Lodewijk veertien en een half een klucht in drie bedrijven
door: Ton Elstgeest augustus 2005 Rolverdeling
: vijf vrouwen, vier mannen
Kamerheer Jacques
: De kamerheer van Lodewijk de veertiende. Erg geliefd bij de vrouwen aan het hof. Niet alleen bij de vrouwen. Dienstmeid : Dienstmeid aan het hof van Versailles. Geliefde van de kamerheer. Maria-Theresia : Van Spanje, de vrouw van Lodewijk. Erg lelijk en niet zo slim. Kardinaal : Geestelijke die het niet zo nauw neemt. Chantal met de grote tetters : Een van de medewerkers aan het hof. Geliefde van de kamerheer. Met twee grote talenten. Jean-Baptiste Lully : Componist/choreograaf aan het hof van Versailles, niet helemaal ‘zuiver van aard’. Harco : Toerist uit Nederland met een sterke gelijkenis aan de zonnekoning. Trui : Zijn vrouw. Moeder Overste : Moeder overste van veertig ongedurige nonnen. Decor
: Het decor bestaat uit een hoge dubbele deur in de achterwand (omdat de deur toch niet open gaat kan deze ook op de achterwand geschilderd zijn.) en een kleinere deur in iedere zijwand. Verder is er een raam in een van de zijwanden. Er zijn een tafel en een paar stoelen bij de zijwand waar geen raam in is. Het decor is rijkelijk voorzien van schilderijen e.d. om een zeventiende-eeuwse sfeer te creëren. (met dank aan Jeremy Lloyd en David Croft voor inspiratie)
1
Lodewijk veertien en een half “Majesteit…” “Geen gemajesteit tegen mij hoor, ik ben gewoon Harco.“ “Harco?” “Harco van Dalen.” “Wij zijn Hollandse toeristen. We waren hier op bezoek om het paleis te bezichtigen toen mijn man werd gedwongen deze kleren aan te trekken en die maffe pruik op te zetten.” “Ze zeggen dat ik op de koning lijk.” “Dat kun je wel zeggen, ja. Jeminee, als jij Lodewijk veertien niet bent, dan ben je toch zeker Lodewijk veertien en een half.” eerste bedrijf koekeloeren KAMERHEER: (Zit op z’n knieën door het sleutelgat te turen in de deur achter in het toneel. Als het doek open gaat stopt hij zijn bezigheid en richt zich tot het publiek.) U vraagt zich waarschijnlijk af wat ik hier doe, zo op mijn knieën voor die grote deur, spiedend door het sleutelgat. Nou laat me het u dan meteen maar vertellen: ik ben de kamerheer van Lodewijk de Veertiende en ik kijk toe terwijl de majesteit zijn jaarlijkse bad neemt. “Jaarlijks?” hoor ik u denken. Ja dames en heren: jaarlijks! En ik ben de eerste om toe te geven dat zoiets nogal decadent is. Maar ja, de majesteit kan het zich eenmaal veroorloven om zoveel water en zeep te verkwisten. “Maar wat moet jij daar dan zitten gluren?” hoor ik u opnieuw denken. En terecht! Maar het is niet het bad van onze zonnekoning waarvoor ik hier ben, het is voor wat er daarna gaat gebeuren. Na zijn bad heeft die schobbejak namelijk de gewoonte hem eens flink van jetje te geven met een van zijn maîtresses. Ze is nu bij hem, Mademoiselle de la Vallière, en ik moet zeggen, het is een schatje hoor. En hij heeft mij gevraagd hier op wacht te gaan staan en hem te waarschuwen zodra zijn echtgenote – de buitengewoon lelijke Maria-Theresia van Spanje – onverwachts mocht komen opdagen. “Nog steeds geen reden om zo door dat sleutelgat te koekeloeren,” hoor ik u, opnieuw denken. Nee lui, u heeft gelijk. Volkomen gelijk. Maar goed, ik ben ook maar een mens. (Gaat opnieuw op z’n knieën voor het sleutelgat zitten.) Als ik mijn oor ertegenaan leg kan ik ze zelfs horen giechelen. oren wassen DIENSTMEID:
(Komt op via een van de zijdeuren.) O, kamerheer Jacques!
2
KAMERHEER: Wat doe jij hier, dienstmeid, weet je dan niet dat het ten strengste verboden is voor het gewone personeel om zelfs maar in de buurt van deze vertrekken te komen als de koning zijn bad neemt? DIENSTMEID: O nee, kamerheer Jacques, ik kom u waarschuwen! KAMERHEER: Waarvoor? DIENSTMEID: Voor Maria-Theresia, ze is onderweg en ze is woedend. KAMERHEER: Nee! DIENSTMEID: Ja! Ze kwam in de keuken om een deegrol te halen. Ze zei dat ze zijn oren wel eens zou wassen. KAMERHEER: (Met een bedenkelijk gezicht.) Een beetje vreemd om daar een deegrol voor te gebruiken. DIENSTMEID: Nou ja, een ander lichaamsdeel dan misschien. KAMERHEER: Te oordelen naar wat ik door dat sleutelgat kon zien heeft hij z’n oren net gedaan. DIENSTMEID: Maar ze is onderweg! KAMERHEER: Dank je, dienstmeid, dank je. (Hij zet een zonnebril op die hij uit z’n zak haalt.) DIENSTMEID: Wat is dat? KAMERHEER: Nou ja, je moet wat als je regelmatig in het gezelschap van de zonnekoning bent. Al zet ik deze meer op vanwege zijn vrouw, allemachtig wat is die lelijk zeg. DIENSTMEID: Ik moet nu gaan. Ik mag hier niet aangetroffen worden. KAMERHEER: Goed, ga maar en nogmaals bedankt, dienstmeid, ik zal je hiervoor zeker belonen. DIENSTMEID: (Met een ondeugende blik.) Je bedoelt eh… met de plumeau? KAMERHEER: Wellicht, al zal ik nog niet te veel verklappen. DIENSTMEID: (Verrukt.) O, kamerheer Jacques! (Af.) afschepen met een smoesje KAMERHEER: (Hij neemt zijn zonnebril weer af. Met een schalkse glimlach naar het publiek.) Zag u dat? Dat bewijst maar weer dat niet alleen de koning z’n avontuurtjes heeft aan dit hof. Maar nu moet ik hem als de bliksem waarschuwen. (Klopt op de deur.) Majesteit! Majesteit! LODEWIJK: (Een onverstaanbaar gebrabbel met een Frans accent is te horen vanachter de deur.) KAMERHEER: Majesteit, uw vrouw is onderweg. Met een deegrol! En ze komt vast geen zoete broodjes bakken. LODEWIJK: (Opnieuw gebrabbel.) KAMERHEER: Maar majesteit, dat kunt u toch niet van mij verlangen. LODEWIJK: (Opnieuw gebrabbel, maar nu op kwadere toon.) KAMERHEER: Goed majesteit, zoals u wilt majesteit. (Wendt zich weer tot het publiek.) De majesteit heeft me gevraagd zijn vrouw af te schepen met een smoesje. Nu heb ik wel een ruime ervaring in het bedenken van smoesjes, maar niet tegenover iemand van koninklijke bloede. O merde, daar komt ze al. (Hij zet z’n zonnebril weer op.) een heel compromitterende omstandigheid MARIA-TH.:
(Op met deegrol.) Uit de weg kamerheer, ik wil naar binnen.
3
KAMERHEER: (Maakt een buiging maar blijft voor de deur staan.) Majesteit, moge God u belonen met een prachtige dag vandaag. MARIA-TH.: (Slaat hem met de deegrol.) Uit de weg, zei ik! KAMERHEER: O majesteit, maar… dat is niet mogelijk. MARIA-TH.: Waarom niet? Ik wil naar binnen. KAMERHEER: Uw echtgenoot, de zonnekoning, is daar. MARIA-TH.: Daar gaat het mij juist om. KAMERHEER: Maar hij wil niet dat er iemand binnen komt. MARIA-TH.: Ik ben zijn vrouw. KAMERHEER: Ja, maar zelfs u niet. MARIA-TH.: Waarom niet? KAMERHEER: Hij bevindt zich in een heel compromitterende omstandigheid. MARIA-TH.: Hij zit in bad! KAMERHEER: In bad, ja. MARIA-TH. Zijn jáárlijkse bad. KAMERHEER: Ik moet toegeven dat de majesteit nogal schoon is op zichzelf. MARIA-TH.: Ik heb mijn echtgenoot echt wel eens naakt gezien hoor. KAMERHEER: (Slaat de hand voor z’n mond.) Oh! De gedachte alleen al! MARIA-TH.: Ik zal het dus heus niet als compromitterend ervaren dat hij in bad zit. KAMERHEER: Juist ja, maar niet alleen… MARIA-TH.: Niet alleen?! Dat vermoedde ik al! (Probeert langs hem te komen.) Laat me naar binnen!. KAMERHEER: Wacht nu even, wacht nu even, u laat me niet uitspreken. Ik wilde zeggen: niet alleen dát. MARIA-TH.: Niet alleen wat? KAMERHEER: Niet alleen het feit dat hij in bad zit is compromitterend voor hem, er is een bijkomstigheid. MARIA-TH. Wat voor bijkomstigheid? KAMERHEER: Laat me het u uitleggen. rare bril MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER:
Wat heeft u trouwens een rare bril op. Wat? Uw bril, met die donkere glazen. Waarom draagt u dat ding? Het spijt me majesteit, maar die heb ik graag op in uw nabijheid. Waarom? Vergeef me dat ik het u zeg, majesteit, maar uw schoonheid is dusdanig verblindend, dat ik mijn ogen ertegen moet beschermen. Onzin. Zet af dat ding. Maar majesteit… Zet af zeg ik! Jawel, majesteit. (Hij zet de bril af, vertoont een hevige schrikreactie en grijpt naar z’n hart.) Aah! Wat is er? Het is uw schoonheid, majesteit, uw schoonheid! Gedraag je! (Gedraagt zich op slag weer volkomen normaal.) Zoals u wilt, majesteit.
4
met z’n teen in de afvoer MARIA-TH.: Vertel nu maar eens wat die compromitterende bijkomstigheid is. KAMERHEER: Nou ja, zoals u weet, genoot uw echtgenoot zijn jaarlijkse bad. Wat ik heel overdreven vindt, maar goed. Wij kamerheren krijgen namelijk slechts eens in de anderhalf jaar de kans zich te wassen. En het gewone volk heeft al geluk als ze een keer in de vijf jaar een paar spatjes water zien. MARIA-TH.: Hou op over die boerenkinkels. Kom terzake. KAMERHEER: Goed. Als hij in bad zit heeft de zonnekoning de gewoonte een beetje te spelen met die grote van hem. MARIA-TH.: Wat?! KAMERHEER: Met die grote van hem, zijn grote teen. MARIA-TH.: Ja, ja, zijn grote teen. KAMERHEER: Hij steekt die grote… eh… teen graag in het kleine putje van de afvoer. MARIA-TH.: Walgelijk! KAMERHEER: Tot nu toe is dat altijd goed gegaan, maar vandaag is hij vast geraakt en hij kan hem er niet meer uit krijgen. MARIA-TH.: Met z’n teen in de afvoer?! KAMERHEER: Zijn grote. Hij is misschien toch nog net iets groter geworden in het afgelopen jaar, die teen. Vorig jaar paste hij nog zuigend. MARIA-TH.: U doet me walgen. KAMERHEER: Dus u begrijpt dat een groot heerser als uw echtgenoot zich niet graag vertoont terwijl zijn teen vast zit in de afvoer. Zelfs niet aan zijn eigen vrouw. een goed verstaander MARIA-TH.: Ik wil hem spreken. (Klopt op de deur.) Louis! Louis! KAMERHEER: Wacht even majesteit, ik roep hem voor u. (Klopt nu ook op de deur en roept.) Majesteit, majesteit! Ik heb hier uw echtgenote en ik heb haar alles verteld, over dat u vast zit met uw grote teen in de afvoer van het bad en zo, weet u wel. Ik heb haar gezegd dat u niet wilt dat zij u zo te zien krijgt. Zoals u mij bevolen heeft. Dat weet u toch ook nog wel? LODEWIJK: (Een heel kort onverstaanbaar gebrabbel.) MARIA-TH.: Wat zegt hij? KAMERHEER: Hij zegt dat het hem spijt, maar dat hij u – met zijn reputatie – op deze manier niet onder ogen kan komen. Dat zoiets beledigend voor hem zou zijn, ook al bent u zijn vrouw. En hij vroeg me of ik een ijzersmid voor hem wilde regelen die hem kan bevrijden. MARIA-TH.: Zei hij dat allemaal? KAMERHEER: Nou ja, een goed verstaander heeft maar een half woord nodig, toch? Chantal met de grote tetters
5
MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER:
MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER:
We moeten dus een ijzersmid hier zien te krijgen. Waar vinden we zo iemand? Tussen het gewone volk. Meen je dat? Weerzinwekkend! Goed, begeef jij je dan maar tussen het gewone volk en spoor zo’n pummel voor ons op. O nee majesteit, dat zal niet gaan. Waarom niet? Uw echtgenoot, Lodewijk, de zonnekoning, heeft mij strikt bevolen deze deur te blijven bewaken, desnoods met mijn leven. Ik kán hier niet weg. Moet ik me dan tussen het gewone volk begeven? Vreselijk, het idee alleen al! Nee, nee, u stuurt natuurlijk een van de andere bedienden. Maar wie dan? Chantal lijkt me wel een goeie. Chantal, wie is Chantal? Dat is die met die grote tetters. O die. Als u haar naar mij toe wilt sturen, dan zeg ik wel wat ze doen moet. (Ontstemd.) Hum, ik ben het niet gewoon bevelen van mijn personeel aan te nemen. Excusé, maar het kan nu even niet anders, ik kan hier niet weg. Vooruit dan maar. (Wil af gaan.) Nog één ding, kamerheer. Ja, majesteit? Jij hebt toch toevallig niet iets met die Chantal, hè? Nee, nee, natuurlijk niet. Hoe komt u op het idee? Nou ja, een vrouw met zulke tetters. Geloof me, ik sla er niet eens acht op Goed dan, ik verwacht dat alles geregeld wordt. (Af.) (Met een diepe buiging.) Heb vertrouwen majesteit.
je slaat je er doorheen KAMERHEER: Poeh, dat was op het nippertje. Zoals u ziet is het geen pretje om kamerheer te zijn aan het hof van Lodewijk de veertiende. Maar goed, je slaat je er doorheen. Bovendien is er hier voor de rest genoeg te beleven. Het is een piepen, kraken en bonken van jewelste in Versailles. Er is hier niemand die het nog bij z’n eigen partner houdt. Nou ja, behalve de kardinaal dan, maar hij is dan ook echt gek op haar. dat moet ik mijn vrouw vertellen KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL:
(Op.) Als je het over de duivel hebt… Ik wens de koning te spreken. Dat is niet mogelijk, uwe genade. Niet mogelijk? De koning neemt zijn jaarlijkse bad. Alweer?
6
KAMERHEER: Ja, ik vind het ook zwaar overdreven, uwe heiligheid, maar misschien kan de kerk er iets tegen doen. KARDINAAL: Ik zal een brief aan de paus schrijven. KAMERHEER: Dank u wel eminentie, en vraag hem dan meteen of hij zijn kerkschatten wil delen met zijn hongerende kudde. KARDINAAL: Kom eens hier, kamerheer Jacques, luister eens. Is hij daar met eh…? KAMERHEER: Met? KARDINAAL: Je weet wel wie ik bedoel, met eh... KAMERHEER: Ik heb geen idee, kardinaal. Waar heeft u het over? De laatste keer dat ik hem zag zat hij met zijn grote teen vast in de afvoer van zijn bad. KARDINAAL: Wat?! KAMERHEER: De koning. … vast… met z’n teen … in de afvoer. KARDINAAL: Quatorze? KAMERHEER: Ja, wie anders, treize is dood en quinze laat nog even op zich wachten. KARDINAAL: En nu? KAMERHEER: Er moet iemand worden opgesnord die hem uit zijn benarde positie verlost. KARDINAAL: Halleluja! KAMERHEER: Dus u begrijpt dat hij op dit moment liever geen mensen ziet, uwe doorluchtigheid. Hij heeft mij opdracht gegeven niemand door te laten. KARDINAAL: (Maakt aanstalten om weg te gaan.) Allemachtig, dat moet ik mijn vrouw vertellen. … Eh, dat laatste heb je niet gehoord hè? KAMERHEER: Mocht ik de paus ooit spreken dan zal ik hem er niets over vertellen, uwe zaligheid. KARDINAAL: Dank je. God zal je belonen met een mooi plaatsje in het hiernamaals. (Af.) nood breekt wet KAMERHEER: (Als de kardinaal weg is.) Het zou beter zijn als God me hier alvast een beetje beter zou belonen. Al heb ik natuurlijk niet zoveel te klagen, maar dat had u al gemerkt. CHANTAL: (Op.) Dag kamerheertje van me. (Ze omhelst hem.) KAMERHEER: Absoluut niets te klagen! Dag Chantalleke. CHANTAL: Je had naar me geïnformeerd? KAMERHEER: Ik had je naar mij toe laten sturen, ja. CHANTAL: Door de koningin nog wel, dat is dwars tegen alle etiquette in. KAMERHEER: Nood breekt wet. En er heerst hier uiterste nood. CHANTAL: O ja? Vertel, jij heerlijke kamerheer Jacques. KAMERHEER: Goed, kan ik je in vertrouwen nemen? CHANTAL: Jij kunt me overal in nemen. KAMERHEER: Nee, serieus nu, ik moet kunnen rekenen op je absolute discretie. CHANTAL: Mijn lippen zijn verzegeld, tenzij jij anders van mij verlangt natuurlijk. KAMERHEER: Louis is hier achter deze deur en hij neemt zijn jaarlijkse bad. CHANTAL: Oh! Alweer!
7
KAMERHEER: Ja, ik weet het. Ik geloof nooit dat al dat boenen gezond kan zijn, maar goed. Ik moet je een geheim vertellen. CHANTAL: O ja? KAMERHEER: Zijne majesteit is daar niet alleen. CHANTAL: Dat is toch geen geheim. KAMERHEER: O nee? CHANTAL: Iedereen weet toch dat de koning het op een bonken zet als hij z’n bad heeft gehad. KAMERHEER: Hum, niet alleen als hij zijn bad heeft gehad volgens mij. Maar het is wel een gelegenheid bij uitstek. CHANTAL: Wie is het? KAMERHEER: Mademoiselle de la Vallière. CHANTAL: Oh la la! KAMERHEER: Maar het toeval wil dat zijn vrouw erachter is gekomen. CHANTAL: Dat is geen toeval, zij was de enige die het tot nu toe nog níet wist. Het was een kwestie van tijd. KAMERHEER: Ze was hier daarnet met een deegrol. CHANTAL: Waarom met een deegrol? KAMERHEER: Nou, ik hoorde dat het was om zijn oren te wassen, maar daar kan ik me niet zoveel bij voorstellen. CHANTAL: Ze was boos. KAMERHEER: Ziedend, ik heb haar met een smoesje van hem weg weten te houden. Ik heb gezegd dat hij met z’n grote teen is vastgeraakt in de afvoer van zijn bad. Dat hij haar zo uiteraard niet onder ogen wil komen. Maar nu wil ze dat een ijzersmid hem bevrijdt. En daar heb ik jou voor nodig. Jouw broer is toch ijzersmid? CHANTAL: Ja, maar niet zo’n goeie hoor. KAMERHEER: Dat geeft ook niet omdat de majesteit helemaal niet vast zit met z’n teen. Dat heb ik verzonnen. CHANTAL: O ja. KAMERHEER: Het enige wat je broer hoeft te doen is een grote jutezak mee te nemen waarin hij de maîtresse van die schavuit naar buiten kan smokkelen. Kun jij dat voor me regelen? CHANTAL: Ik kan alles voor jou regelen, jij ondeugende hupseflupser van me. Kom hier, hou me vast! KAMERHEER: Nou, voor even dan hè, er is wel enige haast geboden. (Ze omhelzen elkaar.) laat ze dan cake eten MARIA-TH.: (Op met de kardinaal.) Wat is dit? KAMERHEER: Eh… dit is Chantal … eh … met de grote eh… tetters. MARIA-TH.: Ja, dat zie ik dat het Chantal met de grote tetters is. Maar wat doe je met haar? KAMERHEER: Ik eh… omhelsde haar. MARIA-TH.: En ik dacht dat je gezegd had dat je niets met haar had? KAMERHEER: Nee, nee, natuurlijk niet. Natuurlijk heb ik niets met haar. Ik wenste haar alleen maar geluk. MARIA-TH.: Geluk? Waarmee?
8
KAMERHEER: Zij moet zich straks onder het gewone volk begeven om die ijzersmid te zoeken. MARIA-TH.: Het gewone volk, puh! Afgrijselijk! CHANTAL: Ik zou niet zo neerbuigend zijn over het gewone volk, majesteit. MARIA-TH.: Waar bemoei jij je mee? Heb ik jou aangesproken? CHANTAL: Ze werken zich een bult en hebben nauwelijks brood. MARIA-TH.: Nou, laat ze dan cake eten. KAMERHEER: Nou, nou, zou u die uitspraak nou niet willen overlaten aan een andere historische figuur? (Terzijde tegen het publiek.) Het spijt me dames en heren, maar dit verhaal komt op deze manier vol te zitten met allerlei anachronismen. Ik kan er ook niks aan doen, ik kan niet álles regelen. MARIA-TH.: Wat sta jij daar nou in jezelf te praten? KAMERHEER: Excusé majesteit. een teen uit een afvoer bidden MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.:
KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: MARIA-TH.: KARDINAAL: KAMERHEER: MARIA-TH.:
KAMERHEER: MARIA-TH.:
KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL:
Hoe dan ook, ik kwam daarnet de kardinaal tegen in de wandelgangen en ik heb hem over ons geheim verteld. Nou ja, ik geloof niet dat het een geheim voor hem was. Misschien hebben we zo’n pummel uit het gewone volk helemaal niet nodig om Louis los te krijgen, misschien lukt het ook door voor hem te bidden. (Perplex.) Door te bidden? Er zijn meer wonderen gebeurd door het gebed. Maar een teen uit een afvoer bidden! Dat is nog nooit vertoond. Gods wegen zijn ondoorgrondelijk. Ja, dat is wel zo, maar ik denk dat we er niet met een paar simpele onze vaders van afkomen. Die teen zit écht goed vast. We kunnen een aantal monniken uit het klooster laten overkomen zij kunnen ons helpen. Dat is een goed idee. Hoeveel monniken zouden we daarvoor nodig hebben denkt u, eminentie? Nou eh… twintig misschien. Twintig?! Twintig monniken terwijl één ijzersmid ook genoeg zou zijn? Ik wil niet dat er zo’n pummel uit het gewone volk in ons paleis komt. Bovendien, de koning wil mij niet eens onder ogen komen in zijn situatie, waarom zou hij een lomperik met een ijzerzaag dan wel in zijn nabijheid dulden? Misschien omdat die hem kan helpen. En wat als die smid z’n verhaal gaat rondbazuinen tussen het volk: “ik heb de koning bevrijd, die met z’n teen vastzat in de afvoer van zijn bad”? Dat zal heel wat stof doen opwaaien. Wat als twintig monniken hetzelfde doen? Bij de monniken kun je rekenen op hun discretie. Je kunt niet eens rekenen op de discretie van één kardinaal, laat staan van twintig monniken. Dat is een belediging!
9
KAMERHEER: U was degene die zei dat u dit verhaal direct zou doorvertellen aan uw vrouw. MARIA-TH.: Onzin, kardinalen hebben geen vrouw. KAMERHEER: Deze wel, toevallig. KARDINAAL: Let op je woorden, kamerheer Jacques! als Chantal met de grote tetters voorbij rent… CHANTAL: MARIA-TH.: KAMERHEER:
MARIA-TH.: KAMERHEER:
MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KARDINAAL: KAMERHEER:
CHANTAL: KAMERHEER: CHANTAL: MARIA-TH.: KARDINAAL: MARIA-TH.: KARDINAAL: MARIA-TH.: KARDINAAL:
Hou eens op dat met dat geruzie, daar schiet de koning zeker niets mee op. Ik herinner me niet dat jij bent aangesproken, meid. Ze heeft gelijk, de koning schiet er niets mee op als we hier ruzie staan maken. Hoe langer het duurt hoe meer zijn teen opzwelt waarschijnlijk, en daardoor hij komt alleen maar vaster te zitten. (Ten einde raad.) Maar wat moeten we dan? Ik stel voor dat de kardinaal zijn monniken gaat halen en dat Chantal de ijzersmid opduikelt. Mocht het ene niet werken, dan hebben we altijd de andere mogelijkheid nog. Dus dan komt die pummel straks toch in ons paleis? Alleen als bidden niet helpt. Nou ja, ik denk dat ik wel kan leven met die oplossing. Hum, misschien heb je gelijk, maar ik zal niet vergeten wat er hier gepasseerd is. Ga nu die monniken maar halen, uwe toegeeflijkheid, misschien is God ons en de koning genadig. En begeef jij je maar tussen het gewone volk, Chantal, en vind die ijzersmid. Ik zal voor je rennen, kamerheer Jacques. En ik zal voor het raam staan om toe te kijken als je voorbij rent, Chantal. (Af, maar de kardinaal blijft nog wat dralen.) Gaat u niet kardinaal? Ik zou graag nog even blijven om ook uit het raam te kijken, majesteit. Waarom? Nou ja, als Chantal met de grote tetters voorbij rent, wil iedereen wel voor het raam staan om te kijken. Schiet op! Er is geen tijd te verliezen! Jawel majesteit. (Af.)
laten we het eens over ons hebben KAMERHEER: (Is inmiddels door het raam gaan kijken.) MARIA-TH.: U gaat daar toch niet echt staan kijken om die meid te zien, kamerheer Jacques. KAMERHEER: Waarom niet? MARIA-TH.: Een knappe kamerheer als u met uw talenten kan toch veel beter krijgen dan zo’n meid. KAMERHEER: Veel beter dan Chantal is er niet. Tenminste, niet in mijn beleving. MARIA-TH.: Jawel, natuurlijk wel. Ik denk dat jij niet goed oplet, kamerheertje.
10
KAMERHEER: O, kijk daar gaat ze. (Wuift met een witte zakdoek.) Dag Chantal! (Als hij uitgewuifd is gebruikt hij de zakdoek om een traantje weg te pinken.) Op de een of andere manier raak ik toch altijd weer ontroerd als ik Chantal voorbij zie rennen. MARIA-TH.: Genoeg over die Chantal nu, laten we het eens over ons hebben. KAMERHEER: Over ons? MARIA-TH.: Ja, over ons. Laat ik er eerlijk over zijn, ik vind het geweldig hoe jij de problemen oplost kamerheer Jacques. Bovendien ben je niet onaantrekkelijk. KAMERHEER: Dank u majesteit. MARIA-TH.: Sterker nog, ik vind je zelfs heel knap. KAMERHEER: U vleit me, majesteit. MARIA-TH.: Weet je, ik weet heus wel dat mijn man me af en toe ontrouw is. KAMERHEER: Dat mag u niet zeggen, majesteit, niet nu hij net met zijn teen in de afvoer vast zit. MARIA-TH.: En als hij mij ontrouw mag zijn, waarom zou ik dat dan af en toe ook niet mogen? KAMERHEER: Niet in uw geval, majesteit. MARIA-TH.: Waarom niet? KAMERHEER: Nou ja, uw schoonheid is zo uitzonderlijk dat geen man zich zeker zou voelen in uw nabijheid. MARIA-TH.: Onzin kamerheer Jacques, jij bent zeker genoeg. Jij zou een vrouw als ik absoluut kunnen behagen. KAMERHEER: Zeg dat nou niet majesteit. Uw man is in de kamer hiernaast. Hij zou ons eens kunnen horen. MARIA-TH.: Nou en. KAMERHEER: Nou en? Ik zou met mijn hoofd onder de guillotine kunnen eindigen. MARIA-TH.: Dat zou inderdaad jammer zijn van dat mooie hoofd. Goed, we wachten tot de monniken er zijn. Als alles achter de rug is spreek ik je nog wel. KAMERHEER: Dank u majesteit, dat u zoveel clementie toont met mij. MARIA-TH.: Ik zie je straks, kamerheer Jacques (Af.) wat heb ik misdaan? KAMERHEER: O nee, o nee! Wat heb ik misdaan in mijn leven dat mij dit allemaal moet overkomen? Ik weet dat ik vaak onweerstaanbaar voor vrouwen ben hoor, maar om nou versierd te worden door de lelijkste vrouw van het hof. De koningin nota bene! Ik eindig echt nog eens met mijn hoofd onder de guillotine. En dat allemaal alleen maar omdat de koning vanmorgen heeft besloten zijn jaarlijkse bad te nemen en zijn maîtresse daarbij uit te nodigen. Twintig monniken en een ijzersmid! Bedenk u dat eens, dat er twintig monniken en een ijzersmid aan te pas moeten komen om een teen los te krijgen die niet eens vast zit! Waarom moest ik ook zo nodig die stomme smoes verzinnen? Als deze geschiedenis eenmaal achter ons ligt maak ik dat ik hier weg kom. Dan wordt ik maar een hongerende pummel uit het gewone volk. Beter dan hier voortdurend door een lelijke koningin achternagezeten te worden.
11
ballet JEAN-BAPT.: (Op.) Kamerheer Jacques, jou zocht ik net! KAMERHEER: O nee! Daar heb je Jean-Baptiste Lully. Hij is componist en de leider van het koninklijk ballet en niet helemaal zuiver van aard, als u begrijpt wat ik bedoel. Hij is een beetje gek op me, maar ik probeer hem zo veel mogelijk te ontlopen. Ik heb het al moeilijk genoeg met het vrouwelijk schoon in Versailles. JEAN-BAPT.: Wat sta je daar zo heerlijk te kwebbelen, kamerheer Jacques? KAMERHEER: O niets, Jean-Baptiste, ik stond een beetje hardop te denken. JEAN-BAPT.: Wil je je gedachten misschien met me delen? KAMERHEER: O nee Jean-Baptiste, het was allemaal niet zo belangrijk. Wat vluchtige mijmeringen. JEAN-BAPT.: Het zou mij een eer zijn te worden ingewijd in die vluchtige mijmeringen van jou, kamerheer Jacques. KAMERHEER: Een andere keer misschien, Jean-Baptiste. JEAN-BAPT.: Luister kamerheer Jacques, ik heb een plannetje bedacht. KAMERHEER: Zolang ik er niet in betrokken wordt vind ik het allemaal prima. JEAN-BAPT.: Maar jij wordt er juist in betrokken, kamerheer Jacques, ik heb namelijk een ballet in gedachte waarin jij de hoofdrol speelt. KAMERHEER: Maar ik doe helemaal niet aan ballet, beste Jean-Baptiste. JEAN-BAPT.: Nee, dat weet ik, en ik begrijp eigenlijk niet goed waarom. Je bent er geknipt voor. KAMERHEER: Dat meent u niet. JEAN-BAPT.: O jawel, hoor. Die perfecte lijnen, dat flexibele lichaam, die gracieuze houding, je bent volmaakt kamerheer. KAMERHEER: Niemand is volmaakt, Jean-Baptiste. JEAN-BAPT.: Jij benadert het. Til je been eens op. KAMERHEER: (Tilt lomp een been op.) Zo? JEAN-BAPT.: Nee, nee, naar achteren, met gebogen rug en je armen uitgeslagen als de vleugels van een bevallige vogel. KAMERHEER: (Doet dit op onbeholpen manier.) Zo dan? JEAN-BAPT.: Perfect, hoe voelt dat? KAMERHEER: Als een hond die zijn pootje al heeft opgetild maar z’n plasje niet kwijt kan. JEAN-BAPT.: Jij maakt ook soms zulke enige grapjes, kamerheer Jacques. Maar serieus nu, zou je even met me mee willen gaan naar de balletzaal, zodat ik je alvast wat verfijnde kneepjes kan leren? KAMERHEER: O nee, Jean-Baptiste, dat zal niet gaan. JEAN-BAPT.: Je hoeft nergens bang voor te zijn. We zullen daar door niemand gestoord worden. KAMERHEER: Daar ben ik juist het meest bang voor. Mag ik nu weer gewoon gaan staan? Ik begin een beetje kramp te krijgen. JEAN-BAPT.: Natuurlijk, mijn beste. Je hebt het ideale lichaam, maar je zult nog veel moeten leren. KAMERHEER: Dat zal nu niet gaan, Jean-Baptiste, ik moet hier op mijn post blijven. JEAN-BAPT.: (Wijzend op de deur.) Is de koning daar? KAMERHEER: Hij neemt zijn jaarlijkse bad. JEAN-BAPT.: Alweer?
12
KAMERHEER: JEAN-BAPT.: KAMERHEER: JEAN-BAPT.: KAMERHEER: JEAN-BAPT.: KAMERHEER: JEAN-BAPT.: KAMERHEER: JEAN-BAPT.: KAMERHEER: JEAN-BAPT.: KAMERHEER: JEAN-BAPT.:
Tja, de koning is inmiddels berucht om zijn wasgewoonten. Is hij alleen? Die informatie is vertrouwelijk. Het is een publiek geheim dat de koning zijn bad neemt in gezelschap van een van zijn maîtresses. Ik kan u er niets over zeggen. Nou ja, het maakt me ook niet zoveel uit. Ik ben niet zo geïnteresseerd in dat gedoe met die vrouwen. Vreemd toch, dat ik daar niet van opkijk. Ik ga maar weer. Vind je het erg als ik je er binnenkort weer even over aanspreek? Ik zou niet teveel op mij rekenen, Jean-Baptiste. Onzin, je zult zien hoeveel plezier je zult beleven als wij samen aan de gang gaan. Ik durf het mij niet voor te stellen. Bedenk dat een hoofdrol in mijn ballet je veel aanzien zal geven. Op dit moment zit ik om aanzien niet zo verlegen. Ik spreek je later nog. Denk er nog maar eens goed over na. (Af.)
benieuwd wat me nog meer boven het hoofd hangt KAMERHEER: Dat kon ik er nog net bij hebben, een wufte balletleraar bovenop een wellustige koningin, een getrouwde kardinaal, twintig monniken, een ijzersmid, een koning met zijn maîtresse en Chantal met de grote tetters. Nou ja, die laatste daar zul je mij niet over horen, maar ik ben benieuwd wat me nog meer boven het hoofd hangt. Zje nûh comprande pas HARCO: TRUI: KAMERHEER: HARCO: KAMERHEER: HARCO: KAMERHEER: HARCO: TRUI: HARCO: KAMERHEER: HARCO: TRUI: KAMERHEER: TRUI: HARCO:
(Op met zijn vrouw.) Even kijken wat hier is, Trui. Wat is het toch allemaal groot hè, en al die pracht en praal. Het is toch wat. (Op bevelende toon.) Hallo, wie bent u? Wat doet u hier? O, daar heb je weer zo’n aangeklede aap met een pruikje. Hallo, beste kerel. U mag hier niet komen. (Tegen Trui.) Je verstaat er geen barst van wat die lui zeggen, maar het klinkt wel leuk die Franse taal. Toch? Dit zijn de vertrekken van de koning! Enig idee wat ‘ie van ons mot Trui? Nee, ik versta er ook niks van. Jij moet het weten. Jij hebt een paar woordjes Frans geleerd. Wilt u hier direct weg gaan! Nou, wat zegt ‘ie? Geen idee. (Tegen de kamerheer.) Kunt u dat nog een keer herhalen? Nogmaals, wilt u hier direct weg gaan! Nee, die woorden heb ik niet geleerd. Misschien als hij wat langzamer praat, dat je hem dan verstaat. (Tegen de kamerheer.) Hallo meneer, kunt u wat langzamer
13
KAMERHEER: HARCO: TRUI: KAMERHEER: TRUI: KAMERHEER: TRUI: HARCO: TRUI: HARCO: TRUI: HARCO: KAMERHEER: HARCO: TRUI:
KAMERHEER: HARCO: KAMERHEER: TRUI: HARCO: TRUI:
KAMERHEER: HARCO: KAMERHEER: HARCO: TRUI: KAMERHEER: HARCO: TRUI:
KAMERHEER: HARCO:
spreken alstublieft? Lang – zamer – spreken – graag – zodat – mijn – vrouw – het – kan – ver – staan! Wat moeten die lui toch van me? Ze moeten hier weg. Ik kan er geen touw aan vast knopen, jij Trui? Nee, ik snap er ook niks van. Wacht even daar heb ik een zinnetje voor geleerd. (Tegen de kamerheer.) Zje nûh comprande pas. Wat? Zje – nûh – com – prande – pas. Ah! Ze bedoelt dat ze het niet verstaat. U verstaat me niet, hè? Nou, ik versta u ook niet! O, hoorde je dat? Hij zei het ook: ‘comprande pas’. Wat betekent dat Trui? Ik versta het niet. En zei jij dat ook tegen hem? Ja, zje nûh comprande pas: ik versta het niet. Ik zei het tegen hem en toen zei hij het weer tegen mij. Goed, dan zijn we er dus uit dat we elkaar niet verstaan. Hoe zijn jullie hier in hemelsnaam verzeild geraakt? Jullie mogen hier helemaal niet komen. Nou? (Doet of ze even heel goed nadenkt wat er gezegd is.) Nee. Nee, nou ben ik hem weer effe helemaal kwijt. (Tegen de kamerheer.) Zeg dat nog eens. (Gebarend.) Ga weg! Ga weg hier! Wij komen uit Holland. Holland. Weet je wel? Holland! O mijn God! Nee, dan moet je peejies bas zeggen, peejies bas. Wat? Wacht, laat mij nou maar even. (Loopt naar de kamerheer en wijst beurtelings naar haar man en naar zichzelf.) Peejies Bas. Wij… met z’n tweeën, peejies bas. Peejies bas! O, Pays Bas. Hollanders. Hollandaise. Juist! Hollandaise, Hollanders, dat zijn wij. O nee! Hollanders, wat moet ik daar nou weer mee? Wij zijn toeristen. Wij zijn hier op bezoek. Mooi paleis, hoor, mooooi! Touristes, comprande? Toeristen! En nog Nederlandse toeristen ook! Waarom ben ik vanmorgen in godsnaam uit bed gestapt? Hij brabbelt maar wat, hoor. Hij brabbelt volgens mij maar wat. Maar goed, ik vind het wel een aardig ventje. (Gaat een beetje flirterig naast de kamerheer staan en raakt hem even aan.) Ik vind hem heel aantrekkelijk, ondanks dat rare pruikje en die gepoederde neus. Wat moet ze toch van me? (Trekt haar weg.) Ja, zo kan ‘ie wel weer, Trui.
tafel dekken TRUI:
Zeg, wat denk je Harco, zouden we onze broodjes hier even mogen opeten?
14
HARCO: TRUI: HARCO: TRUI:
HARCO: TRUI: HARCO: TRUI: HARCO:
KAMERHEER: HARCO:
TRUI: HARCO: KAMERHEER: HARCO: TRUI: HARCO: KAMERHEER: HARCO: KAMERHEER: HARCO: KAMERHEER:
HARCO: TRUI: KAMERHEER: TRUI:
Hum, misschien niet eens zo een gek idee. Er staat daar zo’n leuk tafeltje daar mogen we vast wel even aan zitten. Ik weet niet of die klojo dat wel goed zal vinden. Ze hebben meestal liever dat je in het restaurant gaat eten. Dat is toch veel te duur, nee hoor, we eten hier onze eigen bammetjes wel op. Bovendien hou ik niet zo van die buitenlandse hap. Ik weet niet of het mag. We kunnen het hem toch vragen. Hoe wou jij dat vragen dan? Jij komt niet veel verder dan ‘comprande pas’ en ‘peejies bas’. Nou, met een beetje gebarentaal kom je ook een heel eind. Dat is een goed idee. Wacht even, ik maak het hem wel duidelijk. (Hij gaat naar de kamerheer en tikt hem op de schouder.) Luister makker: wij… (Hij wijst beurtelings naar z’n vrouw en zichzelf.) …wij… willen even een broodje eten. (Maakt een gebaar alsof hij een broodje in z’n mond neemt.) Broodje… weet je wel: broodje! (Nogmaals het gebaar.) Hier… aan tafel. (Wijst naar de tafel.) Ga toch weg man! Je moet hier weg! (Tegen Trui.) Ik geloof dat hij het een beetje begrijpt. (Weer tegen de kamerheer.) Wij… (Weer wijzend.) … tafel … dekken. Dekken, weet je wel? Dekken. Hoe moet ik hem dat nou weer duidelijk maken: dekken? Tafel… goed? Tafel… dekken! (Komt op een idee.) Dekken! Natuurlijk, dekken. (Maakt triomfantelijk een gebaar met z’n heupen.) Dekken! Begrijp je? Tafel! Dekken! (Opnieuw heupgebaar.) (Verontwaardigd.) Harco! Nee, ik geloof waarachtig dat ‘ie het begrijpt! Wat moet die vent nou? Wil hij een nummertje maken, hier op tafel, met z’n vrouw? Geef even een van die boterhammen aan, Trui. (Geeft hem een in papier gevouwen boterham aan.) (Vouwt het papier open en laat de boterham zien.) Hier kijk eens. Comprande? Hij biedt me een boterham aan. (Wijst.) Tafel. (Heupgebaar.) Dekken. (Toont de boterham.) Broodje eten. (Geschokt.) Hij wil dat ik een broodje van hem eet, terwijl hij een nummertje maakt met z’n vrouw op tafel! Nee! Dank je de koekoek. Goed? Die toeristen worden ook steeds vrijpostiger. Nee, dat wil ik niet, ga weg! Ga weg hier! (Wijst naar de deur waarachter Lodewijk zich bevindt.) De koning is hiernaast, met z’n maîtresse, die houdt niet van dat gerotzooi. Ik geloof dat hij wil dat we hiernaast gaan eten, Trui. Nou, dan doen we dat toch. (Ze maken aanstalten om de kamer van de koning in te gaan.) (Houdt hen tegen.) Nee! Zijn jullie nou helemaal gek geworden! Nee Harco, ik denk niet dat hij dat bedoelde.
15
HARCO: KAMERHEER: TRUI: HARCO: KAMERHEER:
Nou ja! Die vent weet toch ook niet wat ‘ie mot. De koning! De koning is daar! Hij zegt rwa, dat betekent koning! Rwa? Is de koning daar? Hij maakt een nummertje met z’n maîtresse. Een nummertje. (Hij maakt hetzelfde heupgebaar als Harco en wijst dan naar de deur.) HARCO: (Kijkt de kamerheer even verbaasd aan.) Weet je wat ik denk? Dat ze daar de tafel aan het dekken zijn voor de koning. TRUI: Dat meen je niet? HARCO: Ja, dat maak ik wel op uit z’n gebaren. TRUI: Zou hij willen dat wij bij de koning aanschuiven dan? Nou, dat hoeft voor mij niet hoor, al dat formele gedoe. Nee, laten we ons broodje hier maar opeten. HARCO: Maar beledigen we die lui dan niet? TRUI: Verzin maar wat, ik ga er in ieder geval niet bij zitten. HARCO: Ik zal het hem wel proberen uit te leggen. (Wendt zich tot de kamerheer.) Luister, die poespas hoeft allemaal niet voor ons. We eten hier gewoon ons broodje op en gaan zo snel mogelijk weer weg. (Wijst.) Tafel. (Heupgebaar.) Dekken. (Eetgebaar.) Broodje eten. (Wijst naar de deur waaruit ze gekomen zijn.) Weg. KAMERHEER: Nu wil hij weer dat ik ergens anders dat broodje opeet terwijl hij het met z’n vrouw op tafel doet. Luister, dat kan niet. Het is hier geen sekshuis. twee druppels water DIENSTMEID: KAMERHEER:
DIENSTMEID: KAMERHEER: DIENSTMEID: KAMERHEER: DIENSTMEID: KAMERHEER: DIENSTMEID: KAMERHEER: DIENSTMEID: KAMERHEER: DIENSTMEID: KAMERHEER: DIENSTMEID: KAMERHEER: DIENSTMEID:
(Op. Terwijl de dienstmeid en de kamerheer in gesprek zijn dekken Harco en Trui de tafel.) O, kamerheer Jacques! (Duidend op z’n opmerking over het sekshuis.) Hoewel… (Plotseling streng.) Wat is er dienstmeid? Je mag hier niet te vaak komen, dat weet je toch. Is het waar wat ik gehoord heb, kamerheer Jacques? Is wat waar? Dat de koning met z’n teen vast zit in de afvoer van z’n bad? Nou ja, het zou eigenlijk een geheim moeten zijn, maar nu je er zelf over begint kan ik wel zeggen dat er een kern van waarheid in zit. Een kérn van waarheid? Ach, hoe zal ik het zeggen, het is niet helemaal waar. Wat is er dan waar en wat is er niet waar? Het is allemaal helemaal niet waar. Ik heb het verzonnen als smoes om de koningin weg te houden bij de koning en zijn maîtresse. En nu? Nu zijn er twintig monniken en een ijzersmid onderweg om hem weer los te krijgen terwijl hij niet eens vast zit. (Duidend op Harco en Trui.) En wie zijn dat? O, dat zijn twee Hollanders. Hollanders? Ja, toeristen. Ze willen hier een nummertje op tafel maken terwijl ik een broodje van hen opeet. Wat?!
16
KAMERHEER: Ja, dat verdomde sekstoerisme neemt ook steeds gekkere vormen aan. DIENSTMEID: Zeg, ik ken die man ergens van! KAMERHEER: Alsjeblieft dienstmeid, wat je in je vrije tijd doet is jouw zaak, maar ik wil er niks van weten. DIENSTMEID: Nee, kijk nou eens goed. KAMERHEER: (Kijkt naar Harco.) Ja? DIENSTMEID: Dat hoofd, als je dat bekijkt en je denkt er een pruik bij dan is het precies… KAMERHEER: (Geeft nu ook blijk van herkenning.) Precies… DIENSTMEID: Als twee druppels water. KAMERHEER: Ik snap niet dat ik de gelijkenis niet eerder gezien heb. (Ze staren samen naar Harco.) HARCO: (Heeft door dat er naar hem gekeken wordt.) Wat staan die lui nou naar me te staren, Trui? TRUI: Ja, dat weet ik ook niet. HARCO: Hé, heb ik iets van jullie aan of zo? TRUI: Negeer het nou maar, Harco, laten we maar een broodje gaan eten. (Ze gaan samen aan tafel terwijl het DOEK dicht gaat.)
17
tweede bedrijf een lastig parket KAMERHEER: (Heeft net de deur naar de kamer van de koning achter zich gesloten als het doek open gaat.) Ik kom net uit de kamer van de koning en hij heeft me dringend verzocht een einde te maken aan die smoes over zijn teen die in de afvoer van zijn bad vast zou zitten. Hij vindt dat verzinsel ver beneden zijn waardigheid. Alleen de gedachte al dat hij – de zonnekoning – het in zijn hoofd zou halen die grote van hem – zijn teen bedoel ik – in een afvoer te steken vindt hij verachtelijk. Ik heb hem mijn excuses aangeboden en gezegd dat ik zo snel niets anders had kunnen bedenken. Hij heeft me opgedragen dit praatje zo spoedig mogelijk weer uit de wereld te helpen en iets te verzinnen wat een koning wel waardig is. En dat brengt mij in een lastig parket. Ik zou namelijk niet weten waarmee ik nu weer aan moet komen. Ondertussen ligt die snaak rustig zijn maîtresse te bonken, terwijl ik hier de problemen op moet lossen. Zoals ik eerder al zei: het is niet makkelijk een kamerheer te zijn aan het hof van Lodewijk. onder de guillotine DIENSTMEID: (Op.) O, kamerheer Jacques, wat heeft de koning gezegd? KAMERHEER: Hij heeft gezegd dat we niet door mogen gaan met het verhaal over zijn teen. Het is té onwaardig. We moeten iets anders bedenken. DIENSTMEID: Maar half Versailles is al op de hoogte van dat gerucht. Je kunt het nu moeilijk nog terugdraaien. KAMERHEER: Ja, dat weet ik. Maar de koning heeft het me opgedragen. DIENSTMEID: Misschien moet je er niet op ingaan. KAMERHEER: Ben je gek geworden! Als ik zijn bevelen niet opvolg eindig ik met mijn hoofd onder de guillotine. DIENSTMEID: (Vliegt hem om de hals.) O, kamerheer Jacques, dat nooit! KAMERHEER: Rustig maar, rustig maar, het is zover nog niet. DIENSTMEID: Ik zou het niet kunnen verdragen jouw adembenemende hoofd gescheiden te zien van je welgevormde lichaam. KAMERHEER: Kalm maar, we bedenken wel iets. DIENSTMEID: Hou me vast, omarm me, laat jouw sterke armen mijn frêle lichaam omsluiten. Laat me je innerlijke warmte voelen. Laat het over me heen spoelen als de zevende golf uit een warme oceaan. KAMERHEER: Ik denk niet dat we daar op dit moment tijd voor hebben. DIENSTMEID: (Smachtend.) Spreek me nou toch alsjeblieft niet tegen, kamerheer Jacques! KAMERHEER: Nou goed, één klein golfje dan. (Hij beantwoordt haar omhelzing.) een trouw dienaar van de koning MARIA-TH.:
(Op.) Ik begrijp absoluut niet waar die kardinaal blijft met zijn twintig monniken… Kamerheer Jacques! Wat doe je daar? KAMERHEER: Wat bedoelt u, majesteit?
18
MARIA-TH.: Wat je daar met die meid doet? KAMERHEER: Kunt u dat niet zien? Ik ben haar aan het troosten. Ze heeft een vriend wiens nek veel kans heeft onder de guillotine terecht te komen. MARIA-TH.: Dan zal hij dat wel verdiend hebben. KAMERHEER: O nee majesteit, absoluut niet. Hij doet zijn plicht. Hij is een trouw dienaar van de koning, maar hij krijgt de meest onmogelijke opdrachten uit te voeren. DIENSTMEID: Hij wordt niet begrepen, majesteit. En hij is zo loyaal, zo’n fantastische man. MARIA-TH.: Heb ik jou wat gevraagd meid? Ga hier weg! Het is jouw soort helemaal niet geoorloofd zich in deze vertrekken op te houden. DIENSTMEID: Het spijt me, majesteit. MARIA-TH.: Ga weg, zeg ik je! DIENSTMEID: (Maakt een paar kniebuigingen terwijl ze het toneel verlaat.) Jawel majesteit. Dank u majesteit. Dag majesteit. (Meer smachtend.) Dag kamerheer Jacques. (Af.) niet mijn broer MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER:
MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER:
MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER:
Is het waar over die vriend van haar en de guillotine? O ja majesteit, maar al te waar, vrees ik. En is het ook waar dat die vriend zo’n loyaal mens is? O, zeker! Zo’n goed mens hoeft toch nergens voor te vrezen. Soms wordt men in het leven buiten de eigen schuld opgezadeld met problemen waar men bijna geen uitweg meer uit weet, majesteit. Wat is dat er dan voor een, die vriend? Nou ja, hoe zal ik het zeggen. Kan ik hem vergelijken met jou? Laat ik het zo zeggen, hij is niet mijn broer, maar toch is het een zoon van m’n vader (Tegen het publiek:) Excusé, dergelijke flauwe grappen worden eigenlijk pas over een paar eeuwen gemaakt, maar goed. Wat zeg je, kamerheer Jacques? Neem me niet kwalijk, majesteit, ik stond even hardop te denken. Hij is dus als een broer voor je. Ja, laten we het daar maar op houden. In dat geval zal ik er persoonlijk voor zorgen dat die man niet onder de guillotine terecht zal komen. Dank u majesteit. Duizendmaal dank. Ik zal de meid er zo snel mogelijk van op de hoogte stellen. Goed, maar liever niet zo uitbundig, hè. Uiteraard niet. Nu mag je mij omhelzen. (Ze gaat met open armen staan, klaar voor een omhelzing.) Eh… neem me niet kwalijk? Omhelzen. Omhels me maar. Met wat voor doel, majesteit?
19
MARIA-TH.:
Nou ja, we hebben toch sinds kort een geheime relatie, jij en ik, kamerheer Jacques? KAMERHEER: Eh… Ja, maar eh… MARIA-TH.: Ja maar wat, kamerheer Jacques? KAMERHEER: Ik wilde die relatie eigenlijk zo geheim mogelijk houden. MARIA-TH.: We zijn hier toch samen. Er is toch niemand die het ziet. KAMERHEER: Dat wel maar… er zou ieder ogenblik zomaar iemand binnen kunnen vallen. MARIA-TH.: Wie zou er dan binnen moeten vallen? ook een rol JEAN-BAPT.: (Op.) KAMERHEER: Jean-Baptiste Lully bijvoorbeeld. JEAN-BAPT.: Ah! Kamerheer Jacques, wat ben ik blij je te zien. (Meer ingetogen en formeel met een buiging naar de koningin.) Majesteit. KAMERHEER: Nou ja, ik zeg het niet graag, maar in dit geval ben ik ook blij jou te zien, Jean-Baptiste. JEAN-BAPT.: Zie je wel, we maken al progressie. MARIA-TH.: Wat komt u hier doen, Jean-Baptiste? Ik was in gesprek met de kamerheer. JEAN-BAPT.: Neemt u me niet kwalijk, majesteit, maar ik wilde kamerheer Jacques even persoonlijk informeren over zijn ballet. MARIA-TH.: Zijn ballet, wat voor ballet? JEAN-BAPT.: Het ballet waarvoor ik de choreografie aan het schrijven ben en waarin hij de hoofdrol gaat spelen. MARIA-TH.: Meent u dat? JEAN-BAPT.: Of ik het meen. MARIA-TH.: Ik wist niet dat u danste, kamerheer Jacques? KAMERHEER: Het mag ook geen naam hebben. Ik doe wel eens een pasje in mijn vrije tijd. JEAN-BAPT.: Het wordt een prachtige voorstelling. Het wordt een heldensage vervat in een wervelend dansoptreden. MARIA-TH.: Ik ben verzot op ballet. Is er voor mij ook een rol? JEAN-BAPT.: Voor u? MARIA-TH.: O ja! Ik zou zo graag ook eens een rol in uw ballet dansen. JEAN-BAPT.: Nou… MARIA-TH.: Ik zou er heel geschikt voor zijn, denkt u ook niet? JEAN-BAPT.: Nou nee, vergeeft u het mij majesteit, maar eigenlijk niet. MARIA-TH.: Wat? JEAN-BAPT.: U past niet helemaal in het concept wat ik voor ogen heb. KAMERHEER: (Voor zichzelf.) Als je het mij vraagt past ze in geen enkel concept. MARIA-TH.: Ben ik soms niet mooi genoeg? JEAN-BAPT.: Daar gaat het niet om. MARIA-TH.: Zijn mijn lijnen niet sierlijk genoeg? JEAN-BAPT.: Ik heb geen woord gezegd over uw lijnen, majesteit. MARIA-TH.: (Maakt een paar onbeholpen danspassen over het toneel.) Zijn mijn bewegingen niet gracieus? JEAN-BAPT.: Nou, ik moet toegeven dat er ruimte is voor verbetering, maar dat is niet mijn pointe.
20
MARIA-TH.: JEAN-BAPT.: MARIA-TH.: JEAN-BAPT.: MARIA-TH.:
Wat is er dan? Er is gewoon geen plaats voor u in dit ballet, er is geen rol. Als er geen rol is, dan schrijf je maar een rol. Dat kan zomaar niet. Ik wil samen met kamerheer Jacques schitteren op de dansvloer en daarmee uit. JEAN-BAPT.: Majesteit… MARIA-TH.: Jij gaat daarvoor zorgen, Jean-Baptiste. En geen gemaar en geen gemajesteit. Het enige alternatief wat je hebt is het zoevende geluid van de valbijl vlak voordat je hoofd van je romp gescheiden wordt. JEAN-BAPT.: Jawel majesteit. MARIA-TH.: Kom, ik ga maar eens kijken waar die kardinaal met zijn twintig monniken blijft. Je moet hier ook alles zelf regelen. KAMERHEER: Majesteit, ik moet u nog iets zeggen. MARIA-TH.: Kamerheer Jacques jou spreek ik later nog wel.(Af.) een nijlpaard op een hardhouten vloer vol glazen knikkers KAMERHEER: (Als ze weg is) Nou Jean-Baptiste, je weet wat je te doen staat. JEAN-BAPT.: O kamerheer Jacques, hoe kan ik haar nu ooit een rol in een van mijn balletten geven? Ze is het lelijkste gedrocht dat in Versailles rondloopt. Ze beweegt als een nijlpaard op een hardhouten vloer vol glazen knikkers. KAMERHEER: Ik weet niet met wie ik het meeste medelijden moet hebben, met die vloer of met die knikkers. JEAN-BAPT.: En dat moet ik laten dansen? KAMERHEER: Zie het als een uitdaging, Jean-Baptiste, niet als een probleem. JEAN-BAPT.: Maar het is jouw ballet, kamerheer Jacques, jóuw ballet. KAMERHEER: O, maak je over mij geen zorgen, Jean-Baptiste, ik bedenk op het laatste moment wel een smoesje om er niet aan mee te hoeven doen. JEAN-BAPT.: (Bijna snikkend.) Maar zo valt alles toch in het water. KAMERHEER: Kom, kom, Jean-Baptiste, laat de koningin haar dansje nou maar een keer doen hè. Dat is beter dan met je hoofd onder je arm verder door het leven te moeten gaan. JEAN-BAPT.: Ik denk dat ik me maar even terugtrek om wat te gaan jammeren. (Af.) KAMERHEER: Arme Jean-Baptiste. Maar goed, ik hoop dat ik nu even van hem af ben. in vertrouwen KARDINAAL: (Op.) Kamerheer Jacques, weet jij waar de koningin is? KAMERHEER: Ze ging hier net weg. Ze was op zoek naar u en uw twintig monniken. KARDINAAL: Ja sorry, die monniken, die heb ik helaas niet bij elkaar kunnen krijgen. KAMERHEER: Waarom niet?
21
KARDINAAL:
KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER:
KARDINAAL: KAMERHEER:
KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL:
Ik vond ze in de wijnkelder. Ze hadden net een nieuw vat miswijn aangeslagen om te proeven. Die wijn bleek van een heel goed jaar te zijn. Ze hebben er iets te veel van geproefd. Hoeveel? Te veel om nog op een geloofwaardige manier de Heer te kunnen aanroepen. O, dat komt goed uit, want we hebben die monniken al helemaal niet meer nodig. Niet? Nee, dat hele verhaal over de teen van de koning blijkt op een misverstand te berusten. Je meent het! Ja, ik meen het. Maar hoe is dat dan mogelijk? Kan ik u in vertrouwen nemen, kardinaal? Ik ben priester. Daarom vraag ik het. De waarheid is dat ik u heb voorgelogen, uwe rechtschapenheid. De koning zit helemaal niet vast met zijn teen. Ik had al zo’n vermoeden. En bovendien is hij daar niet alleen. Dus hij is toch met eh…? Inderdaad, met eh… Ik had al zo’n vermoeden. Maar waarom heb je me dat dan niet meteen gezegd? Nou ja, ik moest het geheim houden voor de koningin. En gezien uw reputatie en uw relatie tot de koningin, leek het me beter u dezelfde smoes te vertellen die ik de haar had verteld. En wat heeft je van gedachten doen veranderen? De koning heeft me opgedragen die smoes weer uit de wereld te helpen. Hij vindt het een koning onwaardig dat hij zijn teen in de afvoer gestoken zou hebben. En wie zegt je dat ik niet meteen naar de koningin ga en haar inlicht? Ik heb u in vertrouwen genomen. Ik ben priester. Dat is waar, maar ik bedacht me dat ik altijd nog een brief aan de paus zou kunnen schrijven betreffende uw eh… Je bedoelt mijn eh…? Juist, en u weet hoe muggenzifterig de paus kan doen over het celibaat. Ik sta aan uw kant, kamerheer Jacques.
veertig ongedurige nonnen KAMERHEER: Goed, we moeten een nieuwe smoes verzinnen om de koningin te misleiden en we moeten mademoiselle de la Vallière uit het paleis zien te smokkelen. Die twintig monniken kunnen in hun wijnkelder blijven. Die hebben we niet meer nodig. KARDINAAL: O, maar in de plaats van die monniken had ik al wel iets anders geregeld.
22
KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER:
Wat dan? Veertig nonnen. Veertig?! Ja, ik kon toch moeilijk met lege handen terugkomen. Maar waarom veertig? Nou ja, ik dacht dat veertig nonnen wel tegen twintig monniken op zouden wegen. Dat zou ik denken ja. Mijn God, veertig nonnen! Veertig ongedúrige nonnen. Ongedurig? Waarom ongedurig? De deken komt ze vanavond de biecht afnemen in het klooster. Dat is toch geen reden om ongedurig te zijn. Dan ken jij de deken nog niet. Waar zijn die nonnen nu? Ik heb ze achtergelaten bij de toegangsdeuren van het paleis. Goed, stuur ze maar weg. We hebben ze niet nodig. Misschien toch wel. Hoezo? Misschien kunnen we mademoiselle de la Vallière naar buiten smokkelen gekleed als non. Dat is nog niet zo’n slecht idee, uwe geraffineerdheid.
een habijt voor de koning MOEDER O.:
(Op, in paniek.) Kardinaal! Kardinaal! Mijn nonnen zijn op hol geslagen. KARDINAAL: Op hol geslagen? MOEDER O.: Ze waren de hele dag al zo onrustig, maar nu zijn ze helemaal niet meer te houden. KAMERHEER: Wat is er gebeurd? MOEDER O.: Ze wilden niet blijven wachten. Ze rennen nu kriskras door het paleis. KARDINAAL: Hoe kan dat nou weer? MOEDER O.: Ze waren zo onder de indruk van alle pracht en praal in Versailles dat ze het hele paleis wilden zien. KARDINAAL: Waarom? KAMERHEER: Misschien willen ze wat decoratieve ideeën opdoen voor in hun cel. MOEDER O.: Ik kon ze niet meer tegenhouden. Het spijt me. KAMERHEER: Dat kunnen we er nog net bij hebben, een paleis dat wemelt van de ongedurige nonnen. KARDINAAL: Mogelijk maakt het een en ander alleen maar eenvoudiger, kamerheer Jacques. (Tegen moeder overste.) Kunt u ons voorzien van een habijt, moeder overste? MOEDER O.: Wat wilt u met een habijt? KARDINAAL: Het is voor de koning. MOEDER O.: Wat moet de koning in een habijt? Is het voor een van z’n wellustige spelletjes? KARDINAAL: Foei, moeder overste! MOEDER O.: Wilt u soms zeggen dat de koning niet aan wellustige spelletje doet?
23
KARDINAAL: MOEDER O.: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL:
KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER:
Ja, maar daar hoort een vrome non als u niets van te weten. Bovendien, men stelt geen vragen als de koning een verzoek doet. Goed dan, ik denk dat ik wel een habijt kan regelen, maar dan heb ik andere kleren nodig voor een van mijn nonnen. Kamerheer Jacques? Ze kunnen ruilen, neem ik aan. Nee, nee, natuurlijk niet. Waarom niet? (Neemt hem terzijde.) Dan lijkt het alleen maar of de maîtresse de non is geworden en de non de maîtresse. Zo ziet de koningin straks een onschuldige non aan voor een maîtresse. Wat had u dan in gedachte? We moeten de non in mannenkleren kleden. In mannenkleren? Ja, de maîtresse gaat in nonnenkleren en de non gaat in mannenkleren. Maar waar halen we dan die mannenkleren zo snel vandaan? Kamerheer Jacques… O nee! Daar komt niets van in! De koning heeft ú opdracht gegeven. U bent verantwoordelijk. Verantwoordelijk ja! Maar niet onverantwoordelijk. Welke andere keuze hebben we? En wat voor kleding moet ik dan aan? Ik kan hier moeilijk in mijn hemd gaan staan. Jij kunt de kleding van de maîtresse aantrekken. Ja, ik ben daar gek, straks denkt de koningin nog dat ík de maîtresse van de koning ben. Onzin. Zulke lelijke maîtresses houdt de koning er niet op na. Dat zal zelfs de koningin begrijpen. Ik denk nog steeds dat het beter is om het niet te doen.
overspannen CHANTAL: KAMERHEER: KARDINAAL: MOEDER O.: KARDINAAL: MOEDER O.:
(Op.) O, kamerheer Jacques! Chantal! Met de grote tetters! Kardinaal! Pas op uw woorden! Vergeef me moeder overste, maar heeft u zelf al goed gekeken? (Kijkt naar Chantal en slaat haar hand voor haar mond.) Mijn God! Dat zijn met recht grote tetters! (Slaat een kruis naar de hemel.) Vergeef me Heer. CHANTAL: (Vliegt de kamerheer om de hals.) O, kamerheer Jacques, het is vreselijk maar mijn broer wil niet komen. KAMERHEER: Waarom niet? CHANTAL: Alle ijzersmeden zijn in staking en die lapzwans zit dronken in de kroeg. Hij zei dat er geen haar op z’n hoofd is die er aan denkt de koning te helpen. KAMERHEER: Het is niet erg Chantal, hij is al niet meer nodig. CHANTAL: Niet?
24
KAMERHEER: Nee, de koning staat er op dat we die smoes over z’n teen weer uit de wereld helpen en daarom moet er nu een van de veertig ongedurige nonnen, die kriskras door het paleis rennen, gevraagd worden om zich te verkleden als man, zodat de maîtresse zich kan verkleden als non en ik de kleren van de maîtresse aan kan trekken. CHANTAL: Het klinkt als een goed plan, maar kun je het me nog één keer uitleggen? KAMERHEER: Ik weet het, het is een hopeloos plan en dan hebben we nog niet eens een smoes bedacht om de koningin om de tuin te leiden. O mijn God, ik denk dat ik een zenuwinzinking krijg. CHANTAL: Hou me vast, kamerheer Jacques, hou me stevig vast. Ik zal je troosten. (Ze houden elkaar stevig vast.) Hoe voelt dat? KAMERHEER: Beter. (Ze blijven zo een tijdje staan tot de kardinaal wat ongeduldig wordt.) KARDINAAL: Ahum… Eh… kamerheer Jacques? KAMERHEER: (Komt even uit de omhelzing.) Gaan jullie maar een geschikte non zoeken, ik trek die vrouwenkleren wel aan. KARDINAAL: Kom moeder overste, ik denk dat we Chantal even de ruimte moeten geven om kamerheer Jacques te troosten. (Samen af.) de enige twee CHANTAL: KAMERHEER: CHANTAL: KAMERHEER: CHANTAL: KAMERHEER: CHANTAL: KAMERHEER:
CHANTAL: KAMERHEER: CHANTAL: KAMERHEER: CHANTAL: KAMERHEER: CHANTAL: KAMERHEER: CHANTAL:
O, kamerheer Jacques, gaat het alweer een beetje? Een beetje, maar kun je me nog iets langer vasthouden? (Doet dit.) O, kamerheer Jacques! (Maar hij is er met z’n hoofd niet bij en laat een bezorgde zucht horen.) Wat is er toch, kamerheer Jacques? Ik sta me net te bedenken dat Maria-Theresia ieder moment kan binnenvallen en dat ik nog steeds geen goeie smoes heb. Ach, kamerheer Jacques, jij verzint wel wat. Jij weet altijd iets te bedenken als het erop aankomt. Dank je Chantal, voor je vertrouwen, maar het zou me toch beter uitkomen als ik mijn verhaaltje klaar had als dat vreselijke mens komt binnenstormen. Wie zegt er dat ze zomaar ineens komt binnenstormen? Nou ja, ze heeft de gewoonte dat te doen zodra ik weer iemand omhels. Zodra ik weer iemand omhels? Wie omhels jij dan nog meer allemaal? Ach, niemand in het bijzonder. Zeg op, kamerheer Jacques! Er is toch geen ander? Nee, nee, natuurlijk niet, Chantalleke. Wie moet jij dan zo nodig nog meer omhelzen? In mijn positie als kamerheer ben ik toch een soort vertrouwenspersoon en dan moet je wel eens iemand troosten. Probeer me niet te belazeren, kamerheer Jacques. Ik ken je reputatie en ik laat me niet zo makkelijk in de maling nemen als de koningin.
25
KAMERHEER: Chantal! Hoe kun je? Hoe kun je zo jaloers zijn terwijl je weet dat jij de enige voor mij bent? CHANTAL: Eh… KAMERHEER: Ja! De enige! Je weet het toch, dat jij de enige voor mij bent? CHANTAL: O, kamerheer Jacques, je meent het hè? Ben ik écht de enige? KAMERHEER: De enige! (Met een ondeugende blik op haar grote borsten.) Nou ja, de enige twee dan. CHANTAL: O, kamerheer Jacques, vergeef me mijn jaloerse gedachten. Ik was verblind door afgunst vanwege je buitengewone persoonlijkheid. Kun je me vergeven? KAMERHEER: Natuurlijk kan ik het je vergeven, lief Chantalleke. CHANTAL: O, kamerheer Jacques, kom weer in mijn armen. (Ze omhelzen elkaar weer.) Hoe heb ik zo slecht over je kunnen denken? je hebt het zelf in de hand MARIA-TH.: (Op.) Kamerheer Jacques, wat doe je daar?! KAMERHEER: (Stampvoetend.) Zie je wel! Ik zei het wel. Zodra ik mijn armen om iemand heen sla komt zij binnen. MARIA-TH.: Ik vroeg je wat je aan het doen bent. KAMERHEER: Ziet u dat dan niet? MARIA-TH.: Ja je verlustigt je aan Chantal met de grote tetters. KAMERHEER: Verlustigen? Ziet u dan niet dat ze in shock is? MARIA-TH.: In shock? KAMERHEER: Ze heeft zich voor de koning tussen het gewone volk begeven en heeft daar een heel aangrijpende ervaring opgedaan. MARIA-TH.: Wat voor ervaring? KAMERHEER: Ze is uitermate ruw behandeld door een stakende ijzersmid. MARIA-TH.: Het is niet waar! CHANTAL: Het is wel waar! MARIA-TH.: Bemoei je er niet mee, meid, als ik met kamerheer Jacques praat. KAMERHEER: Het is waar, majesteit, de ijzersmeden zijn in staking. MARIA-TH.: Waarom, in hemelsnaam? KAMERHEER: Ze willen meer democratie. MARIA-TH.: Onzin! Mijn man is alleenheerser. Het centrum van de macht. De zonnekoning. Alles draait om hem. Democratie, puh! KAMERHEER: Dus u begrijpt dat ze buitengewoon grof is behandeld door die pummels en dat ze daar hevig door uit het lood is geslagen. MARIA-TH.: Goed dan, voor deze keer zal ik het door de vingers zien. Maar laat ik haar niet nog eens met jou betrappen, kamerheer Jacques, anders komt ze onder de guillotine. KAMERHEER: Maar majesteit, u kunt toch zo’n mooie vrouw niet laten onthoofden! MARIA-TH.: Het is niet haar hoofd waaraan ik dacht. KAMERHEER: Majesteit, nu shockeert u me nog meer! Te denken dat Chantal een van die prachtige tetters zou moeten missen! MARIA-TH.: Je hebt het zelf in de hand. KAMERHEER: Ik wou dat het zo was. MARIA-TH.: Jij kunt gaan, meid. Ik wil kamerheer Jacques even persoonlijk spreken. CHANTAL: Kamerheer Jacques…
26
KAMERHEER: Ga maar meisje, ik spreek je later nog wel. CHANTAL: (Af.) de deken, dát zegt genoeg MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.:
KAMERHEER:
MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.:
Dus je bent van plan haar nog vaker te gaan zien? Ach, we ontmoeten elkaar wel eens bij gelegenheid. Bij gelegenheid? Nou ja, Versailles is een groot paleis, maar het is slechts een klein wereldje. Ik vind alles goed, zolang er maar minstens een meter tussen jullie in blijft. Dat hoeft niet zo moeilijk te zijn. Chantal alleen al is goed voor vijftig centimeter en ik… Jouw centimeters daar hebben we het later nog wel eens over, kamerheer Jacques. Nu moet je me eerst eens vertellen wat al die nonnen in ons paleis doen. O, die nonnen ja, dat is een verhaal apart. Zij vallen in voor de monniken die teveel miswijn van een goed jaar gedronken hebben en daarom niet konden komen. Maar waarom zwermen ze dan door het hele paleis? Ze waren nogal ongedurig, de deken zal ze vanavond de biecht af komen nemen in het klooster. De deken? O, nou ja, dát zegt genoeg. Ik snap nog steeds niet waarom de deken ze zo ongedurig zou maken. Dan ken jij de deken nog niet. Maar moeten die nonnen dan niet hiernaartoe komen om te bidden voor mijn Louis? Dat was in eerste instantie wel de opzet, ja. Maar? Maar op dit moment is dat niet echt meer zo nodig. Waarom niet? Het is iets wat ik u daarnet al had willen vertellen, majesteit. Wat is er? Het gaat om de teen van uw echtgenoot, die grote. Die vast zat in de afvoer? Dezelfde. Wat is daarmee? Nou ja, eh… Nou?
ik wist niet dat je een zus in het klooster had KARDINAAL: MARIA-TH.: KARDINAAL: MARIA-TH.:
(Op.) Ik heb nog geen non kunnen vinden, kamerheer Jacques. Geen non kunnen vinden? Het hele paleis wemelt ervan. O, eh… majesteit. Ik heb het er net over met kamerheer Jacques, alle gangen lopen vol met kloosterzusters. Het zijn er minstens… KAMERHEER: Veertig. MARIA-TH.: Veertig ja… Veertig? Meen je dat?
27
KAMERHEER: MARIA-TH.: KARDINAAL: MARIA-TH.: KAMERHEER:
Nou ja, zo om en nabij. Veertig nonnen, kardinaal. Ik weet het majesteit. Ik heb ze zelf meegebracht. En nu beweert u dat u er geen een meer kunt vinden? Zijne bijziendheid heeft me er al eens over aangesproken dat zijn zicht zo slecht wordt de laatste tijd. KARDINAAL: Nee, u begrijpt het verkeerd, majesteit, het was ons om een bijzondere non te doen. MARIA-TH.: Een bijzondere non? Wat voor een bijzondere non? KARDINAAL: Deze non is eh… de zus van kamerheer Jacques. MARIA-TH.: De zus van kamerheer Jacques? Ik wist niet dat jij een zus in het klooster had, kamerheer Jacques. KAMERHEER: Ja, ik kijk er zelf ook elke keer weer van op. KARDINAAL: Dus toen ik zei dat ik nog geen non had kunnen vinden bedoelde ik dat ik nog niet de júiste non had kunnen vinden. binnen een uur in de paleistuinen MARIA-TH.: KARDINAAL: MARIA-TH.: KARDINAAL: KAMERHEER: MARIA-TH.: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: MARIA-TH.: KARDINAAL:
MARIA-TH.:
KARDINAAL:
MARIA-TH.:
Hum, maar wordt het niet eens tijd dat al die nonnen zich hier verzamelen? Verzamelen, majesteit? Ja, om de teen van mijn man uit de afvoer te bidden. Dat was toch de bedoeling. O, heeft kamerheer Jacques het u dan nog niet verteld? Ik was juist bezig het haar te vertellen toen u binnenkwam. O ja, er was iets met die teen. Laat de kamerheer zijn verhaal dan maar even afmaken. Nu u er toch bent kunt u het misschien beter uitleggen, uwe uitvluchtigheid. Nee, nee, ik laat u de eer. U bent hoger in aanzien. U heeft meer recht het de koningin bekend te maken. We moeten ons een beetje aan de etiquette houden. Nou ja, dit is niet het moment om ons strikt aan de etiquette te houden, kamerheer Jacques, u kunt het uit de eerste hand vertellen. Majesteit? Ik denk dat u het me moet vertellen, kardinaal. Kamerheer Jacques heeft gelijk, u bent het hoogst in aanzien. Als koningin kan ik niet zondermeer ieder verhaal van elke willekeurige bediende aanhoren. (Met een vuile blik naar de kamerheer.) Goed majesteit. Zoals u weet ging er een gerucht dat de koning met zijn teen in de afvoer vast zou zitten. Dat was geen gerucht. Dat heeft kamerheer Jacques me zelf verteld. Ik heb er bij gestaan toen hij door de deur met mijn echtgenoot sprak. Dat is wel zo, maar toch is er een misverstand ontstaan. Laat ik zeggen dat communicatie via een gesloten deur soms wat ruis oplevert en dat de boodschap dan wel eens niet helemaal goed overkomt. Wat voor boodschap?
28
KARDINAAL: MARIA-TH.: KARDINAAL: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KARDINAAL:
MARIA-TH.: KARDINAAL:
MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.: LODEWIJK: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.:
KAMERHEER: MARIA-TH.: KAMERHEER: MARIA-TH.:
We zijn er inmiddels achter gekomen dat uw man niet met zijn teen in de afvoer vast zit. Niet? Het was een misverstand, een groot misverstand. Dus er is geen compromitterende omstandigheid, ik kan zo bij hem naar binnengaan en hem spreken. Nee! Waarom niet? Eh… laat de kardinaal u dat even uitleggen. Nou, kardinaal? (Eerst nog nadenkend.) Ja, majesteit… ik eh…moet u zeggen dat eh… (Dan opeens triomfantelijk.) …de koning daarnet bij mij te biecht is geweest. Te biecht? Te biecht ja, en zoals u weet is de biecht een geheim. Ik kan u dus niet meer vertellen dan dat hij niet met z’n teen vast zit in de afvoer. De rest is geheim. (Verliest haar geduld.) Onzin! Ik ga nu direct naar binnen. (Wil naar binnen gaan maar de kamerheer houdt haar tegen.) Nee! Nee! Majesteit, dat kan echt niet. Zeg hem dan dat hij naar buiten moet komen. Ik kan als kamerheer de koning toch niet bevelen naar buiten te komen. (Roept aan de deur.) Louis! Louis! Kom nu direct naar buiten! (Onverstaanbaar gebrabbel vanachter de deur.) Wat zegt hij? (Die aan de deur heeft meegeluisterd.) Hij zegt dat het hem spijt maar dat hij niet aan uw verzoek kan voldoen. Goed. Dan doen we het anders. Ik begeef me nu naar de paleistuinen. Ik geef jullie twee de kans mijn Louis ervan te overtuigen dat hij zich daar binnen een uur bij mij vervoegt. Lukt het je niet dan wacht jullie binnen vierentwintig uur de guillotine. Maar majesteit… Nee, kamerheer Jacques, ook voor jou moet ik hardvochtig zijn. Het zal me veel verdriet doen maar dat is niet anders. Ik heb vandaag al meer dan genoeg gezichtsverlies geleden. (Terzijde tegen de kardinaal.) Met zo’n gezicht moet dat niet echt bezwaarlijk zijn. Kardinaal, ik geloof dat de boodschap duidelijk is. Binnen een uur in de paleistuinen. (Beent af.)
hij zegt nee KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER:
(Nijdig.) Waarom had jij dan geen deugdelijke smoes bedacht? (Bijt van zich af.) Ik rekende op uw talenten als geestelijke. We moeten de koning zien te overtuigen. Volgens mij is er geen haar op z’n hoofd die er aan denkt, temeer omdat hij z’n pruik niet op heeft als hij in bad gaat. KARDINAAL: We kunnen het toch proberen. Wat hebben we te verliezen? KAMERHEER: Onze hoofden.
29
KARDINAAL: Dat is een reden te meer. KAMERHEER: Ik zal het proberen. (Hij gaat weer bij de deur staan.) Majesteit… majesteit…? LODEWIJK: Huh? KAMERHEER: Zou u zo vriendelijk willen zijn uit het bad te komen, u aan te kleden en naar uw vrouw in de tuin te gaan. De kardinaal en ik vrezen dat we anders niet lang meer te leven hebben. LODEWIJK: (Een lang gebrabbel.) KARDINAAL: Wat zegt hij? KAMERHEER: Hij zegt nee. (Opnieuw tegen de koning.) Maar majesteit heeft u dan geen mededogen met ons? LODEWIJK: (Een heel kort gebrabbel.) KARDINAAL: Nou? KAMERHEER: Hij zegt dat we de problemen die wij onszelf op de hals gehaald hebben ook zelf maar weer moeten oplossen. Hij is de koning en niet een of andere loopjongen die de rotzooi van zijn personeel moet opruimen. Verder wil hij niet meer gestoord worden. KARDINAAL: O, kamerheer Jacques, wat moeten we nou? KAMERHEER: Ik weet het niet. Misschien moesten we die veertig nonnen maar bij elkaar zoeken om voor ons te bidden. dat klinkt als geen goed idee HARCO: TRUI: HARCO: TRUI: KARDINAAL: KAMERHEER: HARCO: TRUI: HARCO: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER:
TRUI: HARCO:
(Op met Trui.) Ik weet het niet, Trui, maar volgens mij zijn we hier al een keer eerder voorbij gekomen. Denk je? Ik weet het wel zeker. Kijk maar, daar heb je die aangeklede aap met dat pruikje weer. Dit is het zaaltje waar we gegeten hebben. Het is hier ook zo groot. Je zou nog verdwalen. Wie zijn dat? Nederlandse toeristen. Ga hier toch alsjeblieft weg! Wat zegt ‘ie trui? Enig idee? Nee, geen flauw idee. Jij wel, met je cursus Frans. Je verstaat er nog minder van dan ik. Wat zeggen ze? Het zal wel iets in het Nederlands zijn. Ik versta er in ieder geval niets van. Het zijn sekstoeristen. Sekstoeristen? Ze bieden je een boterham aan als je wilt toekijken terwijl zij het doen. En, vertel eens, hoeveel boterhammen heb je al van hen op? Kardinaal! Hoe kunt u zo iets van me denken? Nou ja, ik ken je reputatie, kamerheer Jacques. U weet niets van mij en van mijn reputatie. Ik heb ze hun boterhammen allemaal zelf op laten eten. Zijn ze nou helemaal gek geworden! Die Hollanders worden steeds vrijer. Als ze maar weten dat wij hier niet zo tolerant zijn. Waar zouden ze het over hebben, Harco? Ik denk over een of ander religieus onderwerp, die priester ziet er erg godvrezend uit.
30
TRUI: HARCO: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: HARCO: TRUI: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER:
KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL:
KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: KARDINAAL: KAMERHEER: HARCO: TRUI:
Je hoort wel eens dat ze het niet zo nauw nemen aan het hof van Versailles. Ook de geestelijkheid niet. Deze man is streng in de leer, dat kun je zomaar zien. Heeft u ook al gezien op wie die man lijkt? Hij komt me op een merkwaardige manier wel bekend voor. Denk er eens een pruik bij. (Schrikt bij de herkenning.) Allemachtig! De gelijkenis is treffend, denkt u ook niet. Het is hem sprekend! Quatorze! Koning Lodewijk. Grappig hè? Grappig? Het brengt me op een idee! Nou staan ze me alweer zo raar aan te staren, Trui. Ach, sla er toch geen acht op Harco. We kunnen hem door laten gaan voor de koning! Wat?! We kunnen hem door laten gaan voor de koning. We trekken hem wat kleren van de koning aan en sturen hem de tuin in naar MariaTheresia. (Met een bezorgde ondertoon.) Dat klinkt als geen goed idee, uwe gewiekstheid. Waarom niet? Die man spreekt geen woord Frans. Ach, daar bedenken we wel wat op. Wat wou je daar op bedenken dan? Zodra hij bij Maria-Theresia komt begint dat mens tegen hem te kakelen, daar kun je van op aan. Ze zal het op z’n minst vreemd vinden als hij niets terug zegt. Als ze er achter komt dat het om een verklede Hollander gaat dan zie ik mijn hoofd al rollen. We kunnen toch zeggen dat hij om een of andere reden niet kán spreken. Niet kan spreken? Ze heeft hem daarnet anders nog heel duidelijk gehoord. Dan zeggen we dat hij het West Nijl virus heeft. O ja! Het West Nijl virus. Natuurlijk! Het West Nijl virus. Wat is in godsnaam het West Nijl virus? Weet ik veel. Een of andere ziekte. We kunnen zeggen dat het een heel besmettelijk virus is. Dat het zich verspreidt via de luchtwegen en dat het daarom beter is dat hij niets tegen haar zegt. Dank u kardinaal. Dat klinkt allemaal heel overtuigend. Maar niet heus. We moeten toch wat. Wil jij dan soms morgen onder de guillotine eindigen? Op deze manier wordt de kans dat dat gebeurt maar een fractie kleiner. Verzin jij dan iets beters. (Wijst naar Harco.) En hem? Hoe moeten we hem duidelijk maken dat hij voor koning moet spelen? Nou staat ‘ie weer naar me te wijzen. Misschien moet hij wat van je.
31
HARCO:
Kom Trui, laten we hier weggaan. (Hij maakt aanstalten om weg te gaan.) KAMERHEER: (Snelt op hem af en pakt hem bij zijn arm.) Nee! Nee! Gaat u nou toch alsjeblieft niet! HARCO: Blijf van me af! KARDINAAL: (Snelt ook toe.) U kunt ons helpen. TRUI: (Brult.) Blijf met jullie poten van me vent af! KAMERHEER: (Met een afwerend gebaar.) U begrijpt het niet, we willen u geen kwaad doen. KARDINAAL: (Slaat twee keer een kruis in de lucht.) Wij zijn goed volk. Goed volk. HARCO: Trui, wat moeten die lui toch van me? Ik wil hier weg, verdomme! (Probeert de deur uit te vluchten maar dan komt moeder overste binnen.) haar moeder was een Hollandse MOEDER O.: HARCO: MOEDER O.: HARCO: MOEDER O.: TRUI: HARCO: MOEDER O.: KARDINAAL: KAMERHEER: MOEDER O.: KAMERHEER: MOEDER O.: KAMERHEER: KARDINAAL: MOEDER O.: KARDINAAL: MOEDER O.: KARDINAAL: MOEDER O.:
KAMERHEER:
MOEDER O.: KARDINAAL:
(Op.) Let op je woorden, jongeman! Neemt u me niet kwalijk, zuster, maar die mannen bedreigen me. Kamerheer Jacques en de kardinaal? Ik geloof niet dat die gevaarlijk voor u zullen zijn. Ze willen iets van me maar ik weet niet wat. Ik kan ze niet verstaan. Wie bent u? Wij zijn twee eenvoudige toeristen uit Holland, zuster. We komen slechts het paleis bezichtigen maar die heren vallen ons lastig. Ik zal wel even met ze praten. Kamerheer Jacques, hoor je dat? Het lijkt wel of de moeder overste hen verstaat. Kamerheer Jacques, waarom valt u deze twee mensen lastig? Kunt u hen verstaan, moeder overste? Ik kan hen heel goed verstaan, mijn moeder was een Hollandse. Haar moeder, Hollands, hoort u dat kardinaal? Een geschenk uit de hemel! Mijn moeder? God vergeef me, maar zij was bepaald geen geschenk uit de hemel. Voor ons wel. Ze was een boosaardige vrouw. Ze had zo’n hekel aan Fransozen dat ze er met een is getrouwd. Is zij de reden dat u in het klooster bent gegaan, moeder overste? Nee. Ik ben in het klooster gegaan vanwege het riante salaris en de aantrekkelijke secundaire arbeidsvoorwaarden. Ik heb mijn eigen cel, weet u. Maar daar hebben we het nu niet over. Ik wil weten waarom deze mensen zo overstuur zijn? Nou, dat zit zo, moeder overste, we hebben ze eigenlijk nodig voor een klein klusje maar ze kunnen ons niet verstaan en dat wekt nogal wat verwarring. Misschien kan ik u bijstaan als tolk. Zou u dat willen doen, moeder overste? U zou ons er een grote dienst mee bewijzen.
32
MOEDER O.: KARDINAAL: MOEDER O.: KARDINAAL: MOEDER O.:
Op voorwaarde dat u niet iets kwaads in de zin heeft natuurlijk. Iets kwaads? Hoe kunt u nou zoiets denken, moeder overste? Omdat u erbij betrokken bent, kardinaal. Moeder overste, als u meewerkt beloof ik u dat ik een goed woordje voor u zal doen bij de paus in mijn volgende brief aan hem. Hum, goed dan. Vertel me dan eerst maar eens wat de bedoeling is. DOEK
TOT ZOVER. MOCHT JE HET LAATSTE BEDRIJF OOK WILLEN LEZEN OF HET STUK WILLEN SPELEN, NEEM DAN CONTACT OP MET UITGEVERIJ GROSVELD TE BERLICUM.
33