Onder moeders paraplu Door Helga Gehre
Doelgroep Niet-gealfabetiseerde cursisten vanaf module drie. Ook voor hogere modules en voor gealfabetiseerden is deze les geschikt. Doelstellingen Een cursist kan informatie geven door te reageren op herkenbare vragen (BE 059). Een cursist kan informatie vragen door herkenbare en gestructureerde vragen te stellen (BE 059). Een cursist kan in een gesprekssituatie een probleem formuleren (BE 058). De cursist kan in een gesprekssituatie een klacht of een probleem formuleren (BE 070). Een cursist kan relevante gegevens selecteren uit informatieve teksten (BE 062). Materiaal het lied ‘Onder moeders paraplu’ en de bijhorende ondersteuningsprent (deze kan je gratis downloaden op www.vreemdeeend.be/indeklas.htm) drie weerkaarten (zie bijlage) foto's of materiaal bij het buitenweer woordkaarten: de maanden van het jaar (zie bijlage) woordkaarten: de seizoenen (zie bijlage) kaarten met de begindata van de verschillende seizoenen (zie bijlage) een klaskalender schoenen (bij voorkeur klompen), een spons en een kommetje, een paraplu, een regenjas en een stok een lege tafel en een groot doek leefomgeving-geluiden van Color cards – Geluiden buiten (de gele serie : een kerkklok, spelende kinderen, een straatmuzikant, een drilboor, golven op de rotsen, een waterval, regen, wandelende kinderen in een herfstbos, een zaagmachine, onweer) het werkblad bij Color cards – Geluiden buiten Lesverloop 1. Introductiegesprek over het weer Kijk naar buiten. Wat zie je allemaal. De cursisten (gealfabetiseerden) en/of de docent (niet-gealfabetiseerden) schrijven de woorden op. Stel gerichte vragen : Welk weer is het vandaag? Is het mooi weer? Is het slecht weer? Welke tekening hoort daarbij? 1 vreemde eend: onder moeders paraplu
Hang de juiste ondersteuningsprenten op het bord of teken de verschillende weertypes zelf. 2. Auditieve discriminatie in de ruimte De cursisten sluiten hun ogen. Wat hoor je allemaal? De cursisten (gealfabetiseerden) en/of de docent (niet-gealfabetiseerden) schrijven de woorden op het bord. Leg de meegebrachte voorwerpen op de tafel, samen met de foto's van de Color cards – Geluiden buiten. De cursisten sluiten hun ogen. Laat een aantal geluiden horen (de klompjes doe je tegen elkaar tikt, een paraplu die je open en dicht schuift). Welke geluiden heb je gehoord? Vervolgens mogen de cursisten enkele minuten naar de tafel kijken. Ze moeten zoveel mogelijk woorden opsommen. Kennen ze een woord niet, dan vragen ze de juiste naam aan de docent. Je kan ook een kimspel spelen: je neemt een voorwerp weg en de cursisten moeten raden welk voorwerp dat is. Deel dan de kaarten van Color cards – Geluiden buiten uit. Laat de cd horen. Heeft een cursist de kaart met het geluid erop, dan steekt hij zijn kaart in de lucht en benoemt hij het geluid. Laat de cd nog eens horen. Geef er nog geen opdracht bij. Daarna deel je het werkblad uit. De cursisten moeten de geluiden in de juiste volgorde zetten. Schrijf 1 bij het geluid dat je eerst hebt gehoord. Schrijf 2 bij het volgende geluid. De cursisten proberen eerst zonder de cd (geheugentraining). Tot slot controleren de cursisten hun antwoord aan de hand van de cd. 3. Het lied beluisteren Eerste luisterronde Herhaal de voorwerpen die op de tafel liggen. Laat de cursisten het liedje horen. Wat is dit? (een liedje) Wat heb je begrepen? Welke woorden heb je gehoord? Geef geen verdere opdracht, laat de cursisten gewoon vertellen wat ze gehoord hebben. Tweede luisterronde Geef de opdracht te luisteren naar de voorwerpen. Welke voorwerpen hoor je in het liedje? Schrijf de voorwerpen die de cursisten aanbrengen op bord. Bij een zwakke groep kan je de luisteropdracht verdelen : één groep luistert naar paraplu, een andere naar regen, een andere naar de regenjas, enz. Bouw het lied op aan de hand van drie woorden: paraplu, klompjes, stok
2 vreemde eend: onder moeders paraplu
Derde luisterronde Verdeel de klas in drie groepen. Elke groep moet meer informatie geven over de paraplu, de klompjes en de stok. De cursisten geven de informatie na de derde luisterronde. Bij een gealfabetiseerde groep kan je de zinnen op bord schrijven. Stel bijvragen indien de cursisten onvoldoende inhoud aanbrengen: Welk weer is het? Hoe heten de kinderen? Wie is Jan? Hoe voelen de kindjes zich? De wind heeft een naam. Welke? Waarom lachen ze? Vierde luisterronde Geef voor het luisteren de volgende opdracht: Hoe vaak hoor je 'onder moeders paraplu'? Let op! Je hoort immers ook twee keer OP moeders paraplu. Hier kan je ingaan op de voorzetsels. Vijfde luisterronde Geef de prenten die bij het lied horen. De cursisten moeten deze in de juiste volgorde hangen. Doe dit klassikaal of maak een werkblad. Afhankelijk van het inlevingsvermogen van je groep kan je de cursisten per drie de opdracht geven het lied te spelen: Hanneke, Janneke en de wind. Dat maakt het visueler voor de cursisten. 4. Na het luisteren Auditieve en visuele discriminatie Lees de volgende paren voor. Wat klinkt hetzelfde? kindjes – vriendjes, klik – tik, zoetjes – snoetjes, trok – stok, klantjes – handjes, hi - nie Afhankelijk van het niveau van je groep kan je de tekst uitdelen en de cursisten de opgegeven woorden laten kleuren. Sequenties: eerst – dan – daarna Lees de zes zinnen uit het lied voor. De cursisten moeten ze in de goede volgorde zetten. 1.De kindjes lopen onder de paraplu. 2.Het regent. 3.De wind waait zacht. 4.De wind waait hard. 5.De kinderen houden de paraplu stevig vast. 6.Ze zijn blij. Zing het liedje samen met de cursisten. Indien de tekst ondersteuning biedt, kan dat met de tekst. Indien niet, dan kan je de cursisten vooral 'onder moeders paraplu' laten meezingen. Oriëntatie in de tijd 3 vreemde eend: onder moeders paraplu
Neem de ondersteuningsprenten van de seizoenen. Vraag aan de cursisten bij welk seizoen dit liedje past: zomer, herfst, winter of lente? (zowel herfst al lente zijn mogelijk) Wanneer begint de lente? Wanneer eindigt de lente? Neem je kalender en zoek de begindatum van de lente. In welke maand valt deze datum? Laat de cursisten deze datum kleuren op hun eigen kalender en op de klaskalender. Laat één cursist de juiste maand kiezen uit de woordkaarten van de maanden. Herhaal hetzelfde voor de seizoenen en voor de begindatum van de herfst. Het weer Toon de drie weerkaarten. Welke weerkaart hoort bij dit liedje? Ofwel bespreek je alleen de weerkaart die bij het liedje past. Ofwel bespreek je de drie weerkaarten en selecteer je achteraf de weerkaart bij het liedje. Hoe warm kan het worden? Hoe koud kan het worden? Is er veel wind? Hoe weet je dat? Wordt het mooi weer? 5. En verder… Deze ideeën kan je nog verder uitwerken: Gericht luisteren De cursisten beluisteren een weerbericht. Deel verschillende ondersteuningsprenten van het weer uit. De cursisten steken de juiste prent omhoog. Oriëntatie in de tijd: lente - herfst Zorg voor prenten en foto’s die bij de lente en de herfst passen, of laat de cursisten zelf enkele woorden aanbrengen. Maak een werkblad met de opdracht: kleur alles van de herfst bruin, kleur alles van de lente geel. Werk met een jaarkalender. Laat cursisten de juiste maanden bruin kleuren voor de herfst en geel voor de lente. Zoek woorden die dezelfde structuur hebben als de woorden uit het liedje (wind: één lettergreep – regen: twee lettergrepen – paraplu: drie lettergrepen) Welke kleren draag je in de lente/herfst? Neem enkele kledingsstukken mee in een zak. Beschrijf ze. De cursisten moeten ze herkennen.
4 vreemde eend: onder moeders paraplu
Bijlage 1: woordkaarten
januari februari maart april mei 5 vreemde eend: onder moeders paraplu
juni juli augustus september oktober 6 vreemde eend: onder moeders paraplu
november december De zomer De lente De herfst 7 vreemde eend: onder moeders paraplu
De winter 21 21 21 21
8 vreemde eend: onder moeders paraplu
Bijlage 2: de weerkaarten
9 vreemde eend: onder moeders paraplu