Leidraad Toezicht en handhaving op het vierogenprincipe in de dagopvang Inleiding In 2011 heeft de commissie Gunning in haar rapport naar aanleiding van de zedenzaak in Amsterdam het vierogenprincipe geïntroduceerd. Het vierogenprincipe heeft tot doel om situaties te voorkomen waarin de gelegenheid bestaat tot het plegen van (seksueel) misbruik of mishandeling bij kinderen in de dagopvang. Dit is concreet gevat in het uitgangspunt dat de houder van een kindercentrum de dagopvang op zodanige wijze organiseert, dat de beroepskracht of de beroepskracht in opleiding de werkzaamheden uitsluitend kan verrichten terwijl hij gezien of gehoord kan worden door een andere volwassene. De inspecteur kinderopvang toetst het vierogenprincipe.
Toezicht vanaf 1 januari 2014 Waarop toetst de inspecteur? Stap 1: Staat in het pedagogisch beleidsplan in duidelijke en observeerbare termen de wijze waarop het vierogenprincipe is vormgegeven beschreven? (voorwaarde 1.1.10) (art 1.50 lid 1 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; art 5 lid 2 en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen; art 7 lid 1 sub h Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen) Stap 2: Heeft de houder de oudercommissie in staat gesteld advies uit te brengen over het vierogenprincipe? (voorwaarde 5.2.11) (art1.60 lid 1 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen) Met dit advies vormt de inspecteur zich een beeld van de eventuele afspraken die houder en oudercommissie hebben gemaakt over de vertaling van het vierogenprincipe naar de praktijk. Stap 3: Heeft de houder ouders geïnformeerd over de invulling van het vierogenprincipe op de betreffende locatie? (voorwaarde 5.1.1) (art 1.54 lid 1 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen) Stap 4: Heeft de houder de opvang op zodanige wijze georganiseerd , dat de beroepskracht (in opleiding) de werkzaamheden uitsluitend kan verrichten terwijl hij of zij gezien of gehoord kan worden door een andere volwassene? (voorwaarde 3.3.1) (art. 1.49 lid 1 en 1.50 lid 2 Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; art 2 lid 3 Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen; art 5a Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen) De vraag die de inspecteur zichzelf stelt, is: geeft de gekozen maatwerkoplossing in de praktijk voldoende invulling aan het vierogenprincipe? Om daar een antwoord op te krijgen, kan de inspecteur het volgende schema doorlopen:
Schema bij stap vier
Kan een beroepskracht gezien of gehoord worden door een andere volwassene?
Nee
Voldoet niet
*A
Ja In iedere ruimte?
*B
NeeNee
Ja Gedurende de hele dag? *C
Ja Bij het naar buiten gaan met de kinderen?
*D
Toelichting bij het schema:
Ja *A. Het gaat hierbij eveneens om beroepskrachten in opleiding *B. Het gaat hierbij niet alleen om de ruimtes waarin de kinderen worden VOLDOET
opgevangen, maar ook om bijvoorbeeld slaap- en verschoningsruimtes. *C. Het gaat hierbij ook om de pauze-momenten en vakantieperiodes van de beroepskrachten *D. Het gaat hierbij om de beroepskracht die naar buiten gaat met de kinderen (bijvoorbeeld naar de speeltuin of boodschappen doen), maar ook om de beroepskracht die achterblijft in het kindercentrum.
Aandachtspunten -
Toezicht op het vierogenprincipe is een vorm van doeltoezicht, dat wil zeggen: de nadruk ligt op de doelen van de regelgeving en in mindere mate op de middelen waarmee deze doelen worden bereikt. Er is ruimte voor maatwerk door de houder en de inspecteur velt een oordeel op basis van zijn professionaliteit. Dat brengt ook met zich mee dat twee op het oog gelijke maatregelen (bijvoorbeeld: het ophangen van camera’s) in de praktijk verschillend kunnen uitwerken en daardoor ook verschillend worden beoordeeld.
-
Cameratoezicht kan voldoende zijn, mits het zo geregeld is dat iemand de beelden kan bekijken. Wanneer de beelden niet worden bekeken (de monitor hangt bijvoorbeeld in een ruimte waar vrijwel nooit iemand is), dan voldoen camera’s niet.
-
Hetzelfde geldt voor ramen: als er ramen zijn, maar er kan niet doorheen worden gekeken of er wordt nooit doorheen gekeken, dan is het niet voldoende. Wanneer ramen worden ingezet om te voldoen aan het vierogenprincipe, dient dit beschreven te zijn in het beleidsplan.
-
Wanneer ouders en/of derden worden ingezet om te voldoen aan het vierogenprincipe dienen zij op elk gewenst moment de beroepskrachten te kunnen zien of horen. Dit moet dus onaangekondigd kunnen gebeuren.
-
Wanneer een beroepskracht naar buiten gaat met een paar kinderen dienen ook daar goede afspraken over gemaakt te worden. Het is bijvoorbeeld niet de bedoeling dat een beroepskracht alleen met de kinderen in een verlaten gebied gaat wandelen. Hierbij is een extra aandachtspunt: de achtergebleven beroepskracht moet ook nog gezien of gehoord kunnen worden.
-
Minderjarigen kunnen niet ingezet worden om te voldoen aan het vierogenprincipe. Dit is een extra aandachtspunt bij de inzet van stagiaires of vrijwilligers.
-
Kleine kindercentra. Het Ministerie van SZW heeft er op verzoek van de convenantpartijen voor gekozen geen uitzondering te maken voor kleine kindercentra. Bij de toetsing geldt dezelfde lijn als voor grotere kindercentra.
-
Grote kindercentra. Dat er altijd twee of meer beroepskrachten aanwezig zijn in een gebouw, betekent niet dat men elkaar ook kan zien of horen. Dat gegeven alleen is niet voldoende.
-
Bij het ontwikkelen van het beleid voor het vierogenprincipe moet de houder eveneens rekening houden met andere (veiligheids)risico’s en het pedagogisch beleid op het kindercentrum. Het kan zo zijn dat de maatregelen die genomen worden om te voldoen aan het vierogenprincipe van negatieve invloed zijn op de beoordeling van andere voorwaarden. Bijvoorbeeld: wanneer ouders zomaar binnen kunnen lopen op een kindercentrum, dan kunnen anderen dit ook. Of: wanneer ouders elk moment binnen kunnen lopen, kan dit de rust op de groep verstoren.
Extra informatie De Brancheorganisatie Kinderopvang heeft in samenwerking met BOinK een brochure uitgegeven, waarin een aantal voorbeelden zijn uitgewerkt van de toepassing van het vierogenprincipe in de praktijk. De brochure is te vinden op de website van de Brancheorganisatie Kinderopvang.
Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 Artikel 5a. Vierogenprincipe bij dagopvang De houder van een kindercentrum organiseert de dagopvang op zodanige wijze, dat de beroeps-kracht of de beroepskracht in opleiding de werkzaamheden uitsluitend kan verrichten terwijl hij gezien of gehoord kan worden door een andere volwassene. Toelichting bij Artikel 5a Een belangrijke wijziging betreft de invoering van het zogenoemde ‘vierogenprincipe’. Dit principe houdt in dat bij kindercentra in de dagopvang altijd een volwassene moet kunnen meekijken of meeluisteren met een beroepskracht. Daarom zou dit principe strikt genomen beter aangeduid kunnen worden als vierogen- en orenprincipe. Toch is de voorkeur gegeven aan de kortere term vierogenprincipe omdat die in de praktijk nu al gebruikt wordt. De opname van het vierogenprincipe vloeit voort uit de conclusies van de onafhankelijke Commissie Onderzoek Zedenzaak Amsterdam van april 2011 en de nadere afspraken die de convenantpartijen daarover hebben gemaakt. Het doel van de maatregel is het voorkomen van situaties waarin de gelegenheid bestaat tot het plegen van (seksueel) misbruik bij kinderen in de dagopvang. Met de convenantpartijen is afgesproken het vierogenprincipe vooralsnog alleen te introduceren voor de dagopvang, omdat in de buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen het risico op misbruik kleiner wordt geacht. In de buitenschoolse opvang en de peuterspeelzaal slapen kinderen niet meer tijdens de opvang en zijn er minder verzorgingsmomenten dan in de dagopvang. In peuterspeelzalen worden kinderen bovendien halve dagen opgevangen waardoor de beroepskracht vrijwel nooit alleen is met een kind; alle kinderen worden op dezelfde tijd gebracht en gehaald en de beroepskrachten hebben geen pauze. De gevolgen van deze maatregel voor de bedrijfsvoering door ondernemers in de kinderopvang kunnen sterk variëren en worden bepaald door de wijze waarop ondernemers er invulling aan geven. Ondernemers hebben de plicht de oudercommissie om advies te vragen en de ouders te informeren over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het vierogenprincipe. Soms zullen geen wijzigingen nodig zijn omdat er nu altijd al een andere
volwassene kan meekijken of meeluisteren met de beroepskracht. In andere gevallen zullen er wel maatregelen moeten worden getroffen bijvoorbeeld door bouwtechnische aanpassingen (zoals het plaatsen van extra ramen, verwijderen van muren) of audio- of videoverbindingen tussen groepen en ruimtes. Ook kan gekozen worden voor organisatorische wijzigingen, zoals een andere personeelsinzet of het aan de randen van de dag samenvoegen van stamgroepen (waarbij uiteraard voldaan wordt aan de voorschriften in artikel 5 van deze regeling). Ondernemers kunnen daar zelf invulling aan geven. Kleine kindercentra waar gezien het aantal opgevangen kinderen maar één beroepskracht aanwezig hoeft te zijn, kunnen voldoen aan het vierogenprincipe door de inzet van vrijwilligers of stagiaires als extra volwassene op de groep of het plaatsen van audio- of videoapparatuur waardoor altijd iemand kan meekijken of meeluisteren. De brochure ‘Het vierogenprincipe in de dagelijkse praktijk’ van de Brancheorganisatie Kinderopvang en BOinK geeft een aantal praktijkvoorbeelden van hoe het vierogenprincipe kan worden toegepast.