Lichtdruk van de groep Surinamers in de circustent op de Amsterdamse wereldtentoonstelling van 1883. Hisgen Bron: Roland Bonaparte, Les habitants de Suriname. Notes recueillies à l’exposition coloniale d’Amsterdam en 1883 (Parijs 1884) z.p.
57
Framing Suriname De verbeelding van Surinamers op de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling in Amsterdam in 1883 Paulien Schuurmans
129 jaar geleden werden 28 Surinamers geëxposeerd op de Amsterdamse wereldtentoonstelling van 1883. Een van hen was de Creoolse Jacqueline Ricket. Van haar circuleerden niet alleen foto’s, maar ook een brief. Maar heeft Jaqueline deze brief wel zelf geschreven? Waartoe dienden de publicatie van haar brief en de foto’s van haar en van haar lotgenoten? Aan de hand van deze vragen zal de vertoning van de Surinamers worden geanalyseerd.
De 28 Surinamers op de Internationale Koloniale en Uitvoerhandeltentoonstelling spraken toen tot de verbeelding en dat doen ze nu nog steeds. Zo werden ze opnieuw belicht in een expositie over hedendaagse reflecties op het tentoonstellen van mensen uit andere culturen in de negentiende eeuw, die in 2009 te zien was in het Teylers Museum.1 Ook vormden ze een inspiratiebron voor de roman De inboorling (eveneens uit 2009), waarin de hoofdpersoon (fictionele) brieven vindt van zijn destijds tentoongestelde overgrootvader.2 Dit artikel reconstrueert de representatiegeschiedenis van de groep in Amsterdam tentoongestelde Surinamers. Het licht een tipje van de sluier op over de manier waarop zij op de wereldtentoonstelling in 1883 zijn neergezet en de rol die Nederland voor zichzelf zag weggelegd als koloniale grootmacht. Wat was de functie van de
Ti j d sc hr if t vo o r G esc h ieden is - 126e j a a rga n g, n um m er 1, p. 56-75
vertoning van levende Surinamers op de wereldtentoonstelling in Amsterdam in 1883 voor het Nederlandse koloniale beleid tijdens het begin van het modern imperialisme? Hoe werden deze Surinamers verbeeld op de Amsterdamse wereldtentoonstelling en waarom? In hoeverre diende de representatie van de groep Surinamers een strategisch doel? De aanleiding voor dit artikel vormt de vondst van een brief van Jacqueline Ricket in de erfgoedcollectie van de bibliotheek van het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT). In eerste instantie was ik verheugd over deze vondst, omdat de brief de tentoongestelde Surinamers een stem leek te geven in een overwegend witte koloniale geschiedenis. Bij nadere beschouwing plaats ik echter vraagtekens bij de authenticiteit van deze brief, die is gepubliceerd in een verslag over de wereldtentoonstelling. Is zij niet eerder een doelbewuste poging de beeldvorming over de Surinamers te beïnvloeden? De vraag hoe en met welk doel de Surinamers verbeeld werden wordt daarmee des te interessanter. Ik heb deze vraag daarom onderzocht aan de hand van reportages uit tijdschriften, kranten en boeken, foto’s, catalogi en secundaire literatuur. Het standaardwerk over Nederlandse deelname aan wereldtentoonstellingen is het proefschrift van Marieke Bloembergen.3 Via vijf geselecteerde koloniale vertoningen (Amsterdam 1883, Parijs 1889, Parijs 1900, Brussel 1910 en Parijs 1931) belicht Bloembergen de relatie tussen het Nederlands imperialisme, de kolo1 2 3
De tentoonstelling De exotische mens. Andere culturen als amusement was te zien van 17 januari tot 10 mei 2009. Stevo Akkerman, De inboorling (Amsterdam 2009). Marieke Bloembergen, De koloniale vertoning. Nederland en Indië op de wereldtentoonstellingen (1880-1931) (Amsterdam 2002).
58
Pauli en S c hu u r ma ns
niale beeldvorming en de ontwikkeling van het Nederlandse nationale bewustzijn. Zij toont aan dat in Nederland ten tijde van het moderne imperialisme de koloniën uitgroeiden tot een nationaal symbool en een bindmiddel.4 Mijn artikel vormt een aanvulling op het onderzoek van Bloembergen, die alleen Nederlands-Indië in haar analyse betrekt. Ik richt me daarentegen op de Surinaamse deelname aan de Amsterdamse wereldtentoonstelling. Voor de wereldtentoonstelling van 1883 lijkt het erop dat de tentoonstellingsmakers met deze inzending een duidelijke boodschap wilden verkondigen. Dit artikel vormt de weerslag van de zoektocht naar wat deze ideologische boodschap inhield. Aanknopingspunten voor het zichtbaar maken van de ideologische en strategische boodschap achter de (koloniale) beeldvorming, biedt de dissertatie van Ineke Mok.5 Ze gebruikt hiervoor een vertooganalyse gebaseerd op de verteltheorie. In de narratologie staan drie basisvragen centraal: wie spreekt, wie ziet en wie handelt? De analyse is dus gericht op het subject dat spreekt, het subject van focalisatie en het subject van handeling.6 Vertogen in tekst en beeld kunnen worden opgevat als onderliggende krachten die betekenissen sturen. Mok laat met casestudies zien hoe op diverse niveaus in een tekst of foto sociale machtsverhoudingen tot uitdrukking komen en (opnieuw) vorm krijgen. Middelen om superioriteit of inferioriteit uit te dragen of te versterken zijn narratieve aspecten, motieven, analogieën, metaforen, woordgebruik, leestekens, bij- en onderschriften en de rangschik4
Benedict Anderson, Imagined communities. Reflections on the origin and spread of nationalism (Londen 1983). Een imagined community is een denkbeeldige gemeenschap die bestaat in het bewustzijn van de leden van die groep, die hun identiteit ontlenen aan deze sociale en ideologische constructie. 5 Ineke Mok, In de ban van het ras. Aardrijkskunde tussen wetenschap en samenleving 1876-1992 (Amsterdam 1999). 6 Focalisatie is een begrip uit de verteltheorie en heeft betrekking op de relatie tussen de instantie door wiens ogen het vertelde wordt gezien en dat wat wordt gezien en verteld. De focalisator is het punt van waaruit het vertelde wordt waargenomen of het subject van focalisatie. Het gefocaliseerde object is dat wat door de focalisator wordt waargenomen. De term focalisatie werd in Nederland geïntroduceerd door de literatuurwetenschapper en kunsthistoricus Mieke Bal, in navolging van de Franse literatuurwetenschapper Gérard Genette. 7 Jan Kuitenbrouwer, ‘Niet de beste spreker wint de verkiezingen, maar hij die goed zijn woorden kiest. Framing, een heel andere vorm van welsprekendheid’, NRC Handelsblad (15-05-2010). 8 F.M. Jaeger, ‘De Internationale Tentoonstelling van 1883 te Amsterdam’, Eigen Haard. Geïllustreerd volkstijdschrift 14 (1883) 175-178, aldaar 176; zie ook: Bloembergen, De koloniale vertoning, 12. 9 Bloembergen, De koloniale vertoning, 109. 10 Eric Hobsbawm en Terence Ranger ed. The invention of tradition (Cambridge 1983).
king van foto’s. Mok gebruikt de vertooganalyse om betekenisprocessen in kaart te brengen, en besteedt daarbij expliciet aandacht aan de rol van de lezers en de thematische opbouw van het vertoog. De vertooganalyse van Mok heeft raakvlakken met framing. Framing is een techniek uit de communicatiewetenschap waarbij woorden en beelden worden geselecteerd, samengevoegd, uitgelicht of weggelaten zodat een bepaald beeld of associatie wordt oproepen bij de ontvanger. Een frame is een bepaalde manier van kijken naar de werkelijkheid en kan gebruikt worden om een ideologische boodschap over te brengen.7 Ik zal de inzichten van framing en van Moks vertoog analyse toepassen op mijn onderzoek naar de verbeelding van de Surinamers op de wereldtentoonstelling. ‘Een merkwaardig schouwspel’
Op 1 mei 1883, om een uur ’s middags, opende koning Willem III als erevoorzitter en beschermheer de Internationale Koloniale en Uitvoerhandeltentoonstelling in Amsterdam. Deze wereldtentoonstelling werd gehouden op het terrein achter het Rijksmuseum dat toen in aanbouw was. Op de wereldtentoonstelling van 1883 stonden voor het eerst de koloniën centraal. Vanaf de eerste wereldtentoonstelling in Londen in 1851 waren de overzeese gebieden al aanwezig, maar hun aanwezigheid was steeds marginaal gebleven.8 De Nederlandse organisatoren hadden zich ten doel gesteld een breed publiek kennis te laten maken met de koloniën. Door aan de overzeese bezittingen op de wereldtentoonstelling een belangrijke plaats te geven kon Nederland bovendien laten zien dat het meetelde met de moderne, geïndustrialiseerde mogendheden van Europa.9 Zes maanden lang werden de bezoekers van de wereldtentoonstelling in Amsterdam ondergedompeld in een exotische wereld. Deze microkosmos was te bereiken via de onderdoorgang van het nieuwe Rijksmuseum. Het tentoonstellingsterrein en de bezienswaardigheden waren niet willekeurig gekozen. De Amsterdamse wereldtentoonstelling droeg een duidelijke boodschap uit, waarbij gebruik werd gemaakt van invented traditions.10 Nederland ontleende in de negentiende eeuw zijn nationale identi-
59
Framing Suriname teit aan de glorieuze zeventiende eeuw. Door te refereren aan die Gouden Eeuw als roemrijk nationaal verleden werden ook de Nederlandse koloniën een onlosmakelijk deel van Nederland, die waren immers een erfenis uit die tijd. Het belangrijkste paviljoen op de tentoonstelling was het Nederlandse koloniale paleis met ArabischMoorse koepeltjes. Voor de ingang stond het standbeeld van J.P. Coen, de stichter van Batavia en de grondlegger van het Nederlandse koloniale rijk. Op deze manier werd tot uitdrukking gebracht dat Nederland een historische claim had op de Indonesische archipel. Recht tegenover Coen stond op een voetstuk een fiere Nederlandse maagd, bedoeld als personificatie van de Nederlandse eenheid en om krijgskunst, welvaart en vrede te verbeelden. Het monument memoreerde de zogenaamde pacificatie van Atjeh in april 1881. Toen werd eenzijdig door Nederland besloten de geldverslindende Atjeh-oorlog als beëindigd te beschouwen.11 De plaatsing van Coen en de maagd symboliseerde het rechtstreekse verband tussen heden en verleden, maar ook de eenheid van Nederland en zijn koloniën. Rechts van het koloniale paleis lag het koloniale park met de kampong. Deze kampong bestond uit een aantal huisjes van hout en bamboe, afkomstig uit verschillende regio’s van Nederlands-Indië; in de huisjes woonden Javanen, Sundanezen en Sumatranen. Aan de rand van de kampong, aan de kant van de Ruysdaelkade, speelde in een prieeltje een gamelan. Links van het koloniale park bevond zich de moderne machinegalerij. Hier werd de Officieele Courant der Tentoonstelling gedrukt door de pers van De Brakke Grond. Ook drukte De Brakke Grond er de plattegrond van de tentoonstelling naar een lithografie van G.L.A. Amand, de bekende drukker en lithograaf van Photographie Française Studio.12 Verder stonden de nieuwste machines voor het verwerken van suikerriet er opgesteld. Eigentijdse schilderijen waren te bekijken in de Galerij voor de Schoone Kunsten, helemaal achterin op het tentoonstellingsterrein, schuin achter de grote nijverheidshal waar de nationale handelsproducten van de deelnemende landen uitgestald lagen. In dit hoekje, ver verwijderd van het koloniale park met de oosterse klanken van de gamelan, stond een ronde circustent.13 In deze tent waren de
28 Surinamers tentoongesteld. De kampong en de circustent die bewoond werden door ‘authentieke’ mensen, vormden voor de bezoekers van de wereldtentoonstelling ‘een merkwaardig schouwspel’.14 De circustent had een omtrek van driehonderd meter. Op een wijze vergelijkbaar met Panorama Mesdag uit 1881 was in deze tent een panorama van Suriname gecreëerd door een beschilderd doek met Surinaamse taferelen langs de wanden te spannen. Dit panorama was geschilderd door de Antwerpse decorschilder Waterkeyn en toonde voorstellingen van het gouvernementsgebouw, de gouverneurs van Suriname en van Surinaamse plantages en natuur.15 De beschilderde wanden waren voorzien van opschriften die het onderwerp van de afbeelding duidden. Zo staat op een van de voorstellingen het bordje ‘Cordonweg’ (sic) (zie afbeelding 1, bovenaan in het midden van het centrale paneel). Het Cordonpad was een verdedigings linie die militaire posten met elkaar verbond en liep van post Gelderland bij de Jodensavanne naar de Commewijne. Dit Cordonpad werd aangelegd onder gouverneur Jan Nepveu (17701779), tijdens de strijd tegen de Marrons. Suriname was afgebeeld als een paradijs. Het vijftienjarige Creoolse meisje Gerardina onderstreepte dit beeld. Volgens A.J. Riko, een journalist van de Nieuwe Rotterdamsche Courant, was zij
11 De Atjeh-oorlog eindigde officieel in december 1903 met de overgave van panglima (krijgsheer) Polim aan kapitein H. Colijn; feitelijk duurde de oorlog voor Nederland echter voort tot 8 maart 1942 (capitulatie van Nederlands-Indië) terwijl in Indonesië de strijd voor een onafhankelijk Atjeh altijd is doorgegaan. 12 Dit was de studio van G.L.A. Amand (1833-1897) en zonen A.L.J. Amand (18601931) en C.E.T. Amand (1862-1894). Deze bevond zich op de Warmoestraat 147. De vader was een bekende drukker en lithograaf, de zonen deden waarschijnlijk het meeste fotografische werk. Zie Hans Rooseboom, De schaduw van de fotograaf. Positie en status van een nieuw beroep: fotografie in Nederland, 1839-1889 (Utrecht 2006) 265. 13 Commissie tot organisatie eener algemeene koloniale en uitvoerhandel tentoonstelling Amsterdam, ‘Officieel plan der tentoonstelling’, in: Internationale koloniale en uitvoerhandel tentoonstelling Amsterdam 1883 (Amsterdam 1884) z.p.; H.L. Lindaal Jacobs, ‘De Internationale Koloniale en Uitvoerhandeltentoonstelling te Amsterdam’, Surinaamsche courant. Gouvernements advertentie blad 68 (5 juni 1883). 14 A.J. Riko, Ons rijk Suriname. Schetsen voor Neêrlands volk, zijn handel en nijverheid (Rotterdam 1883) 109. 15 Panoramaschilderingen waren populair in de tweede helft van de negentiende eeuw. Stadsarchief Amsterdam (verder SAA), Archief van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra, 1838-1988 (verder ANAM) toegangsnr. 395, inv.nr. 2188, Beknopt verslag met voorwoord over de Surinaamsche inboorlingen geëxposeerd op de Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling in het jaar 1883 te Amsterdam, 4; Riko, Ons rijk Suriname, 130-131.
60
Pauli en S c hu u r ma ns
1. Lichtdruk van de wandschilderingen in de circustent. Hisgen Bron: Roland Bonaparte, Les habitants de Suriname. Notes recueillies à l’exposition coloniale d’Amsterdam en 1883 (Parijs 1884) z.p.
een fraai type van een Eva uit dat paradijs. Welke prachtvolle oogen (‘almond shaped eyes’ zeggen de Engelschen), fijn gevormde neus en ovale gelaatsvorm; naar de traditioneele opvatting bij ons, zouden misschien sommigen de lippen iets dunner verlangen; welke een fraaien vorm hadden die echter. Als men zich dat kind iets ouder voorstelt, kan men zich onmogelijk een prachtiger bronzen Cleopatra denken dan dat gelaat, hetzij en face, hetzij en profiel.16 Er is een discursieve relatie tussen Riko’s tekst en Waterkeyns panorama: het beeld van Suriname dat de beschilderde wanden van de circustent oproept, wordt versterkt door de tekst. Interessant in dit opzicht is ook een van de foto’s in het beroemde fotoboek van prins Roland Bonaparte, 16 Riko, Ons rijk Suriname, 130-131. Mogelijk is dit een terloopse verwijzing naar de antropometrische foto’s van de broers Hisgen. 17 Barbara Kirschenblatt-Gimblett, ‘Objects of etnography’, in: idem, Destination culture. Tourism, museums, and heritage (Londen en Los Angeles 1998) 17-78.
dat hieronder uitgebreider aan de orde zal komen. Op de foto (zie afbeelding 2) staat Johannes Kojo (een van de tentoongestelde Marrons) met een trommel. Op de achtergrond is nog net het deel van de beschilderde wand zichtbaar waarop het zojuist genoemde Cordonpad wordt afgebeeld. Deze verwijzing naar het slavernijverleden was een doelbewuste enscenering waardoor de toeschouwers de tentoongestelde Marrons vanzelfsprekend associeerden met de wandschildering. Kirschenblatt-Gimblett noemt dit tentoonstellingen in situ.17 Hierbij werden mensen uit bepaalde culturen geplaatst in een nagebootste omgeving waarbij gebruik werd gemaakt van theatertechnieken zoals decorschilderingen en geënsceneerde opvoeringen. Deze in situ vertoningen zijn niet neutraal, maar tonen de visie van tentoonstellingsmakers op andere culturen. Mensen zijn uit hun oorspronkelijke context losgemaakt en in een decor gezet waardoor ze levende boodschappen worden.
61
Framing Suriname
2. Lichtdruk van Johannes Kojo. Hisgen Bron: Roland Bonaparte, Les habitants de Suriname. Notes recueillies à l’exposition coloniale d’Amsterdam en 1883 (Parijs 1884) z.p.
Een rond houten hek scheidde het publiek van de tentoongestelde Surinamers. De toeschouwers konden rondom de Surinamers lopen en de vertoning van alle kanten bekijken.18 De groep Surinamers bestond uit dertien Caraïben, onder wie drie vrouwen (inclusief één Hindostaanse die getrouwd was met een Caraïeb) en zes kinderen; twee Arowakken, vier Marrons (twee Saramaccaners en twee Aucaners), onder wie één kind; en negen Creolen, van wie zeven vrouwen en twee mannen. Onder de Creoolse vrouwen bevonden zich een kind en twee adolescenten. De Surinamers waren een curiositeit in het negentiende-eeuwse Europa. Veel Europeanen hadden nog nooit eerder een zwarte of een kleurling gezien. Prikkelend of tot de verbeelding sprekend was waarschijnlijk ook de aanwezigheid van de vrouwen met hun kinderen. Zij bewezen immers het bestaan van gemengde relaties in de kolonie. Middenin de tent had de groep Surinamers zelf
hutten gebouwd met uit Suriname meegebrachte materialen. Ook uit Suriname meegenomen materiaal voor het maken van nijverheidsproducten was voorhanden. Hiermee werd een indruk gegeven van de Surinaamse bevolking en haar dagelijks leven.19 Koloniale wedstrijd
Toen in 1883 de Amsterdamse wereldtentoonstelling plaatsvond, was de westerse wereld in de greep van koloniale expansie. Het was de tijd van het moderne imperialisme (1870-1910) waarin Europese naties met elkaar wedijverden om koloniën. Rond 1880 begon tussen de Europese grootmachten de zogenoemde Wedloop om 18 Riko, Ons rijk Suriname, 143; SAA, ANAM, toegangsnr. 395, inv.nr. 2188, Beknopt verslag, 2. 19 G.P.H. Zimmermann, ‘De Surinaamsche inboorlingen op de Tentoonstelling’, Eigen Haard. Geïllustreerd volkstijdschrift 33 (1883) 401-405, 413-414, aldaar 401; Riko, Ons rijk Suriname, 144.
62
Pauli en S c hu u r ma ns
Afrika.20 Gedurende de laatste decennia van de negentiende eeuw nam Nederland op zijn eigen manier deel aan het moderne imperialisme. De Nederlanders verwezenlijkten hun koloniale ambities vooral in Indië, dat zij onder reëel gezag trachtten te brengen door de economische ontwikkeling te stimuleren en een beschavingsoffensief in te zetten, waarbij zij militair optreden niet schuwden. Deze Nederlandse variant van de Europese beschavingmissie - de Britten noemden dit ‘white man’s burden’ en de Fransen ‘misson civilisatrice’ - werd in 1901 officieel door koningin Wilhelmina ingeluid als Ethische Politiek.21 Van deze ideologische rechtvaardiging van de Nederlandse overheersing in de Indonesische archipel bestaat mijns inziens ook een Surinaamse variant. Ook in Suriname gingen beschavingsmissie en economische ontwikkeling samen met het invullen van de witte plekken op de kaart.22 Sinds de wereldtentoonstelling van Parijs in 1878 was het ‘inheemse dorp’ een vast onderdeel van wereldtentoonstellingen.23 Maar de Amsterdamse wereldtentoonstelling ging verder, want behalve om couleur locale en vermaak draaide het er hier vooral om evolutionaire lessen te leren over menselijke beschavingen. Bij het samenstellen van het Programma is het doel van deze tentoonstelling: ‘uitbreiding en meer algemeene verspreiding van kennis der kolonien en buiten-europeesche bezittingen der verschillende Mogendheden,’ steeds zooveel doenlijk in het oog gehouden. De samenstellers hebben gemeend, dat doel het best te zullen bereiken, door het Programma te verdeelen in 20 H.L. Wesseling, Verdeel en heers. De deling van Afrika 1880-1914 (Amsterdam 1991). 21 Elsbeth Locher-Scholten, Ethiek in fragmenten. Vijf studies over koloniaal denken en doen van Nederlanders in de Indonesische archipel 1877-1942 (Utrecht 1981) 43-45; Bloembergen, De koloniale vertoning, 29-42. 22 Maarten Kuitenbrouwer, Nederland en de opkomst van het moderne imperialisme (Amsterdam 1985) 57-59, 94-97, 150-152. 23 In speciaal ontworpen ‘dorpen’ werden vierhonderd mensen uit Indo-China, Senegal en Tahiti tentoongesteld. Raymond Corbey, Wildheid en beschaving. De Europese verbeelding van Afrika (Baarn 1989) 139-140. 24 Commissie tot organisatie, ‘Bijlage 1a. Toelichting van het Programma voor de afdeeling “Koloniën der Internationale Koloniale en Uitvoerhandeltentoonstelling”’, z.p. 25 Bloembergen, De koloniale vertoning, 75-76. De inzendingen uit Australië waren beduidend groter dan die uit India en Bengalen. Engeland had in 1883 al de status van koloniale grootmacht, terwijl Frankrijk nog naar bevestiging van deze status zocht, aldus Bloembergen. Daarom koos Engeland voor een vertegenwoordiging uit Australië, waarbij nadrukkelijk werd getoond hoe ontwikkeld en vooruitstrevend de Britse koloniën in Australië waren. 26 Surinaamsche courant. Gouvernements advertentie blad 21 (16 februari 1882).
drie scherp gekarakteriseerde hoofdgroepen, en voorts elke hoofdgroep in klassen, die daarvan als het ware de gelijksoortige eenheden uitmaken. […] Voor ‘Anthropologie’ wordt […] vooral ook de mededeeling of inzending verlangd van alles wat het rassenverschil kan doen uitkomen, en voor elken ontwikkelingsvorm van den mensch, - van de nog geheel ruwe tot de meest beschaafde rassen - kenschetsend is.24 Aan de hand van de circustent en zijn bewoners werden ‘primitieve’ culturen afgezet tegen elkaar en tegen de modern en superieur geachte westerse beschaving. Nederland werd verbeeld als brenger van beschaving in Suriname. Op de wereldtentoonstelling probeerden de deelnemende landen elkaar te overtreffen met hun koloniën. Zo maakte Frankrijk indruk met het paviljoen van Tunis, dat twee jaar eerder door Frankrijk was geannexeerd. GrootBrittannië pakte uit met inzendingen uit de Britse koloniën New South Wales en Victoria.25 Niet alleen tussen koloniale mogendheden was er rivaliteit, maar ook tussen de Nederlandse koloniën onderling. Zo had het Surinaams Comité, verantwoordelijk voor de organisatie en totstandkoming van de Surinaamse deelname aan de wereldtentoonstelling, mensen in Suriname in de door het Surinaamse gouvernement uitgegeven Surinaamsche courant aangespoord materiaal voor de wereldtentoonstelling te sturen: Zij [de wereldtentoonstelling] kan ons helpen om Nederland het geloof en het vertrouwen af te dwingen dat Suriname rijk is wanneer men het rijk wil doen zijn; dat Suriname een eervolle plaats in de rij der kolonien kan innemen […]; dat Suriname, zovele jaren als een lastpost van Nederland beschouwd, een bron van welvaart voor Nederland kan worden, zoo slechts onverschilligheid voor belangstelling, wantrouwen voor vertrouwen plaats make. Het geldt hier een wedstrijd tusschen de verschillende koloniserende volken, maar niet minder een wedstrijd tusschen kolonien zelve.26 Suriname speelde ten opzichte van Indië een ondergeschikte rol in de Nederlandse imperialistische politiek en werd voorgesteld als een vergeten kolonie waarvoor meer belangstelling moest komen. Het is de vraag of de Surinaamse
63
Framing Suriname vertegenwoordiging op de wereldtentoonstelling in haar opzet geslaagd is. Afgaand op een ander artikel in de Surinaamsche courant, dat verscheen toen de tentoonstelling amper een maand open was, lijkt dit niet het geval te zijn geweest: Jammer dat onze kolonie zoo slecht op de tentoonstelling wordt gerepresenteerd en met het oog op de onnoemelijke zending uit de Oost, is Suriname even als op de Parijsche tentoonstelling in een hoekje vergeten. Als negers en indianen niet gekomen waren zouer (sic) nog niets over onze kolonie gerept zijn, terwijl dagelijks de couranten vol zijn van onze O.I. bezittingen.27 Het Surinaams Comité wist dus vooral publiek te trekken met de vertoning van de Surinamers in levenden lijve. ‘Duizenden en duizenden hebben onze Surinaamsche landgenooten bezocht.’, schreef kapitein der Infanterie G.P.H. Zimmermann in het publiekstijdschrift Eigen Haard.28 Het Surinaams Comité was opgericht in navolging van het Indisch Comité, dat van de minister van Koloniën opdracht had gekregen in Indië materiaal te verzamelen voor de wereldtentoonstelling en daarvoor een subsidie van honderdduizend gulden had ontvangen. Daniël Veth, de secretaris van het Indisch Comité en zoon van de bekende oriëntalist en indoloog P.J. Veth, kwam op het idee een kampong met Javanen en Sumatranen naar Amsterdam te verschepen als ‘levende illustratie’ van de wereld van de ‘authentieke’ bevolking van NederlandsIndië.29 De Surinaamse organisatie wilde de Indische kampong naar de kroon steken met haar eigen inzending door Suriname op de wereldtentoonstelling van 1883 eveneens te laten vertegenwoordigen door ‘authentieke’ Surinamers.30 Het Surinaams Comité moest het echter stellen zonder subsidie van de regering.31 De tentoonstelling van de Surinamers werd uitgevoerd door de Surinamer William Mackintosh. Zijn moeder was indiaans (Caraïeb) en zijn vader was van Schotse afkomst. Mackintosh was in Suriname geboren, en verbleef tot zijn zeventiende in Nederland voor zijn opleiding. De onderwijsvoorzieningen in Suriname waren beperkt, waardoor Creolen en Europeanen naar Nederland moesten voor het
volgen van een vakopleiding of middelbaar en hoger onderwijs. Vanwege de hoge kosten was dit alleen weggelegd voor de elite.32 Mackintosh kende de binnenlanden van Suriname goed, sprak Sranantongo, Marron- en indianentalen en ‘onze moderne talen’.33 Het kostte volgens de verslagen van Zimmermann en de journalist A.J. Riko veel moeite de indianen en Marrons over te halen om de overtocht over de ‘groote wateren’ te maken. De Creolen daarentegen stonden te popelen om te gaan en boden zichzelf aan. Met hulp van de invloedrijke indiaan Kajaroe en de Marron Kojo-A-Slengri werden de anderen ertoe overgehaald mee te gaan. Beiden stonden bij Surinamers in hoog aanzien. Kajaroe had tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870-71 gediend op een Frans oorlogsschip op de Surinaamse Marowijnerivier. Kojo-A-Slengri had in 1876 de landmeter W.L. Loth geholpen bij het vinden van een nieuwe route tussen de Marowijne en een andere rivier, de Suriname. Dezelfde Loth zat nu in het uitvoerend comité voor de Surinaamse inzending.34 In tegenstelling tot de Marrons en indianen kenden de meeste Creolen elkaar vóór de reis naar Amsterdam waarschijnlijk niet.35 Zo kon het bijvoorbeeld gebeuren dat tussen de 24-jarige Amalia Fri-mason en de 28-jarige Richard Mazer, beiden van Creoolse afkomst, in Amsterdam de liefde opbloeide.36 Opvallend is dat de Surinamers niet willekeurig zijn gekozen, maar dat is geprobeerd om Suriname in Amsterdam niet door de eersten de besten te laten vertegenwoordigen. Een van de leden van het selecte gezelschap was de 23-jarige Saramaccaan Kwamina A-Pe-See. Hij was de zoon van Koffie Henri, de kapitein van granman 27 Surinaamsche courant. Gouvernements advertentie blad 65 (29 mei 1883). 28 Zimmermann, ‘De Surinaamsche inboorlingen’, 414. 29 Bloembergen, De koloniale vertoning, 11. 30 Zimmermann, ‘De Surinaamsche inboorlingen’, 401. 31 Bloembergen, De koloniale vertoning, 68; Zimmermann, ‘De Surinaamsche inboorlingen’, 414; Riko, Ons rijk Suriname, 111. 32 Gert Oostindie en Emy Maduro, In het land van de overheerser II. Antillianen en Surinamers in Nederland, 1634/1667-1954. Verhandelingen van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde 100 (Leiden 1986) 26-27. 33 Riko, Ons rijk Suriname, 133. 34 Riko, Ons rijk Suriname, 111, 132; Zimmermann, ‘De Surinaamsche inboorlingen’, 401; Roland Bonaparte, Les habitants de Suriname. Notes recueillies à l’exposition coloniale d’Amsterdam en 1883 (Parijs 1884) 154. 35 Zowel de Marrons als de indianen waren voor het grootste deel familieleden van elkaar. Dit gold niet voor de Creolen: Bonaparte, Les habitants de Suriname, 61,151,194. 36 Gesprek met een van de kleinkinderen van Amalia Fri-mason en Richard Mazer, die anoniem wenst te blijven (22 maart 2012). Ze vertelde dat haar grootouders elkaar toen pas hebben ontmoet.
64
Pauli en S c hu u r ma ns
(leider) Bijman-Blijmofo en de vertegenwoordiger van de Saramaccanen bij het Nederlandse gouvernement.37 De Arowak Colhee kwam ook uit een voorname familie. Hij was de zoon van prins Albert van Koerbabo, het voormalige opperhoofd van de Arowakken. Albert van Koerbabo was een vriend van Mackintosh. Deze zou Albert hebben geholpen door hem op zijn plantage La Rencontre onderdak te bieden toen hij moest vluchten voor het gouvernement vanwege zijn weigering om gevluchte slaven uit te leveren. Colhee zou op La Rencontre zijn geboren.38 De oudste van de groep was de creool Syntax. Deze was nog slaaf geweest van M. Faerber, de voormalige landdrost van Coronie, een district in Suriname. Hij werd vrijgemaakt met de zogenoemde Emancipatie van 1863, toen de Nederlandse regering overging tot afschaffing van de slavernij.39 Onder begeleiding van Mackintosh vertrok de groep uiteindelijk op 4 april 1883 naar Europa met de Franse mailboot de Dominique. Op 24 37 Bonaparte, Les habitants de Suriname, 153; Koffie Henri was de afgevaardigde van de granman van de Saramaccanen en verbleef in de slavernijperiode als gijzelaar in Paramaribo. Het koloniale bestuur paste een verdeel-en-heers-strategie toe waarbij met Marrons vredesverdragen werden gesloten. Op 19 september 1762 werd met de Saramaccaners een verdrag gesloten, waarbij een belangrijke Saramaccaan als een soort gijzelaar in Paramaribo werd gehouden en op deze manier zijn groep bij het koloniale bestuur vertegenwoordigde. Zie ook Frank Dragtenstein, ‘De ondraaglijke stoutheid der wegloopers’. Marronage en koloniaal beleid in Suriname, 1667-1768. Bronnen voor de studie van Suriname 22 (Utrecht 2002). 38 Riko, Ons rijk Suriname, 147. In hoeverre dit verhaal klopt, is de vraag. In het Stadsarchief Amsterdam vond ik een geïmproviseerde uitnodigingskaart op naam van William Mackintosh. Hierop staat vermeld dat Mackintosh eigenaar is van plantage Inverness in Coronie. SAA, ANAM, toegangsnr. 395, inv.nr. 2188. Uit de plantagelijst (gerangschikt op plantagenaam) van de Surinaamsche Almanak (1843) blijkt dat Mackintosh inderdaad de eigenaar is van de katoenplantage ‘Inverness’. De eigenaar en directeur van suikerplantage ‘La Rencontre’ waren respectievelijk de erven van graaf S.L. de Naele en H.T. de Jonge: http://www. surinamistiek.nl/main/slavernijverleden/Familienamen_en_Plantages.pdf http://www.surinaamsegenealogie.nl/zoeken/plantagelijsten/ (20 april 2012). 39 Zimmermann, ‘De Surinaamsche inboorlingen’, 404; Bonaparte, Les habitants de Suriname, 196. 40 Zimmermann, ‘De Surinaamsche inboorlingen’, 413; Riko, Ons rijk Suriname, 113,115; SAA, ANAM, toegangsnr. 395, inv.nr. 2188, Beknopt verslag, 2-3. 41 Zimmermann, ‘De Surinaamsche inboorlingen’, 413. 42 Hans Buddingh’, Geschiedenis van Suriname (Utrecht 1999) 172 en 232. 43 Oostindie en Maduro, In het land, 27-29; gesprek met de heer dr. Frank Dragtenstein, wetenschappelijk onderzoeker bij NiNsee, Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (18 januari 2012). 44 Zimmermann, ‘De Surinaamsche inboorlingen’, 414; Surinaamsche courant. Gouvernements advertentie blad 117 (27 september 1883). 45 Volgens Glenn Willemsen zijn er geen documenten bekend waarin Willem III opkomt voor de belangen van de slaven of sympathiseert met het abolitionisme. Als staatshoofd moest hij de Emancipatiewet ondertekenen, maar sinds de grondwetswijziging van 1848 had de vorst niet meer alleen het opperbestuur over de koloniën: Dagen van gejuich, 169-170; A. van Stipriaan, ‘July 1: Emancipation day in Suriname. A contested lieu de mémoire, 1863-2003’, New West Indian Guide/ Nieuwe West-Indische Gids 78 (2004) 269-304, aldaar 275-276.
april kwamen de Surinamers aan in St. Nazaire, vanwaar ze de volgende ochtend de trein namen; drie dagen later arriveerden ze in Amsterdam.40 Volgens Zimmermann was de bootreis goed verlopen. Eerst waren de overige Europese passagiers bang en wantrouwend. Menig dame aan boord nochtans verkeerde in angstige stemming en had met vreesachtigen blik de Indianen evenals gewone menschen op het dek zien plaats nemen. Het waren toch wilden die […] geen groter genot kenden dan hun blanken medemensch levend op te eten. […] de verstandhouding tusschen het wilde en niet-wilde gedeelte der passagiers werd gaandeweg beter. […] De dames betwistten elkander meermalen het genoegen om een deel van den dag met een klein negertje of indiaantje op den schoot te zitten.41 In hoeverre de Surinamers enthousiast waren om naar Nederland te komen, is op basis van de beschikbare bronnen moeilijk te zeggen. De koloniale samenleving was sterk op het moederland georiënteerd. Eind negentiende eeuw, begin twintigste eeuw beschikte niet iedereen over de mogelijkheid om naar Nederland te gaan. Meestal was dit weggelegd voor de koloniale elite (wit en gekleurd). Indianen en Marrons leefden, in tegenstelling tot de creolen, gescheiden van de rest van de koloniale samenleving.42 Zeker in het geval van de Creolen is het daarentegen goed denkbaar dat zij graag een reis naar Amsterdam aanvaardden.43 Als zij echter hadden geweten dat ze vertoond zouden worden in een circustent, dan zouden ook zij vast liever in Suriname zijn gebleven. Op grond van de verslagen van Zimmermann en de Surinaamsche courant lijkt het alsof de Surinamers de overtocht vooral hebben aanvaard om de koning persoonlijk te kunnen bedanken voor de Emancipatie van 1863.44 Dit was echter onderdeel van de mythevorming rond het aandeel van koning Willem III in de afschaffing van de slavernij. De koloniale autoriteiten in Suriname presenteerden de koning doelbewust als de persoon die de bevolking uit de slavernij had bevrijd om onlusten te voorkomen.45 Volgens de pers waren de Surinamers teleurgesteld dat Willem III op de openingsdag alleen
65
Framing Suriname de Javanen en Sumatranen in hun kampong had bezocht.46 Later, in augustus, berichtten de Surinaamsche courant en Algemeen Handelsblad dat Willem III de Surinamers alsnog had bezocht, zij het wel incognito.47 Waarom staat in de pers zo nadrukkelijk het woord incognito? Waarschijnlijk betekent dit eenvoudigweg dat het ging om een privébezoek van de koning, en geen officieel werkbezoek. Mogelijk had de koning de Surinaamse circustent op de openingsdag links laten liggen omdat deze een particulier initiatief betrof en geen officiële inzending van overheidszijde. Later was Willem III misschien toch wel nieuwsgierig geworden naar de Surinamers. Ze waren immers dé publiekstrekker.48 ‘Cultus van verschil’49
Ook wetenschappers kwamen geïnteresseerd kijken. Zo bracht de amateurantropoloog prins Roland Bonaparte vele uren door bij de Surinamers. Prins Roland Bonaparte, een achterneef van Napoleon I, was een ‘studeerkamerantropoloog’ die louter het door anderen verzamelde materiaal bestudeerde.50 Antropologie werd in de tweede helft van de negentiende eeuw veelal bedreven in volkenkundige musea, maar zeker ook op wereldtentoonstellingen, waar immers voorwerpen en - sinds 1878 - ook mensen met elkaar vergeleken konden worden.51 Bonaparte schrijft in zijn voorwoord hoe verheugend het is dat in Amsterdam groepen mensen uit andere culturen in hun oorspronkelijke omgeving bestudeerd kunnen worden. Het was niet langer meer nodig om verre, kostbare en oncomfortabele reizen te maken om antropologisch onderzoek te verrichten.52 Bonaparte publiceerde de uitkomsten van zijn onderzoek op de wereldtentoonstelling in Amsterdam in Les habitants de Suriname (1884). In dit album geeft Bonaparte een fysisch-antropologische beschrijving van elke Surinamer volgens de methode van de Franse arts en antropoloog Paul Pierre Broca.53 Nauwkeurig beschrijft Bonaparte van elk individu lengte, omvang van de taille, kleur van huid, haar en ogen, structuur van het haar, schedelomvang en lengte en breedte van de neus en vermeldt hij tot welke etniciteit de persoon behoorde. Voorafgaand aan de fysieke beschrijving van de tentoongestelde Surinamers geeft
hij een geografisch, statistisch en historische beschrijving van de kolonie Suriname, gebaseerd op bronnen als Zimmermann, Loth, oud-militair en koloniaal bestuurder A. Kappler en luitenantter-zee G.W.C. Voorduin, en op gesprekken met William Mackintosh en Kajaroe.54 Bonaparte publiceerde, op advies van niet nader genoemde ‘vrienden’, een selectie van zijn onderzoeksgegevens en voegde ‘systematisch gemaakte’ foto’s van de tentoongestelde Surinamers toe.55 Ik beschouw de foto’s van Bonaparte als antropometrische foto’s, die zijn gemaakt met het doel de uiterlijke kenmerken vast te leggen van mensen uit een andere cultuur.56 Antropometrische foto’s werden gemaakt volgens bepaalde richtlijnen, waarbij (naakte) mensen staand of zittend voor een neutrale achtergrond van verschillende kanten (en face en en profil) en soms naast een meetlat zijn gefotografeerd.57 Voor Bonaparte, 46 Zimmermann, ‘De Surinaamsche inboorlingen’, 414. Ze werden wel door prins Hendrik bezocht. 47 Surinaamsche Courant. Gouvernements Advertentie Blad, 117 (27 september 1883); ‘Incognito’, Algemeen Handelsblad. Nieuwe Amsterdamsche courant (24 augustus 1883). Overigens had een dag eerder dezelfde krant het incognitobezoek al op de voorpagina aangekondigd. ‘Morgen zal Z.M. de koning incognito de tentoonstelling bezoeken.’ Algemeen Handelsblad. Nieuwe Amsterdamsche Courant (23 augustus 1883). 48 Zie krantenartikel, voetnoot 27. 49 Naar Jan Nederveen Pieterse, Wit over zwart. Beelden van Afrika en zwarten in de westerse populaire cultuur (Amsterdam etc. 1990), 234, die hiermee aangeeft dat beeldvorming hiërarchisch is en deel uitmaakt van de doelbewuste (re)productie van sociale ongelijkheid. 50 Roland was de kleinzoon van Lucien Bonaparte, een broer van Napoleon Bonaparte (Napoleon I): H.D. Benjamins en Joh. F. Snelleman, Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië (’s-Gravenhage en Leiden 1914-1917) 145-146. 51 Linda Roodenburg, ‘De bril van Anceaux’. Volkenkundige fotografie vanaf 1860, Rijksmuseum voor Volkenkunde (Leiden 2002) 15-16 http://www.rmv.nl/ publicaties/18anceaux/n/fr_pub.html (20 april 2012); Bloembergen, De koloniale vertoning, 70 en 150. 52 Bonaparte, Les habitants de Suriname, vii; het voorwoord is gedateerd op 30 oktober 1883; Riko, Ons rijk Suriname, 110. 53 Benjamins en Snelleman, Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië, 145-146. 54 Bonaparte, Les habitants de Suriname, i-viii en 47. 55 Ibidem, vii; deze foto’s of beter lichtdrukken worden door Bonaparte ten onrechte toegeschreven aan M. Hisgen (zie afbeelding 3 en 4). Het is óf F.C. Hisgen óf zijn broer C.G. Hisgen die de foto’s heeft gemaakt. Samen bezaten ze van 1877 tot en met 1886 een goed bekendstaande fotostudio aan de P.C. Hooftstraat op nummer 128. Een lichtdruk is een fotomechanische vlakdruktechniek waarbij de originele foto op een glasplaat werd overgebracht. Het beeld kon vervolgens met gelatine en kaliumdichromaat in inkt worden afgedrukt: Rooseboom, De schaduw van de fotograaf, 265 en 429. 56 Ik verschil hierin van mening met Anne Maxwell, die vindt dat deze foto’s afwijken van de antropometrische stijl: Colonial photography and exhibitions. Representations of the ‘native’ and the making of European identities (Londen en New York 1999) 44. Maxwell schrijft dat Bonaparte op de wereldtentoonstelling kennismaakte met het werk van de fotograaf Hisgen, geïnspireerd raakte door de studiostijlportretten waarin Hisgen gespecialiseerd was en al snel zelf foto’s ging maken van de Surinamers die afweken van de antropometrische stijl. Ze geeft echter geen bronvermelding voor haar bewering. Bonaparte vermeldt achterin zijn boek dat de foto’s zijn gemaakt door Hisgen (Bonaparte, Les habitants de Suriname, z.p.). Bovendien schrijft hij dat deze foto’s systematisch zijn gemaakt (vii). 57 Roodenburg, ‘De bril van Anceaux’, 17.
66
Pauli en S c hu u r ma ns
3. Lichtdruk van Jacqueline Ricket (en profil). Hisgen
4. Lichtdruk van Jacqueline Ricket (en face). Hisgen
Bron: Roland Bonaparte, Les habitants de Suriname. Notes recueillies à l’exposition coloniale d’Amsterdam en 1883 (Parijs 1884) pl. xli, z.p.
Bron: Roland Bonaparte, Les habitants de Suriname. Notes recueillies à l’exposition coloniale d’Amsterdam en 1883 (Parijs 1884) pl. xl, z.p.
als amateurantropoloog, draaide het niet om de oorspronkelijke setting maar vooral om de fysieke kenmerken van de Surinamers. Bonapartes onderzoek op de wereldtentoonstelling is een systematische poging om etnische groepen uit Suriname te documenteren. Zo bevat zijn boek overzichtstabellen waaruit af te lezen is wie van de tentoongestelde Surinamers 58 Bonaparte, Les habitants de Suriname, 66,154,196. Vergelijk Maxwell, die abusievelijk vermeldt dat de indianen op de foto’s poseren volgens de richtlijnen van de antropometrische fotografie (half naakt, en face en en profil) en dat in het tweede deel van Bonapartes boek, over de Marrons en de Creolen, de foto’s afwijken van de antropometrische methode: Colonial photography and exhibitions, 44. Dat Bonaparte ook de namen van de geportretteerden geeft bij de antropometrische foto’s, was niet ongebruikelijk. 59 Riko, Ons rijk Suriname, 145. 60 Leo Haks, Steven Wachlin en Diana Darling, Indonesia. 500 early postcards (Singapore 2004) 22. 61 Bloembergen, De koloniale vertoning, 48-49 en 87. 62 Bonaparte, Les habitants de Suriname, i-ii. 63 Ibidem, viii. Bonaparte refereert aan de beschavende rol die de Nederlanders in hun koloniale rijk te spelen hebben en verwijst hierbij naar de beroemde uitspraak van J.P. Coen (‘dispereert niet’). Zie ook Mok, In de ban van het ras, 109-166.
is opgemeten en gefotografeerd en hoe dit is gebeurd. De Marrons zijn alle vier alleen en face en en profil voor een neutrale achtergrond gefotografeerd, van de indianen heeft Bonaparte behalve 26 foto’s en face en en profil ook een niet-antropometrisch portret opgenomen, en van de Creolen zijn er zeventien antropometrische foto’s en drie andersoortige portretten (door Bonaparte geclassificeerd als ‘divers’).58 Het betreft hier onder meer twee portretfoto’s van de kleintjes Henriette en Lina. Van hen was het niet mogelijk antropometrische foto’s te maken omdat zij niet zo lang konden stilzitten. De derde niet-antropometrische foto is een vanuit een ander gezichtspunt genomen portret van Jacqueline Ricket, die hier te zien is in feestelijke kotomisi-kleding. Hierop kom ik later terug. De fotosessies hebben hoogstwaarschijnlijk plaatsgevonden in de studio van de gebroeders Hisgen in de P.C. Hooftstraat, op een steenworp
67
Framing Suriname afstand van het tentoonstellingsterrein. Mogelijk was het Bonaparte die de broers zelf heeft ingehuurd, mogelijk ook was het de organisatie van de wereldtentoonstelling. In elk geval boden de broers de foto’s te koop aan bij het tentoonstellingspubliek: ‘wie nu een mooien koperkleurigen of bruinen Nederlander in zijn album hebben wil, wende zich tot bovengenoemde heeren, wien door de Directie het uitsluitend recht van verkoop der origineele fotografieën is toegestaan.’59 Foto’s van niet-westerse mensen die vaak ‘inheemse typen’ werden genoemd, waren bijzonder populair en verkochten goed.60 De populariteit van foto’s van ‘inheemse typen’ stond niet op zichzelf. De antropologie stond in die tijd onder invloed van de evolutietheorie van de Britse bioloog Charles Darwin, die in On the Origin of Species (1859) had aangetoond dat de natuur constant evolueert doordat soorten zich als gevolg van natuurlijke selectie aanpassen aan veranderende omstandigheden. In de volkenkunde was de evolutionistische leer vervolgens toegepast om hiërarchische verschillen tussen culturen te verklaren. Binnen dit cultuurevolutionisme doorliep de menselijke beschaving diverse fasen. Van eenvoudig en primitief ontwikkelden culturen zich tot steeds complexere beschavingen. Bij het bepalen van de graad van ontwikkeling werden volken en culturen langs de meetlat van de westerse beschaving gelegd. Voorwerpen en mensen werden geclassificeerd en ingedeeld in diverse beschavingsniveaus.61 Ook Bonaparte, die in zijn voorwoord expliciet verwees naar het werk van Darwin, hing vermoedelijk het cultuurevolutionisme aan.62 De thematische opbouw van zijn boek, waarin hij eerst een geografische en historische beschrijving van de kolonie Suriname geeft en vervolgens de diverse bewoners bespreekt, is beïnvloed door de studie van de natuur en natuurverschijnselen zoals die in de achttiende eeuw gestalte had gekregen en het sociaal-darwinisme, de maatschappelijke toepassing van Darwins theorie van natuurlijke selectie. Deze indeling van een ‘natuurlijke’ rangschikking van planten, dieren en mensen verklaarde de inrichting en samenstelling van Suriname en wees op de mogelijkheden van zijn exploitatie (door westerlingen). Hiermee draagt Bonapartes boek uit dat Suriname een vruchtbaar werkterrein is voor
het beschavingsoffensief van de Europeanen.63 In hoeverre zijn deze evolutionaire lessen terug te zien in de enscenering van de foto’s van de Surinaamse bevolking op de wereldtentoonstelling en in de manier waarop de Surinamers werden vertoond in de circustent op het latere Museumplein? De Surinamers werden als primitiever beschouwd dan de Javanen en Sumatranen.64 Daarom had Bonaparte vooral belangstelling voor hen. Van de kampongbewoners zijn, voor zover ik weet, geen antropometrische foto’s gemaakt.65 Anders dan de Surinamers staan de tentoongestelde Indonesiërs bovendien met naam en toenaam genoemd in de catalogus van de wereldtentoonstelling van 1883.66 Het was niet de kampong, maar de circustent die voor de organisatie van de wereldtentoonstelling gold als toonbeeld van primitiviteit. De samenstelling van de Surinamers was dusdanig gekozen dat drie Surinaamse bevolkingsgroepen vertegenwoordigd waren: Marrons, indianen en Creolen. Juist zíj belichaamden de kolonie Suriname: de indianen omdat ze golden als de oorspronkelijke bewoners van deze kolonie en de Marrons omdat zij, net als de indianen, de binnenlanden van Suriname bevolkten. De Creolen, ten slotte, representeerden de zwarte en gekleurde mensen die in Suriname geboren waren en die vooral in de kustgebieden woonden. Deze drie bevolkingsgroepen waren ‘inboorlingen’, in tegenstelling tot Hindostanen en andere Aziatische contractarbeiders.67 Deze drie groepen moesten de diverse stadia in de ontwikkeling van de menselijke beschaving aanschouwelijk maken. De Marrons werden aangemerkt als het wildst en primitiefst: ‘Zij leeren niets aan, ten gevolge waarvan deze boschnegerbevolking […] sinds ruim twee eeuwen dat zij Suriname bewoont, steeds is staande gebleven op den laagste trap van ontwikkeling, die zich nauwelijks boven volstrekte barbaarschheid 64 Bloembergen, De koloniale vertoning, 96; Riko, Ons rijk Suriname, 108,112,145. 65 Hoewel Bonaparte op pagina vii melding maakt van een tweede boek dat zal gaan over de tentoongestelde Indonesiërs. Het is mij niet bekend dat dit boek ooit is verschenen. 66 Catalogus der Afdeeling, 155-156. 67 In 1873 waren Hindostanen geworven als vervanging van de voormalige slaven. Ze werden gezien als tijdelijke arbeidskrachten. Deze Brits-Indische migratie was in feite een vorm van mensenhandel en verkapte slavernij. Er was een Hindostaanse mee, Elisabeth Moendi. Zij was getrouwd met een Caraïeb en werd derhalve gerekend tot de groep indianen.
68
Pauli en S c hu u r ma ns
verheft’, stelde Zimmermann.68 De nadruk werd gelegd op hun sterke postuur, dat werd afgezet tegen dat van de Creolen: ‘zij onderscheiden zich van de plantage-negers door een krachtiger lichaamsbouw en veel onafhankelijker manieren’.69 In deze passages klinkt een echo uit het slavernijverleden. De indianen werden afgebeeld als barbaars, maar minder primitief dan de Marrons. In een anoniem verslag over de Surinamers op de wereldtentoonstelling wordt over de Marrons bijvoorbeeld vermeld: ‘Hoewel in kleur van de Indianen onderscheiden, hebben hun leven en gewoonten met deze veel overeenkomsten; zij staan echter op een lageren trap van ontwikkeling.’70 Zimmermann schrijft over de indianen: Zij zijn doorgaans bruinrood of koperkleurig, van een welgemaakte gestalte met regelmatige en over het geheel niet onbevallige wezenstrekken en hebben in lichaamsgestalte veel overeenkomst met het Kaukasische ras. […] het geraamte dier hutten is met bewonderenswaardige netheid aaneengesloten en door slingerplanen verbonden; geen spijker is er aan te bekennen. […] Kleeding dragen zij niet, en , behalve eenige kettingen om hals, armen of beenen, dragen zij geen andere versierselen dan hun hoofdtooisel, met papegaaien of andere vederen versierd. […] Taal, tijdrekening, levenswijze, ’t is alles bij hen nog even primitief, en hunne gewoonten, hun huisraad en wapens, zijn nog dezelfde als toen Sir Walter Raleigh in 1595 de kust van Guyana in bezit nam. […] Hoewel gastvrij van aard, houdt hij zich buiten alle maatschappelijk verkeer, zoodat aan geen ontwikkeling zijner verstandelijke vermogen is te denken en er weinig voor de toekomst der Indianen kan worden verwacht, hoeveel aanleg zij ook mogen bezitten.71
68 Zimmermann, ‘De Surinaamsche inboorlingen’, 403; SAA, ANAM, toegangsnr. 395, inv.nr. 2188, Beknopt verslag, 7. 69 Ibidem, 403-404. 70 SAA, ANAM, toegangsnr. 395, inv.nr. 2188, Beknopt verslag, 7. 71 Zimmermann, ‘De Surinaamsche inboorlingen’, 402. 72 Ibidem, 403. 73 Bonaparte, Les habitants de Suriname, 66; Riko, Ons rijk Suriname, 140 en 147. Volgens de Surinaamsche courant is hij in Amsterdam begraven op de RoomsKatholieke begraafplaats ‘De Liefde’ omdat hij katholiek was geworden: Surinaamsche courant. Gouvernements advertentie blad, 104 (28 augustus 1883). 74 Zimmermann, ‘De Surinaamsche inboorlingen’, 405.
Hiermee werden de indianen gezien als ‘edele wilden’ die zich tussen de werkelijke wilden en de beschaafde Europeanen bevonden, mensen die volgens de romantische achttiende-eeuwse idee zouden leven in onschuld en harmonie met de natuur en geïsoleerd van westerse beschaving en vooruitgang. Wat de indianen nog exotischer maakte, was dat zij een bevolkingsgroep vertegenwoordigden waarover, onder invloed van het sociaal-darwinisme, de algemeen heersende opvatting was dat deze binnen niet al te lange tijd zou uitsterven. Zimmermann vervolgt: Zoals bekend is, vermindert de Indianen bevolking in Guyana, evenals overal in Amerika, met elk jaar […] Gebrek aan geneeskundige behandeling, slechte voeding, onvoldoende verzorging der kinderen en dronkenschap, zoowel bij de vrouwen als bij de mannen, zijn de oorzaken der vermindering. Treuriger is het denkbeeld, dat een geheele volksstam tot volkomen vernietiging is gedoemd, nog treuriger, dat hij geen enkel spoor van zijn bestaan zal achterlaten. Waar zovele vroeger bestaande volken, als het ware nog voortleven in de geschiedenis of door prachtige bouwvallen, daar blijft van den Indiaan geen enkel monument over.72 Een teken aan de wand leek het overlijden, op 21 juli 1883, van de Arowak Colhee, die al vóór zijn vertrek naar Amsterdam zou hebben geleden aan een ‘borstkwaal’.73 De ondergang van de indianen zou onontkoombaar zijn geweest als het Nederlandse beschavingsoffensief geen uitkomst had geboden. De Creolen, ten slotte, werden gezien als het meest beschaafd van de drie groepen, maar ook zij werden afgeschilderd als tropische kinderen die niet buiten de bevoogding van de witte kolonialen konden: ‘Het voorkomen dier groepjes Creolen heeft iets vriendelijks en kinderlijks, dat onwillekeurig aantrekt; echte kinderen der tropische natuur, zorgeloos, onbekommerd het leven genietende, woelig, gesteld op beweging, geraas, kleur, licht, maar tevens vriendelijk en zachtaardig’, aldus Zimmermann.74 Volgens een anoniem verslag keken de Creolen op hun beurt neer op de overige bevolkingsgroepen. De Surinaamse samenleving was gesegregeerd en voor elke vorm van menging had de koloniale overheid een
69
Framing Suriname
5. Titelblad van Roland Bonaparte, Les Habitants de Suriname Bron: Roland Bonaparte, Les habitants de Suriname. Notes recueillies à l’exposition coloniale d’Amsterdam en 1883 (Paris 1884)
term ontwikkeld. Kleur speelde een grote rol in de koloniale samenleving, want hoe lichter de huidkleur, hoe hoger de positie op de maatschappelijke ladder.75 Illustratief voor de vermeende verschillen tussen de beschavingsniveaus van deze groepen is dat de Creolen in de catalogus van de koloniale afdeling van de wereldtentoonstelling niet worden vermeld. Onder het kopje ‘Vier-en-twintig inboorlingen van Suriname’ staat alleen een algemene beschrijving van de indianen en Marrons.76 Als bewoners van het binnenland werden zij gezien als dragers van een authentieke, zij het primitievere, cultuur. Daarom waren zij voor volkenkundigen interessanter dan
de Creolen, van wie algemeen werd aangenomen dat ze geen eigen cultuur zouden hebben.77 De drie groepen zijn afzonderlijk gefotografeerd. Deze groepsfoto’s (foto’s van zogenaamde ‘volkstypen’) zijn gebruikt voor een affiche dat aan de buitenkant van de circustent hing. Het titelblad van Bonapartes beroemde album 75 SAA, ANAM, toegangsnr. 395, inv.nr. 2188, Beknopt verslag, 3,7; volgens de Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië werden kleurlingen naar mate van ‘bloedmenging’ onderscheiden in ‘mulatten (blanke en neger), karboegers (mulat en neger) mestiezen (blanke en mulat), kasties (blanke en mesties) en poesties (blanke en kasties)’: Benjamins en Snelleman, Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië, 404. 76 Catalogus der Afdeeling, 155-156. 77 Riko, Ons rijk Suriname, 108; Buddingh’, Geschiedenis van Suriname, 230.
70
Pauli en S c hu u r ma ns
6. Groepsportret van de Marrons. Photographie Française Studio. Amsterdam 1883 Bron: Collectie Tropenmuseum, 6000 4495
toont ditzelfde affiche.78 Op de foto’s zijn de Surinamers afgebeeld als vertegenwoordigers of ‘typen’ van hun bevolkingsgroep met de daarbij behorende kenmerkende eigenschappen en fysieke kenmerken. Ze poseren in voor hen karakteristieke kleding tegen de achtergrond van een oerwoud, geschilderd op een doek. Op de voorgrond staan plantenpotten met grote planten. Hierin verschillen deze groepsfoto’s met de antropometrische foto’s in Bonapartes boek. Omdat Bonaparte niet vermeldt wie deze 78 Bonaparte, Les habitants de Suriname, titelblad. 79 http://www.rijksmuseum.nl/collectie/zoeken/asset.jsp?id=RP-F-1994-122&lang=nl (20 april 2012). 80 Een kabinetkaart is een foto met het formaat van de huidige briefkaart (9,8 x 14,2 cm) die geplakt is op een kartonnetje en verzameld werd in fotoalbums. De KIT fotocollectie bevat de kabinetkaarten van de indianen en de Marrons; die van de Creolen zijn vermoedelijk niet verzameld. Kennelijk werden de Creolen gezien als enigszins beschaafdere, niet-authentieke cultuurdragers. De kabinetkaarten zaten oorspronkelijk in een album met het opschrift Album Suriname. Collectie Tropenmuseum, alb-1333. 81 Zimmermann, ‘De Surinaamsche inboorlingen’, 404-405. 82 ‘Een wandeling door de Nederlandsche afdeeling’, Officieele Courant der Tentoonstelling 35 (12 augustus 1883) 2-3.
groepsfoto’s heeft gemaakt, worden ze meestal toegeschreven aan de broers Hisgen.79 Ze bestonden echter ook als losse kabinetkaarten met daarop de naam van een andere fotostudio: Photographie Française Studio van vader en zoons Amand.80 Deze kabinetkaarten werden door de Surinamers als souvenirs verkocht aan het tentoonstellingspubliek.81 De opbrengst van de verkoop zal gebruikt zijn als bijdrage in de kosten van de Surinaamse deelname. Ik vermoed dat Amand als officiële tentoonstellingsfotograaf is aangesteld door de organisatie en de opdracht heeft gekregen de Surinamers zodanig uit te beelden dat ze de verschillende ontwikkelingsfasen toonden en daarmee Nederlands beschavende rol in de kolonie uitdroegen. Mijn vermoeden wordt gesterkt door een artikel in de Officieele Courant der Tentoonstelling waarin Amand genoemd wordt.82 De aanduiding ‘typen’ zie je vaak terug in de onderschriften bij de foto’s. Zo staat op het affiche bij de foto van de Creolen: ‘no. 3.
71
Framing Suriname
7. Groepsportret van de indianen met in hun midden vermoedelijk William Mackintosh. Photographie Française Studio. Amsterdam 1883 Bron: Collectie Tropenmuseum, 6000 4494
Verschillende typen van Surinaamsche Creolen’. De Creolen waren als bekeerde vrijgemaakte slaven de personificatie geworden van de Emancipatie, die twintig jaar eerder had plaatsgevonden. Opvallend is dat juist de vrouwen poseren op de foto van de Surinaamse Creolen. De twee Creolenmannen, Syntax en Richard Mazer, ontbreken.83 Een verklaring hiervoor kan zijn dat de tijdens de slavernijperiode ontstane klederdracht van de Creoolse vrouwen, de koto (rok) en de angisa (hoofddoek), als meest bezienswaardig werd beschouwd. Deze kledingstukken waren karakteristiek voor de Creolen en werden geacht typerend te zijn voor de specifieke fase waarin de Creolen zich bevonden in het beschavingsproces onder bevoogdende leiding van Nederland. Door zich te kleden als kotomisi, zoals de draagsters van de traditionele kleding ook wel werden genoemd, toonden de Creolen zich in Europese ogen nog niet aangepast aan de Europese norm. Zo zegt de vroegtwintigste-eeuwse Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië over
de kotomisi: ‘De vrouw heeft de Europeesche kleeding nog niet aangenomen. […] De kleuren zijn veelal hel en bont; het geheel is eigenaardig, schilderachtig als men wil, maar foei leelijk.’84 De foto van de indianen heeft als titel: ‘no. 1. Aborigines of vroegste bewoners van Suriname, bestaande uit Arowakken en Caraïben indianen’. De woorden ‘aborigines’ en ‘vroegste bewoners’ refereren aan het beeld van de dicht bij de natuur staande ‘edele wilde’. Opmerkelijk is dat de foto een man toont in Europese kleding (donkere hoogsluitende jas en hoge hoed) die omringd wordt door indianen. Vermoedelijk is dit William Mackintosh. De Europees geklede man staat in schril contrast met de schaars-geklede indianen. De boodschap was dat ook voor deze ‘primitieve’ groep beschaving bereikbaar was.
83 Zimmermann, ‘De Surinaamsche inboorlingen’, 405. 84 Benjamins en Snelleman, Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië, 403.
72
Pauli en S c hu u r ma ns
8. Lichtdruk van Jacqueline Ricket en dochtertje Lina. Hisgen
9. Portret van Jacqueline Ricket als kotomisi. Hisgen.
Bron: Roland Bonaparte, Les habitants de Suriname. Notes recueillies à l’exposition coloniale d’Amsterdam en 1883 (Parijs 1884) pl. xlvii, z.p.
Bron: Roland Bonaparte, Les habitants de Suriname. Notes recueillies à l’exposition coloniale d’Amsterdam en 1883 (Parijs 1884) pl. xlii, z.p.
Framing Jacqueline Ricket?
Tot slot wil ik hier ingaan op de antropometrische opnames van Jacqueline Ricket, die zittend voor een neutrale achtergrond en profil en en face is gefotografeerd (zie afbeelding 3 en 4). De foto’s tonen Jacqueline als studieobject. In een van de afbeeldingen in het boek van Napoleon is afgeweken van de antropometrische stijl. Deze foto (zie afbeelding 8) toont Jacqueline met haar dochtertje Lina. Jacqueline moest Lina, die ook gefotografeerd diende te worden, op schoot nemen vanwege de lange sluitertijd. Het resultaat was dat deze foto Jacqueline verbeeldt als zorgzame moeder, wat destijds werd gezien als een teken van beschaving. Op een andere atypische 85 Bonaparte, Les habitants de Suriname, 195. 86 Buddingh’, Geschiedenis van Suriname,111 en 228. 87 SAA, ANAM, toegangsnr. 395, inv.nr. 2188, Beknopt verslag; Th. van Lelyveld, ‘De kleeding der Surinaamsche bevolkingsgroepen in verband met aard en gewoonten’, West-Indische Gids 1 (1919) 250-268, aldaar 265.
foto (zie afbeelding 9) is Jacqueline geportretteerd als kotomisi. Ze oogt fier. Interessant in dit licht is wat Bonaparte meedeelt over Lina, de dochter van Jaqueline. Zij had een witte joodse vader. Bonaparte geeft geen informatie over Jacquelines burgerlijke staat.85 Hieruit maak ik op dat ze ongehuwd samenleefde met deze witte man. Dit zogenaamde ‘Surinaamsche huwelijk’ was tot ver in de negentiende eeuw een gebruikelijke manier voor zwarte en gekleurde vrouwen om te stijgen op de maatschappelijke ladder.86 Het portret toont een Creoolse vrouw zoals zij zichzelf zag: de trotse kotomisi met status.87 Het bevestigt echter ook het beeld dat Europeanen hadden van de Creolen en hun beschavingsniveau. Door Jacqueline Ricket met een traditionele rok en bijbehorende angisa af te beelden ging van het portret dezelfde boodschap uit als van de Surinaamse circustent op de tentoonstelling: Nederland wachtte een schone taak in Suriname. Twintig jaar eerder had het
73
Framing Suriname daar de beschaving gebracht en nu moest die beschavingsmissie voortgezet worden. Het was geen mission impossible en een bewijs hiervoor waren de Creolen. Jacqueline had enige mate van beschaving bereikt maar was nog bepaald ‘geen kat om zonder handschoenen aan te vatten’, om de journalist Riko te citeren.88 In Ons rijk Suriname (1883) publiceerde Riko, die vermoedelijk zelf een Surinaamse achtergrond had, een brief die Jacqueline op 29 april 1883 zou hebben geschreven aan haar moeder in Paramaribo.89 In de inleiding van deze bijdrage stel ik de vraag of Jacqueline deze brief wel zelf geschreven heeft. Als we de brief nader bekijken, ontstaat het vermoeden dat Riko de brief veleer heeft geconstrueerd ter illustratie van het welslagen van het beschavingsoffensief: Waarde Moeder! Ik laat u hartelijk groeten en ik laat u informeeren naar u gezondheid en ik laat u weeten dat ik hebt zoo een mooi reis gehad ik hebt drie dagen in de spoorwagen gezeten van St. Nazaire naar Paris van Frankrijk van Frankrijk naar Amsterdam. Is zij wel Lina koop voor duizent gulden en alle mensche die komen vint dat kind zoo aardig waarde moeder wees zoo goed en zend mijn witte roge [onderrok] voor mijn wand den heer wil ik mijn witte roge aan moeten doen. Waarde moeder wees zoo goed en zend een mooi roge voor mijn ik hebt een leven net als een visch in het water en ik was ziek geweest maar dat kind niet Moeder groeten alle mensch voor mijn ik hebt een mooie kamer gekregen ik dragen japon wanneer ik uitgaan en hoed ook. Groeten van alle vrienden Mina laat u groete alle mensch brenge speelgoed voor lina ik hadt dat nooi gedach dat wij zullen zoo een mooi behandel zal kregen wij zijn met reituig komen afhalen. Moeder blijf wel tot mij terugkomst.90 Met zijn boek, dat hij het motto ‘onbekend maakt onbemind’ meegaf, wilde Riko Suriname en zijn bewoners meer bekendheid geven bij een breed publiek, de koloniale reputatie van Suriname opvijzelen en particuliere bedrijven aansporen zich er te vestigen.91 Hiermee sloot hij naadloos aan op de doelstelling van het comité dat het initiatief had genomen tot een Surinaamse bijdrage aan de wereldtentoonstelling. De titel Ons rijk Suriname is in dit
verband veelzeggend: Nederland eigende zich hiermee Suriname als vanzelfsprekend toe. In Ons rijk Suriname is een hoofdstuk gewijd aan de vertoning van de Surinamers op de wereldtentoonstelling. Riko vermeldt terloops dat hij het voorrecht kreeg de groep meerdere malen te mogen bezoeken.92 Hij geeft in dit hoofdstuk een uitvoerige beschrijving van de Marrons en de indianen. Aan de Creolen besteedt hij weinig woorden: ‘Men kent het min of meer beschaafd Suriname vrij wel; er is echter ook een ander deel, waarin nog de wilde aard zit’.93 Riko reproduceert hiermee de gangbare opvattingen over de verschillen in beschavingsniveau. Hij vervolgt met: Allen spraken min of meer Hollandsch, zij ’t dan ook al niet volgens de regelen der grammatica. Men verlieze niet uit het oog dat men hier geen wilden voor zich had; de geëxposeerde Surinamers toch waren allen gedurende korteren of langeren tijd met Europeanen in aanraking geweest, ’t zij door handels-, beroeps-, of dienstbetrekkingen, en allen waren min of meer onderwezen. […] We veranderen aan den brief niets.94 Hierna laat Riko de brief volgen. Jacqueline klinkt in de brief enthousiast. Ze lijkt zich thuis te voelen en spreekt over haar ontvangst en behandeling. Het is de vraag of zij dit werkelijk zo ervoer. Het is aannemelijk dat Jacqueline kon lezen en schrijven. Sinds 1863 gold voor de kinderen van vrijgemaakten die onder het staatstoezicht vielen een schoolplicht. Het valt op dat de brief vol taalfouten staat en zinsconstructies heeft die niet passen bij iemand die de taal niet goed beheerst. De hoeveelheid fouten in een relatief kort stukje tekst is ook merkwaardig. Het onderwijs in Suriname was Nederlandstalig en werd gedegen gegeven door gediplomeerde onderwijzers. Ook een vertaling van de brief uit het Sranantongo kan de foutieve Nederlandse spelling en de rare woordvolgorde (kromtaal) 88 Riko, Ons rijk Suriname, 131. 89 Riko maakt melding van een gesprek dat hij met een van de tentoongestelde Surinamers had in het Sranantongo: Ons rijk Suriname, 102. 90 Zoals geciteerd bij Riko, Ons rijk Suriname, 115. 91 Ibidem, v-vii. 92 Ibidem, 113. 93 Ibidem, 108. 94 Ibidem, 114.
74
Pauli en S c hu u r ma ns
niet verklaren. Bovendien was Sranantongo eerder een spreektaal dan een schrijftaal want in Suriname was het Nederlands de officiële taal.95 Daarom denk ik dat Jacqueline de brief niet zelf heeft geschreven. De taalfouten zijn hiervoor mijns inziens te gekunsteld. Wie dit brieffragment wel heeft geschreven, blijft onduidelijk. Wellicht was het Riko zelf. Van belang is ook de verwijzing naar de kleding. Volgens de brief draagt Jacqueline andere kleding als ze uitgaat: een japon en hoed.96 Kleding is in dit geval een metafoor voor beschaving. De boodschap was dat Surinamers beschaafd konden worden dankzij de tussenkomst van Europeanen. De ene Surinamer (lees: bevolkingsgroep) zou daar beter in slagen dan de ander. Daarom publiceerde Riko de brief in zijn verslag. Als de brief samen met de foto’s wordt beschouwd, manifesteert zich het contrast tussen de Europese kleding en de kleding van de kotomisi en de witte onderrok uit de brief. Zoals eerder duidelijk werd, stond de kotomisi symbool voor het beschavingsstadium waarin de Creolen werden verondersteld zich te bevinden. Deze beeldvorming vormt het frame van Suriname dat op de wereldtentoonstelling is opgebouwd. De kleding, de attributen en de taalfouten van de Surinamers moesten getuigen van het in westerse ogen lage beschavingspeil. Conclusie
Op de wereldtentoonstelling van 1883 in Amsterdam was de belangrijkste plek ingeruimd voor de koloniën. Nederland stal de show met Nederlands-Indië en Suriname. De nagebouwde kampong met ‘echte’ Indonesiërs en de circustent met ‘authentieke’ Surinamers trokken de nieuwsgierige blikken van het alledaagse publiek en van wetenschappers. Voor de bezoekers van de wereldtentoonstelling waren de kampong en de circustent een levensechte ervaring. Het was alsof ze van de Stadhouderskade zo NederlandsIndië en Suriname binnenstapten. Voor fysisch 95 Ook volgens Riko werd meestal het Nederlands als schrijftaal gebruikt: Ibidem, 101. 96 Ibidem, 115. Blijkens het artikel van Van Lelyveld uit 1919 verdween rond die tijd de kotomisi steeds meer uit het straatbeeld. Een toenemend aantal vrouwen kleedt zich Europees. Zij worden, in tegenstelling tot de kotomisi, kreitimisi of japonjuffrouw genoemd: Van Lelyveld, ‘De kleeding der Surinaamsche bevolkingsgroepen’, 264.
antropologen, zoals prins Roland Bonaparte, was het een uitkomst dat zij ‘authentieke’ culturen in Europa konden bestuderen en mensen eenvoudig met elkaar konden vergelijken zonder dat zij verre en gevaarlijke reizen hoefden te ondernemen. De groep Surinamers op de tentoonstelling was met een bepaald doel gekozen en werd ook als zodanig gepresenteerd. De Surinamers mochten niet onderdoen voor de inzending uit Indië; de wereldtentoonstelling was vooral ook een concurrentiestrijd tussen de Nederlandse vertegenwoordigers van de twee Nederlandse koloniën. Daarom bestond de groep uit een select gezelschap van hoge komaf: Creoolse kotomisi’s, een ex-slaaf, een zoon van een prins en voormalig opperhoofd van de Arowakken, een zoon van een kapitein van de granman van de Saramaccanen en een Marron die de beroemde landmeter Loth had geholpen met het in kaart brengen van de binnenlanden. Bovenal moesten de Surinamers echter de diverse stadia van de menselijke beschaving tonen. Zij werden hiervoor gerangschikt per bevolkingsgroep. De Marrons werden afgebeeld als het primitiefst. De focus lag op hun krachtige fysieke uitstraling. De groep indianen werd getoond als minder primitief en exotischer. De Creolen ten slotte golden als redelijk beschaafde, maar onvolgroeide tropische kinderen. De Surinamers werden getoond als ‘typen’ van hun specifieke groep; de nadruk lag hierbij op hun uiterlijk. De Surinamers vormden op de tentoonstelling het toonbeeld van primitiviteit. Ze werden afgezet tegen de westerse moderne beschaving en dienden zo als legitimering van de Nederlandse koloniale expansie en een Surinaamse equivalent van de Ethische Politiek. Nederland had een beschavingsmissie te volbrengen in zijn overzeese gebieden. Deze ideologische boodschap stond op de wereldtentoonstelling van 1883 centraal. In de rechtvaardiging van de Nederlandse aanwezigheid in Suriname speelde het slavernijverleden een grote rol. Nederland had de Surinamers bevrijd van slavernij en moest de bevrijde ex-slaven begeleiden en opvoeden zoals een voogd dat behoorde te doen met de aan hem toevertrouwde kinderen. Nederland profileerde zichzelf als brenger van beschaving in Suriname na de afschaffing van de slavernij; in de represen-
Framing Suriname tatie van Suriname op de wereldtentoonstelling werd hiernaar verwezen. De Surinamers werden in situ neergezet. De decorschilderingen in de circustent moesten bij de bezoekers de suggestie wekken dat zij zich bevonden op de plantage of in het oerwoud. Zoals het oerwoud ontgonnen werd tot bloeiende plantages, zo werden de Surinamers sinds de afschaffing van de slavernij gecultiveerd tot fatsoenlijke onderdanen. Vooral de fase waarin de Creolen verkeerden, moest aantonen dat het beschavingsoffensief in Suriname haar vruchten afwierp. Dit was ook de functie van de gefingeerde brief van Jacqueline Ricket. De gekunstelde taalfouten en het contrast tussen de koto (traditionele rok) en de japon waren verwijzingen naar het ontwikkelingsstadium waarin de Creolen zich bevonden. De foto’s bevestigden dit beeld. De brief maakte dus deel uit van het frame van Suriname zoals dat op de wereldtentoonstelling was opgebouwd. De ideologische boodschap die door framing wordt uitgedragen, is te zien in de representatie van de Surinamers. In de verbeelding van Suriname en haar bewoners op de wereldtentoonstelling vormden de foto’s, de tentoonstelling van de Surinamers in situ, de verslagen over de tentoonstelling en de brief onderdeel van de beeldvorming en speelden ze een rol in het rechtvaardigen van het Nederlandse bezit van de koloniën. Het is alsof er een ideologisch gemotiveerd beeld van Suriname als een dia is ingeraamd en wordt geprojecteerd op het scherm. De groep Surinamers deed aldus dienst als evolutionaire les. Paulien Schuurmans (1974) is historicus. Ze is gespecialiseerd in de geschiedenis van Nederlands-Indië. Momenteel is ze werkzaam als medewerker erfgoed bij de KIT Bibliotheek van het Koninklijk Instituut voor de Tropen.
75