Leve de lente! (Rotraut Susanne Berner) Door Helga Gehre
Doelgroep Analfabete of gealfabetiseerde anderstaligen niveau 1.1. Deze les is gemaakt voor cursisten alfa mod. 4, maar is ook voor andere modules geschikt. Je gebruikt deze les best in de lente. Doelstellingen Een cursist kan informatie geven door te reageren op herkenbare vragen (BE 059). Een cursist kan omgaan met numerieke gegevens. Een cursist kan relevante gegevens selecteren uit herkenbare vragen op beschrijvende wijze (BE 055). Een cursist kan informatie vragen door herkenbare en gestructureerde vragen te stellen (BE 059). Een cursist kan in een gesprekssituatie een instructie geven (BE 069). De cursist kan in een gesprekssituatie een klacht of een probleem formuleren (BE 070). De cursist kan technieken toepassen die leiden tot automatiseren zoals inschakeling van het geheugen en het onmiddellijk herkennen van woordbeelden (BE 071). De cursist kan een beschrijving geven (BE 073). De cursist kan in een gesprekssituatie informatie vragen en geven in informatieve teksten zoals een vraaggesprek (BE 074). De cursist kan de informatie overzichtelijk ordenen in een instructie (BE 074). Materiaal ondersteuningsprenten van de seizoenen (deze kan je gratis downloaden op www.vreemdeeend.be/indeklas.htm) vijf exemplaren van Leve de lente! (Rotraut Susanne Berner, uitgegeven bij Lannoo) de aparte personages op A4 + naamkaartjes van de personages (zie bijlage) vraagkaartjes van verschillende personages op verschillende plaatsen (zie bijlage) de verschillende situaties uit het boek (zie bijlage) Lesverloop 1. Situeren van het boek Hang ondersteuningsprenten op van de seizoenen. Wat is dit? Welk seizoen zijn we nu? Wat zie je buiten? Noteer voor jezelf wat de cursisten als eigenschappen geven voor de herfst. Je kan het later in de les terug gebruiken. Welke kleren doe je aan? Wanneer regent het? Is er dan sneeuw? Welke feesten zijn er in dit seizoen? Deel vervolgens de boeken uit. 1 vreemde eend: leve de lente!
Welk seizoen is dit? Waaraan zie je dat? 2. Bekijken van de kaft Wat is de titel van het boek? Leesteken? Wie is de schrijfster? Wie heeft het boek gemaakt? Heeft zij het boek geschreven? Wat lees je nog? Moet je in dit boek lezen? 3. Op ontdekking in het boek Zoek op www.betavzw.be ondersteuningsprenten van alle plaatsen (of van elke bladzijde één plaats) die voorkomen in het boek. Laat de cursisten de plaatsen benoemen. Geef elk groepje cursisten een aantal plaatsen en laat ze deze plaatsen zoeken in het boek. Hang vervolgens de plaatsen in de juiste volgorde op bord. 4. De personages Hang alle prenten van de personages aan het bord en/of geef het overzichtsblad met de personages (zie bijlage). Bespreek de personages eerst voor je verder kijkt in het boek. Zijn ze oud of jong? Wat doen ze? Wat gaan ze doen? Welke kleren dragen ze ? Deel vervolgens de namen van de personages uit. Geef beschrijvingen van de personen en laat de cursisten aan bord de juiste combinatie maken. De beschrijvingen kunnen van eenvoudig tot moeilijk gaan, van uitgebreid tot erg beperkt. Op bord hangen uiteindelijk de ondersteuningsprent van de lente, de uitvergrote personages en de namen van de personages. Opmerking: Werk je voor het eerst met de boeken, dan beperk je je tot een drietal duidelijke personages, best mensen. Dit hangt ook af van het niveau van je groep. Voorbeeld : De politieagent is Hugo. Het meisje met de roze rok is Ina. Danielle heeft zwart haar en draagt een gestreepte broek. Andrea gaat wandelen. Zij draagt een rugzak en een zwarte muts. 5. Het huis Verdeel de klas in 5 groepjes. Elke groep neemt het boek op de eerste bladzijde van het huis. Je hebt als leerkracht een vraagkaartje bij een aantal personages. Stel telkens dezelfde vraag Is (naam personage) bij het huis ? De cursisten antwoorden met ja of neen. Als het antwoord ja is, vraag je: 2 vreemde eend: leve de lente!
Wat doet hij/zij? Verdeel de klas dan in zes groepen. Vijf groepen hebben een boek, één groep heeft de vraagkaartjes met daarop een personage en een plaats (zie bijlage). Zo herhaal je de oefening die je net klassikaal deed. De vijf groepen hebben elk het boek open op een andere bladzijde: de boerderij, de school, de winkel, het station, het park. 6. De getallen Stel een aantal vragen waarbij je naar getallen vraagt. Zoek de vos. Hoe vaak zie je de vos? Zoek Monica, de kat. Hoe vaak zie je Monica? Zoek de ekster. Hoe vaak zie je de ekster? Hang 26, 10, 1, 0,19, 200 en 2 op bord. Zoek de getallen. Waarbij horen ze? (bus 26, datum 10, pomp 1, €0,19 per stuk, 200 meter, 2de verdieping) 7. Visuele discriminatie Geef de verschillende groepjes een situatiekaartje, ingescand op ware grootte (zie bijlage). Het derde kind mag niet meespelen. Ik mag niet mee spelen. Een bananenschil. Je mag geen bananenschil op de grond gooien. Kinderen voetballen op het voetpad. Je mag niet voetballen op het voetpad. Kruimels uit het raam gooien (dorpsplein). Je mag geen kruimels op straat gooien. Planten water geven met de buurvrouw eronder. Kijk eens, je giet op mij!!! Parkeren aan de bushalte. Je mag hier niet parkeren. Zoek hetzelfde. Wat zie je? Wat gebeurt er? Wat zeggen de mensen? De cursisten denken in groepjes over een goed antwoord. Met behulp van grammatica-ondersteuning maken we goede zinnen. 8. Een personage volgen doorheen het boek Kies één van de basisfiguren. Hang telkens de situatie op wanneer deze figuur voor het eerst en voor het laatst in het boek verschijnt. Laat de cursisten bedenken wat er gebeurt met deze persoon op de bladzijden ertussen. Schrijf dit op bord of maak notities voor jezelf. Controleer daarna samen met de cursisten of het klopt. Maak goede zinnen, eventueel met visuele grammaticale ondersteuning. In een hogere schriftelijke module of bij gealfabetiseerde cursisten kan je samen deze zinnen opbouwen en opschrijven.
3 vreemde eend: leve de lente!
9. Luisteroefening Hang enkele personages op het bord. Vertel van één van de personages de opeenvolgende gebeurtenissen, maar stop er een fout in. De cursisten benoemen het personage en moeten de fout eruit halen. Hij wandelt op straat. Hij wil mee spelen met de andere kinderen. Zij spelen met een voetbal. De andere kinderen zijn blij. Ze lopen achter de bal. De bal vliegt door het raam van de kapper. De politieman praat met de winkelier. De kinderen lopen rustig verder. In het park spelen ze verder. 10. Tot slot Schrijf een gedicht over de lente. Welke kleur past best bij de lente? Wat zie je in het boek met deze kleur? Waarvoor gebruik je het? Wat is het? Je kan de structuur van een elfje gebruiken, of je kan een vrij gedicht schrijven.
4 vreemde eend: leve de lente!
Bijlage 1: overzicht van de personages
Andrea
Frederick
Sigrid
Yvonne
Ina
Tania
Frank
Susanne
Hugo
Manfred
Sieglinde
Peter
Monika
Mingus
Olivier Linus
5 vreemde eend: leve de lente!
Bijlage 2: uitvergrote versies van de personages
6 vreemde eend: leve de lente!
7 vreemde eend: leve de lente!
8 vreemde eend: leve de lente!
9 vreemde eend: leve de lente!
10 vreemde eend: leve de lente!
11 vreemde eend: leve de lente!
12 vreemde eend: leve de lente!
13 vreemde eend: leve de lente!
14 vreemde eend: leve de lente!
15 vreemde eend: leve de lente!
16 vreemde eend: leve de lente!
17 vreemde eend: leve de lente!
Bijlage 3: vraagkaartjes
18 vreemde eend: leve de lente!
Bijlage 3: situatieprenten
19 vreemde eend: leve de lente!