Lezing: ‘Willem van Saint-Thierry, de eerste mysticus van de lage landen’ (14 oktober 2009) Vanavond bezien we het leven van iemand, die je de eerste mysticus van de lage landen zou kunnen noemen: Willem van Saint-Thierry. De reden daarvoor is, dat hij tussen 1075 en 1085 geboren is in Luik, dat toen tot de Nederlanden gerekend werd. Hoogstwaarschijnlijk sprak hij van huis uit ook het Diets, naast het Frans. Willem wordt vaak in één adem genoemd met Bernardus van Clairvaux, met wie hij zeer hecht bevriend was. Daardoor kom het gebeuren, dat boeken die Willem geschreven had, eeuwenlang op naam stonden van Bernardus. Zijn gedachten zijn van grote invloed geweest op de ontwikkeling van de mystiek in West Europa, zoals te merken is bij latere mystici als Hadewich, Hildegard von Bingen, Ruusbroeck en Johannes van het Kruis. Waar het hem om ging: In de periode dat Willem van Thierry leefde waren er grote sociale veranderingen en theologische ontwikkelingen gaande. Sociaal: de maatschappij veranderde van een feodaal stelsel (Ridders en Heren die het platteland bestuurden, waar het economisch accent lag), naar de grote groei van de steden die economische centra werden en steeds groter macht en aanzien kregen. Theologisch: Daar ontstonden ook de eerste Universiteiten, zoals in Parijs (de Sorbonne) waar voor het eerst theologie bestudeerd kon worden buiten de kloosters en bisschoppelijke opleidingen om. Dit had tot gevolg, dat over God gedacht ging worden als een object van de wetenschap. Men ging over God nadenken in abstracte, onpersoonlijke en schijnbaar tijdloze termen. Theologische kwesties werden op een bijna juridische manier gedefinieerd en uitgevochten. Op zich is het goed, dat de gelovige mens zo helder mogelijk probeert te verwoorden wat hij gelooft, en waarom dat zo is. Dat voorkomt, dat het geloof verwilderd of verdampt. Het grote gevaar is echter, dat de oorspronkelijke persoonlijke religieuze ervaring, de eigen mystieke relatie tussen God en jou als mens, makkelijk uit het oog kunnen raken. Dat de definitie, het dogma het wint van de oorspronkelijke geraaktheid door God, zoals in de latere scholastieke theologie gebeurde. Dit is wat Willem van Saint Thierry al vroeg inzag, en waartegen hij met grote hartstocht streed. In het gelovig denken over God kan de persoonlijk ervaren liefde van God niet anders dan het eerste en het laatste zijn. Een andere strijd van Willem houdt daarmee verband, n.l. de in zijn ogen kwalijke ontwikkelingen die hij zag in de kloosters en abdijen. Die zaten overvol, maar de motieven om in te treden bij een klooster werden steeds vaker dubieus. Door de ingebrachte ‘bruidsschatten’ en schenkingen werden de kloosters en abdijen n.l. almaar rijker en welvarender. Dit leidde tot een steeds luxer leven van de monniken. Het leven in zo ’n beschermde omgeving werd dus steeds aangenamer. Dit kwam steeds verder af te staan van de oorspronkelijke idealen en het leidde tot grote oppervlakkigheid van het spirituele leven van de monniken. Daar ergerde hij zich aan. Op beide zaken kom ik later nog terug. Maar eerst iets over zijn levensloop. Jeugdjaren: Willem is dus in Luik geboren en was afkomstig van een adellijke familie uit die streek. Over zijn familie en zijn kindertijd is verder vrijwel niets bekend. Maar omdat hij een adellijke afkomst had, zal hij thuis en in de stad Luik al een eerste scholing hebben gehad. Daarna ging hij met zijn broer naar de kapittelschool (Bisschoppelijk college) in Reims en niet in Luik zelf, ondanks het feit, dat Luik toen toch het Athene van het Noorden werd genoemd. De reden daarvoor was hoogstwaarschijnlijk de Investituurstrijd, de strijd tussen de Duitse keizer en de paus over de vraag wie het recht had bisschoppen te benoemen. De benoeming door de keizer van de Luikse bisschop was nogal omstreden. Daar wilden Willem en zijn broer zich niet aan branden. In Reims had men minder last. Dat viel onder het oude Frankische koninkrijk. Het was een open school, waar de theologische en filosofische vragen van die tijd volop aan bod kwamen, zo blijkt wel uit de latere geschriften van Willem. Na zijn studie daar, trad hij in bij de Benedictijnen, een orde die hij goed kende, vanwege een vriend uit Luik, die bij deze orde was. Wanneer precies is niet bekend, maar hij zal rond de twintig geweest zijn. De vraag is dan natuurlijk, waarom Willem definitief koos voor het religieuze leven, het monnik zijn. Daarover schrijft hij nergens expliciet. Maar uit één van zijn eerste geschriften die hij in die periode schreef – ‘God schouwen’ - kunnen we wel iets van het antwoord vinden.
1
Voor Willem was duidelijk geworden, dat hij het echte geluk alleen kon vinden in de vereniging met God. Zo schrijft hij: ‘Wat is er onzinniger dan wél met God verenigd te zijn in liefde, maar niet in gelukzaligheid? Want werkelijk uniek, buitengewoon en exclusief gelukkig zijn zij die U waarachtig en volkomen beminnen. En niemand is dan ook gelukkig als hij U niet bemint….’ Hij zal dus in zijn jonge jaren iets van die Goddelijke aanraking ervaren hebben, iets van zich volkomen geborgen voelen, één met alles, met God. Misschien door de natuur, misschien in de liefde van mensen om hem heen, misschien in zijn gebed, of zomaar, in een plotseling moment van genade die hem overkwam. Een mystieke ervaring. Pas vanuit zo ’n ervaring kun je iets van God begrijpen: niet met je verstand, maar vanuit je ziel, je diepste intuïtie. Daarom schrijft hij verder: ‘O onbegrijpelijke Majesteit, Gij lijkt toch begrijpelijk te worden voor de ziel die U bemint. Want hoewel geen enkel zintuig U kan begrijpen, de liefde van de minnaar, die U helemaal bemint, zo groot als Gij zijt, begrijpt U toch helemaal, zo groot als Gij zijt…’ Dat besef maakt dat je daar naar blijft verlangen, zoals een minnaar verlangt naar zijn geliefde. Je wilt opnieuw dicht bij God komen. Want als je je durft toevertrouwen aan God kan er een dynamiek ontstaan tussen God en jou, dan kan Gods Geest nog meer zijn werk doen: Wanneer wij U beminnen, wordt onze geest door uw heilige Geest beroerd. Hij woont in ons, en door Hem bezitten wij de liefde van God, uitgestort in onze harten’ (deze laatste zin is een citaat uit Romeinenbrief, 5,5). Dit is, wat Willem van Thierry in zijn jonge jaren ervaren heeft. En nadenkend over wat het beste voor hem was bij het vervolgen van zijn geestelijke weg, koos hij voor het monastieke leven. Hij trad toe tot het Benedictijner klooster Sainte Nicaise in Reims, dat goed bekend stond en waar hij ± 20 jaar verbleef. Over zijn activiteiten daar is weinig bekend, vandaar dat men die periode ‘de stille twintig jaren’ noemt. Maar uit zijn latere boeken blijkt, dat hij er zeer veel gestudeerd moet hebben op de z.g. ‘Kerkvaders’, geleerde heiligen uit de eerste eeuwen van het Christendom, zoals Origines van Alexandrië, Augustinus, Ambrosius van Milaan, en paus Gregorius de Grote. Verder weten we, dat hij in 1112 – hij was toen rond de 35 jaar - tot prior werd gekozen van deze abdij. Hij viel blijkbaar op door zijn spirituele en leidinggevende kwaliteiten. De definitieve doorbraak: de ontmoeting met Bernardus van Clairvaux: Willem van Thierry had dus - na zijn keuze voor het leven als monnik - al een lange tocht op zijn geestelijke weg gemaakt. Maar een nóg fundamenteler bekeringsmoment was zijn ontmoeting met Bernardus van Clairvaux enkele jaren na zijn benoeming tot prior, in 1118. Dus rond zijn 40ste jaar. Bernardus was een Cisterciënzer monnik (genoemd naar het moederklooster te Citeaux, iets ten zuiden van Dijon), de voorlopers van de latere Trappisten Deze net opgerichte orde had als doel, het kloosterleven te hervormen en terug te keren naar de oorspronkelijke idealen uit de tijd van de ‘Woestijnvaders’: een zeer streng ascetisch leven. Bernardus was hiervan een van de grote inspirators. Vanuit Citeaux kreeg hij de opdracht met 12 medebroeders een nieuw klooster te stichten in het toen nog zeer woeste gebied bij Clairvaux in het huidige Luxemburg. De groep leed onder zeer zware armoede, alles moest letterlijk van de grond toe worden opgebouwd en er groeide nauwelijks iets eetbaars. Geen wonder dat de nog jonge Bernardus levensgevaarlijk ziek werd. In opdracht van de bisschop moest hij een jaar lang van zijn ziekte genezen en tot rust komen in een klein huisje op het landgoed ‘de Reukerwten’ van een adellijke dame Beatrix genaamd, bij Clémentpré. Kennelijk had Willem van Saint Thierry kennis gekregen van het gedachtegoed van deze nieuwe stroming en sprak het hem zeer aan. Want ook hij zag de noodzaak van hervormingen maar al te duidelijk: kloosters waren zeer welvarend geworden en het leven erin werd steeds luxer. Ironisch schreef hij daarover later eens: ‘Welke arme monnik spant zich de dag van vandaag nog níet in om schatten te verzamelen en om met dikke geldbuidels zelfs de rijke voorbij te streven?’ Hij ging bij Bernardus op bezoek tijdens diens herstelperiode. Hij ervaart die ontmoeting als een mystieke gebeurtenis en beschrijft die als volgt: In dezelfde tijd begon ik ook Clairvaux en Bernardus te bezoeken. Eens kwam ik daar met een andere abt en ik vond hem in een hutje zoals ze die ook wel voor melaatsen oprichten. Ik vond hem daar…vrij van vrijwel alle huiselijke beslommeringen, in- en uitwendig alleen bezig met God en met zichzelf, jubelend alsof hij in de geneugten van het paradijs vertoefde. Ik trad die koninklijke kamer binnen en toen ik die woning en haar bewoner beschouwde, boezemde mij dit huisje, God zij mijn getuige, zulk een eerbied in alsof ik tot het altaar Gods naderde. Door zulk een innige genegenheid jegens deze man werd ik aangegrepen, en door zulk een verlangen om met hem in deze armoede en eenvoud samen te wonen, dat, als me op die dag de keuze gelaten was, ik slecht gewenst had daar altijd bij hem te blijven om hem te dienen’. Door de idealen die zij deelden raakten Willem en Bernardus hecht bevriend met elkaar. Inmiddels was Willem tot abt gekozen van een andere Benedictijnenabdij, iets buiten de stad Reims: de abdij Saint-Thierry , waaraan hij zijn achternaam heeft te danken. Dat was in 1121. (Dus rond zijn 43ste jaar) Deze keuze tot abt was natuurlijk een belangrijk moment in zijn monastieke carrière.
2
Tussen de bedrijven door bleef Willem zijn vriend Bernardus bezoeken. Hij schrijft over nog een andere ontmoeting: ‘Op zekere dag lag ik zelf thuis ziek en de zeer langdurige kwaal had me deerlijk ondermijnd en gehavend. Op het bericht daarvan stuurde Bernardus zijn broer Gerardus naar mij toe, die we ons allen dankbaar herinneren. Hij droeg me op naar Clairvaux te komen met de belofte dat ik daar spoedig zou genezen of sterven. Alsof God zelf me de kans bood bij hem te sterven of een poosje met hem samen te leven (ik weet niet meer wat ik toen verkoos), vertrok ik terstond, al kostte het me veel inspanning en pijn. En daar is met mij geschied wat beloofd was en, ik kom er rond voor uit, wat ik graag had: na een lange en gevaarlijke ziekte werd me de gezondheid teruggegeven, maar mijn krachten kwamen slechts geleidelijk terug. Mijn God, wat hebben me die ziekte, die vakantie, die rustkuur goed gedaan! Gedeeltelijk precies wat ik begeerde. Want wat in mijn ellendige toestand, heel de tijd dat ik bij hem op krachten moest komen, meewerkte, was zijn eigen ziekte, waaraan ook hij toen leed. Zwak als wij allebei waren, praatten we de hele dag samen over de geestelijke natuur van de ziel, over de deugden als geneesmiddelen tegen de ondeugden. Zoveel als de tijd van mijn ziekte het toeliet, zette hij me het Hooglied uiteen, maar dan alleen de morele betekenis, met weglating van de geheimvolle zin van dat deel van de Schriftuur. Zo wilde ik het en zo had ik het hem gevraagd. Om het niet kwijt te raken legde ik iedere dag schriftelijk vast wat ik daarover vernam, voor zover God het me gunde en mijn geheugen me te hulp kwam’. Bernardus en Willem hebben dus over de diepere zin van hun leven gesproken. Met name worden genoemd: ‘De geestelijke natuur van de ziel’ ‘De deugden die de ondeugden genezen’ ‘De morele betekenis van het Hooglied’ ‘De geestelijke natuur van de ziel’: Daarmee wordt bedoeld, dat in onze diepste kern (de ziel) iets van God aanwezig is. Het is de erkenning dat je als mens naar Gods beeld geschapen bent, dat je in God je oorsprong vindt en Hem daarom zoveel mogelijk nabij wilt zijn. Het verlangen naar eenwording in God, het goddelijke is de geestelijke natuur van de ziel. ‘De deugden die de ondeugden genezen’: Wie groeit in het besef, dat hij door Gods liefde wordt gedragen, en zich wil omvormen naar die liefde, gaat als vanzelf ánders naar anderen kijken: n.l. met de ogen van God. Die ander is als ik, ondanks al zijn onhebbelijkheden. Dat schept een band. En dan ga je anders met hem of haar om: niet meer vanuit eigenbelang, maar vanuit de liefde. ‘De morele betekenis van het Hooglied’: Het ‘Hooglied’ is een klein boekje uit het Oude Testament. Hierin wordt het hartstochtelijk verlangen van twee geliefden naar elkaar beschreven. Hoewel het niet met zoveel woorden in dit boekje staat, heeft men hierin altijd het verlangen tussen God en mens gezien. Om die reden werd het uiteindelijk in de Bijbel opgenomen. Het gaat de beide abten hier dus niet om ‘morele lessen’ in de zin van wat ethisch gezien wel of niet mag. Die zijn nauwelijks in dit boekje te vinden. Het gaat hen om de persoonlijke ontmoeting tussen God en mens. Men sprak onder mystici ook wel over de ‘geheimvolle zin’ van het Hooglied, maar dan zag men de relatie tussen de twee geliefden als de ontmoeting en de eenheid tussen Christus en zijn kerk. Opvallend is dat Willem schrijft, dat Bernardus hem zijn ‘inzichten en ervaringen’ meedeelde. De bijbelse woorden uit het Hooglied boden hem de juiste woorden om zijn persoonlijke godsontmoeting ter sprake te brengen. Het spreken daarover vanuit een diepgevoelde liefde voor elkaar en God, moet een uitzonderlijk diepe beleving voor hun beiden zijn geweest, die hun verdere leven getekend heeft. Zo heeft Bernardus er maar liefst 86 preken over gehouden en schreef Willem van Saint Thierry er een eigen ‘Commentaar’ op. Beide zijn hoogtepunten in de Middeleeuwse mystiek. Weerstanden: Terwijl hij in zijn persoonlijke geloofsleven tot die geweldige diepte kwam en daar het liefst mee bezig was, moest hij als Abt van de Abdij in Saint Thierry, zich ook inlaten met allerlei wereldse kwesties, zoals het regelen van de inkomsten van het klooster, het innen van de z.g. ‘tienden’ bij de pachters en opkomen voor de bezittingen van de abdij, die door brutale landheren waren ingepikt. Van een abt werd verwacht, dat hij zich daar sterk voor zou maken. Men zag het als een plicht van hem, om met zijn gezag, met zijn welsprekendheid, met wereldse manieren het materiële te verdedigen. Willem beklaagd zich daarover. Veel liever hield hij zich bezig met het innerlijk leven van zijn medebroeders. Dat wat hij in zijn persoonlijke zoektocht naar God had gevonden, en wat was verdiept in de gesprekken met Bernardus, waren de schatten die hij met hen wilde delen. In zijn elfde meditatie over het Hooglied schrijft hij o.a: ‘De Heer zegt: ‘Zoekt eerst het Rijk Gods…En om bij de herders (oversten) hun ongerustheid over het lichamelijke weg te nemen, omdat dit maar bijkomstig is, voegt Hij er aan toe: ‘en al de rest zal u erbij gegeven worden’. Wie wil nog luisteren naar iemand die deze woorden verkondigt? Wie wil nog dulden dat iemand ze in de praktijk toepast? …een wereldse geest wordt heden ten dage gezocht bij de leraren (zoals abten) van de kerk. Een eenvoudige levenswijze wordt bespot, vroomheid wordt misprezen, nederigheid heeft geen belang meer…’
3
Willem stuit dus op tal van weerstanden, moet een houding vinden tegenover al die verwachtingspatronen van mensen om hem heen. Het is de strijd van Willem als abt. Maar het is natuurlijk ook de strijd van elke Christen: Hoe verhoud ik mij tot het materiële? Waar gaat mijn zorg naar uit? Waar ben ik kennelijk vooral mee bezig? Waar zoek ik mijn geluk in? Hoe ‘vroom’ ben ik eigenlijk? Durf ik te kiezen voor wat mijn ziel eigenlijk wil en mij te verzetten tegen verwachtingen van anderen? Is mijn verbondenheid met mensen er een uit menselijk opzicht, of gebaseerd op een echte zielsverbondenheid? Door deze weerstanden en innerlijke strijd kwam in Willem al gauw het verlangen op om Cisterciënzer te worden en in te treden in het klooster van zijn grote vriend Bernardus in Clairvaux. Maar dat werd hem door Bernardus ontraden: ‘Ik weet wat je wilt en wat ik zou willen. Maar als we nu beiden onze eigen wil op de tweede plaats zetten, zoals het hoort, vind ik het veiliger voor u en mij om u aan te raden wat ik denk dat God van u wil… Mijn raad is dat ge moet houden wat ge hebt en blijven waar ge zijt. Probeer zoveel mogelijk van nut te zijn voor hen voor wie gij de overste zijt…’. Willem deed waarop Bernardus bij hem aandrong. Ook zijn medebroeders smeekten hem te blijven. Zij schakelden zelfs de bisschop in om zijn vertrek te verbieden. Hij zette zich met veel energie in voor hervorming van zijn eigen Benedictijner Orde. Hij riep grote bijeenkomsten van mede-abten bijeen en wist hen – althans met de mond en op papier - tot hervormingen te bewegen. Maar de praktijk bleek veel weerbarstiger. Veel mislukte door de invloed van geld en macht. Toch overstap naar de Cisterciënzers: Maar het verlangen naar een meer intens geestelijk leven bleef, en toen hij ± 60 jaar was, maakte hij alsnog de overstap naar de strenge Cisterciënzers. In 1135 was n.l. een nieuw klooster voor hen gesticht in Signy. Dat lag zeer afgelegen in wat nu de Franse Ardennen zijn, toen een oase van rust en eenzaamheid. Hoewel de monniken uit zijn eigen Abdij hem opnieuw – met bisschoppelijke hulp - probeerden tegen te houden, zette hij nu wel zijn eigen verlangen door. Hij motiveert zijn overstap door zijn inspanningen als Abt te vergelijken met die van een soldaat en met een verwijzing naar de gewoonte in het Romeinse leger: ‘In een langdurige krijgsdienst hebben wij naar ziel en lijf aan grote gevaren blootgestaan en door deze inspanningen van zo lange duur zijn onze krachten nu versleten. Daarom is het ons geoorloofd, menen wij, voortaan alleen uit te kijken naar de mild belonende handen van onze Koning (hij bedoeld God). Deze moge toestaan dat wij wegens onze hoge leeftijd voortaan vrij van dienst worden verklaard en Hij schenke onze oude dag een rijkere beloning dan wij ons bewust zijn te hebben verdiend. Want het is een aloude wet en een gebruik van het Romeinse leger dat de soldaten op zestigjarige leeftijd ontslag krijgen uit de actieve dienst’. (uit zijn 11de meditatie) Hij ging dus naar het nieuwe klooster in Signy. Met hem traden trouwens nog 12 andere Benedictijnen tot dit klooster toe. Nu had hij kennelijk ook de instemming van zijn vriend Bernardus van Clairvaux, zoals blijkt uit een van zijn brieven aan Willem: ‘Ik omsluit (als abt van het moederhuis Clairvaux) met mijn armen hem die leeft in het diepst van mijn hart. Als een nieuwe vriend (hij bedoeld als medebroeder in de Cisterciënzer Orde) mag ik nu mijn aloude vriend omhelzen. Echte vriendschap kan niet verouderen, want anders was ze niet echt’. En hij onderstreept het nog eens met een citaat uit het Hooglied, waarover zij samen zo diepgaand gesproken hadden: ‘Ik zal hem vasthouden en niet loslaten, tot ik hem heb binnengeleid in het huis van mijn moeder, in de kamer van haar die mij het leven schonk’. Je kunt je afvragen, waarom Willem niet intrad in Clairvaux, bij zijn grote vriend Bernardus. Dat zal hoogstwaarschijnlijk te maken hebben met het feit dat Clairvaux inmiddels een groot en machtig klooster geworden was. Er woonden toen 200 monniken en 500 broeders! Willem had een afkeer van grote en machtige kloosters. Het kleine en afgelegen Signy beantwoordde veel meer aan de eenzaamheid van de vroegere woestijnvaders, die Willem zocht. Toch viel het leven hem daar zwaarder dan gedacht en kwam hij soms in de verleiding weer terug te gaan naar zijn oude klooster. Gesteund door zijn vriend en medebroeders hield hij vol en kwam hij tot grote diepte in zijn mystiek. In de ‘Vita’ die over hem geschreven is staat nog een mooi voorbeeldje van zijn nederigheid: ‘Zijn medebroeders waren bezig een kruiwagen met mest te laden om deze naar de akkers te brengen. Maar een van hen wilde zich niet verlagen tot dergelijke vieze arbeid en stond daar zonder zijn handen vuil te maken terwijl de anderen werkten. Toen de man Gods zijn hoogmoed bemerkte, kwam hij naderbij en laadde met zijn blote handen mest op de kruiwagen, zonder, zoals de anderen, een riek te gebruiken. Zo bracht hij de hoogmoedige broeder tot de nederigheid die hij nog niet had en spoorde hij de anderen aan tot nog grotere nederigheid’.
4
Maar belangrijker is toch zijn geestelijke arbeid die hij verrichtte. Want naast werk, gebed en studie, schreef hij tal van mystieke teksten over de liefde tussen God en mens, zoals het ‘Commentaar op het Hooglied’, de ‘Levensbeschrijving van Bernardus van Clairvaux’ , "Meditaties" en "God Schouwen". Kern in al zijn werken is: de 'theoosis' (letterlijk: ‘godwording’, vgl. 1 Joh. 3, 2), ofwel het herstel van het beeld van God in de mens. Dit gebeurt door een wederzijds liefdesstreven tussen God en de aan Hem gehechte mens, dank zij de H. Geest. In zijn nieuwe kloosteromgeving, schreef hij ook zijn beroemdste werk: de z.g. ‘Brief aan de broeders van MontDieu’, later meestal de ‘Gulden brief’, genoemd. ‘Mont-Dieu’ was de naam van een naburig Kartuizer klooster: óók in de Franse Ardennen. Willem was daarmee in 1143 in contact gekomen, omdat Willems vroegere abt, Joran van Saint-Nicaise, daar was ingetreden. Die wilde hij bezoeken. Willem raakte ook bevriend met de prior van Mont-Dieu: Haymo. Kennelijk stonden zij spiritueel en affectief op zo’n goede voet met elkaar, dat Willem van Saint Thierry voor hem en zijn kloosterlingen deze brief – of beter: dit boekje - kon schrijven: een soort wegwijzer voor de beginnende monniken. Willem moet – voor hij dit schreef - een tijdlang te Mont-Dieu vertoefd hebben, want uit het boekje blijkt dat hij dit klooster goed kende en ook de levenswijze van de kluizenaars. Het vertrouwen in elkaar werd zo groot, dat Willem op het eind van zijn leven al zijn geschriften aan de kartuizers van Mont-Dieu toevertrouwd. Zo staat het uitdrukkelijk vermeld in het voorwoord van de Gulden Brief. Willem geeft daar ook bijna de volledige lijst van al zijn geschriften. Deze Gulden Brief (Epistola aurea) vat goed de westerse spiritualiteit samen. Hij biedt een overzicht van de geestelijke groei en ontwikkeling en daarom wordt de lezing ervan dikwijls aan de novicen opgedragen. Voor hem begint de geestelijke weg in het besef, dat je geschapen bent naar Gods beeld. De kunst is alles in ons leven in overeenstemming te brengen met dit fundamentele besef. Op deze wijze groeit God als het ware ons leven binnen, eerst uitwendig, maar vervolgens ook inwendig, totdat de Godsliefde tenslotte de overhand neemt en de mens vergoddelijkt. Bouwstenen voor die geestelijke weg zijn: - de Schriftlezing, - het werk. - het gebed, - meditatie, (ook wel ‘Lectio Divina’ of ‘geestelijke lezing’ genoemd) - de deugden van soberheid, zuiverheid en eenvoud (deemoed), - en het lijden. In al zijn geschriften onderstreept Willem het belang van de geestelijke lezing, de lectio divina. In de koorgebeden werd natuurlijk ook gelezen uit de Bijbel en andere geschriften, maar dat gemeenschappelijke lezen en bidden moet je aanvullen met persoonlijke lezing. Dan kunnen ze elkaar bevruchten. Hierover schreef hij o.a. de volgende aanbeveling: ‘Verder moet men op vaste tijden aandacht geven aan een vaste lectuur. Men moet bij uitgelezen meesters verwijlen en onze geest moet zich met hun wereld vertrouwd maken. Men moet de H. Schrift lezen en begrijpen volgens de geest waarin zij werd geschreven. Je zult de boodschap ervan nooit begrijpen, als je niet doordringt tot de geest ervan, door een aandachtige lezing en door herhaalde overweging’ Nog steeds een bruikbare tip voor ons! Het conflict met Abelardus: Naast deze geestelijke werkzaamheden, hield hij zich op verzoek van Bernardus bezig met een belangrijke theologische kwestie die in zijn tijd de kerk hevig beroerde: Kan God gekend worden door de rede, door logisch, verstandelijk nadenken? De zeer invloedrijke theoloog Abaelardus vond van wel. Deze Abélard was hoofd van het prestigieuze bisschoppelijk college van de Notre Dame in Parijs. In zijn theologie wilde hij alle geloofswaarheden – met de hulp van logica en dialectiek - begrijpelijk maken. Want – zo vroeg hij zich af - wat heeft de gewone gelovige aan dogma's die hij niet begrijpt? Abaelardus beschouwde de theologie als een louter rationele wetenschap, die niets met het persoonlijk leven te maken heeft. Bij hem kreeg de rede het eerste en het laatste woord. Willem (en Bernardus) zagen in die methode een groot gevaar. In de ogen van Willem kon men God immers alleen vinden door de ‘kennis van de liefde’, d.w.z. door open te staan voor God vanuit je hart, je ziel, dus door liefdevolle overgave. Pas dan kan je er met je verstand over reflecteren. Zijn opvatting is dus dat liefde boven kennis gaat. Hij komt tot de uitspraak: “Amor ipse intellectus est”, “De liefde is zelf het bevatten”. Willem bestreed Abaelardus daarom met grote felheid, zoals blijkt uit de inleiding op de Gulden brief waar hij schreef: ‘Ik achtte het niet verantwoord om innerlijk van een zoete rust te genieten, terwijl Abaelardus naar buiten toe het domein van het geloof met ontbloot zwaard aan het verwoesten was’.
5
Hij schrijft dan ook – met instemming van Bernardus van Clairvaux - een laaiende brief naar de Bisschop Godfried van Chartres, die de pauselijk vertegenwoordiger in Frankrijk is. Daarin staat o.a.: ‘Kan ik zwijgen als ik zie dat het geloof van onze gezamenlijke hoop zwaar en gevaarlijk wordt aangetast, zonder dat iemand daarop reageert? Hij verkondigt eigen uitvindingen, nieuwe ideeën voor elk nieuw seizoen'. 'Hij gaat om met de goddelijke Schrift zoals hij gewoon was om te gaan met de dialectiek (dus volgens de logica van de filosofie). … Hij gedraagt zich als een hervormer, niet als een navolger’. Willem noemt 13 stellingen van Abelardus die hij betwist, waaronder b.v.: 1) Hij geeft de volgende definitie van het geloof: een mening over zaken die men niet kan zien. 2) Hij zegt dat de namen Vader, Zoon en heilige Geest oneigenlijk worden gebruikt voor God en dat zij slechts de volheid beschrijven van het opperste goed. (Dus het zijn geen realiteiten, geen eigenheden, maar een soort filosofische begrippen over God) Maar er was een tweede motief waarom Willem en Bernardus geen vertrouwen hadden in Abaelardus. Hij had als monnik n.l. ooit een liefdesaffaire gehad met Héloïse. Zij was het nichtje van een zeer invloedrijke kanunnik Fulbert, die ook aan de Notre Dame verbonden was. Deze kanunnik vroeg hem om tegen kost en inwoning les te geven aan zijn nichtje Héloïse. Dat deed Abaelardus, maar hij bewaakte niet zijn grenzen: hij werd verliefd op haar en zij raakte zwanger. Fulbert kwam erachter dat Héloïse zwanger was, waarop Abélard het meisje schaakte en in Bretagne in het geheim met haar trouwde. Fulberts wraak was heftig: hij liet Abélard oppakken en castreren. Hierdoor kon Abélard volgens het canoniek recht uit die dagen geen aanspraak meer maken op de hoogste kerkelijke functies. Zowel Abélard als Héloïse namen hun toevlucht in een klooster, maar onderhielden nog wel briefcontact met elkaar. Overigens van een zeer hoog niveau. Iedereen kende dit verhaal over deze ongeoorloofde liefdesaffaire. Zo iemand kon toch geen geloofwaardig theoloog zijn. Daar kwam nog bij dat Abaelardus in alle kloosters waar hij kwam twist en tweedracht zaaide en in geen enkele kloostergemeenschap rust en vrede kon vinden. Bernardus schreef daarover (in Brief 331): ‘Uiterlijk doet hij zich voor als een monnik, maar innerlijk is hij een ketter. Zijn leven, zijn gedrag en zijn boeken bewijzen dat hij een vervolger is van het katholieke geloof en een vijand van Christus' kruis’. Tenslotte speelde mee, dat vóór het optreden van Abaelardus het een algemeen aanvaarde zaak was dat kennis van het goddelijk mysterie alleen kon worden verkregen in de kloosters of in de collegiale scholen. Alle theologie stond onder het gezag van de hiërarchie en veronderstelde een religieuze levenswandel. Abaelardus wou de theologie bevrijden uit dat kerkelijk keurslijf. Maar voor Willem was dat ondenkbaar: theologie kun je alleen bedrijven, binnen de Kerkgemeenschap, als geëngageerd gelovige. Al met al leidde de brief er toe dat hij door de paus werd veroordeeld en hij mocht geen les meer geven in de school van de Notre-Dame. Abaelardus begon toen even buiten de stadsmuur van Parijs een eigen school bij de kerk van Sainte-Geneviève (het huidige Pantheon). Achteraf kan men dat zien als de eerste stichting van een volkomen vrije universiteit, de latere universiteit van de Sorbonne in wat nu heet 'Quartier Latin'. Men mag Abaelardus overigens geen ketter noemen want hij aanvaardde de pauselijke uitspraak. Door dit alles stierf hij als een gebroken man. Maar de latere geschiedenis van de theologie heeft hem gelijk gegeven. Want zijn theologie bleek de voorloper te worden van de scholastiek, die toch steeds meer gedoceerd werd aan de Universiteiten. Dit betekende het einde van de monastieke theologie. Zelfs de Cisterciënzers lieten een eeuw later hun knapste monniken daar theologie studeren. Dat neemt niet weg, dat Willem en Bernardus een zeer reëel probleem zagen, dat nog steeds actueel is: de groeiende scheiding tussen theologie en spiritualiteit. De theologie werd een zuiver rationele wetenschap en de spiritualiteit werd verwezen naar het randgebied van ascese en mystiek (of nog erger: naar de irrationele sfeer van het gevoel). De kwestie is nog steeds zeer actueel: de nogal verstandelijke scholastieke theologie spreek weinigen meer aan, velen zoeken naar een echte relatie met het Mysterie vanuit hun hart en gevoel. Daarom kan Willem van Saint Thierry ons ook nu weer veel inspiratie bieden. Levenseinde en zaligverklaring: Willem van Saint Thierry verbleef de laatste levensjaren dus in het klooster van de Cisterciënzers in Signy. De laatste drie jaar werkte hij aan de levensbeschrijving van zijn vriend Bernardus van Clairvaux, die hij zozeer bewonderde. De tekst daarvan is zeer helder, waaruit mag blijken, dat hij tot het laatst mentaal zeer gezond was. Over zijn sterven is weinig bekend, zelfs de datum is onbekend. Het moet ergens tussen 1145 / 1148 zijn geweest. Hij was toen ruim 70 jaar, wat oud was voor die tijd. Volgens de ‘Vita’ over hem, stierf hij in het bijzijn van de medebroeder Aelred van Rievaulx met wie hij samen was overgestapt naar Signy.
6
Volgens dit verhaal zou Willem hem op het sterfbed beloofd hebben na zijn dood aan zijn vriend te verschijnen, hetgeen ook na één jaar gebeurd zou zijn in een visioen. Daarin zou hij gezegd hebben: ‘Ik zal het weldra goed maken’. Volgens de schrijver een bewijs, dat zelfs zo ’n heilige man als Willem, nog niet meteen de volle zaligheid kreeg, maar nog gelouterd moest worden. Een aansporing dus, om waakzaam en deugdzaam te leven! Op 12 januari 1215 is hij zalig verklaard en daarom wordt hij elk jaar op deze dag door de kerk herdacht. LITERATUUR: “Willem van Saint-Thierry en de liefde. Eerste mysticus van de Lage Landen” Paul Verdeyen, Davidfonds, Leuven, 2001. Een prima, moderne levensbeschrijving van Willem van Sainte Thierry, met (vertaalde) samenvattingen van zijn meest bekende geschriften ‘De Gulden brief van Willem van Saint Thierry’ door broeder Guerric Aerden vertaald en ingeleid, en van zeer goede noten voorzien, waardoor het soms ingewikkelde jargon begrijpelijk wordt gemaakt. Uitg. Ten Have, Kampen 2005 (Nu goedkoop bij De Slegte te krijgen!)
7
***TEKSTEN VAN WILLEM VAN SAINT THIERRY TER BESPREKING *** Willem van Saint Thierry ging bij Bernardus op bezoek tijdens diens herstelperiode. Hij ervaart die ontmoeting als een mystieke gebeurtenis en beschrijft die als volgt: In dezelfde tijd begon ik ook Clairvaux en Bernardus te bezoeken. Eens kwam ik daar met een andere abt en ik vond hem in een hutje zoals ze die ook wel voor melaatsen oprichten. Ik vond hem daar…vrij van vrijwel alle huiselijke beslommeringen, in- en uitwendig alleen bezig met God en met zichzelf, jubelend alsof hij in de geneugten van het paradijs vertoefde. Ik trad die koninklijke kamer binnen en toen ik die woning en haar bewoner beschouwde, boezemde mij dit huisje, God zij mijn getuige, zulk een eerbied in alsof ik tot het altaar Gods naderde. Door zulk een innige genegenheid jegens deze man werd ik aangegrepen, en door zulk een verlangen om met hem in deze armoede en eenvoud samen te wonen, dat, als me op die dag de keuze gelaten was, ik slecht gewenst had daar altijd bij hem te blijven om hem te dienen’. (uit de ‘Vita Bernardi’) Vragen: Willem ervaart het hutje van Bernardus als een koninklijke kamer, en de ontmoeting met hem alsof hij tot het altaar Gods naderde. Soms kun je een bepaalde plaats of ruimte ervaren als ‘heilige grond’. Ook de ontmoeting met een bijzonder mens kan iets van het goddelijke in je oproepen, b.v. door diens eenvoud, diens heelheid, of diens liefdevolle uitstraling. Ben je wel eens ergens geweest waar je een gewijde sfeer voelde? Waar? Heb je wel eens iemand ontmoet waarin je iets van Gods genade ervoer? Wat trof je in hem of haar? Wat was zijn of haar innerlijke kracht die jou raakte? Mijn advies is dat je voor jezelf een mens uitkiest waarvan de voorbeeldige levenswijze jouw hart zodanig in beslag neemt en waarvoor jouw respect zo diep geworteld is, dat telkens als je hem in jouw herinnering roept, je gedachten zich verheffen tot eerbied en je jezelf toewijdt en ordent. Laat de gedachte aan hem, als ware hij aanwezig, in jou alles verbeteren wat voor verbetering vatbaar is in een gevoel van wederzijdse liefde. Jouw eenzaamheid leidt evenwel niet in het minst schade vanwege zijn geheime presentie. Deze aanwezigheid moge je bijstaan zo vaak je wil. Maar zelfs als je niet wil, nadert hij je menigmaal. Zijn heilige gestrengheid prent zijn vermaningen in jouw gedachten, zijn zachtmoedigheid en goedheid troosten jou en de zuiverheid van zijn heilig leven is jou tot voorbeeld. Want als je bedenkt dat ze door hem gezien worden, zul je je verplicht voelen zelfs al je gedachten te verbeteren alsof hij ze zag en aan het licht bracht. (Uit de ‘Gulden brief’, c. 103). Vragen: Willem adviseert hier iemand uit te kiezen waaraan je je op jouw geestelijke weg kunt spiegelen. Heb je zelf iemand die zo ’n voorbeeld voor je is? Iemand waaraan je je spiritueel kunt optrekken? Wie is dat voor jou? (Het kunnen wellicht meerdere personen zijn). Wat biedt hij/zij jou aan inspiratie? Wat maakt, dat je hem of haar zó vertrouwd, dat je ook je donkere kanten kunt voorleggen? (Dat kan letterlijk zijn, of in de geest). ‘Ieder die een zintuig voor Christus heeft weet zelf hoe voordelig het is voor de christelijke vroomheid, hoe het een dienaar Gods, een dienaar van de Christus-redder betaamt en hoe nuttig het voor hem is om, al was het maar ééns per dag, met aandacht de weldaden van zijn verlossend lijden te overdenken, teneinde ze smakend in het bewustzijn te genieten en ze betrouwvol in het geheugen te prenten. Dit heet een spiritueel nuttigen van het lichaam van de Heer en een drinken van zijn bloed tot gedachtenis aan hem. Voor wie wil, ja echt wil, is deze realiteit elk uur van de dag en de nacht aanwezig’ (idem). Vragen: Hier adviseert Willem, om minstens eens per dag te denken aan het lijden van Jezus, dat ons verlossing bracht. Wat vind je daarvan? Zou dit je iets kunnen bieden, denk je? Wat doet het lijden van Jezus jou? ‘Op vastgestelde uren houdt men zich onledig met een welbepaalde lezing. Want een tekst die men toevallig tegen het lijf loopt en geen continuïteit in de lezing tot gevolg heeft, voedt de ziel niet maar levert haar uit aan wisselvalligheid. Hoe vlugger geconsumeerd, des te vlugger ze uit het geheugen verdwijnt. Beter is het om huisgenoot te worden van uitgelezen meesters en de ziel met hen vertrouwd te laten worden....Lectio en studie verschillen evenveel van elkaar als vriendschap van gastvrijheid, evenveel als een broederlijke genegenheid van een voorbijgaande groet...Vertrouw elke dag een brokje van je gewone lectio toe aan de maag van je geheugen; een hapje dat beter verteert en dat, om het beeld van de mond te gebruiken, voorwerp is van een voortdurend herkauwen...Zoekt de lezer werkelijk God, dan werkt al wat hij leest mee naar dit ene doel’ (Uit de ‘Gulden brief’ c. 120-124). Vragen: Het gaat hier om het regelmatig lezen van geestelijke lectuur van goede kwaliteit. Maar ook om meer: lectio is ook het telkens weer herlezen, herinneren, herkauwen of zelf opschrijven van de tekst. Pas dan kan de betekenis voor jou duidelijk gaan worden. Kom je zelf toen aan het lezen van geestelijke lectuur? Wat lees je dan bijvoorbeeld? Ken je het gebruik van ‘herkauwen’ van een tekst? ‘Een ernstige, bedachtzame ziel is nochtans tot elk werk bereid. Zo iemand gaat daarin niet geheel op, maar hij maakt er gebruik van om zich meer in zichzelf te verzamelen. Want omdat hij altijd niet zozeer voor ogen heeft wat hij doet dan wel de intentie van wat hij doet, is heel zijn aandacht gericht op het doel van elke voltooiing. Hoe meer hij zich in die zin inspant, hoe ijveriger en trouwhartiger hij met zijn handen werkt. Daartoe immers mobiliseert hij de wil van zijn hele lichaam. Want onder de
8
discipline van een goede wil verzamelt hij zijn zinnen tot éénpuntigheid. Onder het gewicht van de arbeid is er voor hem immers geen gelegenheid om weg te dartelen’. Vragen: Werken, aandachtig een taak verrichten, lichamelijke inspanning: ze kunnen je helpen, om jezelf te concentreren, te ‘focussen’. Daardoor kun je dichter bij jezelf (en dus bij je ziel, bij God ) komen. Ken je deze ervaring? Wat helpt jou, om de warrigheid van je gedachten de baas te worden? Welke bezigheden brengen jou meer tot (het diepere in) jezelf? ‘Het is voor een mens onmogelijk zijn ziel constant vast te haken aan het ene, als hij niet eerst zijn lichaam volhardend vastgehaakt heeft aan een bepaalde plaats. Want wie tracht de onrust van zijn ziel te ontvluchten door van plaats naar plaats te verhuizen, is als diegene die vlucht voor de schaduw van zijn eigen lichaam. Hij ontvlucht zichzelf en neemt zichzelf overal mee. De plaats verandert, niet zijn ziel. Overal komt hij zichzelf weer tegen en het rondtrekken maakt het zelfs nog erger. Het is als met een zieke die pleegt geschaad te worden door de schokken van het vervoer’.(c.95) Vragen: Ken je dat bij jezelf: denken dat je door te vluchten naar een andere situatie rust vindt? Eigenlijk vlucht je dan voor jezelf: je wilt jezelf, je eigen valkuilen of emotionele wonden niet onder ogen zien. Heb jij weet van zulke dingen in jezelf? Willem spoort aan tot klip en klaar zelfonderzoek, omdat je veilig bent in de liefde van God. Geeft God jou dat vertrouwen? ‘Neem daarom als je gaat slapen altijd iets mee in je herinnering of gedachte waarmee je rustig kunt inslapen, iets wat je zelfs soms het genoegen verschaft van een droom, iets wat je bij het ontwaken opwacht en je terugzet in het elan van de vorige dag. Dan zal de nacht voor jou oplichten als de dag en de nacht zal lichtend zijn in je genietingen (Ps. 139,12). Rustig zul je inslapen, vredig rusten, met gemak ontwaken en kwiek en gemakkelijk opstaan om moeiteloos terug te keren naar wat je nooit volledig hebt losgelaten’.(c.136) Vragen: Willem geeft hier een tip om rustig te kunnen gaan slapen. Waaraan zou je kunnen denken? Aan iets moois denken? De dag overdenken? Je zorgen biddend voor God leggen? Een mantra stil voor jezelf zeggen of zingen? Yoga? Iets anders? Wat helpt jou om te kunnen slapen? ‘Onder de geestelijke oefeningen is de smeekbede een dringend aanzoek bij God. Alvorens de genade te hulp komt, geldt hier: ‘Wie de kennis vermeerdert, vermeerdert alleen maar de smart’ (Pr. 1,18). Vragen: Wat Willem hier bedoeld is, dat wie veel over zichzelf weet, zichzelf kritisch onder ogen durft zien, zich ook pijnlijk bewust is van veel onvolkomenheid en heeft dus alle reden om God te smeken. Herken je dit? Dit lijkt in eerste instantie pijnlijk ‘smart’, maar het is iets wat je door God gegeven wordt en naar het positieve voert: je wilt geestelijk leven verdiepen en God is graag bereid je te helpen (vergeving, genade). Ervaar je wel eens dat God jou vergeeft? Dat hij je helpt bij je goede voornemens? Om de minnaar (= degene die verlangt naar de liefde van God) enigermate in kennis te stellen van wat hem ontbreekt, beroert de genade somtijds, als in het voorbijgaan, zijn zinnen. Zij ontrukt hem aan zichzelf, voert hem ijlings naar de dag die duurt (= de eeuwige Liefde), weg van het tumult van de dingen (= de drukte van allerlei redeneringen die we in ons hoofd bedenken) naar de vreugden van de stilte. En daar onthult het Zijn (= God) zichzelf aan hem zoals het gezien moet worden (1Joh. 3,2), een wijle, een ogenblik maar, naar de maat die hem belieft. Soms ook maakt Hij hem gelijk aan wie Hij is, opdat ook hij weze naar de maat van wat Hij is. (c. 269) Vragen: Willem beschrijft hier de extase: een moment waarin God zich laat ervaren, om je als mens te bemoedigen. En soms nog sterker: een alles overstijgende ervaring waarin zien, kennen en zijn samenvallen en waarbij je je één voelt met het Mysterie, met God, opgenomen in een totale liefde. Heb je ooit zelf zo ’n ervaring gehad? Vaak moeilijk te omschrijven, maar probeer er eens woorden aan te geven. Dat kan jezelf en de ander helpen in het ‘waar worden’ van je geloof. En wanneer het soms gebeurt dat hem toegang wordt verleend (om iets van God te ervaren), dan ziet hij in dat Licht van de waarheid ondubbelzinnig de genade die hem voor was. (Zo’n ervaring valt niet af te dwingen, ze wordt je geschonken door God). Wordt hij vandaar weer teruggedreven (naar het gewone leven, het alledaags bewustzijn), dan begrijpt hij precies vanuit zijn blindheid dat zijn onreinheid niet harmonieert met zo'n zuiverheid. En als hij liefheeft, is het wenen hem zoet en voelt hij zich onder vele verzuchtingen genoodzaakt weer in zijn innerlijk in te keren. Vragen: Een religieuze, mystieke ervaring is altijd maar tijdelijk. Je wordt weer teruggeworpen op jezelf. Dat roept twee dingen in je op: een besef van eigen zwakheid en onzuiverheid die je nog afhouden van een volledige eenwording met God, de zuiverheid zelve. Het andere is een gevoel van pijn om het gemis van de Beminde die weer zo ver weg lijkt. Dit vind je ook bij tal van andere mystici. Mooi gezegd, maar waar gaat jouw verlangen meestal naar uit? In hoeverre lokken de aardse dingen jou toch meer (macht, geld, mooie dingen, lekker eten, gemak, enz.), dan zoiets vrooms als eenwording met God?
9