le verbe français werkwoordenboekje derde klassen samengesteld door Arno Gerrits
© RML, Rotterdam 2006 2e herziene editie 2008
naam: ……………………………………………………………… klas: ………………………………………………………………..
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008 HOOFDSTUK 1
infinitif
2
DE REGELMATIGE WERKWOORDEN OP –ER
participe présent
participe passé
présent singulier
PARLER
PARLANT
PARLÉ
JE PARLE TU PARLES IL PARLE
spreken
sprekend
gesproken
ik spreek, enz
futur (o.t.t.t.)
présent pluriel (o.t.t. mv.)
passé composé (v.t.t.)
impératif singulier (geb. wijs enk.)
je parlerai tu parleras il parlera nous parlerons vous parlerez ils parleront
nous parlons vous parlez ils parlent
j’ai parlé tu as parlé il a parlé nous avons parlé vous avez parlé ils ont parlé
parle!
ik zal spreken, enz.
impératif pluriel (geb. wijs mv.)
wij spreken, enz.
spreek!
ik sprak, ik heb gesproken, enz.
parlons! laten we spreken parlez! spreek!
futur du passé (conditionnel) (o.v.t.t.) je parlerais tu parlerais il parlerait nous parlerions vous parleriez ils parleraient ik zou spreken, enz.
imparfait (o.v.t.)
plus-que-parfait (v.v.t.)
je parlais tu parlais il parlait nous parlions vous parliez ils parlaient
j’avais parlé tu avais parlé enz. ik had gesproken, enz.
ik sprak, ik was aan het spreken, enz.
___________________________________________________________________ 2
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
3
Vul nu zelf het schema in voor het werkwoord habiter (wonen)
infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
wonen
wonend
gewoond
ik woon, enz.
futur (o.t.t.t.)
présent pluriel (o.t.t. mv.)
passé composé (v.t.t.)
impératif singulier (geb. wijs enk.)
wij wonen, enz.
ik woonde, ik heb gewoond, enz.
woon!
impératif pluriel (geb. wijs mv.) laten we wonen! ik zal wonen, enz. woon!
futur du passé (conditionnel) (o.v.t.t.)
imparfait (o.v.t.)
plus-que-parfait (v.v.t.)
ik zou wonen, enz.
ik woonde, enz.
ik had gewoond, enz.
___________________________________________________________________ 3
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
4
WEDERKERENDE WERKWOORDEN Let op! Deze werkwoorden worden altijd vervoegd met être!
infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
SE LAVER
SE LAVANT
LAVÉ
JE ME LAVE TU TE LAVES IL SE LAVE
zich wassen
zich wassend
gewassen
ik was me, enz.
futur (o.t.t.t.)
présent pluriel (o.t.t. mv.)
passé composé (v.t.t.)
impératif singulier (geb. wijs enk.)
je me laverai tu te laveras il se lavera nous nous laverons vous vous laverez ils se laveront
nous nous lavons vous vous lavez ils se lavent . wij wassen ons, enz.
je me suis lavé(e) tu t’es lavé(e) il s’est lavé elle s’est lavée nous nous sommes lavé(e)s vous vous êtes lavé(e)(s) ils se sont lavés elles se sont lavées
lave-toi!*
impératif pluriel (geb. wijs mv.) ik zal me wassen, enz.
lavons-nous!* laten we ons wassen
was je!
ik waste me, ik heb me gewassen, enz.
lavez-vous!* was je/u!
futur du passé (conditionnel) (o.v.t.t.)
imparfait (o.v.t.)
je me laverais tu te laverais il se laverait nous nous laverions vous vous laveriez ils se laveraient
je me lavais tu te lavais il se lavait nous nous lavions vous vous laviez ils se lavaient
ik zou me wassen, enz.
ik waste me, ik was me aan het wassen
plus-que-parfait (v.v.t.) je m’étais lavé(e), enz. ik had me gewassen
* Als de gebiedende wijs ontkend wordt, komt het wederkerend voornaamwoord weer voor de werkwoordsvorm te staan: ne te lave pas, ne vous lavez pas en ne nous lavons pas.
___________________________________________________________________ 4
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
5
Vul nu zelf het schema in voor het werkwoord se tromper (zich vergissen):
infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
zich vergissen
zich vergissend
vergist
ik vergis me, enz.
futur (o.t.t.t.)
présent pluriel (o.t.t. mv.)
passé composé (v.t.t.)
impératif singulier (geb. wijs enk.)
ik vergiste me, ik heb me vergist, enz.
vergis je!
wij vergissen ons, enz.
impératif pluriel (geb. wijs mv.)
laten we ons vergissen! ik zal me vergissen, enz.
vergis u!
futur du passé (conditionnel) (o.v.t.t.)
imparfait (o.v.t.)
plus-que-parfait (v.v.t.)
ik zou me vergissen, enz.
ik vergiste me, enz.
ik had me vergist, enz.
___________________________________________________________________ 5
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
6
BIJZONDERHEDEN BIJ DE WERKWOORDEN OP –ER Op het werkwoord aller (gaan) en envoyer (zenden, sturen) na zijn alle werkwoorden op –er regelmatig. Toch zijn er enkele dingen in de spelling waar je rekening mee moet houden. 1. Werkwoorden waarvan de stam eindigt op een c. Een c klinkt alleen als een [s] voor een e, een i of een y. In alle andere gevallen klinkt hij als een [k]. Voor een o of een a moet een cédille worden toegevoegd aan de c (ç) om de c weer als een [s] te laten klinken. (zie schema lancer) 2. Werkwoorden waarvan de stam eindigt op een g. Een g klinkt alleen als een [Ʒ]1 voor een e, een i of een y. In alle andere gevallen klinkt hij als een [g]. Voor een o of een a moet een e worden toegevoegd aan de g om de g weer als een [Ʒ] te laten klinken. (zie schema manger) 3. Werkwoorden met een é in de stam. Als in de (op de stam) volgende lettergreep een onbeklemtoonde stomme e staat, verandert de é in een è, behalve in de toekomende tijden (zie schema espérer). 4. Werkwoorden met een stomme e in de stam. Met uitzondering van de werkwoorden jeter (en alle samenstellingen daarmee) en appeler (en alle samenstellingen daarmee), verandert de stomme e in de stam van een werkwoord op –er in een è als er in de volgende lettergreep een onbeklemtoonde stomme e staat. (zie schema acheter) 5. Jeter en appeler (en alle samenstellingen, bijvoorbeeld: rejeter, s’appeler). Als er in de op de stam volgende lettergreep een onbeklemtoonde e staat, wordt de t of de l verdubbeld (zie schema jeter). 6. Werkwoorden waarvan de stam eindigt op een y. In werkwoorden die eindigen op –oyer (bijv. employer, nettoyer, envoyer) of –uyer (bijv. essuyer, s’ennuyer) verandert de y in een i voor een onbeklemtoonde stomme e. Bij werkwoorden op –ayer (bijv. essayer, payer) mag de y in alle gevallen blijven staan. Bedenk dat de y altijd wordt uitgesproken als een [j], de i niet: paye [pεj] maar paie [pε]. (zie schema employer)
1
internationaal fonetisch teken voor de zj-klank.
___________________________________________________________________ 6
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
7
WERKWOORDEN OP –CER: LANCER (lanceren, werpen, gooien)
infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
LANCER
LANÇANT
LANCÉ
JE LANCE TU LANCES IL LANCE
lanceren
lancerend
gelanceerd
ik lanceer, enz
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
je lancerai tu lanceras il lancera nous lancerons vous lancerez ils lanceront
nous lançons vous lancez ils lancent
j’ai lancé tu as lancé il a lancé nous avons lancé vous avez lancé ils ont lancé
lance!
ik zal lanceren, enz.
impératif pluriel
wij lanceren, enz.
lançons! laten we lanceren
lanceer!
ik lanceerde, ik heb gelanceerd, enz.
lancez! lanceer!
futur du passé (conditionnel) je lancerais tu lancerais il lancerait nous lancerions vous lanceriez ils lanceraient ik zou lanceren, enz.
imparfait
plus-que-parfait
je lançais tu lançais il lançait nous lancions vous lanciez ils lançaient
j’avais lancé tu avais lancé enz. ik had gelanceerd, enz.
op dezelfde manier als lancer: commencer (beginnen) déplacer (verplaatsen) remplacer (vervangen) tracer (opsporen)
ik lanceerde, ik was aan het lanceren, enz.
___________________________________________________________________ 7
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
8
Vul nu zelf het schema in voor het werkwoord commencer (beginnen)
infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
beginnen
beginnend
begonnen
ik begin, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
ik begon, ik ben begonnen, enz.
begin!
. wij beginnen, enz.
impératif pluriel
laten we beginnen! ik zal beginnen, enz. begin!
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait
ik zou beginnen, enz.
ik begon, ik was aan het beginnen
ik was begonnen, enz.
___________________________________________________________________ 8
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
9
WERKWOORDEN OP –GER: MANGER (eten)
infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
MANGER
MANGEANT
MANGÉ
JE MANGE TU MANGES IL MANGE
eten
etend
gegeten
ik eet, enz
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
je mangerai tu mangeras il mangera nous mangerons vous mangerez ils mangeront
nous mangeons vous mangez ils mangent
j’ai mangé tu as mangé il a mangé nous avons mangé vous avez mangé ils ont mangé
mange!
ik zal eten, enz.
impératif pluriel
wij eten, enz.
eet!
ik at, ik heb gegeten, enz.
mangeons! laten we eten mangez! eet!
futur du passé (conditionnel) je mangerais tu mangerais il mangerait nous mangerions vous mangeriez ils mangeraient ik zou eten, enz.
imparfait
plus-que-parfait
je mangeais tu mangeais il mangeait nous mangions vous mangiez ils mangeaient
j’avais mangé tu avais mangé enz. ik had gegeten, enz.
ik at, ik was aan het eten, enz.
op dezelfde manier als manger: changer échanger ranger arranger déranger
veranderen, overstappen ruilen, (uit)wisselen opruimen regelen storen
bouger protéger
bewegen beschermen
___________________________________________________________________ 9
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
10
Vul nu zelf het schema in voor het werkwoord bouger (bewegen)
infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
bewegen
bewegend
bewogen
ik beweeg, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
ik bewoog, ik heb bewogen, enz.
beweeg!
. wij bewegen, enz.
impératif pluriel
laten we bewegen! ik zal bewegen, enz.
beweeg!
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait
ik zou bewegen, enz.
ik bewoog, ik was aan het bewegen, enz.
ik had bewogen, enz.
___________________________________________________________________ 10
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
11
WERKWOORDEN OP –ER MET EEN É IN DE STAM: ESPÉRER (hopen)
infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
ESPÉRER
ESPÉRANT
ESPÉRÉ
J’ESPÈRE TU ESPÈRES IL ESPÈRE
hopen
hopend
gehoopt
ik hoop, enz
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
je espérerai tu espéreras il espérera nous espérerons vous espérerez ils espéreront
nous espérons vous espérez ils espèrent
j’ai espéré enz.
espère!
ik zal hopen, enz.
impératif pluriel
wij hopen, enz.
hoop! ik hoopte, ik heb gehoopt, enz.
espérons! laten we hopen espérez! hoop!
futur du passé (conditionnel) je espérerais tu espérerais il espérerait nous espérerions vous espéreriez ils espéreraient
imparfait
plus-que-parfait
j’espérais tu espérais il espérait nous espérions vous espériez ils espéraient
j’avais espéré enz. ik had gehoopt, enz.
ik hoopte, enz. ik zou hopen, enz.
op dezelfde manier als espérer: préférer protéger régler posséder accélérer
de voorkeur geven aan beschermen regelen, betalen bezitten versnellen
___________________________________________________________________ 11
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
12
Vul nu zelf het schema in voor het werkwoord préférer2 (de voorkeur geven)
infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
de voorkeur geven
de voorkeur gevend
de voorkeur gegeven
ik geef de voorkeur, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
geef de voorkeur!
geef de voorkeur!
ik gaf de voorkeur, ik heb de voorkeur gegeven, enz.
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait
ik zou de voorkeur geven, enz.
ik gaf de voorkeur, enz.
ik had de voorkeur gegeven, enz.
wij geven de voorkeur, enz.
impératif pluriel
laten we de voorkeur geven! ik zal de voorkeur geven, enz.
2
Let op! Alleen de é in de lettergreep /fé/ kan veranderen in è. De é in /pré/ blijft altijd é!
___________________________________________________________________ 12
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
13
WERKWOORDEN MET EEN STOMME E IN DE STAM: ACHETER (kopen)
infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
ACHETER
ACHETANT
ACHETÉ
J’ACHÈTE TU ACHÈTES IL ACHÈTE
kopen
kopend
gekocht
ik koop, enz
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
j’achèterai tu achèteras il achètera nous achèterons vous achèterez ils achèteront
nous achetons vous achetez ils achètent
j’ai acheté enz.
achète!
ik zal kopen, enz.
wij kopen, enz.
koop! ik kocht, ik heb gekocht, enz.
impératif pluriel achetons! laten we kopen achetez! koop!
futur du passé (conditionnel) j’achèterais tu achèterais il achèterait nous achèterions vous achèteriez ils achèteraient ik zou kopen, enz.
imparfait
plus-que- parfait
j’achetais tu achetais il achetait nous achetions vous achetiez ils achetaient
j’avais acheté enz. ik had gekocht, enz.
ik kocht, ik was aan het kopen, enz.
op dezelfde manier als acheter: mener amener se lever geler se promener peser
leiden meebrengen opstaan vriezen wandelen wegen
___________________________________________________________________ 13
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
14
Vul nu zelf het schema in voor het werkwoord mener (leiden)
infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
leiden
leidend
geleid
ik leid, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
ik leidde, ik heb geleid, enz.
leid!
wij leiden, enz.
impératif pluriel
laten we leiden! ik zal leiden, enz. leid!
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait
ik zou leiden, enz.
ik leidde, ik was aan het leiden, enz.
ik had geleid, enz.
___________________________________________________________________ 14
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
15
JETER (gooien, weggooien)
infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
JETER
JETANT
JETÉ
JE JETTE TU JETTES IL JETTE
gooien
gooiend
gegooid
ik gooi, enz
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
je jetterai tu jetteras il jettera nous jetterons vous jetterez ils jetteront
nous jetons vous jetez ils jettent
j’ai jeté enz.
jette!
ik zal gooien, enz.
wij gooien, enz.
gooi! ik gooide, ik heb gegooid, enz.
impératif pluriel jetons! laten we gooien jetez! gooi!
futur du passé (conditionnel) je jetterais tu jetterais il jetterait nous jetterions vous jetteriez ils jetteraient ik zou gooien, enz.
imparfait
plus-que-parfait
je jetais tu jetais il jetait nous jetions vous jetiez ils jetaient
j’avais jeté enz. ik had gegooid, enz.
ik gooide, ik was aan het gooien, enz.
op dezelfde manier als jeter: appeler s’appeler se rappeler rejeter
roepen, noemen heten zich herinneren verwerpen
___________________________________________________________________ 15
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
16
Vul nu zelf het schema in voor het werkwoord appeler (roepen, noemen)
infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
roepen
roepend
geroepen
ik roep, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
ik riep, ik heb geroepen, enz.
roep!
wij roepen, enz.
impératif pluriel
laten we roepen! ik zal roepen, enz.
roep!
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait
ik zou roepen, enz.
ik riep, ik was aan het roepen, enz.
ik had geroepen, enz.
___________________________________________________________________ 16
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008 HOOFDSTUK 2
infinitif
17
DE REGELMATIGE WERKWOORDEN OP –IR
participe présent
participe passé
présent singulier
CHOISIR
CHOISISSANT
CHOISI
JE CHOISIS TU CHOISIS IL CHOISIT
kiezen
kiezend
gekozen
ik kies, enz
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
je choisirai tu choisiras il choisira nous choisirons vous choisirez ils choisiront
nous choisissons vous choisissez ils choisissent
j’ai choisi enz.
choisis!
ik zal kiezen, enz.
impératif pluriel
wij kiezen, enz.
kies! ik koos, ik heb gekozen, enz.
choisissons! laten we kiezen choisissez! kies!
futur du passé (conditionnel) je choisirais tu choisirais il choisirait nous choisirions vous choisiriez ils choisiraient ik zou kiezen, enz.
imparfait
plus-que-parfait
je choisissais tu choisissais il choisisslait nous choisissions vous choisissiez ils choisissaient
j’avais choisi enz. ik had gekozen, enz.
ik koos, ik was aan het kiezen, enz.
op dezelfde manier als choisir: finir réussir se réunir rougir pâlir franchir
(be)eindigen slagen bij elkaar komen blozen bleek worden overschrijden
___________________________________________________________________ 17
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
18
Vul nu zelf het schema in voor het werkwoord finir (eindigen, beëindigen)
infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
eindigen
eindigend
geëindigd
ik eindig, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
ik eindigde, ik heb geëindigd, enz.
eindig!
. wij eindigen, enz.
impératif pluriel
laten we eindigen! ik zal eindigen, enz.
eindig!
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait
ik zou eindigen
ik eindigde, ik was aan het eindigen
ik had geëindigd
___________________________________________________________________ 18
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008 HOOFDSTUK 3
infinitif
DE REGELMATIGE WERKWOORDEN OP –RE
participe présent
participe passé
présent singulier
VENDRE
VENDANT
VENDU
JE VENDS TU VENDS IL VEND
verkopen
verkopend
verkocht
ik verkoop, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
je vendrai tu vendras il vendra nous vendrons vous vendrez ils vendront
nous vendons vous vendez ils vendent
j’ai vendu enz.
vends!
ik zal verkopen, enz.
19
wij verkopen, enz.
verkoop! ik verkocht, ik heb verkocht, enz.
impératif pluriel vendons! laten we verkopen vendez! verkoop!
futur du passé (conditionnel) je vendrais tu vendrais il vendrait nous vendrions vous vendriez ils vendraient ik zou verkopen, enz.
imparfait
plus-que-parfait
je vendais tu vendais il vendait nous vendions vous vendiez ils vendaient
j’avais vendu enz. ik had verkocht, enz.
ik verkocht, ik was aan het verkopen, enz.
Op dezelfde manier als vendre: répondre perdre attendre entendre correspondre
antwoorden verliezen wachten (op) horen corresponderen, overeenkomen
___________________________________________________________________ 19
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
20
Vul nu zelf het schema in voor het werkwoord répondre (antwoorden)
infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
antwoorden
antwoordend
geantwoord
ik antwoord, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
ik antwoordde, ik heb geantwoord, enz.
antwoord!
wij antwoorden, enz..
impératif pluriel
laten we antwoorden! ik zal antwoorden, enz. antwoord!
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait
ik zou antwoorden, enz.
ik antwoordde, ik was aan het antwoorden, enz.
ik had geantwoord, enz.
___________________________________________________________________ 20
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008 HOOFDSTUK 4
infinitif
21
DE REGELMATIGE WERKWOORDEN OP –EVOIR
participe présent
participe passé
présent singulier
RECEVOIR
RECEVANT
REÇU
JE REÇOIS TU REÇOIS IL REÇOIT
ontvangen
ontvangend
ontvangen
ik ontvang, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
je recevrai tu recevras il recevra nous recevrons vous recevrez ils recevront
nous recevons vous recevez ils reçoivent
j’ai reçu enz.
reçois!
ik zal ontvangen, enz.
wij ontvangen, enz.
3
ontvang! ik ontving, ik heb ontvangen, enz.
impératif pluriel recevons! laten we ontvangen recevez! ontvang!
futur du passé (conditionnel) je recevrais tu recevrais il recevrait nous recevrions vous recevriez ils recevraient ik zou ontvangen, enz.
imparfait
plus-que-parfait
je recevais tu recevais il recevait nous recevions vous receviez ils recevaient
j’avais reçu enz. ik had ontvangen, enz.
ik ontving, ik was aan het ontvangen, enz.
Op dezelfde manier als recevoir: devoir apercevoir
3
moeten opmerken, zien
Let op! Voor de o en de u, verandert de c in een ç om de uitspraak [s] te behouden.
___________________________________________________________________ 21
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
22
Vul nu zelf het schema in voor het werkwoord devoir (moeten)
infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
moeten
moetend
gemoeten
ik moet, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
devoir heeft geen gebiedende wijs
wij moeten, enz..
devoir heeft geen gebiedende wijs ik moest, ik heb gemoeten, enz. ik zal moeten, enz.
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait
ik zou moeten, enz.
ik moest, enz.
ik had gemoeten
___________________________________________________________________ 22
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008 HOOFDSTUK 5
23
DE ONREGELMATIGE WERKWOORDEN OP –ER
Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
ALLER
ALLANT
ALLÉ
JE VAIS TU VAS IL VA
gaan
gaand
gegaan
ik ga, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
je suis allé(e)
va!
j’irai ils vont
ga!
wij gaan, enz.
impératif pluriel
laten we gaan
ik ging, ik ben gegaan, enz.
ik zal gaan, enz. ga! futur du passé (conditionnel)
imparfait
j’étais allé(e)
j’irais
ik zou gaan, enz.
plus-que-parfait
ik ging, ik was onderweg, enz.
ik was gegaan, enz.
___________________________________________________________________ 23
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
24
Vul zelf het schema verder in (raadpleeg eventueel de aantekening over werkwoorden op –oyer): infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
ENVOYÉ
J’ENVOIE TU ENVOIES IL ENVOIE
ENVOYER
ENVOYANT
sturen
sturend
gestuurd
ik stuur, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
j’enverrai
ils envoient
j’ai envoyé
wij sturen, enz.
impératif pluriel
stuur!
laten we sturen
ik zal sturen, enz.
stuur!
ik stuurde, ik heb gestuurd, enz..
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait j’avais envoyé
j’enverrais
ik zou sturen, enz.
ik stuurde, ik was aan het sturen, enz.
ik had gestuurd, enz.
___________________________________________________________________ 24
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008 HOOFDSTUK 6
25
DE ONREGELMATIGE WERKWOORDEN OP –IR
Er zijn verschillende groepen te onderscheiden binnen de onregelmatige werkwoorden op –ir: 6a: de groep partir 6b: de groep venir 6c: de groep ouvrir 6d: de overigen Het grootste verschil met de regelmatige groep werkwoorden op –ir is dat ze niet de verlengde vormen krijgen met het tussenvoegsel –iss- (nous choisissons, enz.).
___________________________________________________________________ 25
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
26
6A: de groep partir Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
PARTIR
PARTANT
PARTI
JE PARS TU PARS IL PART
vertrekken
vertrekkend
vertrokken
ik vertrek, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
je suis parti(e) wij vertrekken, enz.
impératif pluriel laten we vertrekken ik zal vertrekken, enz.
futur du passé (conditionnel)
vertrek!
vertrek!
ik vertrok, ik ben vertrokken, enz..
imparfait
plus-que-parfait j’étais parti(e)
ik zou vertrekken, enz.
ik vertrok, ik was aan het vertrekken, enz.
Op dezelfde manier als partir: sortir mentir servir sentir dormir
uitgaan liegen dienen ruiken, voelen slapen
ik was vertrokken, enz. Let op! De v van servir en de m van dormir komen in de enkelvoudige vormen niet terug, wel in het meervoud: , je sers, tu sers, il sert, je dors, tu dors, il dort nous servons, enz,; nous dormons, enz.
___________________________________________________________________ 26
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
27
Vul nu het schema in voor dormir (het werkwoord gaat net zo als partir): infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
DORMIR
DORMANT
DORMI
JE DORS TU DORS IL DORT
slapen
slapend
geslapen
ik slaap, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
j’ai dormi
wij slapen, enz.
impératif pluriel slaap! laten we slapen
ik zal slapen, enz.
slaap!
ik sliep, ik heb geslapen, enz..
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait j’avais dormi
ik zou slapen, enz.
ik sliep, ik was aan het slapen, enz.
ik had geslapen, enz.
___________________________________________________________________ 27
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
28
6B: de groep venir Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
VENIR
VENANT
VENU
JE VIENS TU VIENS IL VIENT
komen
komend
gekomen
ik kom, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
je viendrai
je suis venu(e) ils viennent wij komen, enz.
impératif pluriel kom! laten we komen
ik zal komen, enz.
kom!
ik kwam, ik ben gekomen, enz..
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait j’étais venu(e)
ik zou komen, enz.
ik kwam, enz.
ik was gekomen, enz.
Op dezelfde manier als venir: tenir devenir se souvenir obtenir
houden worden zich herinneren verkrijgen
revenir soutenir prévenir
terugkomen (onder)steunen waarschuwen
___________________________________________________________________ 28
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
29
Vul nu zelf het schema van tenir in (het werkwoord gaat net zo als venir): infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
TENIR
TENANT
TENU
houden
houdend
gehouden
JE TIENS TU TIENS IL TIENT ik houd, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
wij houden, enz.
impératif pluriel houd! laten we houden
ik zal houden, enz.
houd!
ik hield, ik heb gehouden, enz..
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait
ik hield, enz.
ik had gehouden, enz.
ik zou houden, enz.
___________________________________________________________________ 29
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
30
6C: de groep ouvrir Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
OUVRIR
OUVRANT
OUVERT
J’OUVRE TU OUVRES IL OUVRE
openen
openend
geopend
ik open, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
j’ai ouvert
wij openen, enz.
impératif pluriel open!
laten we openen ik zal openen, enz.
open!
ik opende, ik heb geopend, enz..
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait j’avais ouvert
ik zou openen, enz.
ik opende, ik was aan het openen, enz.
ik had geopend, enz.
Op dezelfde manier als ouvrir: couvrir découvrir offrir souffrir
bedekken ontdekken aanbieden lijden
___________________________________________________________________ 30
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
31
Vul nu zelf het schema van souffrir in (het werkwoord gaat net zo als ouvrir): infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
SOUFFRIR
SOUFFRANT
SOUFFERT
lijden
lijdend
geleden
JE SOUFFRE TU SOUFFRES IL SOUFFRE ik lijd, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
wij lijden, enz.
impératif pluriel lijd!
laten we lijden ik zal lijden, enz.
lijd!
ik leed, ik heb geleden, enz..
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait
ik leed, ik was aan het lijden, enz.
ik had geleden, enz.
ik zou lijden, enz.
___________________________________________________________________ 31
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
32
6D: de overigen Vul zelf het schema verder in (Let bij dit werkwoord goed op –r- of –rr-): infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
COURIR
COURANT
COURU
JE COURS TU COURS IL COURT
rennen
rennend
gerend
ik ren, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
je courrai
j’ai couru wij rennen, enz.
impératif pluriel
ren!
laten we rennen ik zal rennen, enz.
ren!
ik rende, ik heb gerend, enz..
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait j’avais couru
ik rende, ik was aan het rennen, ik zou rennen, enz. enz.
ik had gerend, enz.
___________________________________________________________________ 32
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
33
Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
MOURIR
MOURANT
MORT
JE MEURS TU MEURS IL MEURT
sterven
stervend
gestorven
ik sterf, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
je mourrai
je suis mort(e) ils meurent wij sterven, enz.
impératif pluriel sterf! laten we sterven
ik zal sterven, enz.
sterf!
ik stierf, ik ben gestorven, enz..
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait j’étais mort(e)
ik zou sterven, enz.
ik stierf, ik lag te sterven, enz.
ik was gestorven, enz.
___________________________________________________________________ 33
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008 HOOFDSTUK 7
34
DE ONREGELMATIGE WERKWOORDEN OP –RE
Ook in de onregelmatige werkwoorden op –re zijn verschillende groepen te onderscheiden: 7a: 7b: 7c: 7d: 7e:
de groep prendre de groep craindre de groep conduire de groep connaître de groep overigen
___________________________________________________________________ 34
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
35
7a: de groep prendre Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
PRENDRE
PRENANT
PRIS
JE PRENDS TU PRENDS IL PREND
nemen
nemend
genomen
ik neem, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
ils prennent
j’ai pris
wij nemen, enz.
impératif pluriel laten we nemen ik nam, ik heb genomen, enz.
ik zal nemen, enz.
neem!
neem!
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait j’avais pris
ik zou nemen, enz.
ik nam, ik was aan het nemen, enz.
ik had genomen, enz.
Op dezelfde manier als prendre: apprendre comprendre surprendre
leren begrijpen verrassen
___________________________________________________________________ 35
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
36
7b: de groep craindre Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
CRAINDRE
CRAIGNANT
CRAINT
JE CRAINS TU CRAINS IL CRAINT
vrezen
vrezend
gevreesd
ik vrees, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
j’ai craint
wij vrezen, enz.
impératif pluriel laten we vrezen
ik vreesde, ik heb gevreesd, enz.
vrees!
ik zal vrezen, enz. vrees! futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait j’avais craint
ik zou vrezen, enz.
ik vreesde, ik was bang, enz.
ik had gevreesd, enz.
Op dezelfde manier als craindre: atteindre éteindre se plaindre peindre
bereiken uitzetten, blussen klagen schilderen
___________________________________________________________________ 36
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
37
Vul nu zelf het schema van atteindre in (het werkwoord gaat net zo als craindre): infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
ATTEINDRE
ATTEIGNANT
ATTEINT
J’ATTEINS TU ATTEINS IL ATTEINT
bereiken
bereikend
bereikt ik bereik, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
wij bereiken, enz.
impératif pluriel bereik! laten we bereiken ik zal bereiken, enz.
ik bereikte, ik heb bereikt, enz. bereik!
futur du passé (conditionnel)
ik zou bereiken, enz.
imparfait
plus-que-parfait
ik bereikte, ik was aan het bereiken, enz.
ik had bereikt, enz.
___________________________________________________________________ 37
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
38
7c de groep conduire Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
CONDUIRE
CONDUISANT
CONDUIT
JE CONDUIS TU CONDUIS IL CONDUIT
rijden, leiden, besturen
rijdend enz.
gereden enz.
ik rijd, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
j’ai conduit wij rijden, enz.
impératif pluriel laten we rijden ik zal rijden, enz.
rijd!
ik reed, ik heb gereden, enz.
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait
rijd!
j’avais conduit
ik zou rijden, enz.
ik reed, ik was aan het rijden, enz.
ik had gereden, enz.
Op dezelfde manier als conduire: produire séduire construire détruire traduire
produceren verleiden bouwen vernielen vertalen
___________________________________________________________________ 38
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
39
7d de groep connaître Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
CONNU
JE CONNAIS TU CONNAIS IL CONNAÎT
CONNAÎTRE
CONNAISSANT
kennen
kennend
gekend
ik ken, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
j’ai connu
wij kennen, enz.
impératif pluriel ken!
laten we kennen ik zal kennen, enz.
futur du passé (conditionnel)
ken!
ik kende, ik heb gekend, enz.
imparfait
plus-que-parfait j’avais connu
ik zou kennen, enz.
ik kende, enz.
ik had gekend, enz.
Op dezelfde manier als connaître: apparaître disparaître
verschijnen verdwijnen
___________________________________________________________________ 39
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
40
7e de overige onregelmatige werkwoorden op –re Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
BATTRE
BATTANT
BATTU
JE BATS TU BATS IL BAT
(ver)slaan
(ver)slaand
geslagen, verslagen
ik (ver)sla, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
j’ai battu
wij (ver)slaan, enz.
impératif pluriel (ver)sla! laten we (ver)slaan ik zal (ver)slaan, enz.
futur du passé (conditionnel)
(ver)sla!
ik (ver)sloeg, ik heb ge/verslagen
imparfait
plus-que-parfait j’avais battu
ik zou (ver)slaan, enz.
ik (ver)sloeg, enz.
ik had ver/geslagen, enz.
___________________________________________________________________ 40
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
41
Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
BOIRE
BUVANT
BU
JE BOIS TU BOIS IL BOIT
drinken
drinkend
gedronken
ik drink, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
j’ai bu ils boivent wij drinken, enz.
impératif pluriel drink! laten we drinken
ik zal drinken, enz.
drink!
ik dronk, ik heb gedronken, enz.
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait j’avais bu
ik zou drinken, enz.
ik dronk, enz.
ik had gedronken, enz.
___________________________________________________________________ 41
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
42
Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
CROIRE
CROYANT
CRU
JE CROIS TU CROIS IL CROIT
geloven
gelovend
geloofd
ik geloof, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
j’ai cru ils croient wij geloven, enz.
impératif pluriel geloof! laten we geloven
ik zal geloven, enz. geloof! futur du passé (conditionnel)
imparfait
ik geloofde, ik heb geloofd, enz.
plus-que-parfait j’avais cru
ik zou geloven, enz.
ik geloofde, enz.
ik had geloofd, enz.
___________________________________________________________________ 42
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
43
Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
DIRE
DISANT
DIT
JE DIS TU DIS IL DIT
zeggen
zeggend
gezegd
ik zeg, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
vous dites
j’ai dit
wij zeggen, enz.
impératif pluriel zeg! laten we zeggen ik zal zeggen, enz.
futur du passé (conditionnel)
dites! zeg!
ik zei, ik heb gezegd, enz.
imparfait
plus-que-parfait j’avais dit
ik zou zeggen, enz.
ik zei, ik was aan het zeggen, enz.
ik had gezegd, enz.
___________________________________________________________________ 43
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
44
Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
ÉCRIRE
ÉCRIVANT
ÉCRIT
J’ÉCRIS TU ÉCRIS IL ÉCRIT
schrijven
schrijvend
geschreven
ik schrijf, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
j’ai écrit
wij scrhijven, enz.
impératif pluriel schrijf! laten we schrijven ik zal schrijven, enz.
futur du passé (conditionnel)
schrijf!
ik schreef, ik heb geschreven, enz.
imparfait
plus-que-parfait j’avais écrit
ik zou scrhijven, enz.
ik schreef, ik was aan het schrijven, enz.
ik had geschreven, enz.
___________________________________________________________________ 44
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
45
Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
ÊTRE
ÉTANT
ÉTÉ
JE SUIS TU ES IL EST
zijn
zijnd
geweest
ik ben, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
je serai
nous sommes vous êtes ils sont
j’ai été
sois!
wij zijn, enz.
impératif pluriel soyons laten we zijn ik zal zijn, enz.
futur du passé (conditionnel)
soyez wees!
ik was, ik ben geweest, enz..
imparfait
plus-que-parfait j’avais été
je serais
ik zou zijn, enz.
wees!
ik was, enz.
ik was geweest, enz.
___________________________________________________________________ 45
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
46
Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
FAIRE
FAISANT
FAIT
JE FAIS TU FAIS IL FAIT
doen, maken
doend, makend
gedaan, gemaakt
ik doe, ik maak, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
je ferai
vous faites ils font
j’ai fait
wij maken, enz.
impératif pluriel maak! laten we maken ik zal maken, enz.
futur du passé (conditionnel)
faites! maak!
ik maakte, ik heb gemaakt, enz.
imparfait
plus-que-parfait j’avais fait
je ferais
ik zou maken, enz.
ik maakte, ik was aan het maken, enz.
ik had gemaakt, enz.
___________________________________________________________________ 46
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
47
Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
LIRE
LISANT
LU
JE LIS TU LIS IL LIT
lezen
lezend
gelezen
ik lees, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
j’ai lu
wij lezen, enz.
impératif pluriel lees! laten we lezen
ik zal lezen, enz.
lees!
ik las, ik heb gelezen, enz.
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait j’avais lu
ik zou lezen, enz.
ik las, ik was aan het lezen, etc.
ik had gelezen, enz.
___________________________________________________________________ 47
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
48
Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
METTRE
METTANT
MIS
JE METS TU METS IL MET
zetten, leggen, aantrekken
zettend, leggend, aantrekkend
gezet, gelegd, aangetrokken
ik zet, ik leg, ik trek aan, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
j’ai mis
wij zetten, enz.
impératif pluriel laten we zetten
ik zette, ik heb gezet, enz.
zet!
ik zal zetten, enz. zet!
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait j’avais mis
ik zou zetten, enz.
ik zette, ik was aan het zetten, enz. ik had gezet, enz.
Op dezelfde manier als mettre: promettre permettre remettre
beloven toestaan inleveren
___________________________________________________________________ 48
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
49
Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
SUIVRE
SUIVANT
SUIVI
JE SUIS TU SUIS IL SUIT
volgen
volgend
gevolgd
ik volg, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
j’ai suivi
wij volgen, enz.
impératif pluriel volg! laten we volgen
ik zal volgen, enz.
volg!
ik volgde, ik heb gevolgd, enz.
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait j’avais suivi
ik zou volgen, enz.
ik volgde, ik was aan het volgen
ik had gevolgd, enz.
___________________________________________________________________ 49
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
50
Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
VIVRE
VIVANT
VÉCU
JE VIS TU VIS IL VIT
leven
levend
geleefd
ik leef, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
j’ai vécu
wij leven, enz.
impératif pluriel leef! laten we leven
ik zal leven, enz.
leef!
ik leefde, ik heb geleefd, enz.
futur du passé (conditionnel)
imparfait
plus-que-parfait j’avais vécu
ik zou leven, enz.
ik leefde, enz.
ik had geleefd, enz.
___________________________________________________________________ 50
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
HOOFDSTUK 8
51
DE ONREGELMATIGE WERKWOORDEN OP –OIR
Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent 4
participe passé
présent singulier
ASSIS
JE M’ASSIEDS5 TU T’ASSIEDS IL S’ASSIED
S’ASSEOIR
S’ASSEYANT
gaan zitten
zitten gaande
gezeten, gaan zitten
ik ga zitten, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
je me suis assis(e)*
assieds-toi!
je m’assiérai6 wij gaan zitten, enz.
impératif pluriel asseyons-nous laten we gaan zitten ik zal gaan zitten, enz.
futur du passé (conditionnel)
asseyez-vous gaat u zitten!
ga zitten! ik ben gaan zitten, enz. * Let op! Je suis assis (dus zonder me) = ik zit
imparfait
plus-que-parfait je m’étais assis(e)
ik zou gaan zitten, enz.
ik ging zitten, enz.
ik was gaan zitten, enz.
4
Er bestaat ook een variant s’assoyant (met alle afgeleide vormen). Er bestaan ook de varianten je m’assois, tu t’assois, il s’assoit. 6 Er bestaan ook de varianten je m’assoirai enz. 5
___________________________________________________________________ 51
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
52
Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
AVOIR
AYANT
EU
J’AI TU AS IL A
hebben
hebbend
gehad
ik heb, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
j’aurai
nous avons vous avez ils ont
j’ai eu
aie!
wij hebben, enz.
impératif pluriel ayons laten we hebben
heb!
ayez! heb! ik zal hebben, enz.
ik had, ik heb gehad, enz.
futur du passé (conditionnel)
imparfait
j’aurais
j’avais
ik zou hebben, enz.
ik had, enz.
plus-que-parfait j’avais eu
ik had gehad, enz.
___________________________________________________________________ 52
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
53
Vul zelf het schema verder in: Let op! Dit is een zgn. onpersoonlijk werkwoord (vgl. “sneeuwen”, “regenen”). Het bestaat dus alleen maar met het onderwerp “il” = “het” (niet: hij!) infinitif
participe présent
participe passé
FALLOIR
FALLANT
FALLU
moeten, nodig zijn
moetend enz.
gemoeten
futur
falloir heeft geen meervoudsvormen en geen gebiedende wijs
passé composé
présent singulier IL FAUT het moet, het is nodig
il a fallu
il faudra
het zal moeten, het zal nodig zijn
futur du passé (conditionnel)
het moest, het was nodig
imparfait
plus-que-parfait il avait fallu
il faudrait
het zou moeten, het zou nodig zijn
het moest, het was nodig
ik had gemoeten, het was nodig geweest
___________________________________________________________________ 53
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
54
Vul zelf het schema verder in: (ook een zgn. “onpersoonlijk werkwoord”, dus “il” = “het”) infinitif
participe présent
participe passé
PLEUVOIR
PLEUVANT
PLU
regenen
regenend
geregend
futur
pleuvoir heeft geen passé composé meervoudsvormen en geen il a plu gebiedende wijs
il pleuvra
IL PLEUT
het regent.
het heeft geregend, het regende
het zal regenen
futur du passé (conditionnel)
présent singulier
imparfait
plus-que-parfait il avait plu
il pleuvrait
het had geregend. het zou regenen.
het regende, het was aan het regenen
___________________________________________________________________ 54
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
55
Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
POUVOIR
POUVANT
PU
JE PEUX TU PEUX IL PEUT
kunnen
kunnend
gekund
ik kan, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
pouvoir heeft geen gebiedende wijs
je pourrai
j’ai pu ils peuvent wij kunnen, enz.
pouvoir heeft geen gebiedende wijs ik kon, ik heb gekund, enz.
ik zal kunnen, enz.
futur du passé (conditionnel)
imparfait
j’avais pu
je pourrais
ik zou kunnen, enz.
plus-que-parfait
ik kon, enz.
ik had gekund, enz.
___________________________________________________________________ 55
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
56
Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
SAVOIR
SACHANT
SU
JE SAIS TU SAIS IL SAIT
weten
wetend
geweten
ik weet, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
je saurai
nous savons vous savez ils savent
j’ai su
sache!
wij weten, enz.
impératif pluriel sachons laten we weten ik zal weten, enz.
futur du passé (conditionnel) je saurais
sachez! weet! imparfait je savais
weet! ik wist, ik heb geweten, enz. plus-que-parfait j’avais su
ik zou weten, enz. ik wist, enz.
ik had geweten, enz.
___________________________________________________________________ 56
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
57
Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
VOIR
VOYANT
VU
JE VOIS TU VOIS IL VOIT
zien
ziend
gezien
ik zie, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
j’ai vu
je verrai ils voient wij zien, enz.
impératif pluriel zie! laten we zien ik zal zien, enz.
ik zag, ik heb gezien, enz. zie!
futur du passé (conditionnel)
imparfait
j’avais vu
je verrais
ik zou zien, enz.
plus-que-parfait
ik zag, enz. ik had gezien, enz.
___________________________________________________________________ 57
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
58
Vul zelf het schema verder in: infinitif
participe présent
participe passé
présent singulier
VOULOIR
VOULANT
VOULU
JE VEUX TU VEUX IL VEUT
willen
willend
gewild
ik wil, enz.
futur
présent pluriel
passé composé
impératif singulier
j’ai voulu
veuille!
je voudrai ils veulent wij willen, enz.
impératif pluriel veuillons laten we willen
wil! gelieve!
veuillez wil, gelieve! ik zal willen, enz.
futur du passé (conditionnel)
ik wilde, ik heb gewild, enz. imparfait
plus-que-parfait j’avais voulu
je voudrais
ik zou kennen, enz.
ik wilde, enz.
ik had gewild, enz.
___________________________________________________________________ 58
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
59
INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk 1: de regelmatige werkwoorden op –er ....................................... 2 wederkerende werkwoorden............................................................................... 4 bijzonderheden bij werkwoorden op –er ............................................................. 6 werkwoorden op –cer ......................................................................................... 7 werkwoorden op –ger ......................................................................................... 9 werkwoorden met een é in de stam .................................................................. 11 werkwoorden met een stomme e in de stam .................................................... 13 Hoofdstuk 2: de regelmatige werkwoorden op –ir ....................................... 17 Hoofdstuk 3: de regelmatige werkwoorden op –re ...................................... 19 Hoofdstuk 4: de regelmatige werkworoden op –evoir................................. 21 Hoofdstuk 5: de onregelmatige werkwoorden op –er ................................. 23 Hoofdstuk 6: de onregelmatige werkwoorden op –ir .................................. 25 de groep partir .................................................................................................. 26 de groep venir................................................................................................... 28 de groep ouvrir ................................................................................................. 30 de overigen ....................................................................................................... 32 Hoofdstuk 7: de onregelmatige werkwoorden op –re ................................. 34 de groep prendre .............................................................................................. 35 de groep craindre ............................................................................................. 36 de groep conduire ............................................................................................. 38 de groep connaître ........................................................................................... 39 de overige onregelmatige werkwoorden op –re ................................................ 40 Hoofdstuk 8: de onregelmatige werkwoorden op –oir ................................ 51
Alfabetische werkwoordenlijst: acheter.............................................................................................................. 13 aller ................................................................................................................... 23 appeler.............................................................................................................. 16 atteindre............................................................................................................ 37 s’asseoir ........................................................................................................... 51 avoir .................................................................................................................. 52 battre ................................................................................................................ 40 boire.................................................................................................................. 41 bouger .............................................................................................................. 10 choisir ............................................................................................................... 17 commencer ......................................................................................................... 8 conduire ............................................................................................................ 38 connaître........................................................................................................... 39 courir................................................................................................................. 32 craindre............................................................................................................. 36 croire................................................................................................................. 42 devoir ................................................................................................................ 22 dire ................................................................................................................... 43 dormir ............................................................................................................... 27 ___________________________________________________________________ 59
Le verbe français – Het Franse werkwoord voor de derde klassen versie 2008
60
écrire................................................................................................................. 44 envoyer ............................................................................................................. 24 espérer ............................................................................................................. 11 être ................................................................................................................... 45 faire .................................................................................................................. 46 falloir ................................................................................................................. 53 finir .................................................................................................................... 18 habiter................................................................................................................. 3 jeter .................................................................................................................. 15 lancer .................................................................................................................. 7 lire ..................................................................................................................... 47 manger ............................................................................................................... 9 mener ............................................................................................................... 14 mettre ............................................................................................................... 48 mourir ............................................................................................................... 33 ouvrir................................................................................................................. 30 parler .................................................................................................................. 2 partir ................................................................................................................. 26 pleuvoir ............................................................................................................. 54 pouvoir .............................................................................................................. 55 préférer ............................................................................................................. 12 prendre ............................................................................................................. 35 recevoir ............................................................................................................. 21 répondre ........................................................................................................... 20 savoir ................................................................................................................ 56 souffrir............................................................................................................... 31 suivre ................................................................................................................ 49 tenir .................................................................................................................. 29 vendre............................................................................................................... 19 venir .................................................................................................................. 28 vivre .................................................................................................................. 50 voir .................................................................................................................... 57 vouloir ............................................................................................................... 58
___________________________________________________________________ 60