1 Lezing basisonderwijs Het zal u niet ontgaan zijn dat onderwijs op het ogenblik “hot” is en dagelijks in het nieuws. De publieke discussie over het Nieuwe Leren ( ook op basisscholen ) wordt steeds omvangrijker en is onafwendbaar. Door de jaren heen is het onderwijs een speelbal van velen geworden. Iedereen heeft er verstand van en iedereen mag er een schop tegen aan geven. Het onderwijs stuitert over het speelveld, maar waar is het doel? Wie zijn de spelbepalers in het onderwijsveld? De overheid? De onderwijsinstelling middels de directeur of de bovenschools manager of de leraar of het Bestuur? De ouders of de leerling/student. Op die vragen kom ik straks in mijn betoog terug. Wie zitten er achter de vereniging, waarom is de vereniging opgericht en wat wil BON concreet bereiken. Ad Verbrugge, universitair hoofddocent sociale en culturele filosofie aan de VU in Amsterdam en medeoprichter en voorzitter van BON heeft een aantal belangrijke publikaties over beroepseer en het verzuipende onderwijs op zijn naam staan. Die publikaties hebben zoveel reacties losgemaakt dat hij begreep dat het gefilosofeer een praktisch vervolg moest krijgen en dat de discussie en in het bijzonder over “Het Nieuwe Leren” maar eens op scherp moest worden gesteld.Vanaf augustus 2005 heeft hij met vrienden, belanghebbenden en deskundigen bijeenkomsten belegd om te bedenken wat ze concreet konden en moesten doen. Ze besloten een vereniging op te richten die zich moest gaan beijveren voor beter onderwijs. Er werd eerst een document van uitgangspunten opgesteld, een comité van aanbeveling aangesteld en een strategie ontwikkeld. Ad Verbrugge wilde zelfs een parlementaire enquête over het onderwijs om alle rottigheid eens boven tafel te krijgen en de perverse mechanismen ervan bloot te leggen. Inmiddels weten we dat er geen parlementaire enquête is gekomen,maar een parlementair onderzoek, een specifiek onderzoek naar de basisvorming en het studiehuis. Ad Verbrugge heeft de
2 achterliggende oorzaken van decennia lang gegroeide culturele onderontwikkeling, gevolg van een mislukt onderwijssysteem, geanalyseerd . Ik wil u eerst wat meer over deze analyse van Ad Verbrugge vertellen voor een beter begrip over hoe het allemaal zover heeft kunnen komen en daarna zal ik specifiek op de misstanden in het basisonderwijs ingaan en waarom ik hier vanmiddag deze lezing voor BON houd. Ad Verbrugge schetst in zijn analyse dat er zich in het onderwijs een ontwikkeling heeft voorgedaan die we vanaf de jaren zeventig ook elders in de samenleving hebben gezien. De revolutie van “68” heeft het individu uit de burgerlijke cultuur willen bevrijden. Daar zat een positief motief achter: het verlangen naar een nieuwe en betere wereld, maar de vrijheid van het individu is alleen mogelijk als de staat en de gemeenschap daarvoor de voorwaarden scheppen. Dat streven was mooi, maar als je de balans opmaakt dan moet je vaststellen dat de negatieve krachten sterker zijn geweest dan de positieve. De afbraak van vormen, van de zuilen, van de familiecultuur, van de kerken, buurten en verenigingen heeft een leegte geschapen en daar is het helemaal misgegaan. De bevrijding van het individu heeft uiteindelijk nogal wat mensen opgeleverd die vooral bezig zijn met geld, macht, eten en drinken, de bevrediging van kleine behoeften en begeerten. Overal heb je recht op en alles moet, liefst vandaag nog. Het hoge ideaal van: “All you need is love” van de Beatles is voor velen afgegleden tot het platte “Material Girl” Vrijwel alle experimenten zijn in hun tegendeel verkeerd. Ook in het onderwijs is dat gebeurd. Het streven naar bevrijding heeft geleid tot een sterke verlaging van het levensideaal. In het huidige onderwijs staan de subjectieve beleving van leerlingen en de onmiddellijke bevrediging van behoeften in toenemende mate centraal, veel minder dan de persoonlijkheidsvorming op de
3 langere termijn. We zijn in de loop der tijd zoveel meer kwijtgeraakt dan we verworven hebben. De Mammoetwet die op 1 augustus 1968 in werking trad was een eerste aanval op ons onderwijssysteem. In handen van Nieuw Links is die aanval geradicaliseerd tot een strijd tegen het bestaande onderwijs, omdat volgens hen onderwijs sociale ongelijkheid in stand hield, zowel programmatisch als door de persoon van de docent en de overheid moest ingrijpen om alle zogeheten culturele onderdrukkingsmechanismen uit de weg te ruimen. Diezelfde overheid is in de loop van de tijd bondgenootschappen aangegaan met de wetenschap, de lerarenopleidingen, het management van de scholen en de onderwijsinspectie. De sociale wetenschap leverde de ideologische maatschappijkritiek, die voor dit project nodig was. Burgerlijke instituties ( scholen, opleidingen en universiteiten enz.) werden ontmaskerd als instellingen die macht en ongelijkheid in stand hielden. Discipline leidde tot een vals bewustzijn. Opvoeding moest antiautoritair zijn. De aanval werd ingezet op de domheid en achterlijkheid van de burgerlijke cultuur. Het nieuwe ideaal werd: De spreiding van kennis, macht en kapitaal, gelijkheid en nivellering, inspraak voor iedereen. Abstract misschien een mooi ideaal, maar in werkelijkheid creëerde het zijn eigen tegendeel. Er is wel verzet vanuit het onderwijs geweest tegen deze experimentele herinrichting, maar de overheid heeft dit verzet sluw gepareerd met het besluit de ideologische hervormingsagenda van gelijkheid, democratie en individualisering via de omweg van de lerarenopleiding in te voeren en de onderwijskunde propageerde een nieuwe vorm. Het onderwijs werd niet meer bepaald door het vak dat een leraar zijn leerling bij brengt, zoals een trainer zijn pupillen door het aanleren van bewegingen en discipline het voetballen bijbrengt. De nadruk moest op het individu komen te liggen, op zijn interesses en motivatie. Een leraar mocht niet in de positie verkeren, dat hij macht kon uitoefenen en datgene dat hij belangrijk vond aan anderen kon opleggen.
4 De eerste vraag werd: Wat heeft het individu eraan: wordt hij onderdrukt of helpt het hem in zijn ontplooiing? De tweede vraag werd: Wat heeft de maatschappij eraan? Beide vragen hebben een vulgaire synthese ondergaan in de vragen: Vind ik het wel leuk en wat kan ik er mee verdienen? Vorming, inclusief goed burgerschap moet het einddoel van onderwijs zijn. Onderwijs is er niet alleen om leerlingen vaardigheden bij te brengen waarmee ze een bepaalde periode van hun leven geld kunnen verdienen, maar ook om de leerlingen iets voor de rest van hun leven mee te geven, ook al zijn ze op dat moment helemaal niet overtuigd van het belang van de lesstof. Een vak vormt ook interesses, biedt oriëntatie, brengt ordening in je hoofd, opent een geestelijke ruimte, ook bij een timmerman, een loodgieter en een buschauffeur. Wie goed taalonderwijs heeft genoten zal in staat zijn tot goed taalgebruik tot goed formuleren en goed denken. Dat werpt op alle terreinen in het leven zijn vruchten af. Veel maatschappelijk onbehagen lijkt mij veroorzaakt door een culturele onderontwikkeling van de geest. Onderwijs moet jonge mensen juist voorbereiden op het zware weer dat ons nog te wachten staat. De problemen van de vergrijzing - de economische tijdbom - milieu en klimaat komen levensgroot op ons af. Wat zullen de sociale en culturele consequenties van deze ontwikkelingen zijn, welke emotionele reacties zullen alle spanningen oproepen? Door onze welvaart zijn we toch wel wat decadent geworden. We denken in een heilsstaat te leven en dat alles zomaar zal voortduren. Er ontstond een nieuwe didactiek. Moest een leerling nog wel een Duitse of Franse brief kunnen schrijven? Die vraag werd ontkennend beantwoord. Er was ook een vermeende economische oorzaak om de eisen naar beneden bij te stellen. Om bezuinigingen en ontslagen te voorkomen moesten scholen steeds meer leerlingen toelaten. Een verlaging van het niveau was het gevolg. In de jaren negentig kwam het proces van de schaalvergroting op gang, toen de overheid fusies ging afdwingen, ook bij basisscholen.
5 Scholen, vooral scholen in het voortgezet onderwijs en universiteiten werden gedegradeerd tot productiebedrijven gefinancierd volgens de in- en uitstroom van de leerlingen. Puur kwantitatief dus. De overheid ging tot de kleinste details aansturen. Er ontstond een schil van bureaucratie om de leraar heen. Al deze ontwikkelingen hebben grote schade aan het onderwijs toegebracht en tienduizenden slachtoffers gemaakt. We hebben een duivels systeem geschapen dat zichzelf door gemeenschappelijke belangen in stand houdt. Scholen moeten een bepaalde output leveren, de onderwijskunde en het bureaucratisch management hebben er alle belang bij de rol van de leraar terug te dringen. Dan wordt het voor managers interessant om minder competente leraren aan te stellen en kunnen ze onbekwame en onbevoegde mensen aannemen tegen lagere salarissen. Wie houdt deze duivelskring in stand, die tot geestelijke leegte en tot maatschappelijke onrust en onbehagen leidt? Dat is de belangrijkste vraag die aan de orde moest worden gesteld en daarom is BON opgericht. BON wil gehoord worden. We hebben een goede website gelanceerd en we zorgen voor media-aandacht. Ons eerste doel is de publieke opinie te laten kantelen en de problemen in het onderwijs ook politiek op de agenda te zetten. Zo willen we ruimte creëren voor initiatieven waarmee we met de steun van publiek geld het dichtgeslibde bestel kunnen openbreken. Wij willen bestaande scholen die hun onderwijs willen hervormen - door meer contact tussen leraar en leerling, veel aandacht voor de inhoud van de vakken en de aanstelling van beter opgeleide docenten - hun krachten laten bundelen. We willen bovendien een stichting in het leven roepen, die scholen een BON keurmerk gaat geven, in de hoop dat deze scholen op den duur als aparte denominaties erkend worden en dat nieuwe scholen voor bekostiging in aanmerking komen. BON is inmiddels wel al begonnen met het verzamelen van de steun van scholen. Er hebben zich al twee scholen als ”vrienden van BON”gemeld en iedere school die de ideeën van BON onderschrijft kan zich als lid en als “vriend” aanmelden. Tot zover de analyse van Ad Verbrugge.
6 En dan ga ik me nu zelf even aan u voorstellen en u vertellen hoe ik bij Bon betrokken ben geraakt en waarom ik hier vanmiddag dit verhaal houd. Ik ben Jeanet Meijs. Ik ben in de oorlog in Assen geboren. Ik was enorm leergierig en hongerig naar kennis. Ik heb altijd het geluk gehad, ook op mijn lagere school ( in de jaren vijftig ) van een paar bevlogen onderwijzers les te hebben gehad. Zo had ik eens in de vierde klas van de lagere school in een opstel geschreven dat ik later onderwijzeres wilde worden, omdat het me heel leuk leek om kinderen iets te leren en om altijd spannende verhalen voor te kunnen lezen. Vanaf dat moment heeft meneer Duinkerken mij met “collega” aangesproken en mocht ik soms voorlezen. Het is inmiddels 55 jaar geleden, maar ik herinner het me nog als de dag van gisteren. Op de MULO had ik ook een aantal inspirerende leraren. Ze waren van een kwaliteit, zoals je ze nu niet meer hebt: Leraren, die in de avonduren nog allemaal een MO akte Frans, Duits of Engels hadden gehaald. Zij moedigden me aan, lieten mijn creatieve kwaliteiten aan bod komen, leerden me om te spreken in het openbaar en zij zorgden ervoor dat ik na de MULO naar de Rijkskweekschool in Groningen ging. Dat was in die tijd al heel wat. In mijn milieu was studeren en zeker voor een meisje helemaal geen onderwerp. De kweekschool duurde in die tijd vijf jaar als je een MULO diploma had en drie jaar met een HBS diploma. Ik ging dus naar de vijfjarige kweekschool. De eerste twee jaren van de opleiding waren nodig om je op het niveau van een HBS diploma brengen en in de laatste drie jaren haalde ik eerst mijn lagere akte en in het derde jaar de hoofdakte. In 1961 studeerde ik af. Ik ben van de Rijkskweekschool in Groningen afgekomen met een rugzak vol ideeën, didactische en pedagogische vaardigheden en rechttoe rechtaan kennis van taal, rekenen, schrijven, geschiedenis en aardrijkskunde en ik heb een akte handvaardigheid, een akte nuttige handwerken en een akte lichamelijke opvoeding. Natuurlijk had ik toen niet de wijsheid in pacht, ik was jong en onervaren maar ik had wel genoeg gereedschap en bevlogenheid in mijn vak om te kunnen groeien, waarbij de woorden van de bekende Haagse bovenmeester Jan
7 Ligthart voor velen van mijn onderwijsgeneratie een richtlijn bleef: Opvoeding is een kwestie van liefde, geduld en wijsheid. De laatste twee groeien, waar de eerste heerst. In 1961 ben ik in Amsterdam begonnen op deLinnaeusschool, nu de grootste zwarte school in die stad. Ik ben dertig jaar met veel liefde en plezier in het onderwijs werkzaam geweest, waarvan 26 jaar in Breda. In de loop der jaren heb ik aan alle groepen les gegeven, behalve aan de kleutergroepen, want daar was ik niet voor opgeleid. De laatste 15 jaar was ik adjunct- directeur van de school en leerkracht van groep acht. Als directielid hield ik me vooral bezig met de inhoudelijke kant van het lesgeven, met de leerlingen, de ouders en het personeel. Vanaf i985 ben ik me al zorgen gaan maken over de ontwikkelingen in het basisonderwijs. Heel blij was ik dan ook, toen ik ongeveer een half jaar geleden Ad Verbrugge op een debat “Help het onderwijs verzuipt” ontmoette. Die verwoordde daar precies die misstanden, waar ik me al jaren zorgen over maakte. Ik ben toen meteen lid geworden van BON en heb me op de eerste ledenvergadering in januari van dit jaar aangemeld om iets voor BON te doen met als resultaat, dat ik hier vanmiddag voor u sta. Ik heb net de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, geef nog steeds les en voor de toekomstige generatie wil ik nog graag een grote steen ver in de vijver gooien. Onze kinderen en onze kleinkinderen hebben recht op goed onderwijs. Vanaf 1975 heb ik alle zogenaamde onderwijsvernieuwingen voorbij zien komen. Het waren vaak alleen maar ordinaire bezuinigingsmaatregelen. De eerste prioriteit die een basisschool heeft is het aanleren van basisvaardigheden. Een kind dat de basisvaardigheden niet voldoende krijgt aangereikt, een kind dat op de basisschool niet goed leert rekenen, lezen, schrijven, spellen, ontleden enz. zal dat in het voortgezet onderwijs niet meer leren. Basisvaardigheden zijn de broodnodige bouwstenen, die kinderen nodig hebben voor hun persoonlijke ontplooiing. Daarnaast moet je er natuurlijk zorgen en daar wil ik de nadruk opleggen dat alle vakken, zowel de cognitieve als de creatieve en het aanleren van vaardigheden met elkaar in evenwicht zijn, maar daar ontbreekt
8 het tegenwoordig nogal eens aan. Het onderwijsaanbod op basisscholen is sinds 1985 ( toen de lagere school basisschool werd ) steeds groter geworden en men is op veel scholen meer in de breedte gaan werken en steeds minder in de diepte. Er kwamen steeds meer vakken bij. Nu wil men weer dat er lessen seksualiteit, medialessen, lessen techniek en fietslessen worden gegeven, maar er is heel vaak geen goed lesmateriaal voorhanden en alles moet in dezelfde onderwijstijd tijd gepropt worden. De opleiding voor kleuterleidsters: ”De KLOS” werd afgeschaft. De Kweekschool was academie geworden en de leerlingen studenten. De vlag dekte al heel lang de lading niet meer. Alle talenten die een kind heeft moeten ontwikkeld worden. Mijn visie op onderwijs moet dan ook gezien worden door een culturele bril. Een bril die niet beslagen en gekleurd wordt door de waan van de dag. Ondanks alle veranderingen, waaraan ons onderwijs onderhevig is, moet je de constanten van de cultuur in de gaten houden en laten prevaleren. Kinderen hebben duidelijke regels nodig en je kunt geleidelijk het touw laten vieren, omdat ervaring leert, dat vallen en opstaan, schade en schande niet weg te denken elementen zijn in een leerproces, dat nooit ophoudt. Leren veronderstelt geen “coach”, maar een leermeester, aardig en vol begrip, maar hij is wel de baas. Kinderen hebben een veilig schoolklimaat nodig. Kinderen moeten zich op hun gemak voelen en zich beschermd weten. Het is een misverstand te denken, dat een vrijheid-blijheidssfeer dit veilige gevoel stimuleert. De veilige school is een school, die goed georganiseerd is en waar een duidelijke aanpak heerst. Inzet, concentratie en werkhouding zijn drie belangrijke eigenschappen, want die bepalen voor een groot gedeelte de kans van slagen in het voortgezet onderwijs. Zulke eigenschappen moet je op tijd ontwikkelen. De vernieuwingen buitelden intussen over elkaar heen. In de jaren ”90” kregen we te maken met: Het project “ Weer samen naar school”, adaptief onderwijs, combinatieklassen, de toetsgekte, onderwijsbegeleiders, logboeken, deeltijdwerkers, vergaderingen, waarin ieders stem even veel gewicht heeft, ook al kom je net van de PABO, geen enkele leraar blijkt meer een achternaam te hebben, fusies, steeds meer administratieve handelingen, Het
9 Nieuwe Leren en schoolleiders, de goede natuurlijk niet te na gesproken die zelf geen visie meer durfden te hebben sinds de lumpsum zijn intrede heeft gedaan en alle macht bij de schoolbesturen is komen te liggen Ik heb voor deze lezing veel research gedaan en een groot aantal basisschooldirecteuren gesproken. Veel schooldirecteuren die ik gesproken heb, hebben moeite met de bestuursstructuur van hun school. Ze vinden een bovenschools bestuurder veelal ongewenst, behalve als het om een servicemanager gaat die organisatorische zaken voor de onderliggende scholen verricht en die de verantwoordelijkheid voor de inhoud van het onderwijs bij de schoolleider en het lerarenteam legt. Ze vinden bovendien dat er veel te weinig mannen in het basisonderwijs werken en dat de inzet en betrokkenheid van sommige parttimers te wensen overlaat en het is voor allemaal heel moeilijk om aan goed opgeleid personeel te komen. Nu kom ik even terug op de vraag aan het begin van mijn betoog wie de spelbepalers in het onderwijsveld zijn. Eén van de basisschooldirecteuren beantwoordde die vraag als volgt met 4 R’en resultaat, richting, ruimte en rekenschap en ik citeer hem: “De overheid is mijns inziens verantwoordelijk voor een goede besteding van heel veel belastinggeld en daarmee voor het onderwijs in het algemeen. Van de instellingen die zij grote sommen geld toevertrouwt, mag en moet zij * resultaten verwachten. Die moet zij helder formuleren. Basisscholen weten dan wat leerlingen tenminste moeten weten en kunnen op alle vakgebieden. Scholen voegen daaraan dan hun specifieke doelen toe. De* richting of visie van de school bepaalt de kleur, het eigene van de school. Kinderen kunnen leren volgens principes van Montessori of Jenaplan of het leerstofjaarklassensysteem. Ze halen in ieder geval de doelen die de overheid stelt. De overheid hoeft zich dan ook niet meer druk te maken over de manier waarop de resultaten gehaald worden. Nieuw leren, oud leren: het resultaat telt. Dus als een school denkt de beste resultaten met een studiehuis te kunnen halen, dan kan men aan de slag. Niet omdat de Overheid het wil, maar de school zelf. De scholen- directeur en
10 docenten-krijgen alle* ruimte om de overheids-en de schoolspecifieke doelen te bereiken. Die ruimte mag groot zijn, zodat de professionals hun kennis, vaardigheid, inventiviteit en ervaring maximaal in kunnen zetten. De geboden ruimte verplicht wel: de onderwijsinstelling legt verantwoording /* rekenschap af aan de overheid ( die het recht heeft ondeugdelijk scholen hun onderwijsbevoegdheid in te trekken ) èn aan de onderwijsgebruikers: ouders of studenten. Ouders of studenten kunnen de onderwijsinstelling de rug toekeren en hebben daarmee een machtig instrument in handen. Er moet wel scherp op toegezien worden dat de grote scholenstichtingen de markt niet dichtspijkeren door gedwongen winkelnering. Dat geldt natuurlijk ook voor de grote steden, waar men gekunsteld de scholen wil mengen. Vrije schoolkeuze hoort bij een vrije en concurrerende markt. Informatie van scholen -zowel over wat men belooft als over wat men presteert- dient uiteraard transparant en gemakkelijk toegankelijk te zijn. Ruimte om het onderwijs naar eigen inzichten in te richten – mits deugdelijk – dient niet ten prooi te vallen, zoals vaak gebeurt op grote vmboscholen aan bovenschoolse managers en colleges van bestuur. Zij hebben de neiging de richting / visie volledig in te vullen en daar veel controlemanagement op los te laten. De bureaucratie die voorheen alleen van het ministerie kwam ( maar het ministerie zat op afstand en was daardoor eenvoudig te negeren ), komt nu van het nabije bevoegde gezag, dat zich veel onderwijstijd toegeëigend heeft. Leraren worden uitvoerders en directeuren- als zij al niet tot locatieleider gedegradeerd zijnworden filiaalhouders. Onderwijs komt tot stand tussen bevlogen, erudiete leraren en gemotiveerde leerlingen”, aldus basisschooldirecteur Gerard Smetsers van basisschool Het Palet in Hapert. Ik heb hem zo royaal geciteerd, omdat zijn 4 R‘en resultaat,richting, ruimte en regelmaat mij uit het hart gegrepen zijn. Dan ga ik nu weer door met mijn eigen verhaal. Ik had het over al die “vernieuwingen.”Het doel daarvan zou zijn: De kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Welk een illusie! Want het allerbelangrijkste werd tot op de dag van vandaag volkomen over het hoofd gezien. De kwaliteit van het onderwijs zit hem niet in een systeem. Die zit hem in de allereerste plaats in de
11 kwaliteit van de mensen die het vak moeten uitoefenen. Je moet ongeveer een schaap met vijf poten zijn wil je al die mooie doelstellingen realiseren. De meeste onderwijsschapen, de goede natuurlijk al weer niet te na gesproken, hebben al heel lang geen vijf poten meer. Drie misschien en als straks de pas afgestudeerde studenten van de PABO’s voor de klas komen te staan mag je blij zijn als ze nog één poot over hebben. In politieke kringen zouden onze zogenaamde onderwijsspecialisten toch moeten weten dat de kwaliteit van de PABO’s al twintig jaar achteruitholt. Ze worden al geruime tijd bevolkt door slechte havisten en met een lagere opleiding kun je er ook al naar toe. Uit onderzoek is gebleken dat 60% van de PABO studenten niet kan spellen en ook niet kan rekenen en dus zeker niet iets kan uitleggen. Over de andere vakken wordt wijselijk niet gesproken. Van een timmerman verwacht je dat hij over goed gereedschap beschikt. Voor een leerkracht is dat blijkbaar niet nodig en dat terwijl onze maatschappij steeds ingewikkelder in elkaar steekt. Veel kinderen hebben thuis geen veilig leerklimaat. Hun gezinsomstandigheden zijn een stuk ingewikkelder geworden: Denk aan het grote aantal echtscheidingen, de toename van het aantal kinderen met leer-en gedragsproblemen en aan de komst van allochtone leerlingen. Na schooltijd hebben de meeste kinderen meestal wat anders te doen. Tijd om huiswerk te maken is er nauwelijks, vaak zijn beide ouders overdag aan het werk en je huiswerk doen is niet leuk. Alles moet tegenwoordig leuk zijn en vooral niet saai. Het moet veel kinderen op een presenteerblaadje aangeboden worden. “Worden onze kinderen dommer?” werd mij regelmatig door ouders van leerlingen van groep acht gevraagd. “Nee” zei ik dan, “maar wel gemakzuchtiger.” Alles moet vanzelf gaan. Het kost enorm veel energie om je leerlingen voldoende structuur bij te brengen. Het is veel onrustiger geworden in de scholen en in de groepen. Iedereen loopt daar maar in en uit. Kinderen moet ook geleerd worden om eisen aan zichzelf te stellen. Een kind dat op de basisschool niet geleerd heeft aan eisen te voldoen, in het voortgezet onderwijs niet meer aan eisen kan voldoen. De leerkracht met hart voor de zaak, de inspirerende leraar kan daar met hulp van de ouders een gunstige invloed op uitoefenen.
12
De allerbelangrijkste misstand in het basisonderwijs is echter: De slechte lerarenopleidingen waar de nieuwe kleren van de keizer de hoofdrol zijn gaan spelen. Wil je het onderwijs weer gezond maken, dan zul je in de allereerste plaats de onderwijsopleidingen moeten verbeteren. Zonder goede onderwijzers, die hun vak verstaan zal ons onderwijs steeds meer vervlakken en verloederen en wordt het geestelijk klimaat in de scholen even leeg, als het daarbuiten vaak al is. In de Volkskrant van 14 maart stond een reportage over scholierenorganisaties, die o.a. langs PABO’s trekken om klachten te verzamelen over het Nieuwe Leren. Enkele klachten: We hebben maar één keer in de 10 weken een toets ( student Almere ) Bij veel lessen denk ik: ”Waarom zit ik hier, ik zie geen enkele link naar de praktijk” Er wordt steeds meer van een leerkracht gevraagd, maar hoe kun je leerlingen enige bagage meegeven, als je daar zelf niet of nauwelijks over beschikt. Van de studenten, die afstuderen wil bijna niemand in de bovenbouw werken, omdat ze zelf wel voelen, dat ze daar niet competent genoeg voor zijn. En er komt natuurlijk helemaal niemand meer van een PABO af, die verstand heeft van de ontwikkeling van het jonge kind, terwijl ook kleuters steeds meer getoetst worden en ook kleuters moeten rendement opleveren. Een kleuter nog een extra jaar laten kleuteren, dat moet je niet te vaak doen, want dat is veel te duur. Het zou goed zijn als voor het basisonderwijs een duidelijke scheiding komt in de opleiding voor het lesgeven in groep 1 tot en met 4 en groep 5 tot en met 8. De eis van brede inzetbaarheid – bevoegd zijn voor alle klassen – heeft de animo voor de PABO sterk doen afnemen. Zo zien soms in aanleg geschikte kleuterleidsters van de opleiding af omdat ze niet het risico willen lopen in hogere groepen te moeten lesgeven of andersom. Een tweede misstand in het basisonderwijs is het project: Weer samen naar School, dat in 1995 is ingevoerd en volledig is mislukt. Met dit project wilde de toenmalige staatssecretaris Wallage, ja
13 dezelfde, die ons de basisvorming door de strot heeft geduwd, het speciaal onderwijs terugdringen. In de praktijk is gebleken dat dat een illusie is. We hebben steeds meer kinderen met leerproblemen, gedragsproblemen, adhd kinderen, dyslectische kinderen, kinderen met het syndroom van Down, kinderen met een visuele handicap, kinderen met een auditieve handicap enz. Deze kinderen kunnen niet binnen het reguliere onderwijs opgevangen worden. Men heeft er eenvoudig de benodigde specifieke kennis, de ruimte en het geld niet voor en het speciaal onderwijs is desondanks blijven groeien. Basisscholen krijgen veel te weinig geld en de eisen nemen toe. Waar die groei in het speciaal onderwijs precies vandaan komt is moeilijk vast te stellen. Het lijkt me echter niet gewaagd te veronderstellen dat veel kinderen slechter functioneren in een samenleving, die complexer en chaotischer is, die meer vrijheid en prikkels geeft. Als meer kinderen uitvallen door maatschappelijke veranderingen, dan heeft de maatschappij de morele plicht ze adequaat op te vangen. Maria van der Hoeven, onze vorige minister van onderwijs heeft de scholen zorgplicht voor iedere leerling gegeven en pas in het uiterste geval mogen leerlingen met een “rugzakje” naar een speciale school worden verwezen. Maar vóór zo’n kind doorverwezen wordt, ben je zomaar drie jaar verder, omdat zo’n kind voor een indicatiecommissie moet verschijnen, er moeten rapporten over dat kind geschreven worden, er moeten handelingsplannen gemaakt worden, de leerlingencoördinator, de O.B.D, iedereen moet er aan te pas komen en intussen zit de leerkracht met een levensgroot probleem. Hij komt aan gewoon lesgeven niet meer toe. Weg met dat project dus en een doorverwijzing moet veel en veel sneller tot stand komen. Ik ben echter bang dat dat niet gaat lukken, omdat de overheid de intentie heeft om in 2011 de zorgplicht verplicht in te voeren. Dat is het streven om alle kinderen uit een wijk of dorp in de eigen omgeving op school op te vangen. Als we het hebben over kinderen die niet in het dorp of de wijk naar school gaan, hebben we het vaak over meervoudig gehandicapte kinderen en vooral kinderen met ernstige gedragsproblemen.
14
Een derde misstand is wat mij betreft het adaptief onderwijs. De naam alleen al. Geen enkele buitenstaander weet wat dat is. Het onderwijsjargon is om te huilen. Leerlingen moeten zo vroeg mogelijk zelfstandig leren werken en leren samenwerken. Op zich een mooi streven, maar om dat effectief te kunnen doen moet je wel eerst het fundament leggen. Weg met die stoplichtjes. In groep drie beginnen ze al met die onzin. Als het licht op groen staat mag je iets vragen aan je juf, als het op oranje staat mag je overleggen met je buurman, die ook zes is. En als het stoplicht op rood staat, betekent dat: Kop houden of iets netter gezegd: Je zoekt het zelf maar uit. Door de onderwijsgekte van de laatste jaren en het gebrek aan voldoende bagage zijn veel jonge leerkrachten de weg kwijt geraakt en klampen ze zich vast aan toetsen en testen. Vaak kijken ze alleen die toetsen na en laten de leerlingen elkaars werk nakijken. Op rapporten op veel scholen worden geen cijfers meer gegeven, maar de resultaten in een a,b,c,d of een e weergegeven. Je kunt er werkelijk alle kanten mee op. Een kind wil het liefst een cijfer en weten, waar hij aan toe is. En dan die Cito-toetsgekte ieder jaar weer opnieuw. Kinderen zouden tegen die tijd niet meer kunnen slapen en op van de zenuwen zijn. Hun hele verdere schoolloopbaan zou van die ene Citotoets afhangen. Wat een onzin. Een leraar in groep acht die zijn werk goed doet, bereidt zijn leerlingen zodanig voor dat die kinderen die toetsdagen als gewone schooldagen ervaren en voor de toets heeft hij al een schooladvies aan de ouders gegeven. En natuurlijk oefen je van te voren een aantal toetsen van voorgaande jaren. Eén van de belangrijkste motto’s in mijn groep was: Oefening baart kunst. Een kind moet vertrouwd raken met meerkeuzevragen en je zorgt er uiteraard voor dat de fouten, die ze maken goed en duidelijk besproken worden, zodat een kind kan leren van zijn fouten. Dat geldt trouwens voor al het werk dat ze maken. De score van de Citotoets bepaalt niet alleen de schoolkeuze, want inzet, motivatie en discipline zijn eigenschappen die niet getoetst kunnen worden. Het advies van de leerkracht van groep acht blijft, ik zei het al eerder, mits hij zijn vak goed verstaat, heel belangrijk en
15 schooladvies en de uitslag van de toets zullen dan bijna altijd overeenkomen. Een vierde en voor mij een enorme boosdoener is het Nieuwe Leren, omdat op veel PABO’s in Nederland inmiddels het Nieuwe Leren geruisloos is ingevoerd. Wat is dat nou precies dat Nieuwe Leren? Dat is de gedachte: Wat erin zit, komt ervan zelf wel uit. De leerlingen moeten zelf invulling geven aan hun leerproces, zelf kennis verzamelen en toepassen. Klassikaal is een lelijk woord. Het nieuwe leren wordt het best gekarakteriseerd door de vier magische c’s, die bij deze kennisvijandige ideologie horen: ‘competentie’ – dus werkstukken maken; ‘coach’- de leraar staat niet boven, maar naast de leerling:’computer’ – daar komen die werkstukken uit, veelal van het internet geplukt en “context” – leren moet zich vooral in een leuke concrete omgeving afspelen. In het Nieuwe Leren is de rode pen taboe. Het werkt demotiverend als overal een rode streep door komt te staan. In pedagogische kring is het een tamelijk wijd verbreid inzicht dat kinderen niet te veel teleurgesteld moeten worden. Dat is slecht voor de kinderziel. Niet te veel eisen stellen. Docenten mogen niet te laag cijferen en moeten voortdurend de norm aanpassen. Wat een onzin! Onderwijs is er om je horizon te verbreden. Je mag best tegen een kind zeggen: Leer het nou maar. Later zul je merken dat je er profijt van hebt. Je woordenschat vergroot je niet door het lezen van teksten, internetten, chatten, msm’en en het in je opnemen van ondertitels van films op tv. Dat vindt Dick Pak, neerlandicus en dat ben ik helemaal met hem eens. Als docent en als schrijver en uitgever van schoolboeken trekt hij ten strijde tegen taalarmoede. Je woordenschat wordt beter als je oefent en dat oefenen slaan we in het onderwijs over, ook in het basisonderwijs. Op die manier wordt Nederlands de slechtst gesproken taal in eigen land. Het slordige taalgebruik, het verlies aan woordenschat, het geen voldoende kennis meer hebben van spreekwoorden en uitdrukkingen, het verkeerde gebruik van voorzetsels neemt hand over hand toe. De woordenschat van mensen moet voortdurend worden gevoed, anders krijg je een enorme taalarmoede. Er is te weinig ruimte op scholen voor het bezig zijn met de basale dingen van de Nederlandse taal. Wat taal
16 betreft moeten docenten, dat geldt trouwens voor alle andere basisvakken hun eigen verantwoordelijkheid nemen. De tafels van vermenigvuldiging moeten op school geoefend worden en niet thuis, omdat de juf geen tijd heeft. Als de noodzakelijke lesuren daarvoor niet aanwezig zijn, dan moet er maar, wat mij betreft minder tijd besteed worden aan iets anders. Durf keuzes te maken en laat er niet allerlei andere zaken bijkomen. Doe in ieder geval, wat absoluut noodzakelijk is. Gisteren heb ik nog een stukje aan dit verhaal toegevoegd omdat het mijn zorgen over de kwaliteit van het onderwijs zo bevestigt. Basisonderwijs presteert ondermaats kopte de Volkskrant eergisteren op 23 april. Ik citeer: Het onderwijs faalt op bijna alle vakgebieden. Kinderen leren vrijwel in geen enkel vak wat ze volgens de deskundigen zouden moeten leren. Dat blijkt uit een analyse van twintig jaar Periodieke Peilingen van het onderwijsniveau PPon. Deze analyse is opgesteld door Paul van Dam die tot vijf jaar geleden hoofd was van de afdeling basisonderwijs van het Cito, de instantie die de Ppon-onderzoeken van de afgelopen twintig jaar nog eens op een rijtje heeft gezet, omdat het hem verontrustte dat die onderzoeken nooit tot een discussie over het niveau van het onderwijs leidden. Van Dam denkt te weten waarom het basisonderwijs op alle fronten achterblijft bij wat wenselijk is. Ik citeer: “Het onderwijs moet vooral leuk zijn. Natuurlijk moet je leuke dingen doen en die zijn ook vaak erg nuttig, maar er moet ook heel vervelend worden herhaald, in de kop gestampt en dat gebeurt bijna nergens.”aldus Paul van Dam. Het is toch wel heel opmerkelijk dames en heren dat de heer van Dam dit pas kan zeggen en in de publiciteit kan brengen, nu hij net met pensioen is gegaan. Dat geldt overigens ook voor mij zelf. Wie zijn nou de slachtoffers van deze meevoelendheid, die in wezen gemakzucht en kortzichtigheid is? Onze leerlingen, maar vooral ook onze allochtone leerlingen. Die losse en ongestructureerde aanpak werkt meestal niet. Kinderen hoeven het niet altijd leuk te hebben op school, alles hoeft niet aan te sluiten bij de belevingswereld van het kind. Als we een dergelijke
17 benadering zouden toepassen op jongeren, die leren tennissen of voetballen, dan zouden die niet meer bepaalde basisbewegingen en tactieken door een trainer krijgen voorgedaan, maar in plaats daarvan zelf mogen ontdekken hoe ze het liefst slaan of schoppen. Marijke Verbrugge – Breeuwsma, ex-lerares klassieke talen zegt hierover en nu citeer ik: “Wat een kind in zijn ontwikkeling nodig heeft is in de loop van de tijd is helemaal niet zoveel veranderd. Dat kunnen wij wel willen en wensen, maar de dingen die nodig zijn om van iemand een goed functionerend mens te maken die blijven. Jonge mensen hebben er recht op om te weten wat ze waard zijn vakinhoudelijk. Als je dat niet biedt worden die mensen instabiel en agressief en dat worden niet de mensen die onze samenleving kunnen dragen. We creëren op deze manier een agressieve MTV generatie.” Einde citaat. Dat betekent natuurlijk helemaal niet dat je geen leuke dingen met kinderen mag doen. Het is zowel het één als het ander. Houd de boel in balans. Zodra onze leerlingen echter een voet buiten de school zetten, waait hun een gure werkelijkheid tegemoet en de samenleving komt te kort. Die mag niet weten, dat er iets bezig is faliekant mis te gaan en krijgt even mooie als valse rapporten voorgeschoteld. Pabostudenten en onderwijsassistenten krijgen niet te horen dat ze eigenlijk de inhoud missen om straks voor de klas te gaan staan en dat zal toch gaan gebeuren, denk aan het zeer grote lerarentekort, dat over 5 jaar op 100.000 wordt geschat. Veel ouders zijn tegen Het Nieuwe Leren en veel leraren zijn tegen. Hoe kan Het Nieuwe Leren dan toch een sluipende zegetocht maken? Het ontbreekt tot nu toe volstrekt aan tegengas. Elke succesvolle stelselwijziging in Nederland combineert een paar dingen. Een reëel probleem, een gelijkheidsdoelstelling en een goedkopere oplossing. Zie de mooie gedachte van Weer samen naar school. Ook in het onderwijs spelen serieuze problemen. Geen enkele goed opgeleide jongere die nog echt iets in zijn mars heeft wil het onderwijs in. Het personeel van basisscholen bestaat bovendien voornamelijk uit vrouwen en die werken dan nog het liefst in deeltijd. Werken in het onderwijs heeft geen status meer. Het beroep is volledig uitgekleed. Ik zeg het nog maar eens
18 opnieuw: Het Nieuwe Leren, dat zijn de Nieuwe Kleren van de keizer. Dan hebben we verder nog te maken met een motivatiecrisis van de leerlingen. In het onderwijs heerst over het algemeen een 6 min cultuur. En er zijn natuurlijk belangen. Tegenwoordig studeren er veel en veel meer onderwijskundigen en pedagogen af dan vakleerkrachten. Al die mensen moeten een baan hebben in instellingen die zich rond het onderwijs slingeren. Deze sector heeft belang bij veranderingen. Vroeger werd over iedere stelselwijziging gedebatteerd in de Tweede Kamer. Onze vorige minister van Onderwijs Maria van der Hoeven heeft de scholen autonomie gegeven. Schoolbesturen mogen tegenwoordig zelf hun geld naar beste inzichten besteden. Het Nieuwe Leren verovert het land zonder dat er een politiek besluit over is genomen. In Den Haag hebben ze geen benul van wat er zich op de scholen afspeelt. Jaap Dronkers, die bekend geworden is als onderwijssocioloog met het geven van rapportcijfers aan scholen vraagt zich af: “Wil het ministerie wel weten, hoe de kwaliteit van het onderwijs zich ontwikkelt?” En Greetje van der Werf, hoogleraar onderwijskunde in Groningen zegt: “ Het kan heel bedreigend zijn voor een bewindspersoon om dat precies te weten en zo is het maar net.” Als ik minister van onderwijs was, zou ik geen nacht rustig meer slapen. Het lijkt erop, dat Het Nieuwe Leren vooral is bedoeld voor de nieuwe generatie slecht opgeleide leraren, die te weinig kennis hebben om over te dragen. Vakinhoudelijke kennis is op PABO’s vrijwel tot nul gereduceerd, tenzij er een leervraag opwelt. Wat is dat toch voor idiotie om er vanuit te gaan dat een kind alles wel vanuit zichzelf leert. Schoolbesturen hoeven geen enkele politieke verantwoordelijkheid meer af te leggen. Ze mogen zelf beslissen, waar het geld naar toe gaat. Het wordt hoog tijd dat onderwijs weer inhoudelijk op de politieke agenda wordt gezet! Ouders interesseren zich immers alleen maar voor onderwijs, zolang ze zelf kinderen hebben die naar school moeten. Onderwijs is niet sexy, met onderwijs kun je niet scoren. Het levert geen geld op, het kost alleen maar geld. Het wordt dus de hoogste tijd voor een
19 tegenoffensief. Ouders en leerkrachten die het anders willen zouden lid van BON moeten worden om gezamenlijk een vuist te kunnen maken. Maar dan nog zal het een heel moeilijke klus worden, want de onderwijsraad die adviezen aan het ministerie geeft, de inspectie die zich voornamelijk bemoeit met bureaucratische processen en een goede leerkracht belemmert goed te functioneren, het ministerie en de bonden zijn vóór Het Nieuwe Leren, alhoewel daar door de heftige discussies op dit moment verandering in lijkt te komen.
Dan eindig ik nu met de tien aanbevelingen van BON. 1) Het verwerven van kennis en vaardigheden moet voor de aspirant-onderwijzer centraal staan, niet de didactiek of de pedagogiek. Het laatste is niet onbelangrijk, maar is uiteindelijk alleen maar de vorm, terwijl kennis en vaardigheden de inhoud van het onderwijs, van het leerproces zijn. Een vorm zonder inhoud is niets, levert slechte leerkrachten op en ineffectieve scholen. 2) Schaf het nieuwe leren op PABO’s af. 3) Klassikaal onderwijs is geen lelijk woord. Je zou best kunnen streven naar het onderbrengen van leerlingen in groepen met ongeveer gelijke potenties en stel dan aan alle leerlingen op hetzelfde moment dezelfde eisen en er is natuurlijk aandacht voor de individuele leerling, waar nodig of wenselijk binnen de structuur van een gemeenschappelijk programma. 4) Vang kinderen met leermoeilijkheden in speciale scholen op en een doorverwijzing naar het speciaal onderwijs moet veel en veel sneller gaan. 5) Betere onderwijsopleidingen en zolang die er niet zijn, bijspijkercursussen taal en rekenen desnoods op de basisscholen zelf en een veel betere begeleiding van pas
20 beginnende leerkrachten. Er moet weer een duidelijke scheiding aangebracht worden in de opleiding voor het lesgeven in groep 1 tot en met 4 en groep 5 tot en met 8. 6) De 7 R’en Rust, Reinheid Regelmaat, Richting, Ruimte, Resultaat en Rekenschap moeten in de school terugkeren. 7) De directie van de school moet absoluut zelf een visie over goed onderwijs hebben, zodat de professionaliteit daar waar dat nodig is terugkomt. 8) Veel en veel meer geld voor het basisonderwijs dat vooral ook aan vakinhoudelijke bijscholing moet worden besteed. 9) Schoolbesturen bepalen nu zelf sinds de lumpsum zijn intrede heeft gedaan waar het geld aan besteed wordt. Leg van te voren goed vast, waar dat geld naar toe gaat, zodat dat voor iedereen duidelijk en overzichtelijk is. Geef het onderwijs terug aan de schooldirecteur en zijn team en zij beslissen welke vorm van onderwijs op hun school het beste is. 10) Elke school en elke ouder die zich in dit verhaal kan vinden zou lid van BON moeten worden. Voor verdere informatie verwijs ik u naar onze websitewww.beteronderwijsnederland.nl
21