Het tafelwonder in de Koran Q. 5:110 – 120
Student: Jac de Groot (0417920) Vak: Koran & Koranexegese (20080030810-4) Departement: Arabische taal en cultuur Docent: Dr. N. Landman Datum: 13 juni 2011
Inhoudsopgave Inleiding ................................................................................................................................................... 3 Structuuranalyse ....................................................................................................................................... 4 Analyse verzen 110 – 120 .................................................................................................................... 4 Klassieke Islamitische uitleg ..................................................................................................................... 5 Tafsir Al-Jalalayn .................................................................................................................................. 5 Tafsir Al-Tustari................................................................................................................................... 6 Tafsir Al-Sagheer ................................................................................................................................. 6 Vergelijking met de Bijbel ........................................................................................................................ 8 De verzen 116 – 120 ................................................................................................................................ 9 Conclusie ............................................................................................................................................... 10
Inleiding Het vinden van een interessante passage over Jezus in de Koran heeft voor mij nog wat voeten in de aarde gehad. Vele passages in de Koran gaan over Jezus en veel passages komen op hetzelfde neer: Jezus is een gezant van God, maar hij is niet de Zoon van God, zoals in het Christelijk geloof beleden wordt. Het is de weg van de minste weerstand om hier een Koranexegese over te maken, want in de loop der eeuwen zijn veel moslims in gunstige en minder gunstige omstandigheden met christenen in contact gekomen en bleef het geschilpunt overeind staan over Jezus‟ goddelijkheid. Deze passage uit de vijfde Soera spreekt niet alleen over Jezus niet-Godzijn, maar het spreekt ook over een wonder welke door Jezus gedaan is voor de ogen van zijn discipelen. De passage fascineert mij om de eenvoud waarin deze verzen (in de vertaling) geschreven zijn. Deze passage heb ik gevonden in het boek „De Jezusverzen in de Koran’ van dr. K. Steenbrink1. Ik heb de uitleg van Steenbrink over deze passage gelezen. Hij sprak hier over drie Bijbelpassages waar deze Koranpassage van afgeleid zou kunnen zijn. Ten eerste Handelingen 10, de geschiedenis over de Romeinse hoofdman Cornelius. Ten tweede: de instelling van het Heilig Avondmaal. Ten derde: een van de verhalen over de wonderbare spijziging. De opbouw van het exegetisch werkstuk wil ik aanpakken vanuit de opbouw, zoals die in de werkcolleges van het vak Koran en Koranexegese aan bod is gekomen. Dit betekent dat in het eerste hoofdstuk ik aandacht wil besteden aan de structuur van de passage, kernwoorden uit de gekozen passage wil bespreken en wil uitzoeken of er andere Koranpassages over soortgelijke onderwerpen gaan. Het tweede hoofdstuk zal een reflectie worden op een aantal belangrijke tafsirs, die in de Islamitische traditie van belang zijn. Hierbij hoop ik ook vanuit verschillende stromingen binnen de Islam de uitleg van deze passage te kunnen weergeven. Het derde hoofdstuk gaat vervolgens over een vergelijking met de door mij hierboven genoemde Bijbelverhalen, waarbij de vraag centraal staat welke Bijbeltekst mogelijk als achtergrond voor deze passage kan dienen. In het laatste hoofdstuk trek ik de conclusies uit voorgaande hoofdstukken en wordt uiteengezet in welk licht de tekst het beste gelezen kan worden.
1
Steenbrink, K., De Jezusverzen in de Koran, Uitgeverij Meinema, Zoetermeer 2006, p 82-83
Structuuranalyse Het laatste gedeelte van Soera 5 begint vanaf aya 110 en verhaalt over gebeurtenissen en daden uit het leven van „Isa, de zoon van Marjam. Deze soera wordt als Medinisch aangeduid. Het betekent dat deze soera is neergedaald na de Hidjra, de migratie van Mohammed uit Mekka naar Medina. In de Koran zijn 86 soera‟s als Mekkaans aangeduid en 28 soera‟s als Medinisch. De vijfde soera, zou als 26e in de lijst van Medinische soera‟s zijn neergedaald. Aangenomen mag worden dat dit betekent dat deze soera laat in het leven van Mohammed is geopenbaard. De naam van de vijfde soera is „Al-Ma‟ida‟, dit wordt vertaald met: de tafel. Deze tafel verwijst naar de tafel in de verzen 111 – 120, waarmee de Soera eindigt. Ook komen in deze soera de spijswetten aan bod, waaronder het verbod op het eten van varkensvlees.
Analyse verzen 110 – 120 De laatste elf verzen van Soera 5 gaan in het geheel over „Isa, maar het valt in twee delen uiteen: het eerste deel is vers 110 en het tweede gedeelte vers 111 – 120. Voorafgaand aan deze verzen worden enige ethische regels gegeven omtrent getuigenissen en verklaringen onder ede, die in vers 109 worden afgesloten met een uitspraak over één van Gods eigenschappen: “Wij hebben er geen weet van; U bent de kenner van de verborgenheden (deze woorden komen in vers 116 ook weer terug).”2 Deze formule, die door Angelika Neuwirth een cadanza-formule wordt genoemd3, is een afsluiting van een thema in de Koran. Ook in vers 120 wordt er een cadanza-formule opgeschreven: “God heeft de heerschappij over de hemelen en de daarde en wat erin is en Hij is almachtig.”4 Doordat de verzen 110 – 120 de laatste verzen van Soera 5 zijn, is er geen perikoop dat na deze verzen komt. Vers 110 gaat over de daden die „Isa tijdens zijn leven heeft gedaan en dat hij daarbij aan de genade moet denken, die Allah hem geschonken heeft. Vers 111 – 120 verhaalt het tafelwonder, dat is voorgekomen tijdens het gezamenlijk eten tussen „Isa en zijn leerlingen. Als handelende personen treden in deze verzen op: Allah: zijn voornaamste taak is het toespreken van personen en lezers. Ook verricht Hij het tafelwonder ; „Isa: spreekt zijn discipelen toe en vraagt Allah om het tafelwonder te verrichten. In vers 110 worden enkele wonderen aan hem toegedicht; Discipelen: zij stellen een vraag aan „Isa. Als passief personage komt Marjam voor. „Isa wordt steevast aangeduid als de zoon van Marjam. Dit is ook haar enige functie in dit verhaal: genoemd worden als moeder van „Isa. Indirect worden ook de christenen genoemd, wanneer zij in vers 116 worden aangesproken met „de mensen‟. Hoewel ik het Arabisch niet machtig ben, heb ik bij elk vers vanaf vers 110 gekeken naar de vorm van de consonant en het erboven geschreven klinkerteken. Hierbij kwam ik tot de ontdekking dat de verzen 111 – 115 op dezelfde consonant eindigen en hetzelfde klinkerteken met zich meedragen. Het lijkt erop dat hier dus sprake is van een rijmschema. Dit is ook het geval bij de verzen 118 en 119. De verzen 110, 116, 117 en 120 hadden geen zichtbare overeenkomsten met de andere verzen.
2
Leemhuis, F., De Koran, Fibula Houten, 2004, p 89 (Soera 5:109b) McAuliffe, J.D. The Cambridge companion to the Qur’an, Cambridge University Press, Cambridge 2010, p 104 - 105 4 Leemhuis, p 90 (Soera 5:120) 3
Klassieke Islamitische uitleg Aan de hand van het klassieke commentaar op de Koran van de twee Jalals wordt in dit hoofdstuk uiteengezet hoe de Islamitische traditie vroeger naar deze verzen keek. Ook wordt de tafsir van Al-Tustari gebruikt, voor zover hij commentaar gegeven heeft op S. 5:110-120. Tenslotte wordt ook een moderne tafsir van de Ahmaddiyya Islam gebruikt, om te bekijken hoe moderne stroming van de Islam met de oude teksten omgaat.
Tafsir Al-Jalalayn Dit is de tafsir van de twee Jalals, ontstaan tussen ongeveer 1460 en 1510 AD, en deze tafsir geniet grote bekendheid en is voor de Soennitische Islam een belangrijke Koran-uitleg. In vers 110 noemt Jalalayn het speciaal dat Jezus ook in zijn kindheid al wonderen deed en niet pas vanaf middelbare leeftijd, om daarmee aan te tonen dat hij vanaf het begin van zijn leven de Heilige Geest had ontvangen.5 In vers 112 geeft Jalalayn een mogelijke andere vertaling van de Koran weer, namelijk of Jezus in staat is van God een tafel uit de hemel te laten neerdalen, in plaats van dat God bij machte is de tafel neer te laten dalen.6 In vers 114 zegt Jalalayn dat deze viering (hij lijkt hier het tafelwonder te koppelen aan het Avondmaal), voor Jezus en de zijnen, en allen die na Hem/hen komen, bedoeld is.7 Op vers 115 geeft Jalalayn een aanvulling, die ook al door Ibn Abbas gebruikt is. “And so the angels descended with it from heaven, on it were seven loaves and seven large fish, and so they ate of it until they were full, as related by Ibn „Abbās. In one hadīth it is said that the Table sent down from heaven consisted of bread and meat, and they were commanded not to be treacherous and nor to store anything for the next day: but they were and they stored some of it, and were [consequently] transformed into apes and swine.”8 Jalalayn stelt dat vers 116 door God uitgesproken wordt op de dag van de opstanding van de doden.9 In vers 117 wordt de aanwezigheid van Jezus op aarde uitgelegd als een corrigering op de dwalingen, die er op dat moment waren bij de mensen. Jezus moest de mensen beschermen tegen wat zij gewend waren te zeggen.10 Ook in vers 119 spreekt God, net als in vers 116, op de dag van de opstanding van de doden. Zij die trouw waren aan God, zoals Jezus, zullen de waarheid erven. In het koranvers zelf komt het oordeel over de ongelovigen niet naar voren, maar Jalalayn beschrijft dat zij gekastijd zullen worden, als tegenstelling voor de zegen van de gelovigen.11 In vers 120 geeft Jalalayn aan zijn lezers nog een korte theologieles: God is heerser over hemel en aarde, 5
http://www.altafsir.com/Tafasir.asp?tMadhNo=1&tTafsirNo=74&tSoraNo=5&tAyahNo=110&tDisplay=yes&Use rProfile=0&LanguageId=2 (bezocht op 25 juni 2011) 6
http://www.altafsir.com/Tafasir.asp?tMadhNo=1&tTafsirNo=74&tSoraNo=5&tAyahNo=112&tDisplay=yes&Use rProfile=0&LanguageId=2 (bezocht op 25 juni 2011) 7
http://www.altafsir.com/Tafasir.asp?tMadhNo=1&tTafsirNo=74&tSoraNo=5&tAyahNo=114&tDisplay=yes&Use rProfile=0&LanguageId=2 (bezocht op 25 juni 2011) 8
http://www.altafsir.com/Tafasir.asp?tMadhNo=1&tTafsirNo=74&tSoraNo=5&tAyahNo=115&tDisplay=yes&Use rProfile=0&LanguageId=2 (bezocht op 25 juni 2011) 9
http://www.altafsir.com/Tafasir.asp?tMadhNo=1&tTafsirNo=74&tSoraNo=5&tAyahNo=116&tDisplay=yes&Use rProfile=0&LanguageId=2 (bezocht op 25 juni 2011) 10
http://www.altafsir.com/Tafasir.asp?tMadhNo=1&tTafsirNo=74&tSoraNo=5&tAyahNo=117&tDisplay=yes&Use rProfile=0&LanguageId=2 (bezocht op 25 juni 2011) 11
http://www.altafsir.com/Tafasir.asp?tMadhNo=1&tTafsirNo=74&tSoraNo=5&tAyahNo=119&tDisplay=yes&Use rProfile=0&LanguageId=2 (bezocht op 25 juni 2011)
betekent dat hij deze twee van alles voorziet wat zij nodig hebben, en God is machtig: Hij is de rechter over de gelovigen en de ongelovigen.12
Tafsir Al-Tustari Deze tafsir is van de hand van Sahl al-Tustari en is geschreven in de tweede helft van de 9e eeuw na Christus, ongeveer twee eeuwen na de dood van Mohammed. Al-Tustari was een sufi-geleerde uit Perzië, het huidige Iran. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de tafsir van Al-Jalalayn, is in deze tafsir geen uitleg rondom elk vers te vinden. In S. 5:110-120 is slechts vers 116 becommentarieerd. Opvallend is, dat in de tafsir van Al-Tustari, die verzen becommentarieerd zijn, waaruit typische Sufielementen te filteren zijn, zoals bijvoorbeeld de mystiek. Dit heeft Al-Tustari ook bij vers 116 gedaan. Het commentaar van Al-Tustari beperkt zich tot het laatste gedeelte van vers 116: “U weet wat in mijn binnenste is, maar ik weet niet wat in Uw binnenste is. U bent de kenner van de verborgenheden.” AlTustari stelt dat dit betekent dat wij niet de verborgen strekking weten van de vragen, die God stelt. Ook is, stelt hij, mogelijk dat het over de ziel van de mens en God gaat, want dat kunnen wij ook niet kennen. De ziel is een goddelijk geschenk, dat alleen de ziel zelf kent. De ziel is het oog waarmee het God kan zien en het oor waarmee het Hem kan horen en de tong waarmee het God kan aanroepen. Al-Tustari zegt dat de hypocrieten dat niet kunnen, omdat zij doof, dom of blind zijn en voert hierbij S. 2:18 aan.13
Tafsir Al-Sagheer Deze tafsir is geschreven door Hadrat Mirza Bashir-ud-Din Mahmud Ahmad II (1889-1965). Vanaf 1914 was hij de leider van de Ahmaddiyya moslimgemeenschap. Dit leiderschap bekleedde hij tot zijn dood in 1965. Hij woonde in Pakistan, waar ook de grootste gemeenschap van de Ahmaddiyya Islam leeft. In Pakistan worden Ahmaddiyya-moslims sinds 1974 verklaard als zijnde niet-moslim. In de Koran van de Ahmaddiyya wordt een afwijkende versnummering gebruikt. In de beschrijving zal ik de versnummering noemen, zoals die gebruikelijk is, met daarachter het versnummer zoals de Ahmaddiyya die gebruiken. Doordat het niet mogelijk is per vers een link te geven naar de betreffende uitleg, treft u hieronder de link aan naar de uitleg vanaf vers 110/111.14 In vers 110/111 zegt Al-Sagheer dat het spreken van Jezus als kind betekende dat zijn moeder een gelovige en rechtvaardige vrouw was, en het spreken van Jezus op middelbare leeftijd betekent dat hij zelf ook een gelovig en rechtvaardig mens was. Opvallend is ook dat de woorden dat God de Isralieten tegenhield om Hem te doden, zowel op Jezus als op de Profeet (d.i. Mohammed) betrokken worden. Vers 112/113, waarin om de tafel met voedsel gevraagd wordt, betekent volgens de Al-Sagheer tafsir dat het niet om een eenmalige gebeurtenis gaat, maar om een dagelijks terugkerend gebeuren, waarbij gevraagd wordt of God de gelovigen dagelijks van eten wil voorzien. Vers 113/114 heeft een opvallende uitleg. De rust waar de leerlingen van Jezus om vragen kan vier dingen betekenen. Als eerste verzadiging vanwege het voedsel. Als tweede wordt de verzadiging van hart genoemd. De derde mogelijkheid is dat de profetie, die Jezus in S. 3:49 uitsprak vervuld wordt.15 De vierde mogelijkheid is het meest bijzonder: hierin wordt gesproken dat de volgelingen van Jezus altijd een rijk gedekte tafel zullen hebben, ook als ze afgedwaald zijn van de waarheid. Dit was in de vroege kerk het geval, en ook nog in de tegenwoordige tijd. In vers 114/115 geeft de tafsir van de Ahmaddiyya-islam een bijzondere interpretatie van de woorden „voor de eersten en voor de laatsten‟. Het wordt betrokken op een tweetal bloeiperiodes van het 12
http://www.altafsir.com/Tafasir.asp?tMadhNo=1&tTafsirNo=74&tSoraNo=5&tAyahNo=120&tDisplay=yes&Use rProfile=0&LanguageId=2 (bezocht op 25 juni 2011) 13
http://www.altafsir.com/Tafasir.asp?tMadhNo=3&tTafsirNo=93&tSoraNo=5&tAyahNo=116&tDisplay=yes&Use rProfile=0&LanguageId=2 (bezocht op 27 juni 2011) 14 http://www.alislam.org/quran/tafseer/?page=663®ion=E1&CR=TS&CR=TS 15 En dat ik jullie meedeel wat jullie eten en wat jullie in jullie huizen opslaan. Daarin is een teken voor jullie als jullie gelovig zijn. (Vertaling van prof. Dr. F. Leemhuis)
Christendom, waartussen een periode van verval ligt. Vers 115/116 spreekt over het oordeel dat zal volgen, wanneer ongeloof volgt op de woorden en het wonder van de tafel. Volgens de uitlegger van deze tafsir zijn de wereldoorlogen van de 20e eeuw de vervulling van de profetie, dat de christenen niet in de woorden van God geloven. In vers 116/117 wordt Jezus gezien als een nederige dienaar van God, die aan God de meeste eer geeft en die God in alles wil volgen. Hij heeft zijn leerlingen niet op een dwaalspoor gebracht. De uitlegger stelt dat Jezus bang was, dat hij tekortgeschoten was als profeet. In vers 117/118 stelt de uitlegger dat Jezus wel gestorven is, in tegenstelling tot wat de mainstream Islam leert. Ook zal hij zelf niet in persoon terugkeren naar de aarde. De uitlegger noemt vers 118/119 een uiterst zielig pleidooi van Jezus voor zijn volgelingen bij God. In vers 119/120 volgt volgens de uitlegger Gods antwoord op Jezus zielige pleidooi voor zijn volgelingen. Echter, volgens de uitlegger gaat het bij het woord „volgelingen‟ hier niet om christenen, maar om moslims, omdat zij de werkelijke volgelingen van God zijn. Ook kan het verwijzen naar de volgelingen van Achmad, de Messias (de Ahmaddiyya-moslims). Achmad was de tweede messias, omdat de volgelingen van de eerste messias (Jezus) afgedwaald zijn. De overige volgelingen van Mohammed worden buiten beschouwing gelaten. Vers 120/121 vormt de afsluiting van de Soera over de dwalingen van de christenen. Ook wordt er gesteld dat wanneer christenen een slecht voorbeeld blijven geven, dat God hun glorie zal wegnemen.
Vergelijking met de Bijbel Zoals in de inleiding reeds gesteld is, zijn er een aantal mogelijke passages in de Bijbel, die als achtergrond kunnen dienen voor de verzen 111 – 115 van Soera 5. Karel Steenbrink noemt in zijn boek „De Jezusverzen in de Koran‟ als eerste het visioen van Petrus, dat beschreven staat in Handelingen 10.16 In dit visioen daalt een kleed met onreine dieren neer uit de hemel, en God geeft Petrus de opdracht om deze dieren te eten, omdat hij hongerig is. Petrus weigert dit en weet niet wat het visioen betekent. De overeenkomst tussen de Bijbelpassage en de Koranpassage is dan de „neerdaling‟ van een maaltijd. Het kernwoord in de vergelijking is dan het neerdalen. Ook Rudi Paret haalt dit in zijn Kommentar und Konkordanz von der Koran aan.17 De tweede vergelijking, die Steenbrink geeft, komt uit de instelling van het Heilig Avondmaal, zoals dat beschreven staat in de eerste brief van Paulus aan de Korinthiërs.18 Deze instelling sluit af met een waarschuwing voor degenen die van de maaltijd van Christus eten, op onwaardige wijze voor God. Er wordt in de Bijbel gezegd dat zij zich een oordeel eten en drinken. Ook in vers 115 wordt in de Koran gesproken over een bestraffing voor degenen, die niet op de juiste manier geloven. Dit vers is de afsluiting van de vertelling over het tafelwonder. De verbindende factor tussen deze twee passages is het oordeel dat geveld wordt over degenen die niet geloven, of op onjuiste wijze het geloof genieten. Tenslotte noemt Steenbrink de vergelijking met de wonderbare spijziging, zoals die in elk van de Evangeliën wel een maal beschreven wordt. Steenbrink ziet de overeenkomst in het vragen om een wonder, omdat de leerlingen nog twijfelen aan Jezus als „gezant van God‟.19 Volgens Steenbrink vragen twijfelende gelovigen vaker aan God om een wonder, waarop Deze het wonder met enige tegenzin vervult. Deze vergelijking van Steenbrink lijkt nogal twijfelachtig, hoewel hij het als een meer algemeen aanvaarde uitleg ziet. In de Evangeliën is bij de wonderbare spijziging niet zo zeer sprake van een „wonder uit tegenzin, maar wordt het wonder gedaan, omdat Jezus medelijden heeft met de menigte die naar Hem hoort, en geen eten meer kan kopen. Waar Steenbrink een sterk verband ziet tussen de wonderbare spijziging en het tafelwonder, ziet Rudi Paret dit verband het sterkst met de instelling van het Heilig Avondmaal.20 Gezien de setting waarin het verhaal van het tafelwonder is neergezet (Jezus met zijn directe leerlingen), is de vergelijking met het de instelling van het Heilig Avondmaal het sterkst. Ook het aangekondigde oordeel over ongelovigen, die gebruik maken van deze maaltijd, doet wel sterk refereren aan de instelling van het Heilig Avondmaal. De geschiedenis van Petrus met het visioen over de onreine dieren biedt minder aanknopingspunten in dit verhaal, omdat het wonder duidelijk op verzoek van Jezus gebeurt en dit is niet het geval in Handelingen 10. Concluderend kan hierover gezegd worden, dat het Heilig Avondmaal als achtergrond van deze passage gezien moet worden, vanwege de personen die een rol spelen, de maaltijd (die een maaltijd voor alle gelovigen zou worden) en het oordeel over hen die van de maaltijd eten, maar niet juist geloven.
Steenbrink, K. De Jezusverzen in de Koran, Meinema Zoetermeer 2006, p 83 Paret, R. Der Koran, Kommentar und Konkordanz, Kohlhammer Stuttgart 2005, p 133 18 Steenbrink, p 83 19 Steenbrink, p 83 20 Paret, p 133 16 17
De verzen 116 – 120 Soera 5 sluit af met een elftal verzen over Jezus. Zes verzen gaan over Jezus, die wonderen verricht, of wonderen laat verrichten. Vijf verzen gaan uitdrukkelijk over het niet-Godzijn van Jezus. In de loop van de studie van deze Koranpassage viel deze scheiding steeds meer op. De verzen 110 tot en met 115 zijn zeer positief over Jezus als Gezant van God. Hij doet wonderen, hij praat in de wieg als baby, maakt vogeltjes van klei als kind, geneest mensen als volwassene en laat voor zijn volgelingen toen en voor nu en in de toekomst een maaltijd neerdalen. In vergelijking met het leven van Jezus steekt het leven van Mohammed, de sleutel van de profeten, nogal schril af. In de Koran krijgt Mohammed openbaringen van de engel Gabriël, maar van genezingen is bij Mohammed geen sprake. De verzen 116 – 120 lijken een waarschuwing te zijn. Een profeet, die al vanaf zijn geboorte wonderen doet (ja, waarvan zelfs de geboorte zelf al een wonder was), die kan door zijn volgelingen op een te hoog voetstuk geplaatst worden. Er lijkt zelfs sprake te zijn van het creëren van een antipathie voor Jezus ten gunste van Mohammed. In vers 116 lijkt Jezus door God ter verantwoording geroepen te worden voor de daden van zijn volgelingen. In principe zegt de Koran hiermee: Zie, het gaat niet om de wonderen, die leiden de mensen af, maar het gaat om het pure gesproken woord van God. Mohammed is een ware profeet, want hij overtuigt mensen van God, zonder daarbij wonderen te hoeven gebruiken. De verzen 116 tot en met 120 zijn als het ware de clou van het verhaal van Jezus. De clou van een verhaal zit meestal aan het eind. De reden is, dat het eind van een verhaal onthouden wordt. Dit is bij sprookjes het geval, de moraal zit in het slot. Dit is bij moppen het geval, want de laatste zin(nen) zorgen pas voor de lachbui. De Koran, die opgesteld is, om te kunnen reciteren (gehoord te worden) zet dus ook aan het einde van de Soera de clou van de Soera. Al lezend in deze alinea‟s leek vers 115 de meest natuurlijke afsluiting, want hier staat een waarschuwing (dit blijft immers bij mensen het meest bij). Dat de verzen 116 tot en met 120 hier nog op volgen, wijst erop dat de Islam wil voorkomen dat de sympathie voor de christelijke Jezus te groot wordt (wegens een overdaad aan wonderen in de verzen 110 tot en met 115. In plaats daarvan wordt er een afstand gecreëerd tot de christenen, door te wijzen op hun dwaling. De verzen 116 tot en met 120 passen logischerwijs niet na de verzen 110 tot en met 115. Het verkleinen van sympathie is dan de enige mogelijkheid, om de Islam als aantrekkelijker alternatief voor Jezus neer te zetten.
Conclusie Twee vertellingen over Jezus in dezelfde Soera in de Koran. De ene vertelling is lovend, de tweede vertelling is uiterst kritisch. Toch is slechts één conclusie mogelijk: deze vertellingen zijn aan elkaar verbonden. Geen van de Korancommentatoren ontkent de wonderen die Jezus gedaan heeft. Ook in de commentaren over de verzen 116 tot en met 120 wordt Jezus positief neergezet als gezant van God, maar krijgen de christenen er wel flink van langs. De bestraffing die in vers 115 genoemd wordt, is een bestraffing die dan voor christenen bedoeld lijkt te zijn, en waarvan de oorzaak dan in de volgende verzen wordt neergezet. Op deze manier kunnen beide vertellingen in de Korancommentaren met elkaar verbonden worden. Ook in het geval wanneer de verzen 116 tot en met 120 een creatie van antipathie voor de Jezus van de christenen is, kan de conclusie alleen maar zijn, dat deze verzen geschreven zijn in het licht van de voorgaande verzen. Doordat er bij vers 116 een ander consonantteken aan het einde van het vers staat, is wel duidelijk, dat het rijmschema, dat in de verzen 111 – 115 te vinden is, onderbroken wordt. Ook al zijn er dus mogelijkheden om de verzen 110 – 120 als één geheel te zien zoals hierboven, moet er gesproken worden van een tweedeling in de vertelling over Jezus.
Bronnenlijst Boeken: Leemhuis, Fred McAuliffe, Jane Dammen Paret, Rudi Steenbrink, Karel Websites: www.altafsir.com www.alislam.org
De Koran The Cambridge companion to the Qur‟an Der Koran, Kommentar und Kondordanz De Jezusverzen in de Koran