HET REGIONAAL LANDSCHAP KEMPEN & MAASLAND
Laat
zich
lezen Met medewerking en financiële steun van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Monumenten en Landschappen
11
“wij kunnen ons nooit zoveel toekomst voorstellen als we verleden hebben.” Cees Nootboom, uit de roman Allerzielen
2
1
INLEIDING
33
WAT VERSTAAN WE ONDER LANDSCHAP ?
Het landschap is één van die courant gebruikte woorden die iedereen een eigen inhoud geeft. Veelal hebben uitspraken over landschap te maken met de appreciatie ervan. Iedereen kan een landschap mooi vinden, maar niet iedereen hoeft hetzelfde landschap mooi te vinden. We kunnen onderscheid maken tussen verschillende types van landschappen. Denk hierbij aan een open landschap met een weids vergezicht of eerder een gesloten landschap met intieme, pittoreske hoekjes. Een monotoon landschap of eerder een landschap met afwisseling.
EEN EENDUIDIGE DEFINITIE VAN LANDSCHAP BESTAAT NIET ‘Land’ is het stuk grond waar we op leven, een stuk van het aardoppervlak, een gebied. ‘Schap’, zoals in graafschap, waterschap, wetenschap, ... vinden we ook terug in het Duitse Landschaft, het Engelse landscape. Het heeft twee
Verder weten we dat de meeste landschapstypes geassocieerd worden met een welbepaalde streek, bvb een Kempens landschap, het duinen- en het polderlandschap, het landschap van de leemstreek, het Haspengouws landschap …
betekenissen:
Ten slotte wordt binnen het landschapsbegrip onderscheid gemaakt tussen twee fundamenteel verschillende ruimtes: die van de stad en die van het platteland. Het platteland is hoofdzakelijk ‘open ruimte’, waarmee alleen bedoeld wordt dat de ruimte niet is volgebouwd. Deze ruimte heeft een landelijk of een natuurlijk karakter. Alhoewel het onderscheid tussen stadslandschap (‘de stad’) en het landelijk landschap (‘de buiten’) voor eenieder duidelijk en essentieel is, is het erg moeilijk hier een precieze grens te trekken.
In het Duitse Landschaft zit de betekenis van ‘scheppen’ nog
)
de wijze van voorkomen, de aard, de gedaante:
)
scheppen, dat wat geschapen wordt.
duidelijk vervat : de natuur en mens maken het landschap. Het Engelse landscape wordt geassocieerd met scenery, het beeld dat men ziet of het uitzicht. Die betekenis heeft het ook in de kunst, waar men met ‘een landschap’ een schilderij of prent bedoelt die een beeld of uitzicht biedt op een andere wereld. Het landschap is een systeem waarbij processen en relaties aan de orde zijn. De processen kunnen bvb van geologische en bodemkundige aard zijn. Het landschap wordt dan ook beschouwd als de ruimtelijke weerslag of het visueel waarneembare resultaat van een wisselwerking tussen fysische
Aeolus bvba
4
Aeolus bvba
Aeolus bvba
Aeolus bvba
omstandigheden en de menselijke invloed.
DE WAARDERING VAN LANDSCHAPPEN IS COMPLEX
Aeolus bvba Grootschalige minder
monotone
geapprecieerd
landschappen
dan
worden
landschappen
afwisseling.
met
Het bepalen van landschappelijke waarden is evenmin eenvoudig. In tegenstelling tot het land, dat als privébezit een gebruikswaarde vertegenwoordigt die uitgedrukt wordt in de grondprijs, beschouwt men landschappen als een gemeenschappelijk erfgoed. Iedereen geeft er bijgevolg zijn eigen interpretatie en waardering aan. Deze indrukken zijn, zoals onze beleving, globaal en intuïtief. In het landschapsonderzoek duidt men dit aan door te zeggen dat landschappen holistisch zijn. Landschappen zijn dynamisch en veranderen voortdurend, Aeolus bvba zoals de maatschappij en zoals de waarnemers die er zich in bewegen. Daardoor kunnen onze waarden met betrekking tot landschap veranderen en zijn ze relatief. Zo blijkt uit onderzoek dat opleidingsgraad en beroep de persoonlijke waardering van landschappen mee bepalen. Toch stelt men vast dat er blijvende landschapswaarden zijn die de meeste mensen in verschillende tijden en culturen belangrijk vinden.
ONBEKEND IS ONBEMIND Iets waarderen heeft veel te maken met de voorkennis die men erover heeft. Dat geldt ook voor landschappen. Men ziet wat men weet en apprecieert als beide overeenstemmen. De landschappelijke waardering wordt niet alleen bepaald door de globale indruk, maar ook door de vele details die zich herhalen, zoals een bepaalde bouwstijl, het voorkomen van bepaalde kleine landschapselementen of een bepaalde teelt die als “typisch” ervaren worden. Sommige elementen zijn bijzonder, ze vallen op, het zijn blikvangers. In vele gevallen worden die aangeduid als ‘monument’ hetzij van culturele, hetzij van natuurlijke aard. Vele van die monumenten hebben een verhaal te vertellen, ze hebben net zoals het landschap waarin ze voorkomen een geschiedenis. Over het algemeen is de geschiedenis van monumenten en bijzondere plaatsen beter gedocumenteerd en bekend dan die van landschappen met een moeilijk te vatten, complexe structuur. Nochtans zijn het meestal de typische landschapselementen die een landschap identiteit verlenen en leiden tot de waardering van dat landschap. Het gaat daarbij van de typische hopteelt in het Poperingse, over bolle akkers in het Waasland, vierkantshoeven in het Haspengouwse open landschap tot naaldbossen en heide in de Kempen en uiterwaarden, dijken en grindwinningen in de Maasvallei. Onze waardering van deze landschappen is duidelijk verbonden met het herkennen van en de voorkennis over deze identiteitbepalende elementen. Wat men niet weet, ziet men minder snel en zal men minder waarderen.
55
Belangrijk is ook het contrast kunnen ervaren tussen bebouwde gebieden, met een grote bevolkingsdichtheid en dus meestal ook drukker en meer lawaaierig, en een rustige open ruimte waar het landelijke of natuurlijke karakter domineert. Algemeen geldt ook dat landschappen die verzorgd en onderhouden zijn een grotere waarde krijgen toebedeeld dan rommelige landschappen met veel verval, vuil of koterijen. Ook toegankelijkheid blijkt een algemeen belangrijk aspect. Toegang tot een gebied om in het landschap te vertoeven, te wandelen, te fietsen, kortom het te beleven. Zeker is de landschappelijke belevingswaarde ook gekleurd door de eigen ervaringen. De waarde van een landschap wordt in die zin bepaald door de mooiste momenten die men er in heeft beleefd. Het landschap van eigen streek wordt door de mensen dan ook hoog gewaardeerd. Daarnaast is het opvallend hoe door velen ook een handvol “leesbare” vakantielandschappen hoog gewaardeerd worden : de kust, de Ardennen, de Provence ... Waarderen heeft dus ook iets te maken met de (voor)kennis die men over een landschap heeft. Ondanks het subjectieve karakter van de beleving van landschappen en ondanks de intrinsieke kenmerken (schaal, contrast, orde, toegankelijkheid) staat het vast dat (voor)kennis over een bepaald landschap een meerwaarde geeft aan de beleving en appreciatie van dat landschap. Of hoe het adagium “onbekend is onbemind” ook voor landschappen geldt. Onder andere daarin zit het nut van dit boek.
Aeolus bvba
HET BELANG VAN INTEGRATIE VAN ERFGOEDZORG IN DE RUIMTELIJKE PLANNING (NAAR BELVEDERE, 1999(1))
CONVENTIE VAN MALTA
Het integreren van cultuurhistorische kwaliteiten in de ruimtelijke planning vormt het hoofdvoorwerp van de zogenaamde Conventie van
Het Europees Verdrag inzake de
Malta. Het behoud en de integratie van cultuurhistorische elementen kan dan ook veel opleveren, zowel in materiële als immateriële termen :
bescherming
) Identiteit en zingeving : cultuurhistorische kwaliteiten verschaffen bewoners van een dorp, stad of streek een gevoel van eigenheid, zorgen voor de betrokkenheid van mensen bij hun omgeving. Zo kunnen de onrust en het identiteitverlies die vaak gepaard gaan met
Toegankelijkheid is een belangrijk aspect bij de beleving van landschappen. Immers de
grote ruimtelijke ontwikkelingen gedeeltelijk worden gecompenseerd door bij het maken van nieuwe plannen inspiratie te ontlenen aan het verleden.
waarde van een landschap wordt gekleurd door de mooiste momenten die men er in beleeft.
) Tegengewicht voor mondialisering : de behoefte aan historisch verankerde identiteit, aan herkenbaarheid en verscheidenheid, kan tevens worden gezien als tegengewicht voor de dominante invloed van een vervlakking van de cultuur. ) Informatiebron : cultuurhistorie is een bron voor geschiedenisonderwijs, wetenschappelijk onderzoek. Cultureel erfgoed vormt voor bewoners en recreanten de spiegel van de bewoningsgeschiedenis. ) Inspiratiebron : cultuurhistorische informatie levert inspiratie aan ontwerpers van voorwerpen, steden, landschappen, gebouwen en kunst. ) Esthetische waarde : Naast de ‘ernstige’ waarde van cultuurhistorie, zoals zingeving en educatief belang, zijn genot en plezier een waarde op zichzelf. ) Ecologisch belang : Cultuurhistorische elementen en patronen in het landschap hebben veelal tevens ecologische waarde en dragen
6
bij tot het behoud van biodiversiteit. We denken daarbij aan oude bossen, houtwallen, forten, parken, dijken, ... ) Economisch belang : cultuurhistorie biedt grote mogelijkheden voor recreatie en toerisme en leidt al snel tot een hogere marktwaarde.
logisch
van
erfgoed,
Aeolus bvba Verdrag
het
archeo-
kortweg
'het
van Malta', is op 16 januari
1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch mogelijk
te
erfgoed behouden:
waar bij
het
ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter
nog
belang,
het
cultuurhistorisch
vanaf
het
begin
meewegen in de besluitvorming. Invoering van het verdrag heeft gevolgen
voor
archeologisch bestel.
het
huidige
HET LANDSCHAP ALS MISKEND GESCHIEDENISBOEK
Het Regionaal Landschap Kempen en Maasland is een cultuurlandschap. Een combinatie van natuurkrachten en menselijke inventiviteit heeft in de loop van vele eeuwen het landschap vorm gegeven. Krachten en tegenkrachten, overstromen en bedijken, het in cultuur brengen en tegenwoordig teruggeven aan natuur, hebben het landschap gevormd. De landschappen binnen het Regionaal Landschap herbergen een schat aan cultuurhistorische informatie. De bodem, het landbouwgebied, de (half)natuur en de bebouwde omgeving zitten soms op een complexe, maar fascinerende manier boordevol aanwijzingen over het leven en werken van mensen. Sommige van deze cultuurhistorische kenmerken zijn kleinschalig, zoals molens in een valleilandschap, een kapel in een akkerlandschap, een langgevelhoeve nabij een akkercomplex. Andere zijn grootschalig zoals historisch stabiele heide, oude boscomplexen, historische kanalen... Ten slotte zijn er ook kenmerken die minder direct fysiek herkenbaar zijn zoals archeologische informatie, ...
77
Het is om meerdere redenen van zeer groot belang deze identiteitverlenende landschapskenmerken grondig te kennen. ) We vertelden reeds dat het kennen en herkennen van landschapselementen van uitzonderlijk belang is bij de waardering van landschappen. Voor de bezoeker van het Regionaal Landschap Kempen en Maasland leidt een basiskennis van het landschap zeker tot een hogere landschapsbeleving en een nog aangenamer verblijf. ) Maar ook voor de inwoner zelf van het landschap is een kennis van de typische landschapselementen van belang. Bij gebrek aan dergelijke kennis, zou men immers niet weten wat men verliest, wanneer dat onbekende veranderd of vernietigd wordt. Het duiden van de betekenis, de geschiedenis en het verhaal van landschappen is dus belangrijk. Te meer omdat het hier gaat over onze eigen geschiedenis en ook landschappen behoren tot de wortels van onze cultuur. ) Landschapselementen krijgen dan ook soms een symbolische betekenis en worden aangewezen omwille van hun ‘nationaal’ belang. Soms zijn ze zelfs van internationaal belang of worden ze erkend als werelderfgoed. Maar ook op het lokale en regionale vlak kunnen elementen belangrijk zijn, zonder dat ze een nationale of internationale uitstraling hebben. ) Tot slot, maar niet in het minst, vragen deze cultuurhistorische kenmerken of kwaliteiten om zorgvuldige inpassing bij ruimtelijke plannen. Tevens kunnen ze bij de (her)inrichting van een gebied zelfs bewust nieuw leven worden ingeblazen opdat ze niet geruisloos en voorgoed verloren gaan als bijverschijnsel van onze drang naar herinrichting van de ruimte aan de wensen van deze tijd.
Aeolus bvba
In dit landschapsboek worden de typische landschapselementen binnen de grenzen van het regionaal landschap Kempen en Maasland samengebracht, verklaard en worden ze met elkaar in relatie gebracht. Voor de inwoners, voor de bezoekers, voor de ruimtelijke planners en voor onze beleidsverantwoordelijken. Om te weten, te waarderen en er zorgvuldig mee om te springen.
8
Kennis over het landschap en herkennen van landschapselementen leidt tot een hogere beleving van het landschap. Kennis van het mijnverleden leidt tot appreciatie van de typische mijnlandschappen.
DE ZIEPBEEKVALLEI, ... EEN UNIEK KWELGEBIED AAN DE VOET VAN DE STEILRAND De vallei van de Ziepbeek ontstaat uit een aantal takken in depressies van het Kempens plateau. De hoofdtak meandert door een vlak deel natte heide en moeras- en vijvergebied (Sluisvijver en Juffrouwenvijver (vergraven ven)). Een belangrijke zijtak watert de depressies van Langenberg en van het Koninklijk Domein af. Deze zijtak kronkelt zich doorheen het grootste vlakke heidegebied van het reservaat, vloeit doorheen Aspermansvijver (vergraven ven) naar Daalbroekbos en mondt uit in de Groenstraatbeek. De vallei van de Ziepbeek omvat oude en dus goed ontwikkelde alluviale Elzenbossen en hogerop droge zure eikenbossen op zand. Rondom deze beken zelf bevinden zich aan de voet van de steilrand uitgestrekte kwelzones met goed ontwikkelde natte heidevegetaties met uitzonderlijke floristische waarde. De Ziepbeekvallei omvat goed ontwikkelde populaties van tal van Europees beschermde zeer zeldzame soorten, zoals Nachtzwaluw, Blauwborst, Bruine kiekendief, Beekprik, Gladde slang, Gevlekte witsnuitlibel, ... De Ferrariskaart (1775)
53 53
Ziepbeekvallei met inbegrip van het Koninklijk domein zijn natuurwetenschappelijk, maar ook op cultuurhistorisch en esthetisch vlak uniek.
INTACTE, MAAR GROTENDEELS BEBOSTE PARABOOLDUIN TE OPGLABBEEK Zeer grillige paraboolduin gelegen ten noorden van Opglabbeek inclusief uitwaaiingspannen. Meerdere malen secundair verwaaid omwille van de aanwezigheid van overstoven horizonten. De paraboolduin heeft het kortste been langsheen de Bosbeekvallei, omarmd Louwel en strekt zich westelijk uit tot op het militair domein. De paraboolduin is duidelijk weergegeven op de Ferrariskaart waar hij volledig is gelegen binnen heidegebied. Zowel de paraboolduin als het omliggende heidelandschap werden tijdens de 19de eeuw bebost hetgeen aanleiding gaf tot een zeer uitgestrekt boscomplex, dat reikt tot aan de rand van het Kempens plateau. Bij het Gruitroderbos en Solterheide gebeurde de bebossing volgens een strakke geometrie. Tot op vandaag is het een gebied met zeer hoge natuurwaarden met heidevelden en uitgestrekte bossen met heiderelicten dat het Vlaamse natuurreservaat Oudsberg omvat. Uiterst interessant gebied in archeologisch opzicht : steentijdsites, Metaaltijdsites, Romeinse nederzettingen met o.a. grafvelden uit de bronstijd, grafvelden uit de middeleeuwse tijd, ...
54
De ontstaangeschiedenis van deze paraboolduin kon niet duidelijk in de literatuur worden teruggevonden.
Vermoedelijk
zijn
de
duinen
opgewaaid uit de eertijds veel bredere Bosbeek en vormden ze ooit één parabool met het zandgebied van As dat minder snel migreerde. Duidelijk is ook de lagere ligging van de volledige Ven / uitwaaiingskom
uitwaaiingsvlakte
ten
zuidwesten
van
de
paraboolduin met reeds enkele vennen en plassen op de ferrariskaart. Alleszins is ook duidelijk, en dit manifesteert
zich
landschappelijk
via
het
bodemgebruik, en door het feit dat de bodem in de uitwaaiingsvlakte vochtiger is.
De uitwaaiing
ging immers zo lang door tot het zand te nat was voor verstuiving.
Landduinen na de ijstijd De opwarming van het klimaat na de laatste ijstijd kende een veranderlijk verloop zodat het tussen 15.000 en 12.000 jaar geleden (Tardiglaciaal) nog enkele malen zeer koud werd. Door het terugschrijden en inkrimpen van de ijskap brokkelde ook het noordelijk hogedrukgebied af. De wind ruimde van het noorden naar het westen zodat de aanvoer van dekzand stopte. De westenwinden bliezen het dekzand plaatselijk wel bijeen tot landduinen (o.m. paraboolduinen met de opening naar het westen) en longitudinale dekzandruggen uitwaaiingen
tot
met op
een het
west-oostoriëntatie. niveau
van
de
Door
watertafel
ontstonden er gesloten depressies of duinpannes waarin regen- en oppervlaktewater stagneerden deze natuurlijke vijvertjes noemt men vennen.
55 55
Bodemgebruik van de paraboolduin
56
VENIGE BEEKDALEN OASEN IN EEN DROOG LANDSCHAP Het volledige Kempens plateau wordt radiaal afgewaterd door beken die zich door in het plateau uitgeschuurd hebben. De oostelijk en noordelijk geöriënteerde beken wateren af naar de Maas, de westelijk en zuidelijk geöriënteerde beken wateren via de Demer af naar de Schelde. Het plateau behoort dan ook tot het Maasbekken én het Scheldebekken. In het Regionaal Landschap zijn de landschapsbepalende beekdalen : Dommel, Abeek, Itterbeek, Bosbeek, Kikbeek, Ziepbeek en Stiemerbeek. Daarnaast is er uiteraard een hele reeks kleinere beken en zijbeken. Deze beken ontspringen dus in de Kempen maar stromen over een belangrijke afstand door de Maasvallei of Demervallei vooraleer in deze rivieren uit te monden. Vooral de Kempense delen van de beekdalen zijn landschapsbepalend. Waarom ?
Steile randen in het regionaal landschap ten aanzien van een reliëfkaart.
) De beken zijn duidelijk ingesneden in het plateaulandschap. Het meest uitgesproken voorbeeld daarvan is de Bosbeek waarin verschillende uitschuringsniveaus zichtbaar zijn. In de vallei en de vlakte zijn de beken in het reliëf amper waarneembaar; ) De boven- en middenlopen, die zich op het plateau bevinden, zijn in hoge mate bebost waardoor ze als groene linten in het landschap herkenbaar zijn. De benedenlopen zijn landschappelijk duidelijk opener en daardoor minder geaccentueerd in het landschap; ) De benedenlopen van vele beken zijn duidelijk rechtgetrokken of herlegd (Abeek, Bosbeek, …) in tegenstelling tot de relatief intacte lopen op het Kempens plateau; ) De beken zijn over hun Kempens deel rijke oasen van vocht in een arm droog landschap. De bovenlopen van de meeste beken zijn venig. Tyische voorbeelden zijn : de volledige Dommelloop op grondgebied Peer, de bovenlopen van Itterbeek en Eetsveldebeek en de boven- en middenloop van de Bosbeek.
57 57
GESLOTEN Î HALFOPEN Î GESLOTEN Î HALFOPEN In hoofdlijnen evolueerde het bodemgebruik in de beekvalleien als volgt : Van gesloten landschap met elzenbossen, moerassen en struwelen, begraasd door schapen, evolueerden de beekdallandschappen van een landschappelijk relatief gesloten wildernis in een tijdspanne van enkele eeuwen, tussen de 14de en de 16de eeuw tot een landschappelijk halfopen grazige vallei met weilanden en hooiweiden omzoomd door houtkanten. In deze periode ontstaan heischrale graslanden, blauwgraslanden, .... Eveneens tijdens de Middeleeuwen werd in tijden van houtschaarste turf gestoken waardoor kleine, open waterplasjes ontstonden. Grotere plassen werden gegraven voor de viskweek. Talrijk waren immers de dagen dat men zich van vlees diende te onthouden en een beperkte uitgraving met opwerpen van dijken en opstuwen van de beek leidde gemakkelijk tot vijvers. Begin 19de eeuw daalt het visverbruik en worden vele visvijvers opnieuw gedempt en als weiland in gebruik genomen. De Canadapopulier wordt in die periode eveneens voor het eerst in onze contreien aangeplant. Vooral in de 20ste eeuw blijken de valleien echter de plaats bij uitstek voor de aanplant van populieren. De beekdallandschappen worden opnieuw landschappelijk meer gesloten. Vanaf de jaren 1960 worden de beekvalleien de geliefkoosde inplantingsplaats voor, meestal onvergunde, buitenverblijven. Het beeld van de houten chalet nabij de vijver en omringd door enkele exotische coniferen is iedereen bekend. Vandaag worden dankzij het natuurbeheer populierenaanplantingen opnieuw omgevormd tot Elzenbos of ecologisch waardevolle graslanden, worden de illegale buitenverblijven teruggedrongen, wordt opnieuw pleksgewijze een hooilandbeheer of extensief weidebeheer gevoerd, ... De beekvalleien worden landschappelijk opnieuw opener.
58
VER’SCHANS’ING VOOR DE VIJAND In de zestiende eeuw werden de Kempen regelmatig door vreemde legerbenden aangevallen. De Kempen beschikte niet over burchten, kasteelhoeven of stenen winningen noch over omwalde steden, met uitzondering van Bree, Peer en Hamont. De bevolking probeerde zich te beschermen door de aanleg van schansen. Dit waren vluchtoorden, aangelegd op moeilijk toegankelijke terreinen, doorgaans valleien, omgeven door een aarden wal opgeworpen met de aarde die vrijkwam bij het graven van een brede rondgracht. De wallen waren doorgaans beplant of verstevigd met vlechtwerk en palen. Binnen deze schansen, die maximaal 1 ha groot waren en afgesloten konden worden met een ophaalbrug, bevonden zich kleine noodwoningen. Deze schansen boden enkel bescherming tegen kleinere benden. De meeste schansen werden na 1800 door de gemeenschap aan particulieren verkocht. Vele schansen verdwenen dan ook uit het landschap. Een aantal schansen zijn landschappelijk nog herkenbaar onder vorm van restanten van de grondwal of de rondgracht. Landschappelijk herkenbare schansen of schansresten komen in het Regionaal Landschap nog voor op volgende locaties : ) de schans te Kleine Brogel (Peer) op de Dommel; ) de schansen te Meeuwen-Gruitrode op de Abeek : te Plokrooi en Berenheide; ) de schans te Waterschei (Genk) nabij de bron van de Stiemerbeek; ) de schans op de Bezoensbeek te Stalken (Zutendaal).
59 59
WATERMOLENS BROODNOODZAKELIJK In de middeleeuwen waren er in nagenoeg elke nederzetting die zich langs een waterloop situeerde een of meerdere watermolens. Dit was ook zo voor alle gehuchten en dorpen nabij de Bosbeek, Itterbeek en Abeek. De watermolen was immers lange tijd de voornaamste bron van energie en hij werd gebruikt voor een uiteenlopend gamma van energievereisende activiteiten : ) de graanmolen was de meest voorkomende; hij stond meestal onder toezicht van de heer en werd dan banmolen genoemd; ) de slagmolen diende voor de productie van olie uit oliehoudende landbouwgewassen (o.a. vlas); ) de volmolen zorgde voor het vilten van het linnen; ) de spinmolen leverde drijfkracht voor de weefgetouwen; ) de zaagmolen; ) de papiermolen. Omwille van het geringe verval van de Bosbeek, de Itterbeek en de Abeek behoren de meeste molens tot het onderslagtype. Daarbij werd stroomopwaarts van de molen een doorgaans rechte aftakkingssloot met gering verval gegraven zodat ter hoogte van de molen een kunstmatige waterval kon worden gebouwd die het molenrad aandreef waarna de molensloot stroomafwaarts de beek opnieuw vervoegde. Vanaf de Industriële Revolutie begon de watermolen geleidelijk aan belang in te boeten. Het waren de graanmolens die het langst standhielden, sommigen tot na de Tweede Wereldoorlog. Op de Itterbeek, Abeek en Bosbeek werden verschillende molens gesloopt. Op de 3 beken komen echter tot op vandaag een belangrijke toposequentie van watermolens voor.
60
DE MEEST TYPISCHE KEMPISCHE BEKEN IN EEN NOTENDOP
Composietkaart
DOMMEL GEOGRAFIE : De Dommel en zijn bovenlopen hebben een duidelijke asymmetrische dalvorming waartussen een convex plateaulandschap is gelegen. De Dommel omvat binnen het Regionaal Landschap de meest uitgestrekte laagveengebieden en enkele beperkte, en voor laag – en midden België uiterst zeldzame, hoogvenen. Wedelse Molen (Moulin de Weel op Ferraris)
Schans van kleine Brogel
BODEMGEBRUIK : Binnen de traditionele, agrarische samenleving was de alluviale vlakte van de Dommel en Bollisserbeek versnipperd in percelen met hooilanden en beemden. Met de na-oorlogse accentverschuivingen in de landbouw verloren deze marginale gronden hun functie en kon de natuur er ongestoord zijn gang gaan. Hun graad van verruiging is een parameter voor het tijdstip waarop zij door de landbouw verlaten werden. Enkel in de buurt van transversale wegen of grote boerderijen hielden deze graslanden tot op heden stand. Typisch en authentiek Kempens is de afbakening van de percelen met een diepe sloot, thans veelal tussen een dubbele prikkeldraadafsluiting. WATERMOLENS : De Wedelse molen en de Kleine molen te Kleine Brogel SCHANSEN : De Schans te Kleine Brogel Links : Wedelse Molen Rechts : Kleine Molen
LEGENDE Molen Ferrariskaart (1775)
Foto kaart : Wedelse Molen
Schans
61 61
BOSBEEK GEOGRAFIE : De Bosbeekvallei is ingesneden in het Kempens plateau. Zij is plaatselijk tot 30 meter diep, ZW-NO geöriënteerde en uitgesproken asymmetrisch. Zij wordt gekenmerkt door een belangrijke dalbodem, met verschillende erosieniveaus, waarin de relatief zuivere beek in talrijke meanderbochten Maaswaarts kronkelt. De asymmetrie van de vallei uit zich op verschillende manieren. De noordwest-georiënteerde valleiwand is steiler dan de complexe zuidoost-gerichte wand. Dat is bijvoorbeeld zeer duidelijk in de omgeving van de zachte rand van Opglabbeek en de steile Kalenberg in Niel-bij-As. Een ander, waardevol fysisch landschapselement op de linkeroever zijn de duinreliëfs in de buurt van kasteel De Schans. In het alluvium rond de Bosbeek komen laagveengebieden voor.
Molen nabij Op Den Berg
WATERMOLENS : Nieuwe molen, ’t Mieleke, Theunissenmolen (As), Dorpermolen of Bergmansmolen, Houbenmolen, Volmolen (Opoeteren), Leverenmolen, Klaaskensmolen, Neermolen, Langerenmolen (Neeroeteren), Wurfeldermolen en Bosmolen (Maaseik) SCHANSEN : gedurende de 15de en 16de eeuw een aantal schansen opgericht, waarvan de restanten met enige moeite kunnen waargenomen worden. Een van de bekendste is deze van Niel-bij-As aan de Schansbroekstraat, opgericht in 1636. Het kasteel De Schans te Opoeteren dateert van het midden van de 17de eeuw en bleef tot op heden nagenoeg intact.
Dorpsmolen Opoeteren
WATERKWALITEIT : De BBI wijst op een goede tot zeer goede biologische kwaliteit. De Prati-Index wijst op een ‘Matig verontreinigde’ tot een ‘Aanvaardbare’ toestand.
62
Bosbeek nabij Opoeteren
Dorpsmolen Neeroeteren
Molen nabij Op Den Berg
Dorpsmolen Opoeteren
63 63
ITTERBEEK GEOGRAFIE : de bovenlopen van de Itterbeek (Itterbeek en Eetsveldebeek) zijn relatief smal en zijn diep ingesneden in het plateau. Vooral ter hoogte van Opitter waar de Itterbeek door de puinkegel van de Maas snijdt is de reliëfsprong groot. BODEMGEBRUIK : In de Kempense beekvalleien werden van oudsher vochtige beemden als hooi- en weiland in cultuur gebracht. Rond 1830 tot 1940 werd het merendeel van de Itterbeekvallei als dusdanig ingenomen. Een grachtenstelsel maakte de ontwatering mogelijk. Er kwamen ook bevloeide, zogenaamde waterbeemden voor. Volgens recent onderzoek was dit een zeer algemene, vele eeuwen oude en door de Kempense landbouwers toegepaste bevloeiing van grasland. Langs de Itter werd bevloeid in Neerglabbeek en in Opitter aan de Pollismolen. Het hooiland aan de Pollismolen is nog een schaars voorbeeld van een goed bewaarde, in bedden aangelegde bevloeiing op veengrond. Na de Tweede Wereldoorlog vielen veel van de hooilanden in onbruik. Zij werden aangeplant met populieren, verruigden tot rietlanden of evolueerden terug tot elzenbroekbossen of laagvenen.
Pollismolen nabij Opitter
Keyaardmolen nabij Tongerlo
WATERMOLENS : Pollismolen, Keyaardmolen, Galdermansmolen (Bree) WATERKWALITEIT : De BBI wijst op een matige tot goede biologische kwaliteit. De Prati-Index wijst op een ‘Matig verontreinigde’ toestand.
64 Galdermansmolen nabij Tongerlo
Pollismolen nabij Opitter
Galdermansmolen nabij Tongerlo Itterbeek thv Pollismolen nabij Opitter
65 65
ABEEK GEOGRAFIE : De Abeek sneed een smalle vallei uit in het Kempens plateau. Vanaf de bron te Meeuwen tot voor Reppel behoort het valleigebied tot het Kempens plateau. Het grondwater, dat in de ondergrondse lagen van het plateau opgeborgen zit, komt er aan de oppervlakte in bronnen of sprinken en moerassige kwelzones. Dat is bijvoorbeeld het geval in de Rietkuil op de linkerflank van de beek te Grote-Brogel. Vanaf Reppel is er een vrij bruuske daling van meer dan 10 meter naar de Vlakte van Bocholt. Daar manifesteert de geologische Feldbissbreuk zich immers als reliëfsprong. De Abeek vloeit verder in noord-oostelijke richting. De middenloop wordt sterk beïnvloed door kwel. In het Stramproyerbroek werden de beddingen van de Abeek en de kunstmatig gegraven lossing verwisseld waardoor de Abeek nu via de Lossing afwatert naar de Maas. BODEMGEBRUIK : De beekvallei was hoofdzakelijk in gebruik als hooiland en tot op vandaag komen veel 'verruigde hooilanden' voor'. De vele bronnen werden via een stelsel van zouwen naar de beek geleid. Een aantal plaatsen in de beekvallei werden bevloeid met beekwater (in overleg met de molenaar) om de mineralenbalans van de bodem weer aan te vullen. In de vallei werd tot na WOI turf ontgonnen. Uit toponymie kan afgeleid worden dat in de vallei vlas werd geroot.
Neermolen nabij Ellikom
Berenheidemolen
WATERMOLENS : Hoogmolen, Neermolen, Slagmolen van Ellikom (verhuisde naar Bokrijk), Reppelsemolen of Cuppensmolen (Meeuwen-Gruitrode), Binkenmolen, Genamolen, Klootsmolen (Bocholt) WATERKWALITEIT : De BBI wijst op een goede tot zeer goede biologische kwaliteit. De Prati-Index wijst op een ‘Matig verontreinigingde’ tot ‘Aanvaardbare’ situatie.
Dorpermolen nabij Meeuwen
66
Berenheidemolen
Abeek nabij de Neermolen
Dorpermolen nabij Meeuwen
67 67
68
4
GRINDRIJKE VALLEI
69 69
HET LANDSCHAP IN DE ALLUVIALE VALLEI, … GEBOETSEERD
DOOR EEN VERWILDERDE RIVIER
De Grensmaas, die zo wordt genoemd omdat haar thalweg (de lijn die de diepste punten verbindt) de grens vormt tussen Belgisch en Nederlands Limburg, is een typische regenrivier. Daar waar de Maas bij droge zomers een bescheiden rivier is, is ze bij aanhoudende regen in het bovenstroomse gebied aan tot een kolkende rivier met een enorme erosieve kracht. Gekoppeld aan een erg beperkt verval (slechts 0,4 m per kilometer) leidde deze typische rivierdynamiek in zeer hoge mate tot het alluviale Maaslandschap zoals we het vandaag kennen, daarin vooral in recente tijden, gestuurd door de mens met zijn ongebreidelde drang tot het ‘temmen van de rivier’ : ) Door de Maas werden tijdens de ijstijden enorme grindpakketten aangevoerd uit de Ardennen, Vogezen, Lotharingen en Sambre-stroomgebied. De Moezel behoorde toen immers nog tot het stroomgebied van de Maas om later aangetapt te worden door de Meurthe die afwatert naar de Rijn. Een enorme verscheidendheid aan gesteenten is dan ook in het grind te ontdekken. Van granieten, porfieren, rode ijzerkiezels en gneissen uit de Vogezen over Jurakalkstenen, kwartsieten, kalkstenen en conglomeraten uit de Ardennen tot vermengingen met secundaire sedimenten waaronder vuursteen. ) Tijdens de interglacialen (warmere tussenperioden tussen de opeenvolgende ijstijden) schuurde de verwilderde rivier zich meermaals uit in haar eigen puinkegel hetgeen aanleiding gaf tot het hoogterras, reeds eerder besproken als de Kempen, het Middenterras en het Laagterras of de alluviale vallei, waarbij het geomorfologisch en bijgevolg ook landschappelijk onderscheid tussen deze terassen haarscherp is en gevormd wordt door de steilrand tussen het hoogterras en het middenterras. Tussen het middenterras en het laagterras is slechts een beperkte taludrand aanwezig, slechts duidelijk zichtbaar te Kinrooi maar er is een haarscherpe grens tussen de zandige bodem op het middenterras en de alluviale lemige bodem op het laagterras
70
) De hoge piekdebieten en het beperkte verval van de Maas leidden tot een sterk meanderende en erg dynamische rivier met continue migratie van meanders, overstromingen, afsnijding van meanderbochten. Daarbij migreerde de rivier bij elke verlegging in hoofdzaak oostwaarts. De Maas moet ten tijde van de Romeinen dan ook westelijker en dichter bij het Middenterras hebben gelegen. De laatste grote Maasverplaatsing is weergegeven in nevenstaande figuur. Nadat reeds in 1685 het dorpje Obbicht was weggespoeld vond tussen 1815 en 1845 op dezelfde plaats een meanderdoorbraak plaats waarbij de Maas zich naar het oosten verlegde en Stokkem definitief van de Maas werd afgesneden.
) Vóór deze afsnijding was Stokkem echter een belangrijke havenstad. Zo ook Maaseik. De bevaarbaarheid van de Maas zorgde immers voor een belangrijke handel langs de sinds de 9de eeuw grensvormende Maas. De Maasvaart gebeurde via trekvaart waarbij het vaartuig getrokken werd door paarden vanaf het zogenaamde lijnpad op de oever. Waar de begeleider met zijn paard de Maas moest doorwaden om zijn tocht langs de andere Maasoever verder te zetten, stond een Maaskruis waar geofferd werd voor de veilige oversteek van de Maas. Op regelmatige afstanden kwamen ook herbergen voor. Restanten van dit cultuurhistorisch erfgoed zijn tot op vandaag bewaarde gebleven, onder andere de voormalige herbergen De Damiaan, De Krauw, De Spaenjert (16e eeuw)… en het Maaskruis te Vucht. Toen de Maas niet meer beantwoordde aan de eisen van een moderne scheepvaart werden twee lengtekanalen gegraven om de scheepvaartfunctie over te nemen, namelijk de Zuid-Willemsvaart op de linkeroever en later het Julianakanaal op de rechteroever. De Maas is vandaag niet langer bevaarbaar door de uitgevoerde grindwinningen in de rivier maar vooral doordat een belangrijk debiet wordt afgetapt ten voordele van het Albert- en Julianakanaal.
71 71
) Vele tientallen oude Maasmeanders zijn vandaag in min of meerdere mate in het landschap herkenbaar. Plaatselijk vormen deze meanders echte reeksen als wagonnetjes aan een trein. Deze oude Maasmeanders zijn landschappelijk herkenbaar onder verschillende gedaanten (in volgorde van afnemende landschappelijke herkenbaarheid) :
72
De nog waterhoudende of nog verlandende oude meanders, zo bijvoorbeeld de bij Stokkem afgesneden oude Maasmeander die lange tijd bovenstrooms bleef aangetakt op de Maas. Vaak zijn ze geaccentueerd door bomen of zelfs bos zoals het Vijverbroek en daardoor landschappelijk erg structurerend. Vele Maasmeanders zijn herkenbaar als kleine beken zoals de Kogbeek, Langbroekbeek, Genootsbeek, Kikbeek, Ziepbeek … Dit komt voornamelijk doordat de oude Maasmeanders door de linkerzijbeken van de Maas werden ingenomen bij de verplaatsing van de Maas in oostelijke richting. Meerdere maasmeanders zijn geaccentueerd doordat de winterdijken aan de buitenzijde werden aangelegd. Doordat reeds in de preromeinse periode paden ontstonden langsheen de buitenzijde van de meanders (wellicht in functie van jacht en visvangst) die later ‘versteend werden’ zijn meerdere oude Maasmeanders als locale wegen in het landschap herkenbaar. Vele meanders zijn echter niet meer dan een minieme depressie die slechts met moeite zichtbaar is door de perceelsstructuur (afwijkende configuratie van ongeveer 100 m lange percelen) of een afwijkend bodemgebruik (weiland in plaats van akker).
73 73
74
) Alhoewel de Maas op beperkte schaal reeds meerdere eeuwen bedijkt wordt, werd de rivier pas vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw echt ‘geregulariseerd’. Overeenkomsten in 1833 en 1843 tussen Nederland en het jonge België voorzagen in bedijkingen die de breedte van de rivier op ongeveer 100 meter vastlegden. Oneigenlijke rivierarmen werden afgesloten, holle oevers werden met breuksteen bekleed tot 2,5 m boven het gemiddelde zomerwaterpeil. Plaatselijk werden aanvullend lage betonnen keermuurtjes voorzien. ) Voor deze bedijking kwamen langsheen de ongetemde rivier periodiek droogvallende grind- en zandbanken voor, vooral in de binnenbochten. Deze vormden een prima vestigingsplaats voor wilgenopslag en voor zogenaamde zachthoutooibossen. Ze zijn aangegeven met ‘O’ of de term ‘Oseraie’ op de Tranchotkaarten (anno 1806). Grindbanken en zachthoutooibossen, die toen het leefgebied vormden voor onder andere de Otter, de Zwarte ooievaar en de Zwarte populier, zijn vandaag door het temmen van de rivier volledig verdwenen. Enkele relictlocaties, waaronder het Kraaienbos te Leut, niet te na gesproken. Dit bosje is een uiterst zeldzaam maar goed ontwikkeld voorbeeld van het Alluviaal bos van de Grote Rivieren. De ontwikkeling van wilgenbossen leidde eveneens tot een wissenindustrie voor de mandenvlechterij die zich rond Stokkem concentreerde en waarvan onder andere het natuureducatief centrum ‘De Wissen’ getuigt.
75 75
) Hogerop komen de uiterwaarden voor. Door eeuwenlange regelmatige overstroming verhoogden deze door slibafzetting en waren ze bijzonder vruchtbaar. De overstroombare delen, die niet konden worden gebruikt als akkerland, dienden voor de gemeenschappelijke weidegang onder toezicht van een herder. Toponiemen als Veeweide, Kalverweide, Koeiweide, Ganzenweerd herinneren aan deze praktijk. Voor de opkomst van de grinderijen bevatte de ganse Maasvallei van Lanaken tot Kinrooi overal uiterwaarden. Naast de grindwinningen vormde ook de aanleg van winterdijken een belangrijke inkrimping van de uiterwaarden. Ook de druk op politici om de minder overstroomde delen van de vallei te mogen bebouwen werd te groot. Van noord naar zuid kan men vandaag dan ook nog maar 4 waardevolle deelgebieden onderscheiden :
76
De uiterwaarden van Heppeneert - Elen. Het zijn in dit gebied vooral graslanden en populierenaanplantingen die het landschap bepalen. De omgeving van Boyen gelegen tussen de Meerheuvel en Negenoord, beide aangetast door grindwinning, is een binnendijks gebied dat net als de uiterwaarden (buitendijks gebied) bestaat uit weilanden met populier. De winterbedding van Stokkem tot Maasmechelen is voornamelijk in de omgeving van de Maaswinkel te Maasmechelen interessant alhoewel reeds lokaal afgegraven door kleine groeven. De uiterwaarden tussen Boorsem en Lanaken zijn zeer smal. De uiterwaarden in de omgeving van Uikhoven zijn intact.
) De aanwezigheid van dikke grindpakketten leidde na de Tweede Wereldoorlog tot het ontstaan van grindwinningen. Oorspronkelijk op de rivier of kleinschalig in de uiterwaarden. Momenteel in grote grindgroeven in de uiterwaarden met behulp van diepgrijpers, draglines, baggerzuigers of baggermolens. Vele van de aangevoerde grinden werden door het water versleept, zijn dan ook sterk gerold en vormen aanleiding tot de winning van zogenaamd rolgrind. Ook grotere keien werden tijdens de ijstijden aangevoerd, drijvend op ijsschotsen. Ze worden in de grindwinningen gebroken en leveren het zogenaamde gebroken grind. Ondanks de huidige verhoogde aandacht voor landschappelijk inpassing van de blijvende waterplassen en ecologisch afwerking van hun oevers blijven de natte grindwinningen een cultuur- en natuurhistorische aanslag op het eeuwenlange landschapsvormend werk van de rivier.
HOE GAAN WE ER MEE OM ?
Bedijking van de Maas met winter- en zomerdijken, grootschalige grindwinning, intensivering van de landbouw en bebouwing van de alluviale landschap hebben de alluviale vallei zwaar verminkt. Enkel via een natuur- en landschapsontwikkelingsproject, gebaseerd op de krachtlijnen van het Grensmaasproject kan het dynamische rivierlandschap op enkele locaties worden hersteld en kan tegelijk een enorme ecologische meerwaarde worden gecreëerd. Dat daarbij grind vrijkomt is meegenomen maar niet hoofdzaak. Bij de verdere planontwikkeling van dergelijk project is het evident dat de resterende cultuurhistorische erfgoedwaarden (lijnpad en Maaskruis, oude dijkpatronen, oude herbergen en hoeven, de oude dorpskernen in de vallei en op de rand van de vallei, zorgvuldig worden ingepast.
77 77
DE MEANDERING VAN DE MAAS IN THEORETISCH, HISTORISCH, HEDENDAAGS EN TOEKOMSTIG PERSPECTIEF
Omdat het verval erg beperkt is (0,4 m per kilometer) is de Maas van nature sterk meanderend en erg dynamisch. Uit vergelijkend onderzoek leerden wetenschappers dat rivieren met een verval kleiner dan 3 m per kilometer doorgaans meanderen en dat hun meanderlengte (kleinste lengte tussen 2 gelijke meanderbochten) en meanderamplitudo (breedte tussen de buitenbochten van 2 opeenvolgende meanders) afhankelijk zijn van het zogenaamde oevervolle debiet. Dat debiet, dat het maximum is vooraleer de rivier overstroomt, heeft immers de grootste erosieve kracht. Voor de Maas kan worden berekend dat het huidige oevervolle debiet (ong. 1.500 m³/seconde) theoretisch leidt tot een meanderlengte van ongeveer 1500 m en een meanderamplitudo van ruim 300 m. Op basis van historische kaarten kan de Maas best als een eilandenrivier worden beschreven met maximaal twee of drie beddingen. De historische Maas was dan ook duidelijk breder dan de huidige bedijkte Maas. Ongeveer 150 meter volgens de Tranchotkaart (1806). Ook uit theoretische berekingen van de waargenomen (historische) meanderamplitudo en meandergolflente kan men afleiden dat de historische Maas minstens 150 m breed moet zijn geweest. Het sterk meanderend karakter en de migratie van de meanders blijken niet alleen uit vergelijking van historisch kaartmateriaal maar zijn onder vorm van oude Maasmeanders in alle gedaanten ook in het landschap afleesbaar. De bedijkingen vanaf de 18de eeuw hebben de rivier niet echt rechtgetrokken maar wel zijn breedte beperkt tot ongeveer 100 meter en zijn loop vastgelegd. Hiermee zijn nagenoeg alle dynamische, landschapsvormende en ecologisch bijzonder interessante processen stilgelegd : meanderverschuivingen zijn niet langer mogelijk, grindbanken en zachthoutooibossen ontwikkelen zich niet meer, de vruchtbare uiterwaarden overstromen nog zelden, ..
78
Hoopvolle perspectieven voor de toekomst dienen zich aan onder de vorm van het Grensmaasproject van de Vlaamse overheid, het project Groen voor Grind van de grindontginningssector of idealiter een combinatie van beide. Een “Levende Grensmaas’ kan immers bekomen worden door een landschapsherstelen natuurontwikkelingsproject waarbij de uiterwaarden worden verlaagd, dijken worden verwijderd, oude Maasarmen en geherstructureerde grindplassen worden aangesloten op de rivier, …. kortom waarbij de rivier de ruimte terugkrijgt die ze verdient.
79 79
DE OVERGANG TUSSEN ALLUVIALE VALLEI EN
MIDDENTERRAS ALS MARKANTE TERREINOVERGANG
De overgang tussen de alluviale vallei en het middenterras wordt bepaald door de meest westelijke uitschuring van de oude Maas in het middenterras. Bodemkundig treffen we in de alluviale vallei zwaardere leemgronden aan en op het Middenterras zandige gronden. Op een bodemkaart is deze grens haarscherp. Landschappelijk vertaalt deze geomorfologische grens zich in een markante terreinovergang, en dit om tal van redenen : ) De meeste Maasdorpen liggen exact op de rand van de alluviale vallei. Oud-Dilsen, Oud-Rotem Oud-Maasmechelen, Oud-Rekem en Elen zijn daar mooie voorbeelden van. Bovendien hebben meerdere van deze dorpen een T-vormig dorpsplan (Oud-Dilsen, Oud-Rotem, …) wat wijst op een Frankische oorsprong. De hoofdstraat loopt daarbij meestal parallel aan de Maas, de loodrechte straat loopt in de richting van de steilrand.
80
) Voor de agrarische gemeenschap was de ligging van deze dorpen ideaal. Met aan de Maaszijde de uiterwaarden, met weilanden die elke winter door overstroming aangerijkt werden, en met cultuurgronden op de hogere delen van de alluviale vallei en bossen en woeste gronden op het middenterras. Alhoewel veel weilanden in de uiterwaarden gescheurd zijn, vele bossen en sowieso de woeste gronden op het middenterras plaats ruimden voor landbouw en verstedelijking blijft dit verschil in bodemgebruik tot op vandaag markant voor wie langs de Rijksweg N78 rijdt. ) Precies deze N78 valt dan ook merkwaardig samen met de grens tussen de alluviale vallei en het middenterras. De voorloper van de Rijksweg werd dan ook aangelegd door de Romeinen, mogelijk voortbouwend op bestaande Keltische wegtracés langsheen oude Maasmeanders, enerzijds zo dicht mogelijk tegen de Maas maar anderzijds veilig voor overstroming en dus buiten de toen nog overstroombare, niet bedijkte Maasvallei.
81 81
DE WEG VAN DE ROMEINSE BESCHAVING Ongeveer rond het jaar 70 van onze tijdrekening zou door de Romeinen de Heerbaan van Tongeren naar Nijmegen zijn aangelegd die de voorloper is van de huidige ‘Rijksweg’ N78. De baan moet bestaan hebben uit verharde kiezel en is omzoomd door archeologische vindplaatsen uit de Romeinse periode (urnen, munten, restanten van Romeinse villa’s en statio’s...). Het tracé volgt exact de grens tussen het dekzandgebied (ten westen) en de alluviale vallei (ten oosten) die gevormd wordt door de denkbeeldige aaneenschakeling van de meest oostelijke Maasmeanders. Nochtans mogen we niet aannemen dat de aaneenschakeling van al deze oostelijke meanders zonder meer de Maas vormden in de Romeinse periode aangezien men bij aaneenschakeling van de meanders geen fysisch mogelijke loop krijgt. Aangenomen moet dus worden dat verschillende oostelijke meanders reeds in verlanding waren of zelfs volledig verdwenen. Maar hoe konden de Romeinen dan zo haarfijn de grens zien tussen de vallei en het dekzandgebied en hun militaire weg zo dicht mogelijk bij de rivier houden maar zonder risico op overstroming ? Wellicht door de vegetatie : een heischrale vegetatie in het dekzandgebied, een grazige vegetatie in de vallei. Bovendien ontstond de weg wellicht grotendeels door aaneenschakeling van bestaande Keltische paden langsheen de oude Maasmeanders. Dit biedt tegelijk een verklaring voor het veel minder rechtlijnige verloop van de heirbaan vergeleken met de andere heirbanen.
82
VERSTEDELIJKING NEEMT EEN HOGE VLUCHT
Tijdens de Oostenrijkse periode, eind 18de eeuw, wordt in Vlaanderen het tot dan vrij chaotische middeleeuwse wegennet bestaande uit een netwerk van intergemeentelijke verbindingswegen gerationaliseerd door de aanleg van kaarsrechte steenwegen. De aanleg van deze rechte steenwegen neemt vele jaren in beslag en zet zich verder in de Franse tijd onder Napoleon. Doorheen de Romeinse heirbaan, die zeker voor een Romeinse weg weinig rechtlijnig was, werd een kaarsrechte weg getrokken waarbij bestaande stukken Romeinse weg werden ingeschakeld. De aanleg van deze rechte steenweg gebeurde onder het bewind van Napoleon in 1812 waardoor de weg ook bekend staat als de Napoleonweg. Deze weg heeft een merkwaardige dorpskernverschuiving tot gevolg gehad. De kernen van de dorpen verlegden zich immers vanaf de valleirand naar de Napoleontische weg. Fraaie voorbeelden van deze verschuiving zijn Rekem, Maasmechelen, Dilsen en Rotem waarvan de oude kern telkens gelegen is ten oosten van de nieuwe weg en daardoor relatief goed bewaard is gebleven. Anderzijds leidde de aanleg van de Napoleontische weg, thans N78, in recentere tijden tot een ongebreidelde verstedelijking waardoor de N78 vandaag één doorlopend verstedelijkt lint vormt van Lanaken tot Kinrooi.
83 83
HOE GAAN WE ER MEE OM ?
De zeldzame niet verstedelijkte delen zijn : de zone tussen Kessenich en Geistingen, de zone aansluitend bij kasteel Ommerstein, de zone ter hoogte van het Greven en de zone tussen Opgrimbie en Rekem. Deze zones zouden absoluut als open-ruimtecorridor van elke bebouwing moeten worden gevrijwaard. Het zijn immers niet enkel landschappelijk bijzonder aantrekkelijke overgangen tussen 2 bijzondere landschapstypen maar eveneens ecologische verbindingszones tussen de Maasvallei en de Kempen. In ondergeschikte orde worden best ook volgende reeds deels bebouwde zones van verdere verstedelijking gevrijwaard : de zones tussen Ophoven en Aldeneik, tussen Maaseik en Elen, tussen Elen en Rotem en tussen Dilsen en Lanklaar.
De oude kernen die strategisch gelegen waren op de rand van de alluviale vallei met het middenterras (Oud-Rotem, Oud-Dilsen, …) hebben hun landschappelijke relatie met het middenterras door verstedelijking verloren maar verdienen dat hun innige relatie met de alluviale vallei blijft bewaard en versterkt in een eventueel grensmaasproject.
84
OP VERKENNING LANGS MAASLANDSE DORPEN
Op een fietstocht doorheen de Maasvallei, kan je verschillende landschappelijk waardevolle sites ontdekken met ensembles van waardevolle natuur, bouwkundig erfgoed en andere cultuurhistorische erfgoedwaarden. Een niet limitatieve opsomming, van noord naar zuid :
KINROOI : ) Kasteel Borgitter en onmiddellijke omgeving, op de Ferrariskaart gelegen op de grens van de baronie Kessenich en het prinsbisdom Thorn, en thans gelegen op de Belgisch-Nederlandse grens zijn beschermd als dorpsgezicht. ) Het Vijverbroek, natuurparel in de meander van de Romeinse Maas, op de Ferrariskaart ingetekend als moerasgebied en waar vanaf begin 19de eeuw turf werd gestoken. ) Aansluitend de boerderij Stockbroekhof, waarvan de eerste vermeldingen dateren uit de 14de eeuw en die op de Ferrariskaart is weergegeven omringend door grachten met rondom drassige weiden omgeven door hagen of houtkanten. De gracht is gedempt, vele houtkanten verdwenen, maar de historisch stabiele perceelstructuur is wel nog herkenbaar. ) Oude Romeinse kern van Kessenich met de castrale mot aan het uiteinde van een kunstmatig opgehoogd voorhof, de Berg genoemd. Mot en voorhof waren zeer waarschijnlijk omringd door een gracht. De omliggende straten volgen waarschijnlijk het patroon van de grachten die de site omgaven. Op de voorburcht staat de St.-Martinuskerk. Typologisch mag de burchttoren van Kessenich als een 12de eeuwse constructie beschouwd worden. Nog op de Berg bevindt
85 85
zich de grafkapel Michiels.
86
MAASEIK : ) Aldeneik ) Het straatgehucht Heppeneert heeft zijn landelijk karakter goed bewaard. Dicht bij elkaar en beschut achter de dijk liggen enkele grotere boerderijen met ertussen oude kleine langegeveltypes, meestal omgebouwd tot woningen. Kerkwegels, oude paden en brugjes voeren naar de hoeves in de omgeving. Het bedevaartsoord van Onze-LieveVrouw van Rust trekt veel bezoekers aan, die in het stemmige kerkje en het park erachter verpozing zoeken. Het bijzondere Mariabeeld stond ooit nog in de gelijknamige kapel te Elen, nabij het Kapelhof. Elk jaar vindt er de wijding van de kruidwissen plaats, gebonden bundeltjes van in de uiterwaarden geplukte planten.. Verspreid over de goed bewaarde uiterwaarden met historisch permanente graslanden liggen opmerkelijke hoeves.
87 87
88
DILSEN-STOKKEM : ) Elen : Historische plaats met Steentijdvondsten, Romeinse begraafplaats en Merovingische site. Noordelijk van Elen staat windmolen De Hoop in het open landschap van Keizerskamp en Steenkamp. In de gave uiterwaarden (De Sloot, Catharinaweerd en Elerweerd) staan verspreid historisch waardevolle boerderijen waaronder het Nuchelenhof en het Kraaienboshof. De hoeve Damiaan te Elen was een schippersherberg, waar ook een veer dienst deed. De historische Pastoorsdijk heeft wel geen waterkerende functie meer maar is een mooi landschapselement. ) Ommerstein : Kasteelpark langs de oude Maasmeander met landschapspark en een aantal merkwaardige bomen ) Oud-Dilsen : Waardevolle oude kern waar meerdere Romeinse vondsten werden gedaan. Middeleeuwse motte. Beschermd dorpsgezicht met kasteel en molen 'De Wachter'. ) Boyen : Historisch gehucht met dichte concentratie van hoeven op een verhevenheid in de uiterwaard Deurlingsweerd die zelf omsloten is door een verlandende oude Maasarm. De perceelstructuren zoals weergegeven op Kadastrale Reductiekaart (1852) zijn tot op vandaag zeer goed herkenbaar. In Boyen werd vroeger bij overstromingen het vee samengebracht. Mooi gelegen ten westen van de kern staat de Kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Smarten. ) Stokkem : Historische havenstad aan de Maas voor de doorbraak nabij Obbicht en destijds centrum van de wissenteelt. De weinig verstedelijkte structuur is redelijk goed herkenbaar. Ten zuiden sluit de Ganzenweerd aan met een herkenbare historisch percelering.
89 89
90
MAASMECHELEN : ) Uiterwaarden complex van Meeswijk tot Maaswinkel : De historische verplaatsingen van de Maas zijn in het landschap herkenbaar, evenals het daarmee samenhangende dijken- en nederzettingspatroon. De aanwezigheid van het kasteel Vilain XIV met park en boerderij Oude Maashof, de gaaf bewaarde dorpskern van Leut, het typische dijkgehucht Mazenhoven en zijn nauw met de evolutie van de Maas verbonden betekenen een verrijking voor het landschap. Van oudsher functioneert hier een overzet. Een Maaskruis markeert nog steeds de plaats waar de vaargeul en het lijnpad van de vroeger bevaarbare Maas van oever veranderden. De perceleringsstructuur en deels ook het bodemgebruik bleven in grote vlakken van het gebied historisch stabiel en zijn herkenbaar in de graslanden en velden, met een rijke verscheidenheid aan cultuurhistorische landschapselementen (boomgaarden, hakhoutbosjes, hagen en heggen, houtkanten, knotbomen, struwelen enz.). Oude kuilen getuigen van de kleinschalige, plaatselijke leem- of grindwinning. ) Kasteel Villain XIII (let op de eigenzinnige schrijfwijze !) in Gotische en Classicistische stijl heeft in de uiterwaarden een uitgestrekt park in landschappelijke stijl met belangrijke zichtassen, een uitzonderlijke dendrologische collecties met eeuwenoude bomen en dreven die het park verbinden met de historische dorpen Leut en Meeswijk anderzijds. De pracht van het vroeger landschap bleef behouden in uitzonderlijk bloemenrijke graslanden en met een variatie aan houtige landschapselementen omzoomde boomgaarden, weiden en velden. ) Leut : De goed bewaarde historische kern van Leut is volledig gelegen op een donk in de alluviale vallei met Neoromaanse kerk (1875-1876), pastorie (1866) en gemeentehuis, aantal dorpswoningen en kleine hoeven.
91 91
) Vucht : dorp aan de rand van de alluviale vallei met Neoclassicistische (1840-1849) kerk, gemeenthuis (1955), pastorie en enkele kleine hoeven uit de 18de en 19de eeuw. ) Kotem : typisch dijkgehucht met Neoromaanse kerk (1891), gemeentehuis, aantal Lvormige en gesloten hoeven uit 19de eeuw en met waardevolle uiterwaarden, spijtig genoeg zwaar landschappelijk verstoord door de autosnelweg. ) Boorsem : Classicistische kerk (1791), aantal kleine hoeven uit de 19de eeuw, pastorie (1787) ) Uikhoven : typisch dijkgehucht met Neogotische kerk (1855-1939), pastorie, aantal dorpswoningen uit de 19e eeuw
92
LANAKEN : ) Herbricht : Harburg is de naam van een verdwenen Frankisch slot op een schiereiland in de Maas tussen Geul en Neerharen. Harburg lag aan de andere kant van de Maas. Om een verplaatsing tegen te gaan, werd in 1620 een dijk gebouwd die ging tot Herbricht. Je vindt er ook het lijnpad dat tot 1850 gebruikt werd door de schuitrekkers (man, vrouw, kinderen en paard). In Herbricht heb je een mooi zicht op het Maas- en Geuldal. ) Oud Rekem : De oudst gekende heer van de Heerlijkheid Rekem is Arnold van Rekem (1108). Na de annexatie van het graafschap Loon bij het Prinsbisdom Luik, verwierf Rekem het statuut van vrije baronie (1356). Het adellijk geslacht d' Asprimont-Lynden de Reckem heerste er onafgebroken van 1590 tot 1794. In 1623 werd de baronie Rekem tot keizerlijk graafschap verheven (1623) en omvatte Rekem, Boven- en Daelwezent, Terwijen, Uikhoven, Boorsem, Kotem, Hal en Huft. Rekem was een mini-vorstendom met eigen munt, tolrecht, een eigen leger en justitie. Na de reorganisatie tijdens het Frans bewind (1794-1815) maakte Rekem deel uit van het departement Nedermaas. Tijdens het Hollands bewind was Rekem deel van het arrondissement Maastricht. Na de onafhankelijkheid van België bleef Rekem nog een tijd onder Duitse voogdij en werd pas in 1839 aan de provincie Limburg (B) toegevoegd. Deze voormalige baronie langsheen de Zuid-Willemsvaart is bijzonder goed bewaard gebleven en gerestaureerd en omvat onder andere : een stadspoort uit 1630 met het wapen van d' Asprimont-Lynden, het aangrenzende Drossaardhuis van dezelfde ouderdom, het prachtige kasteel "D'Asprimont Lynden ", het 18de eeuwse Hotel De Keizer, de museumkerk en nog veel meer.
93 93
) Het kasteel van Hocht is in oosprong een abdij, waarvan thans poortgebouw en omheiningsmuur, hoeve, abdissenkwartier (als huidige kasteel), aalmoezenierswoning, watermolen en ruïnes van het kerkkoor resteren. De gebouwen zijn grotendeels 17de eeuws en in classicistische stijl en bevinden zich in een park dat in de loop van de 19de eeuw in Engelse landschapsstijl heraangelegd werd. De vanaf het poortgebouw oost-west verlopende dreef verbond de voormalige abdij met het westelijke kasteel en gehucht Pietersheim. Het van oudsher bebouwd akkerland rond de abdijsite wordt aangeduid door het toponiem Hochterveld. Aan de overzijde van de Zuid-Willemsvaart ligt de uiterwaard Hochterbampd, waarvan de naam verwijst naar de beemden van het voormalige Hocht. Vanuit de abdij voerde het Hochter Wegelke naar de Maas. Nog steeds zijn voornamelijk op de zomerdijken langs de rivier graslanden aanwezig. Op de rijke afzettingen ontwikkelde zich ooibos (bossen in overstromingsgebieden), het oudste langs de Limburgse Maas. ) Pietersheim Omstreeks 1100 ontvingen de Heren van Pietersheim een landgoed even buiten Lanaken. Zij richtten er een burcht op. Vanaf 1292 werd Piersheim een Loonse heerlijkheid en enkele jaren later werd het een vrije rijksbaronie. In 1449 kwam de heerlijkheid Pietersheim door een huwelijk in bezit van de familie De Merode. Stilaan raakte de burcht in verval en stortte in op 5 juli 1721. In 1910 bouwde de familie. De Merode een jachtslot en buiten de muren van de burchtruine. In 1920 brandde dit kasteel volledig uit. In 1926 werd het huidig kasteel in neoclassicistische stijl opgetrokken, dat momenteel in gebruik is als hotel.
94
5
WATERRIJKE VLAKTE
95 95
EEN HISTORISCHE DROOGLEGGING
Het centrale deel van de Vlakte van Bocholt was vroeger een vlak gebied met zeer gebrekkige natuurlijke afwatering. Op de natte tot zeer natte zandige tot lemig zandige ondergrond bevond zich dan ook een uitgestrekt moeras. Op de Ferrariskaart (eind 18de eeuw) is het gebied volledig aangeduid als moerasgebied en bestaat het blijkbaar uit natte heiden, moerassen, vennen en moerasbossen. Op de Vandermaelenkaart (medio 19de eeuw) wordt het gebied ‘Le marais dit Grootbroek’ genoemd.
De klassieke onenigheden over het toen nog kleinschalige land- en vruchtgebruik in de streek, wat geregeld leidde tot twisten tussen geallieerde gemeenten van het Graafschap Loon enerzijds en van de abdij van Thorn anderzijds, kwamen in dit gebied niet voor. Het stond immers toch steeds onder water.
Tot 1860 was de gehele streek een nat gebied met vochtige heide, moeras en moerasbos. Het Koninklijk Besluit van 1865 beval drooglegging van de moerassen via de aanleg van de Lossing of Emissaire. Dit met de hand gegraven titanenwerk begint op het grondgebied Lozen, doorkruist het Stamproyerbroek, gaat door Molenbeersel en Kinrooi om in Ophoven in de Maas te stromen. Naderhand werd een deel van de bedding van de Lossing omgeruild voor de Abeek hetgeen leidt tot een kronkelende loop voor de Lossing en een kunstmatige loop voor de Abeek. Abeek en Lossing kruisen ook 3 maal.
96
Vanaf 1890 is de Watering Grootbroek actief met drooglegging om speculatieve redenen. Na drooglegging resten van dit oorspronkelijke broeklandschap nog 2 grote kernen : ) Het grensoverschrijdende gebied Stamproyerbroek / Mariahof-De Luysen / Grootbroek / Urlobroek / Zig : De aanleg van de Lossing was onvoldoende om het gebied te ontwateren. Daarom werden bijkomende grachten (o.a. de Neerbroeklossing) gegraven. Dit betekende een stimulans voor de turfuitbating en leidde tot de omvorming van moeras in bos. Grootbroek en Urlobroek waren reeds moerasbos op de Ferrariskaart. Het gebied Zig is op de Ferrariskaart aangeduid als beemdgebied. Veenontgining doet er acht vijvers ontstaan. Na 1955 worden deze vijvers afgelaten en beplant met Populier. Ook in het gebied Mariahof-De Luysen ontstaan vijvers door turfwinning. Grote delen van het Stamproyerbroek en de Zig worden momenteel beheerd als natuurreservaat. ) Jagersborg, een gebied dat reeds bezet was met moerasbos ten tijde van de Ferrariskaart en dat momenteel een domeinbos is volgens rationeel ontsluitings- en afwateringspatroon en dat beheerd wordt als bosreservaat.
Daarnaast zijn er vele kleinere relicten van dit voormalige moerasgebied : ) De Basdonk : een zandige hoogte in het verder moerassige terrein. ) Het volledige gebied tussen Stamproyerbroek en Jagersborg met de toponiemen De Simpel en Dijken omvat nog meerdere restantjes historisch stabiel bos. Het betreft kleine bosjes met Zomereik die ecologisch bijzonder van belang zijn als stapstenen tussen de grote boscomplexen voor typische bosfauna. ) In ditzelfde gebied zijn een aantal venrelicten gelegen. De belangrijkste zijn Batven en Deunsven.
97 97
98
99 99
... EN ANDERE PLANMATIGE ONTGINNINGEN
Even landschapsbepalend waren ook andere grootschalige en planmatige ontginningen die tot doel hadden de ‘woeste’ gronden om te zetten in vruchtbaar landbouwland : ) Ter plaatse Geisterseheide werd in de 19de eeuw de heide op grootschalige wijze ontgonnen nadat een rationeel ontsluitingsysteem en afwateringssysteem waren aangelegd. De weilanden en akkers werden omgeven door houtkanten zodat een typisch houtkantenlandschap ontstond. Landschapsdeskundigen noemen dit een bocagelandschap. De ontginning Geisterse heide betrof een fraai voorbeeld van een neobocage die door zijn grootschaligheid en rationaliteit zeer sterk contrasteerde met de oudere bocages zoals het gebied De Brand dat verder besproken wordt. Vandaag is van dit landschap nog wel de kwadratische ontsluitings- en afwateringsinfrastructuur herkenbaar maar de houtkanten zijn grotendeels verdwenen. ) Op de Ferrariskaart is het huidige gebied Wateringen – De Bek nog volledig aangeduid als heidegebied ('Nederheyde'). Naar aanleiding van de hongersnood in 1846-1847 en de nood aan hooi voor de paarden van het kamp van Beverlo werden hier twee vloeiweiden aangelegd. Deze wateringen zijn nog vrij intact, alhoewel niet meer functioneel.
100
WATERINGEN – ARMENBOS … GROOTSCHALIGE POGINGEN TOT VRUCHTBAARMAKING MET RIJK KANAALWATER
Erbarmelijke levensomstandigheden in het 19de eeuwse agrarische Vlaanderen waren de directe drijfveer voor de Belgische regering om over te gaan tot uitvoering van irrigatieprojecten in de Kempen, die mogelijk waren door de aanleg van de Zuid-Willemsvaart en het Kempens kanaal van Bocholt tot Herentals. Algemeen wordt aangenomen dat de bevloeiingssystemen werden ontworpen en gebouwd naar het voorbeeld van irrigatietechnieken in Noord-Italië. Voordien echter bestond reeds een zeer algemene, vele eeuwen oude en door de Kempense landbouwers toegepaste bevloeiing van grasland. In die zin bestaat er een historische continuïteit met de grootschalige en d.m.v. belangrijke geldmiddelen aangelegde irrigaties met kanaalwater. Deze laatste bleken echter kort na hun aanleg weinig succesvol, in tegenstelling tot de kleinschalige waterbeemden van de Kempense boeren. Binnen het Regionaal Landschap komt een dergelijk vloeiweidecomplex voor nabij Wateringen – De Bek, aan de voet van het plateau op het Middenterras. Op de Ferrariskaart is dit gebied nog volledig heidegebied ('Nederheyde'). Naar aanleiding van de hongersnood in 1846-1847 en de nood aan hooi voor de paarden van het kamp van Beverlo
101 101
werden hier twee vloeiweiden aangelegd. Deze wateringen zijn nog vrij intact, alhoewel niet meer functioneel.
102
DE ZUID-WILLEMSVAART, ...
EEN UNIEKE VERBINDING VOOR MENS EN DIER De aanleg van de wateringen kon uiteraard maar tot stand komen nadat de Zuid-Willemsvaart tussen 1823 en 1826 werd aangelegd. Tussen 1843 en 1846 werd hierop het kanaal Bocholt – Herentals aangetakt in Lozen. De Zuid-Willemsvaart loopt in de Vlakte van Bocholt perfect evenwijdig met de steiland en vormt daardoor een belangrijke landschappelijke drager voor de streek. Het met bomen afgeboorde jaagpad vormt zowat de belangrijkste recreatieve as voor voetgangers en fietsers in de streek. Maar ook voor meerdere faunagroepen is het kanaal een verbindend element bij uitstek. Doorheen intensieve landbouwgebieden en doorheen verstedelijking vormt het kanaal immers een blauwgroen lint. Zo is de Zuid-Willemsvaart dé route langs waarheen de Boomklever, een typische vogel van oude eikenbossen, tussen de verschillende oude parken en oude loofbossen migreert. Maar ook voor libellen zoals de Kanaaljuffer.
103 103
OUDE LANDBOUWLANDSCHAPPEN AAN DE RAND
Het huidige landschap in de centrale kern van de waterrijke vlakte ontstond dus slechts bij de grootschalige droogleggingen en planmatige ontginningen in de 19de eeuw en is daardoor een relatief jong cultuurlandschap. Dit kan geenszins gezegd worden van de omringende oude landschappen aan de westzijde en oostzijde van het voormalige moerasgebied. Alhoewel plaggenakkers een typisch Kempens verschijnsel zijn, komen in de Vlakte van Bocholt, nabij de voet van de steilrand nog Kempense straatgehuchten met plaggenakkercomplexen voor. De bodem is er net als in de Kempen immers zandig maar wel vochtiger door de ong. 30 meter lagere ligging. Precies vanuit deze gehuchten werd het grote centrale moerasgebied dan ook ontgonnen hetgeen bijvoorbeeld blijkt uit de radiale wegenis vertrekkend vanuit Tongerlo. Volgende gehuchten zijn reeds op de Ferrariskaart weergegeven rondom het grote moerasgebied : ) Tongerlo : Historische nederzetting, weinig verstedelijkt, met ten noorden aansluitend het traditioneel open plaggenakkercomplex; ) Hasselt, Panhoven en Roeren : 3 kleine landbouwgehuchten te Bree met een relatief goed bewaard kleinschalig akkercomplex, met herkenbare historische percelering, dat contrasteert met de grote open akker van Tongerlo; ) Solt (redelijk verstedelijkt) en Waterloos (redelijk gaaf) : 2 driesgehuchten nabij de steilrand aan de westzijde van een uitgestrekt open gemeenschappelijk akkerplaggencomplex met herkenbaar oud ontsluitingspatroon; aan de oostzijde daarvan zijn de thans sterk verstedelijkte gehuchten Voorshoven en Ophoven door de Zuid-Willemsvaart afgesneden; ) Voorshoven : momenteel weliswaar sterk verstedelijkt maar met restant van communautaire akker op plaggen langsheen straatdorp.
104
Zicht op de gemeenschappelijke plaggenakker ten noorden van Tongerlo. In het huidige landschap is het open karakter van de akker bewaard gebleven.
Composietkaart
Ferrariskaart (1775)
In het Kempens deel van Bree vinden we : ) Tongerlo : De oude kern is goed bewaard langsheen de Itterbeek, met o.a. de abdij, twee watermolens en de Sint-Jozefbrouwerij. Ten noorden ligt de typische oude open gemeenschappelijke akker op plaggen met oud ontsluitingspatroon, contrasterend met de gesloten individuele akkers op plaggen tussen het Opitter en de intacte straatgehuchten Panhoven en Roeren langs de oude weg BreeNeeroeteren en rond 'T Hasselt. De gemeenschappelijke akker die nog duidelijk Tongerlo ligt op de valleirand van de itterbeek, met herkenbaar is op de ferrariskaart (1775) is reeds opgedeeld in kleinere aparte zuidelijk historisch grasland in de vallei en noordelijk, de gemeenschappelijke plaggenakker die zeer goed percelen op de kadastrale reductiekaart (1850). Deze kleinschalige gesloten herkenbaar is op de Ferrariskaart. De kadastrale landbouwlandschappen zijn vandaag veel opener, maar de oude percelering is reductiekaart toont aan dat op dat ogenblik de nog tamelijk goed gemeenschappelijke akker reeds geïndividualiseerd is (let op de kleine perceeltjes). herkenbaar. Het volledige Composietkaart Het historisch grasland langsheen de Itterbeek is zeer gebied is rijk aan goed herkenbaar op beide historische kaarten. verspreide hoeves (met toponiem) die terug te vinden zijn op de Ferrariskaart, o.a. (niet limitatief) : Hulstboshof, Filipkenshof, Houbenhof, Carenhof, Schassenhof, Bisschopshof, Reynershof, Spreeuwershof, Stratemanshof
105 105
) Gremelslo : Akkergebied ten tijde van Ferraris omgeven door hagen, thans grootschalig en open, maar met talrijke hoeven die reeds terug te vinden zijn op de Ferrariskaart. De oostzijde van het voormalige moerasgebied is daarbij duidelijk minder rijk aan oude landbouwlandschappen omdat een van de eerste ruilverkavelingen in Vlaanderen plaats vond in dit gebied.
LANDSCHAPPEN VOOR DE GRAUWE KLAUWIER
De oudere cultuurlandschappen beperken zich in de Vlakte van Bocholt echter niet tot deze plaggenakkercomplexen. In de meeste valleien in de Vlakte van Bocholt bestond immers een dicht netwerk van veelal op wallen ontwikkelde houtkanten waarvan relicten tot op vandaag bewaard zijn gebleven. De ophogingen dienden als perceelsafbakening, veekering of ter bevordering van de ontwatering. De wallen werden immers aangelegd met aan weerszijden grachten, plaatselijk ook graven genoemd. De begroeiing bestond uit twee etages : tussen het hakhout liet men mooie rechte opstaanders doorgroeien. De landschappelijke structuur van de houtwallen wordt beschreven als een spinnenweb met een geordende opbouw rond centrale knooppunten, willekeurig verdeeld langsheen geomorfologische patronen. Van dergelijke kleinschalige weidelandschappen, door landschapsdeskundigen bocages genoemd, resten ons een drietal voorbeelden :
106
) De Brand is ongetwijfeld het meest intacte voorbeeld, langsheen de Itterbeek te Neeroeteren op de grens met Kinrooi en Bree. ) De Tösh te Neeroeteren is een kleinschalig valleilandschap langs de Bosbeek en haar zijloop, de Kleine beek, met kleinschalige mozaïek van natuur en extensieve landbouw, momenteel beschermd als landschap. ) Langsheen de Zuurbeek te Bree komt een kleinschalige mozaïek voor van weilanden, bosjes, oude houtkanten met statige Zomereiken, heiderelicten en microreliëf dat een restant is van een oud bocagelandschap rondom de Zuurbeek en de Drespenierbeek. Verschillende percelen zijn in beheer van natuurverenigingen (o.a. 't Hasselterbroek, ...).
107 107
DE BRAND : UNIEK KLEINSCHALIG LANDSCHAP Het unieke kleinschalig weide- en hooilandschap De Brand bleef quasi ongeschonden dankzij zijn geïsoleerde liggen tegen de Itterbeek op de grens tussen maar ver van Bree, Kinrooi en Neeroeteren. Naarmate vooral na de Tweede Wereldoorlog sommige van de hooilanden in onbruik vielen, werden ze niet in gebruik genomen als akkers, maar evolueerden ze terug tot loofbosjes of werden met populieren beplant. Schaalvergroting ten gevolge van het kappen van houtwallen bleef dan ook relatief beperkt hetgeen de redding heeft betekend van deze bocage. Ook het wegenpatroon is nagenoeg ongewijzigd sinds de 19de eeuw, zuidwest-noordoost gericht en doodlopend nabij de Itterbeek. De Brand wordt gekenmerkt door een fijnmazige mozaïek van graslandpercelen, brede houtwallen, houtkanten en bossen. De afwisseling met heiderelicten en moeras is bovendien ecologisch interessant. De best bewaarde houtopstanden situeren zich in de kern van het gebied. Verspreid komen verder solitaire bomen, knotbomen, bomengroepen en -rijen of struwelen voor. In De Brand dient het beleid gericht te zijn op het behoud en de ontwikkeling van de landschapswaarden. Het is weliswaar attractief voor zachte recreatie, maar dreigt daardoor een deel van de geïsoleerdheid te verliezen, waardoor het juist behouden bleef. De vernieuwde aandacht voor het gebied leidde sinds kort tot het herstel van een aantal poelen, houtkanten en vochtige hooilanden. Meer dan ooit is een geïntegreerd beheer van het gebied nodig.
108
109 109
2
EÉN REGIONAAL LANDSCHAP… TOCH VIER LANDSCHAPSTYPES
99
Het Regionaal Landschap bestaat uit drie duidelijk verschillende geografische streken met een duidelijk verschillende uitgangssituatie. Een andere geologie, reliëf, bodem, grondwatertafel en waterlopenstelsel. We onderscheiden binnen het Regionaal Landschap : ) de HOGE KEMPEN, een voormalig rivierterras van de Maas bestaande uit grintgronden, tijdens de ijstijden bedekt met aangewaaide stuif_zanden. Het betreft dus een voedselarme, droge zandige bodem. Daarom noemen we dit landschap verder ZANDIG PLATEAU
) de KEMPENSE BEEKVALLEIEN zijn ingesneden in het vlakke reliëf. Ze wateren het plateau af in oostelijke en noordelijke richting naar de Maas. Langsheen deze beken komen vaak hele reeksen watermolens voor. Omdat de valleien vaak venig zijn noemen we dit landschap verder VENIG BEEKDAL. ) de VLAKTE VAN BOCHOLT OF HET KEMPENBROEK, een heel specifiek vochtig grensoverschrijdend landschap tussen de noordwestelijke rand van het Kempens plateau en de Maasvallei in het oosten. Dit vlakke gebied is door een gebrekkige natuurlijke ontwatering van nature uit moerassig. We noemen het daarom WATERRIJKE VLAKTE. ) het MAASLAND, bestaande uit parallelle trapvormige terassen, rondom de Maas zelf en in het westen begrensd door de steile rand van het Kempens plateau. Het betreft een vlak grensoverschrijdend landschap met rijke vochtige bodem. We noemen dit landschap naar zijn drager … de GRINDRIJKE RIVIER.
10
TRADITIONELE LANDSCHAPPEN Landschappen ontstaan door wisselwerkingen tussen abiotische en biotische componenten. Sedert het Neolithicum, met het ontstaan van de landbouw en de sedentaire levenswijze, heeft de mens als cultuurdrager een steeds toenemende invloed gekregen op deze natuurlijke wisselwerking.
De ingrepen van de mens
volgen elkaar op in de loop van de geschiedenis en overlappen elkaar. Bijna overal ter wereld werden aldus natuurlandschappen tot cultuurlandschappen gewijzigd; landschappen die ook drager zijn van het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid. Eeuwenlang waren die ingrepen gekenmerkt door subtiele aanpassingen van de leefomgeving, gebruikmakend van de beschikbare technologie en beïnvloed door natuurlijke, culturele, sociale en economische omstandigheden. De mogelijkheden, geboden door het fysisch milieu, verschillen van streek tot streek, zodat de landontginning op verschillende manieren moest gebeuren. De mens organiseerde dit niet alleen in functie van de natuurlijke randvoorwaarden en zijn technologisch kunnen, maar moest ook rekening houden met de bestuursvorm, de gebruiken en de rechtsregels en de culturele eenheid waartoe hij behoorde.
De meeste
landschappen werden gevormd in verschillende fasen. Op eerder korte momenten van grote vernieuwing volgden meestal lange perioden van rust.
Zo kregen de
nieuwe structuren de tijd om zich harmonieus aan te passen aan de natuurlijke gesteldheid. Door de trage en langdurige ontwikkeling van de landschappen in de preïndustriële tijd was, zowel ruimtelijk als ecologisch, een harmonische integratie van de verschillende componenten van het landschap mogelijk. Hierdoor stemmen ze niet alleen nauw overeen met de geografische streken, maar bezitten ze ook een sterke eigen identiteit waardoor we ze nu herkennen als traditionele landschappen. Deze kenmerkende traditionele landschappen zijn de resultante van het natuurlijke draagvlak (geologie, reliëf en bodem) en de landontginning door de mens, in zijn technologisch en politiek kader, doorheen de geschiedenis.
Ze zijn goed te
herkennen op de eerste volledige kaartbedekking van onze gewesten, de kabinetskaart van Ferraris (ca. 1775) en op de topografische kaarten van de tweede helft van de 19de eeuw. Met de industriële revolutie werd het landschap grondig gewijzigd : de nieuwe technologie maakt een snelle en grootschalige aanpak mogelijk, waarbij de bestaande traditionele landschappelijke kenmerken grotendeels genegeerd en uitgewist worden. Hierdoor verdwijnt de bestaande landschappelijke diversiteit en verliezen de geografische streken hun identiteit, waardoor meer uniforme landschappen met een weinig uitgesproken karakter ontstaan. Vooral na de Tweede
Deze zeer verscheiden uitgangssituatie op vlak van bodem en water gaf ook aanleiding tot een totaal andere bodemgebruik door landbouw en bosbouw, tot een andere nederzettingsgeschiedenis, een ander niveau van welvaart en dus tot vier verschillende landschappen met een eigen herkenbare identiteit. In kringen van landschapsdeskundigen worden ze traditionele landschappen genoemd. De landschapsidentiteit van deze zogenaamd traditionele landschappen kan in hoofdlijn als volgt worden omschreven : ) DE HOGE KEMPEN : Grootschalig landschap met aaneengesloten heidegebieden, vaak militaire domeinen, uitgestrekte naaldbossen (vooral langs de oostrand en zuidrand van het gebied) en lokaal landduinen als geologisch relict. Talrijke natuurwaarden met zowel een ecologische, geomorfologische als culturele betekenis. Voor het mijngebied van Genk-Waterschei zijn de industrieel-archeologische elementen ruimtebepalend. Dit jonge landschap met industrieel-archeologische waarden is sterk bebouwd en versneden door infrastructuren. ) DE KEMPENSE BEEKVALLEIEN : Het plateau van de Hoge Kempen is ingesneden door venige beekvalleien die oostelijk of noordelijk afwateren naar de Maas of westelijk naar de Demer. Deze beekvalleien vormen de drager van heel wat nederzettingen, zijn tot op vandaag weinig verstedelijkt en bezitten onder vorm van watermolens, schansen, … belangrijke historische erfgoedwaarden.
Wereldoorlog worden dergelijke landschapsvormen algemeen. Mede ingevolge de geweldige technologische ontwikkelingen worden de nieuwe landschappen vanaf dat ogenblik gekenmerkt door een internationale 'vormgeving' en door een toenemende onderlinge gelijkenis. De nieuwe landschappelijke structuren zijn meestal dissonant met de traditionele.
11 11
) HET MAASLAND : Open uiterwaardenlandschap met graslanden en grindontginningen, visueel begrensd door de steile plateaurand in het oosten en (lint)bebouwing. Talrijke afgesneden Maasmeanders getuigen van de ooit ongetemde rivier. Belangrijke versnijding in noord-zuidrichting door de N78 met de bijhorende verstedelijking. ) DE VLAKTE VAN BOCHOLT OF HET KEMPEN~BROEK : Voormalig moerassig gebied, waarvan de boscomplexen Stamprooierbroek en Jagersborg nog getuigen, door historische drooglegging ontwikkeld tot overwegend open landbouwlandschap met wijdse zichten en weinig verspreide bebouwing. Op de voor elk landschap unieke landschapswaarden wordt in de volgende vier hoofdstukken dieper ingegaan : ) De Kempen, … niet zo maar een zandig plateau ) Kempense beken, … venige beekdalen vol cultuurhistorie ) Het Maasland, … zo veel meer dan een grindrijke vallei ) Het Kempen~Broek, … nog steeds een waterrijke vlakte
12
3
DE KEMPEN, … NIET ZO MAAR EEN ZANDIG PLATEAU
13 13
Het zandig plateau is een door de mens gecompartimenteerd landschap. Bossen en heiden, vaak voorzien van stuifduinen en vennen, en akkerbouwcomplexen op plaggenbodems en beekvalleien wisselen elkaar af over grote oppervlakten. Weidse zichten over akkercomplexen en heiden worden begrensd door beekvalleien of uitgestrekte boscomplexen.
VAN BOS NAAR HEIDE EN WEER TERUG Bossen, heiden, stuifduinen en plaggenbodems vertellen samen de geschiedenis van het landgebruik in de Kempen vanaf de middeleeuwen tot op vandaag. Het landschap als geschiedenisboek. Het verhaal gaat in grote lijnen als volgt: De vroege middeleeuwen worden gekenmerkt door ontginning voor landbouw. Woeste gronden worden verder omgevormd tot permanent akkerland. Dit akkerland wordt bemest met de mest van schaapskudden. Deze grazen in de gemeenschappelijke beemden van de landschappelijk open beekvalleien. ’s Nachts worden ze bijeengedreven op de driehoekige pleinen of driesen in de gehuchten, meestal gelegen aan de valleirand. ’s Ochtends wordt de schaapsmest verzameld en op het akkerland gebracht. Vanaf de 14e eeuw is sprake van een echte agrarische expansie. Via het marktrecht dat aan verschillende dorpen wordt toegekend kunnen de geproduceerde voedseloverschotten immers verkocht worden aan een stedelijk publiek. Deze agrarische expansie gaat gepaard met de indeling van de gemeenschappelijke beemden in particuliere kavels voor de winning van hooi voor gestald rundvee. De beemden verkrijgen door de hagen en houtkanten rondom hooiweiden een halfopen, kleinschalig karakter. Het met hooi gevoederde rundvee wordt gestald in een zogenaamde potstal waar heideplaggen worden aangebracht. Tijdens het mestseizoen worden deze heideplaggen, doordrenkt met de rundermest, opgebracht op het akkerland dat zich rondom de dorpen bevindt. Op dit akkerland ontwikkelt zich gedurende vele eeuwen een dikke humeuze bodem, de zogenaamde plaggenbodem.
14
Individuele plaggenakkers met houtkanten rondom de percelen
Gemeenschappelijk plaggenakkercomplex
Woeste gronden
Meersen
Uittreksel uit de Ferrariskaart (± 1775) : gemeenschappelijke plaggenakkercomplexen, individuele plaggenakkercomplexen en woeste gronden.
Aanvankelijk waren de plaggenakkercomplexen gemeenschappelijk bezit. Ze waren slechts aan de buitenzijde voorzien van hagen om het vee buiten het akkerland te houden. Echte houtkanten kwamen vooral voor aan de zuid- en westzijde van het akkerland om dit te beschermen tegen instuivend zand van de landduinen. Bij de verderschrijdende individualisering van de maatschappij werden de plaggenakkercomplexen via houtwallen opgedeeld in individuele kavels, hetgeen resulteerde in halfopen landbouwlandschappen. De heiden kunnen zich die vele eeuwen in stand houden dankzij het plaggen waardoor ze niet verbossen. Vanaf de 17e eeuw verdwijnen echter ook de schaapskudden uit de inmiddels ‘verkavelde’ beemden naar de heide. De heide komt nu onder sterke druk. Overbegrazing en veelvuldig plaggen voor de potstal leiden tot een overexploitatie van de heide. Verstuiving van dekzanden en van landduinen is het gevolg. Vanaf de 19e eeuw verandert het landschap van de Kempen drastisch en snel. Meerdere wetgevende initiatieven werden genomen om de bebossing of ingebruikname voor landbouw van woeste gronden, heiden en landduinen te bevorderen of zelfs te verplichten. Slechts met de opkomst van kunstmest, waarbij het steken van plaggen overbodig werd, leidden deze initiatieven echter tot grootschalige bebossing van de woeste gronden. Dit gebeurde vaak eerst nabij de gemeentegrens.
15 15
Belangrijke oppervlakten woeste gronden worden dankzij dezelfde opkomst van kunstmest ook omgezet in landbouwgronden. De plaggenakkercomplexen zelf worden nabij de dorpskernen ingenomen door de oprukkende verstedelijking. Over het resterende deel van de plaggenakkercomplexen worden kleine landschapselementen grotendeels opgeruimd. Met de komst van de landbouwtrekker moeten de kavels immers groter zijn. De valleien worden, met de geleidelijke teloorgang van het hooiweidebedrijf, bebost met populier die in onze Boerderijtje in de Kempen. Let op de brede contreien voor het eerst wordt aangeplant vanaf 1785. zandweg en de koeien die langs de weg grazen. De weg is afgeboord met een windscherm. Kleine landbouwnederzettingen tussen As en Genk.
(1906, foto E. Jaminé – Allemeersch L., Geusens J.,
(1906, foto E. Jaminé – Allemeersch L., Geusens J., Stevens J., Raskin L. – Heide in Limburg – 1988 - Lannoo)
Stevens J., Raskin L. – Heide in Limburg – 1988 Lannoo)
16
DE KLASSIEKE HOOFDINGREDIËNTEN VAN HET KEMPENS LANDSCHAP HUN
RUIMTELIJKE VERSPREIDING
WAAROM HOE
?
ZIJN ZE LANDSCHAPPELIJK BELANGRIJK
GAAN WE ERMEE OM
?
?
BOS VAN EIKENBERKENBOS EN HEIDE NAAR NAALDBOS (EN WEER TERUG … ?) Het oerbos, een Eikenbos met Berk, Linde en Olm, werd reeds gekapt door de boer in het Neolithicum (ca 2000 jaar voor Christus). Het werd afgebrand om plaats te maken voor akkers. Bij uitputting van de bodem liet men deze braak liggen en werden nieuwe bossen ontgonnen. Vrij uitgestrekte heidearealen ontstonden en door de praktijk van plaggensteken op de heide en schapenbegrazing, die verbossing verhinderden, kende de bosoppervlakte een absoluut dieptepunt in de Kempen in de 16e eeuw. Onder impuls van Hendrik van NASSAU wordt getracht het areaal opnieuw te vergroten : ervaren vakmannen -de dennenzaaiers- legden Grove dennenbossen aan. Pas halfweg de 17de eeuw komt het ontginnen van ‘woeste grond’ (heideterreinen) met de Grove den enigzins op gang in de Kempen. De Oostenrijkse overheid dringt aan op vervanging van heidegrond in landbouwgrond of (naald)bos in edicten van 1752, 1754 en de ordonnantie van 25.01.1772.
In de Kempen wenste de autochtone
bevolking echter de heide als gemeenschappelijke weide (schapenteelt) en winplaats van plaggen te Op de achtergrond van dit heidelandscap plantages
verschijnen van
de
grote
Grove
den.
(1910 – Allemeersch L., Geusens J., Stevens J., Raskin L. – Heide in Limburg – 1988 - Lannoo)
behouden. Menig bebossingsproject werd dan ook geboycot. Eind 18de eeuw was als gevolg van de edicten en de ordonnantie van de overheid de Grove den toch reeds goed verspreid. Ook werden uitheemse boomsoorten ingevoerd als reactie tegen de verarming van de bossen : Zeeden, Europese lork, Tamme kastanje ... Tussen 1790 en 1830 (Franse overheersing) ontstond er een nieuwe ontbossingsperiode tengevolge van de secularisatie van kerk- en kloostereigendommen (deze worden bezit van de staat). Na deze periode herneemt de herbebossing : Als gevolg van de ontginningswet, uitgevaardigd door de Belgische staat in 1847, had de staat het recht de woeste gronden, eigendom van de gemeenten te verkopen, te onteigenen of te verhuren met het oog ze winstgevend te maken. Er waren drie manieren om ‘woeste gronden’ productief te maken : door bevloeiing, door ontginning tot landbouwgronden of door bebossing met naaldbos op de droge gronden en wilgenteelt op de nattere gedeelten.
17 17
Na een aanloopperiode van enkele jaren begint de bebossing sterk toe te nemen tot aan het einde van de 19de eeuw. In de eerste jaren gebeurde dit door inzaaien. Later werden de jonge bomen geplant. Op oude kaarten is te zien dat de meeste oude bossen aan de gemeentegrenzen gelegen zijn. Vooral in gemeenten als Maasmechelen, Gruitrode, Lanaken, Dilsen, Bree, Peer, ... is dit te zien. De bossen bevinden zich ver van de woonkern. Er tussenin liggen de landbouwgronden en de heide. In die tijd waren het Grove dennenbossen. In 1891 wordt voor het eerst Corsikaanse den aangeplant. De verdere verspreiding verloopt evenwel zeer langzaam. Pas vanaf 1950 zal er op grote schaal en om economische redenen de sneller groeiende Corsikaanse den aangeplant worden. De verdere bebossingen in de 20e eeuw, ongeveer tot in 1960, werden ingegeven door de behoefte aan stuthout voor de mijnindustrie.
In het Regionaal Landsschap komen volgende oppervlakten bos voor die nooit langdurig ontbost werden sinds : ) De Ferraris (eind 18e eeuw) : 480 ha ) Vandermaelen (medio 19e eeuw) : 1935 ha ) Begin 20e eeuw : 8775 ha Daarnaast komen ong. 2.835 ha bossen voor op oude boslocaties maar die in een tussenliggende periode werden ontbost. Een zeer grote oppervlakte bos, nl. 7200 ha, werd ook aangelegd na 1910, hetgeen duidelijk verklaarbaar is door de nood aan stuthout voor de mijnindustrie. Anderzijds verdween in de loop der tijden ook ongeveer 12.000 ha bos voor landbouw, woningbouw, industrie, recreatie en ontginningen.
Bosindex : 29,2 %
1910
Bosindex : 9,2 %
1850
Bosindex : 6,7 %
1775
0
18
Bos 1850
Bos 1910
Bos 2001
binnen het regionaal landschap
Bosindex : 28,5 %
2001
Bos 1775
Evolutie van de oppervlakte bos
5000
10000
15000
oppervlakte (ha)
20000
25000
HOE GAAN WE ER MEE OM ?
Het voeren van een actief omvormingsbeheer gericht op : ) het verhogen van het aandeel Zomereiken-Berkenbos en Grovedennenbos op de armste plaatsen en Wintereiken-Beukenbos op de iets rijkere plaatsen; vogelsoorten als Boomklever, Middelste Bonte Specht en Houtsnip varen er wel bij. ) het oud laten worden van bossen en het bewaren van bomen tot ze van nature sterven, incl. het bewaren van voldoende dood liggend en staand hout; dit is van belang voor tal van ongewervelden. ) het verhogen van het aandeel van open plekken en interne bosranden waardoor ook lichtminnende soorten opnieuw een kans krijgen (terug licht in het bos). Bosmieren, Nachtzwaluw, Gladde slang, …. zijn typische bosrandbewoners. ) Het aanduiden, inrichten en beheren van een gedeelte van de bossen als bosreservaat. Het opmaken van een ecologisch en cultuurhistorisch afwegingskader om omvorming van bos naar zeldzame open ecotopen en bosuitbreiding te begeleiden.
Waar is oud bos, waar is bos verdwenen en waar is nieuw bos gekomen ?
19 19
20
21 21
HEIDE
OP DE PURP’REN HEIDE De heide was tot het einde van de 19de eeuw kenmerkend voor het grootste deel van het Limburgs landschap. De heide ontstond al vanaf het jongste Steentijdperk. De boer ging, zowat 2000 jaar voor onze tijdrekening, reeds over tot het kappen en branden van het oerbos om akkers aan te leggen. Na het verlaten van deze akkers ontstond heide die vervolgens opnieuw verboste. Caesar beschreef ca. 50 voor Christus de Kempen reeds als een heideveld.
De topperiode voor de heide situeert zich echer van de vroege middeleeuwen tot eind 19de eeuw. In die perioden leidden meerdere
‘roofbouwprocessen’ tot het instandhouden van de heide en het tegengaan van verbossing: )
het steken van plaggen voor het op plaggen gebaseerde landbouwsysteem;
)
begrazing met schapen waarbij de mest die in de kralen werd verzameld opnieuw werd aangewend in het landbouwsysteem;
)
maaien, strooiselroof, hakken van klein geriefhout, ... in de gemeenschappelijke heide.
Het volledige Kempens plateau moet in de topjaren op uitzondering van de beekvalleien ingenomen zijn geweest door heide.
Op de
Vandermaelenkaart (ca 1845) nam de heidevegetatie in de Kempen nog 1225 km² in beslag. Dit komt overeen met 85 % van de totale oppervlakte van de Limburgse Kempen. Kort daarna begon de terugloop.
De boeren konden sinds de intrede van het kunstmest de gronden nu verbeteren door chemische middelen.
Bovendien werd onze markt in die periode overspoeld door de goedkope Australische wolinvoer. Dit betekende het einde van het bestaan voor de schaapskudden. Van zodra de heide haar economische rol verloor hechtte de mens nog weinig belang aan de heide en werd de ontginning van de heide ook financieel aangemoedigd of zelfs wettelijk verplicht. De ‘beste’ delen werden landbouwgronden. Andere gebieden werden bebost, temeer daar de Grove den vanaf het begin van de 20ste eeuw noodzakelijk was voor de productie van mijnhout. De evolutie van de heideoppervlakte verliep als volgt. In 1895 restte 730 km² (51%) en in 1914 slechts 470 km² (32%). Na 1950 verdween de heide verder onder invloed van de stadsvlucht, de schaalvergroting en de uniformisering van de landbouw, de uitbreiding van het wegennet, de industriële expansie, de verhoging van de recreatiedruk te wijten aan de toename van de vrije tijd en de opkomst van de weekendverblijven. Perenaar Armand Preud’homme zou de nostalgie naar het verleden later muzikaal verwoorden in de evergreen “Op de purp’ren heide”. Momenteel blijven inderdaad maar enkele grote arealen heide over : de militaire domeinen kamp van Beverlo en Schietveld Luchtmacht Helchteren en de Vlaamse natuurreservaten Teut, Ten Haagdoornheide en Mechelse Heide. Daarnaast komen tal van kleinere arealen voor. Boven : heidelandschap met vennen Onder : foto van de heide (1905 Massart – Heide in Limburg – 1988 Lannoo)
Deze arealen hebben dan ook een bijzondere cultuurhistorische waarde als getuigen van een eeuwenlange landgebruikspolitiek. Om zonderlijke landschapsecologische betekenis. Samen met de omringende bossen vormen zij de belangrijkste leefgebieden voor zeldzame en Europees beschermde soorten als Nachtzwaluw, Boomleeuwerik, Gladde slang, ... Op enkele plaatsen komen nog eeuwenoude autochtone Wintereiken voor.
21 21
De resterende grote complexen droge heide binnen het Regionaal Landschap zijn : ) Schietveld van Helchteren (Grote Heide, Donderslagheide, Grote Gazemeer), ongeveer 770 ha; ) Mechelse heide, ongeveer 450 ha; ) en in ondergeschikte orde Opglabbekerzavel (85 ha) en Schemmersberg (35 ha); Daarnaast komen verspreid kleine heidefragmenten voor perceelsgewijze, in open plekken in bossen of naijlend in de meest open bossen. Het bestand in het Regionaal Landschap heeft nog ongeveer 1.500 ha droge heide met cultuurhistorische waarde. Een peulschil van wat het ooit was.
HI : Oppervlakte-aandeel heide t.a.v. referentiejaar 1850
140000
HI : 100 %
HI : 59 %
HI : 37 %
HI : 3 %
Oppervlakte heide (ha)
120000
100000 80000
60000 Ruimtelijke verspreiding van historisch
40000
stabiele heide in het regionaal landschap.
20000 Evolutie van het heideareaal in
0 1850
22
1900
1910
2003
Christis E. – Mechelse Heide
de provincie Limburg in cijfers.
HOE GAAN WE ER MEE OM ?
Het voeren van een ecologisch en landschappelijk verantwoord beheer van de droge heide impliceert: ) het streven naar een maximale afwisseling van successiestadia, namelijk kaal zand – buntgras – lage heide – hoge heide – aftakelende heide – bomengroepjes; ) het voorzien van een kleinschalig maar erg gevarieerd beheer met inbegrip van de cultuurhistorische elementen plaggen, maaien en begrazing; ) openstelling van de doorgaans weinig kwetsbare droge-heidelandschappen voor extensieve recreatie.
Heide in Limburg – 1988 - Lannoo)
Heide in Limburg – 1988 - Lannoo)
23 23
LANDDUINEN DE LANDDUINEN, EEN MOBIEL LANDSCHAP De Kempense landduinen werden gevormd tijdens het geologisch Kwartair tijdperk. Op het einde van de ijstijden en het begin van het Holoceen (ca. 10.000 v.C.), in perioden met beperkte vegetatie en sterke winden, waaiden zanden uit de beekvalleien en dekzanden van de laagplateaus op. Er ontstonden uitwaaiingspannen en, vaak paraboolvormige, duinen. Vanaf de 10de, 11de eeuw en gedurende eeuwen leidde een combinatie van verschillende omstandigheden tot belangrijke verstuivingen: )
de klimatologische omstandigheden met perioden van extreme droogte en krachtige winden;
)
overbeweiding door schapen of te diep plaggen van heidegronden en andere gemene gronden, waardoor vegetatieloze zanden voorkomen;
)
de zeer beperkte oppervlakte bos en opgaande vegetaties en dus een landschappelijke openheid waardoor de wind vrij spel heeft;
)
grote open gemeenschappelijke akkers zonder perceelsranden waarin de wind speelt;
)
de overbetreding van de duinen zelf.
Uit Nederlands Limburg zijn de eerste verstuivingen al bekend rond de 9de eeuw, gevolgd door een tweede serie rond de 12de eeuw. Anekdotisch in dit verband is een passage uit Deel Vereniging Natuurmonumenten
3 van de reeks ‘Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen’ (J. Buisman, 1998), waarin de periode 1450-1575 wordt behandeld. Uit juli 1567 dateert een relaas van een kloosterzuster uit het nabijgelegen Nederlandse Weert over een vreselijke zandstorm waardoor men niet meer ziet ‘dan eenen duysteren nevel’. Deze verstuivingen leidden uiteraard tot vorming van nieuwe landduinen en overstuiving van oudere duinen maar ze vormden ook een belangrijke bedreiging voor de akkers zelf en voor de woonkernen. In 1617 werd dan ook een edict uitgevaardigd dat overbegrazing van de heide moest tegengaan. Daarbij werd ook het beweiden van “zandbergen” verboden. Maar in de volgende honderd jaar zorgde de aangroei van de landbouwbevolking, de uitbreiding van de schapenteelt en het kappen van eiken voor de houtskoolproductie voor de Luikse hoogovens voor een verhoogde druk op de heide en de duinen. De resulterende zandverstuivingen vormden uiteindelijk een bedreiging voor het resterende akkerland. Hierop volgde in 1754 een nieuwe maatregel die de bebossing beoogde van kaalliggende gemeentegronden grenzend aan akkers alsook het behoud van eiken of andere waardevolle bomen. Maar niet alleen via de wetgeving werd de strijd met het stuivend zand aangebonden, ook te velde. Dit gebeurde door sloten te graven of wallen op te werpen en een dichte begroeiing van eikenhout aan te brengen. De bedreiging kwam altijd uit het zuidwesten tot noordwesten, de overheersende windrichting. Stuifzandwallen liggen dan ook aan de westzijde van de akker. De bebossing van de woeste gronden, heidegronden en stuifduinen, gebeurde eigenlijk pas aan volle snelheid tussen 1850 en 1940. Men kan zich de vraag stellen waarom de stuifduinen pas zo laat bebost werden en alle strijdmiddelen tegen het zand uitgeput werden vooraleer het tot bebossing van de duinen kwam. Het antwoord schuilt wellicht in het intense gebruik dat van heide en stuifduinen werd gemaakt voor begrazing en plaggen in een landbouwsysteem waarin niet de oppervlakte van de akkers beperkend was maar vooral de oppervlakte van de woeste gronden. Met de komst van kunstmest zou dit uiteraard drastisch veranderen. Uit literatuur blijkt dat het zand vaak gebruikt werd voor het dempen van venige depressies. Reeds in de middeleeuwen werd zand van landduinen ook kleinschalig maar voortdurend gewonnen als bouwzand, ophoogzand, ….. Vanaf de 19de eeuw, door verbetering van transportmogelijkheden, neemt dit soms industriële proporties aan. Tussen 1890 en 1900 werd in de Kalmthoutse heide bijvoorbeeld niet minder dan 15 miljoen m³ landduin afgegraven en naar Antwerpen getransporteerd. planmatige landbouwontginning Siberië te Peer gedempt met stuifduinzand.
24
Begin 20ste eeuw worden de vennen binnen de
De landduinen in de volledige Limburgse en Antwerpse Kempen die op de bodemkaart rond 1960 gekarteerd werden, doen zich op de “Biologische waarderingskaart” rond 1990 als volgt voor : ) 60 % is bebost of verbost, ) 25 % is bebouwd ! ) 8 % heide, vennen en struisgrasvegetaties, ) 5 % is omgezet naar landbouw, ) 2 % stuifduin. Dus amper 10 % van de “landduinen” is landschappelijk nog te aanzien als “stuifduin”. In het Regionaal Landschap is nog ongeveer 1.450 ha landduin aanwezig. Door extrapolatie zouden we kunnen stellen dat slechts een 150 ha daarvan nog als gaaf te aanzien is.
Ruimtelijke verspreiding van duinen in het
WAT IS HUN LANDSCHAPPELIJKE WAARDE ?
regionaal landschap
De uitzonderlijke landschapswaarde van landduinen omvat : ) Hun geologische waarde. Het zijn namelijk de enige landschapskenmerken waarbij men een horizontale blik kan werpen op de geologie. ) Hun archeologische potentie. Niet enkel zijn ze voor de mens steeds aantrekkelijk geweest, denk aan de uitkijkfunctie voor de jagende mens, bovenal zijn overstoven sites een ideale conserveringsplek voor artefacten. ) Hun dynamiek hetgeen leidt tot een hoge ecologische waarde met zeldzame soorten als Gladde mierwesp, Bijenwolf, Mierenleeuw, Duinpieper, Zandhagedis, … ) Een intense landschapsbeleving, onder andere voor spelende kinderen. Heide in Limburg – 1988 - Lannoo)
25 25
HOE GAAN WE ER MEE OM ?
Opstellen van natuurrichtplannen en beheerplannen op landschapniveau, t.t.z. voor een volledige landduingordel en onmiddellijke omgeving. Nastreven van een afwisseling van verschillende types duinbegroeiing. Op enkele goed gekozen plaatsen moet de wind opnieuw vrij spel krijgen en moet het zand kunnen stuiven. Enkel zo kunnen we de zo noodzakelijke dynamiek van dergelijke landschappen intact houden. Maximale openstelling van landduincomplexen aangezien deze gebaat zijn bij betreding door wandelaars,
Vereniging Natuurmonumenten
26
Vereniging Natuurmonumenten
Heide in Limburg – 1988 - Lannoo)
PLAGGENAKKERS PLAGGENBODEMS ... STILLE GETUIGEN VAN EEN MIDDELEEUWS LANDBOUWSYSTEEM WAARBIJ HET HELE DORPSTOEBEHOREN WERD INGESCHAKELD Foto : Op de heide liggen de plaggen, op een hoop gelegd, te drogen in de zon. (1911, J. Massart – Heide in Limburg – 1988 - Lannoo)
De plaggenbodem is het resultaat van een geëigend bemestingssysteem dat in het Nederlandse taalgebied algemeen wordt aangeduid met “plaggenbemesting”. Bij de mestbereiding werd dierlijk stalmest aangelengd met heideplaggen of -zoden, heidemaaisel of -strooisel, soms humushoudend zand en soms zwarte modder uit vijverbodems, turfputten, enz. Tot de onontbeerlijke attributen van deze Kempense bedrijfsvoering behoorde een kelder- of potstal waarin permanent gelegerd rundvee werd gehouden. Regelmatig werd de door natte drek bevuilde veeligplaats van de potstal door uitspreiding met verse plaggen en strooisel verschoond waardoor bij tijdsverloop de runderlegering vanaf het kelderbodem geleidelijk naar het gelijkvloers opsteeg. In het mestseizoen volgde het uitgraven van de potstal en kwam de verrijkte potstalsubstantie met de mestkar op het akkerland terecht. Doordat in de humus bevattende heideplaggen ook minerale zandbestanddelen meegevoerd werden en op het akkerland terecht kwamen, onderging het akkeroppervlak in de loop der tijd een zekere ophoging. Daardoor zijn de bodems waarop deze vorm van bemesting plaatsvond, herkenbaar aan de zo karakteristieke dikke humeuze bovengrond die een laag vormt die tussen 50 cm en meer dan één meter varieert. In ontwikkeling en teloorgang van de plaggenbodems kunnen volgende fasen worden onderscheiden : )
Vanaf de 12de eeuw : De relatief korte afstand van de Kempen tot de belangrijke demografisch-economische brandpunten als Antwerpen, Mechelen, ... maakte dat de Kempen vanaf de 12de eeuw de overheersende extensieve zelfverzorgende landbouwmethode wisselde voor een meer intensieve aanpak die voortaan voor een zekere marktgerichte graanproductie zou zorgen. De overheden verleenden marktprivileges en er ontstonden in meerdere Kempische centra weekmarkten waar het agrarisch surplus aan de bewoners en de stedelijke opkopers werd verhandeld. Deze meer intensieve aanpak ging gepaard met het ontginnen van bossen en heiden tot grote oppervlakten akkerland. schapenveeteelt geproduceerd.
Het nodige mest werd door de extensieve
Niet voor niets werd elke woonkern of gehucht met de term “herdgang” benoemd.
Onder de leiding van gehuchts- of
herdgangschaaphoeders gingen de wijkschapen in de gemene alluviale wildernis of eersels grazen. De kudden vervoegden ‘s avonds de dorps- en gehuchtspleinen of ‘driesen’. Als omheinde veekralen fungerend, boden die inperkplaatsen bescherming tegen dieven en roofdieren. De nachtelijke mestontlastingen zorgden dat elke morgen na de kudde-uittocht naar de gemeen graseersels in de veekraal een grote hoeveelheid dierlijk mest tot het vruchtbaar maken van de akkers kon ingezameld worden. )
Vanaf de 14de eeuw was de potstal met op plaggen gestald rundvee de oplossing om het ontoereikend schapenmestvolume op te drijven met plaggenmest. Daartoe was de omschakeling van een deel van het dorpstoebehoren noodzakelijk. In een tijdsspanne gaande van de 14de eeuw tot de 16de eeuw neemt de ontginning van de gemene eerselgronden in de lagere en vochtiger gebieden een grote vlucht.
Tot dat doel werd die gemene eerselwildernis geprivatiseerd en tot omheinde beemdland
getransformeerd. Om het in de potstal gestald rundvee levend door de winter te helpen was immers het hooi afkomstig van de beemden als voeder onmisbaar.
27 27
)
Vanaf de 16de eeuw verdwijnen de alluviale schapeneersels. Door de vergevorderde privatisering van de beemden als hooiland kunnen de gemene schaapskudden er niet meer terecht.
Ze
worden overgebracht naar de heide. De plaggenbemesting via het potstalsysteem gaat echter onverminderd verder. )
Vanaf het begin van de 19de eeuw wordt het plaggenmestbedrijf door de introductie van kunstmeststoffen geleidelijk aan teruggedrongen. De plaggenbodems worden fossiele relicten die getuigen van een intensieve landbouwmethode, de dorpseconomieën van de Kempen eeuwenlang bepalend.
)
21ste eeuw : Geheel gave plaggenbodems zijn vandaag niet meer vindbaar. Veelal werden de plaggenbodems wegens hun centrale ligging ten opzichte van het dorpsmidden en de gehuchten door urbanisatie en moderne bebouwing onherstelbaar overwoekerd.
Vele
plaggenbodems werden ook bebost. De bebossing van de woeste gronden, heidegronden en stuifduinen, gebeurde eigenlijk pas aan volle snelheid tussen 1850 en 1940. Men kan zich de vraag stellen waarom de stuifduinen pas zo laat bebost werden en alle strijdmiddelen tegen het zand uitgeput werden vooraleer het tot bebossing van de duinen kwam. Het antwoord schuilt wellicht in het intense gebruik dat van heide en stuifduinen werd gemaakt voor begrazing en plaggen in een landbouwsysteem waarin niet de oppervlakte van de akkers beperkend was maar vooral de oppervlakte van de woeste gronden. Met de komst van kunstmest zou dit uiteraard
Alle dorpen en gehuchten hadden hun vroeger hun eigen plaggenakkers in de onmiddellijke omgeving van de woonkern. Het waren dus de eerste zones die aangesneden bij de woonuitbreiding de voorbije eeuw. Momenteel komen nog ong. 8.400 ha plaggenbodems voor in het Regionaal Landschap. Ruimtelijke verspreiding van plaggenakkers in het regionaal landschap.
28
WAT IS HUN LANDSCHAPPELIJKE WAARDE ?
De plaggenbodem is een agrarisch fenomeen dat door zijn aard en voorkomen reeds lang de belangstelling opeist van de bodemkundige, de archeoloog, de landbouwhistoricus, de historisch-geograaf en meer recent vanwege de planoloog van de ruimtelijke ordening : ) Voor de bodemkundigen zijn plaggenbodems interessant omdat zij zich onderscheiden van hun natuurlijke homologen als duin-, podsol- en andere bodems door hun kunstmatige antropogene genese, door hun granulatie, vochtigheidsgraad en opvallend donkere humuskleur. ) Onder de plaggenbodems liggen immers mogelijke bodemsporen en artefacten verborgen uit de vroegmiddeleeuwse en voorhistorische occupatiegeschiedenis waardoor het archeologische potentiegebieden zijn. ) Voor de landbouwhistoricus en de historisch geograaf is de plaggenbodem van belang als ontginningsfenomeen in tijd en ruimte. Vanzelfsprekend hebben inzichten in een plaggenlandschap een educatieve waarde voor het onderwijs, het cultuurtoerisme en de lokale omgevingskennis. ) Landschappelijk onderscheiden de plaggenbodems zich van hun omgeving door de dikte van het lagenpakket en de daaruit resulterende opwelving en het soms bolle karakter van het maaiveld. Eveneens is hun uitspringende hoogte duidelijk geprofileerd bij de overgang naar li d t lijk b d d h l f i t d l h t h l f b dd t il d ft l d
HOE GAAN WE ER MEE OM ?
De Limburgse Kempen telde in het verleden circa 45 Kempense dorpen en centra. Na de fusie-operatie bleven daarvan een 25-tal administratieve eenheden over. Het zou niet ongepast zijn dat elk van de fusiegemeenten minstens één areaal met plaggenbodemrelicten tot één landschappelijk geheel integreerden. Daarbij gaat de voorkeur naar een agrarische bestemming als akkerland of weiland. Ook als grasperk in een wandelpark kunnen de bijzondere vormen van de plaggenbodems toonbaar gemaakt worden.
29 29
KERNEN EN GEHUCHTEN Vele oude kernen en gehuchten liggen aan de rand van de vallei, doorgaans langs oude wegen boven de valleihellingen (op het droge, maar toch niet ver van water). De meest gave dorpen of gehuchten zijn naar onze smaak : ) de Peerse gehuchten Bomen, Houterstraat en Dijk langs de Dommel; ) Plockroy langs de bovenloop van de Abeek te Meeuwen-Gruitrode; ) Tongerlo langs de Itterbeek, omringd door een aantal kleinere straatgehuchten te Bree; ) het droogdalgehucht Houw, langs de Bosbeek te Maaseik; ) het zeer kleine gehucht Zevenhuizen langs de Bosbeek te As. In wat volgt geven we een overzicht van de goed bewaarde Kempense straatgehuchten.
WAT IS HUN LANDSCHAPPELIJKE WAARDE ?
Intacte kernen en gehuchten vertellen hoe onze voorouders woonden en werkten en schetsen een evolutie van een op de gemeenschap georiënteerde maatschappij naar een sterk geïndividualiseerde maatschappij. Ze worden door recreant als authentiek ervaren en zijn bijzonder inschakelbaar in een landschapsgericht toerisme.
Verz. Familie Put – www.oud-limburg.be
Koeien langsheen de Sprinkelestraat domineren een mooi panorama van Zutendaal. Op deze plek stond tot omstreeks 1900 nog een windmolen. Zutendaal was in die tijd nog een arm Kempens landbouwdorp. De mensen leefden er verspreid in een tiental gehuchten. Ondanks de invloed van de Genkse mijnen bestaat de gemeente nog voor meer dan de helft uit bos- en heidegebieden. (Verz. Familie Put – www.oud-limburg.be)
30
Op het grondgebied van Peer trokken vooral volgende herkenbare gehuchten onze aandacht : ) Mollem – gehucht met historisch intacte percelering met plaggenbodems en rijhoeven met lengte-as loodrecht op de weg (om de 150 m), getuige van een planmatige landinname; 5 prehistorische grafheuvels; ) Erpekom (Ercpekom) – beperkt verlint straatgehucht op het plateau met tussen de bovenloop van de Abeek en het gehucht een plaggencomplex met hagen en houtkanten; ) Ellikom (Eelicum) – verlint straatgehucht nabij de Abeek maar met langgerekt plaggencomplex ten oosten op het plateau; ) Linde (Lindestraet) – weliswaar verlint straatgehucht langs de Dommel met uitgestrekt akkerplaggencomplex ten westen op het plateau met historisch stabiele percelering en herkenbaar oud evenwijdig ontsluitingspatroon, typisch voor zogenaamde woudhoeveontginingen. Beemden in de smalle Dommelvallei; ) Bomen & Houterstraat & Dijk – intacte straatgehuchten langs de Dommel met uitgestrekte plaggenakkercomplexen met historisch stabiele percelering met kleine landschapselementen op de plateaus en historisch permanente weilanden in de beemden. Dijk Dijk
Bomen
Houterstraat Foto’s : Langgevelhoeven en historisch grasland thv Dijk. Op de composietkaart (rechts) en de ferrariskaart (links) zijn de drie gehuchten gelegen op de valleirand.
Composietkaart
Bomen Houterstraat
31 31
Ferrariskaart (1775)
In Meeuwen-Gruitrode komen rondom de Abeek en Itterbeek volgende relatief herkenbare gehuchten voor : ) Luithegge – intact straatgehucht bij de samenvloeiing van de Hommelbeek en de bovenloop van de Abeek met historische beemden en plaggencomplex op het plateau; ) Hensem & Gestel – straatgehuchten op de westflank van de bovenloop van de Abeek met historisch permanente weilanden in de vallei en plaggenakkers op het plateau; ) Plockroy – zeer goed bewaard straatgehucht op de oostflank van de bovenloop van de Abeek met goed behouden toposequentie – beemden – verbindingsweg op de valleirand met Kempense langgevelhoeven kops op de weg, historische percelering op plaggen met evenwijdig ontsluitingspatroon en achterliggende woeste gronden (vroeger heide, nu bossen); ) Berenheide – intact straatgehucht aan de bovenloop van de Abeek met historische beemden in de vallei en plaggencomplex met historisch stabiele percelering op het plateau tussen de tenen van de vallei; ) Wijshagen en Betseveld, met beperkte plaggencomplexen gelegen langsheen de noordzijde van de Eetsevelderbeek. Foto’s Het gehucht Plockrooi wordt gekenmerkt door langgevelhoeves loodrecht op de weg.Oostelijk van de hoeves lag het achterliggend akkerland. De luchtfoto (onder) en de kadastrale reductiekaart (boven) tonen de intact bewaarde
32
historisch gave perceelstructuur.
Kadastrale reductie (1850)
Ferrariskaart (1775)
Foto’s links : typische langgevelhoeves Ferrariskaart (1775)
Composietkaart
loodrecht op de weg.
In het Kempens deel van Maaseik en aansluitend te As liggen : ) Houw : uniek voorbeeld van een straatgehucht langs de steile oostzijde van een droog zijdal van de Bosbeek met restanten van oud bos, ijle houtkanten en een intacte historische opstrekkende percelering op een plaggencomplex; evenwijdig ontsluitingspatroon loodrecht op de droogdalrand; ) Opitter : dit straatgehucht langs de Abeek zit te paard op de steile overgang tussen het plateau en de vlakte. Dit leidde onder andere tot de vorming van talloze taluds en holle wegen op de valleirand van de Abeek en op de steilrand en tot niet minder dan vier watermolens: de Rooiermolen, de Pollismolen, de Stalsmolen en de Vinckemolen. Vandaag is het een relatief gaaf dorp met het park Itterdal (Engelse landschapstijl met merkwaardige boomsoorten, een vijvercomplex en vele bloemrijke delen) en het centrum met de Pollismolen, de pastorie in strakke Maasstijl, de gotische Sint-Trudokerk, kerkhof, voormalige dries en kerkwegels.
Zowel op de luchtfoto en de kadastrale reductiekaart zien we te intacte historische perceelsstructuur met evenwijdig ontsluitingspatroon
Van het
historisch bos zijn er momenteel nog restanten aanwezig in het landschap. Dit bos beschermde destijds de akkers tegen instuivend zand.
Composietkaart
Luchtfoto (1987)
33 33
34
Zevenhuizen is op de Ferrariskaart en de kadastrale reductiekaart gelegen aan de rand van de heide (let op de landduinen op de ferrariskaart). Nabij het gehucht liggen akkerperceeltjes die grenzen aan de heide, waarvan r actueel vooral de landduinen nog
Achterliggend weiland ter hoogte
Ferrariskaart (1775)
van De Houw.
HOE GAAN WE ER MEE OM ?
De meest gave straatgehuchten per gemeente verdienen zonder meer bescherming en de opmaak van een landschapsbeheerplan met bijzondere aandacht voor de ruimtelijke relatie tussen de deelementen (dries, kerk en pastorie, langgevelhoeven, ontsluiting (driftwegen, kerkwegels, ontginningspatroon), plaggenakker, vallei, …) De overige straatgehuchten zouden op gemeentelijke niveau geïnventariseerd dienen te worden op hun karakteristieke elementen met als oogmerk deze op landschapsverantwoorde wijze in te bedden in de verdere ruimtelijke inrichting van het dorp of ze als bakens te gebruiken bij eventuele dorpskernvernieuwing.
Kadastrale reductie (1850)
Composietkaart
35 35
) Dorne en Niel : kleine landbouwenclave eveneens gelegen in droogdalen (droogdal Dorne en droogdal Kale haag) van de Bosbeek. Meerdere oude kleine langgevelhoeven uit de 18e eeuw komen in deze gebieden nog voor tussen de sterke verstedelijking. Tijdens de 19e eeuw werd het landbouwareaal van Niel en Dorne zeer sterk vergroot door planmatige ontginning van de heide volgens dambordpatroon. Typische grensbebossing komt voor binnen dit landbouwgebied langsheen de grens tussen Niel en Dorne; ) Zevenhuizen : gehucht op de rand van de heide (op de Ferrariskaart 'Op de Heyde' genoemd) en de bovenloop van de Bosbeek met klein akkercomplex op plaggen dat zijn configuratie goed heeft bewaard. Aansluitend bij een langgerekt landduincomplex.
36
HOUTWALLEN, HAGEN, HOUTKANTEN
LANDSCHAPPEN MET NETWERKEN VAN KLEINE ELEMENTEN Bij de ontwikkeling van het cultuurlandschap vormden valleien en bosgebieden belangrijke structurele ankerpunten of landmerken. De landontginningen in West-Europa die nog sporen in het landschap van vandaag hebben achtergelaten, begonnen in de vroege middeleeuwen met de volksverhuizingen. De nieuwe ontginningen gebeurden in grotendeels bebost milieu met een duidelijk uitgesproken reliëf. De eerste ontginningen vormden in feite kleine geïsoleerde eilanden in een zee van bos. Door toenemende bevolkingsdruk reduceerde het bos uiteindelijk tot eilanden in een zee van landbouwland. Verspreide kleine landschapselementen getuigen hiervan. Grenszones werden gemerkt door bosjes, houtkanten, geïsoleerde bomen. Wegen en waterlopen en waterlopen werden in het landschap geaccentueerd door rijbeplanting. Landschappen die gekenmerkt worden door een grote dichtheid van lineaire begroeiingselementen krijgen een gesloten karakter. Deze gesloten landschappen worden algemeen ook bocagelandschappen genoemd. De naam komt uit het Normandisch-Picardisch dialect en stamt af van ‘bosc’, hetgeen bos betekent. In de Angelsaksische wereld duidt men dergelijke landschappen aan als ‘enclosed landscapes’. De meest typische vormen van bocage worden gevonden in Atlantisch Europa, en meer bepaald in Bretagne en Normandië, waar de netwerken van houtkanten bijzonder dicht zijn en hun structuur zeer geordend lijkt. Bocage is slechts een verzamelnaam voor een hele reeks zeer verscheiden landschappen met een uitgesproken identiteit die in hoofdzaak bepaald wordt door de kleine landschapselementen waaruit de landschappen bestaan. Hun aard, vorm, dichtheid en ruimtelijke schikking variëren van plaats tot plaats en wijzen op subtiele verschillen in hun functie in het landschap. Houtkanten met een dichte ‘verweving’ van de takken wijzen dikwijls op veekeringen. Houtwallen zijn dichte houtkanten geplant op aarden taluds. Ze wijzen op eigendomsrechten en/of drainagecontrole. Hagen met gesnoeide of geknotte bomen wijzen op een bijzondere reglementering inzake het gebruik van loof en hout. Dubbele houtwallen kunnen wijzen op conflicten, enzovoort.
Bomenrij langs de wegals groen windscherm. (Jef Anten)
35 35
Naarmate de op de gemeenschap gerichte landbouwmaatschappij individualistischer werd, ontstonden particuliere akkers en particuliere beemden omzoomd door houtkanten, bomenrijen of houtwallen. Typologisch dient een onderscheid gemaakt te worden en hagen, houtkanten en houtwallen. Houtkanten onderscheiden zich van hagen door het voorkomen van opgaande bomen en niet alleen struiken. Houtwallen bestaan eveneens uit een struik- en boomlaag maar bevinden zich bovendien op een grondwal. Historisch gezien waren deze lineaire landschapselementen van uitzonderlijk belang : Als perceelsgrens ) als veekering, om vee uit het akkerland te houden of in de beemden te houden; ) als windbeschutting, vooral in het open zandige akkerland van uitzonderlijk belang; ) voor de kapping van klein geriefhout en eiken balken voor het daktimmerwerk; ) in functie van afwatering : in de valleien werden houtwallen immers langs weerszijden voorzien van grachten of ‘graven’.
Ruimtelijke spreiding van hagen, houtwallen en bomenrijen in het regionaal landschap
Kleine landschapselementen in cijfers Lengte aan houtwallen, hagen, bomenrijen in kilometer per gemeente.
36
Zutend a a l
Peer
Op g la b b eek
Meeuwen-Gruitrod e
Ma a smec helen
Ma a seik
La na ken
Kinrooi
Genk
Dilsen
Bree
As 0
40
80 Leng te KLE (km)
120
160
37 37
De redenen van de drastische terugloop van deze afsluitingen avant la lettre ligt in de landbouw met zijn grootschaligheid, zijn angst voor schaduw op het veld, onkruid, … In de Kempens deel van het Regionaal Landschap hebben 2 gemeenten nog een belangrijke oppervlakte van deze lineaire elementen. ) Peer, dat de kleinschaligheid van zijn oude landbouwlandschappen langsheen de Dommel relatief goed bewaarde. Met een kleine 1000 lineaire elementen, goed voor ruim 150 km is Peer binnen het Regionaal Landschap de gemeente met het grootste aantal en de grootste lengte houtkanten. ) Genk, dat ontsnapte aan de schaalvergroting van de landbouw. Met de opkomst van de mijnindustrie werden de landbouwlandschappen van Genk immers bebost waarbij de lineaire elementen behouden bleven. Deze eikenrijen en eikenwallen zijn daardoor landschappelijk weinig in het oog springend, daardoor onbemind maar niet minder cultuurhistorisch belangrijk.
HOE GAAN WE ER MEE OM ?
De relatief gave kleinschalige landbouwlandschappen dienen via de ruimtelijke planning te worden beschermd tegen verdere landschapsverschraling. Hun afbakening als erfgoedlandschap is daartoe een instrument. Een actieve inzet van de beheerspakketten voor deze lineaire elementen voorzien in het plattelandsontwikkeling en het bieden van een extra financiële stimulans daartoe in de meest verantwoorde zones door het verlenen van 30 % extra subsidie is een belangrijke uitdaging voor de gemeente. Bij de ontwikkeling van bossen of landbouwgebieden met houtwallen of houtkanten tot harde bestemmingen (bv. in woonuitbreidingsgebieden) dienen deze lineaire elementen als structurerend voor de nieuwe ontwikkelingen te worden beschouwd. Mits zorgvuldige inpassing kan niet enkel het cultuurhistorisch en landschapsecologisch waardevolle netwerk worden behouden maar ontstaat onmiddellijk een “nieuw landschap” met eigen identiteit, hoge beleving en discrete cultuurhistorische en landschapsecologische waarden.
38
DE STEILSTE RAND VAN VLAANDEREN De overgang tussen een zandig plateau enerzijds en een grindrijke vallei en een waterrijke vlakte anderzijds vereist logischerwijze een overgangsreliëf. In het geval van de Kempen is dit wel erg uitgesproken en landschapsbepalend. Drie typische deeltrajecten kunnen worden onderscheiden: ) de oostelijke steilrand : Na de Mindelijstijd heeft de Maas zich in haar eigen sedimenten ingesneden. Dit verklaart de ca. 20 kilometer lange erosierand die thans de oostkant van het Kempens plateau lineair begrenst en van Lanaken tot Neeroeteren quasi continu doorloopt. Deze bijzonder steile en grillige rand, met plaatselijk een hoogteverschil tot 40 m, is zelf in Europese context bijzonder waardevol. Het landschap en het bodemgebruik op het zogenaamde middenterras (deel van de Maasvallei) is weinig verschillend : bos en heidegebieden. De steilrand zelf is grotendeels bebost. Essentieel verschillend is het voorkomen van kwelwater aan de voet van de hellingen wat aanleiding geeft tot ontstaan van natte heidegebieden en zelfs hoogveenvegetaties op het Middenterras in contrast met de droge heiden op het plateau. Het meest uitgestrekte en typische voorbeeld dat gevormd wordt door de Ziepbeekvallei met inbegrip van het Koninklijk Domein te Opgrimbie is op ecologisch en landschappelijk vlak uitzonderlijk waardevol.
HOE GAAN WE ER MEE OM ?
Steile randen in het regionaal landschap ten aanzien van een reliëfkaart.
Een samenhangend beheer en bescherming van de steilrand is noodzakelijk. Elke bebouwing moet vermeden worden vermits een bebouwing de herkenbaarheid van deze markante terreinovergang aantast, het zicht vanaf de steilrand vermindert, het zicht op de steilrand verstoort en een ecologisch belangrijk verlies vomt. Ontginningsactiviteiten op het plateau dienen voldoende afstand te houden tot de steilrand om verlies van geomorfologie en verdroging van het middenterras tegen te gaan.
39 39
Zuidoostelijke steilrand ter hoogte van de Mechelse Heide
Zuidoostelijke steilrand (Mechelse Heide)
Noordoostelijke steilrand noordwaarts van Aldeneik
) de noord-oostelijke steilrand : Ter hoogte van Neeroeteren buigt de erosieve steilrand af in noordwestelijk richting om voorbij Bocholt, 8 km verderop, uit het reliëf te verdwijnen. Deze ombuiging gehoorzaamt de Feldbissbreuk en is zodoende een van de schaarse plaatsen in Vlaanderen waar een breuk in het geologische substraat in het oppervlakkig reliëf zichtbaar is. De plotse reliëfsprong van ongeveer 20 m van min of meer gesloten bos op het plateau naar open akker- en weidenlanschap bezit ecologisch en landschappelijk eveneens een hoge waarde.
HOE GAAN WE ER MEE OM ?
Een samenhangend beheer en bescherming van de steilrand is noodzakelijk. Het behoud van de open ruimte tussen de steilrand en de Zuid-Willemsvaart is van groot belang. Deze open ruimte laat de steilrand landschappelijk tot zijn recht komen maar is ook als landschapsecologische verbinding tussen de vlakte en het plateau van bijzonder belang. De open ruimten tussen xxx en xxx zijn landschappelijk en ecologisch van uitzonderlijk belang. ) de zuid-westelijke rand is door de verstedelijking en industrialisering van Genk veel meer verbrokkeld, al blijven er een aantal prachtige relicten met groot locaal belang : Kolderbos, Melberg, ...
Uitsnit
van
de
ferrariskaart
(1775),
waarop
oostelijke steilrand reeds is aangeduid. Noordwestelijke steilrand tussen Bree en Opitter.
HOE GAAN WE ER MEE OM ?
Een samenhangend beheer en bescherming van de steilrand is noodzakelijk samen met het gedeelte op het grondgebied van Bilzen. De belangrijke relicten op grondgebied van de gemeente Genk (Kolderbos, Melberg, ...) hebben een uitzonderlijke landschappelijke waarde binnen de verder verstedelijkte omgeving.
40
de
MIJNINDUSTRIEEL ERFGOED OP ZOEK NAAR WAARDIGE TOEKOMST
De aanleg overal in Vlaanderen van nieuwe rechtlijnige steenwegen vanaf de tweede helft van de 18de eeuw – de zgn. Maria-Theresiawegen en Napoleonwegen–, de aanleg van kanalen en de aansluiting op het Belgische spoorwegennet in de tweede helft van de 19de eeuw gingen aan het Kempens deel van het Regionaal Landschap grotendeels voorbij.
Ruimtelijke verspreiding van terrils en tuinwijken in het regionaal landschap.
De industrialisatie van het zandig plateau kwam dan ook pas definitief op gang na de ontdekking van de steenkool tijdens het interbellum. De exploitatie van het zwarte goud induceerde in Midden-Limburg een ware metamorfose, niet in het minst op landschappelijk vlak. In een mum van tijd werd het schrale heidelandschap herschapen in een “mijnstreek” die omstreeks het midden van de 20ste eeuw zijn hoogtepunt bereikte en nadien economisch vrij vlug weer uitdoofde. Er waren van west naar oost exploitaties in Beringen (concessie in 1907; productie vanaf 1922), Helchteren-Zolder (1907; 1930), Houthalen (1923; 1938), Winterslag (1912; 1917), Zwartberg (1907; 1925), Waterschei (1907; 1930) en Eisden (1907; 1922-23). Van het Midden-Limburgse mijnverleden bleven tal van landschappelijke relicten van uitzonderlijk belang bewaard zoals : ) Een grootschalig ontsluitingspatroon met o.a. de zogenaamde Avenues Charbonnière die de mijnzetels verbonden. Tussen 1910 en 1936 werden de tramverbindingen o.a. tussen Genk en Hasselt, aangelegd. De eerste spoorwegen in Limburg verbonden de verschillende mijnsites. Vandaag blijven daarvan het zogenaamde kolenspoor tussen Winterslag, Waterschei en Eisden en de aftakking naar Maaseik (thans fietspad) als getuige over. In feite was ook de uiteindelijke realisatie van het Albertkanaal – een eeuwenoud project overigens – vanaf 1939 een gevolg van de Limburgse steenkoolontginning. ) Landschappelijk meest dominant zijn ongetwijfeld de steenkoolterrils die echte bakens vormen in het landschap. De terrils hebben samen een belangrijke oppervlakte : Eisden (175 ha), Waterschei (220 ha), Winterslag (165 ha) en Zwartberg (170 ha). De hoogste terrils steken tot 100 m boven het maaiveld uit. Zo is de hoogste top in Winterslag 177 m TAW en het omringende Kempens plateau 80 m. De steenkoolterrils hebben daarnaast door hun rijk substraat en hun snel opwarmend karakter een zeer grote ecologische waarde o.a. voor zoutminnende planten en warmteminnende ongewervelden.
41 41
Zichten op de schachten, lanen met dreven en
) De uitgestrekte bedrijfsterreinen met schachten, torens en mijngebouwen, vandaag alle in een verschillende fase van omschakeling naar een recreatieve, stedelijke of industriële bestemming. Op elk van de mijnterreinen is een selectie van dit mijnpatrimonium als industrieel archeologisch erfgoed beschermd. ) De tuinwijken (cités) met een typische architectuur (woningen voor het kaderpersoneel, de bedienden en de arbeiders) en een hele reeks culturele (o.a. een kerk) en sociale voorzieningen (school, vergaderlokalen, sportvelden) en die worden gedomineerd door landschapsbepalende lanen met zware bomen. De landschappelijke impact van de mijnbedrijvigheid beperkte zich bovendien niet alleen tot de grondige metamorfose van de mijngemeenten senso stricto maar liet zich ook in de wijde omgeving voelen. Vooral in de dun bevolkte Kempense dorpen induceerde de demografische expansie een forse urbanistische groei. Het meest extreme voorbeeld is ongetwijfeld Genk dat in een tijdspanne van nog geen eeuw van een bescheiden Kempens dorpje doorgroeide naar een “goed uitgeruste regionale stad” (d.i. hetzelfde hiërarchisch niveau als de historische steden Leuven en Mechelen!) met een moderne look.
42
tuinwijken van de voormalige mijn van Eisden.
Vormingsinstituut in de tuinwijk van Winterslag – typische architectuur voor mijncités.
DE MIJN VAN WINTERSLAG ALS TYPISCH VOORBEELD
Luchtfoto 1987
Een van de landschappelijk aantrekkelijkste ensembles vormt de mijnsite Winterslag. De mijnsite zelf omvat de beschermde mijngebouwen en schachtbokken en 2 gehermodulleerde mijnterrils. De mijnsite is omgeven door 3 cités, waarvan 2 mijncités en een staatstuinwijk, die initieel waren gepland als klavertje vier. Deze cités zijn opgebouwd volgens tuinwijkconcept met een beperkt aantal woontypologieën waarbij de functie in de mijn zich weerspiegelde in de omvang van de woonst. De cités waren verder gebaseerd op de principes : ) voldoende groenvoorziening; alle cités hebben prachtige dreven, waaronder bijvoorbeeld de Kastanjelaan met zware Paardenkastanjes; ) volledig gericht op de mijn, ook letterlijk : vanuit de Margarethalaan (cité II) heeft men een prachtig zicht op de grote terril ) grote sociale controle. Foto boven : tuinwijkgebouwen – Foto – onder : opslagplaats. Terrils Mijnen Winterslag.
Composietkaart
43 43
HOE GAAN WE ER MEE OM ?
Een samenhangende herbestemming, herinrichting en beheer dringen zich op voor elk der mijnzetels. Mijnterrein, mijngebouwen en terrils hebben immers een nieuw maatschappelijk draagvlak nodig om als getuigen te overleven. Een selectie van terrils zou als baken in het landschap best gevrijwaard blijven van elke verstedelijking (windmolens, cafetaria, ...). Het tegengaan van verbossing van de terrils verhoogd niet alleen de landschappelijke herkenbaarheid maar is bovendien ecologisch interessanter. Voor de mijncités dringt een degelijk drevenbeheer waarbij niet toegegeven wordt aan de algemene drang van de bevolking naar zeer kleine bomen, doorgaans exoten, liefst zonder blad en een degelijk verjongingsprogramma wordt uitgewerkt. Verder moet voor de waardevolste cités overwogen worden via het vergunningenbeleid of via verordening de architecturale identiteit te behouden. Totaal willekeurige vervanging van daken, dakgoten, ramen, tuinhekjes tot zelfs het aanbrengen van een nieuwe gevelsteen dreigen de typische herkenbaarheid en uniformiteit volledig te doorbreken.
Hoofdgebouw
Mijnen
Mijnschachten van Winterslag.
44
PLANMATIGE ONTGINNINGEN
Planmatige ontginningen binnen het regionaal landschap.
De teloorgang van het traditionele landbouwsysteem gebaseerd op plaggenakkers en waarbij belangrijke oppervlakten woeste gronden werden ingeschakeld leidde in combinatie met nieuwe infrastructurele en industriële middelen, waaronder de aanleg van grote kanalen, mijnindustrie, … tot uiteenlopende soorten grootschalige planmatige ontginningen tussen 1850 en 1950. Het gaat om : ) Grootschalige aanleg van landbouwnederzettingen (bv. in de Antwerpse Kempen te Geel maar ook Siberië te Peer): ) Aanleg van een tiental vloeiweiden of wateringen waarbij de arme grond vruchtbaar gemaakt werd via bevloeiing via een dicht net van gegraven slootjes die werden gevoed via een toevoergracht die mineraalrijk water tapte ter hoogte van de kanalen (Zuid-Willemsvaart): ) Grootschalige bebossingen als resultaat van de wetgeving en stimuli door de Belgische overheid in de 19de eeuw en ten gevolge van de vraag naar mijnhout in de 20e eeuw. Voor deze bebossingen werd voor de bemesting van de grond over het kanaal stadsmest aangevoerd vanuit grote steden als Antwerpen. De meest uitgestrekte planmatige bebossingen zijn het complex Roelerheide, Olenderheide, Bodembossen te Zutendaal, As en Genk (grotendeels eind 19de eeuw), het complex Grootruiderbos (grotendeels eind 19de eeuw) en het complex Zonhoverbos te Genk (rond 1950). Alhoewel uiteenlopend van karakter en gespreid over nagenoeg een eeuw hebben deze planmatige ontginningen gemeen : ) Dat ze planmatig verlopen en volgens regelmatig ontsluitingspatroon, doorgaans dambordpatroon; ) Dat ze uitgevoerd worden op overheidsgezag of door kapitaalkrachtige privé-investeerders en op relatief korte termijn; ) Dat ze vaak experimenteel zijn van karakter of een modelfunctie hebben (modelboerderijen).
45 45
SIBERIË, EEN PLANMATIGE LANDBOUWONTGINNING
Tot begin 20ste eeuw was het gebied Siberië één groot heidegebied. Het toponiem Siberië wijst overigens op onontgonnen land. In 1909 kocht een kapitaalkrachtige Engelsman 580 ha in het gebied en stichtte er een groot landbouwbedrijf. Het zandige stuifduingebied met vennen onderging een metamorfose. Met handkracht werd het reliëf genivelleerd, vennen met duinzand gedempt, sloten gegraven, een wegennet aangelegd volgens dambordpatroon, .... Op de sterk sociaal geöriënteerde modelboerderij werkten in het interbellum 250 arbeiders. Na de Tweede Wereldoorlog stopte het bedrijf. Verspreid in het gebied dozijn grote boerderijen opgericht. Het gebied wordt momenteel gebruikt als weide en als maïsakker.
46
ZONHOVERHEIDE, ... EEN GROOTSCHALIG BOS IN GENK Voorbeelden van grootschalige heideontginningen zijn er binnen het Regionaal Landschap ruim voorhanden. De eerste grote golf van grootschalige bebossingen vond plaats onder financiële en wetgevende stimulans van het nog jonge België. Een tweede golf ging gepaard met de opkomst van de mijnindustrie. De laatste grootschalige bebossingen dateren van rond 1950. De Zonhoverheide is in dat geval. Tot die tijd was het een uitgestrekt heidegebied tussen Zonhoven en Genk. Onder toenmalig woudmeester Bodeux werd de heide ingedeeld volgens dambordpatroon met percelen van ca 5 ha groot en bebost via een experimentele methode. In cirkels met doormeter van 25 m (ong. 1 boomhoogte) werden Grove den of Corsicaanse den ingeplant. Bij aaneenschakeling van deze cirkels ontstonden kleine ruitvormige ruimten die werden beplant met Amerikaanse eik. Van deze Amerikaanse eik werd verwacht dat hij zich zou uitzaaien in de bestanden en zo op langere termijn tot een gemengd bos zou leiden. Hij zou zo leiden tot een betere bodemstructuur, een hogere natuurwaarde en … kleur in het bos. Het experiment doorstond de tijdsgeest niet. Corsicaanse den en Amerikaanse eiken worden momenteel als exoten geweerd en langzaam verwijderd temeer daar de natuurwaarde van deze bossen uiterst beperkt is. De vraag naar open bos, bosheide of boomheide roept. Worden deze bossen in Genk terug Zonhoverheide ?
47 47
48
ENKELE NATUURPARELS AAN DE KROON MECHELSE HEIDE - HEIWIJK Ten tijde van Ferraris was dit een aaneengesloten heidegebied, plaatselijk bosheide. De deelgebieden Heiwijk, Roelerheide werden zeer planmatig bebost bij wijze van heideontginning tijdens de eerste helft 19de eeuw en zijn typisch gelegen aan de rand van de gemeente : de rand van Maasmechelen met Zutendaal voor wat de bossen van Heiwijk betreft; de rand van Lanaken met Zutendaal voor wat Roelerheide betreft. Vandaag is dit gebied het grootste aaneengesloten natuurgebied van Vlaanderen bestaande uit heide- en bosgebieden met unieke of uitzonderlijke natuurwaarden. De uitgestrekte Mechelse heide omvat een aantal vermaarde vennen en vormt als uitgestrekt natuurreservaat de kern van het Nationaal Park Hoge Kempen. In het gebied komen meerdere witzand- en grindwinningen voor. Hun herstructurering is gericht op het herstel of zelfs vergroting van de biodiversiteit. Landschappelijk blijven het echter grote landschapsvreemde waterplassen.
49 49
PLATTE LINDENBERG – MECHELS BOS De volledige zone rondom de steilrand heeft een hoge archeologische waarde en potentie. Talrijke vondsten zijn bekend uit de steentijd, enkele uit de metaaltijden. Op de Ferrariskaart komt reeds een uitgestrekt langgerekt noordoost-zuidwest gericht boscomplex voor langs de bovenzijde van de steilrand, dus op het plateau. Dit bos komt thans overeen met het boscomplex Platte Lindenberg, Dilsenerbos, Lanklaarderbos, Mechelse bos dat ook in de tussenliggende periodes niet werd ontbost en dus te beschouwen is als historisch stabiel bos. In dit boscomplex komen ook in de praktijk een aantal oude bospercelen voor hetgeen ze interessant maakt voor o.a. de zeldzame kever Vliegend hert. De boomrijke heide die op de Ferrariskaart voorkomt ten westen van dit bos werd in de loop van de 19e eeuw bebost en komt overeen met het bosgebied Bosheide (toponiem !) te As. De vennen die op de Ferrariskaart zijn aangeduid komen vandaag nog voor. Het betreft het Heuvelsven en enkele kleinere vennen.
50