LJN: BL5725, Rechtbank Zutphen , 109691 / KG ZA 10-10 Print uitspraak Datum uitspraak: 18-02-2010 Datum publicatie: 26-02-2010 Rechtsgebied: Handelszaak Soort procedure: Kort geding Inhoudsindicatie: Onder verwijzing naar het Verdrag inzake de rechten van het kind wordt het COA in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de vraag hoe in de zorg voor een baby van acht maanden is voorzien, wanneer haar analfabete moeder, die geen Nederlands onderdaan is.
Uitspraak vonnis RECHTBANK ZUTPHEN Sector Civiel – Afdeling Handel zaaknummer / rolnummer: 109691 / KG ZA 10-10 Vonnis in kort geding van 18 februari 2010 in de zaak van het rechtspersoonlijkheid bezittende zelfstandig bestuursorgaan CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS, zetelend te Rijswijk, eiseres, advocaat mr. M. Rijnhart te ‘s Gravenhage, tegen [gedaagde], wonende te [plaats], gedaagde, verschenen in persoon. Partijen zullen hierna het COA en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - het proces-verbaal van de mondelinge behandeling - de pleitnota van het COA. 2. De feiten 2.1. [gedaagde] is een asielzoekster afkomstig uit China. [gedaagde] verblijft momenteel in het Asielzoekerscentrum [adres te plaats] (hierna: AZC).
2.2. Bij beschikking van 18 maart 2009 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) [gedaagde], vanwege haar zwangerschap, vanaf 11 maart 2009 uitstel van vertrek verleend tot zes weken na de bevalling op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. Gedurende deze periode heeft [gedaagde] rechtmatig verblijf in Nederland. Na afloop van deze periode dient zij Nederland uit eigen beweging binnen 28 dagen te verlaten. 2.3. Op [2009] is [gedaagde] bevallen van een dochter. 2.4. Op 7 september is een gesprek gevoerd met [gedaagde] over het voornemen van het COA om de verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva) te beëindigen. Uit het gesprekverslag van dat gesprek komt naar voren dat [gedaagde] heeft aangegeven dat zij de opvang niet kan verlaten vanwege haar vier maanden oude baby en dat zij geen ander onderdak heeft. Voorts heeft [gedaagde] aangegeven dat zij geen documenten heeft en die ook niet kan krijgen. 2.5. In de schriftelijke zienswijze is namens [gedaagde] aangevoerd dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die tot feitelijke opvang nopen nu zij en haar dochtertje aan hepatitis B lijden. 2.6. Op 16 november 2009 heeft het COA het besluit genomen om de Rva-verstrekkingen te beëindigen. In voornoemd besluit is tevens meegedeeld dat het recht op opvang van [gedaagde] reeds op 2 juli 2009 is geëindigd. 2.7. Namens [gedaagde] is tegen het besluit van het COA van 16 november 2009 beroep ingesteld alsmede verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat de uitzetting achterwege blijft totdat op het beroep zal zijn beslist. 2.8. Op 20 november 2009 heeft de toenmalige advocaat van [gedaagde] een nieuw verzoek bij de IND ingediend tot toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000. Bij beschikking van 3 december 2009 heeft de IND dit verzoek afgewezen. Bij brief van 18 januari 2010 heeft de advocaat bezwaar gemaakt tegen deze afwijzende beslissing. 2.9. Bij brief van 28 december 2009 heeft de advocaat van het COA [gedaagde] gesommeerd om het [AZC] binnen drie dagen na dagtekening te verlaten en te ontruimen. [gedaagde] heeft daaraan geen gevolg gegeven. 3. Het geschil 3.1. COA vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: a. [gedaagde] te veroordelen het Asielzoekerscentrum [adres, plaats, gemeente] binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en ontruimd te houden met al het hare en de haren, met machtiging van het COA om dit vonnis, na betekening, ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm indien [gedaagde] aan deze veroordeling niet voldoet, b. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding. 3.2. Het COA heeft aan haar vordering tot ontruiming ten grondslag gelegd het besluit tot beëindiging van de Rva-verstrekkingen van 26 november 2009 en het weigeren van [gedaagde] gehoor te geven aan de sommatie bij brief van 29 december 2009 om tot ontruiming over te gaan. [gedaagde] verblijft volgens het COA zonder recht of titel in het
[AZC] en handelt hiermee onrechtmatig jegens het COA. Vanwege de druk op de opvang, financiële belangen en het politieke krachtenveld waarin het COA opereert heeft het COA een spoedeisend belang bij de door haar gevorderde ontruiming. 4. De beoordeling 4.1. Het beroep tegen het onder 2.7 genoemde besluit van 16 november 2009 heeft geen schorsende werking en van een toewijzend verzoek van de voorzieningenrechter, waarbij schorsende werking hangende het beroep is verleend, is niet gebleken. [gedaagde] verblijft derhalve zonder recht of titel in het AZC te [plaats]. 4.2. Op [gedaagde] rust de plicht om mee te werken aan het verkrijgen van de voor haar vertrek benodigde documenten. Niet gebleken is dat [gedaagde] pogingen heeft ondernomen om die documenten te krijgen. In zoverre werkt zij niet mee aan terugkeer naar China. De gevolgen van die keuze dienen in beginsel voor haar rekening te blijven. Niet aannemelijk is geworden dat aan de zijde van [gedaagde] zich buitengewone omstandigheden voordoen die haar situatie wezenlijk doen verschillen van die van veel andere uitgeprocedeerde asielzoekers en die rechtvaardigen voor haar een uitzondering te maken. 4.3. Een acute medische noodsituatie kan een bijzondere omstandigheid opleveren op grond waarvan beëindiging van de opvang achterwege blijft. Onder een acute medische noodzaak wordt de situatie verstaan waarin een betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van onmiddellijke behandeling zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke en/of lichamelijke schade. [gedaagde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij en haar dochtertje in een dergelijke acute medische noodsituatie zullen komen te verkeren indien de opvang wordt beëindigd. Het enkele feit dat zowel [gedaagde] als haar dochtertje (mogelijk) lijden aan hepatitis B is in ieder geval niet toereikend om tot aanwezigheid van een acute medische noodzaak te kunnen concluderen, te meer niet nu ingevolge artikel 10 lid 2 van de Vreemdelingenwet 2000 ook de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, aanspraak kan maken op verlening van medisch noodzakelijke zorg, waaronder ook de inentingen vallen, die een met hepatitis B besmet kind bij het bereiken van de 11e levensmaand dient te verkrijgen. 4.4. Dat [gedaagde] de zorg heeft voor haar thans acht maanden oude dochtertje is op zichzelf evenmin een bijzondere omstandigheid op grond waarvan het COA beëindiging van de opvang achterwege zou hebben moeten laten. De regelgeving met betrekking tot de opvang van asielzoekers en hun kinderen en de wijze waarop daaraan door het COA uitvoering is gegeven, voldoet aan de eisen die worden gesteld krachtens het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), voor zover dit Verdrag al rechtstreeks van toepassing zou zijn. Daar komt bij dat de gevorderde ontruiming niet als een specifiek tegen het kind van [gedaagde] gerichte maatregel aan te merken valt, omdat het kind de ouder volgt op wie primair de verplichting rust het kind van onderdak te voorzien. 4.5. In de gegeven situatie dient er echter vooralsnog van te worden uitgegaan dat [gedaagde] aan deze op haar rustende verplichting na de beoogde ontruiming niet zal kunnen voldoen. Uit de in zoverre door het COA niet weersproken processtukken blijkt dat [gedaagde] nagenoeg analfabeet is en geen opleiding heeft genoten. Zij spreekt niet alleen geen Nederlands maar ook geen Engels. Blijkens een bericht van haar voormalige advocaat heeft deze de laatste dagen voor de zitting niet meer van haar vernomen, waardoor deze zich genoodzaakt heeft gezien zich aan de behartiging van haar belangen te onttrekken. [gedaagde] is overigens wel
met haar dochtertje ter zitting verschenen, maar iedere communicatie met haar was door de taalbarrière onmogelijk. Dat zij op enigerlei wijze in onderdak heeft (kunnen) voorzien voor haar baby is niet gebleken. Het COA heeft niet tegengesproken dat de ontruiming er feitelijk op zal neerkomen dat een acht maanden oude baby ‘op straat komt te staan’ en dat ook nog midden in het winterseizoen. Dat is niet alleen vanuit humanitair oogpunt volstrekt onacceptabel binnen de grenzen van het Koninkrijk, maar het verdraagt zich ook niet met de internationale verplichtingen die het Koninkrijk op zich heeft genomen door zich te binden aan het IVRK. 4.6. Het COA, een publiekrechtelijke rechtspersoon, heeft niet kunnen aangeven welke maatregelen er genomen zijn, al dan niet in samenspraak met de Raad voor de kinderbescherming, om te voorkomen dat het dochtertje van [gedaagde], voor wie samen met haar moeder de verstrekkingen in het kader van de RVA zijn beëindigd, in voornoemde humanitaire noodsituatie komt te verkeren. De enkele stelling van het COA dat de ontruiming gewoonlijk in overleg met Stichting Vluchtelingenwerk wordt uitgevoerd, is daarvoor onvoldoende nu daaruit geen concrete stappen kunnen worden afgeleid. Bovendien miskent deze verwijzing naar de Stichting Vluchtelingenwerk de gehoudenheid van het Koninkrijk als verdragssluitende staat om vanuit de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het kind tot passende maatregelen te komen. Als orgaan van de staat rusten die verantwoordelijkheden in de gegeven situatie ook op het COA. Alvorens tot verdere besluitvorming in deze zaak te komen, zal het COA in de gelegenheid worden gesteld zich nader uit te laten over de vraag hoe in de zorg voor het dochtertje van [gedaagde] is voorzien in geval haar moeder wordt gedwongen het AZC in [plaats] te verlaten. In dat kader dient het COA zich tevens meer concreet uit te laten over de vraag hoe spoedeisend haar huisvestingsbelangen zijn in relatie tot voornoemde zwaarwegende belangen van het kind. Met het oog op het voorgaande zal een nieuwe zitting worden bepaald. Partijen zullen worden verzocht hun verhinderdata in te leveren. De griffier zal worden verzocht om te voorzien in de aanwezigheid van een tolk. 4.7. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. 5. De beslissing De voorzieningenrechter, 5.1. bepaalt dat partijen, voor zover mogelijk bijgestaan door hun advocaten, dienen te verschijnen in het gerechtsgebouw te Zutphen aan de Martinetsingel 2, voor mr. D. Vergunst op een nader te bepalen datum en tijdstip; 5.2. bepaalt dat de griffier tijdens deze nieuwe zitting zal voorzien in de aanwezigheid van een tolk; 5.3. geeft partijen tot 5 maart 2010 de gelegenheid om de verhinderdata over de periode maart 2010 te overleggen; 5.4. bepaalt dat [gedaagde] door het COA zowel bij aangetekend schrijven als per gewone post dient te worden opgeroepen om te verschijnen op de nieuwe zittingsdatum; 5.5. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2010.