LEIDENDE EN MISLEIDENDE VERWACHTINGEN EEN KWALITATIEF ONDERZOEK ONDER TURKSE GETROFFENEN VAN DE VUURWERKRAMP ENSCHEDE OMTRENT DE PSYCHOSOCIALE NAZORG Drs. A.N. Drogendijk, dr. P.G. van der Velden, prof. dr. R.J. Kleber, prof. dr. B.P.R. Gersons Instituut voor Psychotrauma i.s.m. AMC/ De Meren
April 2004
Rapportnummer IvP 99 2004 1
Drs. Annelieke Drogendijk, dr. Peter van der Velden en prof. dr. Rolf Kleber zijn verbonden aan het Instituut voor Psychotrauma. Daarnaast is prof. dr. Rolf Kleber verbonden aan de Universiteit Utrecht en de Universiteit van Tilburg. Prof. dr. Berthold Gersons is verbonden aan het AMC/ De Meren.
Acknowledgements Drs. Nuray Tümer, Helma van der Voort, drs. Adnan Kurt
Instituut voor Psychotrauma Van Heemstraweg West 5, 5301 PA Zaltbommel, telefoon: 0418-683400 www.ivp.nl
3
INHOUDSOPGAVE VOORWOORD
7
SAMENVATTING
9
AANDACHTSPUNTEN
17
1 INLEIDING
21
1.2 ONDERZOEK BIJ DOOR EEN RAMP GETROFFEN MIGRANTEN
23
1.3 INTERVIEWS ALS ONDERZOEKSMETHODE BIJ MULTICULTURELE VRAAGSTUKKEN
24
1.4 VRAAGSTELLING
25
2 METHODE
27
2.1 DOELGROEP
27
2.2 STEEKPROEF
27
2.3 BENADERING VAN ONDERZOEKSPOPULATIE
28
2.4 HET INTERVIEW
29
2.5 DATA-ANALYSE
30
3 ACHTERGROND RESPONDENTEN
33
3.1 RESPONS/ NON-RESPONS
33
3.2 PERSOONLIJKE KENMERKEN VAN DE RESPONDENTEN
33
3.3 KENMERKEN VAN MIGRANTENGENERATIES
34
4 ERVAREN GEZONDHEIDSTOESTAND
37
5 PSYCHOSOCIALE ZORG
39
5.1 INVENTARISATIE ZORGVERLENING
39
5.2 ZOEKEN VAN HULP
40
5.3 BEHANDELING
43
5.4 KEUZE VOOR TYPE PSYCHOSOCIALE ZORG
44
5.5 TEVREDENHEID PSYCHOSOCIALE ZORG
44
5.6 UN MET NEEDS
49
5.7 AANSLUITING CULTUUREIGEN GEWOONTES BIJ DE HULPVERLENING
53
6 CONCLUSIES
57
LITERATUUR
67
LIJST MET AFKORTINGEN
72
5
6
VOORWOORD Naar aanleiding van de vuurwerkramp in Enschede vindt in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij getroffenen diverse gezondheidsonderzoeken plaats. Deze vallen onder de Gezondheidsmonitoring Getroffenen Vuurwerkramp Enschede (GGVE) en worden gecoördineerd door de GGD Regio Twente. Het eerste uitgebreide gezondheidsonderzoek onder getroffenen vond 2 tot 3 weken na de ramp plaats. Eind 2001, circa 18 maanden na de ramp, is het vragenlijstonderzoek herhaald. Deze twee gezondheidsonderzoeken zijn gericht op volwassen getroffenen van de vuurwerkramp. Naar aanleiding van de resultaten van het tweede gezondheidsonderzoek is een apart vervolg onderzoek uitgewerkt om meer inzicht te krijgen in de aansluiting en het gebruik van de zorgverlening door allochtone getroffenen. Omdat de allochtone getroffenen een gevarieerde groep vormen, is besloten dit onderzoek te richten op Turkse getroffenen, omdat zij de grootste groep binnen de groep allochtonen vormen. Om onderzoekstechnische redenen zijn Turkse bewoners van de getroffen wijk benaderd die in het bestand van het Informatie en Adviescentrum staan geregistreerd maar niet aan de eerste of tweede meting van het GGVE gezondheidsonderzoek hebben deelgenomen. Uiteindelijk zijn, circa 3 jaar na de ramp, 46 Turkse getroffen bewoners van de vuurwerkramp uitgebreid geïnterviewd. Al deze Turkse geïnterviewden zijn wij veel dank verschuldigd voor waardevolle informatie die zij ons verschaft hebben, en zeker ook voor de gastvrijheid waarmee de interviewers thuis zijn ontvangen. Zonder hun bereidheid om aan het interview deel te nemen, was dit onderzoek niet uitvoerbaar geweest. Daarnaast willen wij Meliha Telefoncu-Vural bedanken voor haar tomeloze inzet bij de benadering van de respondenten. Ook zijn wij veel dank verschuldigd aan de volgende medewerkers van het Informatie en Adviescentrum: mevrouw Maria Riezenbeek, de heer Chris Groothuis, mevrouw mr. Jeanette Peters-La Brijn en de heer Theo Dohmen en de Werkgroep Nazorg Allochtone Getroffenen. Tot slot willen wij de leden van de Wetenschappelijke Advies Commissie hartelijk danken voor hun adviezen en commentaren.
7
8
SAMENVATTING Naar aanleiding van de vuurwerkramp in Enschede op 13 mei 2000 is in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gestart met een gezondheidsonderzoek onder getroffen bewoners, passanten en hulpverleners. Dit gezondheidsonderzoek heeft plaatsgevonden twee tot drie weken en 18 maanden na de ramp. Deze en andere gezondheidsonderzoeken vinden plaats in het kader van de Gezondheidsmonitoring Getroffenen Vuurwerkramp Enschede (GGVE). De tweede meting van het gezondheidsonderzoek, 18 maanden na de ramp, liet het volgende zien. De meerderheid van de getroffenen van de vuurwerkramp die 18 maanden na de ramp kampten met ernstige psychische problemen, had geen contact met de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Een deel van de getroffenen die te kampen had met een posttraumatische stressstoornis, was niet in contact gekomen met de zorg of had de behandeling inmiddels (vroegtijdig) beëindigd. Verder bleek dat bij allochtonen, veel psychische en posttraumatische klachten voorkwamen. In het tweede gezondheidsonderzoek kwam naar voren dat 18 maanden na de ramp 48% van de Turkse getroffen bewoners van het rampgebied niet in contact is geweest met de GGZ. Ongeveer 15% van hen heeft geen contact gehad met de zorgverlening, maar kampte wel met psychische problemen waar zij graag zorg voor zouden willen. Naar aanleiding van deze bevindingen rees vanuit de zorgverlening onder meer de vraag waarom de Turkse getroffenen met psychische klachten, geen gebruik maakten van de psychosociale zorgverlening of waarom zij deze vroegtijdig hadden beëindigd (de Turkse getroffenen vormen de grootste groep binnen de groep allochtone getroffenen). De gegevens van de eerste en tweede meting en andere onderzoeken binnen de GGVE konden geen antwoord geven op deze vragen. Om de zorgverlening beter te laten aansluiten bij de verwachtingen en wensen van de (allochtone) getroffenen is inzicht in de achtergronden of beweegredenen van de zorgconsumptie van getroffenen met psychische problemen noodzakelijk. Daarvoor zijn antwoorden op de volgende vragen van belang: 1. Waarom hebben Turkse getroffenen hulp gezocht? 2. Wat voor soort hulp hebben zij gekregen? 3. Waarom hebben zij hulp gezocht bij juist die hulpverlener/ hulpverlenende instantie? 4. Zijn zij tevreden over de geboden hulp? 5. Sluiten cultuureigen gewoontes en rituelen bij de hulpverlening aan?
9
6. Hebben getroffenen die geen hulp hebben gehad wel of geen behoefte aan hulp en welke redenen liggen daar aan ten grondslag? 7. Hebben de getroffenen gebruik gemaakt van professionele zorg uit de eigen gemeenschap zoals de moskee, lokale verenigingen of een traditioneel genezer? Met psychosociale zorg wordt Mediant, vrijgevestigde psychologen en psychiaters, het maatschappelijk werk en de gespecialiseerde thuiszorg bedoeld. Met deze onderzoeksvragen zijn 46 Turkse getroffenen uitgebreid geïnterviewd over hun problemen en hun gebruik van de psychosociale zorg. Aangezien de Turkse getroffenen de grootste groep getroffen bewoners van allochtone afkomst is, behandelt dit onderzoek juist deze groep. Zij zijn verkregen via een a-select gekozen steekproef uit het bestand van het Informatie en Adviescentrum (N=73). Getroffenen die eerdere hebben deelgenomen aan het eerste of tweede gezondheidsonderzoek, zijn om onderzoekstechnische redenen buiten de steekproef gelaten. De interviews namen gemiddeld 2 tot 3 uur in beslag. Er zijn geen andere allochtone of autochtone groepen geïnterviewd. Dit is dus geen vergelijkend onderzoek: op basis van het verzamelde materiaal zijn geen uitspraken te doen in hoeverre de resultaten specifiek voor de Turkse getroffenen zijn.
Onderzoeksgroep Uit het Informatie en Adviescentrumbestand is een a-selecte steekproef genomen van Turkse bewoners van de getroffen wijk. Potentiële deelnemers die aan de eerste of tweede meting van het gezondheidsonderzoek van de GGVE hebben deelgenomen, zijn buitengesloten. Binnen de groep deelnemers zijn drie belangrijke migrantengroepen vertegenwoordigd: de eerste generatie migranten, de tweede generatie migranten en de huwelijksmigranten. Alhoewel huwelijksmigranten eigenlijk ook eerste generatie migranten zijn, worden ze in deze studie als aparte groep behandeld. Eerste generatie migranten hebben in tegenstelling tot de huwelijksmigranten veelal een groter sociaal netwerk (hun familie) in Nederland. Deze drie groepen onderscheiden zich vooral door toegang tot de Nederlandse samenleving en daarmee in onder andere afhankelijkheid van directe familie- of gezinsleden. De groep deelnemers bestaat verder uit zowel respondenten met (ernstige) psychosociale problemen als uit respondenten zonder klachten. Van de respondenten die deze klachten melden, heeft een deel momenteel contact met de GGZ. Sommigen hebben geen contact gehad of beëindigden het contact met de GGZ (vroegtijdig). Tot slot zijn beide seksen goed vertegenwoordigd. De waarde van kwalitatief onderzoek neemt toe naarmate binnen de onderzochte groep een grote variatie aan mogelijke 10
kenmerken van personen voorkomt die voor die studie van belang zijn. Wij concluderen daarom dat voor dit type onderzoek de spreiding goed aanwezig is. Psychosociale problemen Alvorens antwoord te geven op de zeven vragen, zullen kort de problemen die de geïnterviewden ervaren na de vuurwerkramp beschreven worden. Velen ervaren dagelijks problemen als gevolg van de ramp. Dit stemt overeen met de vragenlijstgegevens van de tweede meting van het gezondheidsonderzoek. Er zijn geen grote verschillen tussen de drie generaties. Als hen gevraagd wordt naar klachten, melden zowel mannen als vrouwen geïrriteerdheid en boosheid als eerste. Bij mannen kan geïrriteerdheid en boosheid, tot hun eigen schrik, uitmonden in woede ten opzichte van hun familieleden. Het zijn klachten die de relaties met anderen ernstig (kunnen) verstoren. Ook depressie, angst, slapeloosheid en concentratieproblemen zijn veelgenoemde klachten. De geïnterviewden vertellen over de klachten voornamelijk in de context van hun omgeving. Een klacht is pas een probleem als hun omgeving er, in hun ogen, last van heeft. In dit onderzoek komt niet duidelijk naar voren dat Turkse getroffenen vooral over somatische klachten vertellen als naar mogelijke problemen wordt gevraagd (zoals vaak binnen de zorgverlening wordt verondersteld). Als zij over hun problemen spreken en daarop wordt doorgevraagd, vertellen zij meestal, ook in hun eigen woorden, last te hebben van diverse psychische problemen. Dit betekent dus niet dat zij geen somatische klachten zouden hebben, maar het betekent dat die niet consequent en prominent als eerste worden genoemd. Volgens de geïnterviewden ligt de oorzaak van hun problemen vooral bij de ramp. Voor een aantal Turkse getroffenen in Enschede betekent de ramp dat zij een tweede keer in hun leven als het ware van niets af aan hun leven moeten opbouwen: met de verwoesting van hun huis zijn de laatste tastbare persoonlijke herinneringen en bezittingen die betrekking hebben op het land van herkomst verdwenen. Daarnaast geven zij aan dat zij door financiële problemen meer last hebben van de ramp. Een aantal van hen geeft aan dat de psychische klachten verergerd worden door de afhandeling van de ramp. Respondenten vertellen dat door het wonen in een noodwoning en de dagelijkse brieven over de zaken die zij moeten regelen met verzekeringen, zij dagelijks met de ramp worden geconfronteerd. Dit is voor hen een bron van stress waar zij, naar eigen zeggen, gezondheidsproblemen aan overhouden.
11
1. Waarom hebben Turkse getroffenen hulp gezocht? Uit de interviews komt naar voren dat geïnterviewden van mening zijn dat zij een geldige reden voor de buitenwereld nodig hebben om naar de hulpverlening te gaan. Redenen voor de respondenten om naar de hulpverlening te gaan, zijn: woede tegen gezinsleden (dit geldt vooral voor mannen), psychische problemen van de kinderen of wanneer zij zelf inzien dat de psychische problemen een last zijn voor de familie. Ook ziekteverzuim op het werk is een reden om hulp te zoeken. Daarnaast vertellen geïnterviewden dat familie hen heeft aangeraden hulp te zoeken. Bij sommigen hebben de hulpverlenende instanties soms aangegeven dat het niet langer gaat en dat er psychische hulp gezocht moet worden. Schoolgericht maatschappelijk werk speelt hier bijvoorbeeld een bemiddelende rol in. Kortom men neemt zelf de uiteindelijke beslissing om hulp te zoeken, maar men doet het primair voor de omgeving. Zodra men van mening is dat de omgeving te veel onder hun psychische problemen lijdt, is dat een grondige reden hulp te zoeken. 2. Wat voor soort hulp hebben zij gekregen? Van de 46 geïnterviewden zijn 22 in behandeling (geweest) bij Mediant. Zes personen hebben contact (gehad) met het maatschappelijk werk. Twee personen zijn in behandeling geweest bij een vrijgevestigd therapeut/ psychiater. Negentien respondenten hebben geen contact gehad met de hulpverlening. Van deze 19 geïnterviewden ervaren 9 psychische problemen. De behandeling die de respondenten hebben gehad, varieert van psychotherapie tot cursussen via het maatschappelijk werk voor hoofdpijn en/of stressklachten. Daarnaast krijgen sommigen gespecialiseerde thuiszorg. 3. Waarom hebben zij hulp gezocht bij juist die hulpverlener/ hulpverlenende instantie? Veel Turks-Nederlandse geïnterviewden geven aan dat zij niet bewust voor een bepaalde hulpverlenende instantie kiezen. Zij gaan naar de instantie waar zij naar door worden verwezen, zoals naar Mediant of het Maatschappelijk werk. Vooral eerste generatie migranten en huwelijksmigranten volgen de adviezen van de verwijzers op (huisarts, Voorlichters Eigen taal en Cultuur (VETC-ers) en Contactpersonen Eigen Taal en Cultuur (CETC-ers), schoolgericht maatschappelijk werk) en hebben geen duidelijke mening over welke instelling hun problemen het beste kan behandelen. 4. Zijn zij tevreden over de geboden hulp? In de interviews is aan de Turkse respondenten gevraagd of zij tevreden of ontevreden zijn over de hulpverlening en wat hieraan ten grondslag ligt. Hoewel zij de behandeling zelf zwaar vinden, geven geïnterviewden van de tweede generatie aan dat zij het fijn vinden om inzicht te krijgen in 12
de klachten en handvatten te krijgen om met deze problemen om te gaan. Zij vinden het fijn om tijdens de behandeling vooruitgang te ervaren. Er is een afname van klachten naarmate de behandeling vordert en dat geeft hen een tevreden gevoel over de behandeling. Vrouwen van de eerste generatie en vrouwelijke huwelijksmigranten vinden het fijn dat er naar hen wordt geluisterd; dat ze serieus worden genomen en dat zij eindelijk over hun problemen mogen praten. Respondenten die contact hebben met de hulpverlening en er neutraal over oordelen, geven aan dat ze niets verwachten van de zorg. Zij gaan echter toch naar de afspraken onder het motto “Baat het niet dan schaadt het niet”. Bij respondenten die ontevreden zijn over de hulpverlening, sluiten de verwachtingen die zij over de hulpverlening hebben niet aan bij de behandeling. Dit zijn met name Turkse getroffenen van de eerste generatie en huwelijksmigranten. Graag willen ze met hulp van de GGZ de ramp vergeten, maar van hun behandelaar “moeten ze elke keer over de ramp praten” met alle spanningen en ontevredenheid over de behandeling van dien. 5. Sluiten cultuureigen gewoontes en rituelen bij de hulpverlening aan? Bij psychosociale zorg zijn culturele verschillen impliciet van belang. Als de hulpverlening niet aansluit, is dat volgens vele geïnterviewden niet toe te schrijven aan cultuurverschillen. Mochten zij “het praten over de ramp” of het gebruik van ontspanningscassettes bijvoorbeeld niet als nuttige onderdelen van de behandeling ervaren, dan heeft dat volgens hen niets met culturele verschillen te maken. Toch kunnen cultuurverschillen op een ander vlak een rol spelen. De afkomst van de hulpverlener lijkt van belang voor de behandeling. Tweede generatie respondenten geven aan zich niet te kunnen uiten bij een Turks-Nederlandse hulpverlener. Dit heeft, volgens hen te maken met cultuurverschillen. De Nederlandse samenleving denkt vrijer over bepaalde taboes die in de Turkse samenleving leven, zoals seksualiteit. Aangezien de tweede generatie opgegroeid is in Nederland, kunnen zij zich beter openstellen ten opzichte van iemand uit de Nederlandse (open) cultuur. Wel zijn de geïnterviewden die slecht Nederlands spreken tevreden dat zij een Turkstalige hulpverlener hebben. Taalbeheersing is dus een centrale factor. Respondenten uit alle generaties zijn bij een Turks-Nederlandse hulpverlener bang voor roddel1. Geen enkele geïnterviewde in dit onderzoek geeft overigens aan dat de zwijgplicht tussen de behandelaar en cliënt ooit geschonden is.
1
NB De Turkse-Nederlandse hulpverleners van Mediant en de SMD komen uit Enschede zelf
13
6. Hebben getroffenen die geen hulp hebben gehad wel of geen behoefte aan hulp en welke redenen liggen daar aan ten grondslag? Turkse getroffenen wachten lang met hulp met het zoeken van hulp omdat zij zich verantwoordelijk voelen voor de zorg van anderen. Zoals hierboven gesteld, staat het zoeken van hulp bij de deelnemers veelal ten dienste van de omgeving en speelt de sociale omgeving een essentiële rol in het proces van hulp zoeken. Bij getroffen vrouwen en personen uit de tweede generatie lijkt dat extra gecompliceerd te zijn: ze moeten eerst voor hun ouders en familie zorgen voordat zij aan zichzelf en hun eigen problemen denken. Dit kan tot gevolg hebben dat zij pas 2½ jaar na de ramp psychosociale hulp gaan zoeken. Een reden om ondanks de psychische problemen geen psychosociale hulp te zoeken, kan wederom zijn gelegen in de omgeving: men is bang voor gezichtverlies, afkeuring of afwijzing. Het kan een teken zijn dat “je het niet aankunt” of “misbruik maakt”. Met name mannelijke deelnemers zijn bang voor stigmatisatie; zij zijn bang om als “gek” bestempeld te worden. Sommigen zijn ook bang voor stigmatisatie omdat ze te trots zijn om hulp te vragen. Zij willen niet door de Nederlandse overheidsinstellingen als bedelaar gezien worden. Het “falen” kan gezichtsverlies betekenen in de gemeenschap. Geen van de geïnterviewden meldde dat dit daadwerkelijk is gebeurd. Zoals boven beschreven, is het doel van “praten over de ramp” lang niet altijd duidelijk bij Turkse cliënten van de eerste generatie en huwelijksmigranten. Getroffen deelnemers zoeken louter vanwege dit negatieve beeld (“je moet alsmaar over de ramp praten”) geen hulp, ook al hebben zij zelf geen concrete ervaringen met de betreffende hulpverlening. Met andere woorden: bestaande impliciete verwachtingen over de hulpverlening kunnen niet alleen zorgen voor barrières tijdens de behandeling maar ook barrières voordat er contact is met de zorg. Bij de eerste generatie en huwelijksmigranten is een afwachtende houding een reden dat zij niet in contact komen met de zorg. Door de bescheiden houding die zij hebben, denken ze dat zij mensen tot last zijn als zij hulp gaan zoeken. Anderen kennen de wegen bij Nederlandse instellingen niet of slecht. Dit speelt vooral bij de vrouwelijke huwelijksmigranten en eerste generatie vrouwen. Zij zijn soms geheel afhankelijk van de (aangetrouwde) familie aangezien zij zelf geen of slecht Nederlands spreken. 7. Hebben de getroffenen gebruik gemaakt van professionele zorg uit de eigen gemeenschap zoals de moskee, lokale verenigingen of een traditioneel genezer? Turkse getroffenen maken weinig gebruik van professionele zorg uit eigen gemeenschap. Als er gebruik gemaakt wordt van professionele zorg uit de eigen gemeenschap, dan betreft dit een 14
Turkse dokter woonachtig in Turkije. Vooral de getroffenen uit de eerste generatie gaan soms voor een second opinion naar Turkije. Zij voelen zich door Turkse artsen serieus genomen: het handelen van de arts sluit nauw aan bij wat de geïnterviewden verwachten van de behandeling. Dit geldt alleen voor lichamelijke problemen; voor psychische problemen laten zij zich niet in Turkije behandelen. Geen enkele respondent heeft gebruik gemaakt van de traditionele (volks)genezer, ook wel hoca genoemd. De Turkse getroffenen vertellen weinig over het volksgeloof. Daarentegen hebben de getroffen van de drie migratiegeneraties veel steun aan het Islamitische geloof. De ervaringen met de steun van de moskee is echter wisselend.
15
16
AANDACHTSPUNTEN In de samenvatting zijn de antwoorden op de zeven vragen van dit vervolgonderzoek rondom de aansluiting en het gebruik van de zorgverlening door Turkse getroffenen van de vuurwerkramp, kort beschreven. De (impliciete) verwachtingen van de Turkse getroffenen omtrent de psychosociale zorg vormen de rode draad van dit rapport. Deze verwachtingen kunnen zeer leidend zijn in het wel of niet zoeken van hulp. Verwachtingen kunnen echter misleidend zijn wanneer zij voorbijgaan aan de aard en doelstellingen van de psychosociale zorg. Daarnaast kan men (mis)leidende veronderstellingen hebben of men voor de GGZ al dan niet in aanmerking komt. Deze (mis)leidende verwachtingen bepalen tot op grote hoogte de tevredenheid over deze zorg. Doel van deze antwoorden is een bijdrage te leveren aan de optimalisering van de zorgverlening aan de Turkse getroffenen. Hieronder worden, op basis van de resultaten en conclusies van dit vervolgonderzoek, een vijftal aandachtspunten beschreven die hieraan een bijdrage kunnen leveren en waarbij voorlichting de rode draad vormt. Deze zijn: 1. Geef voorlichting over de zorgverlening in termen die aansluiten bij de beleving van de Turkse getroffenen zoals: het zoeken van of in behandeling zijn bij professionele hulp heeft voordelen voor de omgeving van de cliënt. 2. Maak de drempel tot de hulpverlening zo laag mogelijk met het blijven inzetten van de VETC-ers. De VETC-ers spelen een grote rol in de toegang tot de GGZ in het algemeen. Echter zolang de praktische afhandeling van de ramp voortduurt en dit stress oplevert bij de getroffenen, zijn zij voor de getroffenen van de vuurwerkramp van zeer groot belang. 3. Maak de verwachtingen, doelen en werkwijze binnen de behandeling of begeleiding (zover dat al niet gedaan wordt) duidelijk. Er bestaan nog veel impliciete verwachtingen tussen cliënt en hulpverlener die invloed kunnen hebben op de behandeling. 4. Hoewel Turkse hulpverleners zeer nuttig kunnen zijn voor getroffenen die de Nederlandse taal slecht beheersen, zijn zij niet altijd de oplossing voor problemen binnen de behandeling. Houdt er rekening mee dat “ethnic matching” andere problemen met zich mee kan brengen zoals angst voor roddel van de cliënt. 5. Er moet een blijvende scholing zijn voor de hulpverleners in de interculturalisatie van de psychosociale zorg. Hieronder worden de achtergronden van deze aandachtspunten toegelicht en de aandachtpunten kort uitgewerkt. Voor een volledig overzicht van de resultaten wordt verwezen naar de hoofdstukken 5 (psychosociale zorg) en hoofdstuk 6 (conclusies).
17
1. Geef voorlichting over de zorgverlening in termen van de Turkse getroffenen zoals: het zoeken of het krijgen van professionele hulp kan voordelen hebben voor de omgeving van de cliënt Dat men de omgeving niet verder wil belasten met eigen problemen, vormt bij de Turkse getroffenen een belangrijke reden om hulp te zoeken. Het (langdurig) uitstellen van het zoeken naar hulp heeft eveneens betrekking op de eigen omgeving: hier is het mechanisme dat men zich verantwoordelijk voelt voor problemen waar bijvoorbeeld familieleden mee kampen en de eigen problemen op de achtergrond plaatst. Het bieden van steun aan de omgeving hoeft niet op gespannen voet te staan met hulpverlening voor zichzelf. Het is te verwachten dat de eigen omgeving beter geholpen kan worden naarmate men zelf beter functioneert. Voorlichtingsmateriaal of publiekscampagnes die zich op deze boodschap concentreren, zou het Turkse getroffenen makkelijker kunnen maken hulp te zoeken. Potentiële verwijzers, zoals huisartsen, Maatschappelijk werk, VETC-ers en schoolmaatschappelijk werk zouden, voor zover zij dit niet doen, dit mechanisme bespreekbaar moeten maken als zij dit bij hun patiënten of cliënten signaleren. Dit geldt ook voor de angst voor stigmatisatie: in de voorlichting kan voor dit punt worden toegevoegd dat afwijzing door de gemeenschap wel een verwachting kan zijn maar dat in de praktijk dit nauwelijks gebeurt. Voorlichting kan vooroordelen wegnemen ten aanzien van de zorgverlening. 2. Maak de drempel tot de hulpverlening zo laag mogelijk met het blijven inzetten van de VETC-er (en CETCers). Zij zijn van zeer groot belang zolang de praktische afhandeling van de ramp voortduurt. De slechte toegang tot de Nederlandse samenleving is een ingewikkeld historisch en sociaaleconomisch vraagstuk. In Enschede vervullen met name de VETC-ers een belangrijke rol om allochtonen, onder wie diegenen die slecht toegang hebben tot de Nederlandse samenleving, te bereiken. Al in de jaren ’90 van de vorige eeuw heeft de GGZ in Enschede VETC-ers (als eerste in Nederland) in dienst genomen. Zij zijn vaak de eerste ingang of het eerste contact met de psychosociale zorg voor allochtonen. Hun doel is de zorg laagdrempelig te maken. Na de vuurwerkramp zijn naast de VETC-ers ook CETC-ers aangesteld bij het Informatie en Adviescentrum. Bij de psychosociale nazorg van de vuurwerkramp zijn zij wederom van groot belang geweest. Zij slaan een brug tussen de getroffenen en de zorg. Zij zullen in dit kader ook in de toekomst noodzakelijk zijn, met het oog op de terugkeer van de getroffen Turkse bewoners naar de herbouwde wijk. Zolang de praktische afhandeling voortduurt en dit stress oplevert bij de getroffenen, zijn de VETC-ers van zeer groot belang.
18
3. Maak de verwachtingen, doelen en werkwijze binnen de behandeling of begeleiding (zover dat al niet gedaan wordt) duidelijk. Er bestaan nog veel impliciete verwachtingen tussen cliënt en hulpverlener die invloed kunnen hebben op de behandeling. Verschillen in ervaringen of visie op de hulpverlening hangen samen met de migrantenstatus. Bij Turkse getroffen uit de eerste generatie en huwelijksmigranten treffen we een slechtere aansluiting op de psychosociale zorg dan bij de tweede generatie. In aansluiting op Kortmann (2003) kan hierover worden gesteld dat name de Turkse getroffenen uit de eerste generatie en de huwelijksmigranten te weinig "geprotoprofessionaliseerd" (een term afkomstig van A. de Swaan) zijn: zij spreken en kennen de taal van de zorgverlening onvoldoende. Wij constateren dat de achtergronden, doelen of werkwijzen van de hulpverlening onbekend zijn bij een deel van de Turkse getroffenen. Verwachtingen lijken, en dat komt met name bij eerste generatie en huwelijksmigranten voor, niet te sporen met de praktijk van de hulpverlening. In ieder geval vormt deze studie een duidelijk aansporing om zeker bij deze twee migrantengroepen nauwlettend om te gaan met de impliciete en expliciete verwachtingen en daarover het gesprek gaande te houden. Dit vraagt om een vraaggerichte sturing van de zorgverlening. Bij de Turkse getroffenen zou het bespreken van de verwachtingen en wensen van de cliënt vast onderdeel van de behandeling of begeleiding(s-protocollen) moeten zijn, dan wel een onderdeel van het instellingsbeleid (Kortmann, 2003). In de gesprekken moet duidelijk gemaakt worden wat zij wél en wat zij níet kunnen verwachten van de GGZ. Het is daarnaast belangrijk om ten aanzien van de Turkse getroffenen die hulp zoeken, een duidelijk onderscheid te maken tussen de praktische afhandeling van de ramp en de psychosociale hulpverlening en welke zorg de hulpverlener biedt. 4. Een Turkse hulpverlener is niet altijd de oplossing voor problemen binnen de behandeling. Houdt er rekening mee dat “ethnic matching” andere problemen met zich mee kan brengen zoals angst voor roddel van de cliënt. Een deel van de Turkse getroffenen beheerst de Nederlandse taal niet of onvoldoende. Dat in deze gevallen een Turkssprekende zorgverlener of tolk noodzakelijk is, staat buiten kijf. In deze gevallen moet men er echter op bedacht zijn dat een deel van de getroffenen hierover ambivalent tegenover staat. Enerzijds kan dat als positief worden ervaren omdat de taalbarrière dan afwezig is, anderzijds kan het als negatief worden ervaren omdat men vreest voor roddel in de Turkse gemeenschap. Uit dit onderzoek blijkt dat deze vrees prominent aanwezig kan zijn. Houdt er in de behandeling rekening mee dat veel Turkse hulpverleners zelf tot de Turkse gemeenschap van Enschede behoren en getroffenen hulpverleners soms persoonlijk kennen. Maak daarnaast in de voorlichting duidelijk dat hoewel er in de Turks-Nederlandse gemeenschap 19
wellicht veel roddel is, dit bij de Turks-Nederlandse hulpverleners wat hun cliënten betreft niet het geval is. 5. Er moet een blijvende scholing zijn voor de hulpverleners in de interculturalisatie van de psychosociale zorg. Bepaalde opvattingen of vooronderstellingen binnen de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) met betrekking tot allochtonen zoals de “somatiserende migrant” of de “ na te streven ethnic matching tussen clïent en hulpverlener ”, worden niet gestaafd door deze en andere studies. Ook om deze reden moeten hulpverleners goed geschoold worden in de interculturalisatie van de psychosociale zorg, met name in het sensitief worden voor de noden en verwachtingen van migranten. Scholing kan ertoe bijdragen dat zij niet gehinderd worden door diverse dergelijke opvattingen of vooronderstellingen.
20
1 INLEIDING Dertien mei 2000 werd Enschede op een warme zonnige middag opgeschrikt door een reeks ontploffingen in een vuurwerkopslag. Door deze ontploffingen kwamen 22 mensen om het leven en werd nagenoeg de hele aangrenzende woonwijk verwoest. Het destructieve en plotselinge karakter van de vuurwerkramp betekende voor velen een acute ontwrichting van hun bestaan. Twee tot drie weken na de vuurwerkramp vond in mei-juni 2000 een uitgebreid gezondheidsonderzoek2 plaats bij getroffen bewoners, passanten en hulpverleners onder de getroffenen (Van Kamp & Van der Velden, 2001; Van der Velden, Kleber & Van Oostrom, 2000). Het werd uitgevoerd in het kader van de Gezondheidsmonitoring Getroffenen Vuurwerkramp Enschede (afgekort: GGVE; Derks, Roorda, Van Stiphout & Van Hövell, 2001) in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Dit eerste gezondheidsonderzoek bestond uit een bloed- en urineonderzoek en een uitgebreide vragenlijst naar de ervaringen en de geestelijke en lichamelijke gezondheid van de getroffenen. Eind 2001, ongeveer 18 maanden na de ramp, is alleen het vragenlijstonderzoek herhaald (Van der Velden et al., 2002; Grievink et al., 2002) omdat in het bloed- en urineonderzoek geen verhoogde concentraties vuurwerkgerelateerde stoffen werden aangetroffen (RIVM projectteam GVE, 2001). In de getroffen wijk woonden veel mensen van allochtone afkomst, zoals Turken, Marokkanen, Surinamers en vluchtelingen uit diverse landen. Binnen de groep allochtone getroffenen die aan het eerste of het tweede gezondheidsonderzoek heeft deelgenomen, vormen de Turkse getroffenen de grootste groep. In het rapport over de tweede meting is daarom apart aandacht besteed aan de allochtone getroffenen, en met name de Turkse getroffenen. In deze rapportage staat de aansluiting met de zorgverlening bij de Turkse getroffenen van de vuurwerkramp centraal. Ook de psychische gezondheid van de Turkse getroffenen zal kort aan bod komen. Gezondheid Uit de tweede meting komt naar voren dat de Turkse getroffenen 18 maanden na de ramp veel psychische klachten hebben (Drogendijk et al., 2003). Ongeveer 70% van de getroffen Turkse bewoners heeft ernstige herbelevings- en vermijdingsklachten. Ongeveer 80% van de Turkse getroffen bewoners heeft 18 maanden na de ramp angstige of depressieve gevoelens. De Turkse getroffenen rapporteren meer psychische klachten dan andere allochtone getroffen. Er zijn geen
Het Instituut voor Psychotrauma (IvP) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) hebben in samenwerking met het Academisch Medisch Centrum/De Meren en de GGD regio Twente in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het onderzoek uitgevoerd. 2
21
significante verschillen in gerapporteerde herbelevings- en vermijdingsklachten tussen TurksNederlandse getroffenen en andere allochtone getroffenen (Van der Velden et al., 2002). Bij het tweede gezondheidsonderzoek is ook een vergelijkingsgroep van niet-getroffenen betrokken, afkomstig uit Tilburg. Vergeleken met Turks-Nederlandse deelnemers uit de vergelijkingsgroep hebben de getroffenen van de vuurwerkramp veel meer angst- en depressieve klachten. Daarnaast kan uit de resultaten van de tweede meting geconcludeerd worden dat de psychologische weerslag van de vuurwerkramp groter is voor de Turkse getroffen respondenten dan voor de autochtone getroffen respondenten (Drogendijk et al., 2003). De verschillen tussen de Turkse getroffenen en hun vergelijkingsgroep blijken groter te zijn dan de verschillen tussen de autochtone getroffenen en hun vergelijkingsgroep. Zorgconsumptie Naast gezondheidsklachten zijn in de vragenlijst van de tweede meting veel vragen gesteld over (mogelijke) contacten met zorgverleners, zoals de huisarts, de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ), het Maatschappelijk werk en het Informatie en Advies Centrum (IAC). Uit de tweede meting blijkt dat een deel van de groep Turkse getroffen bewoners contact heeft (gehad) met de geboden zorg. De helft van hen heeft contact (gehad) met Mediant (de voormalige Riagg). Twee derde van deze groep had tijdens de tweede meting nog contact. Het contact met Mediant kwam in nagenoeg alle gevallen voort uit de ramp. Ongeveer 50% van de Turkse getroffenen die contact had met Mediant, heeft vijf of meer gesprekken gehad. Een aantal (13%) stopte na één gesprek. De zorgconsumptie van de getroffen respondenten verschilt significant van die van de Turkse vergelijkingsgroep uit Tilburg. Het afgelopen jaar heeft maar 10% van de laatstgenoemde groep contact gehad met de Riagg (Drogendijk et al., 2003). De Turkse getroffenen zijn bekend met Mediant: uit de tweede meting blijkt dat 93% bekend was met deze instelling. Dit percentage is significant hoger dan de Turks-Nederlandse vergelijkingsgroep in Tilburg: 81% van hen was bekend met de GGZ. De psychosociale hulpverlening in Enschede is er in geslaagd bekendheid te geven aan de zorg die gegeven wordt. Daarnaast heeft zij naast autochtone hulpverleners ook allochtone hulpverleners en contactpersonen eigen taal en cultuur ingezet om de hulpverlening voor allochtonen goed mogelijk en toegankelijk te maken. Toch heeft nog een aanzienlijk aantal getroffenen veel psychische klachten. Een aanzienlijk deel, onder wie getroffenen die te kampen hebben met een posttraumatische stressstoornis (PTSS), heeft ten tijde van het onderzoek geen contact met de GGZ gehad. Dit is te betreuren want er zijn in principe goede psychotherapieën voor PTSS beschikbaar. Een deel heeft overwogen hulp te zoeken vanwege psychische problemen, maar 22
heeft deze stap (in de 12 maanden voorafgaand aan het tweede gezondheidsonderzoek) niet gezet. Mede naar aanleiding van deze uitkomsten vroegen de hulpverleners van de samenwerkende zorginstellingen in Enschede (Consense) zich af hoe het komt dat getroffenen, en met name getroffenen van allochtone afkomst, met ernstige psychische problemen geen hulp zoeken of het contact (vroegtijdig) beëindigen (zie Van Loon, Van der Velden & Fournier, 2002). Voor de psychosociale zorg in Enschede is inzicht in deze redenen of achtergronden van belang omdat zij daarmee de hulpverlening gericht kan optimaliseren. Het gaat daarbij om inzichten in bijvoorbeeld hoe allochtone getroffenen tegen de GGZ aankijken; waarom zij hulp zochten; wat voor soort hulp zij (impliciet) verwachten; in hoeverre de verwachtingen van de hulpverleners overeenstemmen met die van (potentiële) cliënten en visa versa en waarom het contact wordt beëindigd terwijl nog sprake is van ernstige psychische problemen. Alleen op basis van deze informatie kunnen acties gericht worden ondernomen om de GGZ zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de wensen en verwachtingen van de getroffenen. De gegevens uit de vragenlijsten waren voor het verkrijgen van deze inzichten niet voldoende. 1.2 Onderzoek bij door een ramp getroffen migranten Er is nog weinig onderzoek uitgevoerd onder getroffenen van een ramp afkomstig uit een etnische minderheid, onder meer omdat allochtone groepen vaak moeilijk te bereiken zijn. Hoewel de opvang van getroffenen steeds adequater lijkt te geschieden en hoewel het onderzoeksgebied rondom rampen, trauma en cultuur in ontwikkeling is, is de hulp aan allochtone getroffenen vaak onderbelicht (zie Başoğlu, Şalcioğlu, Livanou, 2002; Kleber, Figley & Gersons, 1995; Norris, Perilla, & Murphy, 2001; Perilla, Norris, & Lavizzo, 2002). Uit onderzoek komt naar voren dat er allerlei mythes bestaan over contacten en bekendheid met de gezondheidszorg bij allochtone cliënten (Knipscheer & Kleber, 2004a, 2004b; Van der Veen, Schrijvers & Redout, 2003). Een overkoepelende analyse van verschillende projecten onder allochtonen liet zien dat in tegenstelling tot veel gehoorde veronderstellingen allochtonen niet minder vaak in de GGZ terecht komen of niet minder op de hoogte zijn van het bestaan van de GGZ dan autochtonen (Van der Veen et al., 2003). Het tweede GGVE gezondheidsonderzoek liet bijvoorbeeld zien dat 18 maanden na de ramp een hoger percentage allochtone getroffenen in contact is geweest met de hulpverlening in vergelijking met autochtone getroffenen (Van der Velden et al., 2002). Hoewel het overgrote deel van de Turks-Nederlandse getroffenen bekend is met de psychosociale zorg in Enschede, maken Turks-Nederlandse getroffenen met ernstige psychische problemen echter veelal geen gebruik van deze zorg.
23
Een mogelijke reden waarom men geen contact zoekt met de GGZ of dit contact (vroegtijdig) beëindigt, kan te maken hebben met de verschillende culturele achtergronden van allochtone cliënt en autochtone hulpverlener. De afstemming tussen hulpvrager en hulpverlener is lang niet altijd optimaal (Knipscheer, 2000). Zo liet een inventarisatie onder allochtone getroffenen van de Bijlmerramp zien dat hulpvraag en hulpaanbod niet altijd op elkaar aansluiten. Deze getroffenen wilden vooral hulp voor de materiële nood, maar de hulpverlening richtte zich echter op verlies- en traumaverwerking (De Jong & Van Schaik, 1994). Een gebrekkige aansluiting van de zorg kan te maken hebben met de betekenisgeving van een ramp door de getroffenen. De Jong en Van Schaik (1994) schrijven dat, ook bij Turkse getroffenen van de Bijlmerramp, bovennatuurlijke machten (anders dan religie) een belangrijke rol speelden bij het omgaan met de ramp. Dit wordt onderschreven door enkele recentere publicaties (De Vries & Smits, 2003). Mogelijke tekortkomingen in de aansluiting zouden zichtbaar zijn in het verleggen van de hulpvraag naar traditionele genezers. Empirische studies naar dit laatstgenoemde fenomeen nuanceren echter het beeld van het contact met een traditioneel genezer (hoca). Volgens Knipscheer & Kleber (2001) is het percentage Turken dat een hoca bezoekt, ongeveer gelijk aan het bezoek van autochtonen aan het alternatieve circuit. Bovenstaand voorbeeld laat fraai het dilemma van migrantenstudies zien: er bestaan diverse visies op de kwesties en niet alle visies vinden steun in empirisch onderzoek, dat op haar beurt weer kan kampen met een bepaalde “bias”. Onderzoek onder hulpverleners laat zien dat hulpverleners de zorg aan allochtone cliënten moeilijk vinden. Ondanks alle recente aandacht voor de interculturalisatie van de zorg ervaren zij het behandelen van cliënten uit andere culturen als lastig. Het gaat daarbij volgens Kortmann (2003) niet om een harde weerstand. Omdat het behandelen van allochtone cliënten, zonder voldoende kennis van zaken, ingewikkeld kan zijn, beschouwen hulpverleners het als een inspannende taak die des te lastiger is omdat het werk plaatsvindt in organisaties die voortdurend verwikkeld zijn in veranderingsprocessen. 1.3 Interviews als onderzoeksmethode bij multiculturele vraagstukken Aangezien de studie van psychotrauma bij allochtonen een relatief nieuw gebied is, wordt meestal een combinatie van meerdere methoden van onder zoek voorgestaan (Knipscheer & Kleber, 1999). In een in 2003 verschenen rapport van Kortmann over de “state of the art” van de transculturele hulpverlening benadrukt hij dat kwalitatief onderzoek naar de constructen die allochtone cliënten hanteren bij hun hulpvraag dringend gewenst is. Naast gedegen vragenlijstonderzoek is het noodzakelijk de gegevens van de standaardinstrumenten van de kwantitatieve studies aan te vullen met interviews die een verdiepende rol hebben (zie ook 24
Kamperman, Komproe & De Jong, 2002; Knipscheer & Kleber, 1999, 2001; Kurt, Boomstra, Wennink & Kleber, 2001; Mooren, 2001). Vragenlijstenonderzoek is namelijk een etic manier van onderzoeken, dat wil zeggen dat het onderzoek zich concentreert op de begrippen van de observator (De Jong & Van den Berg, 1996; Kottak, 1994). De theorieën waarop de meeste gestandaardiseerde instrumenten gebaseerd zijn, zijn bijna altijd ontwikkeld vanuit een monoculturele optiek. Hiermee bestaat de kans dat bij kwantitatief onderzoek cultuurspecifieke begrippen, reacties of symptomen over het hoofd worden gezien. Vanuit de interculturele psychologie en de medische antropologie stuit dit op scherpe kritiek omdat dit ten koste gaat van de ecologische validiteit van een onderzoek (Kortmann, 2003; Soudijn, 2002). Dit wordt ondervangen door kwantitatief onderzoek aan te vullen met onderzoek waarin de emic werkwijze centraal staat. Bij een emic werkwijze in onderzoek concentreert men zich op de begrippen die binnen een bepaalde cultuur van toepassing zijn. Kwalitatief onderzoek met een emic werkwijze heeft de voorkeur bij het exploreren van de achterliggende betekeniswereld van sociale processen, gedragingen, gevoelens en ervaringen (Maso & Smaling, 1997). In aansluiting op eerder onderzoek naar psychotrauma waarbij kwalitatieve data gecombineerd werden met kwantitatieve gegevens (Mooren & Kleber, 1996; Van der Velden, Eland & Kleber, 1994), is in de GGVE deelstudie “Allochtone getroffenen” gekozen voor aanvullend kwalitatief onderzoek.3 1.4 Vraagstelling Inzicht in de achtergronden en beweegredenen van getroffen allochtonen om geen hulp te zoeken of om deze (vroegtijdig) te beëindigen is van groot belang voor de optimalisering van de zorgverlening aan de allochtone getroffenen in Enschede. Deze inzichten zijn bovendien van belang voor getroffenen van toekomstige rampen of schokkende gebeurtenissen. Effectiviteit in de hulpverlening valt of staat met de afstemming tussen hulpvrager en hulpverlener. Het thema “interculturalisatie van de zorg” neemt op dit moment dan ook een grote plaats in beleidsplannen in de Nederlandse GGZ in. Duidelijk is daarbij geworden dat men migranten niet zo maar over één kam met elkaar en met autochtonen kan scheren en dat gerichte aandacht noodzakelijk is. Binnen Enschede vormen de Turkse getroffenen de grootste groep getroffen allochtonen.
3 Vanwege de gekozen kwalitatieve opzet komen, anders dan bijvoorbeeld uit een klinisch interview met behulp van het CIDI, in deze rapportage geen resultaten voor als “zoveel procent van de Turkse getroffenen is naar de psychosociale hulpverlening geweest” of “zoveel procent geeft aan dat…”. In deze rapportage gaan we na wat mogelijke verklaringen zijn achter de getallen en percentages. Waar nodig zal bij benadering worden aangegeven bij welk deel van de geïnterviewden sprake is van een bepaalde mening, ervaringen of proces.
25
Daarom is besloten om bij deze groep informatie te verzamelen om hier inzicht in te geven (zie verder Drogendijk, Van der Velden, Kleber & Gersons, 2002). Aldus staan de volgende vragen centraal omtrent de hulpverlening: 1
Waarom hebben Turkse getroffenen hulp gezocht?
2
Wat voor soort hulp hebben zij gekregen?
3
Waarom hebben zij hulp gezocht bij juist die hulpverlener/ hulpverlenende instantie?
4
Zijn zij tevreden over de geboden hulp?
5
Sluiten cultuureigen gewoontes en rituelen bij de hulpverlening aan?
6
Hebben getroffenen die geen hulp hebben gehad wel of geen behoefte aan hulp en welke redenen liggen daar aan ten grondslag?
7
Hebben de getroffenen gebruik gemaakt (onafhankelijk van eventuele genoten zorg) van professionele zorg uit de eigen gemeenschap zoals de moskee, lokale verenigingen of een hoca (traditioneel genezer)?
Deze rapportage maakt deel uit van het onderzoek “Deelstudie allochtone getroffenen: semigestructureerde interviews Turkse getroffenen” (Drogendijk et al., 2002). Deze deelstudie is opgezet rondom de thema’s beleving en inhoud psychische en posttraumatische problemen en contact met de geestelijke gezondheidszorg. Dit rapport is een eerste rapportage over dit kwalitatieve onderzoek. Gezien de vragen vanuit de hulpverlening in Enschede en het feit dat al het nodige is gepresenteerd over klachten bij allochtonen is het rapport vooral gericht op het contact met de geestelijke gezondheidszorg. Zoals eerder is vermeld, is de eerste kwantitatieve rapportage over psychische gezondheid van Turkse getroffenen en de zorgverlening in een wetenschappelijk artikel gepubliceerd in het tijdschrift Gedrag&Gezondheid (Drogendijk et al., 2003). Voor de bevindingen over gezondheid verwijzen wij naar dit artikel en naar vervolgpublicaties.
26
2 METHODE 2.1 Doelgroep Aangezien de Turkse getroffenen de grootste groep getroffen bewoners van allochtone afkomst is, behandelt dit onderzoek juist deze groep. Eerder wetenschappelijk onderzoek bij allochtonen wijst uit dat een beperking van de etnische verschillen in de te onderzoeken groep de meest accurate resultaten geeft (Knipscheer, 2000; Perrilla, Norris & Lavizzo, 2002). Allochtonen in Nederland kunnen namelijk niet als homogene groep gezien worden. Hoewel er overeenkomsten in acculturatieprocessen kunnen zijn, zijn de redenen van migratie en de afkomst van de allochtone getroffenen zeer divers (bijvoorbeeld arbeidsmigratie versus het vluchten voor een politiek regime). Ongeveer 30% van de allochtone bewoners van de getroffen wijk heeft aan het eerste gezondheidsonderzoek deelgenomen (Van Kamp & Van der Velden, 2001). Meer dan de helft van deze getroffenen heeft aan de tweede meting deelgenomen. Dit betekent dat er een aanzienlijke groep allochtone getroffen bewoners is die niet heeft deelgenomen aan de GGVE. Om te voorkomen dat er een selectie uit een selecte groep genomen wordt, zijn de interviews afgenomen bij 50 willekeurig gekozen getroffen Turkse bewoners van het rampgebied die niet eerder aan de GGVE hebben deelgenomen. De respondenten moeten aan de volgende kenmerken voldoen: van Turkse afkomst (volgens CBS), bewoners van de binnen- of buitenring, tijdens de ramp 18 jaar of ouder, geen deelnemer van eerdere onderzoeken van de GGVE. 2.2 Steekproef Er is voor een a-selecte steekproef gekozen van Turkse getroffenen geregistreerd in het adressenbestand van het Informatie en Adviescentrum (IAC). In het bestand van het IAC staan 147 Turkse getroffenen geregistreerd die tijdens de ramp in binnen of buitenring woonden. Na het matchen van dit bestand met het GGVE bestand, kwamen 73 getroffenen in aanmerking voor dit onderzoek; zij zijn van Turkse afkomst, bewoners van de binnen- of buitenring, 18 jaar of ouder tijdens de ramp, en hebben niet aan ander GGVE onderzoek deelgenomen. Vóór het benaderen van de respondenten is zorgvuldig uitgezocht of de getroffenen door middel van een informed-consent hebben aangegeven dat zij niet aan de GGVE willen deelnemen. Indien dit het geval is, zijn zij vanzelfsprekend niet benaderd voor dit onderzoek. Er is gestreefd naar een onderzoeksgroep van 50 getroffenen omdat dan met grote waarschijnlijkheid inhoudelijke verzadiging van informatie optreedt en de gevonden resultaten een goede afspiegeling zijn van de
27
situatie waar deze groep zich in bevindt4 (Baarda, De Goede & Teunissen, 1996). De respons van dit onderzoek is in paragraaf 3.1 beschreven. 2.3 Benadering van onderzoekspopulatie Om bekendheid aan het onderzoek te geven, is in een tijdschrift voor getroffenen van de vuurwerkramp een persbericht verschenen. Een meer persoonlijke aanpak is noodzakelijk voor het slagen van onderzoek bij allochtonen (Knipscheer, 2000). Daarom is zoveel als mogelijk gebruik gemaakt van een bekend contactpersoon. Een Turkstalige Contactpersoon Eigen Taal en Cultuur (CETC) heeft de, voor ons onderzoek in aanmerking komende, getroffenen persoonlijk gevraagd of zij deel wilden nemen aan het onderzoek. Aangezien het Informatie en Adviescentrum (IAC) de houder is van de adresgegevens, zijn de getroffenen in naam van het IAC benaderd. Om privacy redenen mag het Instituut voor Psychotrauma (IVP) zonder toestemming geen getroffenen van de vuurwerkramp benaderen. Vandaar dat de contactpersoon de getroffenen heeft gevraagd, deel te nemen aan het onderzoek, uitgevoerd door het IVP. De contactpersoon heeft in het kort het onderwerp van het onderzoek uitgelegd en heeft verteld hoe het interview in zijn werk zou gaan. Daarnaast mocht de respondent aangeven of zij thuis of op het IAC geïnterviewd wilde worden. De mensen die aan het onderzoek wilden deelnemen, hebben een begeleidende brief gekregen en een informatiebrochure van het IVP. Hierin is de doelstelling van het onderzoek toegelicht en staat vermeld dat het onderzoek deel uitmaakt van de GGVE. Daarnaast werd hun verteld dat de interviews vertrouwelijk zullen worden behandeld en dat de interviews alleen geanonimiseerd worden gebruikt en citaten niet tot de persoon herleidbaar zijn in publicaties. Hiervoor hebben zij een informed-consent ondertekend. Bij een toezegging van een getroffene voor deelname aan het interview, zijn naam en adresgegevens vervolgens aan de onderzoekers van het IVP doorgegeven. Ook hiervoor hebben de deelnemers eerst een informed-consent formulier ingevuld. Na afloop van het onderzoek worden de namen en adresgegevens door het IVP vernietigd. Met de respondenten werd een afspraak gemaakt waarna de onderzoekers bij hen zijn langs gekomen voor een interview. Als blijk van dank hebben de respondenten het boek “Blijvende herinneringen” en een cadeaubon van €12,50 gekregen na het interview.
Het doel van het trekken van een niet-gerichte steekproef op toevalsbasis in kwalitatief onderzoek is niet het statistisch generaliseren van de resultaten. 4
28
2.4 Het Interview De onderwerpen Vanuit de bovenbeschreven onderzoeksvragen (zie paragraaf 1.3) is het semi-gestructureerde interview ontwikkeld. Het semi-gestructureerde interview is zodanig opgesteld dat etic begrippen zoveel als mogelijk zijn voorkomen. Bij het ontwikkelen van het interview is daarom een Turkse onderzoeker, die ook als interviewer aan de studie heeft deelgenomen, betrokken. Verder is om deze reden het interviewschema ook besproken met een Turkse psychotherapeut/onderzoeker. In tabel 2.1 zijn de onderwerpen, die in de interviews aan bod zijn gekomen, schematisch weergegeven. Daarnaast werd het interview vooraf door een lid van de “Werkgroep nazorg allochtone getroffenen”, die nauw betrokken is bij de hulpverlening in Enschede o.a. met Turkse getroffenen, beoordeeld. Tabel 2.1 Interviewonderwerpen Hoofdonderwerp persoonlijke omstandigheden van de respondent voor de ramp
ervaringen tijdens en de eerste tijd na de ramp
gezondheidsproblemen na de ramp psychosociale zorg rondom de ramp
Subonderwerp migratiegeschiedenis opgroeien in Nederland in een Turks gezin wonen als migrant in Nederland opvang en netwerk geloof ervaringen tijdens de ramp ervaringen eerste dagen confrontatie rampplek sociale steun en eerste contacten zorgverlening huidige woonomgeving eventuele verandering in gezondheid psychische problemen sociale steun bij problemen thuis of op het werk zorgconsumptie zorg en cultuur kwaliteit van zorg
toekomst en veranderingen in de persoon
Dataverzameling In het interview worden de onderwerpen door middel van een open beginvraag en doorvragen uitgediept. De interviews duren circa 2 tot 2½ uur. Door de semi-gestructureerde manier van interviewen is er ruimte voor het eigen verhaal van de respondent; ook voor onderwerpen die de respondent zelf inbrengt. Voordat het interview begint, leggen de interviewers kort uit waarom deze onderwerpen behandeld worden. Door de respondenten eerst naar minder beladen onderwerpen te vragen, zoals de migratie van het land van herkomst of de jeugd in Nederland,
29
kan een vertrouwensband worden opgebouwd. De volgorde van de onderwerpen staat echter niet vast; indien het gesprek daartoe aanleiding geeft, kan de volgorde veranderen. De interviews zijn afgenomen door een Nederlandstalige interviewer (bekend met de Turkse taal) en een Turks/ Nederlandstalige interviewer. Beiden hebben een sociaal wetenschappelijke achtergrond en ruime ervaring met onderzoek en interviewen van respondenten uit een andere cultuur. Bij de meeste interviews waren beide interviewers aanwezig. Echter waar een echtpaar tegelijkertijd werd geïnterviewd, namen de interviewers individueel het interview af. De interviews zijn uitgewerkt en veldaantekeningen zijn aan de transcripten toegevoegd. De verslagen van de interviews zijn achteraf door beide interviewers beoordeeld. Na 24 interviews zijn de tot dan toe uitgewerkte 8 interviews geanalyseerd. Aan de hand van de ervaringen van de onderzoekers en de eerste resultaten van de uitgewerkte interviews werd bepaald in hoeverre de onderwerpenlijst nog voldeed. Uit deze analyse bleek dat het onderwerp “praktische afhandeling van de vuurwerkramp” vaak in de interviews werd genoemd (zonder dat ernaar gevraagd werd). Er is door de onderzoekers besloten dit niet als apart onderwerp in het interview mee te nemen maar er op door te vragen als de respondent zelf over het onderwerp zou beginnen. 2.5 Data-analyse De analyse van de interviews, waarbij gebruik is gemaakt van de werkwijze van Baarda et al. (1996) en van Maso en Smaling (1998), bestaat globaal uit twee fasen. Hieronder wordt voor iedere fase de werkwijze toegelicht. Fase I omvat een proces van coderen of labelen van tekstfragmenten om zodoende deze fragmenten te kunnen ordenen. In Fase II zijn de gelabelde tekstfragmenten concreet geordend en zijn de geordende fragmenten nader geanalyseerd en tekstueel vastgelegd. Het coderen of labelen van de tekstfragmenten is een doorlopend proces. In opeenvolgende stappen en aan de hand van de transcripten worden labels vervaardigd die steeds nauwkeuriger, vollediger en adequater tekstfragmenten kunnen ordenen. Dit betekent dat labels en bijbehorende tekstenfragmenten herhaaldelijk worden aangepast en opnieuw worden gecontroleerd. Dit proces stopt op het moment dat zich een zogenaamde “saturatie” (verzadiging) voordoet van labels. Dat wil zeggen: alle afzonderlijke delen van de interviews kunnen zeer goed met deze labels worden gecodeerd. In eerste instantie wordt getracht een reeks van, wat wij hier noemen “hoofd”-labels te construeren die een eerste ordening van het materiaal mogelijk maakt (hoofdonderwerpen). In
30
tweede instantie worden labels geconstrueerd die uiteindelijk alle onderwerpen binnen deze hoofdonderwerpen kunnen coderen (zie figuur 1). In fase I zijn daarvoor eerst alle 46 interviews en veldnotities vrijwel geheel uitgeschreven (transcripten). De interviews zijn door de twee interviewers uitgewerkt en beide interviewers hebben elkaars transcripten herhaaldelijk gecontroleerd op volledigheid en juistheid. Nadat de eerste 8 interviews zijn uitgeschreven, zijn op basis hiervan concept-hoofdlabels gemaakt. Dit gebeurde als volgt: de interviews werden, mede op basis van de vraagstellingen van het onderzoek, onderverdeeld in relevante tekstfragmenten die over één groot onderwerp gaan. Vervolgens werd aan het tekstfragment een concept-hoofdlabel toegevoegd die de inhoud van het tekstfragment in abstracte termen weergeeft. Voorbeelden daarvan zijn “de ramp”, “zorgconsumptie” en “klachten”. De 8 uitgeschreven interviews zijn vervolgens aan de hand van de hoofdlabels opnieuw doorgenomen om te bezien of deze afdoende waren. Vervolgens zijn aan de hand van deze labels de overige 38 tekstbestanden bewerkt en zijn tekstfragmenten van deze hoofdlabels voorzien. Daarbij is (nogmaals) gecontroleerd of deze labels afdoende waren. De gevonden tekstfragmenten incluis de bijbehorende hoofdlabels zijn, door de twee onderzoekers, naast elkaar gelegd en uiteindelijk resulteerde dit in 15 verschillende hoofdlabels (c.q. hoofdonderwerpen). Dit betekent dat binnen alle 46 bestanden tekstfragmenten zijn voorzien van de beschreven 15 hoofdlabels. Om het materiaal nauwkeuriger te kunnen ordenen zijn 15 interviews opnieuw geanalyseerd. Deze 15 interviews zijn geselecteerd op variatie in migratiegeneratie en sekse. Om de range van antwoorden op vragen zo breed mogelijk te maken, is voor deze persoonskenmerken gekozen. Er bestaan veel verschillen (zo blijkt uit de interviews) in antwoorden tussen respondenten uit de verschillende migrantengeneraties en tussen mannen en vrouwen. Bij deze 15 interviews is voor ieder tekstfragment behorende bij een bepaald hoofdlabel, onderzocht welke onderwerpen aan bod kwamen. Vervolgens zijn voor die onderwerpen labels geconstrueerd. Binnen deze onderwerpen zijn ook nog onderverdelingen gemaakt (zie figuur 1). Deze werkwijze is gevolgd totdat er “saturatie” van labels (en dus onderwerpen) ontstond. Gebleken is dat na 13 interviews saturatie optrad waarbij in totaal 40 labels zijn geconstrueerd. Er zijn 2 interviews gebruikt om te onderzoeken of de geconstrueerde labels afdoende waren om het materiaal systematisch te kunnen ontsluiten. Dit bleek het geval te zijn. Vervolgens zijn de overige 31 interviews met
31
behulp van deze labels geanalyseerd. Van de gemaakte keuzes bij de constructie van labels en sub-labels is een logboek bijgehouden. In fase II zijn de gelabelde tekstfragmenten uit de 15 interviews geordend op basis van de hoofdvragen van deze rapportage. Van de overige 31 interviews zijn tekstfragmenten gerangschikt en van een toelichting en interpretatie voorzien. Hoofdstuk 5 is een integrale weergave van deze fase, c.q. de resultaten. Gebruikte citaten, die mogelijk tot personen herleidbaar zijn, zijn geanonimiseerd.
Figuur 1 Voorbeeld Labels incluis conceptlabels
Hoofdonderwerpen c.q. hoofdlabels
Labels
Sub-labels Bekendheid GGZ Reden van GGZ
Zorgconsumptie
Medische zorg
Reden geen GGZ
GGZ na ramp
Reden stoppen GGZ
Zorg & cultuur Kwaliteit zorg
32
3 ACHTERGROND RESPONDENTEN 3.1 Respons/ non-respons Van de 73 getroffen Turkse bewoners die voor ons onderzoek in aanmerking kwamen, hebben 41 personen deelgenomen aan de interviews (57%). Naarmate het onderzoek vorderde, hebben 5 Turkse getroffenen (die niet aan eerder onderzoek van de GGVE hebben deelgenomen) zichzelf aangemeld bij de contactpersoon. Deze 5 personen stonden ook niet bij het IAC ingeschreven. Niet iedereen die door de ramp getroffen is, staat ingeschreven bij het IAC. Van de 73 Turkse getroffenen die voor dit onderzoek in aanmerking kwamen, hebben 32 getroffenen geweigerd, waren moeilijk of niet te bereiken of waren niet op de gemaakte afspraak met de interviewers aanwezig. Aan de mensen die hebben geweigerd, is gevraagd of zij kort een reden wilden opgeven waarom zij niet aan het onderzoek wilden deelnemen. Een aantal gaf aan dat zij geen tijd hadden. Vijf mensen gaven aan geen klachten te hebben en daarom niet deel te willen nemen. Een aantal wilde niets vertellen omdat het interview hen niet zinvol leek of omdat ze hun problemen al zo vaak hadden verteld. Sommigen wilden niet meewerken omdat ze van mening waren dat zij toch niet werden geholpen en eerder onterecht zijn behandeld (door wie zij onterecht zijn behandeld, is niet bekend). 3.2 Persoonlijke kenmerken van de respondenten De steekproef bestaat uit 46 Turkse getroffenen van de vuurwerkramp, 21 mannen en 25 vrouwen. Al de geïnterviewden woonden ten tijde van de ramp in de binnen- of buitenring van het rampgebied. Op het moment van de interviews wonen 41 respondenten in Enschede en 5 respondenten buiten Enschede. In tabel 3.1 staan de persoonlijke kenmerken van de respondenten kort beschreven. Tabel 3.1 persoonlijke kenmerken Karakteristieken Geslacht Leeftijd Geloof Generaties
N=46 25 vrouwen 21 mannen M=34,4 SD=12,3 variërend van 23 tot 60 jaar 44 soennitisch 2 alevitisch 11 1ste generatie 15 2de generatie 12 huwelijksmigranten 8 tussen generatie
33
3.3 Kenmerken van migrantengeneraties Vanuit de interviews zijn duidelijk 3 groepen te onderscheiden. Het is belangrijk deze groepen in ogenschouw te nemen aangezien zij verschillen in problemen en toegang tot de geestelijke gezondheidszorg. De drie groepen zijn de eerste generatie, de tweede generatie en de huwelijksmigranten. Daarbij wordt in de literatuur ook gesproken van een tussengeneratie (Hooghiemstra, 2003). Deze laatste groep bestaat uit Turken die tussen hun 6de en 18de levensjaar naar Nederland geëmigreerd zijn. In dit onderzoek is de tussengeneratie niet als aparte groep, met eigen karakteristieken, naar voren gekomen. Vandaar dat wij deze niet apart in dit hoofdstuk zullen beschrijven. Eerste generatie De respondenten uit de eerste generatie zijn eind jaren ’60 en in de jaren ’70 als arbeidsmigrant of vrouw van een arbeidsmigrant naar Nederland gekomen. Hun generatie kenmerkt zich onder andere door een onvoldoende of slechte beheersing van de Nederlandse taal. Analfabetisme is in deze groep een veel voorkomend probleem: in dit onderzoek zijn alle interviews met eerste generatie migranten in het Turks afgenomen. De respondenten van de eerste generatie hebben, buiten hun man en kinderen, vaak geen naaste familie in Nederland wonen; hun naaste familie woont in Turkije. Verder voelen veel respondenten van de eerste generatie zich tussen twee culturen zweven. “In Turkije zijn we vreemden geworden: buitenlandse Turken. Ik woon al meer dan 32 jaar in Nederland, maar ik ben ook hier nog steeds een buitenlander. Ik zit tussen twee schepen in, ik voel me geen Nederlander, maar woon hier wel al heel lang. Mijn vrouw woont hier al 17 jaar. Ik heb met haar mijn leven hier opgebouwd. Je hebt toch je basis in Nederland ook al wil je terug. Je hebt je leven hier doorgebracht en je familie hier grootgebracht. Dus al wil je terug, je kan niet meer terug” Verschillende geïnterviewden van de eerste generatie respondenten geven aan dat zij, voor hun gevoel, niet meer terug kunnen naar Turkije. Hun familie / gezin woont hier en zij hebben het gevoel dat zij door hun jarenlange verblijf hier, tussen twee culturen vallen. De respondenten van de eerste generatie zijn vol verwachtingen naar Nederland gekomen. Enkele geïnterviewden vertellen dat zij het niettemin moeilijk vonden hun familie achter te laten. Anderen benadrukken vooral dat zij juist blij waren dat zij naar Nederland konden komen. Tweede generatie De tweede generatie Turkse Nederlanders zijn de kinderen van de eerste generatie. Zij zijn in Nederland geboren of in Turkije geboren maar voor hun zesde jaar naar Nederland geëmigreerd. 34
Kenmerkend voor deze generatie is dat zij over het algemeen redelijk tot zeer goed Nederlands spreken. Zij hebben allemaal op een Nederlandse school les gehad. Daarentegen vinden de meeste respondenten dat zij een Turkse opvoeding hebben gekregen. Ter illustratie een voorbeeld van een mannelijke respondent die vertelt hij in zijn opvoeding een mix van culturen heeft meegekregen: via zijn ouders de Turkse cultuur, via Nederland en school de Nederlandse cultuur. Hij vindt zichzelf niet typisch Turks of typisch Nederlands: “Bijvoorbeeld te laat komen vind ik nou echt iets van de Turkse cultuur. Maar ik ben ook terughoudender dan de meeste Nederlanders; dat zie je bij meer Turkse mensen. Praten over persoonlijke dingen vind ik bijvoorbeeld moeilijk. Op mijn werk bijvoorbeeld houd ik mij altijd afzijdig als collega’s het over echt persoonlijke dingen hebben. Zo wek ik ook niet de verwachting dat ik iets persoonlijks moet gaan zeggen. Persoonlijke dingen zeggen is veel normaler in Nederland. De gemeenschap is belangrijk in de oosterse culturen. Ook voor Nederlanders is de familie erg belangrijk maar altijd klaarstaan voor je familie in leuke tijden maar ook als het moeilijker is, is belangrijker in de oosterse culturen.” De meeste respondenten vinden het fijn dat zij in twee culturen en tweetalig zijn opgevoed. Sommigen zeggen dat ze het beste uit de twee culturen mee krijgen. “Ik vind het een voordeel dat ik tweetalig ben opgevoed. Het is gewoon mooi dat je twee talen heel goed kan spreken. Verder kan je uit beide culturen het mooiste, als het ware ‘meenemen’. Van de Nederlandse cultuur is dat ‘het zeggen wat je denkt’ en vrijer zijn. Uit de Turkse cultuur is dat het bescheiden zijn. Dat is echt Turks. In Nederland wordt dat als negatief gezien en dat vind ik jammer.” Ondanks dat deze respondenten (bijna) hun hele leven in Nederland hebben gewoond, voelen zij zich nog vaak Turks. “Ik ben wel Turks. Maar als je naar Turkije gaat dan ben je toch weer echt Nederlands. Ach, ik maak me er eigenlijk ook niet zo druk over. Eigenlijk voel je je Nederlands tot dat je erop gewezen wordt dat je geen Nederlander bent. Vaak is dat zo’n steek onder water.” Huwelijksmigranten Daarnaast zijn in dit onderzoek de huwelijksmigranten te onderscheiden. Zij zijn op 18-jarige leeftijd of ouder door partnerkeuze naar Nederland geëmigreerd. Deze generatie is niet langer dan 10 jaar in Nederland. Alle huwelijksmigranten in de onderzoeksgroep zijn met iemand van Turkse komaf getrouwd. In het onderzoek zijn zowel mannen als vrouwen huwelijksmigrant. Kenmerkend voor deze groep is een slechte beheersing van de Nederlandse taal. Daardoor zijn zij veelal afhankelijk van hun Turkse echtgenoot of echtgenote en hun schoonfamilie. 35
Een aantal van de huwelijksmigranten heeft achteraf spijt dat zij naar Nederland zijn gekomen. De verwachtingen die zij in Turkije hebben van het wonen in Nederland komen veelal niet uit. Vrouwelijke huwelijksmigranten vertellen dat zij in Turkije veel vrijer waren. Enerzijds omdat ze niet afhankelijk waren van hun man in verband met de taal. Anderzijds omdat er verschillende ideeën zijn over de vrijheid van een vrouw. Hun mannen hebben volgens de respondenten veel conservatievere opvattingen over het huwelijk dan de vrouwen in Turkije gewend waren. Een jonge vrouw die een paar jaar geleden naar Nederland geëmigreerd is om te trouwen, geeft een voorbeeld. Het was de eerste keer dat ze haar familie in Turkije verliet. “Alles was hier anders, je kent de taal niet. Voorheen deed je alles zelf en nu heb je al iemand nodig om naar de tandarts te gaan. Ik ben volkomen afhankelijk. En dit is heel erg. Ik heb hier alleen maar mijn man en zelfs de Turkse mensen zijn anders in Nederland. In Turkije was ik veel vrijer dan hier; ik ging met vriendinnen in een café zitten. Hier ben ik nog niemand tegen gekomen met wie ik dat zou kunnen doen. Ik weet niet hoe ik dit moet uitleggen, de mensen hier zijn anders, zonder hun mannen doen vrouwen niets. De Turken hier zijn heel ouderwets, alsof ze uit boerendorpen komen. Ik kan niet eens alleen naar de markt want mijn schoonouders controleren En ook mijn man is qua ideeën anders dan ik, ouderwetser en we begrijpen elkaar niet zo goed. Ondanks dat hij hier is opgegroeid, verschillen wij van mening over wat ik mag.” Ook het leven in Nederland van mannelijke huwelijksmigranten is niet zoals ze zich hadden voorgesteld. Ook zij zijn afhankelijk van hun Nederlandssprekende vrouw en hun schoonfamilie. “Ik kom uit een grote stad in Turkije en mijn [Turks-Nederlandse] vrouw uit een andere stad. Ik leefde daar en ik had een goed leven; had een huis een auto en goed werk. Toen ik hier kwam, kreeg ik grote problemen met de taal en het leggen van contacten met mensen. In Turkije was ik een grote vriendenkring gewend en hier ken ik alleen mijn vrouw.”
Naast de karakteristieken en verschillen tussen de groepen zijn er ook overeenkomsten. De meeste respondenten hebben bijvoorbeeld een partner met een Turkse achtergrond. Maar twee respondenten hebben een Nederlandse partner. Verder is geloof voor veel respondenten gelijkwaardig. Het islamitische geloof is voor de meeste respondenten in alle groepen belangrijk in hun leven. Veel respondenten noemen hechte familiebanden en gastvrijheid goede Turkse eigenschappen die zij niet in de Nederlandse cultuur terug zien.
36
4 ERVAREN GEZONDHEIDSTOESTAND Zoals in de inleiding beschreven is, zullen hier kort de gezondheidsproblemen die de geïnterviewden ervaren, beschreven worden. Om de ervaren gezondheidstoestand na de ramp goed in kaart te brengen, is aan de geïnterviewden in zijn algemeenheid gevraagd hoe vroeger een dag in Roombeek5 er uit zag. Daarna is aan hen gevraagd hoe een dag er nu uitziet en wat daarin veranderd is. De psychosociale en fysieke problemen die in dit hoofdstuk beschreven staan, zijn niet de klachten van de geïnterviewden kort na de ramp, maar de problemen ten tijde van de interviews (ongeveer 3 jaar na de ramp). Vijftien van de 46 geïnterviewden geven aan ten tijde van het onderzoek geen gezondheidsproblemen door de ramp te ervaren. De geïnterviewden ervaren psychische problemen, die zij direct toeschrijven aan de ramp of de gevolgen van de ramp. Daarnaast vertellen de geïnterviewden dat psychische problemen verergeren als gevolg van financiële problemen en/of de continue confrontatie met de ramp door de praktische afhandeling. Tussen de diverse migratiegeneraties is er weinig verschil in gerapporteerde klachten. Zowel agressie, boosheid en irritatie als slaapproblemen zijn de meest gerapporteerde klachten en worden meestal spontaan als eerste genoemd. Ook angst, concentratieproblemen en schrikachtigheid worden door veel respondenten als klachten genoemd. Sommige geïnterviewden voelen zich niet veilig meer in hun eigen huis. Daarnaast vertellen zij dat zij depressief, moe en uitgeput zijn. Een aantal vertelt dat ze vergeetachtiger zijn geworden na de ramp. De respondenten vertellen over de klachten voornamelijk in de context van hun omgeving. Een klacht is pas een probleem als hun omgeving er, in hun ogen, last van heeft. Respondenten die heel dicht bij de ramp aanwezig waren, vertellen dat zij soms de ramp herbeleven; er flitsen beelden van de ramp door hun hoofd als zij iets horen of iets ruiken. Verder vertellen de meesten dat zij aan de ramp te moeten denken als zij sirenes of plotseling lawaai horen, zoals onweer. Sommigen hebben ook fysieke klachten zoals rugpijn, benauwdheid, hartproblemen en “geen controle meer hebben op hun spieren”. Verder vertellen zij dat lichamelijke klachten die ze vroeger hadden (zoals een whiplash) nu weer erger zijn geworden. Daarnaast heeft aan aantal geïnterviewden huwelijksproblemen, problemen op het werk als gevolg van de vuurwerkramp en vinden zij de problemen van hun kinderen als gevolg van de ramp zeer zorgelijk. Een aantal vertelt dat zij naast hun boosheid ook last hebben van schaamtegevoelens omdat zij hun huis en al hun persoonlijke eigendommen zijn kwijt geraakt
Roombeek is de getroffen wijk in Enschede. Na de ramp was de woonwijk voor een zeer groot deel volledig kaalgeslagen. 5
37
door de ramp. Jonge vrouwen vertellen dat het kwijt raken van hun huwelijksschat of problemen, veroorzaakt door de ramp, rondom de huwelijksdag een bron van stress en depressieve gevoelens zijn. Op een enkeling na vertellen alle respondenten dat zij voor de ramp geen last van deze problemen hadden.
38
5 PSYCHOSOCIALE ZORG In dit hoofdstuk wordt beschreven in hoeverre de geboden psychosociale zorg aansluit bij de Turkse getroffenen en hoe zij deze zorg ervaren. Er is aan de respondenten gevraagd of zij na de ramp contact hebben gehad met een officiële instantie voor psychosociale zorg. Verder is de respondenten gevraagd hoe zij in contact zijn gekomen met de hulpverlening. Hebben de geïnterviewden behoefte aan cultuurspecifieke zorgverlening? Zijn zij tevreden met de geboden zorg en wat vinden de geïnterviewden van de kwaliteit van de zorg? Als respondenten niet naar de zorgverlening zijn gegaan, werd hen gevraagd of zij daar behoefte aan hebben gehad. 5.1 Inventarisatie zorgverlening Van de 46 geïnterviewden zijn 27 personen in contact geweest met de officiële reguliere psychosociale zorg. Met psychosociale zorg wordt Mediant (de plaatselijke RIAGG), vrijgevestigde psychologen of psychiaters, het maatschappelijk werk, schoolmaatschappelijk werk of gespecialiseerde thuiszorg bedoeld. Alle respondenten die met de psychosociale zorg in contact zijn geweest, rapporteren dat dit in verband met de vuurwerkramp was. Van de respondenten die zorg hebben genoten, hebben 22 personen contact gehad met Mediant. Hiervan hebben 15 respondenten nog steeds contact met Mediant. Er zijn 6 respondenten naar het maatschappelijk werk gegaan, waarvan 4 respondenten nog steeds in behandeling zijn. Twee respondenten zijn bij een vrijgevestigd (regulier) psychiater in behandeling geweest. Er zijn 19 respondenten niet in contact geweest met de psychosociale zorg. Er zijn 9 respondenten die aangeven nog wel klachten te hebben, maar op dit moment niet in de hulpverlening te zitten. Van deze 9 vertelden 2 geïnterviewden dat er al een eerste afspraak was gemaakt. Tabel 5.1 Inventarisatie zorg 1ste generatie 2de generatie Huwelijks migranten Contact met Mediant 5 3 5 Contact met Mediant gehad 0 2 4 Contact met SMD 1 1 1 Contact met SMD gehad 1 1 0 Vrijgevestigde GGZ 2 0 0
Tussen generatie 2 1 1 0 0
Totaal 15 7 4 2 2
Geen contact GGZ en geen 1 psychisch klachten Geen contact GGZ en wel 3 psychisch klachten
7
0
2
10
1
3
2
9
* Sommige respondenten maken of hebben van meerdere zorginstellingen gebruik gemaakt
39
5.2 Zoeken van hulp Aan de respondenten is gevraagd waarom zij psychosociale hulpverlening zijn gaan zoeken. Om deze vraag te beantwoorden, zijn de redenen van het zoeken naar zorg beschreven. Ook is beschreven hoe de respondenten met de zorg in contact zijn gekomen. Uit de antwoorden van de respondenten kan worden opgemaakt dat zij voor de omgeving een goede reden nodig hebben om psychosociale hulp te zoeken en dat het hulp zoeken vaak verband houdt met de omgeving. De meeste geïnterviewden vertellen dat zij vooral hulp zijn gaan zoeken vanwege invloed van hun klachten op de omgeving. Het hebben van psychische problemen is voor hen niet voldoende reden om hulp te gaan zoeken. Zodra deze psychische problemen van invloed zijn op de omgeving, of zodra de omgeving op de psychische problemen reageren, is dit wel reden om hulp te gaan zoeken. Familie en kinderen spelen dus een belangrijke rol in de zorgconsumptie van de Turkse getroffen geïnterviewden. Woede binnen het gezin Voor mannelijke respondenten is het moment dat hun, boosheid en irritatie, tot hun eigen schrik, uitmondt in woede ten opzichte van hun familieleden de reden dat zij psychosociale hulp gaan zoeken. Zoals deze geïnterviewde; hij vertelt dat hij vaak geïrriteerd of boos was, maar hij ging niet naar de hulpverlening, “hij gooide alles naar binnen”. “Stress en agressie werden steeds erger bij mij. Pas nadat ik boos werd tegen mijn familie, ben ik via de CETC op eigen houtje naar Mediant gegaan. Ik vond het verschrikkelijk dat ik mij zo gedroeg en toen werd ik nog wanhopiger.” Psychische problemen bij kinderen Een andere reden om hulp te gaan zoeken, is vanwege psychische problemen die de geïnterviewden bij hun kinderen zien. Hoewel de respondenten eerder in de interviews aangeven dat ook zij psychische problemen hebben, baren de problemen van de kinderen grotere zorgen. Zoals deze moeder die na een jaar hulp heeft gezocht bij Mediant voor haar kinderen. “Mijn vriendin heeft mij erop opmerkzaam gemaakt dat ik naar de hulpverlening kon gaan. Nadat we informatie van het IAC gekregen hebben, heb ik dat ook maar meteen gedaan; voornamelijk voor mijn kinderen. Maar van de hulpverlening kreeg ik te horen dat eerst de ouders geholpen moesten worden en dan pas de kinderen.”
40
Ontlasten familie Een andere reden om hulp te zoeken is het ontlasten van de familie Geïnterviewden vertellen dat zij de familie die de hen opvangt willen ontlasten. Als kinderen merkbaar onder de problemen van de geïnterviewden lijden, gaan zij ook zorg zoeken. Een vrouw van de tweede generatie ging pas na lange tijd “zich sterk houden” hulp zoeken om haar zus te ontlasten: “Zij (hulpverlener) kan mij beter de waarheid vertellen ook al is die soms hard maar dat is wel fijn. Mijn zus en mijn familie konden dat niet, die hadden misschien medelijden. En je belast haar (mijn zusje) ermee en dat is moeilijk. Nu kan ik met mijn zus over gezellige dingen praten. Zij kan nu van mij genieten; dat is beter.” Door familie of hulpverleners doorverwezen Veel respondenten vertellen dat zij op aandringen van de familie hulp zijn gaan zoeken. Een jonge vrouw van de tweede generatie vertelt het volgende: een jaar na de ramp heeft zij een dierbaar familielid verloren. Na lange tijd met haar klachten te hebben rondgelopen, is zij hulp gaan zoeken. “Zelf kon ik niet iets met de klachten doen. Je was zo bezig met je kind, daarna was ik leeg. Er waren zoveel problemen dat ik niet meer wist wat ik moest doen. Zeker na het overlijden van mijn familielid was ik helemaal radeloos… Ik kon er zelf niet meer aan denken, toen heeft de familie gezegd dat ik hulp moest gaan vragen.” Een aantal geïnterviewden vertelt dat zij door het schoolmaatschappelijk werk zijn doorverwezen naar de psychosociale zorg. Moeders komen bijvoorbeeld via school in contact met de schoolmaatschappelijk werker van hun kinderen. Zoals deze vrouw die vooral voor haar getroffen man en getroffen kinderen zorgde: “Voor de kerst afgelopen kerst trok ik het niet meer. Ik had last van hyperventilatie, ik was onrustig, ik kon niet meer slapen, ik piekerde, was snel boos en kwaad. Mijn man en kinderen hadden veel meegemaakt, maar ik dacht niet meer aan mijzelf. De maatschappelijk werker van de kinderen zei al eerder: u moet uzelf een beetje aandacht geven. Zij heeft gezegd: “waarom ga je niet naar Mediant?” En dat heb ik maar gedaan” Voor moeders die minder snel in contact komen met de zorgverlening, is het schoolmaatschappelijk werk een laagdrempelige toegang tot de geboden zorg.
41
Psychische problemen Een paar respondenten is naar de hulpverlening gegaan omdat zij zelf vonden dat ze hulp nodig hadden na de ramp. Zij realiseerden zich dat zij psychische problemen hadden of wilden verergering voorkomen. Een enkeling was al voor de ramp in behandeling geweest voor psychische klachten: “…ik vond dat we hulp na de ramp nodig hadden; geestelijk niet financieel. Eerst zijn we naar een maatschappelijk werker gegaan en daarna zijn we doorverwezen naar Mediant; ik was er tevreden mee. Voor de ramp ging ik voor psychische klachten naar de huisarts en ik ben een paar keer bij een psychiater geweest die gaf medicijnen.” Deze respondenten geven aan dat zij zelf (ook langere tijd na de ramp) hulp zijn gaan zoeken voor psychische klachten of problemen. Een jonge vrouw uit de tweede generatie, dus in Nederland opgegroeid, die bij haar ouders woont, neemt vanwege de taalproblemen bij haar ouders de zorg voor hen vaak op zich. Zij vertelt dat haar ouders ook getroffen zijn en dat zij zich geremd voelt om met haar ouders over haar problemen te praten. “Ik sliep heel slecht en toen heeft mijn huisarts me door verwezen naar het maatschappelijk werk. Dat was wel fijn. Mijn ouders verwachten toch een hoop van mij. En ik wil hun niet met mijn problemen lastig vallen. Met haar (de maatschappelijk werker) kon ik even over mijzelf praten. Toch werd het er niet echt anders van, even praten en op dat moment is het heel fijn. Maar als je thuis bent dan zit je toch weer met dezelfde dingen.” In aanmerking komen voor praktische zorg Een klein aantal mannen van de eerste generatie is naar Mediant gegaan omdat zij in de veronderstelling waren dat zij in behandeling bij Mediant moesten om in aanmerking te komen voor letselschade. Via deze wijze kunnen zij aantonen dat zij psychische schade hebben. Een enkeling dacht dat de behandeling bij Mediant een onderdeel was van de letselschade aanvraag. Aan de respondenten die hulp hebben of hulp hebben gehad, is gevraagd hoe zij met de zorgverlening in aanraking zijn gekomen. Veel respondenten zijn doorverwezen door hun huisarts of (als zij in loondienst zijn) bedrijfsarts. Sommige respondenten hadden voor de ramp al contacten met de hulpverlening. Andere respondenten zijn via de contactpersonen of voorlichters eigen taal en cultuur in contact gekomen met de zorgverlening. De getroffenen die via de Contactpersonen eigen taal en cultuur (CETC) en Voorlichters eigen taal en cultuur (VETC) in contact zijn gekomen met de hulpverlening zijn vooral de geïnterviewden zonder kennis van de Nederlandse taal. 42
5.3 Behandeling De behandeling die de respondenten hebben gehad, varieert van psychotherapie tot maatschappelijk werk of speciale thuiszorg. Een tweede generatie mannelijke geïnterviewde vertelt het volgende over de behandeling bij Mediant: “Waar ligt het probleem die dag, daar hebben we het over. Eigenlijk zou ik van de één op de andere dag overal vanaf willen zijn. We zijn nu bezig met het herbeleven van de ramp; laatst brak ik in huilen uit. Ik hoopte toen niet dat het alleen maar huilen zou worden. Ik was bang dat ik geen gevoelens meer kan controleren en dat ik mijn huilen niet meer kan controleren. We zijn nu ook bezig met dagelijkse problemen; zeg maar brandjes blussen.” De respondent verwachtte van de behandeling dat het meer houvast zou gaan geven en dat gebeurt ook. De geïnterviewde had niet gedacht dat acceptatie van de klachten een ander doel van de behandeling zou zijn. De geïnterviewde vertelt dat hij vergeetachtig is geworden. Vaak is hij opvliegend en geïrriteerd. Hij vindt het ook vervelend dat hij niet normaal kan functioneren op zijn werk. In de behandeling wordt aandacht besteed aan deze problemen: “Ik heb deze gevoelens nooit geaccepteerd en ik heb het nooit geaccepteerd dat problemen met de ramp te maken kunnen hebben. Ik ging aan mijzelf twijfelen, het ligt aan jezelf aan je capaciteit of mijn eigen twijfel. Ook het vergeetachtige en het uitgeput zijn; ik heb geleerd dat het niet aan mij ligt, dat ligt gewoon aan de ramp.” Dat de ramp de oorsprong van deze gevoelens is, vindt de geïnterviewde nog steeds moeilijk te accepteren. Maar daar wordt binnen de behandeling aan gewerkt. Een jonge vrouwelijke respondent vertelt het volgende over haar behandeling bij het maatschappelijk werk: zij vindt het fijn om handvatten aangereikt te krijgen: “Bij maatschappelijk werk helpen ze je echt. Nu ben ik vaak moe en heb ik hoofdpijn. Dan ga ik een cursus doen: uitputting de baas. Ze leren je echt hoe je met problemen om moet gaan. Ik vind het fijn om zo nu en dan over mijn problemen te praten en met mijn ouders kan ik dat niet zo goed. En ik heb soms echt behoefte om het over mijn problemen te hebben.” Sommigen maken gebruik van meerdere zorgverlenende instanties zoals deze geïnterviewde die naast Mediant ook hulp heeft gehad van de gespecialiseerde gezinsverzorging (GGV). “Vorige week is iemand van de GGV gekomen die mij gaat helpen. Zij helpen mij met het huishouden en met de opvoeding van mijn kinderen.”
43
5.4 Keuze voor type psychosociale zorg Waarom hebben de Turkse getroffen respondenten hulp gezocht bij juist Mediant of maatschappelijk werk? Uit de antwoorden blijkt dat veel respondenten dit een rare vraag vinden. Zij kennen geen ander hulpverlenende instanties voor psychosociale zorg dan Mediant en het maatschappelijk werk. Sommige geïnterviewden van de tweede generatie onderscheiden zich hierin. Zij weten wat voor psychosociale zorg zij willen en weten bij welke instantie zij moeten zijn. Andere respondenten worden vaak door huisartsen en bedrijfsartsen doorverwezen naar de GGZ en kiezen niet bewust voor een hulpverlenende instantie. Deze geïnterviewden gaan in behandeling met de instantie waar zij het eerst contact mee krijgen. Als zij doorverwezen worden naar Mediant, dan blijven zij bij Mediant in behandeling; als zij naar het maatschappelijk werk doorverwezen worden, blijven zij daar in behandeling. Vooral eerste generatie migranten en huwelijksmigranten volgen de adviezen van de verwijzer op en hebben geen duidelijke mening over welke instelling hun problemen het beste kan behandelen. Sommige van deze respondenten maken echter wel een bewuste keuze in de medische zorg. Als zij voor lichamelijke klachten niet naar tevredenheid behandeld worden bij de huisarts of een medisch specialist, gaan zij naar een arts in Turkije voor een second opinion. Geen van de respondenten in dit onderzoek heeft aangegeven dat zij, als de psychosociale behandeling stagneert, naar een psycholoog of psychiater in Turkije gaan. 5.5 Tevredenheid psychosociale zorg Om de tevredenheid van de respondenten over de psychische zorg te inventariseren, zijn naast de redenen van (on)tevredenheid ook de verwachtingen van de respondenten beschreven. Verder is er geïnventariseerd waarom respondenten met de behandeling gestopt zijn. Verwachting van de zorg Een verwachting van respondenten over de psychische hulpverlening is dat zij na behandeling weer een “normaal” leven kunnen leiden, waarin de vuurwerkramp geen allesoverheersende grote rol meer speelt. Een respondent omschrijft het kernachtig. “Dat ik rust in mijzelf zal krijgen; dat ik de oude persoon weer terug krijg, namelijk rustig en vrolijk, die zich niet altijd druk maakt.” Geïnterviewden uit alle migratiegeneraties verwachten dat door een behandeling het leven weer “normaal” wordt. Daarnaast willen sommige respondenten hun “oude” leven weer terug. Zij verwachten dat de hulpverlening hen dit oude/ goede leven weer terug geeft. Zij willen de ramp
44
vergeten en geven daarbij aan dat de praktische afhandeling van de ramp hen steeds aan de ramp doet herinneren. Bij een aantal respondenten komen de verwachtingen overeen met de geboden zorg. Een respondent die al eerder voor klachten naar aanleiding van oorlogservaringen bij Mediant in behandeling is geweest, verwachtte hulp voor zijn psychische problemen na de ramp. “Maar bij Mediant heb ik er heel veel over gepraat en alles eruit gegooid, dat was voldoende. Eén keer per week ging ik naar Mediant. In plaats van angst, hebben we “goede” gevoelens geplaatst en betere hulp had ik niet kunnen krijgen.” De respondent geeft aan dat de angst heeft plaatsgemaakt voor positieve gevoelens. De respondent is daarom zeer tevreden met de hulpverlening. De tevredenheid over de psychische hulpverlening staat bij hem echter los van de tevredenheid over de praktische hulpverlening. Er zijn ook respondenten die in een eerste reactie aangeven dat ze niets verwachten van hulpverlening. Als er echter wordt doorgevraagd, uiten zij bovenbeschreven verwachtingen. In onderstaande wordt de redenen van (on)tevredenheid beschreven. Steun bij de psychische problemen Opvallend is dat vooral tweede generatie respondenten aangeven dat de behandeling voor hun goed heeft gewerkt. Zoals deze jonge respondent die veel steun ervaart uit de hulpverlening: “Toen begonnen we ook echt te praten. Ik vond het fijn dat iemand anders jou eens een spiegel voor houdt. Ik ben nu ongeveer 8 keer geweest en het bevalt mij tot nog toe prima.” Hulpverlening sluit aan bij de verwachtingen van de respondent Of zoals deze tweede generatie respondent, die tevreden is over de behandeling van Mediant vertelt: “Met Mediant heb ik “de oude ik” nog niet terug gevonden maar het lucht wel op. Ik praat nu met een buitenstaander en zij ziet mij nu met problemen. Zij kan mij beter de waarheid vertellen ook al is die soms hard maar dat is wel fijn.” Deze jonge tweede generatie respondent geeft aan dat de behandeling van het maatschappelijk werk aansluit bij wat zij nodig heeft. “Ik kan nog niet zeggen wat het me heeft opgeleverd, maar het werkt wel. Misschien kan ik later zeggen of het mij geholpen heeft…. Ik heb er geen spijt van dat ik naar de maatschappelijk werkster ben 45
gegaan. Het lost misschien niet het hele probleem op maar ik kan fijn praten. Ik heb liever spijt dat het niet helpt dan dat ik helemaal niet ga.” Baat het niet dan schaadt het niet Sommigen vinden dat de behandeling niet echt bij henzelf aansluit maar gaan er toch maar heen onder het motto “baat het niet dan schaadt het niet”. Een oudere vrouwelijke respondent vertelt dat zij eerst bij diverse dokters en specialisten voor haar lichamelijke klachten in behandeling is geweest en dat ze nu in behandeling is bij Mediant: “Mediant helpt niets, neemt de lichamelijke klachten niet weg. Ik word alleen zieker van het gepraat. En toch ga ik, want misschien zal het toch helpen, in de toekomst. En voor mij is het ook een soort van uitgaan, een uitstapje. Hoe het ook zij, ik ben dan wel uit het huis. Ik hoop maar dat het zal helpen, ik heb een ontspanningcassette gekregen en die heb ik geprobeerd, maar in mijn hoofd lukt het mij niet om ook maar iets tot rust te brengen.”
Respondenten zijn niet tevreden over hun behandeling als de behandeling niet aansluit bij de eerder beschreven verwachtingen of omdat er misverstanden tussen hulpverleners en de respondenten ontstaan over de behandeling. Daarbij is de onduidelijkheid over de manier van behandelen een voorname klacht. Onduidelijkheid over de behandeling Een veelgehoorde klacht is “het praten over de ramp”. De geïnterviewden worden steeds aan de ramp herinnerd en zij hebben het idee dat daardoor de ramp niet uit hun gedachte verdwijnt. Door er vaak over te praten, kunnen de klachten zelfs verergeren. Veel geïnterviewden, uit alle migratiegeneraties, vinden het al maar praten over de ramp zeer vervelend. “Tijdens het gesprek vroeg de psycholoog alleen maar wat ik had meegemaakt en de tweede keer ook en dat vond ik niet leuk. Daarna ben ik nooit meer ergens heen gegaan. Geestelijk voel je je toch niet goed en in plaats van dat ze me had gerustgesteld, vroeg ze alleen maar naar pijnlijke herinneringen wat het erger maakte.” en “Ze laten ons alles weer herinneren, we moeten over die momenten vertellen, maar ik kan en wil mij dat niet herinneren, niet dat gevoel, die herinneringen en ons weggevaagde huis.” Ook sluit het gebruik van ontspanningscassettes niet altijd aan bij de respondenten. Sommigen geïnterviewden snappen het nut niet van een ontspanningscassette; een eerste generatie 46
respondent vroeg zich af wat een cassettebandje met therapie te maken had. Volgens respondenten kan het ook een tegenovergesteld effect teweegbrengen. “Ik heb een video met ontspanningsoefeningen gekregen, maar ik heb hem nog niet gebruikt. Ik ben bang om me te ontspannen, omdat er weer iets kan gebeuren. En ik denk dat het niet zal helpen; mijn hoofd zit elders.” Onduidelijkheid over het doel van de behandeling Een andere reden voor ontevredenheid over de behandeling is onbegrip over het beoogde doel ervan. Een vrouwelijke respondent van de eerste generatie is een jaar in behandeling maar “wacht er nog steeds op”. “Een jaar geleden kreeg ik bezoek van een contactpersoon van Mediant. Ik wist helemaal niet dat het er was. Sindsdien ga ik naar Mediant, maar liever wil ik niet praten, dat is het enige wat zij doen. Volgens mij zijn ze nog niet aan de behandeling begonnen.” Onduidelijkheid over behandeling van kinderen Veel respondenten vinden dat de hulpverlening niet aansluit. Zij gaan voor de behandeling van hun kinderen naar de hulpverlening en vervolgens wordt hen gezegd dat zij zelf behandeld moeten worden. Zoals deze huwelijksmigrante die toen zij bij Mediant kwam voor de problemen van haar kinderen, eerst zelf in behandeling moest. “Mijn kinderen zijn bang, ik probeer ze te laten accepteren en in te zien wat er gebeurt is en ze duidelijk te maken dat dat in het verleden thuishoort, dat het nu niet meer zal gebeuren, maar ze zijn nog steeds heel bang. Mijn zoon plast nog steeds in zijn bed en dat deed hij voor de ramp nooit…” Zij vindt het onbegrijpelijk dat zij nu in therapie moet en dat volgens haar de kinderen niet de gewenste aandacht krijgen. Vooral bij de huwelijksmigranten en bij de tweede generatie migranten met jonge kinderen komt dit voor. Zij voelen zich niet serieus genomen door de hulpverleners. Dat de hulpverleners zich niet op de kinderen willen richten, lijkt te botsen met de plaats die kinderen in de Turkse cultuur in nemen. Voor de Turkse geïnterviewden zijn de kinderen alles, zoals de boven beschreven geïnterviewde vertelt: “Kinderen zijn ontzettend belangrijk bij Turkse families, hun toekomst is ons heel veel waard” Een mannelijke respondent van de tweede generatie vertelt hoe belangrijk kinderen zijn voor hem:
47
“Ik wil vooral voor mijn kinderen een goed leven hebben. Toen ik klein was heb ik nooit wat gekregen. Mijn zoontje nu krijgt alles. Ik werk puur voor mijn kinderen. Het huis is nu van mij maar ik wil dat mijn kinderen dit later hebben; over 30 jaar.”
Naast de verwachtingen van de respondenten en hun tevredenheid over de hulpverlening, is ook gevraagd, als respondenten voortijdig met de behandeling gestopt zijn, wat hun redenen daarvoor waren. Niet meer over de ramp praten Respondenten geven aan dat zij met de behandeling stoppen omdat zij niet meer over de ramp willen praten. Geïnterviewden hoopten dat zij door de behandeling de ramp zouden vergeten. Door er steeds over te praten, worden zij er alleen maar aan herinnerd. Eén geïnterviewde wilde wel graag hulp maar vond de hulpverlener niet professioneel. Zij vond de aangeboden hulpwijze niet fijn en vond dat ze haar anders hadden moeten helpen. Voor de respondenten levert de behandeling niet de gewenste resultaten op. Sommigen zien na een lange tijd geen verbetering in hun behandeling en komen dan teleurgesteld niet meer terug. Een vrouwelijke eerste generatie respondente vertelt het volgende: “Mijn huisarts heeft me naar maatschappelijk werk doorverwezen, waar ik een jaar naar toe ben gegaan, maar dit had geen resultaat. Praten en praten, dat wilde ik niet” Dit heeft haar zeer teleurgesteld en nu heeft zij geen vertrouwen meer in de psychosociale zorg. Onduidelijke afspraken Als er onduidelijkheden zijn omtrent afspraken of als afspraken fout gaan, is dat een reden om met de behandeling te stoppen. Als dit aan het begin van de behandeling gebeurt en geïnterviewden hebben weinig fiducie in het nut van de behandeling, dan beginnen zij er niet aan. Een man, die zwaar door de ramp getroffenen is, vertelt het volgende: “Ik ben door een contactpersoon naar Mediant gestuurd, dat zou misschien wel goed voor mij zijn. Maar het werkte niet. Ze begon steeds over mijn seksleven. Maar ik vroeg me af wat dat nou voor zin had. Natuurlijk was mijn seksleven anders na de ramp maar ik snapte niet waarom zij daar steeds naar vroeg. Toen ik zei dat ik het niet begreep, vroeg zij aan mij “Waarom bent u hier dan?” Toen ik vroeg ik aan haar: “weet u dat niet, wie bent u dan?” Toen zij zei: “Ik ben seksuoloog” Toen zei ik dat ik vanwege de ramp kwam. Daarover was zij ook heel verbaasd. Toen ben ik maar niet meer gegaan, ik vond dat zo raar.” 48
5.6 Un met needs Als Turkse getroffenen psychische problemen hebben, wat houdt hen dan tegen niet naar de GGZ te gaan? Of waarom lopen respondenten lang met psychische klachten rond voordat zij hulp gaan zoeken bij de GGZ? De volgende redenen komen in de interviews naar voren. Onbekendheid psychosociale zorg Een zeer klein aantal respondenten wist niet dat zij psychische hulp kon krijgen. Een huwelijksmigrante, met weinig bekendheid van de Nederlandse taal, vertelt dat zij pas na een jaar hulp gezocht heeft bij Mediant omdat zij het niet kende. “Ik had al eerder behoefte aan hulp, maar ik wist niet dat ik dat kon krijgen, dat het er überhaupt was.” Haar vriendin heeft haar erop opmerkzaam gemaakt dat ze naar Mediant kon gaan. Na informatie van het IAC te hebben gekregen, heeft ze dat ook meteen gedaan. Zij heeft ook voor haar kinderen hulp gezocht. De twee geïnterviewden die onbekend waren met de GGZ in Enschede waren vrouwelijke huwelijksmigranten. Zelf omgaan met klachten Een belangrijke reden om niet naar de GGZ te gaan, die in veel interviews naar voren komt, is dat respondenten eerst proberen hun eigen leven op de rails te krijgen. Sommigen gaan sporten, harder werken; door het harde werken, proberen ze de ramp te vergeten. Een respondent die tijdens de ramp thuis behandeld werd voor een ernstige ziekte, vertelt het volgende over het leven na de ramp. “Zelf wil ik er niet aan denken. Ik probeer dan gewoon afleiding te zoeken. Ik ga iemand bellen en dan praten we weer over andere dingen: over sport, voetbal of auto’s. Na de ramp ben ik gestopt met voetballen. Maar nu ben ik weer begonnen.” Een jonge tweede generatie man die samen met veel familieleden zwaar getroffen is door de ramp vertelt dat hij psychische problemen had maar niet naar de hulpverlening wilde. “Ik praatte er niet over. Ook over de problemen die ik had, praatte ik niet. Volgens mij wordt het dan alleen maar erger. Ik probeerde het juist te vergeten; daarom ging ik gewoon maar lekker werken. Werken is ook een therapiemethode. Vaak ging het overdag goed maar dan begon ik ’s avonds te piekeren.”
49
Stigmatisatie Stigmatisatie is een grote drempel om psychische hulp te gaan zoeken of een reden om geen hulp te gaan zoeken. Stigmatisatie is de angst om door de omgeving veroordeeld te worden. Voornamelijk mannen van de eerste generatie en huwelijksmigranten zijn bang voor stigmatisatie. Het komt regelmatig in de interviews naar voren. Een man, met weinig bekendheid van de Nederlandse taal, vertelt het volgende: “Het is heel moeilijk voor mij om hulp te vragen Toen ik bij Mediant kwam, ben ik vaak niet naar mijn afspraken gegaan. Naar Mediant ga je als je psychische problemen hebt en ik ben niet gek!” Een man van de tweede generatie vertelt dat hij, door dat de angst voor stigmatisatie vanuit de Turkse gemeenschap, pas veel later naar de hulpverlening is gegaan. “Ik vond het moeilijk om hulp te zoeken. Maar ik zag dat het zo niet langer ging. Je hoeft niet gek te zijn om bij een psycholoog hulp te vragen.” Een oude man, uit de eerste generatie met psychische problemen en zwaar getroffen door de ramp, vertelt dat hij niet naar Mediant wil gaan. Hij vertelt dat hij de indruk heeft dat vrienden naar Mediant gaan om zich gek te laten verklaren zodat zij aanspraak kunnen maken op letselschade. Hij is het daar niet mee eens en schaamt zich voor deze mensen. “Wat moet ik bij Mediant? Ik wil niet praten, ik heb genoeg van het praten, genoeg van het mij herinneren. Het was alsof we van een oorlog af kwamen, wat zou Mediant daaraan kunnen veranderen? Ik ben nog niet naar Mediant gegaan omdat ik dacht dat ze me voor gek zouden verklaren en alleen gekken gaan er heen en zo wil ik niet gekenmerkt worden. Daarom zei ik tegen de dokter van de UPV6 dat het goed ging met me.” Mannelijke respondenten vinden het moeilijk om hulp te vragen of te ontvangen van Nederlandse overheidsinstellingen. Zij hebben hun trots. “Ik wil niet dat zij mij op enige manier als bedelaar zien. Verder geven zij mij steeds het gevoel dat als ik ergens ben om iets te regelen dat ik fraudeer.” Of, zoals een andere mannelijke geïnterviewde vertelt over het zoeken van hulp voor psychosociale klachten: “Daarnaast ik ben een man, die moeten nou eenmaal hun eigen problemen oplossen.”
UPV is “Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp” (de organisatie die bepaalt of getroffenen in aanmerking komen voor letselschade) 6
50
Zorg voor de familie Een aantal respondenten stelt het zoeken van hulp uit omdat zij voor familieleden moeten zorgen. Dit geldt vooral voor moeders en voor leden van de tweede generatie. De vrouwen hebben zorg voor de kinderen en hun man, en de respondenten van de tweede generatie zorgen voor de getroffen ouders. Aangezien de eerste generatie vaak slecht Nederlands spreekt en daarom Nederlandse officiële instanties zoals verzekeringen en wederopbouw voor hen moeilijk toegankelijk zijn, moeten hun kinderen hen daarbij helpen. Wanneer een volwassen zoon of dochter met het eigen gezin getroffen is en de ouders zijn ook getroffen, moeten zij vaak de zakelijke afhandeling voor twee gezinnen regelen. Dit geven zij als reden waarom zij veel later hulp gaan zoeken. In het geval van de zorgende moeders en de zorgende tweede generatie geldt dat zij pas aan zichzelf mogen denken als voor de anderen gezorgd is. “Ik heb nooit hulp gehad maar nu gaat het met mij niet goed. Ik probeerde mij lang sterk te houden. Eigenlijk, nu achteraf, had ik als eerste hulp moeten vragen. Als ik niet sterk ben namelijk, kan ik ook niet helpen. Als moeder ben je de houvast van de familie.” Niet gewend aan het zoeken van hulp Sommige respondenten zijn niet gewend aan het zoeken van hulp buiten de deur. Een respondent van de tweede generatie vertelt het volgende. “Ik heb altijd mijn eigen problemen opgelost en het was moeilijk nu opeens hulp te vragen. Toen ik goed en wel Nederlands kon spreken moest ik mee met mijn ouders om te tolken en dingen te regelen. Ik was gewend om van kinds af aan alles te regelen.” Afwachtende houding Mensen stellen zich afwachtend op. Een mannelijke respondent die in Nederland is opgegroeid, ziet dat het voor oudere Turkse mensen moeilijker is om met de zorgverlening in contact te komen. Dit komt volgens hem omdat oudere mensen afhankelijk zijn van de informatie die zij krijgen en zich ook wel afwachtend opstellen. De geïnterviewde geeft aan dat dit een probleem kan vormen voor oudere mensen van de eerste generatie: “Als je niet zo snel hulp vraagt, weet je ook niet wat je kan krijgen. Daarbij zijn veel mannen van de oudere generatie nou eenmaal te trots en zullen daarom minder snel hulp vragen.” Geen vertrouwen in GGZ Sommige geïnterviewden hebben geen vertrouwen in de GGZ. Zij zien de GGZ als onderdeel van de materiele afhandeling van de ramp. Als zij niet tevreden zijn over de materiele 51
afhandeling, heeft dit invloed op het zoeken van hulp bij de psychosociale zorg. Respondenten maken geen onderscheid tussen de praktische en de psychische hulpverlening. “Ik probeer er zonder hulp over heen te komen. De ramp heeft zeker invloed op mijn functioneren. Maar ik heb geen hulp gezocht. Ik wil niet dat de gemeente nog meer aan mij verdient.” Ook als zij geen goede reacties van (praktische) hulpverlenende instanties krijgen, kan dit een reden zijn voor respondenten om geen hulp te gaan zoeken. Zoals deze man die door de toon van het gesprek met een arts van het UPV (Uitvoeringsorganisatie Personenschade Vuurwerkramp) ondanks zijn psychische problemen geen hulp zoekt. “Een paar maanden geleden werd ik door de dokter van het UPV opgeroepen en dat monde uit in een debat over de hoeveelheid geld die ik zou kunnen ontvangen. ….De ellende die overal heerst na de ramp kun je niet met geld vergelijken. Het gevoel dat ik kreeg van die dokter is dat als buitenlanders geld ruiken, ze er achteraan rennen. Dit beeld krijg ik en dat maakt me alleen maar bozer, en dat helpt mij niet echt bij het omgaan met de ramp en de spanning. Dat is de reden waarom ik geen hulp zoek bij Mediant ofzo.” Een geïnterviewde geeft aan dat hij door de behandeling van de UPV-arts én de reactie van andere Turkse getroffenen op de afhandeling van letselschade niet naar de psychosociale zorg wil gaan. “Bij binnenkomst had de dokter van het UPV gevraagd hoe het met me ging en ik antwoordde beleefd dat het goed met mij ging. Daarop zei hij dat er niks met mij was en, ook omdat ik niet naar Mediant was gegaan, het allemaal wel goed zou zitten. Toen werd ik boos, wat maakt het uit dat ik niet naar Mediant ben gegaan. Ik ben niet gegaan omdat ik het niet wilde, niet omdat ik het niet nodig zou hebben. Anderen zijn gegaan niet omdat ze het nodig hebben maar omdat ze geld wilden zien en zo wilde ik niet zijn.” Misverstanden rondom behandeling en therapie Door misverstanden over de behandeling en onduidelijkheden, willen respondenten niet naar de psychosociale zorg gaan. Respondenten weten niet wat zij van therapie kunnen verwachten en weten niet wat de hulpverlening te bieden heeft. Zoals deze oudere respondent vertelt: “Ik ben bij de huisarts geweest, die heeft mij doorverwezen naar een psycholoog maar daar wilde ik niet heen, terwijl ik het wel heel erg moeilijk heb. Vooral bij dit soort gesprekken heb ik moeite om te blijven zitten en ik weet niet wat ik met de spanning aan moet. Dat is ook een van de redenen waarom ik geen hulp zoek.” 52
De meest gehoorde reden waarom respondenten niet naar de hulpverlening willen, is het beeld dat zij “moeten praten” over de ramp. Een voorbeeld is de reactie van een respondent die ondanks de ervaren psychische problemen geen hulp wil zoeken. “Ik ben niet naar Mediant gegaan. Telkens over het zelfde praten. Je wilt toch niet 3 á 4 jaar over de ramp hebben? Als ik naar een psychiater ga, dan komt dat moment steeds weer terug. Bij sommige respondenten is het eerste contact misgelopen en daarom willen zij nu geen psychische hulp meer. Een respondente heeft voor psychische problemen van haar kinderen contact gezocht met Mediant. “We hebben een keer een familiesessie gehad en daarna heb ik nog twee keer een sessie gehad, maar ik heb geen genezende kuur of behandeling gekregen!” Afspraken kreeg ze via de post gestuurd, maar na de tweede keer heeft de geïnterviewde niets meer gehoord. “Ik heb er een paar keer achteraan gebeld, maar Mediant liet het afweten, ze hadden het te druk. Nu wacht ik al tijden. Ook nu heb ik nog behoefte aan hulp. Vooral voor mijn kinderen, ikzelf kan wachten…. Als het mogelijk zou zijn, zou ik psychiatrische hulp voor mijn kinderen willen regelen, niet meer bij Mediant op geen enkele voorwaarde.” Niemand tot last willen zijn Sommige respondenten, vooral van de eerste generatie en de huwelijksmigranten geven aan dat zij geen hulp zoeken omdat zij de Nederlandse taal niet machtig zijn en dat zij niemand tot last willen zijn. Zoals een oudere man die na de ramp al een tijd lang lichamelijk ziek is (last van zijn maag en pijn in zijn hoofd). Hij herhaalt in het gesprek vaak dat hij alles zelf wilde oplossen, hij heeft ook geprobeerd alles zelf te doen om niemand tot last te zijn. Toch is hij uiteindelijk bij de hulpverlening terecht gekomen. “Nu ga ik wel naar Mediant. Ik ging zelf nadat ik een formulier had thuis gekregen. We leren van elkaar we geven elkaar advies en je moet wel open zijn want anders los je niets op. Drie maanden geleden ben ik ermee begonnen en ik ga één keer in de twee weken. Eerst dacht ik dat ik wel vanzelf beter zou worden en wilde geen problemen creëren.” 5.7 Aansluiting cultuureigen gewoontes bij de hulpverlening Deze vraag is voor veel respondenten een irrelevante vraag. Zij geven aan dat ze “gewoon” van de problemen van de ramp af willen komen en dat cultuur daar weinig mee te maken heeft.
53
“Ik had liever een Turkse psycholoog gehad vanwege de taal maar dat heeft niets te maken met cultuur; een ramp gaat voorbij aan cultuur en is voor iedereen hetzelfde.” Als respondenten denken dat de hulpverlening hen niet begrijpt of dat een behandeling niet aansluit, geven zij aan dat het niet door culturele verschillen komt. Eén respondent geeft aan dat hij een hulpverlener uit dezelfde cultuur wil hebben, omdat dit beter zou zijn voor de behandeling. “Mijn hulpverlener bij Mediant was niet van dezelfde cultuur afkomstig, ik had er wel om gevraagd, maar die persoon zat vol. Ik vind het wel belangrijk dat de hulpverlener dezelfde cultuur heeft, dit zou tot beter begrip leiden, al is het alleen maar om de taal zodat je je eigen gevoelens beter kunt verwoorden. Maar ook de cultuur is belangrijk. Een Nederlander die onze cultuur uit boeken heeft gelezen, zal onze cultuur niet kennen. Dat leer je alleen maar al levende in die cultuur en niet uit boeken, dus dat zal niet tot beter begrip leiden.” Culturele achtergrond hulpverleners Hoewel weinig respondenten aangeven dat Nederlandse hulpverleners rekening moeten houden met de culturele achtergrond van de respondenten, speelt cultuur wel degelijk een rol. Veel respondenten (vooral respondenten van de tweede generatie) hebben het gevoel dat ze zich moeilijk kunnen uiten bij een Turkse hulpverlener. Dit schrijven de respondenten aan culturele factoren toe. Een vrouwelijke geïnterviewde van de tweede generatie heeft voor psychische problemen na de ramp contact gezocht met de hulpverlening en zij vertelt waarom zij liever een Nederlandse hulpverlener heeft: “Daarnaast ben ik niet open genoeg ten opzichte van een Turkse hulpverlener. Ik kan mij beter uiten bij een Nederlandse hulpverlener. Sommige dingen zou ik anders toch verzwijgen. Seks bijvoorbeeld. Nederland is een vrijere samenleving; dus ook over dingen die wat meer taboe zijn bij ons, kan je hier over spreken. Ik heb het gevoel dat ik tegen een Nederlands persoon gewoon vrijer kan zijn dan tegenover een Turks persoon. Een andere reden om voor een Nederlandse hulpverlener te kiezen, is de angst voor roddel binnen de Turkse gemeenschap. Dit geldt voor veel respondenten uit alle generaties. Een vrouw met weinig kennis van de Nederlandse taal vertelt waarom zij liever een Nederlandse hulpverlener heeft: “Bij Mediant heb ik een Nederlandse hulpverlener. Ik heb ook liever een Nederlandse hulpverlener, een Turkse vertrouw ik niet. Mijn dochter had een Turkse hulpverlener, maar dat heeft ze veranderd. 54
Turkse hulpverleners roddelen en vertellen dingen door aan de gemeenschap ondanks dat ze onder ede staan. Hier ben ik bang voor. Dit is het enige probleem met een Turkse hulpverlener, als dit niet zo was, zou ik liever een Turkse hulpverlener hebben; vanwege de taalproblemen.” Ook respondenten uit de tweede generatie geven aan dat ze bang zijn dat de hulpverleners zullen roddelen. Hoewel zij weten dat de hulpverleners een zwijgplicht en beroepsgeheim hebben. Het wordt in veel interviews één van de kenmerken van de Turkse cultuur gezien. Een mannelijke geïnterviewde van de tweede generatie vertelt: “Als ik iets persoonlijks aan een Turks persoon vertel en hem vraag het niet verder te vertellen, zal hij natuurlijk erg zijn best doen. Hij houdt misschien 6 maanden zijn mond er over dicht, maar dan zal hij het toch vertellen aan iemand anders. Als je iets met een Nederlander bespreekt, blijft het bij hem.” Daarnaast is er een praktisch probleem dat sommige respondenten de Turkse hulpverleners persoonlijk kennen. Een respondent van de tweede generatie zegt het volgende: “Toen ik mij aanmeldde bij Mediant kon ik kiezen tussen een hulpverlener van Turkse of van Nederlandse afkomst. Ik wil graag behandeld worden door een hulpverlener van Nederlandse afkomst omdat ik een aantal van de Turkse hulpverleners kende…. Niemand hoeft te weten dat ik problemen heb.” Respondenten die geen of slecht Nederlands spreken vinden het fijn dat zij een Turkse hulpverlener hebben vanwege het taalprobleem. Een aantal respondenten vindt het namelijk vervelend dat bij de behandeling een tolk aanwezig is. Zorg uit de eigen gemeenschap Uit de interviews komt naar voren dat buiten familie er weinig gebruik wordt gemaakt van zorg uit de gemeenschap. Geen van de respondenten geeft aan dat zij gebruik maken een hoca (traditionele volksgenezer). Veel respondenten zeggen dat zij steun ervaren uit hun geloof, dit wil echter niet zeggen dat zij hulp binnen de moskee zoeken. “Van de belangenvereniging kreeg ik pastorale hulp aangeboden of ik niet eens met een imam wilde praten. Maar ik vond dat maar raar. Het zal wel een gelovige mevrouw zijn, ik hoef geen imam, ik wil hulp.” Een andere respondent is sterk gelovig en gebruikt zijn religie voor begrip en rust bij zaken waar hij anders niets mee zou kunnen. Tijdens het interview citeert hij vaak uit de Koran; de passages die hij citeert beschrijven wederzijds begrip en omgang met moeilijke gebeurtenissen. 55
Artsen en medisch specialisten in Turkije Er zijn respondenten die naar doktoren in Turkije gaan. Respondenten willen niet naar Nederlandse doktoren of huisartsen of zij willen een second opinion van de Turkse dokter. De respondenten die bij een dokter in Turkije zijn geweest, geven aan dat het hen goed geholpen heeft. Zij geven als verklaring hiervoor dat zij dezelfde culturele achtergrond hebben. Een oudere geïnterviewde vertelt over zijn bezoek aan een dokter in Turkije. “Ik had niet verwacht dat de Turkse dokters zo goed zouden zijn. Alles wat ze niet begrepen, probeerden ze in ieder geval wel te begrijpen. In tegenstelling tot Nederlandse dokters die knikkend antwoorden op je klachten en snel dan medicijnen geven. Ik zou liever zo’n Turkse hulpverleners hebben gehad omdat ze serieuzer zijn, en cultureel gezien mijn toestand beter zouden begrijpen en daardoor dus beter het werk kunnen doen. Ze voelen hetzelfde als wij zijn van het zelfde geloof en cultuur en kunnen dus beter begrijpen” Een andere verklaring voor de tevredenheid van respondenten over een dokter in Turkije is de vraaggerichte manier van werken van de Turkse dokters. Een Nederlandssprekende respondent, die opgegroeid is in Turkije, vertelt over het verschil tussen de behandeling van een huisarts in Nederland en een dokter in Turkije: “Bijvoorbeeld als je in Nederland de huisarts belt en ik denk dat er echt wat aan de hand is, dan zegt hij gewoon dat er niets aan de hand is; kijk nog maar eventjes aan. Dat vind ik echt heel vervelend. In Turkije kost het wel iets meer maar dan ben je er wel altijd tevreden mee.” Een eerste generatie vrouw vertelt dat doktoren en specialisten in Nederland voor haar lichamelijke klachten geen diagnose en behandeling konden geven. Zij is daarna naar een dokter in Turkije gegaan: “In Turkije geef je mensen geld en dan helpen ze je, hier in Nederland weten ze wat er is, maar ze zeggen je niets.”
56
6 CONCLUSIES Naar aanleiding van de vuurwerkramp in Enschede op 13 mei 2000 wordt in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gezondheidsonderzoek onder getroffen bewoners, passanten en hulpverleners uitgevoerd. De tweede meting van dit gezondheidsonderzoek liet zien dat bij Turkse getroffenen en andere allochtonen, veel psychische en posttraumatische klachten voorkwamen. Daarnaast bleek dat de meerderheid van de getroffenen die 18 maanden na de ramp kampten met ernstige psychische problemen, geen contact (meer) had met de geestelijke gezondheidszorg. Naar aanleiding van deze bevindingen rees de vraag waarom allochtone getroffenen geen gebruik maakten van de zorgverlening of waarom zij deze vroegtijdig hadden beëindigd en meer algemeen hoe zij tegen de zorgverlening aankijken. Inzicht in de achtergronden of beweegredenen van allochtone getroffenen kan de zorgverlening beter laten aansluiten bij de verwachtingen en wensen van de (allochtone) getroffenen. De gegevens van de eerste en tweede meting en andere onderzoeken binnen de Gezondheidsmonitoring Getroffenen Vuurwerkramp Enschede (GGVE) kunnen geen antwoord op deze vragen geven. Aandacht voor migranten binnen de geestelijke gezondheidszorg is belangrijk, niet alleen vanwege de demografische ontwikkelingen (in diverse instellingen in de Randstad bestaat de cliëntenpopulatie voor soms meer dan de helft uit allochtonen), maar ook vanwege de voor de gezondheid risicovolle sociaal-economische positie waarin vele migranten verkeren. Interculturalisatie is daarom een speerpunt geworden in het beleid in de geestelijke gezondheidszorg. In de afgelopen jaren zijn er al vele rapporten en onderzoeken verschenen die wezen op de tekortkomingen als ook de mogelijkheden in de geestelijke gezondheidszorg waar het de zorg voor allochtonen betreft. Volgens May (2002) schiet de reguliere GGZ tekort, is er sprake van vrijblijvendheid en heeft het beleid nog niet geleid tot doeltreffende maatregelen. Voor dit onderzoek zijn 46 Turkse getroffenen die niet hebben deelgenomen aan het eerste of tweede gezondheidsonderzoek, uitgebreid geïnterviewd over hun problemen en hun gebruik van de psychosociale zorg. In deze rapportage staat de psychosociale zorgverlening centraal en worden de volgende vragen beantwoord: 1. Waarom hebben Turkse getroffenen hulp gezocht? 2. Wat voor soort hulp hebben zij gekregen? 3. Waarom hebben zij hulp gezocht bij juist die hulpverlener/ hulpverlenende instantie? 4. Zijn zij tevreden over de geboden hulp? 5. Sluiten cultuureigen gewoontes en rituelen bij de hulpverlening aan?
57
6. Hebben getroffenen die geen hulp hebben gehad wel of geen behoefte aan hulp en welke redenen liggen daar aan ten grondslag? 7. Hebben de getroffenen gebruik gemaakt (onafhankelijk van eventuele genoten zorg) van professionele zorg uit de eigen gemeenschap zoals de moskee, lokale verenigingen of een hoca (traditioneel genezer)? In dit afsluitende hoofdstuk worden de conclusies weergegeven die op basis van het geanalyseerde onderzoeksmateriaal zijn te trekken. Volwassen Turkse getroffenen vormen de doelgroep van dit onderzoek. Alhoewel kinderen ter sprake komen, is deze groep jeugdige slachtoffers niet geïnterviewd. Deze studie doet geen uitspraken over verschillen tussen Turkse getroffenen en autochtone getroffenen of andere allochtone getroffenen. Er zijn namelijk alleen Turkse getroffenen geïnterviewd. Voldoende spreiding binnen de groep Turkse geïnterviewden Uit het bestand van het Informatie- en Adviescentrum is een a-selecte steekproef genomen van Turkse getroffenen. Potentiële deelnemers die aan één van de eerdere gezondheidsonderzoeken hebben deelgenomen, zijn buitengesloten. De waarde van kwalitatief onderzoek neemt toe naarmate binnen de onderzochte groep een grotere variatie aan relevante kenmerken van personen voorkomt. Binnen de groep deelnemers zijn drie belangrijke migrantengroepen vertegenwoordigd: de eerste generatie migranten, de tweede generatie migranten en de huwelijksmigranten. Hoewel huwelijksmigranten ook als eerste generatie migranten kunnen worden beschouwd, worden ze in deze studie apart behandeld. De eerste generatie migranten hebben veelal een groter sociaal netwerk (hun familie) in Nederland in vergelijking met de huwelijksmigranten. De drie generaties onderscheiden zich vooral door toegang tot de Nederlandse samenleving en daarmee in afhankelijkheid van directe familie- of gezinsleden. De groep deelnemers bestaat verder uit zowel respondenten met (ernstige) psychosociale klachten als uit respondenten zonder (ernstige) klachten. Van de respondenten met klachten heeft een deel momenteel contact met de GGZ en heeft een deel het contact hiermee (vroegtijdig) beëindigd. Er is tevens een groep respondenten met ernstige klachten die geen contact heeft gehad met de GGZ. Tot slot zijn beide seksen gelijkwaardig vertegenwoordigd. Wij concluderen daarom dat voor dit type onderzoek de spreiding goed aanwezig is.
58
Psychische klachten zijn pas problemen als zij de omgeving belasten In deze rapportage zijn de klachten en problemen die de getroffen Turkse deelnemers melden, kort beschreven. Uit deze weergave kan de conclusie worden getrokken dat velen dagelijks problemen ervaren als gevolg van de ramp. Deze conclusie komt overeen met de bevindingen over de vragenlijsten van de tweede meting (zie Drogendijk et al., 2003). Er zijn daarbij geen grote verschillen tussen de drie generaties. Als hun gevraagd wordt naar klachten, melden zowel mannen als vrouwen geïrriteerdheid en boosheid als eerste. Dat is opvallend. Bij de eerste en tweede meting is de Symptom Checklist90 (SCL-90) afgenomen. Uit de tweede meting blijkt dat sterke gevoelens van hostiliteit (79%) in ongeveer gelijke mate voorkomen als de andere door de SCL-90 geïnventariseerde klachten (Drogendijk et al., 2003). Insufficiëntie van handelen en denken (84%), somatische klachten (83%) en angstgevoelens (81%) komen ook veel voor. De door de SCL-90 geïnventariseerde klachten, zo kan voorzichtig geconcludeerd worden, geven niet aan waar de Turkse getroffenen in hun eigen beleving de meeste hinder van ondervinden, gezien het feit dat geïrriteerdheid en boosheid als eerste worden genoemd. Bij een Turkse vergelijkingsgroep uit Tilburg staat, opvallend genoeg, hostiliteit wel bovenaan (55%). Uit dit voorbeeld blijkt overigens hoe belangrijk het is om kwalitatieve en kwantitatieve methoden (de zogenaamde "multi-method approach"; zie Knipscheer & Kleber, 1999; Kortmann, 2003) te combineren in onderzoeken van migranten. Kritiek op de eenzijdigheid van de methoden van dataverzameling kan zo gepareerd worden (zie voor een samenvatting van dit debat Soudijn, 2002). Bij mannen kan geïrriteerdheid en boosheid, vaak tot hun eigen schrik, uitmonden in woede ten opzichte van hun familieleden. Het zijn dus klachten die de relaties met anderen ernstig (kunnen) verstoren. Ook depressie, angst, slapeloosheid en concentratieproblemen zijn veelgenoemde klachten. De geïnterviewden vertellen over de klachten voornamelijk in de context van hun omgeving. Een klacht is pas een probleem als hun omgeving er, in hun ogen, last van heeft. De afhandeling van de ramp en financiële problemen na de ramp maken dat de meeste getroffenen meer last hebben van de ramp. In dit onderzoek komt niet duidelijk naar voren dat de geïnterviewden somatische klachten beklemtonen als naar mogelijke problemen wordt gevraagd. Als zij over hun problemen spreken en daarop wordt doorgevraagd, vertellen zij meestal, ook in hun eigen woorden, last te hebben van diverse psychische problemen. Deze bevinding wijkt af van het beeld van de “somatiserende migrant” dat heerst in de GGZ. In vele klinische publicaties, maar ook in vele onderzoekspublicaties wordt gewezen op het verschijnsel somatisatie wanneer het over depressie en andere stoornissen bij migranten gaat. Een recent voorbeeld daarvan vormen de conclusies
59
van De Vries en Smith (2003) in een brochure over oudere Turkse migranten. De reden dat oudere Turkse migranten vooral somatische klachten zouden melden, is volgens deze auteurs mede gelegen in taalproblemen. Lichamelijke klachten zouden door hen beter onder woorden te brengen zijn, ook omdat zij zich als ouderen voor lichamelijke klachten minder zouden schamen. Onze bevinding houdt niet in dat allochtonen geen somatische klachten zouden hebben (vgl. Drogendijk et al., 2003), maar het betekent wel dat die niet consequent en prominent als eerste worden genoemd. Recente empirische onderzoeken in Nederland (onder meer Knipscheer & Kleber, 2001; Kurt et al., 2001) over klachtenpresentatie van Turkse migranten wijzen hier ook op. Somatisatie bleek veel minder op te treden dan gedacht. Het idee van de somatiserende migrant heeft dus maar een beperkte geldigheid. Wellicht dat alle aandacht en informatie over de psychische gevolgen van de ramp, het taboe en de mogelijke taalproblemen hebben doorbroken. Daarnaast hebben de getroffenen ten opzichte van de gemeenschap een “goede reden” voor hun psychische klachten; zij hebben immers de ramp meegemaakt. Men zoekt vooral hulp om daarmee de eigen omgeving niet verder te belasten De redenen om hulp te zoeken liggen in het verlengde van de vorige conclusie: men zoekt hulp omdat er problemen ontstaan in de relatie met anderen (met name dierbaren), zoals woede tegen gezinsleden. De gevoelens van wanhoop die hierbij op de voorgrond treden, zijn voor de geïnterviewden de aanleiding om hulp te gaan zoeken. Problemen met de omgeving kunnen ook van een andere aard zijn: men heeft zelf het gevoel dat, vanwege de psychische problemen zoals neerslachtigheid en vermoeidheid, men een belasting vormt voor de familie. Ziekteverzuim op het werk, waar anderen gehinderd door kunnen worden, behoort daar ook toe. Al deze redenen om hulp te zoeken hebben gemeenschappelijk dat men de eigen omgeving niet verder wil belasten door eigen psychische problemen. Men neemt weliswaar zelf de uiteindelijke beslissing hulp te zoeken, maar men doet het primair voor de omgeving en niet zozeer vanuit het eigen lijden onder de psychische klachten. Het kan betekenen dat de familieleden of anderen uit eigen omgeving aandringen hulp te zoeken vanwege de problemen of klachten waarmee de betreffende persoon kampt. Er is in deze geen duidelijk onderscheid tussen de verschillende migratiegeneraties. Ook in andere Nederlandse onderzoeken onder migranten van Turkse afkomst komt naar voren dat problemen en het omgaan ermee sterk afhangen van de sociale omgeving (Hooghiemstra, 2003; Kurt et al., 2001). Een verklaring hiervoor ligt in de aard van de sociale structuren van de culturen. Een onderscheid kan worden gemaakt tussen meer collectivistische culturen, zoals de Turkse cultuur, versus de meer individualistische culturen, zoals de 60
Nederlandse cultuur. De dimensie individualisme–collectivisme is veelvuldig sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw in de cross-culturele psychologie onderzocht en is empirisch zeer goed onderbouwd, getuige onder meer de talrijke studies van Triandis (1995) en van Hofstede (2001). In een collectivistische cultuur wordt een hogere waarde toegekend aan de doelen van het collectief dan aan de doelen van het individu. Dat wil zeggen dat sociale netwerken meer en vooral sterker gebaseerd zijn op familiebanden of de groep van herkomst dan op zelfgekozen personen. Daarbij voelen de mensen uit deze cultuur zich nadrukkelijker deelgenoot van een collectief (de familie of de locale gemeenschap) in plaats van een afgrensbaar individu. Dit verklaart waarom de invloed van de omgeving van groot belang is bij het zoeken naar hulp. Als iemand zijn klachten niet als individu maar “als deel van het gezin” beleeft, speelt het gezin dus ook een grote rol in het zoeken naar hulp voor deze klachten. Turkse getroffenen wachten lang met hulp zoeken omdat zij zich verantwoordelijk voelen voor zorg van anderen. Zoals hierboven is gesteld, staat het zoeken van hulp bij de deelnemers veelal ten dienste van de omgeving en speelt de sociale omgeving een essentiële rol in het proces van hulp zoeken. Bij getroffen vrouwen en getroffenen uit de tweede generatie kan dat extra gecompliceerd zijn: ze moeten eerst voor hun ouders en familie zorgen voordat zij aan zichzelf en hun eigen problemen denken. Dit kan tot gevolg hebben dat zij pas lange tijd na de ramp psychosociale hulp gaan zoeken. Na een ramp zoals in Enschede moeten veel praktische zaken geregeld worden, niet alleen in de eerste weken maar zelfs jaren na de ramp. Daarbij valt te denken aan contact met verzekeringen, noodhuisvesting die weer opgeleverd moet worden, letselschade en dergelijke. Binnen de Turkse families wordt dit geregeld door diegenen die goed Nederlands spreken en de werkwijze van Nederlandse gemeentelijke instellingen of verzekeringsinstanties kennen. In veel gevallen zijn dit de gezinsleden van de tweede generatie. Hoewel het zorgen voor hun ouders of hun gezin belangrijker is dan hun eigen psychische problemen, kan dit voor hen een grote belasting betekenen. Dat mechanisme doet zich ook bij Turkse vrouwen die zorg dragen voor de kinderen en huishouden: waar anderen afhankelijk zijn voor haar zorg zal zij haar eigen problemen op de achtergrond zetten. Vrees voor gezichtverlies kan maken dat getroffenen geen hulp zoeken. Een reden om geen psychosociale hulp te zoeken, kan wederom zijn gelegen in de omgeving: men is bang voor gezichtverlies, afkeuring of afwijzing. Het kan een teken zijn dat “je het niet aankunt” of “misbruik maakt”. Gezichtsverlies is overigens een element dat sterk op de
61
voorgrond staat in meer collectivistisch georiënteerde culturen, zo laten cultuurpsychologische en antropologische studies zien (Matsumoto & Juang, 2004). Met name mannelijke deelnemers zijn bang voor stigmatisatie; zij zijn bang om als “gek” bestempeld te worden. In andere onderzoeken onder (Turkse) migranten komt de angst voor stigmatisatie ook sterk naar voren. Kurt en collega’s (2001) suggereren dat dit deels te wijten is aan de beeldvorming over de GGZ in Turkije. Daar wordt de behandeling van geestelijke problemen direct gekoppeld aan het opsluiten van “gekken”. Sommigen zijn ook bang voor stigmatisatie omdat ze te trots zijn om hulp te vragen. Zij willen niet door de Nederlandse overheidsinstellingen als bedelaar gezien worden. Het hulp vragen wordt in hun beleving gezien als een vorm van falen en dit houdt gezichtsverlies ten opzichte van de gemeenschap in. Het doel van “praten over de ramp” is lang niet altijd duidelijk Een deel van de geïnterviewde Turkse getroffenen die onder behandeling is bij de GGZ heeft geen kennis over het doel van de behandeling en de manier waarop er wordt behandeld. Dit zijn met name Turkse getroffenen van de eerste generatie en huwelijksmigranten. Graag willen ze met hulp van de GGZ de ramp vergeten, maar van hun behandelaar “moeten ze elke keer over de ramp praten” met alle spanningen en ontevredenheid over de behandeling van dien. Praattherapie ("talking cure") overheerst in de geestelijke gezondheidszorg in de westerse wereld. Mensen uit andere culturen zijn dit dikwijls -niet altijd overigens- minder gewend (Van der Veer, 1995). In dit kader valt ook het eerder gegeven voorbeeld van een getroffene die al geruime tijd gesprekken heeft met de GGZ, maar wacht op het moment dat de behandeling zal “starten”. Onder meer op basis van de uitkomsten van het tweede gezondheidsonderzoek is een publiekscampagne gestart om getroffenen met klachten te bewegen hulp te zoeken. Deze campagne stond in de top-3 van de GGZ publiciteitsprijs 2003 van de Nederlandse Vereniging voor Preventie en Gezondheidsbevordering. Het betrof de bekende “Loesje-posters” met ironische opschriften als “Die pillen helpen fantastisch; ik voel niets meer”. Om Turkse getroffenen te bereiken die minder goed Nederlands spreken, zijn de teksten van de Loesjeposters in het Turks vertaald. Het zou kunnen dat Turkse getroffenen met ernstige psychische klachten die “praten over de ramp” juist wilden vermijden, in deze posters hun gelijk zagen: niet praten maar pillen. “Het praten over de ramp” en het ophalen van te veel pijnlijke herinneringen kan zelfs een reden zijn om te stoppen met de psychosociale zorg. Het praten over de ramp levert, naar hun oordeel, onnodig veel spanningen op. Ook zijn er getroffen deelnemers die louter vanwege dit negatieve beeld (“je moet alsmaar over de ramp praten”) geen hulp zoeken, ook al hebben zij zelf geen concrete ervaringen met de betreffende hulpverlening. Met andere woorden: bestaande 62
impliciete verwachtingen over de hulpverlening kunnen niet alleen zorgen voor barrières tijdens de behandeling maar ook voor barrières voordat er contact is met de zorg. Dit komt in andere onderzoeken onder Turkse migranten ook naar voren (Kurt et al., 2001). Het is vooralsnog onduidelijk of er voldoende informatie over de behandeling bij de GGZ gegeven wordt. Het kan ook zijn dat de getroffenen de informatie opzij leggen. Zij krijgen zoveel informatie en post over praktische afhandeling en letselschade dat zij overvoerd worden en informatie over psychosociale zorg over het hoofd zien. Psychosociale zorg sluit beter aan bij tweede generatie Turkse getroffenen Vooral deelnemers van de tweede generatie geven, alhoewel zij de behandeling zelf zwaar vinden, aan dat zij het fijn vinden om tijdens de behandeling vooruitgang te merken. Er is een afname van klachten naarmate de behandeling vordert en dat geeft hun een tevreden gevoel over de behandeling. Zij vinden het prettig om inzicht te verwerven in de klachten en om handvatten te krijgen om met de problemen om te gaan. De mate van acculturatie kan hierin een belangrijk rol spelen. Degenen die tevreden waren over de behandeling hebben minimaal een opleiding op de middelbare school en hebben een baan waarin ze voornamelijk met autochtonen werken. Hoewel bij hen de Turkse culturele achtergrond in het privé domein (en dus ook het omgaan met problemen) zeer prominent aanwezig is, hebben zij een goede toegang tot de Nederlandse samenleving. Vooral in het publieke domein (het werk) komt dit naar voren (vgl. Arends-Tóth & Van de Vijver, 2003). Doordat zij meer bekend zijn met de autochtone professionele maatschappij, sluit de hulpverlening beter aan. De mate van acculturatie (en daarmee ook de diversiteit binnen migrantengroepen) is een element dat nogal eens over het hoofd wordt gezien in migrantenstudies (Berry, 1997). Slechte toegang tot de Nederlandse samenleving kan het zoeken naar GGZ hulp ontmoedigen In het tweede gezondheidsonderzoek kwam onder meer naar voren dat 18 maanden na de ramp 48% van de Turkse getroffen bewoners van het rampgebied geen contact heeft gehad met de GGZ (Van der Velden et al., 2002). Ongeveer 15% van de Turkse getroffen bewoners had geen contact gehad maar kampte wel met psychische problemen waarvoor zij graag zorg zouden willen. Bij de eerste generatie en huwelijksmigranten is een afwachtende houding een reden dat zij niet in contact komen met de zorg. Door deze bescheiden opstelling, denken ze dat zij mensen tot last zijn als zij hulp gaan zoeken. Ook kennen zij de wegen bij Nederlandse instellingen niet of slecht. Dit speelt vooral bij de vrouwelijke huwelijksmigranten en eerste generatie vrouwen. Zij 63
zijn soms geheel afhankelijk van de (aangetrouwde) familie aangezien zij zelf geen of slecht Nederlands spreken. Bij veel van deze vrouwen speelt hun leven zich in het privé-domein af; zij zorgen voor de kinderen en het huishouden. Omdat hun mannen en de tweede generatie kinderen alle zaken in het publieke domein regelen, zijn zij niet gewend met de deze Nederlandse instellingen om te gaan. Als de relatie met de familie én hun echtgenoot minder goed is, staan zij er alleen voor. Door hun slechte kennis van de Nederlandse taal, kan dit moeilijkheden geven en vormen zij een zeer kwetsbare groep. De laagdrempelige VETC is voor een aantal van deze vrouwen een toegang tot psychosociale zorg. Bij psychosociale zorg zijn culturele verschillen impliciet van belang Opmerkelijk is dat als de hulpverlening niet aansluit, dat volgens vele geïnterviewden niet toe is te schrijven aan cultuurverschillen. Als zij ontevreden zijn over de behandeling, zoals “het praten over de ramp” of het gebruik van ontspanningscassettes, dan heeft dat volgens hen niets met culturele verschillen te maken. Toch kunnen cultuurverschillen op een ander vlak een rol spelen. De afkomst van de hulpverlener lijkt van belang voor de behandeling. Zo geven respondenten uit de Tweede generatie aan zich niet te kunnen uiten bij een Turks-Nederlandse hulpverlener. De Nederlandse samenleving denkt vrijer over bepaalde taboes die in de Turkse samenleving leven, zoals seksualiteit. Aangezien de tweede generatie opgegroeid is in Nederland, kunnen zij zich beter openstellen ten opzichte van iemand uit de Nederlandse cultuur. Over het belang van “ethnic matching” wordt in de transculturele psychiatrie en crossculturele psychologie al lang een debat gevoerd. Volgens sommigen is die “matching” cruciaal, volgens anderen juist ondergeschikt. Onze bevindingen komen overeen met eerder onderzoek naar zorggebruik onder Turkse en Marokkaanse migranten. Knipscheer en Kleber (2004a) laten zien dat mediterrane migranten niet meer tevreden waren over een therapie met een behandelaar uit dezelfde cultuur. Surinaamse migranten prefereren deze “matching” juist meer (zie Knipscheer & Kleber, 2004b). Daarnaast zijn respondenten uit alle generaties bij een TurksNederlandse hulpverlener bang voor roddel. Ook dit vinden Knipscheer en Kleber (2004a) terug in hun onderzoek, zeker als de allochtone gemeenschap klein is7. Geen enkele geïnterviewde in dit onderzoek geeft overigens aan dat de zwijgplicht tussen de behandelaar en cliënt ooit geschonden is. Wel zijn de geïnterviewden die slecht Nederlands spreken tevreden dat zij een Turkstalige hulpverlener hebben. Taalbeheersing is dus een centrale factor.
7
NB De Turks-Nederlandse hulpverleners van Mediant en de SMD komen veelal uit Enschede zelf
64
Turkse getroffenen maken weinig gebruik van professionele zorg uit eigen gemeenschap Turkse getroffenen maken weinig gebruik van zorg uit de eigen gemeenschap. Als er gebruik gemaakt wordt van professionele zorg uit de eigen gemeenschap, dan betreft dit een Turkse dokter woonachtig in Turkije. Zij stellen de vraaggerichte manier van werken van een Turkse dokter op prijs. Vooral de getroffenen uit de eerste generatie gaan soms voor een second opinion naar Turkije. Ze voelen zich door Turkse artsen serieus genomen. Dit geldt met name voor lichamelijke problemen; psychische problemen laten zij niet in Turkije behandelen. Er wordt geen gebruik gemaakt van de traditionele (volks)genezer, ook wel hoca genoemd. Andere onderzoeken hebben laten zien dat betrekkelijk weinig gebruik wordt gemaakt van traditionele genezers, terwijl dit voor kort wel geregeld werd aangenomen in de gezondheidszorg (Knipscheer & Kleber, 2001). In het onderzoek van Kurt en collega’s (2001) naar de Turks-Nederlandse getroffenen van de aardbevingen in Turkije wordt geen melding gemaakt van het gebruik van een hoca. Hoewel de Turkse getroffenen weinig melden over het volksgeloof, ervaren de getroffenen van de drie migratiegeneraties veel steun aan het Islamitische geloof. De ervaringen met de steun van de moskee is echter wisselend. Tot slot In de onderzoeksprojecten van de GGVE nemen de allochtone getroffenen een duidelijke plaats in. Dit blijkt zowel uit deze studie als het boek Blijvende Herinneringen (Van de Ploeg, Dorresteijn, Van der Velden & Kleber, 2001) dat onder andere in het Nederlands maar ook in het Turks en Arabisch is verschenen. Dit is op zich al een belangrijk pluspunt ten aanzien van andere bevolkings-gezondheidsstudies waarin allochtonen of personen die de Nederlandse taal slecht beheersen, worden geëxcludeerd (bijvoorbeeld het NEMESIS onderzoek: Vollebergh et al., 2003). Binnen de GGVE is, door het uitvoeren van dit kwalitatieve onderzoek, niet alleen kwantitatief onderzoek uitgevoerd. Daarmee gaat de GGVE in tegen de tendens (gesignaleerd door Kortmann, 2003, en scherp gekritiseerd door Ingleby, 2000) om alleen kwantitatief onderzoek te bestempen als methodologisch verantwoord onderzoek.
65
66
LITERATUUR Arends-Tóth, J. & Vijver, F.J.R. van der (2003). Multiculturalism and acculturation: Views of Dutch and Turkish-Dutch. European Journal of Social Psychology. Baarda, D.B., Goede, M.P.M. de & Teunissen, J. (1996). Basisboek kwalitatief onderzoek. Houten: Stenfert Kroese. Başoğlu, M., Şalcioğlu, E., Livanou, M. (2002). Traumatic stress responses in earthquake survivors in Turkey. Journal of Traumatic Stress, 15, 269-276. Berry, J.W. (1997). Immigration, acculturation and adaptation. Applied Psychology: An International Review, 46, 5-68. Brom, D. & Kleber, R.J. (1985). De SchokVerwerkingsLijst. Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 40, 164-168. Derks, F.G.A., Roorda, J., Stiphout, W.A.H.J. van, Hövell, A.M. van (2001). Raamwerk Gezondheidsmonitoring Getroffenen vuurwerkramp Enschede. GGD Twente, 3 januari 2001. Drogendijk, A.N., Velden, P.G. van der, Kleber, R.J., Gersons, B.P.R (2002). Semi-gestructureerde interviews Turkse getroffenen. Werkplan en aanvullende studie: Zaltbommel: Instituut voor Psychotrauma. Drogendijk, A.N., Velden, P.G. van der, Kleber, R.J., Christiaanse, B.B.A., Dorresteijn, A.M., Grievink, L., Gersons, B.P.M., Olff, M.& Meewisse, M.L. (2003). Turkse getroffenen vuurwerkramp Enschede: een vergelijkende studie. Gedrag & Gezondheid, 31, 145-162. Eland. J., Velden, P.G. van der, Kleber, R.J. & Steinmetz, C.H.D. (1990). Tweede generatie Joodse Nederlanders. Deventer: Van Loghhum Slaterus. Gersons, B.P.R., Carlier, I.V.F. & IJzermans, C.J.I.M. (2000). Onvoorziene lange termijngevolgen van de Bijlmervliegramp. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 55, 876-889.
67
Grievink, L., Velden, P.G. van der, Christiaanse, B., Dijkema, M.B.A., Dusseldorp, A., Stellato, R.K., Fournier, M., Drogendijk, A.N. & Dorresteijn, A.M. (2002). Gezondheid reddingswerkers vuurwerkramp Enschede. Zaltbommel: Instituut voor Psychotrauma. Halligan, S.L. & Yehuda, R. (2000). Risk factors for PTSD. PTSD Research Quarterly, 11, 1-8. Hofstede, G. (2001). Culture's consequences: Comparing values, behaviors, institutions and organizations across nations, Second Edition. Thousand Oaks, CA: Sage. Hooghiemstra, E. (2003). Trouwen over de grens. Achtergronden van partnerkeuze van Turken en Marokkanen in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Ingleby, J.D. (2000). Psychologie en de multiculturele samenleving: een gemiste aansluiting. Utrecht: CERES, Universiteit Utrecht. Jong, J.T.V.M. de & Berg, M. van den (1996) (red). Transculturele psychiatrie en psychotherapie. Lisse: Swets & Zeitlinger. Jong , J.T.V.M. de & Schaik, M.M. van (1994). Culturele en religieuze aspecten van rouw- en traumaverwerking naar aanleiding van de Bijlmerramp. Tijdschrift voor Psychiatrie, 36, 291-303. Kamp, I., van & Velden, P.G. van der (2001). Vuurwerkramp: lichamelijke en geestelijke gezondheid en ervaringen met de ramp; rapportage van het gezondheidsonderzoek. Bilthoven: RIVM. Kamperman, A.M., Komproe, I.H. & Jong, J.T.V.M. de (2002). Aard en omvang van psychiatrische en psychosociale problematiek. Basisbevindingen van de epidemiologische studie naar psychopathologie onder migranten in Amsterdam 1998-2000. Versie 2, mei 2002. TPO: Amsterdam Kleber, R.J. & Brom, D., in collaboration with P.B. Defares (1992). Coping with trauma. Theory, prevention and treatment. Lisse: Swets & Zeitlinger. Kleber, R.J., Figley, Ch.R. & Gersons, B.P.R (Eds.) (1995). Beyond trauma: Societal and cultural dimensions. New York: Plenum.
68
Kleber, R.J., Velden, P.G. van der & Gersons (2001). Projectplan Instituut voor Psychotrauma. Een longitudinale studie naar geestelijke (on)gezondheid van en andere psychosociale gevolgen voor de volwassen en de jeugdige getroffenen van de Vuurwerkramp Enschede. Zaltbommel: Instituut voor Psychotrauma. Knipscheer, J.W. (2000). Cultural convergence and divergence in mental health care. Empirical studies on mental distress and help-seeking behaviour of Surinamese, Ghanaian, Turkish and Moroccan migrants in the Netherlands. Veenendaal: Universal Press. Knipscheer, J.W. & Kleber, R.J.(2001). Help seeking attitudes and utalisation patterns regarding mental health problems of Surinamese migrants in the Netherlands. Journal of Counseling Psychology, 48, 28-38. Knipscheer, J.W. & Kleber, R.J. (1999). Conceptual and methodological issues in mental health research with migrants in the Netherlands. Gedrag & Gezondheid, 27, 67-75. Knipscheer, J.W. & Kleber, R.J. (2004a). Is there a need for ethnic similarity in the patienttherapist interaction? Mediterranean migrants in Dutch mental health care. Journal of Clinical Psychology, in press. Knipscheer, J.W. & Kleber, R.J. (2004b). Is there a need for ethnic similarity in the patienttherapist interaction? Surinamese migrants in Dutch mental health care. Psychology & Psychotherapy: Theory Research and Practice, in press. Kottak, C.L. (1994). Cultural Anthropology. New York: McGraw-Hill. Kortmann, F. (2003). Interculturele geestelijke gezondheidszorg in Nederland. Een studie naar de ‘state ofthe art’ van de transculturele hulpverlening. Rotterdam: Mikado. Kurt, A., Boomstra, R., Wennink, J. & Kleber, R. (2001). Geçmiş olsun. Moge het nooit meer gebeuren. Onderzoek naar de gevolgen van de aardbeving n Turkije in 1999 voor Nederlands-Turkse getroffenen. Utrecht: Trimbosinstituut. Loon, P., van, Velden, P.G., van der & Fournier, M. (2002). Advies Consence op basis resultaten tweede meting. Zaltbommel: Instituut voor Psychotrauma.
69
Maso, I. & Smaling, A. (1997). Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Amsterdam: Boon. Matsumoto. D. & Juang, L. (2003). Culture and psychology, Third Edition. Belmont, CA: Wadsworth. May, R. (2002). Interculturalisatie van de geestelijke gezondheidszorg. In: E. van Meekeren, A. Limburg-Okken & R. May (Red.), Culturen binnen psychiatriemuren (pp. 12-18). Amsterdam: Boom. Mooren, T.M. (2001). The impact war. Studies on the psychological consequences of war and migration. Dissertation. Delft: Eburon Publisher. Mooren, G.T.M. & Kleber, R.J. (1996). Gezondheid en herinneringen aan de oorlogsjaren van Indische jeugdige oorlogsgetroffenen. Utrecht: Utrecht University. Norris, F.H., Perilla, J.L. & Murphy, A.D. (2001). Postdisaster stress in the United States and Mexico: a cross-cultural test of the multicriterion conceptual model of posttraumatic stress disorder. Journal of Abnormal Psychology, 110, 553-563. Perilla, J.L., Norris, F.H., & Lavizzo, E.A. (2002). Ethnicity, culture, and disaster response: identifying and explaining ethnic differences in PTSD six months after hurricane Andrew. Journal of Social and Clinical Psychology, 21, 20-45. Ploeg, E. van der, Dorresteijn, A.M., Velden, P.G. van der, Kleber, R.J. (2001). Blijvende Herinneringen aan de dag van de vuurwerkramp op 13 mei 2000 in Enschede. Zaltbommel: Instituut voor Psychotrauma. RIVM Projectteam Gezondheidsonderzoek Vuurwerkramp Enschede (2001). Vuurwerkramp Enschede: stoffen in bloed en urine; rapportage van het Gezondheidsonderzoek. Bilthoven: RIVM rapport 630930 003. Soudijn, K. (2002). Onderzoek in de multiculturele samenleving. De Academische Boekengids, 31, 46. Triandis, H.C. (1995) (Ed.). New directions in social psychology: Individualism and collectivism. Boulder: Westview Press.
70
Veen, E. van der, Schrijvers, C. & Redout, E. (2003). Bewijs voor het verschil? Rotterdam: ZonMw. Veer, G. van der (1995). Psychotherapeutic work with refugees. In R.J. Kleber, Ch. R. Figley & B.P.R. Gersons (Eds.), Beyond trauma: Societal and cultural dimensions (pp 151-168). New York: Plenum. Velden, P.G. van der, Eland, J. & Kleber, R.J. (1994). De Indische na-oorlogse generatie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Velden, P.G. van der, Grievink, L., Dusseldorp, A., Fournier, M., Stellato, R.K., Drogendijk, A.N., Dorresteijn, A.M. & Christiaanse, B. (2002). Gezondheid getroffenen Vuurwerkramp Enschede. Rapportage gezondheidsonderzoek 18 maanden na de ramp. Zaltbommel: Instituut voor Psychotrauma. Velden, P.G. van der, Kleber, R.J. & Oostrom, I. van (2000). Eerste rapportage Gezondheidsonderzoek Enschede. Zaltbommel: Instituut voor Psychotrauma. Vollebergh, W.A.M., Graaf, R. de, Have, M. te, Schoenmaker, C.G., Dorsselaer, S. van, Spijker, J., Beekman, A.T.F. (2003). Psychische stoornissen in Nederland. Overzicht van de resultaten van NEMESIS.Utrecht: Trimbos-instituut. Vries, W.M. & Smits, C.M.H. (2003). Psychische klachten bij Turkse en Marokkaanse ouderen. Een handleiding voor de praktijk. Utrecht: Trimbos-instituut.
71
LIJST MET AFKORTINGEN VWS
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn & Sport
GGVE
Gezondheidsmonitoring Getroffenen Vuurwerkramp Enschede
RIVM
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
CETC
Contactpersoon Eigen Taal en Cultuur
VETC
Voorlichter Eigen Taal en Cultuur
PTSS
Posttraumatische stressstoornis
GGZ
Geestelijke Gezondheidszorg
GGV
Gespecialiseerde gezinsverzorging
IAC
Informatie en adviescentrum
SCL-90
Symptom Checklist-90
72