Lezen in het (digitale) tijdperk Een onderzoek naar de omvang van het digitale lezen en zijn invloed op de leesomvang.
Bachelorscriptie Algemene Cultuurwetenschappen Faculteit Geesteswetenschappen Universiteit van Tilburg Amanda Rozema s839616 Begeleidster: dr. M.J.W. Stokmans 1
Inhoudsopgave Titelpagina ……………………………………………………………………..… Inhoudsopgave …………………………………………………………………. Samenvatting ……………………………………………………………………. 1. Inleiding ………………………………………………………………………… 2. Theoretisch kader …………………………………………………………. 2.1 Wat is lezen? ................................................................. 2. 2 Wat reken we wel en niet onder (digitaal) lezen........ 2.3 Leesattitude .................................................................. 2.4 Tekstkeuze .................................................................... 2.5 Hypotheses ................................................................... 3. Methode van onderzoek ……………………………………………… 3.1 Procedure …………………………………………………………………… 3.2 Respondenten ……………………………………………………………. 3.3 De vragenset ………………………………………………………………. 4. Resultaten ……………………………………………………………………. 4.1 Respondenten ……………………………………………………………. 4.2 Leesomvang ………………………………………………………………… 4.3 Mate van digitaal lezen ………………………………………………. 4.4 Attitudes ……………………………………………………………………… 4.5 Emoties ………………………………………………………………………. 4.6 Leesdoelen ………………………………………………………………… 6. Discussie en conclusie …………………………………………………. 6.1 Leesomvang ………………………………………………………………. 6.2 Digitaal lezen……………………………………………………………… 6.3 Attitudes ……………………………………………………………………. 6.4 Emoties ………………………………………………………………………. 6.5 Leesdoelen ………………………………………………………………… 6.6 Beperkingen ………………………………………………………………. Literatuurlijst …………………………………………………………………… Bijlage ………………………………………………………………………………
Pagina 1 Pagina 2 Pagina 3 Pagina 4 t/m 9 Pagina 10 t/m 23 Pagina 10 t/m 14 Pagina 15 t/m 16 Pagina 17 t/m 18 Pagina 19 t/m 22 Pagina 23 Pagina 24 t/m 27 Pagina 24 Pagina 24 t/m 25 Pagina 25 t/m 27 Pagina 28 t/m 53 Pagina 28 t/m 29 Pagina 29 t/m 31 Pagina32 t/m 37 Pagina 38 t/m 44 Pagina 44 t/m 49 Pagina 49 t/m 53 Pagina 54 t/m 57 Pagina 54 Pagina 54 Pagina 55 Pagina 55 Pagina 55 Pagina 55 t/m 56 Pagina 57 Pagina 58 t/m 70
2
Samenvatting Deze scriptie gaat over het lezen in het huidige (digitale) tijdperk. Er wordt besproken of de definitie van lezen zoals deze nu wordt gebruikt in onderzoek naar leesomvang niet te beperkt is omdat deze digitaal lezen buiten beschouwing laten. We bespreken een nieuwe definitie van lezen: lezen als vaardigheid onafhankelijk van een bepaald medium. Hierbij stellen we wel enkele beperkingen. Verder kijken we naar een manier om alle tekstsoorten te verdelen. Om te onderzoeken hoe het zit met de leesomvang met de nieuwe definitie van lezen vragen we in een online enquête naar de leesomvang van jongeren en ouderen en de manier waarop met leest, van het scherm of van papier.
3
1) Inleiding In de afgelopen decennia heeft het medialandschap ingrijpende veranderingen ondergaan. Dit komt onder andere door de commercialisering, de digitalisering en de crossmedicalisering. Vooral de opkomst van het internet als thuismedium, in het midden van jaren negentig, heeft veel verandering met zich meegebracht (SCP, 2010). Zo ontstonden er mediabedrijven die zich zowel op de gedrukte, audiovisuele als de digitale media richtte. Door de ontwikkeling van digitale dragers als Pda’s (Personal Digital Assistants), smartphones en tablet computers en het feit dat internetabonnementen voor deze apparaten steeds vaker voorkomen en goedkoper worden is het de gebruiker mogelijk gemaakt om waar men wil en wanneer men wil woord, beeld, geluid en combinaties daarvan binnen handbereik te hebben. Door al deze bovengenoemde fenomenen neemt het lezen vanaf ander medium dan papier toe. Je zou verwachten dat mensen meer zouden lezen dan vroeger omdat er meer mogelijkheden zijn om te lezen . Deze nieuwe mogelijkheden zijn namelijk niet beperkt tot het medium papier en zijn verder altijd en overal beschikbaar. Het begrip ‘ontlezing’ is tien jaar geleden geïntroduceerd door Wim Knulst en Gerbert Kraaykamp, in hun rapport Leesgewoonten: Een halve eeuw onderzoek naar het lezen en zijn belagers (SCP, 1996). ‘Ontlezing’ is de inmiddels algemeen ingeburgerde term om de trend te benoemen dat er steeds minder wordt gelezen (van papier). Vooral de oudere generatie maakt zich zorgen over dat met name de jongeren steeds minder lezen. Er worden om dit te voorkomen of in ieder gaval te verminderen veel leesbevorderingprojecten ontwikkeld op scholen en door de overheid om jongeren motiveren om te lezen, meer te lezen en te blijven lezen. Het is niet voor niets dat men ontlezing als een groot probleem beschouwd. In onderzoeken van het tijdsbestedingonderzoek (TBO) van 1975 tot 2005, waarbij de afname in het lezen aangetoond wordt, zijn opgenomen (SCP,2010) - Gedrukte media. - Boeken. - Dag- en nieuwsbladen. - Tijdschriften. - Huis-aan-huisbladen, reclamefolders. De digitale media is in dit onderzoek, in de periode van 1975-2005 dus nog niet meegenomen. In de afgelopen jaren heeft SPOT echter wel gekeken naar de digitale media. In dit onderzoek richten we ons op het tijdbestedingonderzoek dat in 2010 is uitgevoerd door het SPOT (’’Tijdsbestedingonderzoek 2010‘’). In dit onderzoek is de digitale media wel meegenomen. Hieronder kijken we naar enkele resultaten die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen. 4
Uit het onderzoek blijkt dat er in het jaar 2010 per dag totaal netto vijf uur en drie kwartier besteed worden aan media. Dit is per medium op de volgende manier verdeeld: Televisiekijken 4% 3% 2% Radio
9%
45% 23%
Internet
Lezen: kranten, tijdschriften, folders, boeken Gamen
Muziek luisteren 33% Bellen Figuur 1.1. Verdeling aandacht aan de verschillende media
Bij het lezen van kranten, tijdschriften, folders en boeken is het natuurlijk meteen duidelijk dat het over lezen gaat. Dit hoeft echter niet het enige medium te zijn waarbij gelezen kan worden. Ook via het internet, de televisie en het gamen kan men aanspraak doen op de activiteit lezen. Het SPOT heeft ook berekend met hoeveel het aantal minuten dat per dag aan de activiteiten televisiekijken, radio luisteren en internetten is gestegen ten opzichte van hun eigen onderzoek in 2008.
5
Per dag is de onderverdeling:
Figuur 1.2. Verdeling aandacht aan de verschillende media per dag in minuten.
Je ziet in bovenstaande figuur dat zowel het aantal minuten dat men internet en dat men televisiekijkt gestegen is ten opzichte van het jaar 2008. Over het radio gebruik valt dus niets te zeggen omdat er geen vergelijkingsmateriaal is. Aangezien bij zowel internet als bij televisiekijken er aanspraak gemaakt kan worden op de activiteit lezen is dit fenomeen voor ons interessant. Op het gebied van het internet maakt het SPOT verder een onderscheid tussen: 1) de zogenaamde ‘klassieke’ internetactiviteiten: surfen, e-mail en gamen, en 2) nieuwe internetactiviteiten: radio, sociale media, uitzending gemist ed. en videofilmpjes. De ‘klassieke internet’ activiteiten:
Figuur 1.3. Besteding van het aantal minuten aan de classic internet activiteiten per dag.
6
Alle klassieke internet activiteiten zijn voor ons interessant omdat zowel bij lezen, als emailen en gamen er aanspraak gemaakt kan worden op het lezen. De (relatief) nieuwe internet activiteiten:
Figuur 1.4. Stijging van de besteding aan nieuwe internet activiteiten per dag in 2010 in minuten ten opzichte van het jaar 2008.
Na deze indicatie van de hoeveelheid waarmee men bezig is met verschillende media en vooral ook digitale media, komen we weer terug op het eerder genoemde begrip ontlezing. Onder lezen in het fenomeen van ontlezing valt: het lezen van boeken, kranten en tijdschriften. Oftewel het lezen vanaf papier. We zien echter bij bovenstaande activiteiten dat het lezen niet beperkt hoeft te blijven tot papier. Ook op de tv,(denk bijvoorbeeld aan ondertiteling), tijdens gamen en het surfen op internet ben je bezig met lezen. Kortom, je kunt lezen ook zien als een activiteit, dat onafhankelijk is van een bepaald medium. Dit houdt in dat digitaal lezen (vanaf een digitaal medium), zoals bijvoorbeeld een computer, iPad, e-reader en smartphone wel degelijk onder lezen kunnen vallen. Je moet hierbij dan echter wel grenzen stellen aan wat valt onder deze activiteit lezen. Als je dit niet doet valt alles, en dus ook het opzoeken van een telefoonnummer, het lezen van een verkeersbord, een tweet (berichtje op twitter) of het lezen van een ondertiteling onder lezen. Zoals later uit de theorie zal blijken is deze vorm van lezen echter echt iets anders dan het begrijpen van een tekst of het doorgronden van een literaire tekst of boek. Het vraagt daarbij ook een andere vaardigheid en zijn onderling niet te vergelijken.
7
Uit het tijdsbestedingonderzoek blijkt dat de digitalisering veel maatschappelijke domeinen heeft veranderd. Zo zijn veel mediatypen via verschillende bronnen beschikbaar. Zo kun je radio luisteren via de radio, maar ook via het internet. De krant kun je lezen van papier of een artikel lezen via het internet. Hierbij is er ook steeds vaker sprake van een combinatie van tekst, beeld en geluid. Het luisteren van radio, het terug kijken van een televisieprogramma en het lezen van kranten kan tegenwoordig ook steeds meer op het schermpje van een smartphone of tabletcomputer (Scp, 2010). Het is door deze ontwikkelingen moeilijker geworden om het precieze mediagebruik goed weer te geven. Het is zelfs de vraag of het in 2011 nog mogelijk is om van afzonderlijke mediumtypen (papier en e-tekst) annex distributiekanalen (zoals internet) te spreken (Scp, 2010). Als je kijkt naar het perspectief van de gebruiker lopen deze vormen steeds meer in elkaar over en het gebruik ervan dus ook. Vaak wordt er in kranten, televisieprogramma’s, tijdschriften etc. verwezen naar een webpagina waarop meer informatie, filmpjes en andere dingen te vinden zijn. Onder de klassieke internetactiviteiten valt volgens SPOT surfen (’’Tijdsbestedingonderzoek 2010‘’). Het begrip surfen is echter een zeer breed fenomeen waaronder veel (internet)activiteiten vallen zoals het opzoeken en lezen van informatie (bijvoorbeeld lezen van nieuwsberichten), maar ook vele andere activiteiten zoals spelletjes, social media etc. In de publicatie Alle kanalen staan open van het SCP (SCP, 2010) classificeert men het lezen van digitale kranten onder internetgebruik en laat men dit dus niet vallen onder lezen. Doet men het lezen hier niet te kort mee? Ook in andere onderzoeken van het SCP en SPOT wordt er geen (aparte) aandacht besteedt aan het lezen van digitale tekst, zoals teksten van internet. Hierdoor gaan de gegevens over de omvang van deze activiteit in zekere zin verloren, wat jammer is. We weten op deze manier niet of er daadwerkelijk minder gelezen wordt of dat er alleen minder via het medium papier gelezen wordt. Het begrip ontlezing in zijn extreemste vorm verwijst naar een moment waarop er helemaal niet meer van papier gelezen wordt. Volgens historici zullen de oude communicatietechnologieën nooit helemaal verdwijnen en het lezen van papier daarmee dus ook niet. Bovendien blijft het de vraag of het (digitale) lezen van tegenwoordig nog wel gelijk staat aan het lezen van gedrukte media (zoals vroeger). Er kan en wordt tegenwoordig steeds meer gelezen via het internet en er worden bovendien nog steeds heel veel online artikelen en online teksten uitgeprint. Men veronderstelt hierbij wel dat dit om een ander soort lezen gaat: het lezen van kortere artikelen en het lezen op een meer fragmentarische en vluchtige manier (consument en web, 2003). De vraag die hieruit voorkomt is wat is in het huidige (digitale) tijdperk nu nog lezen?
8
Probleemstelling: Uit de situatie van ontlezing in combinatie digitalisering die hierboven geschetst is kun je de volgende vraagstellingen ontlenen: A) De discussie bij digitaal lezen is: ‘is dat wel lezen’? Wanneer kun je spreken over lezen en met welk doel leest men dan? B) Welke tekstsoorten zijn er te onderscheiden bij digitaal lezen en lezen van papier. Welke tekstsoorten reken we wel en niet mee in dit onderzoek? C) Wordt er wel echt minder gelezen als je alle mediums meerekent, in welke mate leest men meer/minder onafhankelijk van het medium? Hoeveel wordt er gelezen via welk medium? D) Lezen jongeren (tot 25 jaar) meer digitaal dan ouderen (boven de 25 jaar).
9
Hoofdstuk 2: Theoretisch kader In dit hoofdstuk gaan we verder in op de vraagstellingen uit het vorige hoofdstuk. In de eerste paragraaf gaan we in op deelvraag A ‘wanneer kunnen we spreken over lezen?’. In de paragraaf wordt uiteengezet wat we onder lezen vinden vallen aan de hand van de theorieën van PIRLS en het ERK. In de tweede paragraaf geven we antwoord op vraag B: Welke tekstsoorten zijn er te onderscheiden bij digitaal lezen en lezen van papier en welke tekstsoorten reken we wel en niet mee in dit onderzoek? Vervolgens wordt er kort besproken wat leesattitude inhoud en hoe dit verweven is met het lezen. Tenslotte sluiten we af met de hypotheses die we hebben na aanleiding van het theoretische kader.
2.1) Wanneer kun je spreken over lezen? Als het over digitaal lezen gaat hoor je vaak dat men zich afvraagt: ‘Is dit nog wel lezen?‘. Als je deze vraag wilt beantwoorden en als je in je onderzoek over lezen hebt moet de term lezen eerst goed gedefinieerd worden. Allereerst wordt lezen in dit onderzoek gezien als een activiteit en een vaardigheid. Het lezen is daarbij dan ook onafhankelijk van het medium waarvan gelezen wordt (de activiteit blijft namelijk bij elk medium hetzelfde). Om te bepalen wat lezen precies inhoud wordt er in dit onderzoek gekeken naar wat verschillende instanties over lezen te melden hebben. Hiervoor worden PIRLS en ERK nader bestudeerd.
2.1 PIRLS Allereerst wordt er gekeken naar hoe PIRLS (Progress in International Reading Literacy Study) lezen in hun onderzoek definieert: Volgens PIRLS (PIRLS, 2006) is leesvaardigheid direct gerelateerd aan de redenen waarom mensen lezen. Deze redenen omvatten in grote lijnen: 1) Lezen voor persoonlijke interesses en plezier 2) Lezen om deel te nemen aan de samenleving 3) Lezen om te leren. Deze drie motieven kunnen bepaald worden op twee verschillende manieren: * Lezen voor de literaire ervaring In het literaire lezen raakt de lezer betrokken bij: een tekst, de beschreven evenementen, plaatsen, gebeurtenissen, karakters, gevoelens, ideeën etc. en geniet hierbij van de taal zelf. 10
Om literatuur te kunnen begrijpen en waarderen moet de lezer zijn of haar eigen ervaringen, gevoelens, ideeën, waardering van taal en hun kennis van de literaire vormen meenemen tijdens het lezen. Aan jonge lezers biedt literatuur de mogelijkheid om situaties en gevoelens te verkennen waarmee ze nog niet bekend zijn. * Lezen om informatie te verwerven en te gebruiken. Bij het lezen voor informatie raakt de lezer niet betrokken bij een fictieve wereld, maar bij aspecten van de echte wereld. Door informatieve teksten kan de lezer begrijpen hoe de wereld in elkaar zit en zat en waarom dingen werken op de manier dat ze werken. Lezers kunnen ook verder gaan dan puur informatieverwerking en de gewonnen informatie gebruiken in hun denken en handelen. Informatieve teksten hoeven niet noodzakelijk van voor tot achter gelezen te worden. De lezer kan de delen eruit filteren die ze nodig heeft. Verschillende soorten van informatieve teksten (bijvoorbeeld beschrijvend of overtuigend) vragen verschillende dingen van de lezer. Er zijn echter geen strikte scheidingen te maken tussen de verschillende soorten. Informatieve teksten zijn logisch te structureren, bijvoorbeeld op volgorde van procedure (zoals recepten) of logisch geordend. Overtuigende teksten hebben als doel de lezers te beïnvloeden en te overtuigen door de weergave van een probleem gevolgd door een (door de auteur) aanbevolen oplossing. Bij informatieve teksten kan de informatie onderbroken worden door diagrammen, plaatjes, grafieken etc. die de informatie ondersteunen of verduidelijken. Er hoeft dus geen sprake te zijn van een continue tekst. De PIRLS spreekt verder over verschillende leestaken die mogelijk zijn tijdens de twee bovenstaande manieren van lezen: 1) Het uitvinden van de inhoud van een tekst: Bij deze leestaak moet de lezer de gewenste informatie uit een tekst halen. Hierbij trekken bepaalde elementen in een tekst meer aandacht dan andere elementen. De lezer moet zowel de juiste (relevante) informatie lokaliseren als de inhoud ervan begrijpen. De lezer kan hier ze verschillende (lees)technieken voor gebruiken. De lezer moet niet alleen begrijpen wat er expliciet in de tekst staat, maar ook hoe die informatie is gerelateerd aan wat er gevraagd wordt. De lezer is bij deze leestaak gefocust op de tekst en richt zich vooral op de woord- of zinniveau betekenis. De verwerking van de informatie kan gericht zijn op een lokale (in een deel van de tekst gelegen) betekenis of een meer globale betekenis (de hele tekst). Het lezen is gericht op het niveau van de informatie-eenheid en wordt gezien als de laagste vorm van lezen. Men kijkt naar de informatie in de tekst op de volgende punten: Eenheid - Relaties -Argumenten
11
Leestaken van dit niveau van tekstverwerking kan het volgende omvatten: 1) Het bepalen van de letterlijke inhoud: wie doet wat, wanneer en met wie? 2) Waarom/ waartoe: Bijvoorbeeld: Het afleiden van een causaal verband tussen gebeurtenissen of de beschrijving van de relatie tussen twee of meer personages. 3) Concluderen wat het belangrijkste punt is in een reeks argumenten. 4) Het identificeren van de generalisaties die in de tekst gemaakt worden. Deze bovenstaande omschrijving geeft aan dat het opzoeken van informatie, het opzoeken van wie of wat, geen ‘echt’ lezen is. De relatie tussen informatie en een tekst wordt gezien als een minimum vereiste om een activiteit lezen te noemen. De constructie van een vraag wie + wat + waarom/waartoe wordt hierdoor wel gezien als lezen. 2) Inleven en interpreteren. De lezer kan zich tijdens een leestaak richten op de lokale of mondiale betekenis van een tekst. De lezer kan gegevens hebben die betrekking hebben op algemene thema’s en ideeën. Lezers proberen ideeën en informatie in een tekst te interpreteren en te integreren op basis van hun eigen kennis van de wereld, hun eigen perspectief. Door dit eigen perspectief en het niveau van hun eigen kennis kan de informatie, interpretatie en integratie verschillen per lezer. Door de integratie van de kennis probeert de lezer een vollediger of meer specifiek begrip te krijgen van de tekst. Zo kan een lezer zich bijvoorbeeld baseren op eigen ervaringen en vanuit daar het onderliggende motief afleiden of een mentaal beeld van de overgebrachte informatie construeren. Leestaken van dit soort tekstverwerking zijn gericht op het inleven in en het interpreteren van de tekst en kan het volgende omvatten: 1) Het deduceren van de stemming of toon van een verhaal. 2) Het vergelijken en contrasteren van de tekstinformatie. 3) Het interpreteren van een echte wereld toepassing van de tekst en informatie. 4) Het overwegen van een alternatief voor de acties van personages. 5) Het onderscheiden van de algemene boodschap of thema van een tekst. Men blijft dicht bij de tekst en bekijkt de tekst vanuit het perspectief dat de tekst zelf geeft, vanuit het perspectief van de auteur of het hoofdpersonage. 3) Het beschouwen van een tekst Bij deze leestaak wil de lezer de inhoud en betekenis van een tekst reflecteren door er afstand te nemen, dus door de tekst te beschouwen. Een lezer onderzoekt en beoordeeld de inhoud, taal en elementen van de tekst. De focus van de leestaak verschuift van de betekenisopbouw naar een kritische kijk naar de tekst zelf. Over de inhoud van een tekst maken de lezers interpretaties op basis van hun begrip van de wereld. De lezer kan de 12
inhoud van een tekst ofwel accepteren, afwijzen of er neutraal over blijven. De lezer kan ook de tekstelementen (structuur, taal etc.) in een tekst beschouwen. Hierbij kijken de lezers naar de manier waarop de betekenis wordt gepresenteerd. Hiervoor doen ze beroep op hun kennis van de tekst, genre en structuur en hun begrip van de taal. Verder kan de lezer ook de technieken van de auteur beoordelen, het artefact, zoals het overbrengen van de betekenis, het doel van de auteur, perspectief of vaardigheid. De tekstuele inhoud, of betekenis, kunnen worden bestudeerd vanuit een zeer persoonlijk perspectief of met een kritische en objectieve blik. Bij het onderzoek doen lezers beroep op hun kennis van het taalgebruik en de algemene of genrespecifieke kenmerken van teksten. De tekst wordt beschouwd als een manier om ideeën, gevoelens en informatie over te brengen. Lezers kunnen tekortkomingen vinden in de wijze waarop de tekst is geschreven of herkennen de kwaliteiten van de auteur. De omvang van de leeservaring en de vertrouwdheid met de taal zijn essentieel in dit proces. Men neemt afstand van de tekst en bekijkt de tekst vanuit een ander perspectief. Reflectie impliceert dat informatie van buiten de tekst nodig is als contrast. Leestaken van dit soort tekstverwerking zijn gericht op het beschouwen van de tekst. De reflectie kan op drie niveaus plaatsvinden: 1) Persoonlijk niveau: - Evaluatie van wat jij van de tekst en de inhoud vindt. 2) Inhoudelijk/ kritisch niveau: - Evaluatie van de waarschijnlijkheid dat de beschreven gebeurtenissen in het echt zouden kunnen gebeuren. - Het beoordelen van de volledigheid of de duidelijkheid van de informatie in de tekst. - Het bepalen van het perspectief van de auteur over een bepaald onderwerp. 4) Het niveau van het artefact: - Bijvoorbeeld: Beschrijving van de kwaliteit van de auteur. Uit alle bovenstaande leestaken zijn er vijf aspecten van het lezen te onderscheiden: 1. Wie, wat, waar, wanneer? 2. Waarom, waartoe, met wie? – Er wordt gekeken naar relaties binnen de tekst. 3. Interpretatie binnen de tekst. 4. Interpretatie buiten de tekst; waarbij het perspectief kan zijn: a. Persoonlijke reflectie. b. Reflectie van de inhoud. 5. Reflectie van de artefact.
13
2.2 ERK Om te kijken op welk niveau er gelezen wordt en of deze in lijn liggen met PIRLS wordt er gebruik gemaakt van de kenmerken van de niveaus die naar voren komen in de checklist van het Europees taalportfolio (van het HBO). Het taalportfolio kent 6 niveaus waarbij A1 het basisniveau is en C2 het hoogste niveau van de verwerking van een taal. Lezen A1: Dit is de eenvoudigste van alle leestaken. Men moet bij deze leestaak in staat zijn om bekende woorden en namen en eenvoudige zinnen te begrijpen. A2: Dit niveau gaat een stapje hoger, men is niet alleen in staat eenvoudige teksten te lezen, maar ook om specifieke en voorspelbare informatie te vinden in eenvoudige alledaagse teksten (zoals advertenties, menu’s en dienstregelingen). Lezen B1: Dit niveau van lezen is een stapje moeilijker. Iemand moet in staat zijn om teksten te begrijpen die hoofdzakelijk bestaan uit veel voorkomende, alledaagse of aan het werk gerelateerde taal. Men is verder in staat om de beschrijving van gebeurtenissen, gevoelens en wensen in persoonlijke brieven te begrijpen. B2: Iemand is in staat artikelen te lezen die betrekking hebben op eigentijdse problemen en de houding die de schrijver aanneemt te ontdekken. Lezen C1: Dit niveau behoort tot de moeilijkste niveaus van lezen. Op dit niveau is iemand in staat om lange en complexe feitelijke en literaire teksten te begrijpen en het gebruik van verschillende stijlen te waarderen. Verder kan de lezer gespecialiseerde artikelen en lange technische instructies begrijpen, zelfs wanneer deze geen betrekking hebben op een voor de lezer bekend terrein. C2: Iemand kan moeiteloos vrijwel alle vormen van de geschreven taal lezen, inclusief abstracte, structurele of linguïstisch complexe teksten, zoals handleidingen, specialistische artikelen en literaire werken. In het onderstaande schema zie je dat de bevindingen van PIRLS en van het ERK naast elkaar te leggen zijn. De 5 aspecten van lezen zijn gecombineerd met de vertrouwdheid met het onderwerp: Wie, wat, waar, wanneer? Waarom, waartoe, met wie? Interpretatie binnen de tekst Interpretatie buiten de tekst Reflectie van de artefact.
Bekend onderwerp A1, A2 B1 B1 B1 B2
Onbekend onderwerp -
C1, C2
Tabel 2.1 Tabel PIRLS gecombineerd met ERK 14
2.2) Wat rekenen we wel en niet onder (digitaal) lezen? We besteden per dag veel tijd op het internet, namelijk 104 minuten (’’Tijdsbestedingonderzoek 2010‘’). Tijdens het internetten lezen we ook veel. We lezen niet alleen e-mails, blogs, tweets, status-updates enzovoort, maar we volgen ook het nieuws steeds vaker via het internet, en als we iets willen weten zoeken we dat op via Google of Wikipedia. Ongeveer 75% van de tijd die we aan het internet besteden zijn we bezig met lezen (‘’Hypnotosov, 2011’’). Je moet bij lezen op internet wel een duidelijk onderscheid maken in wat je beschouwd onder lezen en wat niet. Het lezen van tweets en statusupdates vereist maar een beperkt niveau van verwerking (leesvaardigheid) terwijl het lezen van een artikel een hoger niveau van verwerking eist. Zoals ook in de vorige paragraaf is uiteengezet. Om de verandering in de leesomvang vast te stellen kun je nagaan in hoeverre er op internet gebruik wordt gemaakt van de ‘oude’ media (kranten, tijdschriften etc.) in digitale vorm. In de thuissituatie kan men nog over alle media beschikken terwijl op het werk en onderweg internet een aanvullende rol kan spelen. Het gebruik van internet om ‘oude’ media te raadplegen is sinds 2005 snel toegenomen. Het aandeel van de Nederlandse bevolking dat kranten en/of nieuwsbladen download of leest is toegenomen van 35% in 2005 tot 49% in 2009 (SCP, 2010). Steeds meer mensen lezen de krant dus (deels) via het internet, dit valt bij het tijdsbestedingonderzoek nu nog onder internetgebruik. Dit terwijl de activiteit, het lezen van een krant, hetzelfde blijft en alleen het medium veranderd. 2005 35%
2006 43%
2007 45%
2008 47%
2009 49%
Downloaden van kranten en/of nieuwsbladen Tabel 2.1 Activiteiten van internetgebruikers (personen van 12-74 jaar met internetgebruik in de drie maanden voorafgaand aan het onderzoek) op het gebied van lezen of downloaden van kranten en/of nieuwsbladen, 2005-2009 (Bron: CBS ICT-gebruik huishoudens en personen, 2005-2009)
Sinds 2005 is de verspreiding van internet verder gegaan en voor steeds meer Nederlanders is internetgebruik een vast onderdeel geworden van het dagelijks leven (SCP,2010). Het is dan ook haast vanzelfsprekend dat ook het belang van internet als informatievoorziening is toegenomen. De veranderingen in het mediagebruik hebben consequenties voor de wijze waarop we met informatie omgaan. Hoewel de internetrevolutie in de wereld van nieuws en (achtergrond) informatie niet zo snel gaat als door velen eerder gedacht, zijn er toch duidelijk tekenen van een sluipende opmars van internet. Deze opmars gaat even sluipend ten koste van media als van televisie en dagbladen ook al zijn die voor de meeste Nederlanders nog steeds de belangrijkste informatiebronnen (SCP,2010). Nederlanders besteedden in 2005 iets minder dan 0,5 uur per week aan het gericht zoeken naar informatie op internet. In 2005 waren de televisie en het dagblad nog steeds favoriet om informatie over de meeste onderwerpen in te winnen. Ook de weekbladen en andere 15
tijdschriften, en de radio waren in dat jaar belangrijker dan internet als informatiebron (SCP,2010). Ontwikkelingen in het mediagebruik van ouderen en jongeren vertonen daarbij grote verschillen. De oudere generaties zetten hun vertrouwde mediagebruikspatronen niet zomaar aan de kant. Aan de andere kant heb je de jongeren die de zogenaamde ‘digitale generatie’ vormen en die geen nostalgische gevoelens hebben bij de gevestigde instituties als het dagblad en de publieke omroep. Het omarmen van de nieuwe media en het loslaten van de oude gaat bij de jongere groepen dan ook veel sneller dan bij de oudere (TIELE-lezing, 2010). Steeds meer informatie wordt dus opgezocht en gelezen via internet. Buiten dit online digitaal gebruik kun je ook offline gebruik maken van de computer of andere informatiedragers om digitale teksten te lezen. Het lezen van een e-book of een gedownload artikel vereist geen (direct) online gebruik. Men leest van het scherm (korte) teksten.
16
2.3 Leesattitude Bij het lezen spelen zijn er meerdere elementen die van invloed zijn op deze activiteit. Allereerst is er natuurlijk de leesvaardigheid die meespeelt. De leesvaardigheid zegt iets over het niveau dat de lezer heeft. Als een lezer een hogere leesvaardigheid heeft zou deze in staat moeten zijn om complexere teksten te verwerken. Daarbij speelt er nog de kwestie mee van de leeservaring. Leeservaringen blijken cruciaal in het veranderen van leesattitude. Het blijkt dat hoe vaker iemand plezierige ervaringen heeft met het lezen des te positiever de leeshouding. Deze leeservaringen (zoals gemak, leerzaamheid en plezier) hebben weer een effect op de leesattitude. Het ervaren plezier beïnvloedt de vier factoren van leesattitude positief (Stokmans, 2009). Verder zijn er nog andere elementen die gezien kunnen worden als voorloper op het gedrag, deze elementen zijn: - Attitude - Leesdoelen - Emoties Allereerst gaan we wat dieper in op de attitude. Een leesattitude kan verwoord worden als “de stabiele, evaluatieve houding ten aanzien van lezen, gebaseerd op directe (ofwel eigen) en indirecte (ofwel andermans) ervaringen en verwachte consequenties van het lezen van fictie, die richting geeft aan leesgedrag’’(Stalpers, 2005). Zoals boven al gezegd werd kan een positieve leeservaring van invloed zijn op de leesattitude. Stokmans (2006) maakt een onderscheid tussen een hedonistische en een utilitaire leesattitude. De hedonistische geeft vooral het leesplezier weer, de utilitaire weerspiegelt vooral de ervaren nuttigheid van het lezen. Verder onderscheiden we ook een reflexieve attitude waarin er van buitenaf naar een tekst gekeken wordt. Attitudes: 1. Hedonistisch: De hedonistische attitude omvat: A) Het lezen voor plezier. B)Inleving, waarbij de lezer tijdens het lezen emoties ervaart en nieuwe belevenissen. 2. Utilitair: De utilitaire attitude omvat: A) Het lezen om beter te presteren in de maatschappij, op school en in de wereld. B) Het lezen om kennis op te doen en voor (zelf)ontplooiing. 3: Reflexief: Bij de reflexieve attitude stelt het lezen je in staat om naar het leven en de wereld te kijken van buitenaf. Je reflecteert en beschouwt de situaties van buitenaf. Bij emoties gaat het vooral om de dingen die mensen ervaren tijdens de activiteit lezen. Zo kan het zijn dat mensen blij kunnen worden van het lezen of juist vermoeid. Negatieve emoties kunnen zorgen voor een negatievere attitude en positievere attitude. 17
De leesdoelen zegt iets over de redenen waarom mensen lezen. De leesdoelen hebben dezelfde categorieën als de attitudes. Zo heb je een hedonistisch leesdoel (voor vermaak, inleving), een utilitair leesdoel (kennis opdoen, (zelf)ontplooiing, beter presteren) en een reflexief leesdoen. Daarbij verondersteld men dat de digitale consument tijdens het lezen andere eigenschappen heeft dan de ‘gewone consument’. Hans van Driel schetst in Consument en Web een profiel van deze consument in de digitale cultuur (Consument en web, 2003). De eigenschappen van de digitale consument zijn volgens van Driel: - Ongeduldig: Informatie op een website moet snel gevonden worden, traceerbaar zijn en de website snel geladen. Als het te lang duurt, of de aard van de informatie is niet duidelijk of niet snel te vinden is de consument zo weg. - Scannen: De manier van lezen van een webpagina is gelijk aan die van de voorpagina van een krant. Eerst worden de koppen en de foto’s bekeken en als deze aanspreekt de lead van het artikel (de korte aanduiding van het onderwerp). Daarna wordt pas besloten of het artikel interessant genoeg is om te lezen. -Lange teksten: Mensen houden niet van het lezen van lange teksten van het beeldscherm. Dit geldt voor zowel geconverteerde schriftelijke teksten als voor gereviseerde teksten. Het lijkt of het papier de geprivilegieerde drager voor lange teksten. - Verticaal lezen: De regellengte is steeds korter gekomen en daarmee vermindert ook het aantal oogbewegingen dat we per regel moeten maken, De consument leest tegenwoordig niet zozeer horizontaal als wel verticaal. Brede tekstregels op het internet nodigen niet uit tot lezen. - Visueel: De moderne consument is ook erg visueel ingesteld. Op papier is een volledige papieren tekst al niet aantrekkelijk, op het beeldscherm is dit nog sterker. Ondersteunende foto’s, grafieken etc. stimuleren tot het lezen van de tekst. - Maatwerk: Op het web verwacht de consument dat actualiteit en maatwerk vanzelfsprekende elementen van een website zijn. - Multi-Tasker: Het wordt steeds vanzelfsprekender dat er tegelijkertijd of vlak na elkaar verschillende handelingen verricht worden. Dit wordt ook wel Multi-tasken genoemd. Deze eigenschappen veronderstellen twee interessante eigenschappen van de digitale lezer. Allereerst zal de digitale lezer zal met name korte teksten lezen en lange teksten vermijden. Als tweede zal de digitale lezer niet overgaan tot reflectie van de tekst, maar op een oppervlakerger niveau de tekst verwerken omdat men de tekst minder grondig leest, maar intussen ook met andere handelingen bezig is. 18
2.4 Tekstkeuze Teksten die bijdragen tot leeservaring Bovenstaande schets maakt duidelijk dat het nodig is om een afbakening te maken in welke teksten we wel en welke we niet meenemen. Om de vergelijkbaarheid van de leeservaring en leesvaardigheid tussen het schrift en het internet te waarborgen stellen we als vereiste kenmerken voor een tekst dat deze: 1) Een redactie moet hebben (zoals bijvoorbeeld een uitgever of een webmaster). 2) Publiekelijk toegankelijk moet zijn. Deze afscheiding blijft zo dicht mogelijk in de buurt van de afscheiding van wat in het offline tijdperk onder lezen verstaan werd ( zie onder andere het tijdsbestedingonderzoek). Alle oude media hebben namelijk ook een redactie. Een e-mail wordt in dit onderzoek niet gezien als lezen omdat het geen publieke toegang heeft en daarbij ook geen redactie. Tevens worden advertenties niet meegerekend omdat deze in de oude onderzoeken ook niet mee werden gerekend.
Onderverdeling teksten Als je kijkt naar de totale verzameling van teksten kun je alle teksten onderverdelen in drie manieren waarop een tekst gepubliceerd kan zijn: 1) Online gepubliceerde teksten: Teksten die te lezen zijn op het internet. 2) Offline gepubliceerde teksten: Hieronder vallen teksten van PDF bestanden, Word bestanden en e-pubs. 3) Teksten gepubliceerd op papier: De traditionele vorm van het lezen. Op de verschillende publicatiemanieren kunnen verschillende teksten gelezen worden die informatief of literair kunnen zijn. Informatieve teksten kunnen verschillede thema’s hebben afhankelijk van de informatiebehoefte van de lezer. Verder is het belangrijk om naast een onderscheid te maken tussen het medium, ook een onderscheid te maken tussen het soort tekst. We onderscheiden hierin dezelfde twee categorieën als bij PIRLS. Namelijk literaire teksten en fictie aan de ene kant en non-fictie en informatieve teksten aan de andere kant. Bij non-fictie verhalen zijn de gebeurtenissen echt gebeurd, of berusten deze op de werkelijkheid. De categorie non-fictie bestaat uit meerdere subcategorieën: 19
Non –Fictie - Reizen - Kunst & Cultuur - Lichaam en geest - Studie - Mens & maatschappij - Management & Economie - Hobby en vrije tijd - Geschiedenis & politiek - Computer & internet - ‘Waargebeurde verhalen’
Voorbeeld
- Biografieën: Life (over Keith Richards) Al Gore - Echte mannen eten geen kaas - Ik was pas dertien
In literaire teksten en fictieve verhalen zijn de beschreven gebeurtenissen niet echt gebeurd. Fictie bestaat er in meerdere categorieën: Fictie: Romans/leesboek
- Romantische verhalen - Thrillers/Spannende verhalen - Science fictie - Literatuur - Jeugdliteratuur/jeugdboeken
Korte Verhalen Gedichten
20
Als je deze tekstsoorten samenvoegt krijg je de volgende grafiek:
21
Figuur 2.1 Onderverdeling teksten
We hebben in de voorgaande paragraaf gesproken over hoe lezen wordt gezien door de PIRLS als door het ERK. De theorieën van beide instanties zijn naast elkaar gelegd. Daaruit kwamen drie niveaus van leesvaardigheid die geschikt zijn voor dit onderzoek. Het lezen op het niveau van wie doet wat, wanneer valt erbuiten omdat hiervoor geen diep genoeg niveau van verwerking gevraagd wordt van de lezer. De andere drie niveaus vragen een dermate niveau van reflectie en interpretatie dat we deze wel goed genoeg achtten om als lezen meegenomen te worden. Niveau
Leestaak
Soort tekst
1 – (A2, B1)
Waarom/waartoe
- Nieuwsberichten - Artikelen - Studie
2 – (B 2)
Reflectie binnen de tekst
- Informatieve boeken - Fictie (literatuur uitgezonderd)
3 – (C 1,2)
Reflectie buiten de tekst
- Wetenschappelijke artikelen - Literatuur
Tabel 2.2 Leesniveau met bijbehorende leestaak en tekstsoort.
In het schema staat links drie niveaus met tussen haakjes het ‘niveau’ zoals deze wordt geclassificeerd in het ERK in de tweede kolom staat de leestaak die zowel bij de PIRLS als bij het ERK naar voren komen. In de derde kolom staat het soort tekst dat men kan lezen in het niveau van verwerking. Zo is te zien dat voor het lezen van kranten een minder niveau van verwerking en een eenvoudigere leestaak gevraagd wordt dan het lezen van wetenschappelijke artikelen.
22
2.5 Verwachtingen en hypotheses Na aanleiding van het theoretische kader en de inleiding zijn we gekomen tot een aantal hypotheses ten opzichte van het digitale lezen. Deze hypotheses worden onderzocht tijdens het onderzoek en de analyse. Na aanleiding van het onderzoek en de analyse proberen we de hypotheses te bevestigen of te verwerpen. - De volwassenen hebben een grotere leesomvang dan de adolescenten. - De volwassenen lezen meer van papier dan de adolescenten. - De volwassenen hebben positievere attitudes ten opzichte van lezen van papier dan de adolescenten. - De volwassenen hebben negatievere attitudes ten opzichte van lezen van het scherm dan de adolescenten. - De volwassenen ervaren positievere emoties tijdens het van lezen van papier dan de adolescenten. - De volwassenen ervaren negatievere emoties tijdens het van lezen van het scherm dan de adolescenten. - De volwassenen gaan dieper op de tekst in en hebben meer reflectie tijdens het lezen dan de adolescenten.
23
Hoofdstuk 3 Methode van onderzoek Na de beschrijving van de probleemformulering en het theoretische kader in de voorgaande hoofdstukken wordt er in dit hoofdstuk de methode van het onderzoek uiteen gezet, gevolgd door de resultaten en de analyse van de data in het volgende hoofdstuk.
3.1 Procedure De dataverzameling is gebeurd door middel van een online enquête. Aangezien we willen weten in welke mate men leest, via welk medium en wat de attitudes en emoties bij de twee mediums zijn is een enquête de meest efficiënte manier om dit te onderzoeken. De tekstsoorten die in de enquête zijn opgenomen en wat er wel en niet onder lezen wordt gerekend is gebaseerd op het voorgaande theoretische kader. De enquête is aangevuld met sociaaldemografische vragen. De enquête is verspreid via e-mail en via een bericht op facebook en hyves. De respondenten krijgen in de e-mail of in het (facebook- of hyves-) bericht een link van de vragenlijst te zien met een korte uitleg en het verzoek deze in te vullen. Verder wordt men aan het einde van de enquête gevraagd om de mail met de link door te sturen naar derden die eventueel bereid zouden zijn de enquête ook in te vullen. Op deze manier hopen we een sneeuwbaleffect te bereiken en in een korte tijd zo veel mogelijk respondenten te benaderen.
3.2 Respondenten In het onderzoek staat de leesfrequentie en de manier van lezen van adolescenten en volwassenen centraal. De groep adolescenten zal bestaan uit de leeftijd van 25 jaar en jonger, de leeftijdsgroep van ouderen uit de leeftijdscategorie van ouder dan 25. De adolescenten vormen de groep die is opgegroeid met het internet en de computer. De volwassenen behoren tot de groep die minder vertrouwd zijn met e-readers en het internet en meer met het lezen van papier. Door deze splitsing is het voor ons vast te stellen of de leeftijdsgroepen verschillen in de mate waarin men leest (de leesomvang) en in gedrag en mening over lezen van papier en lezen vanaf het scherm. Van de 50 respondenten is 31,9% (15 respondenten) man en 68,1% (32 respondenten) vrouw (3 ontbrekende waarden). Qua leeftijd valt 52,2% (24 respondenten) in de leeftijdscategorie van de adolescenten en 46,8 % (22 respondenten) valt onder de categorie van volwassenen. Het opleidingsniveau is volgens onderstaand schema verdeeld. De verdeling in de twee leeftijdsgroepen is terug te vinden in de eerste paragraaf van de resultaten. 24
Opleidingsniveau Geldig
Frequentie Lager beroepsonderwijs (LBO,
Percentage 2
4,3
2
4,3
2
4,3
3
6,4
4
8,5
25
53,2
9
19,1
VMBO praktische leerweg) Middelbaar voortgezet onderwijs (MAVO, VMBO theoretische leerweg) Middelbaar beroepsonderwijs (MBO) Hoger voortgezet onderwijs (HAVO, VWO) HBO-propedeuse, WOpropedeuse HBO, WO-bachelor/kandidaats Wetenschappelijk onderwijs doctoraal/master
Tabel 3.1. Verdeling opleidingsniveau respondenten.
3.3 De vragenset De enquête bestaat uit een introductie met een korte uitleg over het onderwerp, 15 vragen en een exit waarin men bedankt wordt voor de medewerking en de vraag of ze de link van de enquête door willen sturen aan derden. De vragenlijst is in vier blokken te verdelen. Het eerste blok bestaat uit de vragen 3 tot en met 8 beslaan vragen over de leesomvang. Vragen 3,4 en 5 vragen naar de leesomvang van het lezen van kranten en tijdschriftartikelen en de vragen 6,7 en 8 naar de leesomvang op het gebied van leesboeken en informatieve boeken en studieboeken. Het tweede blok bestaat uit de vragen 1,2, 9, 10 en 11. Deze vragen gaan over de manier waarop mensen bepaalde teksten lezen, van het scherm of van papier (vraag 1 en 2) en de verschillende positieve en negatieve gevoelens die mensen hebben ten opzichte van lezen van het scherm/papier. Vraag 11 heeft in de enquête betrekking op de leesattitude die men heeft ten opzichte van lezen van het scherm en lezen van papier. Op basis van een 5-punts differentiaal kan de respondent aangeven in welke mate hij/zij leest voor plezier (de zogenaamde hedonistische functie), voor de utilitaire functie of vanwege een hoge betrokkenheid. De onderverdeling van de attitudes over deze drie functies is in dit onderzoek:
25
Attitude Utilitair Betekenisvol - zonder betekenis Leerzaam - niet leerzaam Verrijkend - niet verrijkend
Hedonistisch Aantrekkelijk - onaantrekkelijk Ontspannend - frustrerend Emotioneel - niet emotioneel Vermakelijk - niet vermakelijk Fantastisch - verschrikkelijk Opwindend - niet opwindend Leuk - niet leuk
Betrokkenheid Gewichtig - niet gewichtig Interessant - oninteressant Boeiend - saai Aangrijpend - onbeduidend
Tabel 3.2 Onderverdeling attitudes
Ook hebben we gevraagd naar de verschillende positieve en negatieve emoties die men ervaart tijdens het lezen van het scherm en het lezen vanaf papier. Voor zowel wel de positieve als de negatieve emotie hebben we vier ervaringen geselecteerd. Deze zie je in het onderstaande schema. In de vragenlijst hebben we gebruik gemaakt van emoticons om de gevoelens te verduidelijken. De vragenlijst is terug te vinden in de bijlage. Negatieve emoties Angstig Verveeld Vermoeid Teleurgesteld
Positieve emoties Nieuwsgierig Zelfverzekerd Blij Verrast
Tabel 3.3 Onderverdeling emoties
Het derde blok bestaat uit de vragen 12 en 13, bij deze vragen wordt gevraagd naar de leesdoelen die men heeft terwijl men leest. In vraag 12 wordt er gevraagd naar de leesdoelen voor informatieve boeken, hobbyboeken, studieboeken en informatieve artikelen (in kranten en tijdschriften) en in vraag 13 wordt gevraagd naar de leesdoelen voor verhalende teksten. Er zijn in totaal 3 leesdoelen te onderscheiden die door verschillende leesactiviteiten bereikt kunnen worden:
Leesdoel: Informatieve teksten Utilitair Hedonistisch Begrijpen van de informatie Ontspannen Leren van nieuwe dingen
De dagelijkse sleur loslaten
Doorgronden van de informatie Ontwikkelen van de leesvaardigheid Beter presteren in de maatschappij
Reflectief Nadenken over de wereld waarin men leeft Meer inzicht krijgen in je eigen leven Nadenken over je eigen leven/toekomst Nadenken over de informatie voor de eigen situatie
Tabel 3.4 Onderverdeling leesdoelen informatieve teksten
26
Leesdoel: Verhalende teksten Utilitair Hedonistisch Leren van nieuwe dingen Identificeren met de hoofdpersoon Ontwikkelen van de Ontspannen leesvaardigheid Beter presteren in de Meeleven met het verhaal maatschappij De dagelijkse sleur loslaten
Reflectief Nadenken over de wereld waarin men leeft Meer inzicht krijgen in je eigen leven Nadenken over je eigen leven/toekomst
Tabel 3.5 Onderverdeling leesdoelen verhalende teksten
Bij vraag 2 hebben we de tekstsoorten voor de analyse in vier blokken verdeeld. Hieronder is een tabel te vinden met de vier blokken en de tekstsoorten die erin vallen: Kranten
Artikelen
Leesboeken
Kranten
Artikelen uit (digitale) tijdschriften
Romantische boeken, zoals kasteelroman, doktersroman Spannende boeken, zoals thrillers en detectives Fantasy, science fiction Avonturenromans en westerns Literaire romans Jeugdliteratuur Korte verhalen en gedichten
Informatieve boeken Informatieve boeken zoals hobbyboeken. Studieboeken
Tabel 3.6 Overzicht van de verschillende categorieën en tekstsoorten
Het vierde blok bestaat uit de sociaal- demografische gegevens bestaande uit opleiding (vraag 14), sekse en leeftijd (vraag 15).
27
Hoofdstuk 4) Resultaten 4.1. Indeling in groepen Om een vergelijking te kunnen maken tussen ‘jong’ en ‘oud’ zijn de proefpersonen verdeeld over twee groepen. De eerste groep is de groep van de volwassenen. Deze bestaat uit de respondenten van de leeftijd van 25,5 jaar een ouder. Dit houdt in dat hun geboortejaar eerder is dan 1986,5. De tweede groep is de groep van de adolescenten met een leeftijd van 25,5 jaar of jonger en een geboortejaar van na 1986,5. Van de 50 respondenten bestaat de groep van de volwassenen uit 22 respondenten (47,8%) en de adolescenten uit 24 respondenten (52,2%) er waren 4 ontbrekende waardes. De twee groepen zijn op het gebied van sekse en opleidingsniveau op de volgende manieren te kenschetsen: Volwassenen:
Sekse Opleidingsniveau
Man Vrouw Lager beroepsonderwijs (LBO, VMBO praktische leerweg) Middelbaar voortgezet onderwijs (MAVO, VMBO theoretische leerweg) Middelbaar beroepsonderwijs (MBO) Hoger voortgezet onderwijs (HAVO, VWO) HBO-propedeuse, WO-propedeuse HBO, WO-bachelor/kandidaats Wetenschappelijk onderwijs doctoraal/master
Aantal 10 12 1
Percentage 45,5 % 54,5 % 4,5 %
2
9,1 %
2 3 2 10 2
9,1 % 13,6 % 9,1 % 45,5 % 9,1 %
Tabel 4.1: kenschets van de groep volwassenen
28
Adolescenten: Aantal
Percentage
Sekse
Man Vrouw
5 19
20,8 % 79,2%
Opleidingsniveau
Middelbaar voortgezet onderwijs (MAVO, VMBO theoretische leerweg)
1
4,2 %
HBO-propedeuse, WO-propedeuse HBO, WO-bachelor/kandidaats
1 15
4,2 % 62,5 %
Wetenschappelijk onderwijs doctoraal/master
7
29,2 %
Tabel 4.2: kenschets van de groep adolescenten
Beide groepen zijn ongeveer even groot in aantal. Wel is bij de groep van de volwassenen de verhouding man/vrouw bijna gelijk terwijl bij de groep adolescenten de vrouwen een ruime meerderheid hebben (79,2 %). In allebei de groepen is het merendeel van de respondenten hoger opgeleid (HBO-propedeuse, WO-propedeuse of hoger). Bij de volwassenen is dit 63,7 % en bij de adolescenten is dit 95,9%
4.2. Analyse van de algemene leesomvang Allereerst gaan we de vragen analyseren die gingen over de leesomvang. Hiermee krijgen we meteen een duidelijk beeld van hoeveel er gelezen wordt en of de volwassenen en adolescenten veel van elkaar verschillen op het gebied van leesomvang.
4.2.1 Schaalconstructie Allereerst is er een staalconstructie uitgevoerd bij de vragen 3 tot en met 8 zodat bij alle variabelen 1 het meest negatief is en 7/8 het meest positief.
29
4.2.2 Betrouwbaarheidsanalyse Variabele
Items in schaal
Items in construct
Leesomvang kranten
Chronbach’s Alpha 0,85
3
3
Leesomvang artikelen
0,82
3
3
Leesomvang leesboeken
0,87
3
3
Leesomvang studieboeken
0,76
3
3
Tabel 4.3: Betrouwbaarheidsanalyse voor leesomvang van kranten, tijdschriften, leesboeken en Studieboeken.
Alle variabelen hebben een mooie item chronbach. De kleinste heeft waarde van 0,76. Dit houdt in dat de uitkomsten betrouwbaar genoeg zijn voor verdere analyse.
4.2.3 Univariate kenmerken Onderstaande tabel laat de univariate kenmerken zien van leesomvang. Dit zijn de totale hoeveelheid meegenomen respondenten per variabele (N), het gemiddelde, de standaard deviatie, de gepiektheid en de scheefheid van de verdeling.
Gemiddelde
Standaard deviatie
Scheefheid
Gepiektheid
Leesomvang kranten
5,67
1,34
-1,436
1,992
Leesomvang artikelen
4,93
1,38
-0,389
0,631
Leesomvang leesboeken
4,85
1,76
-0,562
-0,769
Leesomvang studieboeken 3,39
1,66
-0,019
-0,900
Tabel 4.4: Univariate kenmerken van de leesomvang van kranten, tijdschriften, leesboeken en studieboeken
Het gemiddelde van de leesomvang kranten is het hoogst, er worden dus het meeste kranten gelezen. Studieboeken heeft het kleinste gemiddelde en is dus ook de categorie die het minst vaak gelezen wordt door de respondenten. Ook de gemiddeldes van artikelen en leesboeken scoren vrij hoog met een waarde van bijna vijf. De leesomvang kranten is de 30
enige variabele die zowel scheef als gepiekt is. Alle andere variabelen zijn normaal verdeeld.
4.2.4 T-toets
Leesomvang kranten Leesomvang artikelen Leesomvang leesboeken Leesomvang studieboeken
Gemiddelde groep volwassenen 6,20
Gemiddelde groep adolescenten 5,24
T-waarde
Significantie
2,529
0,015
4,82
4,94
-0,305
0,762
4,77
5,11
-0,661
0,512
2,68
4,08
-2,997
0,005
Tabel 4.5: Resultaten van de t-toets over de leesomvang van kranten, tijdschriften, leesboeken en studieboeken
Als je de gemiddeldes van de groepen volwassen en jongeren met elkaar vergelijkt zie je dat de volwassenen alleen hoger scoren bij de leesomvang van kranten. De adolescenten scoren bij alle andere waardes van de leesomvang gemiddeld hoger. Vooral bij de leesomvang studieboeken scoren de adolescenten een stuk hoger op het gemiddelde. Dit komt natuurlijk dat de adolescenten vaak nog naar school gaan, waarbij studieboeken een belangrijk onderdeel vormen van je leesactiviteiten. Als je kijkt naar de uitkomsten zie je dat de leesomvang kranten en de leesomvang studieboeken significant van elkaar verschillen. Dus volwassenen lezen meer de krant en adolescenten lezen meer studieboeken. Beide groepen lezen een vergelijkbare hoeveelheid artikelen en leesboeken. De vraag is via welk medium de groepen lezen digitaal of papier?
31
4.3. Analyse van de mate van digitaal lezen Als we kijken naar vraag 2: ‘Op welke manier leest u doorgaans de volgende teksten’ dan krijgt men het volgende schema (de personen die aangegeven hebben deze tekstsoort niet te lezen zijn weggelaten) krijgen we de volgende resultaten:
Krant Artikel Informatief boek Studieboek Romantisch boek Spannend boek Fantasy en science fiction Avonturenroman en western Literair boek Jeugdliteratuur Korte verhalen en gedichten
Altijd van papier
Driekwart van papier
Driekwart van het scherm
Altijd van het scherm
4% 21,3 % 6,2 % 3,1 %
Helft van papier/ helft van het scherm 12 % 14,9 % 6,2 % 9,4 % 6, 2 %
54 % 31,9 % 78,1 % 75 % 84,4 %
22 % 29,8 % 9,4 % 15,6 % 6,2 %
8% 2,1 % -
90,2 % 78,9 %
2,4 % 5,3 %
4,9 % 10,5 %
2,4 % 5,3 %
-
85,7 %
7,1 %
7,1 %
-
-
91,4 % 80 % 73,1 %
5,7 % 6,7 % 7,7 %
2,9 % 6,7 % 19,2 %
6,7 % -
-
Tabel 4.6: Percentage van de mate dat alle respondenten van papier/scherm leest per tekstsoort
Zoals men in bovenstaande tabel kan zien, wordt bij de meeste tekstsoorten door nog steeds meer dan 75% van de respondenten altijd van papier gelezen. Het artikel, de krant en korte verhalen en gedichten zijn hierin een uitzondering. Studieboeken ligt met 75% precies op het randje. Artikelen is de tekstsoort die door de minste personen altijd van papier wordt gelezen, namelijk slechts 31,9%. Verder worden kranten, artikelen en studieboeken ook door meer dan 10 % van de respondenten voor driekwart van het scherm gelezen. Leesboeken (Romantische boeken t/m korte verhalen en gedichten) worden maar sporadisch van het scherm gelezen. Alleen fantasy/ science fiction en korte verhalen en gedichten worden regelmatig (door meer dan 10% van de respondenten) voor de helft van het scherm gelezen, ook studieboeken scoren met 9,4 % nog heel behoorlijk. Kranten en artikelen zijn verder de enige tekstsoorten die door een bepaald percentage van de 32
respondenten altijd van het scherm worden gelezen (met een waarde van 8% en 2,1%). Dus digitaal lezen speelt voornamelijk bij kranten en artikelen een belangrijk rol. Bij korte verhalen en studieboeken wordt het digitale lezen belangrijker. Bij leesboeken is digitaal lezen nog in de minderheid en wordt er nog het meeste van papier gelezen. Om te onderzoeken of jongeren meer digitaal lezen dan ouderen wordt de bovenstaande tabel uitgesplitst voor de groep volwassenen (V) en de groep adolescenten (A).
Krant
Altijd van papier
Driekwart van papier
V
A
V
A
41,7 % 26,1 % 75 % 75 % 82,4 % 85 % 75 % 88,9 % 94,7 % 81,8 % 71,4 %
4,5 % 30 % 8,3 % -
4,2 % 13,0 % 6,2 % -
-
5,9 % 5,0 % 8,3 % 11,1 % 5,3 % 9,1 % 14,3 %
63,6 % Artikel 45 % Informatief boek 83,3 % Studieboek 87,5 % Romantisch 92,3 boek % Spannend boek 100 % Fantasy en 100 science fiction % Avonturenroman 100 en western % Literair boek 92,9 % Jeugdliteratuur 100 % Korte verhalen 88,9 en gedichten %
7,1 % -
Helft van papier/ helft van het scherm V A
Driekwart van het scherm
Altijd van het scherm
V
V
-
18,2% 29,2% 13,6% 4,2 % 15 % 39,1% 5% -
-
20,8 % 21,7 % 6,2 % 5,0 % 5,9 % 5,0 % 8,3 % -
-
5,0% 12,5 % -
A
A
8,3 %
12,5% -
-
-
20 %
-
-
7,7 %
5,9 %
-
-
-
5,0 %
-
-
-
8,3 %
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
9,1 %
-
-
-
-
-
-
11,1% 14,3 %
Tabel 4.7: Percentage van de mate dat de volwassenen (V) en adolescenten (A) van papier/scherm leest per tekstsoort 33
In tabel 4.7 in de kolom: altijd van papier is te zien dat de volwassen respondenten veel vaker altijd van papier lezen dan de adolescenten. Alle percentages bij de volwassenen zijn hoger dan die bij de adolescenten. Opvallend is dat er bij de volwassenen vier tekstsoorten (spannend boek, fantasy en science fiction, avonturenroman en western en jeugdliteratuur) zijn die door iedereen (100%) altijd van papier gelezen wordt terwijl dit bij de adolescenten nooit het geval is, het hoogste percentage is bij de adolescenten 94,7% bij het literaire boek. Bij de tekstsoort: Fantasy en science fiction is het verschil het grootst, zelfs 25% (100% van de volwassenen tegenover 75% van de adolescenten). De enige tekstsoort dat door jongeren vaker altijd van papier wordt gelezen is het literaire boek. Het merendeel (>75%) wordt door de volwassenen altijd van papier gelezen, met uitzondering van kranten en artikelen. Ook de meerderheid van de adolescenten (>75%) leest nog altijd van papier de uitzonderingen zijn: Kranten, Artikelen en korte verhalen en gedichten. De tekstsoorten informatief boek, studieboek en fantasy en science fiction vormen een grensgeval met precies 75%. Als we kijken in de kolom: helft van papier en helft van het scherm zien we dat een percentagebij de adolescenten vaker voorkomt dan bij de volwassenen. Bij de tekstsoorten waar een percentage van beide groepen voorkomt (Artikel, studieboek, korte verhalen en gedichten) hebben de adolescenten een grotere dichtheid bij het artikel (21,7 % ten opzichte van 5%) en de volwassenen een grotere dichtheid bij studieboeken (12,5 % ten opzichte van 5%). Bij korte verhalen en gedichten hebben de adolescenten een nipte hogere dichtheid. Ook in de kolom: driekwart van het scherm hebben de adolescenten bij meer tekstsoorten een percentage lezers staan dan de volwassenen. Bij de vier tekstsoorten dat ze allebei een leespercentage hebben (krant, artikel, informatief boek en romantisch boek) hebben de volwassenen alleen bij het romantische boek een hoger percentage van respondenten (7,7% ten opzichte van 5%). Opvallend is dat in de laatste kolom: Altijd van het scherm de volwassenen juist vaker een leespercentage hebben dan de adolescenten. De volwassenen hebben een percentage staan bij krant en artikel en de adolescenten alleen bij krant. Het percentage van de volwassenen is bij de krant dan ook nog hoger dan bij de adolescenten (13,6 % ten opzichte van 4,2%).
34
Als je het schema goed bestudeerd hebt kun je concluderen dat jongeren niet alleen vaker van het scherm lezen (enkele uitzonderingen daargelaten), maar ook meer verschillende tekstsoorten van het scherm lezen. Dit wordt ook mooi geïllustreerd in de volgende figuren:
Digitaal lezen van kranten en artikelen
1= nooit digitaal 2=25 % digitaal 3= 50% digitaal
Figuur 4.1: Vergelijking van de mate van digitaal lezen kranten en artikel tussen volwassenen en adolescenten.
Zoals je kunt zien in dit figuur is er een hoger percentage adolescenten bij zowel het lezen van kranten als het lezen van papier. Een hogere percentage geeft een hoger proportie van digitaal lezen aan (namelijk > 25% digitaal).
35
Digitaal lezen van non-fictie en studieboeken
1= nooit digitaal 1,5= 12,5 % digitaal 2= 25% digitaal
Figuur 4.2: Vergelijking van de mate digitaal lezen non-fictie en studieboeken tussen volwassenen en adolescenten.
Ook in figuur 4.2 is in de vergelijking duidelijk te zien dat de adolescenten hogere waardes hebben bij zowel de non-fictie/informatieve boeken als bij de studieboeken. Ook bij deze tekstsoorten is het dus zo dat de adolescenten vaker van het scherm lezen.
36
Digitaal lezen van leesboeken
1= nooit digitaal 1,5= 12,5 % digitaal 2=25 % digitaal
Figuur 4.3: Vergelijking van de mate digitaal lezen van leesboeken tussen volwassenen en adolescenten.
Ook in het bovenstaande figuur is te zien dat de volwassenen lagere gemiddeldes hebben dan de adolescenten en dus ook minder vaak van het scherm lezen dan de adolescenten. De volwassenen scoren bij alle verschillende tekstsoorten van de leesboeken gemiddeld gelijk (namelijk nooit digitaal), de adolescenten score meer verschillend. Bij de tekstsoorten romantische boeken, spannende boeken en korte verhalen en gedichten zijn de grootste verschillen te vinden.
37
4.4. Analyse van de attitude ten opzichte van lezen van papier en lezen van het scherm. In deze paragraaf wordt de vraag naar de leesattitude die men heeft bij lezen van papier en lezen van het scherm geanalyseerd. We vergelijken de volwassenen met de jongeren, en de attitude van lezen van papier en de attitude van lezen van het scherm met elkaar.
4.4.1 Schaalconstructie De schalen zijn, waar nodig was, omgecodeerd zodat ze allen van negatief naar positief stonden. Dit om de scores dezelfde richting te geven van 1 als het meest negatief en 5 als het meest positief. Attitude over lezen van het scherm: Variabele
Chronbach’s Alpha
Items in schaal
Items in construct
Hedonistische attitude
0,85
7
7
Utilitaire attitude
0,85
4
4
Betrokkenheid attitude
0,73
4
4
Tabel 4.8: Betrouwbaarheidsanalyse voor het scherm attitude.
Attitude over lezen van papier: Variabele
Items in schaal
Items in construct
Hedonistische attitude
Chronbach’s Alpha 0,80
7
6
Utilitaire attitude
0,82
4
4
Betrokkenheid attitude
0,77
4
4
Tabel 4.9: Betrouwbaarheidsanalyse voor het papier attitude.
Bij het lezen van papier is bij de hedonistische functie de attitude niet opwindendopwindend eruit gelaten, omdat deze laag scoorde in de item totaalcorrelatie, namelijk een 38
waarde van 0,28. Bij lezen van het scherm was dit niet nodig, bij deze had dit item namelijk een itemtotaal correlatie van 0,61. Schijnbaar past het woord opwinding gewoonweg niet bij het medium papier, maar wel bij het medium scherm. Met een Chronbach’s alpha van ten minste 0,73 bij het scherm en 0,77 bij het lezen van papier hebben alle schalen een zeer mooie score. Dit houdt in dat de gebruikte set items homogeen is en de betreffende items zijn tot één index samengevoegd.
4.4.2 Univariate kenmerken Onderstaande tabel laat de univariate kenmerken zien van de verschillende attitudes. Dit zijn de totale hoeveelheid meegenomen respondenten per variabele (N), het gemiddelde, de standaard deviatie, de gepiektheid en de scheefheid van de verdeling.
N
Standaard Gemiddelde deviatie Gepiektheid Scheefheid
Hedonistische attitude: papier
44 4,00
0,65
- 0,56
0,13
Utilitaire attitude: papier
44 3,96
0,61
- 1,47
0,003
Betrokkenheids attitude: papier
44 3,62
0,59
- 1,11
0,898
Hedonistische attitude: scherm
44 2,96
0,68
- 0,21
- 0,60
Utilitaire attitude: scherm
44 3,64
0,60
- 0,63
0,57
Betrokkenheids attitude: scherm
44 3,23
0,54
- 0,67
0,46
Tabel 4.10: Univariate kenmerken van de scherm en papieren attitudes.
Wat als eerste opvalt, is dat de gemiddelde waarden van de attitude ten opzichte van papier hoger zijn dan die van het scherm. Dit met uitzondering van het gemiddelde van de betrokkenheids attitude van papier. Deze is met een gemiddelde van 3,62 iets lager dan de utilitaire attitude van het scherm met een waarde van 3,64 De meeste attitudes zijn normaal verdeeld en vallen de gepiektheids- en scheefheidswaarde netjes binnen de waardes van -1 en 1. Dit met uitzondering van de utilitaire attitude en de betrokkenheids attitude van het lezen van papier zijn beide zowel gepiekt als scheef.
39
4.4.3 Vergelijking volwassenen en adolescenten op de attitude ten aanzien van scherm/papier
1 = meest negatieve attitude 5= meest positieve attitude
Figuur 4.4: Vergelijking van de hedonistische attitudes van scherm en papier tussen de adolescenten en volwassenen.
Allereerst is te zien in figuur 4.4 dat de waarden bij de hedonistische attitude van papier hoger zijn dan de waarden van lezen van het scherm. Dit houdt dus in dat beide groepen positievere attitudes hebben bij lezen van papier ten opzichte van lezen van het scherm. Het is daarbij ook te zien dat de verschillen tussen papier en scherm bij de adolescenten kleiner zijn dan bij de volwassenen. Bij de hedonistische scherm zie je dat de adolescenten gemiddeld hoger scoren dan de volwassenen en dus positievere (hedonistische) attitudes hebben ten opzichte van het lezen van het scherm. Bij het lezen van papier hebben de volwassenen juist een hoger gemiddelde dan de adolescenten.
40
1 = meest negatieve attitude 5= meest positieve attitude
Figuur 4.5: Vergelijking van de utilitaire attitudes van scherm en papier tussen de adolescenten en volwassenen.
In figuur 4.5 is te zien dat bij de volwassenen positievere gescoord wordt bij de utilitaire attitude van papier, dan bij de attitude van het scherm. Bij de adolescenten is dit verschil een stuk minder. Verder zie je dat de volwassenen meer positievere attitudes hebben bij het lezen van papier dan bij lezen van het scherm en meer negatievere attitudes bij lezen van het scherm. Er is tevens een grote variatie te zien bij de utilitaire attitude ten opzichte van het scherm bij de groep volwassenen.
41
1 = meest negatieve attitude 5= meest positieve attitude
Figuur 4.6: Vergelijking van de betrokkenheids attitudes van scherm en papier tussen de adolescenten en volwassenen.
In figuur 4.6 is te zien dat de volwassenen een positievere betrokkenheidattitude hebben bij papier dan de adolescenten. De attitude ten opzichte van papier en ten opzichte van het scherm liggen sterk uiteen. Er is tevens een grote variatie te zien bij de volwassen bij zowel de attitude ten opzichte van het scherm als ten opzichte van papier. Bij de adolescenten is er minder variatie waar te nemen en het verschil tussen de attitude ten opzichte van het scherm en papier liggen minder ver van elkaar af. Als je beide groepen met elkaar vergelijkt is te zien dat de betrokkenheidattitude ten opzichte van het scherm verder uit elkaar liggen dan de attitude ten opzichte van papier.
Om de verschillen die naar voren komen in de bovenstaande figuren (4.4,4.5 en4.6) verder te onderzoeken maken we gebruik van een t-toets.
42
Hedonistische attitude: papier Utilitaire attitude: papier Betrokkenheids attitude: papier Hedonistische attitude: scherm Utilitaire attitude: scherm Betrokkenheids attitude: scherm
Gemiddelde groep volwassenen 4,15
Gemiddelde groep adolescenten 3,91
T-waarde
Significantie
1,343
0,187
4,12
3,90
1,312
0,197
3,76
3,63
0,519
0,607
2,78
3,17
-1,650
0,107
3,72
3,65
0,295
0,770
3,14
3,41
-1,704
0,096
Tabel 4.11: Resultaten van de t-toets van de scherm en papieren attitudes.
Tabel 4.11 geeft aan dat de volwassenen bij papier hoger scoren dan de adolescenten en de adolescenten scoren hoger bij scherm lezen, met uitzondering van de utilitaire attitude. Wanneer per attitude aspect een vergelijk gemaakt wordt tussen de volwassenen en de adolescenten blijkt dat bij de variabele: betrokkenheids attitude: scherm de uitkomst van de vergelijking adolescenten - volwassenen significant ( ‹ 10). Bij dit item is het gemiddelde van de adolescenten hoger dan die van de volwassenen. We zien dus nauwelijks verschil tussen de adolescent en de volwassenen. Verschilt dan wel het papier lezen ten opzichte van scherm lezen op de attitude aspecten? Hiertoe vergelijken we per leeftijdsgroep de attitudes ten opzichte van het scherm met de attitudes ten opzichte van papier.
43
Gemiddeld verschil: volwassenen -1,37
Hedonistische attitude: scherm - papier Utilitaire -0,40 attitude: scherm - papier Betrokkenheids - 0,58 attitude: scherm - papier
Gemiddeld T-waarde T-waarde Significantie Significantie verschil: volwassenen adolescenten volwassenen adolescenten adolescenten -0,74 -7,840 -3,761 0,000 0,001
- 0,25
-2,580
- 1,648
0,017
0,116
- 0,21
-3,858
- 1,894
0,001
0,074
Tabel 4.12: Resultaten van de gepaarde t-toets van de scherm en papieren attitudes.
Bij de volwassenen zien we dat bij alle drie de attitudes er een voorkeur is voor lezen van papier. Vooral bij de hedonistische attitude is er een sterke voorkeur voor lezen van papier. Ook bij de adolescenten is er bij alle drie de attitudes een voorkeur voor het papier lezen. We zien echter wel dat de gemiddelde waarden van de verschillen tussen scherm en papier bij de volwassenen groter zijn dan bij de adolescenten. Bij de adolescenten liggen de attitudes van het scherm en papier dus dichter bij elkaar. Voor zowel de volwassenen als de adolescenten zijn de uitkomsten uit de gepaarde T-toets voor bijna alle attitudes significant. De enige uitzondering is de utilitaire attitude bij de adolescenten. Deze is niet significant.
4.5. Analyse van de ervaren emoties bij lezen van papier en lezen van het scherm. In deze paragraaf wordt de vraag geanalyseerd die vragen naar de emoties die men ervaart bij lezen van het scherm en lezen van papier. De volwassenen worden vergeleken met de adolescenten en de ‘scherm emoties’ worden vergeleken met de ‘papier emoties’. Er zijn acht verschillende soorten emoties die ervaren kunnen worden, waarvan er vier negatief zijn en vier positief.
4.5.1 Schaalconstructie Bij de positieve emoties zijn de waardes omgecodeerd zodat waarde 1 helemaal niet is, wat het meest negatief is bij positieve emoties en waarde 5 zeer sterk wat het meest positief is bij de positieve emoties. Bij de negatieve emoties is waarde 1 zeer sterk ervaren (dus het meest negatief) en waarde 5 helemaal niet ervaren (hier dus het meest positief). 44
Variabele
Chronbach’s Alpha 0,71
Items in schaal
Items in construct
4
4
0,80
4
4
Negatieve emoties papier
0,80
4
4
Positieve emoties papier
0,75
4
3
Negatieve emoties scherm Positieve emoties scherm
Tabel 4.13: Betrouwbaarheidsanalyse voor positieve en negatieve emoties bij lezen van het scherm en lezen van papier.
Bij de positieve emoties over papier lezen is de emotie zelfverzekerd eruit gehaald omdat deze een itemtotaal correlatie had van 0,149. Dit was bij het scherm niet nodig. Schijnbaar is de mate van zelfverzekerdheid een emotie die niet geassocieerd wordt met papier. Met een Chronbach’s alpha van ten minste 0,71 bij het scherm en 0,75 bij het lezen van papier hebben alle schalen een zeer mooie score. Dit houdt in dat de gebruikte set items homogeen is en de betreffende items zijn tot één index samen gevoegd.
4.5.2 Univariate kenmerken
N Negatieve emoties scherm
50
Positieve emoties 50 scherm Negatieve emoties 50 papier Positieve emoties papier 50
Gemiddelde
Standaard deviatie
Scheefheid Gepiektheid
3,40
0,72
-0,57
1,09
3,00
0,83
-0,43
0,33
4,16
0,72
-1,66
6,05
3,00
0,89
-0,13
0,20
Tabel 4.14: Univariate kenmerken van de positieve en negatieve emoties bij lezen van het scherm en lezen van papier. 45
Zowel bij het lezen van het scherm als bij het lezen van papier is de negatieve emoties gemiddeld hoger dan positieve emoties. Het verschil tussen de positieve en negatieve emotie bij scherm lezen is kleiner dan het verschil tussen de positieve en de negatieve emotie bij papier lezen. De gemiddelde score van de negatieve emoties die men heeft ten opzichte van lezen van papier valt met 4,16 hoger uit dan alle andere gemiddeldes. Deze variabele is ook zowel scheef als gepiekt. De variabele negatieve emoties bij lezen van het scherm is enigszins gepiekt. De andere variabelen vallen binnen de waardes -1 en 1 en zijn dus normaal verdeeld.
4.5.3 Vergelijking volwassenen en adolescenten op de emotie ten aanzien van scherm/papier
1 = Sterk ervaren van negatieve emotie 5= Helemaal niet ervaren negatieve emotie
Figuur 4.7: Vergelijking van de negatieve emoties van scherm en papier tussen de adolescenten en volwassenen.
46
In figuur 4.7 is te zien dat er bij beide groepen veel sterke negatieve emoties ervaren worden bij lezen van papier. De ervaren negatieve emoties zijn bij beide groepen ook groter dan bij lezen van het scherm. De volwassenen zijn iets negatiever ten opzichte van het scherm dan de adolescenten.
1= helemaal niet ervaren van positieve emotie 5= Zeer sterk ervaren positieve emotie
Figuur 4.8: Vergelijking van de positieve emoties van scherm en papier tussen de adolescenten en volwassenen.
In bovenstaande figuur is te zien dat de volwassenen meer positieve emoties ervaren bij lezen van papier dan bij lezen van een scherm. De adolescenten ervaren juist meer positieve emoties bij lezen van het scherm dan bij lezen van papier. Om de verschillen die naar voren komen in de bovenstaande figuren (4.7 en 4.8) verder te onderzoeken maken we gebruik van een t-toets.
47
Negatieve emotie scherm Positieve emotie scherm Negatieve emotie papier Positieve emotie papier
Gemiddelde groep volwassenen 3,45
Gemiddelde groep adolescenten 3,32
T-waarde
Significantie
0,613
0,543
2,90
3,10
- 0,866
0,391
4,33
4,06
1,223
0,228
3,11
2,97
0,522
0,604
Tabel 4.15: Resultaten van de T-toets positieve en negatieve emoties bij lezen van het scherm en lezen van papier.
De volwassenen scoren gemiddeld hoger bij de negatieve emoties van zowel lezen van het scherm als lezen van papier. Beide groepen scoren gemiddeld het hoogste bij de variabele: negatieve emoties papier. De groep van de volwassenen scoort gemiddeld hoger op de positieve emotie bij het lezen van papier. De adolescenten daarentegen hebben een hoger gemiddelde bij de positieve emoties van het scherm. Tevens zijn de adolescente minder negatief over lezen van het scherm dan de volwassenen. In de vergelijking van de positieve en negatieve emoties die men ervaart bij lezen van het scherm en lezen van papier zijn de verschillen tussen de adolescenten en de volwassenen allemaal niet significant. Om te kijken of lezen van papier positiever wordt ervaren dan lezen van het scherm vergelijken we per groep (volwassenen/adolescenten) de emotie van het scherm, met de emotie van het papier) Gemiddeld verschil: volwassenen -0,21
Positieve emotie: scherm papier Negatieve -0,88 emotie: scherm papier
Gemiddeld T-waarde T-waarde Significantie Significantie verschil: volwassenen adolescenten volwassenen adolescenten adolescenten 0,13 -1,251 0,797 0,225 0,433
-0,74
-5,524
-4,286
0,000
0,000
Tabel 4.16: Resultaten van de gepaarde T-toets positieve emoties scherm – papier en negatieve emoties scherm - papier. 48
De volwassenen hebben een sterkere positieve emotie bij lezen van papier dan bij het lezen vanaf het scherm. Ze hebben echter ook sterkere negatieve emoties bij het lezen van papier dan dat ze hebben bij het lezen vanaf het scherm. Het verschil tussen de negatieve emoties is significant. De adolescenten hebben sterkere positieve emoties bij het lezen van het scherm dan dat ze hebben bij het lezen vanaf papier. Daarbij hebben ze ook sterkere negatieve emoties bij het lezen van papier dan bij het lezen vanaf het scherm. Het lijkt er dus op dat de adolescenten inderdaad meer neigen naar lezen vanaf het scherm en dit gaan prefereren boven het lezen van papier. Het verschil tussen de negatieve emoties is significant.
4.6. Analyse van de leesdoelen bij lezen van informatieve teksten en lezen van verhalende teksten. In deze paragraaf kijken we naar de leesdoelen die men heeft tijdens het lezen van informatieve teksten en het lezen van verhalende teksten. We vergelijken in deze vraag de volwassenen met de adolescenten om te onderzoeken of deze twee groepen verschillen in de doelen waarmee men leest.
4.6.1 Betrouwbaarheidsanalyse Informatieve teksten Leesdoel
Items in schaal
Items in construct
Hedonistisch
Chronbach’s Alpha 0,39
2
2
Utilitair Reflectief
0,73 0,81
5 4
4 3
Tabel 4.17: Betrouwbaarheidsanalyse van de leesdoelen van informatieve teksten
Het hedonistische leesdoel heeft een lage betrouwbaarheidswaarde (0,392). Dit komt overeen met de verwachting dat de hedonistische leesdoelen bij informatieve teksten laag zullen scoren. Aangezien informatieve teksten zelden voor het plezier gelezen worden was het te verwachten dat het hedonistische leesdoel inconsistent zou scoren. Dit leesdoel wordt dan ook verder niet meegenomen in de analyse. Bij het utilitaire leesdoel is de variabele ‘’wil ik de informatie doorgronden’’ eruit gehaald omdat deze een item totaalcorrelatie van slechts 0,228 had. Bij het reflectieve leesdoel is de variabele:‘’krijg ik meer inzicht in mijn eigen leven’’ eruit gehaald wegens een item totaalcorrelatie van 0,076. 49
Blijkbaar gaat het doorgronden van de informatie en inzicht krijgen in het eigen leven de mensen een stap te ver. Verhalende teksten Leesdoel
Items in schaal
Items in construct
Hedonistisch
Chronbach’s Alpha 0,73
4
4
Utilitair Reflectief
0,41 0,78
3 3
3 3
Tabel 4.18: Betrouwbaarheidsanalyse van de leesdoelen van verhalende teksten
Bij de verhalende teksten heeft het utilitaire leesdoel een lage betrouwbaarheidswaarde (0,405). Dit komt omdat het utilitaire nut bij verhalende teksten niet echt belangrijk wordt geacht. Men leest fictie voor het verkrijgen van plezier en niet om er iets van te leren. Het utilitaire leesdoel wordt daardoor ook verder niet meegenomen in de analyse.
4.6.2 Univariate kenmerken
N
Gemiddelde
Standaard Deviatie
48
3,88
0,61
-0,992
2,234
Reflectief leesdoel 48 informatief
3,42
0,83
-0,708
1,813
Hedonistisch leesdoel verhalend 47
3,85
0,83
-0,490
-0,273
Reflectief leesdoel 47
2,86
0,84
-0,143
-0,924
Utilitair leesdoel informatief
Scheefheid
Gepiektheid
Tabel 4.19: Univariate kenmerken van de leesdoelen van informatieve en verhalende teksten
Het gemiddelde bij het utilitaire leesdoel bij informatieve teksten is iets hoger dan het gemiddelde van het reflectieve leesdoel. Bij informatieve teksten kijkt men dus meer naar de utiliteit van een informatieve tekst dan dat men reflectief naar een informatieve tekst. Zowel het utilitaire leesdoel als het reflectieve leesdoel is gepiekt maar niet scheef. Het hedonistische leesdoel scoort bij verhalende teksten gemiddeld bijna een punt hoger dan 50
het reflectieve leesdoel. Blijkbaar let men bij verhalende teksten hoofdzakelijk op het plezierige element en niet op de reflectieve kant van verhalende teksten. Men leest ze dus puur voor hun plezier. Beide waarden zijn normaal verdeeld.
4.6.3 Vergelijking 1= geldt zeker niet voor mij 2= geldt niet voor mij 3= neutraal 4 = geldt voor mij 5= geldt zeker voor mij
Figuur 4.9: Vergelijking van de leesdoelen bij verhalende teksten tussen de adolescenten en volwassenen.
In figuur 4.9 is te zien dat bij zowel de volwassenen als bij de adolescenten het reflectieve leesdoel een stuk lager ligt dan het hedonistische leesdoel. Bij de volwassenen is het verschil tussen de twee leesdoelen groter dan bij de adolescenten. De gemiddelden van het hedonistische leesdoelen is bij de volwassenen en adolescenten ongeveer even groot. De waardes zijn bij de adolescenten wel meer gevarieerd. De adolescenten lezen verhalende teksten meer met een reflectief doel dan de volwassenen.
51
1= geldt zeker niet voor mij 2= geldt niet voor mij 3= neutraal 4 = geldt voor mij 5= geldt zeker voor mij
Figuur 4.10: Vergelijking van de leesdoelen bij informatieve teksten tussen de adolescenten en volwassenen.
In bovenstaande figuur is te zien dat het utilitaire leesdoel meer wordt nagestreefd bij het lezen van informatieve teksten dan het reflectieve leesdoel. Bij de volwassenen liggen de gemiddeldes tussen de twee leesdoelen dichter bij elkaar dan bij de adolescenten. De adolescenten scoren gemiddeld lager bij het reflexieve leesdoel dan de volwassenen. De informatieve teksten worden (zoals gebleken uit de analyse in paragraaf 4.2) meer digitaal gelezen dan verhalende teksten. Als je figuur 4.9 met figuur 4.10 met elkaar vergelijkt zie je dat het reflectieve leesdoel bij informatieve teksten hoger is dan die van verhalende teksten. Dit betekent dat het digitaal lezen niet zal lijden tot een oppervlakergere manier van lezen. Om de verschillen die naar voren komen in de bovenstaande figuren (4.9 en 4.10) verder te onderzoeken maken we gebruik van een t-toets.
52
Gemiddelde groep adolescenten 3,89
T-waarde
Significantie
-0,180
0,858
Reflectief leesdoel 2,73 verhalende teksten
2,97
0,978
0,333
Utilitair leesdoel informatieve teksten Reflectief leesdoel informatieve teksten
3,83
3,99
-0,921
0,362
3,61
3,31
1,226
0,227
Hedonistisch leesdoel verhalende teksten
Gemiddelde groep volwassenen 3,84
Tabel 4.20: T-toets van de leesdoelen van informatieve en verhalende teksten
De adolescenten scoren op drie van de vier variabele hoger dan de volwassenen. Alleen bij het reflectieve leesdoel van informatieve teksten scoren de volwassenen hoger dan de adolescenten. De verschillen zijn echter op geen van de variabelen significant. Volwassenen en adolescenten lijken dus met dezelfde doelstellingen informatieve en verhalende teksten te lezen. Dus meer digitaal lezen, of in ieder geval de hang naar het digitaal lezen. Geeft voor alsnog geen aanwijzingen voor oppervlakkig of vluchtig lezen.
53
Hoofdstuk 5) Conclusie en discussie Na de inleiding, het theoretische kader en de analyse van de data proberen we in dit hoofdstuk een conclusie te geven op de onderzoeksvraag: Lezen jongeren meer digitaal dan ouderen?
5.1 Lezen Als men kijkt naar de resultaten die naar voren komen in paragraaf 4.2, is er te zien dat er geen sprake is van ontlezing bij de adolescenten. Er is te zien dat volwassenen significant meer kranten lezen en adolescenten significant meer studieboeken. Bij de andere tekstsoorten (leesboeken, artikelen en informatieve boeken) lezen adolescenten en volwassenen op een gelijkwaardige manier en verschillen de groepen niet significant van elkaar. Deze gevonden resultaten zijn de optelling van het lezen vanaf papier en het lezen vanaf het scherm. Op deze manier, als digitaal lezen wel meegerekend wordt, lezen volwassenen en adolescenten op een gelijkwaardig niveau. Bij andere onderzoeken, van onder andere SPOT, waar digitaal lezen niet werd meegenomen lazen adolescenten minder. Dit doet vermoeden dat het digitale lezen niet zondermeer vergeten mag worden omdat anders het verschil in dit onderzoek ook naar voren zou moeten zijn gekomen. We kunnen in ieder geval concluderen dat het met de ontlezing wel mee valt. Daarbij moet wel vermeld worden dat in dit onderzoek er meer vrouwen en hoger opgeleiden bevraagd zijn. Dit geeft een fictief hogere leesomvang dan in werkelijkheid het geval zal zijn.
5.2 Digitaal lezen In paragraaf 4.3 is te zien dat het digitaal lezen in opkomst is. Er wordt steeds minder altijd van papier gelezen en daarbij steeds meer voor een deel van het scherm. De tekstsoorten die het meest van het scherm gelezen worden zijn kranten en (tijdschrift)artikelen. De tekstsoort die het minst gelezen wordt zijn de leesboeken (in al zijn categorieën). Het is nog lang niet zover dat er helemaal niet van papier gelezen wordt. Er zijn maar enkelen die aangeven bepaalde tekstsoorten altijd van het scherm te lezen. Als je de volwassenen met de adolescenten vergelijkt is er duidelijk te zien dat de adolescenten meer van het scherm lezen dan de volwassenen. Bij alle tekstsoorten lezen de jongeren procentueel gezien minder altijd van papier. Dit geeft dus aan dat het digitale lezen niet zomaar genegeerd kan worden bij leesomvang onderzoeken omdat een deel van leesomvang anders, bij met name de adolescenten, wegvalt. In het onderzoek zijn er meer vrouwelijke respondenten dan mannelijke respondenten. Op het gebied van het digitale lezen kan het zijn dat deze in het onderzoek lager uitvalt dan in werkelijkheid. Dit komt
omdat mannen over het algemeen meer van gadgets en digitaal lezen zijn. 54
5.3 Attitudes bij het lezen Bij volwassenen en adolescenten is geen verschil tussen de attitude ten opzichte van papier en scherm. Bij beide groepen is papier lezen nog steeds favoriet ten opzichte van het lezen van het scherm. Wat je wel ziet is dat bij de adolescenten de T-waarde kleiner is dan bij de volwassenen. Dit houdt in dat de hang naar papier minder prominent aanwezig is dan bij de volwassenen. De adolescenten vertonen dus al een neiging naar het digitaal lezen, een neiging die bij de volwassenen nog minder aanwezig is.
5.4 Emoties tijdens het lezen Bij de emoties die de respondenten hebben ten opzichte van lezen van het scherm en van papier zien we een eerste significante aanzet van een scheiding tussen de volwassenen en adolescenten. De volwassen hebben sterkere positieve emoties bij lezen van papier. De adolescenten hebben echter sterkere positieve emoties bij lezen van het scherm. Ze zijn nog niet direct positief ten opzichte van lezen van het scherm, maar in ieder geval al minder negatief. Het lijkt er dus op dat de adolescenten inderdaad meer neigen naar lezen vanaf het scherm en dit gaan prefereren boven het lezen van papier.
5.5 Leesdoelen Er is bij de volwassenen en adolescenten geen verschil te zien in de leesdoelen. Zowel bij verhalende als bij informatieve teksten zijn de leesdoelen vrijwel gelijk. Dit is een interessant gegeven aangezien men niet alleen zegt dat adolescenten op een andere manier lezen, maar ook dat er bij digitaal lezen op een andere manier gelezen wordt. Dit komt naar voren in de schets die van Driel geeft over de digitale consument (Consument en web, 2003). De adolescenten en de digitale consument zou op een oppervlakkige en fragmentarische manier lezen. Dit zou beteken dat de lezer niet aan het niveau van reflectie toe zou komen. Aangezien er geen verschil te zien is tussen de volwassenen en adolescenten en er gebleken is dat adolescenten meer digitaal lezen zouden bovenstaande hypotheses niet waar zijn. Digitale teksten worden dus op hetzelfde niveau en met dezelfde mate van reflectie gelezen als papieren teksten.
5.6 Beperkingen In dit onderzoek is er gebruik gemaakt van een vragenlijst die digitaal is afgezet. Het voordeel van deze methode is dat je in korte tijd meer mensen kunt benaderen. Het nadeel aan een online vragenlijst naar de mate van het lezen van het scherm is dat er automatisch een overschatting ontstaat van de mate waarin er online gelezen wordt. De respondenten zullen dus denken meer digitaal te lezen dan in werkelijkheid het geval is. Verder is in dit onderzoek het aantal respondenten ook vrij klein, aan aantal van 50 personen. Dit beperkt 55
de mate waarop de resultaten gegeneraliseerd zouden kunnen worden. Het aantal respondenten in dit onderzoek is verder op drie punten geen goede weerspiegeling van de samenleving. De leeftijden van de respondenten liggen tussen de 19 en de 69 jaar. Dit was in dit onderzoek een bewuste keuze omdat we de respondenten in twee groepen wilden verdelen een groep van adolescenten en een groep volwassenen. Onder de 19 valt het grootste deel nog niet in die leeftijdsgroep van adolescent, maar nog in de leeftijd van kind of van puber. Het is in dit onderzoek zo dat van die groep, jongeren van onder de 19 jaar, totaal geen resultaten bekend. Deze groep is misschien wel nog meer bezig met digitaal lezen als de groep van jong volwassenen dus het zou interessant zijn in een eventueel vervolgonderzoek deze groep wel mee te nemen. Als tweede is het merendeel van de respondenten hoger opgeleid. Aangezien hoger opgeleiden over het algemeen meer lezen dan de lager opgeleiden zal er een verhoogde leesomvang terug te vinden zijn. Als laatste is het zo dat het merendeels van de respondenten vrouw is (dit speelt met name in de groep van de adolescenten). Vrouwen lezen meestal meer dan mannen, dit kan het beeld over de leesomvang vertekenen. Daarentegen lezen mannen wel meer digitaal dan vrouwen, de omvang van het digitaal lezen kan dus hoger uitvallen dan uit dit onderzoek naar voren komt. Het zou bij een vervolg onderzoek interessant zijn om niet alleen een groter aantal respondenten te verkrijgen die zowel hoog als laagopgeleid zijn en evenveel vrouwen als mannen bevatten. Het zou daarbij ook interessant zijn om ook een groep respondenten te verkrijgen van onder de 19 jaar. Op deze manier zijn de jongeren, jong volwassenen en volwassen met elkaar te vergelijken in plaats van enkel de jong volwassenen en de volwassenen. Bovendien zou het kunnen zijn dat de jongeren nog meer digitaal lezen dan de jong volwassenen. Het zou daarbij tevens interessant zijn om dit als een longitudinaal onderzoek uit te voeren om zo te kijken of met verloop van tijd er meer digitaal gelezen wordt, en of de attitudes en emoties ten opzichte van digitaal lezen verbeteren.
56
6)Literatuurlijst: - Centraal Bureau voor de Statistiek (2009). De digitale economie 2009. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Verkregen van de website van het Centraal bureau voor de statistiek: www.cbs.nl/NR/rdonlyres/E87BCAE8-8F0E-4F43.../2009p34pub.pdf - Driel, H. van, Houssi, El Ait A., Kaashoek, P., Morel, K., Stokmans, M.J., Vink, N. (2003) Consument en Web. Een inleiding digitale marketingcommunicatie, (p. 16 t/m 20), Amsterdam, Nederland: Boom - Huysmans, F. , Haan, Jos de. (2010) Alle kanalen staan open. De digitalisering van mediagebruik. Het culturele draagvlak deel 10. Verkregen van de website van het Sociaal Cultureel Planbureau: http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2010/Alle_kanalen_staan_open - Hypnotsov (2011, mei 12) Het nieuwe lezen – hoe internet ons leesgedrag beïnvloed [weblog post] verkregen van: http://snijvlak.org/2011/03/12/het-nieuwe-lezen/?like=1 - Knulst, W.P., Kraaykamp, G., Broek, van den A. , Haan, de J. (1996)Leesgewoonten een halve eeuw onderzoek een halve eeuw onderzoek naar het lezen en zijn belagers : het culturele draagvlak 2, Verkregen van de website van het Sociaal Cultureel Planbureau: http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_1996_en_eerder/Leesgewoonten - Niveaus van het Europees referentiekader (n.d) verkregen van: http://www.languages.unimaas.nl/niveaus_common_european_framework_reference/CEF_ Nederlands.htm - Mullis, Kennedy, Martin, & Sainsbury (2006), Assessment Framework and Specifications, verkregen van de website van Progress in International Reading Literacy Study: http://timss.bc.edu/PDF/Chap2.pdf - Stalpers, C. (2005) Gevormd door leeservaringen. De relatie tussen leesattitude, het lezen van fictie en het voornemen van adolescenten om lid te blijven van de openbare bibliotheek. Utrecht, Nederland, Universiteit Utrecht (dissertatie). - Stokmans, M. (2006) Leesattitude: de motor achter leesgedrag?! In: Lezen in de lengte en lezen in de breedte. Delft, Nederland: Eburon. - Stokmans, M. (2009)De invloed van literatuuronderwijs op de leesattitude , In: Levende Talen Tijdschrift, nr. 2, (p. 35-43). - Tiele-Stichting (2010) , Tiele-lezing over de trage acceptatie van snelle media, Amsterdam, Nederland, University Press - Tijdsbestedingsonderzoek 2010 (n.d) verkregen van: http://www.mediaonderzoek.nl/1586/tijdbestedingsonderzoek-2010/
57
7) Bijlage Vragenlijst Vraag 1: De volgende vragen gaan het lezen van kranten en tijdschriften. Welke krant(en)/ tijdschriften leest u regelmatig? Vul de titels in in de eerste kolom en geef aan hoe u deze krant(en)/tijdschrift(en) bemachtigd door het overeenkomstige bolletje aan te vinken. los los papieren digitaal papieren digitaal anders abonnement abonnement exemplaar exemplaar Titel 1 Titel 2 Titel 3 Titel 4 Titel 5 Titel 6 Titel 7
58
Vraag 2: Het lezen van kranten, tijdschriften en boeken kan vanaf papier of vanaf een scherm, digitaal. Op welke manier leest u doorgaans de volgende soorten teksten. U mag per soort tekst het hokje aankruisen wat uw gedrag het beste weergeeft. altijd van papier
ongeveer ongeveer ongeveer altijd van een kwart lees ik de helft een kwart een van een niet van papier van papier scherm scherm
Kranten Artikelen uit (digitale) tijdschriften Informatieve boeken zoals hobbyboeken Studieboeken Romantische boeken, zoals kasteelroman, dokterroman Spannende boeken, zoals thrillers en detectives Fantasy, science fiction Avonturen romans en westerns Literaire romans Jeugdliteratuur Korte verhalen en gedichten
59
Vraag 3: De volgende vragen aan in op hoeveel u leest. Om een goed idee te krijgen, vragen we het voor kranten/tijdschriften en boeken apart met meerdere vragen.Als eerste kranten en tijdschriften. Hoe vaak leest u kranten (dagbladen, maar ook huis aan huis krant) en (tijdschrift)artikelen? U mag per tekstsoort aangeven hoe vaak u die leest. Hoe vaak leest u kranten?
Hoe vaak leest u (tijdschrift)artikelen?
Iedere dag
Iedere dag
Om de dag
Om de dag
Ongeveer 2 keer per week
Ongeveer 2 keer per week
Ongeveer eens per week
Ongeveer eens per week
Ongeveer eens per twee weken
Ongeveer eens per twee weken
Ongeveer een keer per maand
Ongeveer een keer per maand
Ongeveer een keer per drie maanden
Ongeveer een keer per drie maanden
Ik heb het afgelopen half jaar geen krant gelezen
Ik heb het afgelopen half jaar geen artikel gelezen
60
Vraag 4 Hoeveel tijd heeft u vorige week besteed aan het lezen van kranten en (tijdschrift)artikelen? U mag per tekstsoort aangeven hoeveel tijd u eraan besteed heeft. Vorige week tijd besteed aan kranten? Ik heb geen tijd besteed aan de krant Een half uur of korter Een half uur tot een uur Een uur tot anderhalf uur Anderhalf tot drie uur Drie tot vijf uur Meer dan vijf uur
Vorige week tijd besteed aan (tijdschrift)artikelen? Ik heb geen tijd besteed aan de artikelen Een half uur of korter Een half uur tot een uur Een uur tot anderhalf uur Anderhalf tot drie uur Drie tot vijf uur Meer dan vijf uur
Vraag 5 Wanneer heeft u voor het laatst een kranten of (tijdschrift)artikelen gelezen? U mag per tekstsoort aangeven wanneer dat was. Wanneer voor het laatst een kranten gelezen?
Wanneer voor het laatst een (tijdschrift)artikelen gelezen?
Vandaag
Vandaag
Gisteren
Gisteren
Eergisteren
Eergisteren
Ongeveer een week geleden
Ongeveer een week geleden
Ongeveer twee weken geleden
Ongeveer twee weken geleden
Ongeveer een maand geleden
Ongeveer een maand geleden
Ongeveer drie maanden geleden
Ongeveer drie maanden geleden
Ik heb het afgelopen half jaar geen krant gelezen
Ik heb het afgelopen half jaar geen artikel gelezen 61
Vraag 6 De volgende vragen gaan in op het lezen van boeken. Hoe vaak leest u leesboeken? Een of meer keer per week Een keer per twee a drie weken Ongeveer een keer per maand Ongeveer een keer per twee a drie maanden Ongeveer een keer per vier of vijf maanden Ongeveer een keer per half jaar of minder Ik heb het afgelopen jaar niet in een leesboek gelezen
Hoe vaak leest u informatieve en studieboeken? Een of meer keer per week Een keer per twee a drie weken Ongeveer een keer per maand Ongeveer een keer per twee a drie maanden Ongeveer een keer per vier of vijf maanden Ongeveer een keer per half jaar of minder Ik heb het afgelopen jaar niet in een informatief boek gelezen
Vraag 7 Hoeveel tijd heeft u vorige week besteed aan het lezen van boeken? U mag per tekstsoort aangeven hoeveel tijd u eraan besteed heeft. Vorige week tijd besteed aan leesboeken? Ik heb vorige week geen tijd besteed aan het lezen van leesboeken Een half uur of korter Een half uur tot een uur Een uur tot anderhalf uur Anderhalf uur tot drie uur Drie tot vijf uur Meer dan vijf uur
Vorige week tijd besteed aan informatieve en studieboeken? Ik heb vorige week geen tijd besteed aan het lezen van studieboeken Een half uur of korter Een half uur tot een uur Een uur tot anderhalf uur Anderhalf uur tot drie uur Drie tot vijf uur Meer dan vijf uur
62
Vraag 8 Wanneer heeft u voor het laatst een boek uitgelezen? U mag per tekstsoort aangeven wanneer dat was. Wanneer voor het laatst een leesboeken uitgelezen? Een week of korter geleden Twee tot drie weken geleden Ongeveer een maand geleden Ongeveer twee tot drie maanden geleden Ongeveer vier tot zes maanden geleden Meer dan een half jaar geleden Ik heb het afgelopen jaar geen leesboek uitgelezen
Wanneer voor het laatst een informatief of studieboeken uitgelezen? Een week of korter geleden Twee tot drie weken geleden Ongeveer een maand geleden Ongeveer twee tot drie maanden geleden Ongeveer vier tot zes maanden geleden Meer dan een half jaar geleden Ik heb het afgelopen jaar geen studieboek uitgelezen
63
Vraag 9 Hoe voelt u zich als u leest van papier of van een scherm? In de volgende tabel staan gevoelens uitgebeeld. U mag iedere keer aangeven in hoeverre u dat gevoel ervaart bij zowel het lezen van een scherm (de bovenste rij) als het lezen van papier (de onderste rij). zeer sterk ervaren angstig
sterk ervaren
ik heb het ervaren
nauwelijks ervaren
helemaal niet
scherm papier
verveeld
scherm papier
vermoeid
scherm papier scherm papier
teleurgesteld
64
Vraag 10 Hoe voelt u zich als u leest van papier of van een scherm? In de volgende tabel staan gevoelens uitgebeeld. U mag iedere keer aangeven in hoeverre u dat gevoel ervaart bij zowel het lezen van een scherm (de bovenste rij) als het lezen van papier (de onderste rij). zeer sterk ervaren nieuwsgierig
sterk ervaren
ik heb het ervaren
nauwelijks ervaren
helemaal niet
scherm papier
zelfverzekerd
scherm papier
blij
scherm papier scherm
verrast
papier
65
Vraag 11 Deze vraag gaat verder in op uw mening over het lezen van papier en/of scherm. Kunt u per kenmerk in de bovenste rij aangeven in welke mate u het ervaart voor het lezen vanaf het scherm en in de onderste rij voor het lezen vanaf papier. Ik vind het lezen vanaf papier / het scherm..... scherm aantrekkelijk
onaantrekkelijk papier scherm
ontspannend
frustrerend papier scherm
emotioneel
niet emotioneel papier scherm
vermakelijk
niet vermakelijk papier scherm
verschrikkelijk
fantastisch papier scherm
betekenisvol
zonder betekenis papier scherm
leerzaam
niet leerzaam papier scherm
verrijkend
niet verrijkend papier scherm
mentaal uitdagend
oppervlakkig papier
66
scherm gewichtig
niet gewichtig papier scherm
interessant
oninteressant papier scherm
opwindend
niet opwindend papier scherm
boeiend
saai papier scherm
aangrijpend
onbeduidend papier scherm
leuk
niet leuk papier
67
Vraag 12 De volgende vraag gaat over de redenen waarom u teksten leest. Dit wordt twee keer gevraag; voor verhalen en informatie apart. We gaan eerst in op informatieve teksten zoals informatieve boeken, hobby boeken, studieboeken en artikelen (in kranten en tijdschriften). Als ik een informatieve tekst lees, dan.... Geldt zeker niet voor mij
Geldt niet voor mij
Neutraal
Geldt Geldt voor zeker voor mij mij
Wil ik de informatie begrijpen Zet het me aan tot nadenken over de wereld waarin ik leef Leer ik nieuwe dingen Kan ik me ontspannen Krijg ik meer inzicht in mijn eigen leven Wil ik de informatie doorgronden Ontwikkel ik mijn leesvaardigheid Zet het me aan na te denken over mijn leven/toekomst Presteer ik beter in de maatschappij Denk ik na over de informatie voor mijn eigen situatie Laat ik de dagelijkse sleur los 68
Vraag 13 De volgende vraag gaat over de redenen waarom u teksten leest. Dit wordt twee keer gevraag; voor verhalen en informatie apart. Nu volgen dezelfde vragen voor verhalende teksten, zoals leesoeken, literatuur, korte verhalen en gedichten. Als ik een verhalende tekst lees, dan.... Geldt Geldt zeker niet voor niet voor mij mij
Neutraal
Geldt voor mij
Geldt zeker voor mij
Identificeer ik me met de hoofdpersoon in het verhaal Zet het me aan tot nadenken over de wereld waarin ik leef Leer ik nieuwe dingen Kan ik me ontspannen Krijg ik meer inzicht in mijn eigen leven Ontwikkel ik mijn leesvaardigheid Zet het me aan na te denken over mijn leven/toekomst Presteer ik beter in de maatschappij Leef ik me mee met het verhaal Stelt het me in staat de dagelijkse sleur los te laten
69
Vraag 14 Wat is uw hoogst gevolgde opleiding? Deze opleiding hoeft niet met een diploma te zijn afgerond. Lager- of basisonderwijs (LO) Lager beroepsonderwijs (LBO, VMBO praktische leerweg) Middelbaar voortgezet onderwijs (MAVO, VMBO theoretische leerweg) Middelbaar beroepsonderwijs (MBO) Hoger voortgezet onderwijs (HAVO, VWO) HBO propedeuse, WO propedeuse HBO , WO-Bachelor/kandidaats Wetenschappelijk onderwijs, Doctoraal / master Vraag 15 Wat is uw geslacht? man vrouw
Wat is uw geboortejaar?
19
70