Ten Geleide Geachte aanwezigen, geëerde gelovigen in Gods Woord, Hoe bijzonder is het, dat ik vandaag hier voor u mag staan, Bijzonder, dat een moslim in een christelijke viering voorgaat, Bijzonder, dat u en ik in dit huis Bijbel- én Koranteksten zullen uitspreken, Bijzonder, heel bijzonder, dat u mij uw vertrouwen geeft, Ik ben u dankbaar. Leven wij immers niet in spannende tijden? Zijn het niet Tijden, waarin wij vooral uitgaan van het goede wij en het kwade zij? Zijn het niet Tijden, waarin wij openlijk uitspreken dat God vooral aan onze zijde staat? Zijn het niet Tijden, waarin wij rechtvaardigheid en barmhartigheid vooral met de mond belijden? Zijn we elkaar, en daarmee God, nog wel dankbaar? Misschien wacht ons een vergeten opgave – in de resterende tijd die ons geschonken is, Misschien wacht ons een vergeten innerlijke strijd – in de tijd die ons gegeven is, Misschien wacht ons een tijd, waarin we ons weer herinneren om dankbaar te zijn, Zijn we elkaar, en daarmee God, nog wel dankbaar?
Lezing uit de Koran: Hoofdstuk 6 van de Edele Koran, Het Vee, verzen 74-87. In de Naam van God, de Erbarmer, de Genadevolle. “Toen Abraham tot zijn vader Azar zei: "Houdt u afgodsbeelden voor goden? Ik zie dat u en uw volk in duidelijke dwaling verkeren." Wij toonden Abraham het rijk van de hemelen en de aarde, opdat hij ging behoren tot hen die vast overtuigd zijn. En toen de nacht Abraham omhulde zag hij een ster. Hij zei: "Dit is mijn heer." Maar toen zij onderging zei hij: "Ik houd niet van dingen die ondergaan." En toen hij de maan zag opkomen zei hij: "Dít is mijn heer." Maar toen zij onderging zei Abraham: "Als mijn heer mij niet de goede richting wijst zal ik zeker tot de mensen behoren die dwalen." En toen hij de zon zag opkomen zei hij: "Dit nu, dit is mijn heer, deze is groter." Maar toen zij ook onderging zei hij: "O mensen, ik heb niets te maken met de veelgodendienst die jullie bedrijven. Ik wend mijn aangezicht tot Hem die de hemelen en de aarde aangelegd heeft, als een aanhanger van het pure geloof en ik behoor niet tot de veelgodendienaars." Zijn volk redetwistte met Abraham. Hij zei: "Willen jullie met mij over God redetwisten, terwijl Hij mij op het goede pad gebracht heeft? Ik vrees wat jullie aan Hem als metgezellen toevoegen niet, behalve als mijn Heer iets wil. Mijn Heer omvat alles met Zijn kennis. Zullen jullie je dan niet laten vermanen? En hoe zou ik wat jullie aan Hem als metgezellen toevoegen vrezen, als jullie zelf niet vrezen aan God andere goden toe te voegen, iets waarvoor Hij geen machtiging heeft neergezonden? Welke van de beide groepen heeft meer recht op veiligheid? Als jullie dat maar wisten. Zij die geloven en hun geloof niet door onrecht te plegen verhullen, voor hen is de veiligheid en zij volgen de goede richting." Dat was Ons argument dat Wij Abraham tegen zijn volk gegeven hebben. Wij geven hogere rangen aan wie Wij willen. Uw Heer is wijs en wetend! En Wij schonken Abraham Isaac en Jakob; ieder van hen hebben Wij de goede richting gewezen en Noah hadden Wij al eerder de goede richting gewezen en uit zijn nakomelingen David, Salomon, Job, Jozef, Mozes en Aaron - en zo belonen wij hen die goed doen -, en Zacharia, Johannes, Jezus en Elijah - ieder behorend tot de rechtschapenen -, en Ismaël, Jonas en Lot; ieder van hen hebben Wij boven de wereldbewoners verkozen. En ook sommigen van hun vaderen, hun nakomelingen en hun broeders; Wij hebben hen verkozen en hen naar een juiste weg geleid.”
Overweging Het Koranische en Bijbelse verhaal van Abraham dwingt ons de vraag te stellen wat onze rol in God’s schepping is. Een aantal generaties na Adam komt Abraham al snel tot de conclusie dat zijn samenleving gebaseerd is op wankele godsbeelden. Abrahams volk roept goden aan, die letterlijk breken als ze omvallen. Dat kan toch niet? Moeten we niet opnieuw naar onszelf en daarmee naar elkaar kijken? De afstammelingen van Araham worden in het vers alle geëerd, zij zijn alleen met elkaar veronden onder de hemelse paraplu. Ze hebben allemaal hun eigen weg, maar het is God die alle wegen verbindt. Vertaald naar nu, kunnen we ons afvragen welke vele andere, tijdelijke, afhankelijke godenbeelden wij hebben geschapen. Gedragen wij ons niet als Abrahams vader? We hebben immers nu de Markt als nieuwe God geaccepteerd, vaak bewust, maar nog vaker onbewust. We hebben ook het Egoïsme als een nieuwe God gekozen en Solidariteit lijkt een achterhaald idee te zijn. Hoe lang kunnen we met deze zelfbedachte goden de aarde claimen, bevechten en plunderen? Hoe lang kunnen we de deze nieuwe Goden blijven dienen, na diverse ecologische, economische en morele crisissen? Ons kompas lijkt van slag. We zijn ondankbaar geworden jegens Gods gunsten. We zijn al eens gevallen van een hemelse staat naar een aardse staat, zoals Adam. En we dreigen verder terug te vallen naar een dierlijke staat, waarin ons leven gericht is op territoriumdrift, en het cultiveren van angst en wantrouwen jegens anderen. Vele Bijbelse profeten hebben ons hiervoor gewaarschuwd. In technisch opzicht ontwikkelen wij ons weliswaar in hoog tempo, maar waar is de morele ontwikkeling? Ik durf wel te zeggen dat die ontwikkeling er niet meer is: we staan stil. En ook hier geldt dat stilstand achteruitgang is. Een samenleving die uitgaat van angst, wantrouwen, culturele en religieuze superioriteit, zal op het diepste niveau ontregeld raken zij geconfronteerd wordt met tegenslagen. Nu het stof van de aanslag op de redactie van het satirische blad Charlie Hebdo langzaam neerdwarrelt, en de samenleving zich rustig hervindt, is de vraag: hoe nu verder? Voordat ik antwoord geef op die vraag, een kort verhaal. Rond mijn negentienjarige levensjaar wist ik niet goed meer wie ik was. Ik zwalkte hevig tussen twee culturen, de Turkse en de Nederlandse. Om een oplossing voor de schizofrenie te
vinden besloot ik enige tijd op de Franse Kanaaleilanden Jersey en Guernsey te blijven. Ik nam helemaal niemand mee, geen vrienden, geen familie. Alleen mijn spiegelbeeld was welkom. Het waren de langste dagen uit mijn leven. Ik ontdekte de fysieke pijn van eenzaamheid. De realiteit van een ontworteld bestaan was rauw en ongenadig. Vele stiltemomenten, boeken, dagtripjes en ontmoetingen later bleek ik geen antwoord gekregen te hebben op mijn vraag of ik nu Turks of Nederlands was. Teleurgesteld en ontgoocheld besloot ik op de zesde avond terug te rijden naar Nederland. Ten zuiden van Parijs werd ik vanwege wegwerkzaamheden met verkeersborden van de snelweg gedirigeerd. Het was inmiddels midden in de nacht. Na een paar kruispunten zag ik geen enkel bord meer. De weggetjes werden smaller en het landschap werd steeds vlakker. Ik eindigde bij een soort van een plateau waarop ik moest stoppen, anders zou ik vijf meter naar beneden storten. Ik was hopeloos verdwaald. In de verte zag ik de lichten van een slapend Parijs. Prima, dacht ik, een gepast einde van mijn vakantie. Niet alleen wist ik niet meer wie ik was, maar nu wist ik ook niet meer waar ik was. Toen ik mij even later omdraaide zag ik in de verte twee lichtjes verschijnen. De lichtjes slingerden langzaam heen en weer – het was een auto die de bochtige weggetjes volgde. De lichtjes werden groter en ze kwamen steeds dichterbij. De auto kwam naar mij toe. Ik was ongerust. De vreemde auto stopte naast die van mij en ik staarde als een bang konijn midden in de koplampen. De deur ging open en er kwam een klein, slank persoon op mij afgelopen. Kleine, lichte, stapjes. En toen een hele lieve vrouwenstem. “Bon soir, monsieur.” Goedenavond, mijnheer. Het bleek een non te zijn. Een non! Een ketting met het glimmende kruisbeeld van Jezus hing om haar nek. Licht in duisternis. Ik antwoordde in het Engels: “Please help me, I must go to Holland!” Ze glimlachte en bleek gelukkig een beetje Engels te kunnen spreken. Ze zei dat ik haar moest volgen. Ze zou mij helpen. Moest ik midden in de nacht achter een wildvreemde non aanrijden om weer in Nederland aan te komen? Ik had geen keuze. Ik volgde haar auto en reed over bochtige weggetjes, door een bos en langs stille dorpen. Ik bad intens tot God, bang als ik was dat zij op elk ogenblik zou stoppen om vervolgens met haar vrienden hele nare dingen met mij te doen.
De non stopte in de berm van de weg. Nu gaat het gebeuren, dacht ik. Mijn voet rustte op het gaspedaal. Ze stapte uit haar auto en had in haar hand geen wapen, maar een cassettebandje. Gerustgesteld stapte ik ook uit en nam het cassettebandje in ontvangst. De non sprak met zachte stem: “Vannacht help ik alle mensen die verdwaald zijn. Even verderop zie je een bord waarop Amsterdam staat. Jezus zal je leiden. Alles komt goed.” Ik was diep geroerd. Ze lachte de mooiste lach die ik ooit gezien had. Ik bedankte haar in honderd talen en stapte weer in mijn auto. Ik deed het cassettebandje in mijn autoradio. Een Engelstalige band zong moderne popsongs over Jezus. Met Jezus in mijn oor en een non in mijn hart vond ik de weg naar huis. Ik heb mij niet bekeerd tot het christendom. Maar ik ontdekte wel dat mijn vakantie niet voor niets was geweest. Terug naar de vraag: hoe nu verder? Oorlog, terrorisme, armoede, economische crises, verwoesting van de natuur, religieuze spanningen – al deze zaken drijven een wig tussen mensen. Wij worden bijna dagelijks gedwongen om te kiezen. Wij zijn goed, zij zijn fout. Wij hebben de waarheid, zij de leugens. We worden dagelijks verleid om ons af te scheiden van de ander, gevoed door angst, wantrouwen en negatieve persoonlijke ervaringen. Maar ik beken u, uiteindelijk neem ik de ervaring mee van die lieve Franse non. Wij kunnen nadenken over vrede, maar zij deed vrede. Wij kunnen spreken over offers, maar zij deed een offer. Wij kunnen spreken over liefde, maar zij was in woord en daad liefde. En ik leerde ook dankzij haar de betekenis van het woord dankbaarheid. In een ander land, midden in de nacht, kon ik niet anders dan haar mijn vertrouwen geven. En ook, dankzij haar leerde ik Jezus echt kennen. Niet via het Evangelie, of via de Koran, nee, via een kleine daad van vertrouwen. In Mattëus 18, vers 20, zegt Jezus: “Waar twee of drie mensen vergaderd zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden”. De Koran zegt bijna hetzelfde: Er is geen bijeenkomst van drie of God is de vierde, en niet van vijf of Hij is de zesde en ook als het er minder zijn of meer, dan is Hij met hen waar zij ook zijn.” God is dus waar mensen zijn. Nu, in deze kerk, is God met ons. God zegt niet, daar waar twee christenen samen zijn, is Jezus de derde. God zegt ook niet, daar waar drie moslims samen zijn, is Allah de vierde. God zegt: daar waar mensen – mensen – samenkomen in Zijn naam, is Hij tussen hen. Dat is iets om dankbaar voor te zijn. Ik ben u dankbaar.
Zegening De Koran begint met een gebed, dat lijkt op het Onze Vader, genaamd “De Opening” “In de Naam van God, de Erbarmer, de Genadevolle Lof zij God, de Heer van de wereldbewoners, Hij is de erbarmer, de genadevolle, de heerser op de oordeelsdag. U dienen wij en U vragen wij om hulp. Leid ons op de juiste weg, de weg van hen aan wie U genade geschonken hebt, op wie geen toorn rust en die niet dwalen.” (1:1-7) “Onze Heer, reken het ons niet aan als wij vergeten of fouten maken. Onze Heer, leg ons niet een zware last op zoals U die heeft opgelegd aan hen die er voor onze tijd waren. Onze Heer, leg ons niet iets op waarvoor wij geen kracht hebben en schenk ons vergiffenis, vergeef ons en heb erbarmen met ons. U bent onze beschermheer, help ons dan tegen de onrechtvaardigen.” (2:286) “Onze Heer! Aanvaard deze dienst van ons.” (2:127) Amen.