Lesbrief De familieblues – Yvonne Kroonenberg
Doe meer met Leeslicht! Bij een aantal boeken in de serie Leeslicht kunt u een gratis lesbrief downloaden van www.eenvoudigcommuniceren.nl. In deze lesbrief staan vragen, tips en opdrachten om de boeken in de klas te behandelen.
1 O ver de voorkant en de achterkant Bekijk en lees de voorkant en de achterkant van het boek. 1.1 Hoe heet het boek? 1.2 Hoeveel verhalen staan er in het boek? 1.3 Hoe heet de schrijfster van het boek?
2 L eesvragen Wat is goed? Kies A of B. 2.1 Lees bladzijde 7. Waarom wilde de moeder van de schrijfster niemands ‘oma’ zijn? A Omdat ze een hekel had aan haar schoonmoeder. B Omdat ze zich dan zo oud voelde. 2.2 Lees bladzijde 8. Wanneer moeten broers en zussen samen belangrijke beslissingen nemen? A Als ze een familiedag organiseren. B Als de ouders ziek worden. 2.3 Lees bladzijde 9. Wat gebeurde er met het vriendje van het meisje van 17? A Hij maakte de verkering uit. B Hij werd ziek en stierf. 2.4 Lees bladzijde 9. Wie had de sleutel van de auto waar het brood in lag? A De vader van de man. B De moeder van de man.
2
2.5 Lees bladzijde 11. Er staat: Hij hield niet van watjes. Wat betekent watjes? A Dieven. B Zachtaardige jongens. 2.6 Lees bladzijde 14. Wanneer worden vaders soms aardiger? A Als ze een cursus gaan doen. B Als ze tegen de zestig zijn. 2.7 Lees bladzijde 16. Hoe oud was het jongetje toen zijn opa doodging? A Zeven. B Negen. 2.8 Lees bladzijde 17. Wat wordt er bedoeld met het ‘zwarte schaap’ van de familie? A De slechterik van de familie. B De grappenmaker van de familie. 2.9 Lees bladzijde 18. De muzikant werkte in een fabriek. A Waar. B Niet waar. 2.10 Lees bladzijde 19. Wat is een ‘pikketanassie’? A Dat is Amsterdams voor een borrel. B Dat is Amsterdams voor een gehaktbal. 2.11 Lees bladzijde 21. Hoeveel zonen heeft het oude echtpaar in Drachten? A Twee. B Drie.
3
2.12 Lees bladzijde 23. De man krijgt meer geld van zijn baas. A Waar. B Niet waar. 2.13 Lees bladzijde 24. Hoe noemt de schoonvader zijn schoonzoon? A Een flapdrol. B Een droplul. 2.14 Lees bladzijde 25. De jongens hielpen vroeger mee met het huishouden. A Waar. B Niet waar. 2.15 Lees bladzijde 27. Wat deed Joke in Griekenland? A In een café werken. B Iets met zwerfhonden. 2.16 Lees bladzijde 28. Hoe lang is de broer van de schrijfster verslaafd geweest aan drugs? A Dertien jaar. B Vijftien jaar. 2.17 Lees bladzijde 30. Broers willen graag op elkaar lijken A Waar. B Niet waar. 2.18 Lees bladzijde 31. Wie schilde het fruit voor opa? A Zijn vrouw. B Zijn moeder. 2.19 Lees bladzijde 33. Wanneer is het vooral moeilijk om oma’s en opa’s gelijk te behandelen? A Tijdens feestdagen. B Als er een snoepverbod is.
4
2.20 Lees bladzijde 35. Hoe heette het kleinkind van de barman? A Samuel. B Soraya. 2.21 Lees bladzijde 36 en 37. Waarom maakte de getrouwde man het uit met zijn geheime vriendin? A Omdat hij vader was geworden. B Omdat hij opa was geworden. 2.22 Lees bladzijde 38. Vooral ooms zonder kinderen maken grappen. A Waar. B Niet waar. 2.23 Lees bladzijde 39. Wie maakt vooral woordgrapjes? A Oom Kees. B Oom Cor. 2.24 Lees bladzijde 41. Van wie waren de laarzen? A Van Corrie. B Van tante Toos. 2.25 Lees bladzijde 41. De Amsterdamse tante van Annie was een leuke tante. A Waar. B Niet waar. 2.26 Lees bladzijde 42. Waarvoor staat de letter M van de ziekte MS? A Moeheid. B Multiple. 2.27 Lees bladzijde 43. Waarom gaan sommige zonen ver weg wonen? A Dan hoeven ze hun zieke vader of moeder niet zo vaak te zien. B Omdat ze getrouwd zijn met iemand die ver weg woont.
5
2.28 Lees bladzijde 45. Wanneer gaat het vaak mis in een familie? A Na een geboorte. B Na een sterfgeval. 2.29 Lees bladzijde 48. Waardoor begon de ruzie op de boot? A Door een breiwerkje. B Door een koffiekopje.
3 B espreek het samen 3.1 De docent of een cursist leest bladzijde 6 voor. Luister en lees mee. Er staat: Tot mijn 15e noemde ik mijn ouders ‘papa’ en ‘mama’. Daarna niet meer. • Hoe noem(de) jij je ouders? En waarom noem(de) je hen zo? Vertel er iets over. Vraag het ook aan andere cursisten. Bespreek het samen.
3.2 De docent of een cursist leest bladzijde 7 en 8 voor. Luister en lees mee. Er staat: Het is de familieblues. Je kent dat gevoel vast wel. Je zit aan je familie vast. Voor altijd ben je verbonden met je ouders, je broers, je zussen. Hoe je ook over hen denkt. Wat je ook van hen vindt. Met vrienden kun je een relatie stoppen. Met familie niet. • Ken jij dat gevoel inderdaad? Herken je wat de schrijfster zegt? Klopt het dat je een relatie met familie nooit kunt stoppen? Vertel er iets over aan je medecursist. Bespreek het samen.
3.3 De docent of een cursist leest bladzijde 18 voor. Luister en lees mee. Er staat: Mijn eerste schoonmoeder was heel grappig. Ze danste graag met een glas wijn door het huis. Dan zong ze: ‘Een pikketanussie gaat er altijd in.’ • Heb jij ook een schoonmoeder (gehad)? Doet/deed jouw schoonmoeder ook grappige dingen, of juist niet? Vertel er iets over. Vraag het ook aan je medecursisten.
6
3.4 De docent of een cursist leest bladzijde 30 voor. Luister en lees mee. Er staat: Broers lijken niet graag op elkaar. Zeg je tegen twee zussen dat ze net een tweeling zijn? Dan zijn ze heel blij. Bij broers is dat niet zo. Die zijn graag een beetje beter dan hun broer. • Denk jij dat dit klopt? Leg uit waarom je dat denkt. Vraag het ook aan andere cursisten. Praat er samen over.
3.5 De docent of een cursist leest bladzijde 45 voor. Luister en lees mee. Er staat: Familieruzies gaan over geld of jaloezie. Het kan lang goed gaan. Maar ineens gaat het mis. Vaak gebeurt dat na een sterfgeval in de familie. • Is er in jouw familie wel eens ruzie? Gaat zo’n ruzie ook over geld of jaloezie? En hoe is die ruzie ontstaan? Vertel er iets over. Vraag het ook aan andere cursisten.
4 O pdracht Vul op de volgende bladzijde de stamboom in voor jouw eigen familiesituatie. Teken er zelf (ex-, pleeg-, half- of stief-)ouders, kinderen, broers, zwagers, (schoon)zussen, neven, nichten, ooms, tantes, ouders en partners bij. • Als jouw familiestamboom is ingevuld, laat hem dan zien aan je medecursisten. • Vertel er iets bij: Op wie lijk jij bijvoorbeeld het meest? Met wie heb je een goede band? • Heb jij wel eens last van de familieblues zoals in het boek? Met wie heb je bijvoorbeeld wel eens ruzie? • Wie is in jouw familie ‘het zwarte schaap’ en waarom? Let op: vertel alleen dingen die je zelf kwijt wilt!
7
M i j n f a milie
Mijn familieblues mijn opa/oma naam:leeftijd: ........
mijn opa/oma naam:leeftijd: ........
mijn vader/moeder naam:leeftijd: ........
mijn oom/tante naam:leeftijd: ........
mijn oom/tante naam:leeftijd: ........
ik
naam:leeftijd: . . . . . .. . .
mijn broer/zus naam:leeftijd: ........
mijn neef/nicht naam:leeftijd: ........
Naam: Leeftijd:
mijn
Naam: Leeftijd:
zoon/dochter naam:leeftijd: ........
8
Naam: Leeftijd:
Naam: Leeftijd:
IK Mijn broer/zus Mijn neef/nicht
Naam: Leeftijd: Naam: Leeftijd:
Naam: Leeftijd:
Naam: Leeftijd:
Naam: Leeftijd:
Mijn vader/moeder Mijn oom/tante Mijn oom/tante
Mijn opa/oma Mijn opa/oma
Mijn zoon/dochter
mijn opa/oma naam:leeftijd: ........
mijn opa/oma naam:leeftijd: ........
mijn oom/tante naam:leeftijd: ........
mijn oom/tante naam:leeftijd: ........
mijn vader/moeder naam:leeftijd: ........
9
mijnzoon/dochter naam:leeftijd: ........
Naam: Leeftijd:
mijn neef/nicht naam:leeftijd: ........
mijn broer/zus naam:leeftijd: ........
mijn partner naam:leeftijd: ........
Mijn zoon/dochter
Naam: Leeftijd:
Naam: Leeftijd:
Naam: Leeftijd:
Mijn neef/nicht Mijn broer/zus Mijn partner
Naam: Leeftijd:
Naam: Leeftijd:
Naam: Leeftijd:
Naam: Leeftijd:
Naam: Leeftijd:
Mijn oom/tante Mijn oom/tante Mijn vader/moeder
Mijn opa/oma Mijn opa/oma
Tot slot
5.1 Wat is jouw mening over de verhalen in het boek? Vraag het ook aan je medecursist. Bespreek het samen. 5.2 Bedenk nu drie woorden die duidelijk maken wat je van het boek vindt. Bijvoorbeeld: grappig, interessant, herkenbaar, saai. Schrijf de woorden hier op. .................................................. .................................................. ..................................................
10
