Lezing 25 juni Wageningen Geeske Hovingh 1. Beste mensen De komende twintig minuten wil ik u mee nemen op een reis van sombere constateringen naar bemoedigende praktijkvoorbeelden. Allereerst zal ik enkele feiten met u delen over de secularisatie in dit land, de groeiende allergie onder jongeren voor alles wat met kerk te maken heeft, maar ook over andere tendensen: religieuze groepen die juist een groeiende aanwas hebben en wat dit in zijn algemeenheid over mensen zegt. Tenslotte zal ik u vertellen over mijn eigen ervaringen met jongerenparticipatie binnen de Ekklesia, waar mijn werk zich grotendeels afspeelt. Daarbij eerst nog even een korte introductie van mijzelf: Geeske Hovingh, sociologie en antropologie gestudeerd, veel in Ghana gewerkt, bij de Ekklesia terecht gekomen – de progressieve gemeenschap van Huub Oosterhuis, en daar nu al acht jaar met veel plezier werkzaam. Graag leer ik u straks ook wat beter kennen. Ik wil u dan ook van harte uitnodigen na mijn verhaal de ruimte te nemen voor het stellen van vragen, of maken van opmerkingen. Nu dus dat verhaal. 2. De feiten liegen er niet om: Ging in 1970 67 procent van de kerkleden nog tenminste één keer in de twee weken naar de kerk, nu is dat nog maar 38 procent, en die daling zet zich voort. We maken deel uit van een samenleving waarin kerkelijke begrippen besmet zijn geraakt en met name jonge mensen er steeds minder positieve associaties mee hebben. Ik merk dat vaak in gesprekken met hen en heel sterk toen ik samen met een collega op de Introductiemarkt van de Universiteit van Amsterdam reclame probeerde te maken voor onze Ekklesia. We hadden borden opgehangen met existentiële vragen als: ‘Wat geef jouw leven zin?’ en ‘Wat is je grootste wens?’ Dat vonden de jonge studenten-in-de-dop wel spannende vragen en dus kwamen ze dichterbij. Maar toen ze eenmaal ontdekten dat we daar als representanten van een kerkelijke organisatie stonden, deinsden ze terug. ‘Nee toch! Geen kerk hè?!?’ Ze keken erbij alsof ik een louche autoverkoper was die zojuist een smerige verkooptruc met hen had uitgehaald. Er was geen beginnen aan, ik kon me een slinger in mijn tong praten, maar met het woord ‘kerk’ was mijn lot 1
bezegeld – per onmiddellijk hoorde ik bij een conservatieve, stoffige club mensen die vast tegen abortus, homoseksualiteit, euthanasie en andere zaken was en absoluut niet meer in deze tijd thuishoorde. Naast die ‘besmetting van begrippen’ speelt er nog een bredere ontwikkeling mee: de toenemende allergie om zich aan iets te committeren. Niet alleen kerken merken dat, ook politieke partijen, sport- en studentenverenigingen hebben te lijden onder dalende ledenaantallen – het zal u niet onbekend zijn. De achterliggende oorzaken: een te groot keuzeaanbod en tegelijkertijd het verlangen niets te missen en iedere dag je leven opnieuw vorm te kunnen geven. Lid zijn van een kerk beperkt je in die keuzemogelijkheden, het drukt een stempel op je, en het laatste wat, met name jonge mensen willen, is in een hokje geduwd worden. 3. Het is dus een feit dat de traditionele kerkgemeenschappen leden verliezen en ja, dat is zorgwekkend. Maar als u het mij vraagt is er nog geen reden om het bijltje er maar bij neer te gooien. Sterker nog: te midden van die ontwikkelingen tekenen zich de laatste jaren juist nieuwe opvallende tendensen af die ons hoopvol zouden kunnen stemmen: een groeiend aantal mensen lijkt weer behoefte aan zingeving en rituelen te krijgen. Over de achtergrond daarvan wordt druk gespeculeerd, sommigen leggen een verband met de economische crisis. Die zou mensen weer aan het denken zetten over de basale zaken des levens. Twee groepen in onze samenleving hebben daar in ieder geval gretig op ingespeeld en maken daar grote winst mee. Allereerst de wat ik voor het gemak dan maar even de Evangelische kerkgemeenschappen noem. Op een Amerikaanse leest geschoeid, worden er op steeds meer plekken in het land grote happening-achtige kerkdiensten georganiseerd waarin veel gedanst, gezongen, en gebeden wordt, zoals bij Crossroads in Amstelveen en in de gigantische preekschuur van Orlando Bottenbley in Drachten – misschien zegt u dat iets. Het valt daarbij op dat met name jonge mensen zich er toe aangetrokken voelen. De achterliggende reden heeft volgens mij, naast die behoefte aan zingeving en rituelen ook te maken met een behoefte aan duidelijkheid. Juist doordat er zoveel informatie over ons wordt uitgestort en we iedere dag opnieuw tientallen keuzes dienen te maken, ontstaat bij een groeiende groep mensen het verlangen naar een heldere boodschap. Mijn theologie is het in alle eerlijkheid niet helemaal, maar blijkbaar voorziet die bij velen in een behoefte en dat is op zijn minst interessant te noemen. Een andere, nog grotere groep, voelt zich aangetrokken tot nieuwe vormen van spiritualiteit. Vooral mindfulness, yoga en meditatie zijn erg populair. Mijn 2
vermoeden is dat dit sterk te maken heeft met het feit dat deze uitingen geen negatieve associaties oproepen en je je in deze wereld heel vrij kunt bewegen – je doet een cursus hier, woont daar een lezing bij, zonder dat je je echt hoeft te committeren. En de belangrijkste boodschap is gericht op het ‘ik’ – harmonie met jezelf, een gezonde geest en een gezond lichaam. En wie wil dat nou niet? 4. Ik kijk naar die ontwikkelingen als socioloog - ze laten namelijk iets interessants zien. Er mag dan sprake zijn van secularisering, de mens blijft in welk tijdsbestek en op welk continent dan ook, behoefte hebben aan zingeving, Iets moet hem het belang van het bestaan doen blijven inzien, omdat het anders wel heel kaal en dor wordt. De godsdienstfilosoof Anton van Harskamp noemde dat in zijn studie ‘Het nieuw religieuze verlangen’ 1van 2003 ‘ongeneeslijk religieus zijn’. In dat onderzoek constateert hij tot zijn eigen verbazing dat de dramatische afkalving van traditionele godsdienst samengaat met een blijvend, en naar zijn mening zelfs toenemend verlangen naar godsdienstigheid. De ‘religiositeitsproducerende factoren’ zoals Van Harskamp ze noemt, blijven met onverminderde kracht hun werk doen. Als het gaat over dood, verveling, kwaad, tijd en niet te vergeten ‘de vraag naar het zelf’ hebben we behoefte aan antwoorden. En als de traditionele antwoorden op dit oude verlangen niet langer voldoen, dan gaat men op zoek naar nieuwe.’ (einde citaat). 5. Mijn aandacht blijft hangen bij die laatste woorden: ‘als de traditionele antwoorden op dit oude verlangen niet meer voldoen’. Voldoen ze dan niet meer? Moeten we de bijbel maar afschrijven? Dat boek vol struikelteksten die soms zoveel uitleg nodig hebben om ze in de huidige tijdgeest nog een beetje te laten aansluiten, dat je bijna niet meer kunt lezen wat er staat? Is er dan werkelijk geen manier meer om het oude verhaal over solidariteit en naastenliefde hier en nu te binnen te brengen? Misschien wel. Juist omdat er wel degelijk een behoefte is aan zingeving zoals ik u voorlegde. Kerken en andere religieuze organisaties zouden veel meer in dat gat kunnen springen, overigens zonder hun oorspronkelijke identiteit te verliezen. Voorwaarde is dat hun antwoorden op grote vragen meer getoetst zouden moeten worden aan de huidige tijdsgeest, voorgangers in de liturgie zich dienen te verdiepen in de leefwereld van jonge mensen. Ik zeg dat zo stellig omdat uit het project dat wij voor deze groep hebben opgezet in de Ekklesia, namelijk blijkt dat je jongeren wel degelijk kunt interesseren voor het 1
3
A. van Harskamp ‘Het nieuw-religieus verlangen’ (2003), Uitgeverij Kok Kampen
grote oude verhaal mits je het op een zorgvuldige wijze behandelt. En daarom wil ik in het tweede gedeelte van mijn lezing aandacht besteden aan wat ik dan maar heel onbescheiden ‘een hoopvol voorbeeld uit de praktijk’ noem; het Jong Geleerd-project. Misschien kan het u in uw eigen organisatie of gemeente inspireren om zo het vuur van het oude verhaal brandende te houden voor de toekomst. 6. Het Jong Geleerd-project Op een namiddag, zo’n acht jaar geleden, beraadden we ons als liturgisch team op de vraag hoe we meer jonge mensen konden bereiken en zo werd het idee van een Jong Geleerd-project geboren. Eén keer in de maand zouden de ekklesiadiensten meer toegespitst zijn op de leefwereld van jonge mensen. Het eerste jaar was er een van experimenteren, iedere maand verzonnen we opnieuw een thema, de ene keer ging het over de vraag wat of wie God voor je is, dan weer over ‘het milieu’ of ‘het kwaad’, om maar wat onderwerpen te noemen. We integreerden soms moderne muziek in de dienst, probeerden verschillende liturgische vormen uit en merkten aan de positieve reacties op deze diensten, dat dit aansloeg. Niet alleen bij jongeren overigens. Waren we eerst nog bang dat we de oudere ekklesiabezoekers met dit nieuwe initiatief misschien zouden afschrikken, algauw werd duidelijk dat deze groep juist enthousiast was. De constatering dat er ‘nieuw bloed’ bij kwam gaf mensen klaarblijkelijk een hoopvol gevoel voor de toekomst van de ekklesia. Het project werd dan ook vanuit allerlei hoeken gestimuleerd en langzamerhand druppelden er inderdaad steeds meer jonge mensen De Rode Hoed binnen. 7.Het jongerenleerhuis Naast de diensten hebben we een zogenaamd jongerenleerhuis opgezet. Dat leerhuis komt voort uit de joodse traditie en is bedoeld om in kleiner verband de te behandelen thematiek en Schriftlezingen met elkaar te bespreken en te bediscussiëren. Op die manier bereiden de voorgangers de dienst echt in samenspraak mét de jongeren voor. Hun opmerkingen worden meegenomen in de toespraak en ze krijgen –als ze dat willen- taken toebedeeld, zoals het voorlezen van een tekst in de dienst. En dat werkt goed, de jongeren voelen zich gehoord en serieus genomen als hun eigen uitspraken in preken terugkomen, hun leefwereld de aandacht krijgt die het verdient. Het tweede seizoen stond het thema ‘Curriculum Vitae’ centraal, beginnend met een dienst over de vraag waar je wortels liggen, eindigend met de vraag wat er nog op het leven zou kunnen volgen. In de serie over de Tien Geboden probeerden we deze bijbelse kernwoorden toe te spitsen op de leefwereld van 4
jonge mensen, bijvoorbeeld door aan het gebod ‘Gij zult niet echtbreken’ de vraag: ‘Wat is trouw?’ te verbinden en een hedendaags vraagstuk als bindingsangst. De vraag: ‘Welke waarde hebben je ouders voor jou?’ verbonden we aan het gebod over het eren van je vader en je moeder. De combinatie van exegese en vertaling naar het hier en nu bleek goed te werken. Twee jaar geleden hebben we ons bezig gehouden met ‘Zeven Maatschappelijke Uitdagingen’, waaronder hoofdpijndossiers als klimaatverandering en vergrijzing. Bij deze leerhuizen nodigden we ook experts uit op het gebied van het thema, en bij de mooiste avond uit die serie, over de groeiende welvaartskloof, wil ik graag wat uitgebreider stilstaan. Allereerst lazen we met elkaar het verhaal van Johannes de Doper (Lukas 3:11) die het volk vertelt dat als ze twee hemden hebben, ze er een moeten weggeven. Mijn collega Alex van Heusden gaf uitleg over de tekst. Vervolgens vond er een uitwisseling in de groep plaats rond de vraag: wat is armoede? Is dat niet iets onmogelijks - de helft van je bezittingen weggeven? Ter afsluiting volgde het indringende verhaal van twee Voedselbank-medewerkers over de schrijnende situaties die ze tegenkomen in Amsterdam. Hetgeen mij het meest ontroerde, is dat de jongerengroep vervolgens zelf het initiatief nam om een aantal keer na een Ekklesia-dienst eten in te zamelen voor de Voedselbank. Hier kwam exegese, persoonlijk gesprek, verbinding met de actualiteit, maatschappelijke betrokkenheid en samenwerking tussen verschillende generaties op een prachtige manier samen. 8.Overvolle agenda’s Ik wil het beeld niet te rooskleurig maken, want de jongeren komen nog steeds niet vanzelf, het blijft hard werken en jongerenparticipatie is iets heel kwetsbaars. Als je even je aandacht verlegt – zo werd ik vorig jaar moeder en was ik er dus een tijdje uit – zie je meteen dat dat invloed heeft op de toestroom van jongeren. Ze haken makkelijker af, dan aan. En dan voelt het wel alsof je weer opnieuw moet beginnen. Het is een simpel feit dat hun agenda’s overvol zijn en ze zich, zoals ik al eerder zei, minder makkelijk committeren. Daarom is het juist belangrijk hen niet het gevoel te geven dat ze ergens toe gedwongen worden, want dan jaag je ze onmiddellijk weg. Het moet hun eigen keuze zijn. Tegelijkertijd hoef je je als organisator ook weer niet te vrijblijvend op te stellen. Als je een serieus en inhoudelijk kwalitatief programma biedt, komen mensen terug, zo blijkt. Naast Jong Geleerd-diensten organiseren we ook twee keer per jaar kloosterweekenden voor jongeren en dit soort activiteiten hebben een zeer bindende werking omdat de jongeren langere tijd met elkaar samen zijn en 5
tegelijkertijd kennismaken met het monastieke leven en even op adem kunnen komen van hun stressvolle bestaan. Wat ook bijdraagt aan binding – en dat is een belangrijk woord - is de nazit in de kroeg na afloop van een dienst of leerhuis. Dat klinkt misschien raar, maar het is een niet te onderschatten onderdeel van het project. Want op zulke momenten durven jongeren namelijk vaak juist eerder hun hart te luchten over de kwaliteit van de avond/dienst, maar soms ook over minstens zo belangrijke persoonlijke verwikkelingen. Het is van essentieel belang hier onze oren te luister te leggen. Wat werkte wel, wat niet? Wat sprak aan? Waarom wel of niet? Waar zouden ze nog meer behoefte aan hebben? Hoe gaat het met de jongeren? Blijven ze komen? Wat gebeurt er in hun leven waardoor dat verandert? Het zijn vragen die we onszelf blijvend moeten stellen en die een vruchtbare voedingsbodem vormen voor iets als gemeenschapszin, aan samen met een goede zaak bezig zijn, elkaar een beetje dragen. Uiteindelijk heeft ieder mens daar behoefte aan. Eén jongere antwoordde bijvoorbeeld op de vraag wat haar aansprak in het Jong Geleerdproject: ‘Dat ik met anderen kan praten over maatschappelijke thema’s, dat ik nieuwe mensen leer kennen en dat het gedachtegoed van de ekklesia wordt doorgegeven aan jonge mensen.’ Wat zijn dus samenvattend de belangrijke ingrediënten die bijdragen aan het succes van dit project? -Mensen medeverantwoordelijk maken -Kwaliteit bieden -In het persoonlijke contact investeren 9.Tenslotte U zult nu misschien denken: dat klinkt allemaal mooi en hoopgevend, maar waar begin je met zoiets? En hoe kom je aan de menskracht om het te organiseren? Dat is ook geen sinecure, maar het feit dat u zichzelf vanavond de vraag durft te stellen hoe jongeren meer betrokken kunnen raken in uw organisatie, getuigt ervan dat u, naast uw bezorgdheid, ook motivatie hebt om er in de toekomst iets van te maken, het verhaal door te willen geven. En dat is goed nieuws. Het lijkt mij heel boeiend om daar nu met u over te discussiëren. Dank voor uw aandacht!
6
7