Leidraad Participatiewet IGSD
Inhoud 1. Individuele inkomenstoeslag .................................................................................................................... 3 2. Kostendelersnorm en verlaging uitkering. .............................................................................................. 8 3. Alleenstaande ouders zonder alleenstaande ouderkop ...................................................................... 13 17 Toeslagen voor levensonderhoud ......................................................................................................... 22
1. Individuele inkomenstoeslag Regeling: Artikel 36 Participatiewet en artikel 5 Verordening individuele inkomenstoeslag Onderwerpen: - Uitzicht op inkomensverbetering - Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015 IGSD Steenwijkerland/Westerveld Voor de toelichting op artikel 36 Participatiewet wordt verwezen naar het handboek van Schulinck. Voor de referteperiode en de inkomensgrens wordt verwezen naar de verordening individuele inkomenstoeslag. In onderstaande beleidsregels staat wanneer sprake is van uitzicht op inkomensverbetering.
Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015 IGSD Steenwijkerland/Westerveld integraal weergegeven. Algemeen De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering. De gemeenteraad moet bij verordening nadere invulling geven aan de begrippen 'langdurig' en 'laag inkomen' en eveneens de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepalen. Het Dagelijks Bestuur van de IGSD kan in beleidsregels aangeven wanneer er sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. De hieronder genoemde beleidsregels geven richting aan de uitvoering van de bevoegdheid die het Dagelijks Bestuur van de IGSD heeft op grond van artikel 36 Participatiewet en artikel 5 van de Verordening Individuele inkomenstoeslag. De bevoegdheid tot vaststelling van deze beleidsregels ontleent het Dagelijks Bestuur aan artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Artikel 1 Recht op individuele inkomenstoeslag Het Dagelijks Bestuur van de IGSD verleent een persoon op verzoek individuele inkomenstoeslag indien hij voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in artikel 36 van de Participatiewet, de verordening individuele inkomenstoeslag en de beleidsregels individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015 IGSD Steenwijkerland/Westerveld. Artikel 2 Uitzicht op inkomensverbetering 1. De volgende personen komen niet in aanmerking voor een individuele Inkomenstoeslag, omdat zij geacht worden voldoende uitzicht te hebben op inkomensverbetering: a. Personen die op de peildatum i. uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgen, ii. studiefinanciering ontvangen op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF) of, iii. een tegemoetkoming ontvangen op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS); b. Personen die tijdens de referteperiode een opleiding hebben gevolgd als bedoeld in onderdeel a; c. Personen met op de peildatum inkomsten uit arbeid. d. Personen die op de peildatum in aanvulling op hun inkomsten uit arbeid een uitkering van de IGSD ontvangen, tenzij: i. deze personen medisch uren beperkt zijn, of ii. bij deze personen naast deze inkomsten uit arbeid geen of een beperkt groeipotentieel is vastgesteld;
e. Personen die op de peildatum naast hun inkomsten uit arbeid een werkloosheidsuitkering ontvangen van het UWV; f. Personen die op de peildatum een werkloosheidsuitkering ontvangen van het UWV; g. Personen met een uitkering van de IGSD die vanwege hun krachten en bekwaamheden geacht worden binnen 12 maanden betaalde arbeid te vinden. 2. Geen uitzicht op inkomensverbetering hebben personen die een uitkering van de IGSD ontvangen indien: a. zij op de peildatum volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn als bedoeld in artikel 9, vijfde lid, Participatiewet; b. bij hen op de peildatum geen of een beperkt groeipotentieel is vastgesteld; c. zij op de peildatum en in de referteperiode tot de doelgroep van de loonkostensubsidie behoren en in die periode geen inkomsten uit arbeid hebben genoten. 3. Geen uitzicht op inkomensverbetering hebben verder personen die op de peildatum een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen van het UWV mits zij: a. volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn als bedoeld in artikel 4 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; of b. niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn als bedoeld in artikel 4 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en in de referteperiode geen inkomsten uit arbeid hebben genoten. 4. Personen met een uitkering van de IGSD Steenwijkerland/Westerveld of het UWV komen niet voor een individuele inkomenstoeslag in aanmerking indien zij onvoldoende inspanningen hebben verricht om tot inkomensverbetering te komen. Hiervan is sprake indien hen in de referteperiode een of meerdere maatregelen zijn opgelegd door de IGSD, een andere gemeente of UWV wegens: a. het betonen van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan; b. schending van een arbeids- of re-integratieverplichting; of c. verwijtbare werkloosheid. Artikel 3. Hardheidsclausule Het Dagelijks Bestuur van de IGSD kan in de gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, dan wel in gevallen waarin toepassing van deze beleidsregels leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de belanghebbende, besluiten om op individuele gronden van deze beleidsregels af te wijken. Artikel 4. Citeertitel Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Individuele inkomenstoeslag 2015 IGSD Steenwijkerland/Westerveld. Artikel 5. Inwerkingtreding Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015. Vastgesteld door Dagelijks Bestuur IGSD op 4 december 2014 Gepubliceerd op 16 december 2014 in Da’s Mooi Gepubliceerd op 16 december 2014 in Steenwijkerland Expres
Toelichting Na wijziging van artikel 36 Participatiewet kan het college op verzoek een individuele inkomenstoeslag toekennen indien een persoon: een langdurig laag inkomen heeft en; geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 Participatiewet en; gelet op zijn omstandigheden geen uitzicht heeft op inkomensverbetering. Deze beleidsregels bepalen dat wanneer een persoon aan de voorwaarden voldoet, het Dagelijks Bestuur de individuele inkomenstoeslag toekent. Verder vullen de beleidsregels nader in wanneer een persoon gelet op zijn omstandigheden wel of geen uitzicht heeft op inkomensverbetering. Artikel 1 Recht op individuele inkomenstoeslag Het Dagelijks Bestuur verleent een persoon individuele inkomenstoeslag indien hij voldoet aan de in artikel 36 van de Participatiewet en de in de verordening individuele inkomenstoeslag opgenomen voorwaarden. Deze bepaling is opgenomen in de beleidsregels omdat het verlenen van individuele inkomenstoeslag een bevoegdheid is en geen verplichting. Artikel 36 lid 1 van de Participatiewet bepaalt immers dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen aan een persoon indien hij voldoet aan de in die bepaling opgenomen voorwaarden. Dit betekent dat het college de mogelijkheid heeft af te zien van het toekennen van een individuele inkomenstoeslag, ook al voldoet een persoon wel aan de voorwaarden voor een dergelijke toeslag. Dit vindt de gemeenteraad niet wenselijk. Daarom bepaalt artikel 1 van deze beleidsregels dat het college individuele inkomenstoeslag moet verstrekken als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor.
Artikel 2 Uitzicht op inkomensverbetering Groepen met een goed arbeidsmarktperspectief komen niet in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag. Zij hebben immers uitzicht op inkomensverbetering. Bij het beoordelen van het zicht recht op individuele inkomenstoeslag moeten de individuele omstandigheden van een persoon worden betrokken. Het gaat daarbij om: - de krachten en bekwaamheden van de persoon; en - de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. lid 1 In het eerste lid staan groepen omschreven die gelet op hun krachten en bekwaamheden uitzicht hebben op inkomensverbetering. De opsomming is niet limitatief. onderdelen a en b Een persoon die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt, wordt geacht uitzicht op inkomensverbetering te hebben. Hetzelfde geldt voor personen die in de referteperiode dit onderwijs hebben gevolgd. onderdeel c Personen met inkomsten uit arbeid worden geacht uitzicht op inkomensverbetering te hebben. De meeste personen met inkomsten uit arbeid zullen alleen al vanwege de hoogte van het inkomen niet voor een individuele inkomenstoeslag in aanmerking komen. Met de zinsnede 'geen uitzicht heeft op inkomensverbetering' werd in artikel 36 lid 1 WWB gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag (TK 2008-2009, 31 441, nr. 12). In TK 2005-2006, 30 484, nr. 6, p. 4 heeft de staatssecretaris gesteld dat het hebben van een baan, ook al levert dat gedurende langere tijd een laag inkomen op, arbeidsmarktperspectief betekent. Volgens de staatssecretaris kunnen geen uitzonderingen worden gemaakt. Daaruit volgt dat het hebben van een Wsw-dienstbetrekking arbeidsmarktperspectief betekent1. In artikel 36 lid 1 Participatiewet komt dezelfde zinsnede voor. Aangenomen mag worden dat deze toelichting ook voor de individuele inkomenstoeslag dezelfde 1
Grip op WWB: Hoofdstuk 7 Langdurigheidstoeslag, paragraaf 2.3.
betekenis blijft houden bij mensen met een baan. onderdeel d Een persoon die in aanvulling op zijn inkomsten uit arbeid een uitkering ontvangt van de IGSD heeft in beginsel ook uitzicht op inkomensverbetering. De volgende stap voor deze persoon is inkomsten uit arbeid verwerven waarmee hij volledig in zijn levensonderhoud kan voorzien2. Hierop bestaan twee uitzonderingen: i. Personen die echter medisch uren beperkt zijn, waardoor zij niet in staat zijn om inkomsten te verwerven gelijk aan of hoger dan de voor hen geldende bijstandsnorm, hebben geen uitzicht op een verbetering van hun inkomenspositie. Deze personen komen ook in aanmerking voor een inkomstenvrijlating (artikel 31, tweede lid, onderdeel z, Participatiewet). De duur van de inkomstenvrijlating is onbeperkt, bedraagt maximaal € 124,00 per maand (2014) en wordt niet tot de middelen gerekend. ii. Daarnaast kunnen er personen zijn die in aanvulling op hun inkomsten uit arbeid een uitkering van de IGSD ontvangen, bij wie is vastgesteld dat zij naast deze inkomsten geen of een beperkt groeipotentieel hebben (cliëntprofiel 3 of 4). onderdelen e en f Alleen personen die lang genoeg arbeid in de dienstbetrekking hebben verricht, komen voor een WW in aanmerking. Personen met een werkloosheidsuitkering van het UWV hebben daarom uitzicht op inkomensverbetering. onderdeel g Personen met een uitkering van de IGSD die gelet op hun krachten en bekwaamheden geacht worden binnen 12 maanden betaalde arbeid te vinden, hebben uitzicht op inkomensverbetering. Het gaat om personen die onder cliëntprofiel één en twee vallen. Lid 2 In het tweede lid staan groepen omschreven die gelet op hun krachten en bekwaamheden geen zicht hebben op inkomensverbetering. onderdeel a Dit onderdeel spreekt voor zich. onderdeel b Personen met een uitkering van de IGSD en bij wie geen of een beperkt groeipotentieel is vastgesteld, hebben geen uitzicht op inkomensverbetering. Bij cliëntprofiel 4 wordt geen groeipotentieel geconstateerd. Zij hebben geen uitzicht op inkomensverbetering. Bij cliëntprofiel 3 is dit groeipotentieel beperkt en is pas op lange termijn betaalde arbeid mogelijk. onderdeel c Personen die tot de doelgroep van de loonkostensubsidie behoren, hebben in beginsel uitzicht op inkomensverbetering. Indien voor hen echter na drie jaar nog geen werk is gevonden, mag worden aangenomen dat zij geen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Lid 3 Personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV worden geacht geen uitzicht te hebben op inkomensverbetering indien zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Dit betekent niet dat personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn automatisch wel uitzicht hebben op inkomensverbetering. Indien deze personen in de referteperiode niet in staat zijn gebleken inkomsten uit arbeid te genieten, 2
Wel kunnen deze personen op grond van het beleid van de IGSD in aanmerking komen voor een inkomstenvrijlating gedurende ten hoogste zes maanden van maximaal € 194,00 per maand (in 2014) als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel n, Participatiewet. Voor alleenstaanden ouders geldt bovendien in aansluiting op bovengenoemde termijn nog een termijn van 30 maanden, waarbij de inkomstenvrijlating lager is.
worden zij geacht geen uitzicht op inkomensverbetering te hebben. Lid 4 Een belanghebbende aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeids- of re-integratieverplichting heeft in beginsel geen zicht op inkomstenverbetering (zie ook CRvB 17-12-2013, nr. 12/83 WWB, ECLI:NL:CRVB:2013:2842).3 Zij hebben onvoldoende inspanningen verricht om te komen tot inkomensverbetering. onderdeel a tekortschietend besef Hieronder vallen personen die bijvoorbeeld een maatregel opgelegd hebben gekregen, omdat zij te laat of geen voorliggende voorziening hebben aanvaard of door eigen schuld het recht op een uitkering verliezen. Ook vallen hier personen onder die verwijtbaar werkloos zijn. Tot en met december 2014 valt deze laatste gedraging niet onder de plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9, eerste lid, WWB) maar onder tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. De afhankelijkheid van een bijstandsuitkering hangt voor deze personen direct samen met hun gedragingen. onderdeel b Indien de maatregelwaardige gedraging tot gevolg heeft dat de persoon (langer) bijstandsafhankelijk wordt, dan heeft deze persoon onvoldoende inspanningen verricht. Dit geldt bijvoorbeeld voor personen die door hun gedraging in een ander cliëntprofiel terechtkomen omdat hun afstand tot de arbeidsmarkt groter is geworden of bij wie het re-integratietraject door de gedraging voortijdig beëindigd wordt. onderdeel c Verwijtbare werkloosheid leidt tot (langere) afhankelijkheid van een uitkering of zelfs weigering van een uitkering. Artikel 3 Hardheidsclausule Bij een afwijzing zal onderzocht moeten worden of er een reden is om in het individuele geval ten gunste van belanghebbende van het beleid af te wijken (artikel 4:84 Awb). Artikelen 4 en 5 Deze artikelen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.
3
Pagina 20 Handreiking Wet maatregelen WWB.
2. Kostendelersnorm en verlaging uitkering. Regeling: Artikel 22a en artikel 27 Participatiewet, artikel 5 IOAW en artikel 5 IOAZ. Onderwerpen: - Kostendelersnorm - Verlaging uitkering vanwege woonsituatie. - Beleidsregels over kostendelersnorm en verlaging van uitkering vanwege woonsituatie Steenwijkerland/Westerveld Met de Wet maatregelen WWB treedt de kostendelersnorm in werking. Op de kostendelersnorm bestaat een aantal uitzonderingen. Een van de uitzonderingen betreft het betalen van een commerciële prijs voor huur of kostgeld. In de onderstaande beleidsregels is vastgelegd hoe de IGSD daarmee om gaat. Voor een toelichting op de kostendelersnorm wordt verwezen naar het handboek van Schulinck. Verder komt de Toeslagenverordening van rechtswege te vervallen. Binnen de Participatiewet blijft het echter mogelijk de uitkering te verlagen vanwege de woonsituatie. Ook hier is in de onderstaande beleidsregels nader invulling aan gegeven. Beleidsregels over kostendelersnorm en verlaging van uitkering vanwege woonsituatie Steenwijkerland/Westerveld Algemeen Met ingang van 1 januari 2015 treedt de kostendelersnorm in de Participatiewet in werking. De kostendelersnorm in de IOAW en IOAZ wordt vanaf 1 juli 2015 tot en met 31 december 2018 geleidelijk ingevoerd. De kostendelersnorm kent een aantal uitzonderingen dat voor zowel de Participatiewet als de IOAW en IOAZ geldt. Een van deze uitzonderingen heeft betrekking op het betalen of ontvangen van een commerciële prijs als (onder)huurder, kostganger, (onder)verhuurder of kostgever. Deze beleidsregels vullen het begrip commerciële prijs in. Verder heeft de Participatiewet tot gevolg dat de Toeslagenverordening komt te vervallen. Op grond van artikel 27 van de Participatiewet is het Dagelijks Bestuur van de IGSD bevoegd om de bijstandsuitkering te verlagen voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning. De beleidsregels vullen ook deze bevoegdheid nader in. Artikel 1 Begrippen 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder: a. dagelijks bestuur: Dagelijks Bestuur van de IGSD Steenwijkerland en Westerveld; b. commerciële prijs: commerciële prijs als bedoeld in artikel 22a, vierde lid, onderdelen b en c, van de Participatiewet, artikel 5, twaalfde lid, onderdelen b en c, van de IOAW en artikel 5, achtste lid, onderdelen b en c, van de IOAZ. c. commerciële verhuur: van commerciële verhuur is sprake wanneer een persoon aan drie of meer (onder)huurders (een deel van zijn) huis verhuurt;
d. woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Participatiewet; e. woonkosten: i. indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag; ii. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud. Artikel 2 Hoogte commerciële prijs. 1. Het dagelijks bestuur verstaat onder een commerciële prijs een prijs die op grond van een schriftelijke huur- of kostgangersovereenkomst jaarlijks geïndexeerd wordt en die in 2015 tenminste: a. € 300,00 per maand bedraagt ingeval van (onder)huur of (onder)verhuur en b. € 500,00 per maand bedraagt ingeval van kostgangers of kostgevers 2. De bedragen in het eerste lid zijn inclusief de kosten voor gas, water en elektriciteit. 3. Het dagelijks bestuur indexeert de bedragen onder het eerst lid jaarlijks overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.
Artikel 3 Commerciële verhuur Een persoon bij wie sprake is van commerciële verhuur wordt gezien als een zelfstandige als bedoeld in artikel 78f van de Participatiewet en het daaruit voortvloeiende Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Artikel 4 Inkomsten uit (onder)verhuur of uit het hebben van kostgangers Met inkomsten uit (onder)verhuur of uit het hebben van kostgangers houdt het dagelijks bestuur rekening op een wijze zoals in de voor belanghebbende van toepassing zijnde wet is voorgeschreven. Artikel 5 Verlaging woonsituatie 1. De verlaging in verband met de woonsituatie zoals bedoeld in artikel 27 van de Participatiewet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21, sub b, van de Participatiewet a. indien een woning wordt bewoond waaraan voor een belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn; of b. indien geen woning bewoond wordt. 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de belanghebbende: a. op wie de kostendelersnorm van toepassing is; b. die jonger is dan 21 jaar; of c. die gehuwd is en waarbij zowel hij als zijn partner jonger zijn dan 21 jaar. Artikel 6 Citeertitel Beleidsregels over kostendelersnorm en verlaging van uitkering vanwege woonsituatie Steenwijkerland/Westerveld. Artikel 7. Inwerkingtreding Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015. Vastgesteld door Dagelijks Bestuur IGSD op 4 december 2014 Gepubliceerd op 16 december 2014 in Da’s Mooi Gepubliceerd op 16 december 2014 in Steenwijkerland Expres
TOELICHTING BELEIDSREGELS OVER KOSTENDELERSNORM EN VERLAGING VAN UITKERING VANWEGE WOONSITUATIE
Algemeen De wijze waarop gemeenten de kostendelersnorm moeten toepassen is wettelijk voorgeschreven. De wetgever vult echter niet in wat onder een commerciële prijs moet worden verstaan. Om te kunnen bepalen of een persoon is uitgezonderd van de kostendelersnorm is het noodzakelijk om in beleidsregels vast te leggen wat onder een commerciële prijs wordt verstaan. Met de invoering van de kostendelersnorm komt de Toeslagenverordening te vervallen. De mogelijkheden om de bijstandsnorm te verlagen vanwege de woonsituatie of bij belanghebbenden die hun opleiding hebben beëindigd (schoolverlaters) blijven bestaan. Tot 1 januari 2015 diende de gemeente deze regels bij verordening in te vullen. Vanaf 2015 kunnen deze bevoegdheden door het dagelijks bestuur middels beleidsregels nader ingevuld worden. Beide gemeenten maakten in de Toeslagenverordening geen gebruik van de mogelijkheid om de norm bij schoolverlaters te verlagen. Reden waarom deze bevoegdheid ook niet is opgenomen in deze beleidsregels. Wel geven de beleidsregels nader invulling aan de bevoegdheid de bijstandsuitkering te verlagen vanwege de woonsituatie (artikel 27 Participatiewet). Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Begrippen Het eerste lid spreekt voor zich. In het tweede lid wordt een aantal begrippen nader gedefinieerd. Artikel 2. Hoogte commerciële prijs. De hoogte van de commerciële prijs voor onder(ver)huur is gebaseerd op het Nibud. Blijkens het Nibud is voor een kamer al gauw een huur tussen de twee- en vierhonderd euro verschuldigd. Reden waarom in dit artikel is uitgegaan van driehonderd euro inclusief de kosten voor gas, water en elektriciteit. Voor kostgangers geldt dat zij naast de huur ook voor de kost (voeding) moeten betalen. Blijkens de prijzengids van het Nibud 2014-2015 zijn de voedingskosten per persoon (op basis van tweepersoonshuishoudens) ontbijt lunch Warme maaltijd tussendoortje man 14 - 65 jaar € 0,58 € 1,42 € 2,39 € 1,96 vrouw 14 - 65 jaar € 0,53 € 1,33 € 2,33 € 1,62 (365 dagen x kosten per dag en dan delen door 12 maanden)
dagelijks € 6,35 € 5,81
Per mnd € 193,15 € 176,72
De weergegeven voedingskosten geven de kostprijs weer en niet de commerciële prijs. Wil bij een kostganger sprake zijn van een commerciële prijs dan dient het kostgeld minimaal € 500,00 per maand te bedragen. Dit is voor de huur inclusief gas, water en elektriciteit (€ 300,00) en de voeding (€ 200,00). Artikel 3 commerciële verhuur Indien een persoon een deel van zijn woning (onder)verhuurt voor een commerciële prijs dan is de kostendelersnorm niet van toepassing. Indien echter aan meer dan twee personen woonruimte wordt (onder)verhuurd dan, zal de onderverhuurder geen recht meer hebben op bijstand op grond van de Participatiewet omdat hij als zelfstandige wordt aangemerkt. Artikel 4 Inkomsten uit (onder)verhuur of uit het hebben van kostgangers Is sprake van een uitkering op grond van de IOAW en IOAZ dan tellen inkomsten uit onderhuur of het houden van kostgangers (in tegenstelling tot de Participatiewet) niet mee (zie Grip op WWB
van Kluwer Schulinck). Dit op basis van de in 2014 geldende wet- en regelgeving. De inkomsten uit verhuur of het ontvangen kostgeld dienen in het kader van de Participatiewet volledig als inkomen in aanmerking te worden genomen. De Participatiewet staat niet toe dat alvorens de inkomsten in aanmerking te nemen deze eerste worden verlaagd met eventueel gemaakte kosten. - Uit de Memorie van toelichting bij artikel 22a lid 5 blijkt als volgt: (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 3 p. 59) "In de eerste plaats wordt de (onder)verhuurder, (onder)huurder, kostgever of kostganger die met belanghebbende de woning deelt, niet meegerekend (onderdeel a). In dat geval is sprake van een zogenoemde zakelijke relatie. Hoewel een geringe mate van kostendelen niet uit te sluiten valt, zou het niet redelijk zijn er van uit te gaan dat zij kosten delen in dezelfde mate als woningdelers die niet een dergelijke onderlinge zakelijke relatie met elkaar hebben. Als deze uitzondering van toepassing is, geldt ten aanzien van de inkomsten uit verhuur, onderverhuur of kostgeverschap het bepaalde in artikel 33, vierde lid." - artikel 33 lid 4 Participatiewet: "Indien de belanghebbende de woning bewoont met een of meer huurders, onderhuurders of kostgangers, worden de daaruit voortvloeiende lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan als inkomen in aanmerking genomen indien daarmee nog geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de norm, bedoeld in artikel 22a, eerste tot en met derde lid." Artikel 32 lid 1 Participatiewet “De middelen ontvangen vanwege huur, onderhuur of het hebben van kostgangers gelden op grond van artikel 32 lid 1 WWB als inkomen.” Artikel 5 Verlaging woonsituatie Eerste lid Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn bij de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers. Hiervan is echter ook sprake ingeval een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonkosten betaalt van de woning. Er wordt dan een woning bewoond waaraan voor de bijstandsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan algemene bijstand. Doorslaggevend voor de toepassing van dit artikel is, dat bewoner(s) niet jegens een derde woonkosten verschuldigd zijn. Dak- en thuislozen vallen ook onder deze regeling. In de regel hebben zij geen kosten voor het aanhouden van woonruimte. Het artikel weergegeven in de beleidsregels komt overeen met de Toeslagenverordening zoals deze onder de WWB gold. Tweede lid Onderdeel a Indien het eerste lid ook wordt toegepast bij personen die in aanmerking komen voor de kostendelersnorm, dan worden deze personen onevenredig hard getroffen in hun financiële situatie. Ter verduidelijking staan hieronder twee voorbeelden: voorbeeld 1 Indien op twee volwassenen de kostendelersnorm van toepassing is, ontvangen zij 50% van de gehuwdennorm. Indien vervolgens een verlaging plaats vindt van 10% van de gehuwdennorm vanwege het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden, dan ontvangen zij beiden 50 minus 10 is 40% van de gehuwdennorm. voorbeeld 2 Gaat het om vier volwassenen op wie de kostendelersnorm van toepassing is dan is de kostendelersnorm gelijk aan 40% van de gehuwdennorm. Vindt vervolgens een verlaging van 10% van de gehuwdennorm plaats dan is de hoogte van de norm 40 -10 is 30% van de gehuwdennorm. In plaats van in totaal 160% (4 x 40) van de gehuwdennorm, ontvangen zij dan in totaal 120% (4 x 30) van de gehuwdennorm.
onderdelen b en c De landelijke basisnorm voor 18- tot 21-jarigen is afgeleid van de kinderbijslagbedragen die voor deze leeftijdscategorie gold. Gelet op de hoogte van deze normen vindt geen verlaging van de normen plaats. Artikel 6 en 7 Deze artikelen spreken voor zich.
3. Alleenstaande ouders zonder alleenstaande ouderkop Regeling: Artikel 35 Participatiewet, artikel 3 AWIR, artikel 2 lid 6 Wet op het kindgebonden budget. Onderwerpen: - alleenstaande ouders zonder alleenstaande ouderkop De uitkering van alleenstaande ouders is vanaf 1 januari 2005 net zo hoog als die van alleenstaanden. Via de belastingdienst ontvangen de meeste alleenstaande ouders de alleenstaande ouderkop via het kindgebonden budget. Niet alle ouders ontvangen deze alleenstaande ouderkop omdat ze geacht worden een toeslagpartner te hebben. In de onderstaande beleidsregels staat in welke situaties de IGSD bijzondere bijstand verleent aan deze alleenstaande ouders.
Beleidsregels alleenstaande ouder 2015 IGSD Steenwijkerland/Westerveld. Met ingang van 1 januari 2015 is de norm van een alleenstaande ouder gelijk aan de norm van een alleenstaande. Alleenstaande ouders komen via een verhoging van het kindgebonden budget in aanmerking voor de alleenstaande ouder-kop4. Een aantal alleenstaande ouders, inclusief gehuwden met niet-rechthebbenden partners, krijgt dit echter niet. De beleidsregels hebben tot doel om vast te stellen of de kosten van levensonderhoud voor de kinderen voor deze ouders voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden (artikel 35 Participatiewet). In het kader van deze beleidsregels wordt de alleenstaande ouder-kop aangemerkt als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet. De bevoegdheid tot vaststelling van deze beleidsregels ontleent het Dagelijks Bestuur aan artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 1. Begrippen 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder: a. dagelijks bestuur: Dagelijks Bestuur van de IGSD Steenwijkerland/Westerveld; b. alleenstaande ouder-kop: de aanspraak op een verhoging van het kindgebonden budget als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget; c. AWIR: Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Artikel 2. Doelgroep alleenstaande ouder 1. Tot de doelgroep behoort de persoon van 21 jaar of ouder die a. alleenstaande ouder is omdat hij duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, Participatiewet, b. niet in aanmerking komt voor de alleenstaande ouder-kop omdat hij een partner heeft als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AWIR, en
4
Voor de ingangsdatum van het kindgebonden budget is artikel 2 van de Wet op het kindgebonden budget van belang, luidende: Aanspraak op een kindgebonden budget heeft de ouder voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald of zou worden betaald indien artikel 7, tweede lid van die wet niet van toepassing zou zijn, met dien verstande dat de aanspraak op een kindgebonden budget bestaat met ingang van de kalendermaand na de maand waarin het kind is geboren dan wel tot het huishouden is gaan behoren tot en met de kalendermaand waarin het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt.
2.
3.
4. 5.
c. niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, tenzij artikel 22a, vierde lid, onderdelen b, c en/of d, van de Participatiewet van toepassing is. Tot de doelgroep behoort tevens de persoon van 21 jaar of ouder die: a. gehuwd is met een niet-rechthebbende partner, b. niet in aanmerking komt voor de alleenstaande ouder-kop omdat hij een partner heeft als bedoeld in artikel 3 AWIR, en c. niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, tenzij artikel 22a, vierde lid, onderdelen b, c en/of d, van de Participatiewet van toepassing is. In afwijking van het tweede lid, onderdeel c, behoort wel tot doelgroep een persoon die met zijn niet-rechthebbende partner het hoofdverblijf houdt in dezelfde woning, tenzij deze is uitgesloten van het recht op algemene bijstand op grond van artikel 13, tweede lid, onderdelen c en/of d, van de Participatiewet.. In afwijking van het eerste en tweede lid behoren niet tot de doelgroep personen op wie artikel XII, tweede lid, van de Wet Hervorming kindregelingen van toepassing is. Het vierde lid vervalt met ingang van 1 januari 2016.
Artikel 3. Bijzondere bijstand Het Dagelijks Bestuur kan op aanvraag aan een persoon die tot de doelgroep beleidsregels alleenstaande ouder behoort periodiek bijzondere bijstand verlenen in aanvulling op zijn algemene bijstand of inkomen. Artikel 4 Draagkracht 1. Het Dagelijks Bestuur rekent het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm volledig tot de draagkracht. 2. Het Dagelijks Bestuur rekent het vermogen, voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens, volledig tot de draagkracht. 3. In afwijking van het eerste lid, neemt het Dagelijks Bestuur het inkomen van de nietrechthebbende partner slechts in aanmerking voor zover het inkomen van de gehuwden tezamen, met inbegrip van de bijstand die zou worden verleend indien zijn inkomen niet in aanmerking wordt genomen, meer zou bedragen dan de bijstandsnorm voor gehuwden. Voorwaarde voor toepassing van dit lid is dat de persoon die tot de doelgroep behoort en zijn niet-rechthebbende partner in dezelfde woning het hoofdverblijf houden. 4. Onder bijstand als bedoeld in het derde lid wordt mede verstaan de bijzondere bijstand op grond van deze beleidsregels, Artikel 5. Hoogte bijzondere bijstand De bijzondere bijstand op grond van deze beleidsregels is lager of gelijk aan de alleenstaande ouder-kop. Artikel 6. Hardheidsclausule Het Dagelijks Bestuur van de IGSD kan in gevallen waarin toepassing van deze beleidsregels leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de belanghebbende, besluiten om op individuele gronden van deze beleidsregels af te wijken. Artikel 7. Citeertitel Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels alleenstaande ouder 2015 IGSD Steenwijkerland/Westerveld. Artikel 8. Inwerkingtreding Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015. Vastgesteld door Dagelijks Bestuur IGSD op 4 december 2014 Gepubliceerd op 16 december 2014 in Da’s Mooi Gepubliceerd op 16 december 2014 in Steenwijkerland Expres
Toelichting op beleidsregels alleenstaande ouder 2015 Algemeen Met de vaststelling van de Wet hervorming kindregelingen verdwijnt de hogere norm voor een alleenstaande ouder in de Participatiewet5 (en IOAW en IOAZ). De norm alleenstaande ouder wordt even hoog als de norm alleenstaande. Alleenstaande ouders krijgen daarmee vanaf 1 januari 2015 net zoveel algemene bijstand als een alleenstaande. Via het kindgebonden budget ontvangen zij de alleenstaande ouder-kop. De hoogte van de alleenstaande ouder-kop is € 2.800 op jaarbasis (2015). Een belangrijke reden voor de Wet hervorming kindregelingen is dat alleenstaande ouders die vanuit de bijstand gaan werken er financieel op vooruit moeten gaan.6 Waar alleenstaande ouders er voorheen circa € 1000 per jaar op achteruit gingen als zij gedurende vier dagen per week gingen werken tegen het minimumloon, gaan zij er straks circa € 2.100 per jaar op vooruit7. Voorwaarde is dan wel dat deze ouders aanspraak kunnen maken op de alleenstaande ouder-kop. Er is echter een groep alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering die geen alleenstaande ouder-kop ontvangt. Het gaat dan om alleenstaande ouders die in het kader van de belastingwetgeving geacht worden een partner te hebben. Daarnaast is er een groep die gehuwd is met een niet-rechthebbende partner en zowel in het kader van de Participatiewet als de belastingwetgeving als gehuwd wordt aangemerkt. Ook zij krijgen geen alleenstaande ouder-kop. In totaal gaat het om vier groepen ouders. I. Een drietal groepen wordt in het kader van de Participatiewet (IOAW en IOAZ) wel als alleenstaande ouder beschouwd maar op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) niet. De AWIR kent namelijk een andere partnerbegrip dan de Participatiewet. Het gaat om de volgende drie groepen: 1. De alleenstaande ouder in de zin van de Participatiewet van 27 jaar of ouder die op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen: a. met uitsluitend één van zijn ouders of, b. met uitsluitend één volwassen kind dat bovendien 27 jaar of ouder is. De bloedverwanten in de eerste graad onder a en b worden dan op grond van de belastingwetgeving als partner beschouwd (artikel 3, tweede lid, onderdeel e, AWIR in samenhang met artikel 3, vijfde lid, AWIR)8. 2. De alleenstaande ouder in de zin van de Participatiewet die uitsluitend met één meerderjarige, niet zijnde een bloedverwant in de eerste graad, op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen, tenzij sprake is van een schriftelijke huurovereenkomst waaruit blijkt dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huurt. Bij een bloedverwant in de eerste graad kan daar geen sprake van zijn (artikel 3, tweede lid, onderdeel e, AWIR). 3. Personen die duurzaam gescheiden leven van hun echtgenoot of geregistreerd partner en om die reden niet als gehuwd maar als alleenstaande ouder worden aangemerkt in het kader van de Participatiewet (artikel 3, eerste lid, Participatiewet in samenhang met artikel 3, tweede lid, onderdeel b, Participatiewet). Het gaat bijvoorbeeld om alleenstaande ouders waarvan de partner: a. in een tehuis verblijft, of 5
Dit geldt ook voor de IOAW en IOAZ. De IGSD heeft geen alleenstaande ouders in de IOAW en IOAZ. Verder geldt dit ook voor de TW, AOW, de Wet Wajong. 6 Zie p.16 Memorie van Toelichting op de Wet hervorming kindregelingen. 7 Door de Wet hervorming kindregelingen gaan werkende alleenstaande ouders rond het minimum er tot circa € 2.580 per jaar op vooruit. 8 Voor het bepalen van de leeftijd is de peildatum 1 januari bepalend. De alleenstaande ouder die op 2 januari van een bepaald kalenderjaar 27 jaar wordt, wordt in het kader van de belastingwetgeving voor dat kalenderjaar nog aangemerkt als jonger dan 27 jaar.
b. met onbekende bestemming vertrokken is9. De belastingwetgeving beschouwt hen in tegenstelling tot de Participatiewet als partner (artikel 3, eerste lid, AWIR).
II. Daarnaast is er een groep die als gehuwd wordt aangemerkt in het kader van de Participatiewet en de belastingwetgeving maar voor wie de norm gelijk is aan de norm die voor hem/haar als alleenstaande ouder zou gelden, omdat hij/zij een niet-rechthebbende partner heeft. Die norm is in de Participatiewet even hoog als de norm alleenstaande. Deze groep wordt ook in het kader van de belastingwetgeving als gehuwd aangemerkt (artikel 3, tweede lid, onderdeel e, AWIR). Het gaat om personen waarvan de niet-rechthebbende partner bijvoorbeeld: a. gedetineerd is, b. jonger is dan 27 jaar en uit wiens houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen van artikel 9 lid 1 Participatiewet of artikel 55, Participatiewet niet wil nakomen, of c. jonger is dan 27 jaar en scholing kan volgen en dat niet wil, of d. illegaal in Nederland verblijft.
Zoals hierboven reeds is aangegeven hebben de beleidsregels tot doel vast te stellen of de kosten van levensonderhoud voor de kinderen voor deze ouders voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden (artikel 35 Participatiewet). De rode draad die door deze beleidsregels loopt is dat de situatie van alleenstaande ouders en gehuwden met niet-rechthebbende partners met die van gehuwden met ten laste komende kinderen vergeleken dient te worden. Ook gehuwden met ten laste komende kinderen ontvangen geen alleenstaande ouder-kop. Is de situatie vergelijkbaar met gehuwden dan wordt op basis van deze beleidsregels geen bijzondere bijstand verleend. Om die reden komen de groepen genoemd onder I.1 en I.2 niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Begrippen Het eerste lid behoeft geen nadere toelichting In het tweede lid is de alleenstaande ouder-kop nader gedefinieerd. De Wet op het kindgebonden budget kent deze term niet. Wel wordt deze in de communicatie vanuit de Centrale Overheid en in de Memorie van Toelichting op de Wet hervorming kindregelingen zo genoemd. Reden waarom in de beleidsregels het begrip alleenstaande ouder-kop wordt gehanteerd. Het maakt meteen duidelijk dat het een bedrag is voor alleenstaande ouders. Verder wordt in de beleidsregels verwezen naar de AWIR. Hierin wordt het partnerbegrip binnen de belastingwetgeving beschreven. Artikel 2. Doelgroep beleidsregels alleenstaande ouder Het eerste lid aanhef In de aanhef staat de leeftijd van 21 jaar of ouder. Ouders blijven tot het 21e jaar onderhoudsplichtig voor hun kinderen. Aanvragen van personen jonger dan 21 jaar om bijzondere bijstand ten behoeve van hun kosten van levensonderhoud dienen op basis van artikel 12 Participatiewet beoordeeld te worden. Onderdelen a en b
9
Zie p. 33-15-7 van het verslag van de vergadering van de Eerste Kamer van 10 juni 2014 over de Wet hervorming kindregelingen
Het gaat hier om personen van 21 jaar of ouder die duurzaam gescheiden leven van hun echtgenoot of geregistreerd partner en om die reden niet als gehuwd maar als alleenstaande ouder worden aangemerkt in het kader van de Participatiewet (artikel 3, eerste lid, Participatiewet in samenhang met artikel 3, tweede lid, onderdeel b, Participatiewet). Het gaat bijvoorbeeld om alleenstaande ouders waarvan de partner: a. in een tehuis verblijft, of b. met onbekende bestemming vertrokken is10. De belastingwetgeving beschouwt hen in tegenstelling tot de Participatiewet als partner (artikel 3, eerste lid, AWIR)1112. Daardoor ontvangen deze personen geen alleenstaande ouder-kop. Het gemis van de alleenstaande ouder-kop is reden voor aanvullende inkomensondersteuning via de bijzondere bijstand aan deze personen. In geval van verlating of echtscheiding Is de alleenstaande ouder gehuwd of is sprake van een geregistreerd partnerschap en wil de alleenstaande ouder scheiden, dan dient aan de bijzondere bijstand de aanvullende verplichting te worden verbonden dat de alleenstaande ouder zo snel mogelijk een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed moet hebben ingediend en niet meer op hetzelfde adres als zijn partner ingeschreven moet staan (artikel 55 Participatiewet). Zie voetnoot 7. De aanvullende verplichting strekt tot beëindiging van de (bijzondere) bijstand. Onderdeel c Voorwaarde is wel dat de kostendelersnorm niet van toepassing is, dan wel is uitgezonderd om een andere reden dan de leeftijd (jonger dan 21 jaar). Woont de alleenstaande ouder wel met één of meer meerderjarigen in het zelfde huis. Dan kan hij toch tot de doelgroep behoren. Voorwaarde is dan wel dat: i. de alleenstaande ouder een commerciële prijs voor huur of kostgeld betaalt aan de meerderjarige persoon of een commerciële prijs voor verhuur of aan kostgeld ontvangt van de meerderjarige persoon (artikel 22a, vierde lid, onderdelen b en c, Participatiewet) of, ii. de meerderjarige persoon studeert of naar school gaat dan wel dat de alleenstaande ouder studeert of naar school gaat (artikel 22a, vierde lid, onderdeel d, Participatiewet)13. Dit om het volgen van een opleiding te stimuleren en te voorkomen dat scholing of studie voortijdig beëindigd worden.
Geen bijzondere bijstand: I. Indien kostendelersnorm van toepassing is Een persoon op wie de kostendelersnorm wel van toepassing is, wordt in staat geacht de kosten van levensonderhoud met een meerderjarige op dezelfde wijze te kunnen delen als gehuwden dat doen in de zin van de Participatiewet. Indien bijvoorbeeld op zowel de alleenstaande ouder als de meerderjarige de kostendelersnorm van toepassing is, ontvangen zij gezamenlijk net zoveel als gehuwden in de bijstand. Ook gehuwden met een bijstandsuitkering die ten laste komende kinderen hebben, ontvangen geen alleenstaande ouder-kop. De alleenstaande ouder komt om die reden niet in aanmerking voor aanvullende inkomensondersteuning via de bijzondere bijstand.
10
Zie p. 33-15-7 van het verslag van de vergadering van de Eerste Kamer van 10 juni 2014 over de Wet hervorming kindregelingen Pas indien deze personen een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed hebben ingediend en niet meer op hetzelfde adres als hun partner staan ingeschreven, worden ze niet meer als gehuwd of geregistreerd partnerschap aangemerkt (Artikel 3, eerste lid, AWIR in samenhang met artikel 5a, vierde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen). 12 Formeel beschouwt artikel 5a, eerste lid, onderdeel b, Algemene wet inzake rijksbelastingen ook de persoon die een notarieel samenlevingscontract is aangegaan met een ongehuwd meerderjarige persoon wie hij staat ingeschreven op hetzelfde woonadres als gehuwd. Door uitschrijving van één van beiden van dit woonadres kan deze persoon alsnog voor een alleenstaande ouder-kop in aanmerking komen. 13 De alleenstaande ouder-kop en de per 1 januari 2015 lagere toeslag voor eenoudergezinnen op grond van de WSF 2000 zijn samen even hoog als de voor 1 januari 2015 geldende toeslag voor eenoudergezinnen op grond van de WSF 2000 (zie toelichting op artikel X Wet studiefinanciering 2000 in de MvT op de Wet hervorming kindregelingen) 11
II. Indien artikel 22a, vierde lid, onderdeel a, Participatiewet van toepassing is. De kostendelersnorm is niet van toepassing omdat de alleenstaande ouder met een meerderjarige jonger dan 21 jaar het hoofdverblijf houdt in dezelfde woning. (Voor situaties waarin de alleenstaande ouder jonger is dan 21 jaar dient de aanvraag op grond van artikel 12 Participatiewet beoordeeld te worden). De alleenstaande ouder ontvangt dan de norm alleenstaande ouder die gelijk is aan de norm alleenstaande in plaats van de kostendelersnorm. En de persoon jonger dan 21 jaar ontvangt (indien hij recht heeft op bijstand) de norm alleenstaande voor een persoon van 18, 19 of 20 jaar. De hoogte van beide uitkeringen tezamen is gelijk aan de norm gehuwden met ten laste komende kinderen waarvan één jonger is dan 21 jaar en de ander 21 jaar of ouder. Ook deze gehuwden komen niet in aanmerking voor de alleenstaande ouder-kop. De alleenstaande ouder komt om die reden niet in aanmerking voor aanvullende inkomensondersteuning via de bijzondere bijstand. Het tweede lid aanhef In de aanhef staat de leeftijd van 21 jaar of ouder. Ouders blijven tot het 21e jaar onderhoudsplichtig voor hun kinderen. Aanvragen van personen jonger dan 21 jaar om bijzondere bijstand ten behoeve van hun kosten van levensonderhoud dienen op basis van artikel 12 Participatiewet beoordeeld te worden. Onderdelen a en b Daarnaast is er een groep die als gehuwd wordt aangemerkt in het kader van de Participatiewet maar voor wie de norm gelijk is aan de norm die voor hem/haar als alleenstaande ouder zou gelden, omdat hij/zij een niet-rechthebbende partner heeft. Die norm alleenstaande ouder is in de Participatiewet even hoog als de norm alleenstaande. Deze groep wordt ook in het kader van de belastingwetgeving als gehuwd aangemerkt (artikel 3, tweede lid, onderdeel e, AWIR). En krijgt om die reden geen alleenstaande ouder-kop. Het gaat om personen waarvan de niet-rechthebbende partner bijvoorbeeld: a. gedetineerd is, b. jonger is dan 27 jaar en uit wiens houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen van artikel 9 lid 1 Participatiewet of artikel 55, Participatiewet niet wil nakomen, of c. jonger is dan 27 jaar en scholing kan volgen en dat niet wil, of d. illegaal in Nederland verblijft. Daarbij komen personen met niet-rechthebbende partners als omschreven in b en c niet voor bijzondere bijstand in aanmerking om redenen als omschreven in het derde lid. Onderdeel c Indien naast deze persoon geen andere meerderjarige personen het hoofdverblijf in dezelfde woning houden en hij voldoet aan de onderdelen a en b van het tweede lid, dan behoort hij tot de doelgroep van deze beleidsregels. Het gaat hier om situaties waarin de niet-rechthebbende partner zijn hoofdverblijf houdt in een andere woning, bijvoorbeeld bij detentie. Net als bij de beoordeling van het recht op algemene bijstand moet bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand ook de middelen van de niet-rechthebbende partner betrokken worden. Woont deze persoon wel met één of meer meerderjarigen in het zelfde huis dan kan hij toch tot de doelgroep behoren. Voorwaarde is dan wel dat: i. deze persoon een commerciële prijs voor huur of kostgeld betaalt aan de meerderjarige of omgekeerd een commerciële prijs voor verhuur of aan kostgeld ontvangt van de meerderjarige,
ii.
de meerderjarige studeert of naar school gaat dan wel dat deze persoon studeert of naar school gaat14. Dit om het volgen van een opleiding te stimuleren en te voorkomen dat scholing of studie voortijdig beëindigd worden.
Derde lid Houdt de gehuwde met zijn niet-rechthebbende partner het hoofdverblijf in dezelfde woning, dan behoort hij wel tot de doelgroep, ongeacht het feit of er naast deze niet-rechthebbende partner nog meer meerderjarigen het hoofdverblijf houden in dezelfde woning. Dit is alleen anders indien de niet-rechthebbend partner is uitgesloten van het recht op algemene bijstand omdat: Uit zijn houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen van artikel 9 lid 1 Participatiewet of artikel 55 Participatiewet niet wil nakomen, dan verleent het Dagelijks Bestuur geen bijzondere bijstand. Er is dan sprake van een tekort schietend besef van verantwoordelijkheid. De bijzondere bijstand zou hen beiden toekomen. Immers de niet-rechthebbende partner is uitsluitend van algemene bijstand uitgesloten. Door zijn houding en gedragingen aan te passen kan de niet-rechthebbende partner alsnog in aanmerking komen voor algemene bijstand en is bijzondere bijstand op basis van deze beleidsregels niet noodzakelijk, of. hij scholing kan volgen en dit niet doet. Ook dan is sprake van een tekort schietend besef van verantwoordelijkheid. De bijzondere bijstand zou hen beiden toekomen. Immers de niet-rechthebbende partner is uitsluitend van algemene bijstand uitgesloten. Door alsnog scholing te gaan volgen kan, de niet-rechthebbende partner bijvoorbeeld aanspraak maken op studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de WTOS en hoeft er geen beroep meer gedaan te worden op de bijzondere bijstand of studeert of scholing volgt en daarom studiefinanciering ontvangt.
Geen bijzondere bijstand I Indien de kostendelersnorm van toepassing is en de niet-rechthebbende partner het hoofdverblijf in andere woning houdt (bijvoorbeeld bij detentie) Komt de gehuwde voor de kostendelersnorm in aanmerking, dan komt hij niet voor bijzondere bijstand in aanmerking op grond van deze beleidsregels. Zijn financiële situatie is vergelijkbaar met gehuwden die de gehuwdennorm ontvangen en ten laste komende kinderen hebben. Ook deze gehuwden ontvangen geen alleenstaande ouderkop. II. Indien artikel 22a, vierde lid, onderdeel a, Participatiewet van toepassing is en de nietrechthebbende partner het hoofdverblijf houdt in een andere woning. De kostendelersnorm is niet van toepassing omdat de gehuwde met een meerderjarige jonger dan 21 jaar het hoofdverblijf houdt in dezelfde woning. (Voor situaties waarin de gehuwde jonger is dan 21 jaar dient de aanvraag op grond van artikel 12 Participatiewet beoordeeld te worden). De gehuwde ontvangt dan de norm alleenstaande ouder die gelijk is aan de norm alleenstaande in plaats van de kostendelersnorm. En de persoon jonger dan 21 jaar ontvangt (indien hij recht heeft op bijstand) de norm alleenstaande voor een persoon van 18, 19 of 20 jaar. De hoogte van beide uitkeringen tezamen is gelijk aan de norm gehuwden met ten laste komende kinderen waarvan één jonger is dan 21 jaar en de ander 21 jaar of ouder. Ook deze gehuwden komen niet in aanmerking voor de alleenstaande ouder-kop. De gehuwde komt om die reden niet in aanmerking voor aanvullende inkomensondersteuning via de bijzondere bijstand. Vierde lid Personen die onder het overgangsrecht Wet hervorming kindregelingen vallen, behoren niet tot de doelgroep van deze beleidsregels. Zij ontvangen weliswaar niet de alleenstaande ouder-kop maar wel de hogere bijstandsnorm voor alleenstaande ouders zoals die tot 1 januari 2015 gold.
14
De alleenstaande ouder-kop en de per 1 januari 2015 lagere toeslag voor eenoudergezinnen op grond van de WSF 2000 zijn samen even hoog als de voor 1 januari 2015 geldende toeslag voor eenoudergezinnen op grond van de WSF 2000 (zie toelichting op artikel X Wet studiefinanciering 2000 in de MvT op de Wet hervorming kindregelingen)
De Wet hervorming kindregelingen bevat overgangsrecht dat van belang is voor de uitvoering van de Participatiewet. Het overgangsrecht heeft betrekking op artikel 20, 21, 22 en 22a van de Participatiewet. Het overgangsrecht regelt dat de 20%-toeslag, opgenomen in de normen voor alleenstaande ouders in de bijstand, voor zover een belanghebbende valt onder het overgangsrecht, niet per 1 januari 2015 vervalt, maar nog 12 maanden blijft bestaan Indien aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan geldt het overgangsrecht ten aanzien van het vervallen van de 20% hogere norm voor alleenstaande ouders zoals neergelegd in artikel XII lid 2 t/m 4 Wet hervorming kindregelingen. De voorwaarden zijn: 1. belanghebbende heeft op 31 december 2014 recht op (algemene) bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder; en 2. belanghebbende heeft geen aanspraak op de alleenstaande ouderkop uit het kindgebonden budget omdat hij een partner heeft voor de AWIR. Vijfde lid Is het overgangsrecht niet meer van toepassing dan kan de ouder vanaf 1 januari 2016 voor deze beleidsregels in aanmerking komen, indien aan alle voorwaarden wordt voldaan. Artikel 3. Bijzondere bijstand Alleen aan personen die tot de doelgroep behoren kan het dagelijks bestuur bijzondere bijstand verlenen op basis van deze beleidsregels. Daarnaast moet de persoon ook aan alle andere voorwaarden voldoen die voor het recht op bijzondere bijstand gelden. Het uitsluitend behoren tot de doelgroep is niet voldoende. Reden waarom in dit artikel staat dat het dagelijks bestuur bijzondere bijstand kan verlenen. Artikel 4 Draagkracht Eerste en tweede lid Het betreft bijzondere bijstand voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die zich periodiek voordoen. Het inkomen en vermogen voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm en vermogensgrens wordt volledig tot de draagkracht gerekend. Derde lid Bij aanvragen bijzondere bijstand van personen met niet-rechthebbende partners worden ook het inkomen en vermogen van de niet-rechthebbende partner tot de middelen gerekend. Om te voorkomen dat het inkomen van de niet-rechthebbende partner volledig wordt meegenomen is in de beleidsregels een soortgelijke bepaling opgenomen als in artikel 32, derde lid, Participatiewet. Concreet betekent dit dat in het geval een persoon met een niet-rechthebbende partner in één woning woont, op deze persoon de kostendelersnorm van toepassing is. Indien deze persoon voor bijzondere bijstand in aanmerking komt, vanwege het gemis van de alleenstaande ouder-kop dan is zijn inkomen per maand: Kostendelersnorm: € 679,74 (50% van de toepasselijke gehuwdennorm in 2014). bijzondere bijstand: € 233,33 Totaal € 913,07 Indien het inkomen van de niet-rechthebbende partner samen met bovengenoemde € 913,07 meer zou bedragen dan de gehuwdennorm, wordt het meerdere van het inkomen als draagkracht in aanmerking genomen. Artikel 5. Hoogte bijzondere bijstand De bijzondere bijstand op basis van deze regeling kan nooit meer bedragen dan de alleenstaande ouder-kop. Immers de bijzondere bijstand wordt verleend vanwege het niet verkrijgen van deze alleenstaande ouderkop
Artikel 6. Hardheidsclausule Het Dagelijks Bestuur van de IGSD kan in gevallen waarin toepassing van deze beleidsregels leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de belanghebbende, besluiten om op individuele gronden van deze beleidsregels af te wijken. Artikel 7. Citeertitel Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels alleenstaande ouder 2015 IGSD Steenwijkerland/Westerveld. Artikel 8. Inwerkingtreding Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.
17 Toeslagen voor levensonderhoud Regeling: artikelen 12, 16, 18 lid 1 en 35 Participatiewet Onderwerpen: - Bijstand jongeren van 18 tot en met 20 jaar in een inrichting (art.13 lid 2 onder a Participatiewet) - Toeslag voor jongeren van 18 tot 21 jaar niet in een inrichting (artikel 12 Participatiewet) - Procedure toekenning bijzondere bijstand (artikel 12 Participatiewet) - Bijstandsverlening ten behoeve van het kind van minderjarige alleenstaande ouders - Overgangsrecht toeslag voormalige alleenstaande ouder - Co-ouderschap Bijstand jongeren van 18 tot en met 20 jaar in inrichting (artikel 13, tweede lid, Participatiewet) Jongeren van 18 tot en met 20 jaar hebben geen recht op algemene bijstand voor verblijf in een inrichting. In het algemeen zal van de ouders een bijdrage in de kosten van verblijf in de inrichting worden gevraagd. Als in verband met bijzondere omstandigheden de ouders niet of niet volledig kunnen bijdragen in de eventueel te maken kosten, kan hiervoor bijzondere bijstand worden verstrekt. Dit geldt zowel voor de persoonlijke uitgaven als voor andere noodzakelijke kosten. Rekening moet worden gehouden met het feit dat ouders in deze situatie onderhoudsplichtig zijn. Als aanvullende bijzondere bijstand wordt verleend omdat de jongere niet in staat is de ouderlijke onderhoudsplicht te effectueren, heeft het Dagelijks Bestuur van de IGSD de bevoegdheid deze op de ouders te verhalen. Zie hiervoor het gestelde onder procedure toekenning bijzondere bijstand. Voor meer informatie zie Grip op WWB van Kluwer Schulinck. Hoogte van de bijstand (artikel 23 Participatiewet) De hoogte van de eventueel te verstrekken norm voor 18- tot en met 21-jarigen is dezelfde als voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder die in een inrichting verblijft. Er wordt een vermogens- en inkomenstoets uitgevoerd. De ruimte in het inkomen is de draagkracht (100% draagkracht). Toeslag voor jongeren van 18 tot 21 jaar niet in een inrichting (artikel 12 Participatiewet) De landelijke basisnorm voor 18- tot 21-jarigen is afgeleid van de kinderbijslagbedragen die voor deze leeftijdscategorie gold en sluit aan op de onderhoudsplicht van de ouders (artikel 1:395a Burgerlijk Wetboek). Als de noodzakelijke bestaanskosten van de jongere hoger zijn dan die waarin de basisnorm voorziet en de jongere geen beroep op zijn ouders kan doen omdat de middelen van de ouders niet toereikend zijn of omdat hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht ten opzichte van zijn ouders niet te gelde kan maken, kan er bij wijze van aanvullende bijstand een toeslag worden verstrekt. De verhaalsmogelijkheid van de gemeente blijft daarbij wel bestaan. Voorwaarden voor toeslagverlening bij jongere die niet bij zijn ouder(s) inwoont Alvorens tot aanvullende bijstandsverlening over te gaan, wordt eerst bekeken of de hogere bestaanskosten noodzakelijk zijn. Aangezien er in een thuiswonende situatie geen sprake kan zijn van hogere algemene bestaanskosten dan die waarin de basisnorm voorziet, komt deze toets neer op het beantwoorden van de vraag of het zelfstandig wonen van de jongere noodzakelijk is. De noodzaak van het zelfstandig wonen wordt in ieder geval geacht aanwezig te zijn indien: - de ouders van de jongere zijn overleden of in het buitenland wonen en onbereikbaar zijn; - de jongere in het kader van de Wet op de Jeugdhulpverlening buiten het gezinsverband van zijn ouder(s) is geplaatst.
Nadat de noodzakelijkheid van de kosten is vastgesteld, wordt bekeken of het onderhoudsrecht te gelde kan worden gemaakt (zie ook hieronder). Een jongere kan bijvoorbeeld geen onderhoudsrecht te gelde maken, als: 1. er sprake is van een ernstig verstoorde relatie met de ouders; 2. de ouders geen of onvoldoende draagkracht hebben; 3. beide ouders overleden zijn. Voor meer informatie zie Grip op WWB, hoofdstuk 6, paragraaf 8, onderdeel 2 jongeren niet in inrichting. Hoogte bijzondere bijstand De hoogte van de aanvullende toeslag bedraagt maximaal het verschil tussen de norm voor een 21-jarige, die op hem van toepassing zou zijn als hij 21 jaar was, en de voor de jongere van toepassing zijnde norm (inclusief vakantiegeld). Eventuele inkomsten van de jongere zelf dienen op zijn basisnorm in mindering gebracht te worden. Inkomsten hoger dan de basisnorm worden volledig op de toeslag in mindering gebracht. Inkomsten die het karakter hebben van alimentatie/onderhoudsbijdrage dienen verrekend te worden met de toeslag, tenzij bij het bepalen van de hoogte van de toeslag op grond van artikel 12 Participatiewet al rekening is gehouden met de alimentatie/onderhoudsbijdrage (artikel 31, tweede lid, onderdeel v, Participatiewet). Alleenstaande ouders jonger dan 21 jaar Ook bij alleenstaande ouders jonger dan 21 jaar wordt bij de bepaling van de hoogte van de toeslag aangesloten bij de bijstandsuitkering die geldt voor een alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder. Deze is vanaf 2015 gelijk aan die van een alleenstaande. Via de Wet op het kingebonden budget ontvangt de alleenstaande ouder een verhoging van het kindgebonden budget als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget (alleenstaande ouder-kop). Alleenstaande ouders jonger dan 21 jaar die geen alleenstaande ouder-kop ontvangen, komen vanwege hun leeftijd niet in aanmerking voor de Beleidsregels alleenstaande ouder 2015 IGSD Steenwijkerland/Westerveld. In vrijwel alle situaties zal het gaan om alleenstaande ouders die uitsluitend met één van hun ouders het hoofdverblijf houden in dezelfde woning. Zij worden in het kader van de AWIR als gehuwd aangemerkt en ontvangen om die reden geen alleenstaande ouderkop. In het geval beiden bijstand ontvangen, beschikken zij gezamenlijk over een inkomen dat net zo hoog is als de bijstandsnorm voor gehuwden waarvan één partner jonger is dan 21 jaar. Ook deze gehuwden met een bijstandsuitkering die ten laste komende kinderen hebben, ontvangen geen alleenstaande ouderkop. De alleenstaande ouder jonger dan 21 jaar komt om die reden niet in aanmerking voor extra aanvullende inkomensondersteuning via de bijzondere bijstand. Procedure toekenning bijzondere bijstand (artikel 12 Participatiewet) Een jongere jonger dan 21 jaar die bijzondere bijstand wil, vult het aanvraagformulier bijzondere bijstand in voor inwoners jonger dan 21 jaar, waarin het kind moet aangeven waarom het niet bij zijn ouders kan inwonen (indien van toepassing) en zijn onderhoudsrecht niet te gelde kan maken. Vervolgens schrijft de consulent binnen 5 werkdagen na indiening van de aanvraag de ouder(s) een brief met daarin de mededeling: a. dat hun kind bijzondere bijstand aanvraagt in aanvulling op zijn bijstandsuitkering b. dat zij tot het 21e jaar onderhoudsplichtig zijn voor het kind (artikel 1: Burgerlijk Wetboek) c. waarom het kind vindt dat a. het niet bij zijn ouder(s) kan inwonen (indien van toepassing) en b. het geen beroep op zijn ouders kan doen voor de kosten waarvoor het bijzondere bijstand aanvraagt. In de brief vraagt de consulent de ouders of a. ze het eens zijn met hun kind en zo niet wat hun mening is b. het kind bij hen in kan wonen,
c. zij bereid zijn de kosten te betalen, waarvoor het kind bijzondere bijstand aanvraagt. Aan het eind van de brief deelt de consulent mee dat de ouders er rekening mee moeten houden dat de IGSD de bijzondere bijstand op hen verhaalt. De ouders dienen binnen 7 dagen schriftelijk te reageren. Op basis van de reactie van de ouders en het ingevulde aanvraagformulier beoordeelt de consulent de aanvraag. Bij toekenning van de bijzondere bijstand dient de bijstand te worden verhaald op de ouders, tenzij bij voorbaat duidelijk is dat geen verhaal mogelijk. Bijstandsverlening ten behoeve van het kind van minderjarige alleenstaande ouders Op 1 april 1997 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) uitspraak gedaan in een zaak over de verlening van bijstand ten behoeve van het kind van een minderjarige alleenstaande ouder (CRvB, 01-04-1997, nr 96/2358 ABW). De CRvB besliste in dit geval, dat ten behoeve van het kind van een minderjarige alleenstaande ouder, die bij haar ouders inwoonde, bijstand kon worden verleend. Deze zaak speelde weliswaar onder het regime van de oude Algemene Bijstandswet, maar de beslissing van de CRvB heeft haar uitwerking ook binnen de Participatiewet. In soortgelijke situaties kan algemene bijstand worden verleend ten behoeve van het kind van de minderjarige alleenstaande ouder (artikel 16 Participatiewet). Bij de beoordeling of bijstand kan worden verleend ten behoeve van het kind van de minderjarige alleenstaande ouder speelt uiteraard ook een rol of de ouders in het levensonderhoud van hun kind kunnen voorzien. Op grond van het Burgerlijk Wetboek zijn zij immers onderhoudsplichtig jegens hun kind. De grootouders, bij wie de minderjarige alleenstaande ouder veelal inwonend is, zijn op grond van het Burgerlijk Wetboek niet onderhoudsplichtig jegens hun kleinkind. Voor de hoogte van de uitkering kan aansluiting worden gezocht bij de uitspraak van de CRvB; daarin wordt aangegeven dat het bedrag dat het verschil vormt tussen de norm voor een alleenstaande ouder en de norm voor een alleenstaande (20% van het nettominimumloon) niet als te laag kan worden bestempeld. Met de invoering van de Wet hervorming kindregelingen per 1 januari 2015 is de norm alleenstaande ouder gelijk aan de norm alleenstaande. Het ligt dan in de rede om uit te gaan van de verhoging van het kindgebonden budget als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget gedeeld door twaalf maanden. Dit bedrag kan uitgangspunt vormen bij de bijstandsverlening ten behoeve van het kind van de minderjarige alleenstaande ouder. Zie ook Grip op WWB, hoofdstuk 2 Recht op bijstand, paragraaf 4 (individualisering) onder 3 (enkele specifieke situaties) en vervolgens 3.2 ‘Bijstand voor kinderen van tienermoeders’. Overgangsrecht toeslag voormalige alleenstaande ouder Vanaf 1 januari 2015 kent de IGSD geen toeslag voormalige alleenstaande ouder meer toe. De Uitvoeringsrichtlijn toeslag voormalige alleenstaande ouder 2012 is per 1 januari 2015 ingetrokken. De toeslag werkt uitstroom belemmerend voor zowel voormalige alleenstaande ouder als volwassen kind. De financiële prikkel om te gaan werken (voor ouder en kind) en/of (verder) te gaan leren (kind) ontbreekt bij een dergelijke toeslag. Overgangsrecht inwoners Steenwijkerland Voormalige alleenstaande ouders die voor 1 januari 2015 een toeslag voormalige alleenstaande ouders toegekend hebben gekregen, behouden deze maximaal tot 1 januari 2016, tenzij de toeslag voormalige alleenstaande ouder eerder beëindigd moet worden om redenen als omschreven in beleidsregels 5 van de Uitvoeringsrichtlijn toeslag voormalige alleenstaande ouders 2012. De beleidsregel 5 luidde als volgt: Beleidsregel 5. Beëindiging toeslag voormalige alleenstaande ouder 1. De IGSD beëindigt de toeslag voormalige alleenstaande ouder in de volgende gevallen: a. de voormalige alleenstaande ouder ontvangt geen uitkering meer op grond van de Wet werk en bijstand van de gemeente Steenwijkerland; b. de voormalige alleenstaande ouder is geen alleenstaande meer; c. het jongst inwonende kind woont niet meer bij de voormalige alleenstaande ouder thuis;
d. het jongst inwonende kind van de voormalige alleenstaande ouder bereikt de leeftijd van 21 jaar. 2. In afwijking van het eerste lid onder a blijft de voormalige alleenstaande ouder recht houden op een gehele of gedeeltelijke toeslag voormalige alleenstaande ouder als hij: a. inwoner blijft van de gemeente Steenwijkerland en b. over een inkomen blijft beschikken lager dan de bijstandsnorm die voor hem zou gelden als hij alleenstaande ouder was en voor het overige aan de voorwaarden blijft voldoen die gelden op grond van deze uitvoeringsrichtlijn en de WWB. Overgangsrecht Inwoners Westerveld Voormalige alleenstaande ouders die voor 1 januari 2015 een toeslag voormalige alleenstaande ouders toegekend hebben gekregen, behouden deze maximaal tot 1 januari 2016, tenzij de toeslag voormalige alleenstaande ouder eerder beëindigd moet worden om redenen als omschreven in beleidsregels 5 van de Uitvoeringsrichtlijn toeslag voormalige alleenstaande ouders 2009. De beleidsregel 5 luidde als volgt: Beleidsregel 5. Beëindiging toeslag voormalige alleenstaande ouder 1. De IGSD beëindigt de toeslag voormalige alleenstaande ouder in de volgende gevallen: a. de voormalige alleenstaande ouder ontvangt geen uitkering meer op grond van de Wet werk en bijstand van de gemeente Westerveld; b. de voormalige alleenstaande ouder is geen alleenstaande meer; c. het jongst inwonende kind woont niet meer bij de voormalige alleenstaande ouder thuis; d. het jongst inwonende kind van de voormalige alleenstaande ouder bereikt de leeftijd van 21 jaar. 2. In afwijking van het eerste lid onder a blijft de voormalige alleenstaande ouder recht houden op een gehele of gedeeltelijke toeslag voormalige alleenstaande ouder als hij: a. inwoner blijft van de gemeente Westerveld, en b. over een inkomen blijft beschikken lager dan de bijstandsnorm die voor hem zou gelden als hij alleenstaande ouder was en voor het overige aan de voorwaarden blijft voldoen die gelden op grond van deze uitvoeringsrichtlijn en de WWB. Co-ouderschap Net als onder de Abw en WWB is onder de Participatiewet co-ouderschap mogelijk. De verzorging en opvoeding van de kinderen geschiedt dan door beide ouders. Wanneer dit het geval is en de kinderen, volgens vaste afspraken, beurtelings bij een van de ouders verblijven, spreken we van een co-ouderschap. De IGSD verleent vanaf 1 januari 2015 geen bijstand meer op grond van artikel 18, eerste lid, Participatiewet aan co-ouders in aanvulling op de norm alleenstaande. Dit om de volgende redenen: Met ingang van 1 januari 2015 is de norm alleenstaande ouder gelijk aan de norm alleenstaande. Dit betekent dat de uitkering van de co-ouder ongeacht het aantal dagen dat het kind (of kinderen) bij hem verblijft qua hoogte gelijk blijft. Voor de plicht tot arbeidsinschakeling kan dit overigens wel van belang zijn. Daarnaast zijn er per 1 januari 2015 nog vier kindregelingen, te weten de kinderbijslag, kindgebonden budget, kinderopvangtoeslag en de combinatiekorting. Het onderstaande stuk gaat in op de kinderbijslag en het kindgebonden budget in het kader van co-ouderschap. De teksten zijn afkomstig van de websites van de belastingdienst en SVB in 2014. Kinderbijslag De Sociale Verzekeringsbank keert de kinderbijslag uit. Op de website van de SVB (www.svb.nl) staat hierover het volgende: ‘Woont uw kind om beurten bij u en uw ex-partner? Dan noemt de SVB dit 'co-ouderschap'. De SVB kan de kinderbijslag over beide ouders verdeeld betalen, maar de Belastingdienst kan het kindgebonden budget maar aan 1 persoon betalen. U bepaalt samen hoe wij de kinderbijslag moeten verdelen. Ook kunt u samen kiezen wie het
kindgebonden budget krijgt. Wie het laagste inkomen heeft, krijgt meestal een hoger kindgebonden budget.’ Kindgebonden budget De belastingdienst betaalt het kindgebonden budget uit. Bij co-ouderschap is het volgende bepaald (www.belastingdienst.nl): ‘Bent u gescheiden en wonen uw kinderen een deel van de week bij u en de rest van de week bij uw ex-partner? Dan bent u co-ouders als uw kinderen:
ten minste 3 dagen per week bij u wonen ten minste 3 dagen per week bij uw ex-partner wonen op uw woonadres of op het woonadres van uw ex-partner staan ingeschreven
U kunt alleen kindgebonden budget krijgen als u de aanvrager bent van de kinderbijslag. Klanten met één kind ‘Als u 1 kind hebt, krijgt alleen de ouder die de kinderbijslag heeft aangevraagd kindgebonden budget. Het is wel mogelijk dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) het kinderbijslagbedrag splitst en aan u beiden overmaakt. Toch is maar 1 ouder de aanvrager van de kinderbijslag.’ Klanten met meer dan één kind ‘Hebt u meer kinderen? Als 1 ouder kinderbijslag aanvraagt voor alle kinderen, krijgt deze ouder het kindgebonden budget. Het maakt in deze situatie niet uit bij welke ouder de kinderen staan ingeschreven. Wilt u allebei kindgebonden budget krijgen? Dan moeten beide ouders kinderbijslag aanvragen bij de SVB. Dit kan alleen als bij iedere ouder ten minste 1 van de kinderen staat ingeschreven. Hoe beide ouders kinderbijslag kunnen aanvragen, leest u op www.svb.nl.’ Samenvattend Daar de norm alleenstaande ouder gelijk is aan de norm alleenstaande, blijft de hoogte van de bijstandsuitkering van co-ouders gelijk. Wanneer er sprake is van co-ouderschap met meer dan één kind, dan kunnen ouders het zo regelen dat: a. de een voor het ene kind en de ander voor het andere kind kinderbijslag aanvraagt en b. beiden het kindgebonden budget via de belastingdienst ontvangen Wanneer sprake is van co-ouderschap met één kind, dan kunnen ouders het zo regelen dat: de kinderbijslag wordt verdeeld door de SVB. Alleen de ouder die de kinderbijslag aanvraagt, ontvangt het kindgebonden budget van de belastingdienst. De ouders moeten vervolgens dit kindgebonden budget zelf verdelen. Het ouderschapsplan is bij uitstek het document waar dit in geregeld kan worden samen met het co-ouderschap15. Reden waarom op grond van artikel 18, eerste lid, Participatiewet geen aanvullende bijstand wordt verleend. Vrij te laten vermogen Bij de vaststelling van het vermogen wordt het vrij te laten bescheiden vermogen van een co-ouder vastgesteld op dat van een alleenstaande ouder. Voor het vaststellen van aflossingsbedragen gaan we 15
Ouder zijn sinds 1 maart 2009 verplicht een ouderschapsplan te voegen bij een verzoek tot echtscheiding, beëindiging van een geregistreerd partnerschap of scheiding van tafel en bed. Deze verplichting geldt ook voor samenwonende ouders die gezamenlijk gezag over hun kinderen uitoefenen. De ouders maken in het ouderschapsplan over drie onderwerpen in ieder geval afspraken: zorgverdeling, kinderalimentatie en informatie-uitwisseling over belangrijke aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige kinderen.
uit van 6% van de totaal te verstrekken bijstand per maand, inclusief de vakantietoeslag en (het deel van de) alleenstaande ouder-kop dat de co-ouder van de belastingdienst of via de andere co-ouder ontvangt. Bijzondere bijstand voor kind Wanneer een kind bijzondere kosten maakt, moet worden vastgesteld welke ouder deze kosten moet dragen en hiervoor eventueel bijzondere bijstand kan aanvragen. Met name wanneer een van de ouders een inkomen boven bijstandsniveau heeft is dit van belang. Bij dergelijke aanvragen moet rekening worden gehouden met de volgende zaken: bij welke ouder staat het kind op het adres ingeschreven; welke ouder ontvangt de kinderbijslag; welke ouder neemt het grootste deel van de zorg op zich en bij welke ouder is het kind verzekerd. De combinatie van onder andere deze zaken wijst veelal in de richting van één ouder die voor deze kosten wordt aangesproken. Heeft deze ouder een bijstandsuitkering dan kan er eventueel bijzondere bijstand worden aangevraagd. Overgangsregeling De co-ouders zijn in juli per brief geïnformeerd over wijzigingen per 1 januari 2015 en de mogelijkheden ten aanzien van de alleenstaande ouder-kop. Reden waarom deze uitkeringen per 1 januari 2015 gewijzigd kunnen worden. Onderhoudsbijdrage Een co-ouderschapsregeling verandert niets in de onderhoudsplicht die de ex-partners ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de kinderen hebben. Er dient dan ook op reguliere wijze te worden onderzocht of er sprake van verhaalsmogelijkheden zijn. Indien die mogelijkheden er zijn moet het dossier worden doorgezonden naar de afdeling verhaal.
Vastgesteld door Dagelijks Bestuur IGSD op 4 december 2014 Gepubliceerd op 16 december 2014 in Da’s Mooi Gepubliceerd op 16 december 2014 in Steenwijkerland Expres