Het LJN nummer is belangrijk om terug te zoeken voor derden. +++++ LJN: BM6944, Gerechtshof Leeuwarden , 24-000403-09 Print uitspraak Datum uitspraak: 04-06-2010 Datum publicatie: 07-06-2010 Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Hoger beroep Inhoudsindicatie: Bewijsoverweging. Verdachte heeft een geweer gebruikt in een onmiddellijk aan de bebouwde kom grenzen terrein. De betekenis van het begrip 'bebouwde kom' in de zin van artikel 7 van het Besluit beheer en schadebestrijding dient te worden bepaald aan de hand van de ratio van de toepasselijke wettelijke bepalingen en de feiten en omstandigheden van de zaak. Uit de concrete omstandigheden van het geval moet worden afgeleid of het perceel waarop het dier is geschoten, dan wel een gedeelte van dit perceel, kan worden aangemerkt als een terrein dat onmiddellijk grenst aan de bebouwde kom in de zin van voornoemde bepaling. Uitspraak Parketnummer: 24-000403-09 Parketnummer eerste aanleg: 19-994606-08 Arrest van 4 juni 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, economische kamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Assen van 3 februari 2009 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1976] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], verschenen in persoon. Het vonnis waarvan beroep De economische politierechter in de rechtbank Assen heeft de verdachte bij het vonnis vrijgesproken van het ten laste gelegde. Gebruik van het rechtsmiddel De officier van justitie is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Hij heeft dit hoger beroep aan verdachte doen betekenen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen ter zake het hem ten laste gelegde tot een voorwaardelijke geldboete van € 750,-, te vervangen door 15 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat: hij op of omstreeks 26 mei 2007, te of bij [plaats], in de gemeente [gemeente 1], één of meer dieren, te weten een reebok, heeft gevangen
en/of heeft gedood in strijd met de regels die op grond van het derde lid van artikel 72 van de Flora- en faunawet worden/werden gesteld, hierin bestaande dat verdachte toen aldaar in strijd met het gestelde in artikel 7, negende lid aanhef en onder letter b van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren een geweer heeft gebruikt in een onmiddellijk aan de bebouwde kom grenzend terrein. Overwegingen ten aanzien van het bewijs Verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij in strijd met de in artikel 72, derde lid van de Flora- en faunawet gestelde regels op 26 mei 2007 een reebok heeft gevangen en/of gedood. Verdachte zou namelijk in strijd met het bepaalde in artikel 7, negende lid, aanhef en onder b van het Besluit beheer en schadebestrijding een geweer hebben gebruikt in een onmiddellijk aan de bebouwde kom grenzend terrein. Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt onder meer dat verdachte in de vroege ochtend van 26 mei 2007 op een (agrarisch) perceel te of bij [plaats] een reebok heeft doodgeschoten en meegenomen. Dit perceel is kadastraal bekend bij de gemeente [gemeente 2] onder sectie R perceel 1708 en is blijkens een kadastraal bericht 69 are en 20 centiare groot (dossierpagina 13 en 14). Aan de zuidoostzijde van voornoemd perceel is - afgescheiden door een boswal - en grenzend daaraan perceel [adres] te [woonplaats] gelegen. Het laatstgenoemde perceel maakt deel uit van een industrieterrein en hierop is een bedrijfspand annex woning gevestigd. Verdachte heeft op 26 mei 2007 vanaf een weg zuidwestelijk gelegen aan het perceel in noordoostelijke richting - derhalve van het perceel [adres] en het industrieterrein af - met een geweer geschoten op een reebok. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is hetgeen het openbaar ministerie en verdachte verdeeld houdt de vraag of voornoemd perceel kan worden aangemerkt als een onmiddellijk aan de bebouwde kom grenzend terrein. Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een dergelijk terrein. Het aan de zuidoostzijde van dit perceel gelegen industrieterrein behoort tot de bebouwde kom van [plaats]. Nu het (agrarische) perceel direct grenst aan dit industrieterrein, kan het volledige perceel - mede gelet op de beperkte afmetingen hiervan worden aangemerkt als een onmiddellijk aan de bebouwde kom grenzend terrein, aldus de advocaat-generaal. Nu vast staat dat verdachte op 26 mei 2007 ergens op dit terrein een reebok heeft doodgeschoten, zal het hof tot een bewezenverklaring van hetgeen verdachte is ten laste gelegd kunnen komen. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat er geen sprake is van een onmiddellijk aan de bebouwde kom grenzend terrein. Hoewel verdachte - anders dan in eerste aanleg - inmiddels van mening is dat het industrieterrein behoort tot de bebouwde kom van [plaats] en dat het perceel waar hij de reebok heeft geschoten derhalve direct grenst aan die bebouwde kom, stelt hij zich op het standpunt dat hij op het betreffende perceel mocht jagen nu bedoeld perceel niet kan worden aangemerkt als een 'terrein' als bedoeld in de betreffende bepaling van het Besluit beheer en schadebestrijding. Voor de uitleg van het begrip 'terrein' heeft verdachte - naar zijn zeggen - aansluiting gezocht bij hetgeen in de Nota van toelichting bij artikel 11 van het Jachtbesluit hieromtrent is opgenomen. Er is slechts sprake van een onmiddellijk aan de bebouwde kom grenzend terrein als het betreffende perceel kan worden aangemerkt als een 'park', aldus verdachte. Nu hiervan geen sprake is, moet verdachte - naar zijn mening - worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Het hof zal allereerst ingaan op de vraag of voornoemd industrieterrein
gelegen is binnen de bebouwde kom van [plaats]. Noch in de Flora- en faunawet, noch in het Besluit beheer en schadebestrijding is een definitie opgenomen van het begrip 'bebouwde kom'. Nu in deze wet- en regelgeving tevens elke verwijzing ontbreekt naar andere wet- en regelgeving waarin het begrip 'bebouwde kom' zou zijn gedefinieerd, komt aan vorenbedoeld begrip een eigen, zelfstandige betekenis toe. Deze betekenis dient te worden bepaald aan de hand van de ratio van de toepasselijke wettelijke bepalingen en de feiten en omstandigheden van onderhavige zaak. De ratio van het bepaalde in artikel 72, derde lid van de Flora- en faunawet, gelezen in samenhang met het bepaalde in artikel 7, negende lid, aanhef en onder b van het Besluit beheer en schadebestrijding, is naar het oordeel van het hof het waarborgen van het welzijn en de veiligheid van personen die zich in de bebouwde kom bevinden. Deze zouden immers sterk bedreigd kunnen worden door het gebruik van geweren op dergelijke (bevolkte) plekken. De enkele omstandigheid dat een locatie is gelegen binnen de bebouwde kom zoals bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994 of valt binnen de grenzen van de bebouwde kom zoals die door de gemeente zijn vastgesteld, biedt gelet op vorenstaande wel een aanknopingspunt voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een 'bebouwde kom', maar de feitelijke situatie is van doorslaggevend belang. Nu zich op het industrieterrein in kwestie meerdere bedrijfspanden en woningen bevinden, is sprake van een plaats waar ernstig rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van personen, zodat het welzijn en de veiligheid van die personen in het geding zijn indien ter plaatse of in de directe nabijheid zou mogen worden gejaagd. Het hof komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat het betreffende industrieterrein is gelegen binnen de bebouwde kom van [plaats]. Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het terrein waarop verdachte zijn (jacht)geweer heeft gebruikt, kan worden aangemerkt als een terrein dat onmiddellijk grenst aan de bebouwde kom. Het hof overweegt daaromtrent het volgende. Het hof is van oordeel dat het begrip 'terrein' moet worden uitgelegd als een al dan niet omheind perceel dat verschillende bestemmingen kan hebben. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een agrarische of recreatieve bestemming maar bijvoorbeeld ook aan een bestemming als (toekomstig) bedrijventerrein. De uitleg die de verdachte geeft aan het begrip 'terrein - als zou daaronder uitsluitend moeten worden verstaan een 'park' - is naar het oordeel van het hof veel te beperkt en vindt geen steun in het recht. Het begrip 'terrein' dient daarbij niet abstract te worden uitgelegd, in die zin dat daarmee slechts bedoeld zou zijn het gehele (kadastraal geregistreerde) perceel waarop het betreffende dier is geschoten. Uit de concrete omstandigheden van het geval moet worden afgeleid of het gehele perceel, dan wel een gedeelte daarvan, kan worden aangemerkt als een terrein dat onmiddellijk grenst aan de bebouwde kom. Het hof stelt vast dat verdachte een geweer heeft gebruikt terwijl hij zich bevond op relatief korte afstand van de bebouwde kom, mede in aanmerking genomen de plaats waar de reebok zich op dat moment bevond (ongeveer 40 meter van het perceel [adres] te [woonplaats] en de beperkte afmetingen van het betreffende (agrarische) perceel (ongeveer 87m bij 80 m). Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het onderhavige perceel in zijn geheel is aan te merken als 'een onmiddellijk aan de bebouwde kom grenzend terrein'. Dat verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, de risico's voor eventueel aanwezige personen zoveel mogelijk heeft beperkt - onder meer
door te schieten in een richting die was afgekeerd van het industrieterrein - doet aan dit oordeel niet af. Het hof acht derhalve het aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat: hij op 26 mei 2007, bij [plaats], in de gemeente [gemeente 1], een reebok, heeft gedood in strijd met de regels die op grond van het derde lid van artikel 72 van de Flora- en faunawet worden gesteld, hierin bestaande dat verdachte toen aldaar in strijd met het gestelde in artikel 7, negende lid aanhef en onder letter b van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren een geweer heeft gebruikt in een onmiddellijk aan de bebouwde kom grenzend terrein. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert op de overtreding: Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 72, vijfde lid, van de Flora- en faunawet. Strafbaarheid Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht. Strafmotivering Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft op 26 mei 2007 bij [plaats] een reebok doodgeschoten. Hierbij heeft hij in strijd met de geldende wet- en regelgeving een geweer gebruikt binnen een onmiddellijk aan de bebouwde kom grenzend terrein. Door aldus te handelen heeft verdachte het welzijn en de veiligheid van eventuele in de nabijheid vertoevende personen in beginsel in gevaar gebracht. Verdachte houdt zich al geruime tijd hobbymatig bezig met jagen. Uit een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 24 februari 2010 blijkt dat hij niet eerder in aanraking is geweest met justitie. Het hof is op grond van het onderzoek er alleszins van overtuigd geraakt dat verdachte niet alleen in het algemeen zeer zorgvuldig te werk gaat bij de uitoefening van de jacht, maar dat hij ook in het onderhavige geval alle noodzakelijke (voorzorgs)maatregelen heeft genomen om de risico's die met het jagen gepaard gaan, te minimaliseren. In al het vorenstaande ziet het hof aanleiding om de vordering van de advocaat-generaal enigszins te matigen. Het hof zal een voorwaardelijke geldboete van na te noemen hoogte opleggen. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 72 van de Flora- en faunawet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde. De uitspraak
HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot een geldboete van vijfhonderd euro; beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van tien dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt; beveelt, dat de geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dit arrest is aldus gewezen door mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter, mr. O. Anjewierden en mr. H. Heins, in tegenwoordigheid van mr. L. Keekstra als griffier, zijnde mr. Meijer-Campfens voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.