Lesbrief Pro krant februari 2010
PrO-krant 83 Krant voor leerlingen in het praktijkonderwijs Lesbrief voor docenten
Doe meer met de PrO-krant De PrO-krant is geschreven op niveau A2 / B1. Dat is het leesniveau volgens het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader. Wat betekent dat? Teksten op A2-niveau zijn kort en zeer eenvoudig. Teksten op B1-niveau zijn eenvoudig; 95% van de Nederlandse bevolking kan deze teksten lezen en begrijpen. Wat betekent dit voor uw leerlingen? Met behulp van de PrO-krant en de oefeningen uit deze gratis lesbrief, leren leerlingen begrijpend lezen. Als ze in staat zijn de krant te lezen en begrijpen, zijn zij voldoende leesvaardig voor een praktijkopleiding. Leerlingen die deze vaardigheid nog onvoldoende bezitten, kunt u trainen met behulp van de krant. Veel rubrieken in de PrO-krant sluiten aan bij de kerntaken waarmee in gewerkt wordt. Zoals de stage-rubriek ‘Aan het werk’. In deze lesbrief staan tips, ideeën, opdrachten en suggesties om de krant in de klas te behandelen. U kunt de lesbrief downloaden in zowel Word als pdf op de website van de PrOkrant: www.pro-krant.nl > lesbrief. De oefeningen verschillen in moeilijkheidsgraad waardoor er gedifferentieerd gewerkt kan worden. De vragen en opdrachten lenen zich uitstekend voor samenwerkend leren, maar kunnen desgewenst ook makkelijk individueel uitgevoerd worden. De opdrachten vormen zeker geen verplicht onderdeel bij de krant, het zijn slechts handvatten voor de verwerking van uw les. U bent uiteraard vrij in de keuze welke opdrachten u uw leerlingen laat doen. De lesbrief is bedoeld om zelf te kopiëren of anderszins te vermenigvuldigen. Heeft u vragen of wilt u meer informatie over de lesbrief van Werkze!? Bel dan naar de redactie, telefoon: (020) 520 60 70. Of stuur een e-mail naar:
[email protected]. Rubrieksindeling van de PrO-krant: • Nieuws en actualiteit - pagina 1 & 2. • Het Gesprek - pagina 3. • Sport - pagina 4. • Gezondheid - pagina 5. • Vrije tijd en column - pagina 6. • Natuur en techniek - pagina 7. • Aan het werk - pagina 8. • Op school / Aan het woord - pagina 9. • Mijn Stijl - pagina 10. • Puzzel, colofon en recept- pagina 11. • Wist je dat? / Wat gebeurde er in? – pagina 12.
Hoe zet u de PrO-krant in? Docenten ontwikkelen vaak hun eigen unieke lesmethoden. Iedere docenten heeft sowieso zijn of haar eigen ervaringen met lesgeven. Graag willen we weten hoe ú de PrO-krant inzet de les. De reacties gaan we bundelen in een boek. Wilt u meedoen? Beschrijf dan ik uw eigen woorden (maximaal 2 A4-tjes) hoe u en uw leerlingen PrO!-krant gebruiken. Mail uw reactie naar
[email protected]. Of stuur het op naar Eenvoudig Communiceren, Antwoordnummer 10554, 1000 RA Amsterdam. Let op: vergeet niet uw naam, school, adres en telefoonnummer te vermelden. We willen u graag kunnen bereiken voor een eventuele toelichting op uw verhaal. Én u krijgt het boek gratis toegestuurd als het klaar is! Vragen op u op weg te helpen * Leest u de krant klassikaal of in groepjes? * Met welk doel leest u de krant: begrijpend lezen, burgerschap, stagekeuze? * Wordt de krant gebruikt voor spreekbeurten? * Welke onderwerpen uit de krant vindt u belangrijk om te behandelen in de les? * Welke onderwerpen vinden uw leerlingen het leukst? * Hoe werkt de lesbrief? * Kunt u iets zeggen van het effect van de krant op de taal- en leesvaardigheid van uw leerlingen? * Heeft u tips voor andere docenten?
83 MILJOEN EURO VOOR HAITI (PAGINA 1) 1. Zet de volgende cijfers en getallen op de goede plaats: 6, 555, 75.000, 41, 4, 250.000, 1 - Iedereen kan geld storten op giro …… - De mensen in Nederland hebben meer dan …… gegeven. - Bij de aardbeving in Haïti vielen …… doden en …… gewonden. - De show werd uitgezonden op Nederland……, RTL ……, SBS …… en TMF. 2. Door welke bekende Nederlanders werd de show voor Haïti gepresenteerd? 3. In het stukje staat dat de Nederlanders meer dan 41 miljoen euro hebben gegeven. In de titel staat ’83 miljoen euro voor Haïti’. Leg uit hoe dat kan. 4. Leg in je eigen woorden uit wat er op Haïti is gebeurd. 5. Heb jij naar de tv-show gekeken? Leg uit waarom wel of niet. 6. Heb jij geld voor de slachtoffers van de aardbeving gegeven? Schrijf op waarom wel of niet. OLYMPISCHE WINTERSPELEN 2010 (PAGINA 1) 1. Zoek op internet op hoe het komt dat Marianne Timmer niet mee kan naar de Olympische Spelen. 2. Zoek op internet nog drie andere Nederlandse sporters op die meegaan naar de Olympische Spelen. 3. Leg in je eigen woorden uit wat bobsleeën is. 4. Noem nog drie andere sporten die je op de Olympische Winterspelen kunt zien. 5. Ga jij kijken naar de Olympische Winterspelen? Vertel waarom wel of niet. 6. Schrijf de zin over die het meest bij jou past en maak de zin af: - Ik kijk het liefst naar de Olympische Winterspelen, omdat ……………. - Ik kijk het liefst naar de Olympische Zomerspelen, omdat …………… BOODSCHAPPEN (PAGINA 1) 1. Wat vind jij van de actie van de man in Rosmalen? 2. Waarom denk jij dat de man een kopie van zijn paspoort aan de caissière gaf? 3. Waarom denk je dat de man de streepjescodes van de boodschappen had afgeknipt? 4. Ben jij het er mee eens dat de supermarkt geen aangifte doet? Leg je antwoord goed uit. KILOMETERHEFFING: JA OF NEE? (PAGINA 2) 1. Leg in je eigen woorden uit wat de kilometerheffing is. 2. Vind jij de kilometerheffing een goed plan? Leg uit waarom wel of niet.
3. Denk jij dat door de kilometerheffing mensen minder de auto gaan gebruiken? Leg uit waarom je dat denkt. 4. Waarom zijn veel mensen die veel auto rijden tegen de kilometerheffing? 5. Bedenk zelf een plan om de files in Nederland te verminderen. HOEZO MISLUKT? (PAGINA 2) 1. Vertel in je eigen woorden wat integratie is. 2. Noem drie punten waardoor je merkt dat het beter gaat met buitenlanders in Nederland. 3. Vind jij dat het goed gaat met integratie van buitenlanders in Nederland? Leg goed uit waarom je dat vindt. 4. Schrijf zoveel mogelijk bekende Nederlanders van buitenlandse afkomst op. PLAKJE KAAS (PAGINA 2) 1. Vertel in je eigen woorden waarom een medewerkster van Mc Donald’s werd ontslagen. 2. In het stukje staat dat zij ‘op staande voet werd ontslagen’. Wat betekent dat? 3. De rechter vond ontslag een veel te zware straf. Leg uit waarom je het daar wel of niet mee eens bent. 4. Wat zou jij zelf een betere straf voor de medewerkster hebben gevonden? HET GESPREK MET HOCKEYER FLORIS EVERS (PAGINA 3) 1. Toen Floris tien jaar was ging hij voor het eerst hockeyen. Was hockey de eerste sport waar hij op ging? Leg je antwoord uit. 2. Schrijf het zinnetje over waardoor je weet dat Floris tevreden is over zijn keuze voor hockey. 3. Noem drie dingen op die Floris doet in een week. 4. Heeft Floris positieve of negatieve verwachtingen voor het WK in India? Leg je antwoord uit. 5. Vind jij hockey een leuke sport? Leg uit waarom wel of niet.
MEER OVER FLORIS (PAGINA 3) 1. Hoe oud is Floris? 2. Is Floris getrouwd? Hoe weet je dat? 3. Noem een Aziatisch gerecht dat Floris lekker zou kunnen vinden. 4. Noem een Italiaans gerecht dat Floris lekker zou kunnen vinden. 5. Floris gaat graag naar Kaapstad op vakantie. In welk land ligt Kaapstad?
ALLES OVER BOBSLEEEN (PAGINA 4) 1. Zijn de volgende zinnen waar of niet waar? Met de letters van de goede antwoorden kun je een woord maken. - Bij bobsleeën zit het team in een dichte slee. Waar (C)/ Niet waar (S) - Bij bobsleeën is de finish het belangrijkst. Waar (K) / Niet waar (A) - Het is belangrijk dat er goed wordt geremd. Waar (I) / Niet waar (N) - Bobsleeën was vroeger een sport voor rijke mensen. Waar (A)/ Niet waar (E) - Een viermansbob bestaat uit een piloot, twee remmers en een starter. Waar (L) / Niet waar (D) - Jamaica stuurde in 1990 ook een bobsleeteam naar de Olympische Spelen. Waar (A) / Niet waar (E) AFRICA CUP (PAGINA 4) 1. Wat is de Africa Cup? Als je het antwoord niet weet zoek het dan op internet op. 2. Zoek op de kaart van Afrika op of Angola in het noorden, het zuiden, het westen of het oosten van Afrika ligt. 3. Leg in je eigen woorden uit waarom Togo zich terugtrok voor de Africa Cup. 4. Ben jij het eens met de beslissing van de regering of ben jij het eens met de voetballers? Leg je keuze uit.
WAT IS HYPERVENTILATIE (PAGINA 5) 1. Wat gebeurt er met de zuurstof die je longen uit de lucht haalt? 2. Waar gebruiken je organen de zuurstof voor? 3. Noem drie organen die in je lijf zitten. 4. Hoe heet het gas dat je weer uitademt? 5. Als je hyperventileert heb je dan teveel of te weinig zuurstof in je lichaam? 6. Hoe komt het dat je bij hyperventilatie steeds meer zuurstof in je lichaam krijgt? 7. Noem vier dingen waar je lichaam last van kan hebben bij hyperventilatie. 8. Wat is de oorzaak (waardoor komt) hyperventilatie? 9. Waarom is het handig om in een plastic zakje te ademen als je hyperventilatie hebt? 10. Geef drie goede tips om te ontspannen aan iemand die last heeft van stress.
FYSIOTHERAPEUT (PAGINA 5) 1. Wat kan een fysiotherapeut doen voor mensen die last hebben van hyperventilatie? 2. Wie is jouw zorgverzekeraar?
3. Waarom is het goed om te bewegen als je last hebt van hyperventilatie? MARY POPPINS: EEN BEROEMDE MUSICAL (PAGINA 6) 1. Wat was de prijs die Maartje won bij de wedstrijd Op zoek naar Mary Poppins? 2. De musical Mary Poppins gaat volgende maand in première. Wat betekent deze zin? 3. Noem vijf dingen op die je over Mary Poppins weet na het lezen van dit artikel. 4. Welke boodschap willen de makers van Mary Poppins aan het publiek meegeven? 5. Ga naar www.musicals.nl/marypoppins en klik bij ‘tickets’ op ‘waar en wanneer’ en geef antwoord op de volgende vragen: - Hoe heet het theater waar de musical gespeeld wordt? - Hoe laat begint doordeweeks de avondvoorstelling? - Voor een kaartje op de eerste rang betaal je € 79,00. Wat is de eerste rang? - Wat betaal je op zaterdagavond voor een kaartje op de derde rang? 6. Zou jij naar deze musical toe willen? Leg uit waarom wel of niet. JE EERSTE DROL (PAGINA 6) 1. Als Rhijja aan haar vriend vertelt dat zij poept en scheetjes laat roept hij: “Too much information!” Wat bedoelt hij daarmee? 2. Stel je voor dat jij een nieuwe vriend of vriendin zou hebben. Zou jij dan durven poepen bij hem of haar? Leg uit waarom wel of niet. 3. Wat vind jij van de tip die Rhijja geeft om toch te kunnen poepen bij je nieuwe geliefde? Leg uit waarom je dat vindt. 4. Denk je dat mannen echt denken dat hun liefjes niet poepen? Waarom denk je dat?
ALLES OVER DIERPROEVEN (PAGINA 7) 1. Leg uit wat proefdieren zijn. 2. Wat is een laboratorium? 3. Welke twee dieren worden het meest als proefdier gebruikt? 4. Noem twee redenen waarom juist deze dieren worden gebruikt. 5. Wat doet de Vereniging Proefdier Vrij? 6. Wat is de mening van de tegenstanders van dierproeven? 7. Wat is de mening van voorstanders van dierproeven? 8. Ben jij een voorstander of tegenstander van dierproeven? Leg je antwoord uit.
REGELS (PAGINA 7) 1. Noem twee situaties waarbij proefdieren gebruikt mogen worden.
2. “Er is een commissie die bepaalt of de dierproeven zijn toegestaan”. Wat betekent deze zin? 3. Waarom denk jij dat er geen proeven mogen worden gedaan op een chimpansee?
IK BEHANDEL ALLE KINDEREN GELIJK (PAGINA 8) 1. Streep de taken door die niet bij een stagedag van Asmita horen: - helpen bij gymmen, fruithapje klaarmaken, helpen bij knutselwerkjes, lokaal opruimen, kinderen straf geven, helpen bij het spelen, luiers verschonen. 2. Wat is het belangrijkste dat Asmita tijdens haar stage geleerd heeft? 3. Wat vindt Asmita positief aan haar stage? 4. Hoe merkt Asmita dat de kinderen haar lief vinden? 5. Zou een stage in een kleuterklas iets voor jou zijn? Geef twee redenen waarom wel of twee redenen waarom niet.
BINNEN EEN HALF JAAR JE MBO-DIPLOMA (PAGINA 9) 1. Op welk niveau heeft Sharon een diploma gehaald? 2. Waarom is iedereen zo trots op Sharon? 3. Wat is het toekomstplan van Sharon? 4. Wat vind jij ervan dat de Praktijkschool van Sharon samenwerkt met het ROC? Leg uit waarom je dat vindt. 5. Zijn er op jouw school ook mogelijkheden om een ROC-opleiding te doen? Leg uit waarom wel of niet.
AAN HET WOORD (PAGINA 9) 1. Zet bij de volgende woorden een A als ze bij het stukje van Anjali horen of een M als ze bij het stukje van Melek horen: - internet - professioneel - hyves - contact - basketbal - wedstrijden - msn - trainen - surf - zwemmen - foto’s - dribbelen WE DRAGEN NOOIT DEZELFDE KLEREN (PAGINA 10) 1. Streep de woorden door die niet bij de stijl van Romy en Charley horen:
Normaal, rokjes, emo, spijkerbroeken, opvallen, crocs, verzorgd, pumps, trainingspak. 2. Noem twee redenen waarom Romy en Charley niet dezelfde kleding naar school aantrekken. 3. Charley en Romy trekken zich niet veel aan van de mening van hun ouders over hun kleding. Trek jij je iets aan van de mening van je ouders? Leg je antwoord uit. 4. Wat vind jij ervan dat Romy niet zonder make-up de deur uitgaat? 5. Charley zegt: “Ik blijf liever thuis dan dat ik met mijn bril op naar school ga.” Wat vind jij van deze uitspraak? Leg uit waarom je dat vindt. 6. Wat is een indo? 7. Wat vind jij van de stijl van Romy en Charley? Leg je antwoord uit.
DE ELFSTEDENTOCHT (PAGINA 12) 1. Leg uit wat “schaatskoorts” is. 2. Hoe komt de Elfstedentocht aan zijn naam? 3. Hoe zorgt de organisatie van de Elfstedentocht ervoor dat de schaatsers niet vals kunnen spelen? 4. Wat is het Elfstedenkruisje? 5. Maak deze zin af: Je krijgt het Elfstedenkruisje als je ……….. én …………. 6. Denk jij dat er dit jaar nog een Elfstedentocht gaat komen? Leg uit waarom je dat denkt. WAT GEBEURDE ER IN … FEBRUARI 1953? (PAGINA 12) 1. Springvloed betekent dat: a. Het water over de dijken springt. b. Het geen eb is. c. Het water van de zee erg hoog staat. 2. a. b. c.
Welke zin is goed? Een groot deel van Zeeland en Zuid-Holland staat onder water. Heel Nederland staat onder water. Een groot deel van Zeeland en Noord-Holland staat onder water.
3. a. b. c.
Door de watersnood zijn er: 1385 mensen omgekomen 1538 mensen omgekomen 1835 mensen omgekomen.
4. a. b. c.
De Deltawerken zijn: grote dijken grote dammen grote vliegers.