wachten op een geschikter ogenblik." Over-emissie, het wegvallen van een knooppunt of zelfs ronduit fraude: het zijn voor de hand liggende problemen. Sterker nog: alle drie zijn ze al voorgekomen in de jonge geschiedenis van de Red Global del Trueque. Zo was er een knooppunt waarin de volgelingen van Saï Baba, de oosterse Goeroe, participeerden. Door interne conflicten viel het knooppunt uit elkaar en niemand was bereid voor de dekking van
de 7.000 uitgebrachte creditos (waarde: 7.000 US$) op de draaien. Daardoor bleven vele mensen zitten met creditos waarin niemand meer vertrouwen had. Carlos de Sanzo: "we besloten toen dat het hele Net de verantwoording op zich moest nemen. Dus hebben we 7.000 nationale creditos uitgebracht en de mensen de kans gegeven hun waardeloos geworden creditos om te ruilen voor creditos waarin wél vertrouwen was." De Sanzo geeft toe dat het feitelijk niets uitmaakt welk papiertje je gebruikt om goederen te ruilen, maar vertrouwen is belangrijk. Een voorbeeld van kwaadwillige over-emissie was die van het stadje San Pedro, 250 kilometer ten zuiden van Buenos Aires. Toen de deelnemers van de negen daar aanwezige knooppunten zagen dat anderen daadwerkelijk de door hen uitgebrachte creditos accepteerden, lieten ze de drukpersen een nachtje doordraaien en drukten naar schatting 100.000 creditos. Hiermee trokken ze naar de hoofdstad. Ze vertrokken met busjes vol koopwaar die ze op de verschillende markten van de diverse knooppunten hadden ingeslagen. Dit ritueel herhaalde zich twee weekeinden achter elkaar. Toen vertrouwden de andere deelnemers het niet meer. Om de kredietwaardigheid van de bewoners van San Pedro te testen, werden busjes gehuurd en ging men met portemonnees vol creditos uit het stadje de proef op de som nemen. Het bleek zoals men vreesde: de bewoners van San Pedro bleken niet bereid of in staat hun emissie te dekken met producten. Voor hun creditos was nauwelijks iets te koop. "En dat terwijl San Pedro genoeg te bieden heeft. Het is een toeristencentrum en ze hebben hotels, bezienswaardigheden etc." zegt Carlos de Sanzo. "We hebben ze toen het voorstel gedaan daadwerkelijk iets tegenover de creditos te stellen. Tegelijkertijd hebben we besloten gedurende een proeftijd geen creditos meer aan te nemen uit San Pedro en er alleen nog af en toe heen te rijden om te kijken of er wat te koop is." Uiteindelijk is dit ten dele gelukt: van de negen knooppunten zijn er drie overgebleven die serieus in het Netwerk betrokken willen worden. Maar zij kunnen zich niet garant stellen voor de hele emissie. Daarom heeft men besloten dat de Red Global garant moest staan voor de 75.000 nog overgebleven creditos. Men drukte 75.000 nationale creditos en gaf deelnemers de gelegenheid hun creditos uit San Pedro om te wisselen. Ook in dit geval was dat in feite een truc, erkent Covas: het verwisselen van het ene papiertje voor het andere. Maar omdat dit net gebeurde in een tijd dat de markt binnen de Trueque erg groeide, kwam deze nationale emissie goed uit. Ze zorgde voor een grotere geldhoeveelheid. "Zelfs degenen die ons wilden belazeren en oplichten, hebben zo feitelijk bijgedragen aan de groei en het succes van de Red del Trueque" stelt hij. En met 120.000 ingeschreven leden, 750.000 uitgebrachte nationale creditos en 2.250.000 regionale, mag die groei meer dan opmerkelijk worden genoemd. Zij is een tastbaar bewijs van de levensvatbaarheid van ruilkringen en lokaal geld.
Rentevrije kredieten in Yogyakarta Voor kleine handelaren en zakenlieden is het in Indonesië vaak onmogelijk een lening te verkrijgen. Leningen worden of op politieke gronden verstrekt of zijn te duur, zowel bij gewone banken als bij woekeraars. Ook coöperaties en Credit Unions staan onder politieke controle, en bereiken zo te weinig mensen. Bovendien vormt de complexe bureaucratie voor de meeste mensen een extra belemmering om een lening aan te vragen. Idham Ibty uit Yogyakarta heeft een systeem bedacht om mensen middels lokale investeringen toch een rentevrij krediet te bieden. Idham moedigt mensen aan binnen zijn organisatie te sparen. Het geld wordt uitgeleend aan mensen met productieve ideeën. De leners moeten 10% van de gedurende de leenperiode gemaakte winst afstaan (plus 1% organisatiekosten). Dit geld wordt verdeeld over de spaarders. Er is dus geen sprake van rente, en dat maakt het systeem aantrekkelijk voor islamitische Indonesiërs. Ook is de opbrengst minder inflatiegevoelig, omdat de spaarders geen percentage krijgen over hun eigen geld, maar over de gemaakte winsten. Doordat Idham's organisatie direct met de leners werkt, wordt het risico op wanbetaling beperkt. De leners krijgen lokale grondstoffen en hulp van de organisatie en de investeerders. Er is veel aandacht voor training en begeleiding. Ook wordt er een gemeenschapssolidariteit gekweekt, terwijl tegelijkertijd de lokale economie wordt versterkt. Het systeem gaat immers kapitaalvlucht tegen, waardoor meer geld binnen de gemeenschap blijft. Uit: Drayton W. & MacDonald, S.: Leading public entrepreneurs, Ashoka, 1993.
10.
Mogelijkheden voor de toekomst
We hebben vele voorbeelden gezien van wat er al plaatsvindt op het gebied van Financiële Micro-Initiatieven in het Zuiden. De talloze bestaande systemen en hun ongekende veelvormigheid bieden zicht op een heel scala van nog niet bestaande mogelijkheden. Want we kunnen ze op vele manieren proberen te combineren. Daarnaast zijn er allerlei ontwikkelingen op het gebied van telecommunicatie en technologie die mogelijkheden bieden. Te denken valt aan Internet als ruilmedium, maar er zijn veel meer alternatieven denkbaar. Zaken die op dit moment in het Zuiden, en dan met name in de arme gemeenschappen daar, nog niet zo'n grote rol spelen. Maar dat zouden ze in de toekomst wel kunnen gaan doen. We zijn dus nog lang niet klaar met het nadenken over en het experimenteren met andere, vernieuwende vormen van lokale ruil-, spaar- en kredietsystemen. In de volgende hoofdstukken stippen we enkele mogelijkheden aan.
11. Township Tokens, kansen voor een Zuid-Afrikaanse krottenwijk In Zuid-Afrika wonen meer dan 40 miljoen mensen. Negen miljoen van hen wonen in zogenaamde townships, de krottenwijken bij de grote steden. De meeste inwoners van deze townships zijn werkloos of hebben een slecht betaald baantje. De armoede, de werkloosheid en het slechte onderwijs staan er in schril contrast tot de rijkdom elders in het land. De krottenwijken zijn een overblijfsel van het apartheidsbewind. De apartheid is nu weliswaar afgeschaft, maar Zuid-Afrika is nog steeds een verdeeld land. Verdeeld in zij die economische macht bezitten, rijk zijn en een goede opleiding hebben gehad, en de velen die werkloos zijn, op de rand van het bestaan leven en geen goede opleiding hebben kunnen volgen. Rassen-ongelijkheid heeft plaats gemaakt voor economische ongelijkheid. Ondanks hun moeilijke omstandigheden proberen mannen, vrouwen en kinderen in de townships er het beste van te maken. Elke dag opnieuw overwinnen zij tegenslagen en zoeken zij eigen oplossingen, vastbesloten hun lot te verbeteren en overtuigd dat dit ooit zal lukken. Een van de grootste problemen waarmee ze kampen is het ontbreken van geld als middel om onderling te ruilen. Doordat het geld ontbreekt zijn vele onderlinge transacties onmogelijk en stagneert de plaatselijke economie. Alleen als er geld is kan een meubelmaker zijn kast binnen een township verkopen en kan hij bij de slager op de hoek zijn vlees kopen. Alleen dan kan de slager op zijn beurt bij de plaatselijke kleermaker een shirt betalen, en heeft die weer geld voor een kast, enzovoorts. Er moet dus meer geld in omloop komen om lokale vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Vraag één is dan natuurlijk: waar moet dat geld vandaan komen? En vraag twee is: wanneer je geld zo'n township binnen pompt, hoe zorg je dan dat dat geld binnen de gemeenschap blijft rouleren en niet binnen korte tijd naar elders verdwijnt? Want zodra iemand een radio, een videorecorder of geïmporteerd voedsel koopt van buiten de gemeenschap, verdwijnt het geld weer uit de gemeenschap. Dan kun je bezig blijven met geld de township binnen te pompen. Een mogelijkheid om dit probleem op te lossen is het creëren van lokaal geld. Geld dat alleen waarde heeft binnen de gemeenschap, waardoor het niet weglekt, en waarvan de hoeveelheid kan worden aangepast aan de lokale behoefte. Daarmee kun je vraag en aanbod lokaal op elkaar afstemmen en er voor zorgen dat de meerwaarde van de arbeid ten goede komt aan de regio. De toegevoegde waarde verdwijnt in zo'n geval niet naar elders. Het Township Tokens-plan Op verzoek van een lokale NGO heeft Strohalm in samenwerking met de Ierse Journalist en FMI-kenner Richard Douthwaite voor een dergelijk lokaal geldstelsel het Township Tokens-plan ontwikkeld. Het plan is specifiek gericht op de situatie in de townships, en met name op een van de grootste problemen binnen de townships: goede huisvesting. Het principe is echter veel breder toepasbaar. Als gevolg van de hectische periode na het verdwijnen van het apartheid-regime is het plan helaas tot nu toe niet in praktijk gebracht.
Hoe werkt het Township Tokens-plan? Kern ervan vormt een gerespecteerde plaatselijke organisatie, bijvoorbeeld een lokale bank. Die zet het systeem op, maakt er reclame voor en geeft de Township Tokens uit. Deze worden gebruikt voor de bouw van huizen. Bewoners van de township kunnen door vooraf Tokens te sparen later een rentevrije hypotheek krijgen. De lokale bank geeft een aannemer de opdracht om een aantal huizen te bouwen en betaalt de aannemer (voor een deel) uit in Township Tokens. Als het systeem eenmaal draait kan de aannemer vervolgens zijn werknemers in Township Tokens betalen, kunnen die de Township Tokens in winkels besteden, kunnen de aannemer en de winkels er hun leveranciers mee betalen, enzovoorts. Het betreft allemaal mensen uit de gemeenschap en lokale bedrijfjes, die allen hun Township Tokens weer elders kunnen besteden. Dat kan natuurlijk alleen, zolang iedereen ze accepteert. En om geaccepteerd te worden moeten de Township Tokens een reële waarde hebben. Die reële waarde krijgen ze, doordat je er later een huis mee kunt kopen. Doordat de lokale bank ze accepteert als betaling voor het kopen van een huis. Iedereen in de gemeenschap kan bij de lokale bank Township Tokens sparen en daarmee het recht verwerven op een rentevrije hypotheek in Tokens. Daarmee kan in een later stadium een huis worden gekocht. Daarom accepteren de winkeliers en de arbeiders de Township Tokens als betaling. En omdat de aannemer weet dat de winkeliers en de arbeiders ze accepteren, kan hij ze ook veilig accepteren als betaling voor zijn werk. Alle begin is moeilijk. Hoe kunnen aannemers, wanneer ze in het systeem stappen, er zeker van zijn dat hun Tokens inderdaad de reële waarde krijgen die het plan veronderstelt? Om ze over de streep te trekken biedt de lokale bank de aannemers aan de Township Tokens voor 95% van hun nominale waarde terug te kopen. Voor de aannemer is de kans op een verlies van 5% waarschijnlijk wel acceptabel, gezien het extra werk dat het systeem voor hem zou kunnen betekenen. Dat betekent natuurlijk wel dat de bank het geld om die 95% te betalen in kas moet hebben. Om het systeem goed van de grond te krijgen is het dan ook noodzakelijk elke uitgegeven Token te dekken met donorgeld. Als het systeem echter goed loopt zullen de gebouwde huizen de dekking vormen. Mensen zullen bereid zijn de Township Tokens aan te nemen tegen hun volledige waarde. Winkels en leveranciers van bouwmaterialen zullen steeds meer bereid zijn ze als betaling te accepteren en werklieden zullen ze als loon aannemen. Op deze manier kunnen er van éénmalig verstrekt donorgeld veel meer huizen gebouwd worden. In feite is het systeem een manier om inwoners te bewegen renteloos te sparen in Township Tokens en zo het verstrekken van rentevrije hypotheken aan mensen die vóór hen aan de beurt zijn, mogelijk te maken. Zelf komen ze dan weer later aan bod. Eigenlijk leent de groep die nu spaart dus het geld renteloos uit aan de groep die nu leent. Na verloop van tijd krijgt de groep die een bepaalde hoeveelheid Township Tokens gespaard heeft, de mogelijkheid om zelf renteloos te lenen van de groep nieuwe spaarders. Mensen sparen dus Township Tokens omdat ze later ook een renteloze hypotheek willen. Natuurlijk is het Township Tokens-plan slechts één van de mogelijkheden om de problemen in de townships, of die in andere arme gemeenschappen, aan te pakken. Maar wel één waarbij de mensen binnen hun eigen mogelijkheden zelf werken aan het oplossen van hun problemen.
Lokaal geld in Mexico In Mexico werkt de Promocion del Desarrollo Popular (PDP) aan het invoeren van lokaal geld. De PDP is een dertig jaar bestaande NGO gericht op zelforganisatie en gemeenschapsontwikkeling. Aanvankelijk zette de PDP in Valle del Mezquital een project op waarbij eigen geld, Boja, gecreëerd werd. Het werkte goed, maar toen de overheid de organisatie verdacht van samenwerking met de Zapatistas, moest het project worden stopgezet. In 1995 werd in Mexico Stad een ander project opgestart. Het geld heet hier Tlaloc, naar een van de hoogste godheden in de Azteekse kosmologie. De god Tlaloc is verbonden aan water, regen, onweer en leven. Tlaloc is ook de naam van de arme wijk waar het project gevestigd is. De geldeenheid Tlaloc is één uur sociaal werk of 25 pesos (6 gulden) waard. Er zijn biljetten van een halve, één, twee, drie, vier en vijf Tlaloc. Momenteel heeft het project 150 deelnemers. Die kunnen de Tlalocs opnemen bij de Ecobank. Daar wordt het bedrag dat je opneemt in Tlalocs, van je rekening afgeschreven. Vervolgens kun je er mee handelen. Mensen die meedoen moeten minimaal 10% van elke transactie in Tlalocs doen. De Tlalocs kunnen niet zomaar weer bij de Ecobank worden ingeleverd. Elk biljet heeft tien lege vakjes en de bank accepteert alleen biljetten met in alle vakjes een handtekening van een deelnemer. Telkens wanneer iemand een biljet ontvangt zet diegene op een van de lege vakjes een handtekening. Pas wanneer er tien handtekeningen gezet zijn en het biljet dus tien keer van hand tot hand is gegaan, kan de laatste persoon die het biljet in handen heeft het naar de Ecobank brengen en het bedrag laten bijschrijven op zijn rekening. Zo wordt ervoor gezorgd dat elk Tlalocbiljet een tijdje rouleert onder de deelnemers. Alle te verhandelen diensten en goederen worden middels een soort 'gele gids' verspreid onder de leden. Daarnaast worden ze gestuurd naar 'La otra Bolsa de Valores' ('de andere aandelenmarkt'), een platform voor NGO's en grassrootorganisaties in Mexico. Men hoopt dat het systeem zal aansluiten bij Mexico's traditie van geven, feesten en morele schulden. Tot nu toe valt de respons nogal tegen, ondanks de pesoscrisis in Mexico. Maar er zijn contacten met de 'El BarzonBeweging', een vereniging met meer dan één miljoen leden die schade hebben gelden van Mexico's bankcrisis in 1995. Verschillende lokale afdelingen van El Barzon zijn geïnteresseerd om ook lokaal geld in te voeren.
12. Een Bonus voor India In India is Aktie Strohalm samen met Indiase en Zwitserse partners betrokken bij een project in Andhra Pradesh. In een groot aantal dorpen met bij elkaar zo'n 200.000 inwoners wordt door tal van activiteiten de welvaart vergroot. Om het tekort aan vitaminen terug te dringen leren kinderen fruitbomen te enten en experimenteren volwassenen met oude graansoorten als gierst. Die blijken veel gezonder dan de rijstvariant die de lokale boeren onder druk van de markt zijn gaan verbouwen. Er draait een gezondheidsprogramma en aan het onderwijs wordt hard gewerkt. En er zijn tientallen vrouwenspaargroepen die voor een soort onderling microkrediet zorgen. Een van deze projecten wordt mogelijk uitgebouwd met een lokaal ruilmiddel. Een probleem daarbij vormen de plaatselijke loansharks: woekeraars die tegen hoge rentes geld lenen aan de dorpelingen. In het dorp herken je ze meestal direct. Zij zijn de enigen die in een stenen huis wonen. Ze hebben veel macht en deinzen niet terug voor een moord om hun belangen veilig te stellen. Getracht wordt een project op te zetten, waarbij de woekeraars in het begin hun graantje mee kunnen pikken. Zo zullen ze het systeem niet als een bedreiging zien, terwijl als eenmaal de onderlinge ruil op gang is gekomen, hun rol gaandeweg kleiner wordt. Opzet van het project Uitgangspunt bij de introductie van het ruilmiddel is het creëren van een vertrouwensbasis voor de lokale ruileenheid. Daartoe wordt als dekking donorgeld van buitenaf ingezet. Dit gebeurt zo, dat het donorgeld minstens twee en misschien wel veel meer keer ter plaatse gebruikt wordt. Voor de donor is dat heel aantrekkelijk. Een voorbeeld kan de werking van het project duidelijk maken. Stel, er is ontwikkelingsgeld voor de aanleg van een riool. In het Bonussysteem, zoals deze aanpak is gedoopt, gaat het geld niet direct naar dit doel. Het wordt gebruikt als dekking voor nieuw uit te geven tegoedbonnen die als lokaal geld moeten gaan functioneren. De werkers die het riool graven, worden betaald met deze tegoedbonnen. Waar kunnen de gravers deze tegoedbonnen verzilveren? Wat kunnen ze ermee kopen? Je kunt met de bonnen natuurlijk alleen zaken kopen die in de regio zijn geproduceerd. Daarbuiten zijn ze niets waard. Wie van de internationale productiesector wil kopen zal de bonnen moeten omwisselen tegen Indiaas geld. Dat kan, maar daarvoor wordt wel een ongunstige koers gehanteerd, zodat je een zeker omwissel-verlies lijdt. Je moet met de tegoedbonnen natuurlijk wel terechtkunnen bij de plaatselijke koekverkoopster, de stoelenmaakster, de school of de dokter. Maar het feit dat de rioolgravers tegoedbonnen hebben is voor hen nog geen reden deze als betaling te accepteren. Hier gaat het eigenlijke donorgeld een rol spelen. Dit geld, dat bestemd was voor de aanleg van het riool, wordt via vrouwen-spaargroepen uitgeleend aan kleine plaatselijke ondernemers (in de praktijk meestal vrouwen). Zij lenen dit geld om bamboe te kopen om stoelen mee te maken, om meel te kopen om koekjes mee te bakken, om een kliniek te bouwen etc. Wie leent moet terugbetalen, want het zijn gewone zakelijke leningen. Het bijzondere is dat terugbetalen niet per se hoeft in de
Indiase munt. In het bonus-systeem is terugbetaling in lokale tegoedbonnen toegestaan. Sterker nog: dat wordt gestimuleerd door gunstiger rentevoorwaarden. Dat betekent dat de tegoedbonnen voor wie donorgeld heeft geleend een reële waarde krijgen. Enerzijds hebben we dus de gravers van het riool die tegoedbonnen hebben en daarmee producten en diensten willen kopen. Anderzijds zijn er de kleine onderneemsters die producten en diensten willen leveren en daarvoor graag dit plaatselijk geld accepteren omdat ze daarmee hun lening kunnen afbetalen. Zo gaan de bonnen van de gravers naar de onderneemsters. Voor de onderneminkjes die de lening zijn aangegaan betekent dit systeem dat ze redelijk zeker kunnen zijn van een bepaalde hoeveelheid koopkrachtige vraag naar hun producten. Tegenover elke lening staat immers een gelijk bedrag aan lokaal geld dat alleen plaatselijk besteedbaar is en dus niet kan weglekken naar het internationale geldcircuit. Op deze manier wordt het ontwikkelingsgeld dus tenminste twee keer gebruikt: voor het realiseren van het riool en voor het opzetten van kleine onderneminkjes door vrouwen in de dorpen. Maar daar hoeft het niet bij te blijven. Als een graver geen stoel, koek of dokter nodig heeft van een van de onderneemsters, zal hij iemand anders zoeken om mee tot ruil te komen. Die ander kan veilig de tegoedbonnen als betaling accepteren, want die weet ook dat ze voor de onderneemsters veel waard zijn. De bonnen hebben reële waarde gekregen en het valt te verwachten dat ze in veel gevallen niet rechtstreeks maar via één of meer tussenstappen van de gravers naar de leensters gaan. De bonnen gaan dan als lokaal ruilmiddel functioneren. Ze maken plaatselijke ruil mogelijk en creëren welvaart. Een nieuw geïntroduceerd ruilmiddel, uitbetaald aan werkers in de gemeenschap, krijgt dus waarde doordat ondernemers leningen kunnen afbetalen in dit nieuwe ruilmiddel. Daardoor zullen ze het als betaalmiddel breed accepteren. Strohalm steunt dit project met geld en advies. Wij vinden het belangrijk dat juist in arme landen lokale ruilsystemen van de grond komen. Juist daar vloeit immers het officiële geld bijna onmiddellijk via de rijken weer naar het buitenland weg, zodat talloze mogelijkheden onbenut blijven. Dat is de oorzaak van de tegen-natuurlijke combinatie van armoede en werkloosheid die we al eerder signaleerden. Een lokaal ruilsysteem kan de armen weer aan werk helpen. Daarmee groeit niet alleen de welvaart, maar worden bovendien de gemeenschapsbanden enorm versterkt. Daarom vinden we dit project zo belangrijk en willen we dit model zorgvuldig uittesten, zodat alle hobbels duidelijk worden en in de toekomst vermeden kunnen worden.
13. Rentevrij bankieren In hoofdstuk 2 wordt de rol van rente in het geldsysteem uitgelegd. Rente blijkt een belangrijke rol te spelen in het weglekken van geld uit lokale gemeenschappen. Toch zien we dat veel informele spaar- en kredietsystemen gebruik maken van rente. In de beste gevallen gebeurt dit om het systeem kostendekkend te maken. Zo kan bijvoorbeeld een microkredietprogramma door rente te heffen op zichzelf draaien. In dat geval verdwijnt de rente niet uit het systeem en draagt dus niet bij aan het weglekken van geld uit lokale gemeenschappen. Nu echter steeds meer banken zich gaan bezighouden met microkredieten, gaan heel andere motieven om rente te heffen een rol spelen. Het gebeurt maar al te vaak dat banken de mensen hoge rentes laten betalen, vanwege het vermeende hoge risico voor de bank. In de praktijk blijkt dat vaak onterecht. Een microkredietprogramma in Brazilië bijvoorbeeld laat zijn klanten eerst een bepaald bedrag sparen alvorens ze voor een microkrediet in aanmerking komen. Dit bedrag wordt gebruikt als risicodekking voor de uitgegeven leningen en de bank loopt daardoor nauwelijks nog risico. Toch werkt ze met relatief hoge rentepercentages. Het zal duidelijk zijn dat de reden voor banken om te participeren aan een microkredietsysteem, niet op de eerste plaats een sociale is. Hoe je het ook wendt of keert, een grote bank moet net als alle andere bedrijven, in eerste plaats winst maken. Het winstoogmerk van een participerende bank betekent dat er netto geld naar de bank toe gaat. Vaak betreft het nationale banken. Het geld dat naar die banken toestroomt komt dan niet terug in de lokale gemeenschap. Het lekt weg en het verlies moet worden opgevangen door het maken van winst door de ondernemingen die door met behulp van de verstrekte microkredieten zijn opgezet. Maar naast de successtory's zijn er ook mislukkingen, en als een onderneming niet slaagt, eindigt een gemeenschap met minder geld en meer schulden. Toch is het een prima idee om kleine kredieten te verschaffen om mensen uit de armoedeval te helpen. Maar kan dat dan niet rentevrij? Rentevrije gemeenschapsbanken In de jaren zestig werden in Egypte in duizenden dorpjes rentevrije gemeenschapsbanken opgericht. Dorpelingen spaarden in deze lokale bankjes en hun spaargeld werd in lokale ondernemingen gestoken. Als beloning voor hun spaargedrag hadden de dorpelingen recht op een winstuitkering. Ze wisten dus dat hun geld alleen iets zou opbrengen als het met deze ondernemingen goed ging. Daarom hielpen ze die zoveel mogelijk door hun producten plaatselijk te kopen in plaats van in de stad. Zo ontstond er een ‘win-win’ situatie, waarbij het spaargeld rendement opbracht en tegelijkertijd de gemeenschap versterkte. Het ging deze bankjes voor de wind, totdat de regering besloot ze te nationaliseren. Daarmee werden directiefuncties een bonus voor ambtenaren, hetgeen het einde betekende van deze successtory.
JAK-banken Een moderne variant van rentevrij bankieren bestaat in Zweden en Denemarken. Daar bestaat al jarenlang een goed werkend rentevrij banksysteem. In de geldwereld verwachten degenen die geld over hebben, dat mensen die dat geld van hen lenen daarvoor rente betalen. Het gevolg is onder meer de geldstroom van arm naar rijk. In het gewone leven gaat het heel anders toe. Als je een pakje boter leent bij de buren, verwachten die niet méér dan dat pakje boter terug. De buren vragen niets extra's maar verwachten wel dat als zij iets nodig hebben, ze dat ook van jou kunnen lenen. Dit is een sociale manier van uitlenen. Laten we het de buurmethode noemen. Kan de buurmethode niet ook de basis vormen van het bankieren? En kunnen we daarmee niet de rente uitbannen? Dat kan inderdaad, en bovendien op zakelijke basis. Met mensen uit de buurt of wijk, met mensen van het werk en met vrienden en kennissen, kunnen we via een bank die volgens de buurmethode werkt, geld aan elkaar uitlenen. Iedereen spaart op zijn eigen tijd en samen leggen we ons spaargeld bijeen. Iedereen kan dan wanneer dat nodig is een groter bedrag lenen. De buurmethode is gebaseerd op wederkerigheid. In de simpelste vorm: als ik nu van jullie iets mag lenen, dan mogen jullie later iets van mij lenen. Als je spaart lenen anderen geld van jou. Je legt dan een claim op anderen om later ook geld van hen te kunnen lenen. Ook het omgekeerde geldt: als jij leent krijgen anderen een claim op jou. Uiteindelijk moeten de claims worden ingelost: je leent van anderen wat eerder anderen van jou hebben geleend. De wederkerigheid wordt bijgehouden met behulp van wederkerigheidspunten. Als je spaart ontvang je wederkerigheidspunten, en als je leent betaal je ze. Op het eind moet je wederkerigheidspunten-rekening op nul staan. Je leent dus niet alleen geld, maar in andere periodes moet je ook geld sparen. En wel, uiteindelijk, evenveel als je geleend hebt. Alleen dan heeft iedereen de kans wanneer nodig geld te lenen. Het renteverhaal kunnen we hierbij schrappen. Het is onzinnig om het ene moment rente te betalen op een lening en in een andere periode diezelfde rente terug te krijgen op je spaartegoed. Zo creëren we een rentevrije manier van bankieren. Dit systeem werkt in Denemarken en Zweden vrij aardig. De zogenaamde JAKbanken (naar de afkorting voor Land, Arbeid en Kapitaal) hebben twintigduizend klanten en het merendeel van de leningen wordt gebruikt voor de financiering van huizen. Een dergelijke methode kun je echter veel breder toepassen. Momenteel is Aktie Strohalm bezig om in Nederland een rentevrij fonds op te zetten. In dit fonds kunnen mensen onder meer sparen voor milieuvriendelijke investeringen in het huishouden, zoals een zonneboiler. Andere mogelijkheden zijn schuldsanering en studiefinanciering. Alternatief voor het Zuiden Een rentevrije bank kan ook een wezenlijk alternatief bieden voor het sparen en lenen in arme gemeenschappen in het Zuiden. Mensen die geld willen lenen om
bijvoorbeeld een bedrijfje te starten, zijn dan verlost van de rentelasten. Daar staat wel de verplichting tot sparen tegenover. Mensen krijgen ook geen rente als ze geld sparen, en dat sluit goed aan bij het islamitische gedachtengoed in veel landen. In de Koran wordt, net als in de Bijbel, het vragen van rente gezien als een zonde. Een bank die werkt zonder rente kan voor veel moslims een reden zijn om naar eer en geweten geld op zo'n bank te zetten. De welgesteldere deelnemers zouden zelfs wederkerigheidspunten kunnen weggeven aan de armere deelnemers. Dit zou je kunnen zien als een moderne vorm van zakat: de verplichting tot het verstrekken van aalmoezen aan de armeren in de samenleving. Op deze manier is de zakat niet slechts een gift, maar kan productief gebruikt worden. Uiteraard zullen bij het opzetten van een rentevrije bank in het Zuiden ook problemen ontstaan. Bij de bestaande JAK-banken moet men eerst voorsparen alvorens in aanmerking te komen voor een lening. Hoewel deelnemers aan een microkredietprogramma vaak ook eerst moeten sparen, blijft dit voor de allerarmsten een probleem. Een mogelijke oplossing is om direct een krediet te verstrekken en mensen te verplichten tot nasparen: als ze hun lening hebben afgelost moeten ze nog een bedrag sparen om ook anderen in staat te stellen geld te lenen. Verder hebben de JAK-banken als nadeel dat ze, net als gewone banken, vrij formeel werken. Veel papierwerk dus, en gecompliceerde regels. Het systeem van sparen en lenen zonder rente werkt vrij ingewikkeld en in het Zuiden kan dit een extra belemmering zijn. Het succes van de microkredietprogramma's en Rosca's en Ascra's is voor een groot deel te denken aan de informele en eenvoudige manier van werken. Een JAK-achtige bank die zich niet aanpast aan haar doelgroep, mensen die vaak amper kunnen lezen en schrijven, heeft in het Zuiden weinig kans. In het Noorden ontstaan een rentevrije banken vaak als eigen initiatief van een groep mensen. Een groep mensen in Zweden zal echter zo'n initiatief eerder beginnen dan een groep arme mensen in een sloppenwijk. Die weten vaak amper hoe een bank werkt, laat staan hoe ze er een moeten opstarten. Het initiatief zal in het Zuiden dus meestal van een organisatie moeten komen. Dit kan een grassroot-organisatie of een NGO zijn die zich richt op kredietverstrekking, maar het kan ook een vereniging van kleine ondernemers zijn of een succesvolle Rosca, Ascra of Credit Union. De organisatie zal in ieder geval, zeker in het begin, veel aandacht moeten schenken aan training en begeleiding. Hoewel commerciële banken steeds meer interesse tonen voor alternatieve spaar-en kredietsystemen, zullen ze vooralsnog niet geïnteresseerd zijn in een rentevrij initiatief. Zij willen immers winst maken en hebben geen belang bij een fonds dat werkt op basis van wederkerigheid. Ondanks deze kanttekeningen bieden de mogelijkheden van rentevrij bankieren voldoende perspectief om dit idee verder uit te werken. Niet alleen voor ons in het Westen kan het een alternatief betekenen, maar ook voor kleine ondernemers en arme gemeenschappen in het Zuiden.
14. De kracht van het samen ondernemen Wat hopelijk uit dit boekje duidelijk wordt is, dat overal in het Zuiden diverse soorten Financiële Micro-Initiatieven voorkomen. Het krachtige van al deze FMI's is hun vermogen om zich telkens aan te passen aan de lokale omstandigheden en aan de specifieke wensen van de deelnemers. Zo hebben roterende fondsen kunnen uitgroeien van het samen elkaars akkertje bewerken tot fondsen waaruit geleend kan worden, waarin producten verhandeld worden en waarmee geïnvesteerd kan worden. En dat alles op een manier waarbij mensen zelf controle houden en waarbij het geld binnen de gemeenschap blijft. Microkredieten hebben zich vanaf het platteland van Bangladesh over de hele wereld verspreid. En hoewel er over microkredieten veel te twisten valt, kan niemand ontkennen dat ze een belangrijke rol spelen in de hedendaagse armoedebestrijding. Veel van de besproken voorbeelden uit het Zuiden worden of werden lange tijd over het hoofd gezien. Ze zouden marginaal zijn, en achterhaald. Overheden, maar ook vele ontwikkelingsorganisaties, negeerden en negeren de vele informele vormen van sparen, ruilen en lenen. Maar nu blijkt dat juist deze zich vaak veel langer handhaven dan diverse grootschalige ontwikkelingsprojecten, hoe goed bedoeld ook. Gelukkig komt er steeds meer aandacht voor dergelijke Financiële Micro-Initiatieven. Microkredieten staan inmiddels wereldwijd in de belangstelling en ook de verschillende vormen van Rosca's en Ascra's mogen zich steeds meer verheugen in de aandacht. Dat zijn goede ontwikkelingen, al bestaat het gevaar dat ze de kracht van de diverse spaar- en kredietgroepen aantasten. Dat informele spaar-, ruil- en kredietsystemen steeds meer in de belangstelling staan, toont wel aan dat ze recht van bestaan hebben. Ze zijn zeker niet marginaal of achterhaald. Integendeel, door hun sterke vermogen zich aan te passen aan wisselende omstandigheden, hebben ze juist een sterke belofte voor de toekomst in zich. Ze bieden vele mensen een perspectief en hoop op een betere toekomst. Het belangrijkste van de verschillende vormen van Financiële Micro-Initiatieven zijn niet eens de diverse modellen op zich, maar de achterliggende gedachte. Het idee dat je door samen iets te ondernemen iets kunt bereiken. Iets dat niet alleen jezelf ten goede komt maar ook de gemeenschap waarin je woont. En het is stimulerend om te weten dat overal op de wereld mensen daarmee bezig zijn. En al lijkt een afzonderlijk lokaal systeempje soms marginaal, allemaal samen maken ze deel uit van een groter proces. Een proces dat zich wereldwijd afspeelt, een proces waarin mensen proberen weer greep te krijgen op de economie, proberen die weer iets lokaler te maken. De vrouwen die wereldwijd door middel van een microkrediet uit een vicieuze cirkel van armoede zijn ontsnapt, maken deel uit van dat proces. De inwoners van de favelas van Curitiba die nu in een schone wijk wonen waarin ziekenhuizen en scholen zijn gebouwd, maken deel uit van dat proces. En de inwoners van de Lunahuana-vallei in Peru die met een lening van een paar cavia's een bestaan hebben kunnen opbouwen. De vele mensen in Argentinië die zich, door deel te nemen aan de Club del Trueque, dingen kunnen permitteren waar ze anders geen aanspraak op zouden kunnen maken. Families in Zuid-Afrika die hun hele gezin verzekerd hebben via de burial society. Marktkoopvrouwen in Ghana, riksjarijders in Zaïre, koffieboeren in Kameroen, veeboeren in Chili, Turkse vrouwen op Cyprus, vrouwengroepen in Tanzania, dorpsbewoners in India. Allemaal mensen die
gezamenlijk hun spaargeld beheren en zelf bepalen wat daarmee gebeurt. Allemaal maken ze deel uit van een proces waarbij zelfredzaamheid, zelfregulering en eigen controle voorop staan. Misschien is dat de les die we kunnen leren van al deze initiatieven die zich afspelen in het Zuiden. Dat het door gezamenlijk iets te ondernemen mogelijk is een deel van de economie weer in eigen handen te krijgen. Door de economie op zo’n manier lokaler te maken, krijgt ze een socialer, een menselijker en een milieuvriendelijker gezicht.
Literatuurlijst Wie meer wil weten over de in dit boek behandelde onderwerpen kan onder meer terecht bij de volgende publicaties: -
Adams, D.W. & D.H. Graham, & J.D. Von Pischke: Undermining rural development with cheap credit. Ardener, S. & S. Burman: Money-go-rounds. The importance of Rosca's for Women, 1995, Oxford. Atema, J. & P. Panayiotopoulos: Promoting urban informal enterprises, a case study of the actionaid-Kenya Kariobangi savings and credit program, 1995, Swansea, Wales. Bakhoum, I: Banking the unbankable, Panos, 1989, Londen. Bouman, F: Rotating and accummulating savings and credit associations: the development perspective. In: World development, 1995. Delancey, V: The role of the credit union in development for West African women, 1981. Dievoet, G. & D. Verboven: Tussen kulturele traditie en verandering: De Bamileke-Tontine, in: Afrika Focus, vol.9, no.3 (1993), KIT, Amsterdam. Drayton, W. & S. MacDonald: Leading public entrepreneurs, 1993, Ashoka. Fuglesnag, A. & D. Chandler: Lend me a hand, 1991, Redd Barna, Noorwegen. Guyer, J.L: Money matters: instability, values and social payments in the modern history of West African communities, 1995. Hospes, O: People that count: changing savings and credit practices in Ambon, Indonesia, 1996, Wageningen. Kappers, S: Sitanani, let's help each other: women and informal savings-, credit-, and funeral organisations in Swaziland, 1986, Leiden. Kortenhorst, J. & K. Zevenbergen: The common man's money matters, the case of autonomous savings and credit associations (India), 1989, Centre for Asian Studies Amsterdam. Linden, M. Van der & J. Sluijs: Onderlinge hulpfondsen: historische en etnografische essays, 1996, stichting beheer IISG, Amsterdam. Rose, K: Where women are leaders, the SEWA movement in India, 1992, Zed books, Londen. Smets, P: My stomach is my bishi: savings and credit associations in Sangli (India), 1992 Wageningen. Unesco Koerier maart 1997.
Het tijdschrift Savings and Development heeft regelmatig interessante artikelen, o.a. over Rosca's en Ascra's. Publicaties die u bij Aktie Strohalm kunt bestellen zijn: -
Voor Hetzelfde Geld, door Guus Peterse en Henk van Arkel (1998). Waarin Aktie Strohalm haar analyse uiteenzet over economie en milieu, economische groei, geld en rente, en concrete mogelijkheden voor verandering voorstelt. Het laat zien hoe andere economische uitgangspunten kunnen leiden tot een andere samenleving. (ƒ 29,50.)
-
Hoe kun je de lucht bezitten, drie versies van de toespraak van het opperhoofd Seattle in de 19e eeuw, waarin hij de Indiaanse kijk weergeeft op de mens en zijn omgeving. Vernieuwde, prachtig geïllustreerde uitgave. (ƒ 19,75.)
-
Short circuit, door Richard Douthwaite (1996). Hoe de lokale economie versterkt kan worden in een instabiele wereldeconomie. Met heel veel voorbeelden. (ƒ 45,-)
-
Interest and Inflation Free Money, door Margrit Kennedy (1988). Dit boek geeft op relatief eenvoudige wijze de theorie en de praktijk weer van de renteproblematiek en het rente-vrije geld. (ƒ 11,-.)
tekst op de achterkant van het boek Met een paar tientjes een succesvolle onderneming beginnen? Vrouwen die elkaar een gouden dag bezorgen? Met cavia's een vicieuze cirkel van armoede doorbreken? Afval verzamelen en er voedsel voor krijgen? Misschien komt dit u voor als sprookjes. Het zijn echter allemaal bestaande voorbeelden van hoe mensen in het Zuiden meer grip krijgen op de economie. Op talloze plaatsen in de wereld hebben mensen hun eigen informele ruil-, spaar- en kredietsystemen opgericht. Al deze systemen zijn lokaal gericht en daardoor komen de opbrengsten ten goede aan de gemeenschap. Terwijl de economie steeds mondialer wordt, tonen deze initiatieven dat het ook anders kan. Dat mensen wereldwijd bezig zijn met het opbouwen van een lokale economie. Door samen iets te ondernemen, versterken gemeenschappen de onderlinge verbondenheid. Daarmee krijgt de samenleving een menselijker en milieuvriendelijker gezicht.
contact met Strohalm Stichting Strohalm Oudegracht 42 3511 AR Utrecht Antwoordnummer 51277 3501 WB Utrecht tel: 030-2314314 fax: 030-2343986 email:
[email protected] website: www.strohalm.nl Postbanknr 355 925 KvK nr: 411 87 305 te Utrecht -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------