LJN: BW9260, Rechtbank 's-Hertogenbosch , 237622 HA ZA 11-1548 Print uitspraak Datum uitspraak: Datum publicatie: Rechtsgebied: Soort procedure: Inhoudsindicatie:
Vindplaats(en):
27-06-2012 29-06-2012 Handelszaak Eerste aanleg - enkelvoudig Een student pedagogiek vordert schadevergoeding van zijn hogeschool wegens het bieden van onvoldoende stagebeleiding en het ten onrechte weigeren van een nieuwe stage. De rechtbank oordeelt dat de hogeschool niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende hogeschool mag worden verwacht doordat zij er bij aanvang van de stage van eiser (een 'zorgstudent') onvoldoende op heeft toegezien dat hij die stage goed voorbereid zou beginnen en hem vervolgens te lang heeft laten 'doormodderen' zonder in te grijpen. Ook heeft (de examencommissie van) de hogeschool onrechtmatig gehandeld door zonder deugdelijke grondslag en motivering te beslissen dat eiser geen nieuwe stage meer mocht beginnen. Eiser vordert schadevergoeding terzake van 22 maanden studievertraging. De rechtbank acht de hogeschool aansprakelijk voor 12 maanden studievertraging. Toegewezen wordt EUR 1.700,- schoolgeld en EUR 500,- per maand aan extra studiekosten. De overige posten worden afgewezen. Rechtspraak.nl
Uitspraak vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 237622 / HA ZA 11-1548 Vonnis van 27 juni 2012 in de zaak van [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, advocaat mr. H.G.M. Hilkens te Echt, tegen de stichting STICHTING FONTYS, gevestigd te Eindhoven, gedaagde, advocaat mr. Y.W.P. Suiskens te Roermond.
Partijen zullen hierna [x] en Fontys genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 7 december 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 8 februari 2012. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. [x] is in september 2003 begonnen aan een opleiding tot ontwikkelings-pedagoog aan de Fontys Hogeschool Pedagogiek, locatie Sittard. Het vierde en laatste studiejaar van deze opleiding omvat een afstudeerstage en een afstudeeropdracht (scriptie). 2.2. In september 2006 is [x] zijn vierde opleidingsjaar gestart met een stage bij het DaCapo College in Sittard met als doel trainingen op te zetten voor faalangstreductie. In maart 2007 heeft [x] deze eerste stage voortijdig afgebroken. 2.3. Fontys verlangde vervolgens van [x] dat hij aantoonde ‘startbekwaam’ te zijn voor de vierdejaarsstage. [x] heeft hiervoor in de periode tot juli 2007 extra opdrachten moeten uitvoeren, waarna hij in september 2007 opnieuw aan een stage kon beginnen. 2.4. In september 2007 is [x] zijn tweede stageperiode begonnen bij de Parkschool, een basisschool voor speciaal onderwijs. In juni 2008, na een gesprek met Fontys, heeft de directie van de Parkschool deze tweede stage voortijdig beëindigd. 2.5. Op 3 juli 2008 en (na gemaakt bezwaar) wederom op 26 september 2008 heeft de examencommissie van Fontys besloten aan [x] geen derde stageperiode meer toe te staan. 2.6. [x] is op 17 oktober 2008 tegen dit besluit in beroep gegaan bij het College van Beroep voor de examens van Fontys Hogescholen (hierna: het College van Beroep). Het College van Beroep heeft bij beslissing van 2 maart 2009 het door [x] ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing van de examencommissie van 26 september 2008 vernietigd en Fontys opdracht gegeven een nieuwe beslissing te nemen. 2.7. In een brief van 16 maart 2009 heeft Fontys vervolgens aan [x] laten weten dat hem alsnog de mogelijkheid zou worden geboden om zijn afstudeerstage (inclusief afstudeerwerkstuk) af te ronden en met wie hij daarover contact kon opnemen. 2.8. In januari 2010 is [x] begonnen aan zijn (derde) vierdejaarsstage bij de Aloysiusstichting in Roermond. In augustus 2011 is [x] afgestudeerd. 2.9. Bij brief van 8 maart 2010 heeft [x] Fontys aansprakelijk gesteld voor de studievertraging die hij heeft opgelopen. In een reactie hierop van 29 maart 2010 heeft Fontys laten weten dat en waarom zij elke aansprakelijkheid van de hand wijst. 3. Het geschil 3.1. [x] vordert samengevat - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Fontys te veroordelen tot betaling van € 57.291,75, vermeerderd met rente en kosten. 3.2. [x] legt hieraan ten grondslag dat Fontys heeft verzuimd hem behoorlijk onderwijs en een behoorlijke stagebegeleiding te verschaffen en dat hij als gevolg van dit onrechtmatig handelen van Fontys een aanzienlijke vertraging in zijn studie heeft opgelopen als gevolg waarvan hij schade lijdt. 3.3. [x] stelt dat hij door het onrechtmatig handelen van Fontys een studievertraging van 22 maanden heeft opgelopen, wat heeft geleid tot de volgende schade: a. 22 maanden studievertraging (volgens richtlijnen letselschaderaad) € 33.891,00 b. extra jaar schoolgeld € 1.700,00 c. studiefinanciering € 10.000,00 d. immateriële schade (psychische en emotionele problemen etc) € 5.000,00 e. economische kwetsbaarheid (door ‘gat’ in curriculum vitae) € 5.000,00
f. buitengerechtelijke kosten € 1.700,75 + Totaal € 57.291,75 3.4. Fontys voert gemotiveerd verweer. 3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. De vordering van [x] is gebaseerd op beweerdelijk onrechtmatig handelen door Fontys. Het verwijt dat [x] Fontys maakt houdt kort gezegd in: 1. dat Fontys heeft nagelaten [x] bij zijn tweede stage naar behoren te begeleiden waardoor die stage niet door [x] is afgerond; 2. dat Fontys vervolgens [x] niet meer in de gelegenheid heeft willen stellen een derde stage te lopen en daarmee zijn opleiding af te ronden. Ad. 1. Onvoldoende begeleiding bij tweede stage 4.2. [x] stelt dat Fontys niets heeft gedaan om de tweede stagepoging tot een succes te maken. Hoewel [x] bekend was als ‘zorgstudent’ was de begeleiding te vrijblijvend. De eindtermen werden niet duidelijk vastgelegd en er was geen stappenplan. Zijn stagebegeleider bij Fontys wees hem er wel op dat hij opdrachten te laat inleverde, maar verbond daar geen (duidelijke) consequenties aan. In juni 2008 vond een gesprek plaats met de stagebegeleider, maar toen was het al te laat om nog tot een goede afronding van de stage te kunnen komen. Volgens [x] blijkt ook uit de beslissing van het College van Beroep van 2 maart 2009 dat Fontys heeft nagelaten om hem naar behoren te begeleiden. 4.3. Fontys betwist dat zij [x] bij zijn tweede afstudeerstage onvoldoende begeleiding heeft geboden en voert daartoe het volgende aan. Van een student die wordt opgeleid voor de verantwoordelijke functie van hbopedagoog mag in het afstudeerjaar – waarin alles wat hij tijdens zijn opleiding heeft geleerd bij elkaar komt – veel worden verwacht. Fontys heeft niet volledig vat op de situatie waarin haar studenten tijdens hun afstudeerstage verkeren, maar van de student mag worden verwacht dat hij zich staande kan houden op zijn stageplaats. Aan studenten die tijdens hun studie tegen problemen aanlopen biedt Fontys allerlei faciliteiten, maar een student moet wel zelf kenbaar maken dat er problemen spelen. Als een student tijdens begeleidingsgesprekken niet zegt dat er problemen spelen, maar alleen aangeeft concrete punten van kritiek – zoals het te laat inleveren van opdrachten – te herkennen en daaraan te zullen werken, dan kan de stagebegeleider niet weten dat er misschien dieperliggende oorzaken voor deze problemen zijn. Een docent kan pas hulp bieden als hij het probleem kent, aldus Fontys. Fontys betwist dat het College van Beroep zou hebben geoordeeld dat zij [x] onvoldoende begeleiding heeft geboden. De rechtbank oordeelt als volgt. 4.4. Op Fontys rust een zorgplicht tot het leveren van kwalitatief goed onderwijs. Nergens is vastgelegd wat die zorgplicht precies inhoudt en hoever die strekt. Bij de beoordeling of Fontys die zorgplicht heeft geschonden en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld zal de rechtbank daarom aansluiten bij de maatstaf die bij het toetsen aan een zorgplicht in het algemeen pleegt te worden gehanteerd, en beoordelen of Fontys jegens [x] heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende hogeschool mag worden verwacht. 4.5. Van een hogeschool mag worden verwacht dat zij begeleiding biedt aan studenten die stage lopen. Aan Fontys kan worden toegegeven dat bij vierdejaars hbo-studenten een behoorlijke mate van zelfstandigheid mag worden verwacht en dat de begeleiding bij de eindstage daarom in het algemeen meer op afstand zal kunnen plaatsvinden. Dit neemt niet weg dat de eindstage in het vierde jaar deel uitmaakt van de opleiding en dat studenten, die op dat moment nog in een leertraject zitten, handvatten aangereikt moeten krijgen om hun eindstage – en daarmee hun studie – tot een goed einde te brengen. Een hogeschool moet zorgen dat zij voldoende zicht blijft houden op het verloop van de stages van haar studenten, zodat zij adequaat kan reageren op signalen dat er mogelijk problemen zijn en (zonodig) tijdig kan bijsturen of ingrijpen. Voor studenten bij wie de stage moeizaam verloopt, zal de begeleiding intensiever moeten zijn.
4.6. Onbetwist staat vast dat [x] vóór aanvang van zijn tweede stageperiode door Fontys was aangemerkt als ‘zorgstudent’ vanwege zijn studieverleden – waarin sprake was van achterstand en vertraging – en het verloop van zijn eerste (door hemzelf afgebroken) afstudeerstage bij het DaCapo College. Gesteld noch gebleken is dat Fontys in de voorgeschiedenis van [x] (of in diens kwalificatie als ‘zorgstudent’) aanleiding heeft gezien om hem bij zijn tweede afstudeerstage een meer intensieve begeleiding te bieden. Integendeel, Fontys heeft helemaal niets gesteld over de wijze waarop [x] bij zijn tweede afstudeerstage is begeleid. De stelling in de dagvaarding dat er geen stageplan beschikbaar was, is door Fontys niet betwist. [x] heeft ter zitting weliswaar verklaard te vermoeden dat er bij aanvang van zijn stage wel een goedgekeurd stageplan zal hebben gelegen, omdat dat voor alle studenten geldt als een voorwaarde om aan een stage te beginnen, maar of er voor zijn tweede stage daadwerkelijk een goedgekeurd stageplan lag, weet hij niet. Het College van Beroep, dat in haar beslissing heeft aangegeven dat zij inzage heeft gehad in het (door Fontys aan haar verstrekte) stagewerkboek van [x], stelt dat er tussen oktober 2007 en maart 2008 geen vooruitgang was en zelfs geen stageplan. Naar het zich laat aanzien was er bij aanvang van die stage dus geen (deugdelijk) stageplan, en in ieder geval staat onbetwist vast dat er geen helder stappenplan was gemaakt met duidelijk omschreven eindtermen waaraan moest worden voldaan. De stagebegeleider heeft gaandeweg de stage weliswaar geconstateerd dat [x] zijn stageopdrachten niet of veel te laat inleverde en hem daarop aangesproken, maar hij heeft, ten onrechte, geen aanleiding gezien om met [x] tussentijds nadere afspraken (met daaraan verbonden consequenties) te maken en/of met hem de mogelijkheden van extra ondersteuning te bespreken. Pas in juni 2008 is de aard en de omvang van de problemen onderwerp van gesprek geweest tussen de stagebegeleider en [x], maar toen was het te laat om nog bij te sturen. De rechtbank concludeert hieruit dat Fontys er bij aanvang van de tweede afstudeerstage van [x] onvoldoende op heeft toegezien dat hij die stage goed voorbereid zou beginnen en dat zij hem vervolgens te lang heeft laten ‘doormodderen’ alvorens in te grijpen. 4.7. Anders dan Fontys bepleit, blijkt uit de beslissing van het College van Beroep wel degelijk dat ook dit College van oordeel is dat aan [x] onvoldoende begeleiding is geboden. Weliswaar komt het College van Beroep op andere (formele) gronden al tot een gegrondverklaring van het beroep, maar het College overweegt daarnaast uitdrukkelijk dat Fontys tijdens de stage onvoldoende de vinger aan de pols heeft gehouden, [x] onvoldoende aanwijzingen heeft gegeven en eerder had moeten ingrijpen. 4.8. De rechtbank komt gezien het voorgaande tot de slotsom dat Fontys ten aanzien van de stagebegeleiding niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende hogeschool mag worden verwacht en dat zij op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade die [x] hierdoor lijdt. De vraag welk deel van de gevorderde schade als een gevolg van de gebrekkige stagebegeleiding aan Fontys kan worden toegerekend, en in hoeverre deze schade mede een gevolg is van aan [x] toe te rekenen omstandigheden, komt hierna nog aan de orde. Ad. 2. Weigering derde stage 4.9. Op 3 juli 2008 en opnieuw op 26 september 2008 heeft Fontys besloten [x] niet meer toe te staan een derde stageperiode te doorlopen. Het College van Beroep heeft beslist dat dit besluit niet in stand kon blijven, onder meer wegens het ontbreken van een grondslag voor het stellen van een beperking aan het aantal herkansingen van stages en omdat – doordat de eerste twee stages voortijdig werden afgebroken en niet werden beoordeeld – formeel geen sprake was van een onvoldoende beoordeelde stage en/of herkansing. Bovendien achtte het College van Beroep het besluit van de examencommissie onvoldoende gemotiveerd. Fontys heeft zich neergelegd bij deze beslissing van het College van Beroep en [x] op 16 maart 2009 laten weten hem alsnog een derde stage te zullen toestaan. 4.10. [x] stelt dat hieruit volgt dat Fontys door het geven van de besluiten van 3 juli en 26 september 2008 onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. 4.11. Door Fontys is hiertegen geen verweer gevoerd. De rechtbank oordeelt als volgt. 4.12. Door zonder deugdelijke grondslag en motivering te weigeren aan [x] een derde stage toe te staan heeft Fontys niet gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende hogeschool mag worden verwacht, en Fontys is derhalve op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de schade die [x] hierdoor
lijdt. De vraag welk deel van de gevorderde schade als een gevolg van de onterechte weigering aan Fontys kan worden toegerekend, en in hoeverre deze schade mede een gevolg is van aan [x] toe te rekenen omstandigheden, komt hierna aan de orde. Toerekening van schade 4.13. [x] heeft in zijn dagvaarding vergoeding gevorderd voor de schade die hij lijdt wegens een studievertraging van september 2009 tot juni 2011 (22 maanden). [x] is er hierbij vanuit gegaan dat hij in juni 2011 zou afstuderen. [x] stelt dat, als hij adequate begeleiding had gehad, hij zijn tweede stage in september 2009 had kunnen afronden (rechtbank: bedoeld zal zijn in september 2008). [x] stelt ook dat als Fontys hem na het mislukken van de tweede stage naar behoren in de gelegenheid zou hebben gesteld een derde stage te doorlopen, hij zijn studie in september 2009 had kunnen afronden. 4.14. Fontys doet een beroep op eigen schuld aan de zijde van [x]. Fontys voert in dat verband aan dat [x] zijn opdrachten te laat inleverde en dat het mislukken van de tweede stage ook te wijten is aan het feit dat [x] te veel tijd stak in privézaken. Fontys meent ook dat het op de weg van [x] – een vierdejaarsstudent – had gelegen om zijn problemen kenbaar te maken en zelf om meer begeleiding te vragen. Fontys benadrukt dat niet zij maar de Parkschool de tweede stage van [x] heeft beëindigd omdat men niet met [x] verder wilde. Fontys voert verder aan dat het niet aan haar is toe te rekenen dat het tot januari 2010 heeft geduurd voordat [x] aan zijn derde stage is begonnen. De rechtbank oordeelt als volgt. 4.15. Dat een oorzakelijk verband (in de zin van conditio sine qua non) bestaat tussen de tekortkoming van de zijde van Fontys en het feit dat [x] studievertraging heeft opgelopen, acht de rechtbank zonder meer aannemelijk en is door Fontys ook niet uitdrukkelijk betwist. Dit geldt echter niet voor de gehele periode van 22 maanden. De vertraging die is opgetreden ná maart 2009 komt volledig voor rekening en risico van [x]. Tussen partijen is immers niet in geschil dat het de verantwoordelijkheid van de student is om een stageplaats te regelen. Dat het tot januari 2010 heeft geduurd voordat [x] een stageplaats had gevonden, onder meer omdat [x] het laatste kwartaal van 2009 een ‘rustpauze’ voor zichzelf had ingelast, is niet te wijten aan enig tekortschieten aan de zijde van Fontys. Ook de vertraging die is opgetreden doordat [x] zijn (derde) afstudeerstage niet binnen een jaar heeft afgerond en uiteindelijk pas in augustus 2011 is afgestudeerd, is niet te wijten aan enig tekortschieten aan de zijde van Fontys. Oorzakelijk verband tussen het tekortschieten van Fontys en de studievertraging van [x] bestaat derhalve slechts voor wat betreft de periode van 19 maanden gelegen tussen september 2007 (aanvang tweede stage) en maart 2009 (alsnog toestaan derde stage). 4.16. Van september 2007 tot juni 2008 heeft [x] stage gelopen zonder deze met succes af te ronden. De rechtbank acht het niet redelijk deze vertraging van 10 maanden volledig toe te rekenen aan Fontys. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het niet voor de hand om aan te nemen dat [x] deze stage en zijn opleiding succesvol binnen een jaar na aanvang van de stage zou hebben afgerond als Fontys hem wél de juiste begeleiding had geboden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat ook bij de derde afstudeerstage van [x] sprake is geweest van een aanzienlijke uitloop. Dat [x] tien maanden zonder succes heeft ‘doorgemodderd’ met zijn tweede stage, is voor een belangrijk deel te wijten aan [x] zelf, die steeds veel te laat klaar was met de opdrachten die hij tijdens zijn stage moest uitvoeren. Naar eigen zeggen wist hij niet precies hoe hij die opdrachten moest aanpakken en durfde hij dit niet aan te kaarten. Door niet aan te geven dat het uitblijven van de opdrachten een meer structurele oorzaak had en tegenover zijn stagebegeleider de indruk te (blijven) wekken dat het allemaal goed zou komen, heeft hij een belangrijke bijdrage geleverd aan het mislukken van zijn tweede stage. De rechtbank acht het daarom redelijk om deze studievertraging van 10 maanden voor 70% toe te rekenen aan [x] en voor 30% aan Fontys. 4.17. Van juli 2008 tot maart 2009 heeft Fontys [x] ten onrechte weerhouden van het aanvangen van een derde stage. De vertraging van negen maanden die deze verkeerde beslissing van Fontys voor [x] heeft opgeleverd, is naar het oordeel van de rechtbank wel volledig aan Fontys toe te rekenen. 4.18. Gezien het voorgaande acht de rechtbank Fontys aansprakelijk voor de schade die [x] heeft geleden door een studievertraging van 12 maanden. Schadeposten
4.19. [x] vordert sub a een vergoeding van € 18.486,- per jaar wegens studievertraging conform de Richtlijn inzake studievertraging van de Letselschaderaad (hierna: de Richtlijn). In reactie op het verweer van Fontys dat de Richtlijn hier niet toepasselijk is omdat deze ziet op letselschadezaken, stelt [x] zich op het standpunt dat de Richtlijn kan worden toegepast ongeacht de oorzaak van de studievertraging. 4.20. De rechtbank is met [x] van oordeel dat de bedoelde Richtlijn in beginsel een handvat kan bieden bij het begroten van schade die iemand lijdt doordat hij studievertraging oploopt, ook als die vertraging niet het gevolg is van een ongeval maar van een andere oorzaak waarvoor een derde aansprakelijk is te houden. De Richtlijn geeft een normbedrag voor het begroten van de schade die optreedt doordat een benadeelde later op de arbeidsmarkt actief zal zijn tengevolge van een onderbroken opleiding. In dit geval staat echter helemaal niet vast dat [x] de arbeidsmarkt als gevolg van (het voor rekening van Fontys komende gedeelte van) de studievertraging later heeft/zal betreden. Door [x] is niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat hij, als hij eerder zou zijn afgestudeerd, ook eerder een passende baan zou hebben gevonden. Uit het verhandelde ter zitting begrijpt de rechtbank dat [x] ten tijde van de zitting (hij was toen inmiddels een half jaar afgestudeerd) nog geen passende werkkring als beginnend HBO-pedagoog had gevonden. [x] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid hoe het hem na zijn afstuderen qua inkomen (uit arbeid) is vergaan en in hoeverre de aan Fontys toe te rekenen studievertraging van invloed is geweest op de hoogte van dat inkomen. Fontys heeft ter zitting bovendien onweersproken verklaard dat de situatie op de arbeidsmarkt voor afgestudeerden in de studierichting van [x] uitermate ongunstig is en dat het daarom erg onzeker is of en wanneer [x] een bij zijn opleiding passende baan zal kunnen vinden. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank onvoldoende grond om de gestelde inkomensschade wegens studievertraging toe te wijzen. 4.21. [x] vordert sub b een vergoeding van € 1.700,- omdat hij een jaar langer schoolgeld heeft moeten betalen. Het door Fontys gevoerde verweer dat hier sprake is van een dubbeltelling met de schadevordering sub a gaat niet op, want de onder a gevorderde schade ziet uitsluitend op misgelopen inkomsten uit arbeid wegens het later toetreden tot de arbeidsmarkt. Andere verweren zijn niet gevoerd en de rechtbank acht dit bedrag toewijsbaar, uitgaande van een aan Fontys te wijten studievertraging van 12 maanden. 4.22. [x] vordert sub c onder het kopje “studiefinanciering” een bedrag van € 10.000,- en onderbouwt dit door te stellen dat hij extra kosten heeft moeten maken in verband met zijn studie, welke kosten naar redelijkheid en billijkheid bepaald zouden kunnen worden op € 10.000,-. Ter zitting is toegelicht dat hierbij is uitgegaan van € 500,- extra kosten per maand. Waar die extra kosten precies uit hebben bestaan heeft [x] niet toegelicht of onderbouwd, maar omdat Fontys ter zitting heeft aangegeven ook uit te gaan van een bedrag van € 500,- aan extra kosten per maand en omdat de rechtbank aannemelijk acht dat een jaar studievertraging voor [x] tot extra kosten heeft geleid, zal een bedrag worden toegewezen van € 6.000,- (12 x € 500,-). 4.23. [x] vordert sub d een vergoeding van € 5.000,- wegens de psychische en emotionele problemen die hij heeft gehad als gevolg van de handelwijze van Fontys en omdat het heel onplezierig was om niet samen met jaargenoten te kunnen afstuderen. [x] stelt dat hij de hulp van een psychiater heeft moeten inroepen om dit alles te verwerken. De rechtbank acht deze vordering niet toewijsbaar omdat [x] niet voldoende heeft onderbouwd dat en in welke mate hij immateriële schade heeft geleden en waarom deze schade (volledig) aan Fontys moeten worden toegerekend. 4.24. [x] vordert sub e een vergoeding van € 5.000,- omdat hij door de vertraging een ‘gat’ heeft in zijn curriculum vitae waardoor hij minder snel ([x] gaat zelf uit van een vertraging van zes maanden) een baan zal vinden. De rechtbank acht dit bedrag niet toewijsbaar wegens het ontbreken van enige nadere onderbouwing en gelet op hetgeen hiervoor onder 4.20 is overwogen over de vooruitzichten van een beginnend HBOpedagoog op een bij zijn opleiding passende werkkring. 4.25. [x] vordert sub f een vergoeding van € 1.700,75 wegens gemaakte buitengerechtelijke kosten. Ter onderbouwing voert [x] aan dat in totaal 5,66 uur door zijn gemachtigde is besteed aan het trachten te komen tot een minnelijke regeling. Een overzicht van de verrichtingen tot september 2010 is overgelegd als productie 2. De rechtbank is met Fontys van oordeel dat deze vordering niet kan worden toegewezen. Uit productie 2 blijkt dat de verrichte werkzaamheden met name inhielden het bespreken van de zaak met de eigen cliënt en het voeren van correspondentie met de eigen cliënt. Met het sturen van de aansprakelijkstelling aan Fontys was
blijkens dit overzicht een tijd gemoeid van 15 minuten. Daarna zijn volgens het overzicht nog twee eenvoudige brieven aan Fontys gestuurd. Deze werkzaamheden zijn niet aan te merken als buitengerechtelijke werkzaamheden maar hebben betrekking op de voorbereiding van de procedure en de instructie van de zaak. Deze werkzaamheden vallen onder de proceskostenvergoeding. Rente 4.26. Uit bovenstaande volgt dat een bedrag van € 7.700,- zal worden toegewezen. [x] vordert wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding met ingang van 8 maart 2010, de dag van waarop hij Fontys aansprakelijk heeft gesteld. Deze vordering, waartegen geen verweer is gevoerd, zal worden toegewezen. Proceskosten 4.27. Fontys zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten zullen voor wat betreft de salariskosten advocaat aan de zijde van [x] worden begroot op basis van het toegewezen bedrag. De totale kosten aan de zijde van [x] worden begroot op: - in debet gestelde explootkosten € 69,09 (75% x (€ 76,31 + € 15,81)) (gerechtsdeurwaarder mr. M.J. van Rooij) - betaalde explootkosten 23,03 - verschotten 7,10 - griffierecht 71,00 - getuigenkosten 0,00 - deskundigen 0,00 - overige kosten 0,00 - salaris advocaat 768,00 (2,0 punten × tarief € 384,00) Totaal € 938,22 Aangezien aan [x] een toevoeging is verleend dienen de in debet gestelde explootkosten te worden voldaan aan de griffier van de rechtbank ’s Hertogenbosch. 5. De beslissing De rechtbank 5.1. veroordeelt Fontys om aan [x] te betalen een bedrag van € 7.700,00 (zevenduizend zevenhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 8 maart 2010 tot de dag van volledige betaling, 5.2. veroordeelt Fontys in de proceskosten, aan de zijde van [x] tot op heden begroot op € 938,22, waarvan € 69,09 aan explootkosten moet worden voldaan aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.572 ten name van Arrondissement 536 's-Hertogenbosch onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer, 5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.4. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr I.L.P. Crombeen en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2012.