Laat de
Vroege Christenen eens aan het woord!
David W. Berçot
Laat de
Vroege Christenen eens aan het woord! Een verrassende ontdekkingsreis door enkele van de geloofsovertuigingen van de vroege-christenen vlak na de apostelen van Jezus.
Will the real Heretics please stand up! (1989) David W. Berçot. e
PDF, 2 druk in het Nederlands, januari 2015. Uitgever: Strangers and Pilgrims www.strangersandpilgrims.nl Omslag schilderij: 'Promised' Cornelis Monsma (www.monsmart.com) Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, micro- film of op welke andere manier dan ook, zonder voorafgaand schriftelijke toestemming van de uitgever.
2
Inleiding. Veel christenen denken dat de apostel Johannes, vlak voordat hij stierf in ongeveer het jaar 98 n.Chr. ons het complete Nieuwe Testament zoals wij dat nu kennen, achterliet aan de christenen in zijn tijd. Niets is echter minder waar! De brieven die o.a. Paulus, Petrus en de anderen apostelen schreven lagen verspreid over verschillende christelijke gemeenten die geografisch vaak ook nog ver van elkaar af lagen. Natuurlijk zullen er afschriften zijn rondgegaan. Maar het was in de periode van 100 n.Chr. tot aan ca. 200 n.Chr. aan die vroege-christenen om te bepalen, onder leiding van Gods Heilige Geest, welke brieven en evangelieverslagen opgenomen moesten worden in het Boek dat wij nu aanvaarden als ons Nieuwe Testament. Maar … Wat geloofden zij eigenlijk? Waar stonden zij voor? Welke invloed had dat wat zij geloofden in hun dagelijks leven? Hoe reageerden zij op tegenstand? En hoe gingen zij om met de samenleving om hun heen? Zij waren degene die nog met de apostelen Paulus, Petrus en Johannes hebben gesproken en vragen hebben kunnen stellen bij onduidelijkheden of misverstanden. Enkelen worden zelfs bij naam in het Nieuwe Testament vermeld door de apostelen van Jezus. David Berçot neemt ons mee terug naar die tijd en laat deze vroege-christenen zelf aan het woord. Hij laat hun vertellen over enkele geloofsovertuigingen die zij, net als christenen in onze westerse wereld, ook aanhangen.
Alleen … kan dat wat zij vertellen wel eens heel verrassend voor ons zijn!!
Editorial Reviews: Family Life, October, 1989 Perhaps the single most important thing the book did for me was to introduce me in an unforgettable way to the early Christian writings. ...However, the author, David Bercot, does more than introduce the reader to the early Christians and their writings he advances a powerful and persuasive argument as to why we should take the early Christians and their writings seriously. This argument is basically similar to saying that the further upstream you go, the purer the waters should be. He makes a convincing case that these early Christian writers were in the best possible position to interpret and understand what the inspired writers had in mind when they wrote the New Testament. After all, some of these early Christian leaders were co-workers with the apostles and knew them personally. It is logical that they had a real advantage over us who read the Bible after nearly 2,000 years. Bookstore Journal, November, 1989 We’ve heard it all before. The church’s decline began when Constantine named Christianity the religion of the Roman Empire. David Bercot recounts all this and more. He is deeply concerned with the church’s lack of spirituality. He is upset that the church has adopted worldly standards of success rapid growth and wealth. He is right in feeling and expressing these concerns. And he expresses them well. The Plough, April, 1990 "Early Christianity was a revolution that swept through the ancient world like fire through dry timber," challenging traditional customs and institutions. The author contends that the early Church’s stance toward society should concern us deeply, as we face many similar burning issues: divorce, abortion, entertainment, war, economic injustice, and the role of men/women. Bercot, who is also was a lawyer, takes the reader on a very stimulating journey in which we meet Polycarp (who was personally discipled by the apostle John) and other second-century witnesses. The Obligator, August, 1989 To say this book packs a jolt is an understatement. Bercot doesn’t point fingers; he just tells it like it is. This book has my highest recommendations.
3
Voorwoord David Berçot begon zijn beroepscarrière als advocaat in 1980, maar altijd is zijn liefde voor Christus de drijfveer in zijn leven. Om zijn theologische nieuwsgierigheid te stillen begon hij in 1985 met een studie van alle beschikbare geschriften van de vroege-christenen van 90 tot 325 n.Chr. de Ante-Nicene-Fathers Volume 1 t/m 10. (Kosteloos Digitaal verkrijgbaar bij de uitgever Strangers and Pilgrims.) Wat echter begon als een theologische studie veranderde al snel zijn hele leven. Toen hij deze informatie enthousiast ging delen met vrienden moedigden zij hem aan om een boek hierover te schrijven hoe het Christendom er in de jaren zo vlak na de apostelen van Jezus uit had gezien. Hij volgde hun suggestie op en “Will the real Heretics please stand up” werd uitgegeven in 1989. Het boek geeft een verfrissende en uitdagende kijk op onze geloofsovertuigingen en praktijken. David wist vooraf niet wat voor een uitwerking dit boek zou hebben op christenen, maar na zes maanden was de eerste druk al helemaal uitverkocht! Nu na jaren raakt het nog steeds vele mensen. Voor de vertaling in het Nederlands is er nauw overleg geweest met de schrijver. Zo is het originele script uit 1989 op enkele terreinen aangepast. Zo is bijvoorbeeld ‘30 jaar geleden’ vervangen om het verhaal tijdloos te maken door ‘in de jaren zestig van de vorige eeuw’. Ook zijn enkele kenmerkende Amerikaanse uitdrukkingen ed. vervangen door onze Europese benamingen, begrippen en uitdrukkingen. Dit allemaal om de lezer beter de strekking van de werken van de vroege-christenen te laten begrijpen. Het 'Biografische woordenboek' en de 'Bronverwijzingen' zijn bewust in het Engels gelaten om het de lezer gemakkelijker te maken, indien hij of zij nazoek werk wil verrichten, de originele Engelse bronnen te kunnen terugvinden. Veel, zo niet alle geschriften van de vroegechristenen zijn namelijk alleen maar in het Engels beschikbaar. De schrijver heeft de intentie om de lezer persoonlijk en op een informele wijze aan te spreken. Vandaar dat ook de vertaling in een informele en persoonlijke wijze is geschreven. Als er in het boek wordt gesproken over ‘kerk’ wordt er niet één specifieke christelijke stroming mee bedoeld, maar alle christelijke kerken/groeperingen/organisaties ed. De geciteerde Bijbelteksten zijn, indien niet anders vermeldt, genomen uit de NBV 2004. De vertaler.
4
Inhoudsopgave 1. De Gevangene -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ 6 2. Wie Waren De Vroege-Christenen? -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ 9 3. Onderdanen Van Een Ander Koninkrijk -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ 15 4. Cultuur Afhankelijk? -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ 21 5. Waarom Lukte Het Hun Wel? -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ 30 6. Wat geloofden Zij Over Redding? -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ 39 7. Voorbeschikking En Onze Vrije Wil -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ 47 8. De Waterdoop -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ 52 9. Voorspoed: Een Zegen Of Een Strik? -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ 56 10. Het Oude Testament: Ook Voor Nu? -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ 61 11. Wie Begrijpen De Apostelen Beter? -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ 67 12. Is Het Apostolische Onderwijs Aangepast? -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ 72 13. Hoe Het Christendom Veranderde -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ 79 14. De Resterende Muren Vallen -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ 86 15. Augustinus van Hippo -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ 90 16. De Reformatie: Terug Naar Vroeger? -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ 94 17. De Zoektocht -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ 98 18. De Anabaptisten -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ 101 19. Wat betekent Dit Voor Ons? -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ 106 Biografie (engels) -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ 111 Bronverwijzing (engels) -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ 113
5
1. De Gevangene De houten kar dendert door de geplaveide straten van Smyrna. Het geschreeuw en gejuich van een uitzinnige menigte in de arena is al hoorbaar. Wilde honden, luid blaffend, volgen de houten kar door de straten. Kinderen met gebruinde gezichten springen snel voor de kar opzij. Hun ogen staan wijd open van opwinding. Onbekende, naamloze gezichten kijken uit de ramen naar de in de kar voorbij rijdende gevangene. De kar stopt net buiten de massieve muren van de arena. De bewaker verwondt de gevangene door hem bruut van de kar te gooien, alsof het een zak vuil is. Wekenlang heeft het volk geschreeuwd om de arrestatie en terechtstelling van deze man. Maar deze oude broze man met zijn gezicht getekend door vele rimpels, lijkt absoluut niet op een gevaarlijke misdadiger. Zijn haar en baard zijn zo wit als Mediterrane wolken aan de middaghemel. Begeleid door enkele gewapende bewakers strompelt de bejaarde gevangene de arena binnen. Onder de toeschouwers verspreid zich snel het nieuws dat dit Polycarpus is, de verachtelijke misdadiger wiens dood zij willen zien. Zijn misdaad? Hij is de plaatselijke leider van een sekte die christenen genoemd worden. Onder begeleiding van het bloeddorstige opgewonden geschreeuw van de menigte brengen de soldaten hem naar de plek waar de Romeinse proconsul zit. Als de proconsul de oude strompelende man ziet, verkleurd zijn gezicht van schaamte. Dus dit is de zo gevaarlijke misdadiger die zoveel oproer heeft veroorzaakt. Een eenvoudige oude man. De proconsul, gekleed in zijn paarse mantel die wuivend in de lichte avondwind beweegt, buigt zich voorover van zijn stoel en richt zich persoonlijk tot de oude gevangene en zegt: “De Romeinen voeren geen oorlog tegen oude mannen. Zweer simpelweg bij de goddelijkheid van Caesar en ik laat je vrij.” “Dat kan ik niet doen”, antwoordt Polycarpus. “Roep dan maar, weg met de atheïsten, dat is voor mij ook genoeg.” (Vele Romeinen geloven namelijk dat de christenen atheïsten zijn omdat ze geen tempels of beelden van goden hebben.) Rustig strekt Polycarpus zijn gerimpelde arm uit en brengt deze in een cirkel bewegend naar de vol van haat vervulde menigte. Intens zijn blik naar de hemel richtend, roept hij: “Weg met de atheïsten!” De proconsul is voor een ogenblik ontdaan door de reactie van de oude man. Ondanks dat hij heeft gedaan wat hem was opgedragen, realiseert de proconsul zich, door de reactie van de menigte, dat het onmogelijk voor hem geworden is om Polycarpus vrij te laten. “Vervloek Jezus Christus!”, draagt hij Polycarpus op. Een kort moment kijkt Polycarpus met zijn doordringende bruine ogen naar het strakke gezicht van de proconsul. En antwoordt hem met kalme stem: “Achtenzestig jaar lang heb ik mijn Heer Jezus gediend en nooit heeft Hij mij op welke manier dan ook maar in de steek gelaten. Hoe kan ik dan mijn Koning en Verlosser vervloeken?”
6
Bij de menigte die het gesprek niet kan volgen, groeit het ongeduld. Bang geworden voor de uitzinnige menigte, dringt de proconsul er nogmaals bij Polycarpus op aan te zeggen: “Zweer bij de goddelijkheid van Caesar!” “Omdat u zich blijft voordoen alsof u niet weet dat ik een christen ben”, antwoordt Polycarpus kalm, “zal ik uw taak makkelijker maken. Ik verklaar zonder schaamte dat ik een christen ben. Als u wilt weten wat christenen geloven, vertel mij dan wanneer u tijd heeft en ik zal het u uitleggen.” Duidelijk nerveus geworden antwoordt de proconsul: “Probeer mij niet te overtuigen; overtuig hen”, roept hij terwijl hij naar de menigte wijst. Polycarpus kijkt naar de menigte die ongeduldig wacht wanneer hun bloedig vermaak gaat beginnen en zegt: “Nee, ik verlaag de leringen van Jezus niet om te proberen deze menigte te overtuigen.” De proconsul duidelijk geïrriteerd reageert met stemverheffing: “Besef je niet dat ik wilde dieren tot mij beschikking heb. Ik laat ze onmiddellijk los als je je niet bedenkt.” “Wel nu, laat ze maar los”, antwoordt Polycarpus zonder enige angst in zijn stem. “Wie zou het goede verlaten om dat wat slecht is te gaan navolgen?” De proconsul is gewend dat zelfs de meest geharde misdadiger voor hem zwicht. Maar deze oude man weerstaat hem zonder enig angst. De proconsul, enigszins van zijn stuk gebracht schreeuwt: “Omdat wilde dieren je niet bang kunnen maken, luister en weet, dat ik je levend laat verbranden als je niet onmiddellijk die Jezus Christus verloochent!” Vol van Heilige Geest straalt Polycarpus van vreugde en zelfvertrouwen. “U bedreigt mij slechts met vuur dat brandt voor een uur en dan dooft. Heeft u niet gehoord van het vuur van het komende oordeel en de eeuwige straf voor de goddelozen? Waar wacht u nog op? Doe met mij wat u wil.” Dit was niet de manier zoals het moest gaan. De proconsul werd geacht de machtige overwinnaar met de gevangene op zijn knieën smekend om genade. Maar deze gevangene, deze oude man, was niet bang. De proconsul zonk achterover terug in zijn stoel, zijn vernederende verlies dragend. Omdat het stadion zo groot is, worden er herauten gezonden naar alle hoeken van het stadion om over te brengen wat Polycarpus gezegd had. Een golf van woede vervult de menigte nadat Polycarpus’ slotverklaring is overgebracht. Zij konden doen met hem wat zij wilden. Schreeuwend om Polycarpus’ dood, rennen ze door de gangen en deuren van het stadion naar buiten. Als waanzinnigen gaan ze door de straten van de stad en verzamelen al het hout dat ze kunnen vinden. Ze plunderen winkels en nemen zelfs al het brandhout voor de publieke badruimten mee. Teruggekomen in de arena hebben ze hun armen vol met hout voor de brandstapel. Ze stapelen het hout om een recht opstaande paal aan welke de bewakers zijn begonnen Polycarpus vast te binden. Polycarpus spreekt op een rustige toon zijn bewakers toe en zegt: “Laat mij ongebonden staan. Hij die mij de kracht geeft om het vuur te verdragen zal mij ook de kracht geven om tegen de paal te blijven staan zonder te zijn vastgebonden.”
7
Na Polycarpus te hebben toegestaan om te bidden, wordt het hout door de soldaten aangestoken en sterft Polycarpus de marteldood. Door Polycarpus te verbranden dacht de bevolking van Smyrna dat ze ook zijn naam voor altijd hadden uitgewist en dat ze een einde hadden gemaakt aan de bijgelovige gehate groep die ze christenen noemden. Maar net als de proconsul, onderschatten zij schromelijk de veerkracht en de vaste overtuiging van de christenen. De dood van Polycarpus intimideerde de christenen niet, maar inspireerde ze meer en meer. In plaats van te verdwijnen, groeide de Christenheid alleen maar. Maar ironisch genoeg. Wat de Romeinen niet voor elkaar kregen, werd uiteindelijk wel bereikt door belijdende christenen zelf. In onze tijd kennen veel mensen Polycarpus niet meer en het Christendom van zijn tijd is onbekend voor velen in onze huidige westerse maatschappij.
8
2. Wie Waren De Vroege-Christenen? Ik herinner me nog steeds mijn Engelse professor die mij ervan probeerde te overtuigen van het belang om in mijn opdrachten de gebruikte begrippen te verklaren. Alhoewel ik toen weinig waarde aan zijn woorden hechtte, realiseerde ik pas de belangrijkheid van zijn lessen toen ik met verschillende mensen sprak over de vroege-christenen. Vaak was een van de eerste vragen die zij mij stelden: “Wie precies bedoel je nu eigenlijk met de vroege-christenen?“ Dus hierbij enkele verklarende begrippen. Met de term vroege-christenen, refereer ik hoofdzakelijk naar de christenen die leefden tussen 90 tot 200 n.Chr. De apostel Johannes leefde nog in die beginperiode. De eerste generatie vroege-christenen waren mensen zoals Polycarpus, die persoonlijk waren onderwezen door een of meer van Christus’ apostelen. Deze periode eindigde met een man die maar één generatie verwijderd was van de apostel Johannes, namelijk een leerling van Polycarpus genaamd Ireneüs van Lyon. Met de term 'het vroege Christendom', refereer ik naar de overtuigingen en praktijken of werken van de wereldwijde gemeenschap van vroege-christenen die deze gemeenschappelijke overtuigingen met elkaar bleven delen. Ik bedoel niet de geloofsovertuigingen en praktijken van iemand die door die gemeenschappen als ‘ketter’ werd bestempeld. Dus vermeld ik niet het ‘graan’ én het “onkruid”, maar alleen het ‘graan’. (Mat. 13:24-30)1 Hoewel dit boek zich hoofdzakelijk richt op de christenen die leefden tussen 90 tot 200 n.Chr. zijn de overtuigingen en praktijken over het algemeen genomen hetzelfde gebleven bij de christenen die in de eeuw daarna leefden. Om die reden bevat dit boek tevens aanhalingen van schrijvers die leefden tussen 200 tot 313 n.Chr. maar alleen indien hun citaten overeenstemmen met die van hen die leefden tijdens de periode direct na de apostelen van Christus.
Waren dit de kerkvaders? Wanneer ik over de vroeg christelijke schrijvers begin te spreken, reageren veel mensen met: “Oh, je bedoelt de kerkvaders”. Maar deze mannen bezagen zichzelf helemaal niet als kerkvaders! De meeste van hen waren gewone, hardwerkende christelijke herders met soms een voor die tijd bovengemiddelde opleiding. Zijzelf zouden zeer verontwaardigd zijn als ze kerkvaders genoemd zouden worden. De enige kerkvaders die zij erkenden waren namelijk de apostelen van Jezus. Het feit dat deze schrijvers geen kerkvaders waren, maakt hun werken (de Ante-NiceneFathers, volume 1 t/m 10) juist daarom zo waardevol. Indien deze mannen de belangrijke grondleggers van onze huidige theologie waren, dan zouden de geschriften van weinig waarde voor ons zijn. Ze zouden ons alleen vertellen welke doctrines ze hadden ontwikkeld. Maar deze mannen schreven geen theologische verhandelingen. Niemand uit het Christendom van de tweede eeuw kan, in de moderne betekenis van het woord, een theoloog genoemd worden. Er zijn geen grootschalige theologische leerstellingen terug te vinden in de gehele voor-Constantijnse christelijke geschiedenis.
9
Integendeel, deze christelijke geschriften bevatten grotendeels het volgende: 1. Brieven die de universele christelijke overtuigingen uitleggen aan de Romeinen en/of de Joden; 2. Brieven ter verdediging van het apostolische Christendom tegen ketters; 3. Correspondentie tussen de verschillende gemeenten onderling. Deze geschriften geven een getuigenis over wat de christenen in het algemeen geloofden en praktiseerden gedurende de periode kort na de dood van de apostelen. Dit maakt hen tot onschatbare waarde voor ons. Trouwens, de enige persoon gedurende de gehele periode tussen 90 tot 313 n.Chr. die men een theoloog zou kunnen noemen is Origenes. Maar Origenes drong zijn ideeën niet op aan andere christenen. Integendeel. Hij was absoluut van alle schrijvers in die vroeg christelijke periode het minste star in zijn opvattingen. Dit was trouwens een periode waarin niemand star en dogmatisch was buiten de weinige essentiële christelijke leerstellingen die zij onderhielden. Een van de opmerkelijkste eigenschappen van de vroege-christenen is juist het ontbreken van die star gedefinieerde theologische dogma's. Hoe verder iemand terug gaat in de christelijke geschiedenis, des te minder dogma's hij zal vinden. Toch waren er enkele essentiële leerstellingen en gemeenschappelijke praktijken die alle toenmalige christenen onderhielden. Dit boek richt zich op deze gemeenschappelijke of universele geloofsovertuigingen en praktijken uit die periode. In dit boek zijn enkel de geloofsovertuigingen of praktijken beschreven van de vroegechristenen als ze voldoen aan de volgende criteria: 1. Alle vroege-christenen die over een bepaald onderwerp schreven hebben dezelfde kijk hierop. 2. Op zijn minst hebben vijf vroeg christelijke schrijvers, gescheiden door tijd of door geografische afstand over hetzelfde onderwerp geschreven. In feite zijn de meeste in dit boek beschreven overtuigingen gebaseerd op de getuigenissen van meer dan vijf verschillende schrijvers die in tijd en plaats van elkaar verschilden.
Een korte introductie van acht belangrijke schrijvers Voordat we enkele vroeg christelijke overtuigingen gaan bespreken, wil ik je eerst kennis laten maken met sommige van de schrijvers die je in dit boek terug zult vinden. Polycarpus - Discipel van de Apostel Johannes Polycarpus, wiens dood in hoofdstuk één beschreven, was een voorbeeld in geloof en toewijding voor de gemeenten in Azië. Hij was een persoonlijke metgezel en discipel van de apostel Johannes die hem waarschijnlijk ook aanstelde als opziener of bisschop over de gemeente in Smyrna.2 Als de ‘engelen’ van de zeven gemeenten in Openbaring verwijzen naar de opzieners van die gemeenten, dan is het heel goed mogelijk dat de ‘engel’ van de gemeente van Smyrna niemand anders was dan Polycarpus. Indien dit zo was, is het opmerkenswaardig om te vermelden dat Smyrna een van de twee gemeenten in Openbaring is waartegen Jezus geen woorden van berisping had. Polycarpus leefde zeker nog tot de leeftijd van 87 jaar. Hij stierf de marteldood circa 155 n.Chr.
10
Ireneüs van Lyon - De cruciale menselijke schakel naar de apostelen Een van Polycarpus’ persoonlijke discipelen was Ireneüs, die naar Gallië (Frankrijk) vertrok om daar te dienen als zendeling. Toen de opziener van de gemeente in Lyon door de hevige vervolging vermoord was, werd Ireneüs tot zijn opvolger benoemd. Alle vroege-christenen sprak lovend over Ireneüs. Hij leefde tot na 200 n.Chr. Als een leerling van Polycarpus, die een metgezel was van de apostel Johannes, is Ireneüs een van de belangrijkste schakels van de tweede generatie na de tijd van de apostelen. Justinus - Filosoof wordt een evangelie prediker Gedurende Polycarpus’ leven begon een jonge filosoof genaamd Justinus een spirituele reis opzoek naar waarheid. Op een dag liep hij naar zijn vaste plek op een afgezonderd veldje met uitzicht op de Middellandse zee waar hij vaak mediteerde. Onderweg merkte hij een oude man op die achter hem liep. Omdat hij met rust gelaten wilde worden stopte hij en draaide zich naar de oude man om en keek hem geërgerd aan. Maar de oude man die een christen bleek te zijn, startte een gesprek met hem en vernam dat Justinus een filosoof was. De oude man stelde Justinus enkele zelf-onderzoekende vragen om hem te helpen de tekortkomingen van menselijke filosofie in te laten zien. Zoals Justinus later zelf vertelde: “Toen de oude man deze en vele andere zaken met mij besproken had, vertrok hij met de aanmoediging om over wat hij had gezegd na te denken. Ik heb hem daarna nooit meer ontmoet, maar onmiddellijk was er een vlam ontstoken binnenin mij. Ik was overweldigd door een liefde voor de profeten en voor de vrienden van Christus. Na nagedacht te hebben over de dingen die de oude man had gezegd, kwam ik tot de conclusie dat het Christendom de enige ware en waardevolste filosofie was.”3 Nadat hij een christen geworden was, bleef Justinus de specifieke kleren die de filosofen kenmerkten dragen om hiermee aan te geven dat hij de enige ware filosofie gevonden had. In werkelijkheid werd hij een prediker tot de ongelovige filosofen van zijn tijd. Zijn hele leven wijdde hij aan het helpen van gestudeerde Romeinen om hen de werkelijke betekenis van het Christendom te laten leren kennen. Zijn geschreven brieven aan de Romeinen zijn de oudste complete christelijke werken die er nog bestaan. Justinus bewees een getalenteerde evangelie prediker te zijn die vele geleerde en ongeletterde Romeinen tot het Christendom bekeerde. Er kwam een einde aan zijn leven toen een groep filosofen een complot tegen hem beraamden en hem lieten arresteren. Hij koos ervoor liever te sterven dan Christus te verloochenen. Justinus werd omstreeks 165 n.Chr. ter dood gebracht. Na zijn dood kwam hij bekend te staan als Justinus de Martelaar. Clemens van Alexandrië (Titus Flavius Clemens) - Leraar van nieuwe gelovigen Een andere filosoof die het Christendom vond tijdens zijn spirituele reis was Clemens. Na zich te realiseren welke tekortkomingen menselijke filosofie had, keerde hij zich tot het Christendom. Na zijn bekering reisde hij door heel het Romeinse Rijk en leerde uit de eerste hand het Christendom kennen van de oudste en meest gerespecteerde christelijke leraren van die tijd. Zijn geschriften, welke gedateerd worden op circa 190 n.Chr. weerspiegelen de wijsheid van zijn leraren en hebben door de eeuwen heen vele christenen geïnspireerd zoals onder andere de Engelsman John Wesley. Clemens vestigde zich uiteindelijk in Alexandrië in Egypte. Hij werd als ouderling aangesteld in die gemeente en verantwoordelijk voor de opleiding van pas bekeerde christenen. Hij wordt meestal vermeld als Clemens van Alexandrië om hem te onderscheiden van een andere
11
Clemens die opziener was over de gemeente in Rome gedurende de laatste dagen van de Apostel Johannes. Verwijzingen naar Clemens in dit boek gaan, tenzij anders aangegeven, altijd over Clemens van Alexandrië. Origenes - Een briljante denker toegewijd aan God Een van de studenten van Clemens in Alexandrië was de getalenteerde tiener Origenes, een zoon van christelijke ouders. Toen hij 17 jaar oud was brak er een zware vervolging uit in Alexandrië en werd zijn vader gevangen genomen. Origenes schreef naar zijn vader in de gevangenis en moedigde hem aan getrouw te blijven en niet Jezus Christus te verloochenen ter wille van zijn familie. Toen er een datum vastgesteld was voor zijn vaders proces, besloot Origenes om ook op het proces te verschijnen, naast zijn vader te staan en te sterven met hem. Maar in de nacht voor het proces verborg zijn moeder al zijn kleren en voorkwam hiermee dat hij die morgen bij het proces aanwezig kon zijn. Ondanks dat hij pas 17 jaar oud was, onderscheidde Origenes zich in de gemeente in Alexandrië door zijn liefdevolle bezorgdheid die hij tentoonspreidde voor zijn mede-christenen gedurende de felle vervolging tijdens die periode. Zijn tegenstanders merkten zijn daden van barmhartigheid al snel op en hij overleefde de vervolging maar ternauwernood. Origenes had grammatica en Griekse literatuur geleerd van zijn vader en begon privé lessen te geven om zijn moeder, jongere broers en zusters te onderhouden. Hij was zo buitengewoon begaafd dat vele ook niet christelijke ouders hun zonen naar hem toe zonden om door hem onderwezen te worden. Vele van hen werden christenen door het getuigenis dat Origenes gaf. In die periode kwam het leven van Clemens, die verantwoordelijk was voor de pas bekeerde christenen, in gevaar. Voor de plaatselijke autoriteiten was hij een bekend persoon. Dus werd hij gedwongen naar een andere stad te vluchten om daar zijn christelijke bediening voort te zetten. De ouderlingen van Alexandrië deden een ongebruikelijke stap. Zij benoemden Origenes, toen pas 18 jaar oud, tot opvolger van Clemens als hoofd van de school. Dit bleek een wijs besluit te zijn, want Origenes voerde die taak uit met heel zijn ‘ziel en zaligheid’. Hij stopte met het les geven in grammatica en literatuur en verkocht al zijn Griekse boeken op krediet aan een andere man. Hij leefde in eenvoud van het kleine bedrag dat hij maandelijks ontving van de verkoop van zijn Griekse boeken en weigerde enig salaris te ontvangen voor zijn werk als christelijke leraar. Na de gehele dag leerlingen onderwezen te hebben bestudeerde hij zelf de Bijbel nog vaak tot laat in de nacht. Het duurde niet lang meer voordat Origenes een van de meest gerespecteerde christelijke leraren van zijn tijd werd. Uiteindelijk vroegen enkele van zijn vrienden hem om een serie van inzichten te geven over de Bijbel, waarbij elk boek van de Bijbel vers voor vers besproken werd. Zijn vrienden betaalden schrijvers om zijn inzichten van hem vast te leggen en deze werken werden de eerste Bijbel commentaren ooit door een christen geschreven. De bedoeling van zijn commentaren was nooit dat dit dogmatische uitspraken zouden worden, want hij week regelmatig uit naar andere onderwerpen en persoonlijke interpretaties. Bij al zijn commentaren op de Bijbel gaf Origenes blijk van een beminnelijke en flexibele instelling, vaak zijn uitleg eindigend met de woorden: “Goed. Dat is de beste uitleg die ik kan geven over deze passage. Misschien heeft iemand met meer inzicht een betere uitleg.” In enkele van zijn commentaren heeft Origenes overigens een afwijkende mening die niet gedeeld wordt door het merendeel van de vroege-christenen. Om die reden ben ik wat voorzichtig geweest in het citeren van hem.
12
Ondanks zijn soms afwijkende interpretaties was Origenes een van de meest briljante denkers in zijn dagen. Hij onderhield zelfs persoonlijke correspondentie met een van de Romeinse keizers. Maar zijn faam trok ook de aandacht van tegenstanders van het Christendom en meer dan eens werd hij gedwongen te verhuizen naar een andere stad om aan vervolging te ontkomen. Ondanks dit alles bereikte hij de leeftijd van 70 jaar voordat hij uiteindelijk gevangen genomen werd. Hoe erg hij ook gemarteld werd, Origenes verloochende Jezus nooit en zijn beulen gaven het uiteindelijk in grote ergernis op. Maar helaas overleefde Origenes hun onmenselijke martelingen niet. Tertullianus - Verdediger tegen de Romeinen Voor westerse christenen is Tertullianus waarschijnlijk de meest bekende naam van alle vroeg christelijke schrijvers. Hij was opziener over de Noord-Afrikaanse gemeente in Carthago, de plaats waar hij zich uiteindelijke vestigde.4 Tertullianus was een van de meest begiftigde verdedigers van het vroege Christendom en hij was een van de weinige gemeente ouderlingen die in het Latijns schreef in plaats van in het Grieks. Tertullianus is bekend om verschillende gedenkwaardige uitspraken zoals deze: “Het bloed van de martelaren is het zaad van de christelijke gemeente.” Tertullianus schreef zijn werken in een tijdsperiode van ongeveer 20 jaar van 190 tot 210 n.Chr. Buiten zijn verdedigende brieven aan de Romeinen, schreef Tertullianus ook enkele korte brieven of verhalen waarbij hij christenen in gevangenschap aanmoedigde en andere christenen opriep om afgescheiden te blijven van de wereld om hun heen. Hij schreef ook enkele verdedigende brieven tegen de toenmalige ketters [Gnostici] in zijn tijd. Later in zijn leven werd Tertullianus sterk beïnvloed door het Montanisme, welke weliswaar behoudend was in theologie maar die van hun leden verwachtte strikt menselijke ascetische regels na te volgen. Gelukkig werd ongeveer de helft van zijn werken geschreven voordat hij deze Montanistische zienswijze overnam. Omdat deze stroming behoudend was in theologisch opzicht komen Tertullianus Montanistische werken over het algemeen overeen met de denkbeelden van de andere vroege-christenen uit die periode. Desondanks ben ik oordeelkundig te werk gegaan bij het citeren uit zijn Montanistische periode. Cyprianus - De rijke man die alles gaf aan Jezus Christus Een tiental jaren nadat Tertullianus zijn werken schreef, werd de rijke Romein Cyprianus op 40 jarige leeftijd bekeerd tot het Christendom. Ondanks dat hij een bewonderaar was van Tertullianus, verbond hij zich nooit met de Montanisten. Hij keerde zich sterk tegen elke afvallige groepering die zich afscheidde van de apostolische leer. Als een pas bekeerde christen was Cyprianus zo vreugdevol over het feit dat hij Christus gevonden had en wedergeboren was, dat hij zijn hele nalatenschap verkocht en het geld aan de armen gaf. Hij verheugde zich in het feit verlost te zijn van zijn materiële bezittingen. Zijn werken bevatten dan ook enkele van de meest emotionele passages over de wedergeboorte die ooit geschreven zijn. De gemeente in Carthago waardeerde zijn enthousiaste inzet voor Christus. Ondanks het feit dat hij pas een kort aantal jaren een christen was, benoemden zij hem als opziener of bisschop over hun gemeente. Een voor die tijd zeer ongebruikelijke gebeurtenis. Cyprianus’ brieven zijn bijzonder waardevol omdat ze voornamelijk correspondentie bevatten met de opzieners van andere gemeenten. Hij schrijft over de alledaagse zorgen en problemen in de christelijke gemeenten in zijn tijd. Cyprianus was gedwongen om veel van zijn herderlijke werkzaamheden ondergronds te verrichtten omdat gedurende zijn leven er een intense vervolging plaatsvond. Hij was een onvermoeibare herder, gaf al zijn kracht en uiteindelijk ook
13
zijn leven voor de schapen die Christus hem had toevertrouwd. Hij werd gevangen genomen en onthoofd door de Romeinen omstreeks het jaar 258 n.Chr. Lactantius - Leraar van de zoon van de Keizer Lactantius is bij ons minder bekend. Dat is jammer omdat hij met een ongewone duidelijkheid en welsprekendheid schrijft. Voordat hij het Christendom aanvaardde, was hij een befaamde leraar in retoriek, wat niet onopgemerkt bleef bij Keizer Diocletianus. Na zijn bekering tot het Christendom gebruikte hij zijn schrijvers talent geheel voor Christus. Hij leefde tijdens de laatste grote Romeinse vervolging op de christenen in het begin van 300 n.Chr. en vestigde zich uiteindelijk in Frankrijk. Ondanks dat Lactantius al een bejaarde man was toen Constantijn in 312 n.Chr. keizer werd, vroeg Constantijn hem om een persoonlijke leraar te worden voor een van zijn zonen. De werken van Lactantius zijn belangrijk omdat ze geschreven zijn vlak tegen het einde van de voor-Constantijnse periode van het Christendom. Ze laten zien dat de meeste christelijke geloofsovertuigingen maar weinig waren veranderd gedurende de 223 jaar na de dood van de Apostel Johannes tot aan het begin van de regeer periode van Keizer Constantijn.
In het geval je deze namen niet onthouden kan . . . Ik begrijp dat al deze namen waarschijnlijk onbekend voor je zijn en dat je misschien moeite hebt ze te onthouden. Om die reden heb ik een Biografisch woordenboek toegevoegd aan het einde van dit boek. Het geeft een kort overzicht [in het Engels] van alle vroeg christelijke schrijvers die ik in dit boek citeer. In de eerste proefuitgaven van dit boek (eerste druk in 1989) beschreef ik merendeels de vroeg christelijke geloofsovertuigingen en praktijken inclusief één of twee citaten van de vroege-christenen in elk hoofdstuk. Maar het algemene commentaar die ik hierover kreeg was het volgende: “Goed boek, maar we willen eigenlijk weten wat de vroege-christenen zelf ons te vertellen hebben! Laten zij ons hun verhaal in hun eigen woorden vertellen.” Dus dat is wat ik gedaan heb. Dit is hun verhaal, grotendeels verteld door henzelf. Ik hoop dat dit boek je net zoveel tot nadenken aanzet als het mij deed met het schrijven ervan.
14
3. Onderdanen Van Een Ander Koninkrijk Mijmerend over alle dingen die Jezus gedurende Zijn korte verblijf op aarde had gedaan, merkte de Apostel Johannes op dat als alles opgeschreven zou zijn wat Jezus gedaan en gezegd had, de wereld zelf alle boekrollen niet zou kunnen bevatten. (Joh. 21:25) Maar in de nacht voor Zijn dood, koos Jezus van alle onderwerpen die Hij onderwezen en gedaan had er maar enkele belangrijke uit waarvan Hij wilde dat Zijn apostelen ze bleven herinneren. Hij zou uitvoerig over theologie gesproken kunnen hebben. Maar dat deed Hij niet. Hij kon alle fouten die ze gemaakt hadden voor hun voeten kunnen gooien. Maar ook dat deed Hij niet. In plaats daarvan besloot Hij om met hen de blauwdrukken te bespreken van het meest fantastische 'gebouw' dat er ooit in de menselijke geschiedenis gebouwd zou worden; de christelijke gemeente. Aanschouwelijk demonstreerde Hij aan Zijn apostelen dat degene die verantwoordelijkheid in de gemeente krijgen, dienaren van de leden ervan moeten zijn. Zorgvuldig legde Hij uit wat de herkenbare kenmerken van getrouwe leden van de gemeente zouden zijn. De drie identificerende kenmerken die Hij benadrukte waren: 1. Afgescheiden zijn van de wereld. “Wanneer de wereld je haat, bedenk dan dat ze mij eerder haatte dan jullie. Als jullie bij de wereld zouden horen, zou ze jullie hebben liefgehad als iets van haarzelf, maar jullie horen niet bij haar, want ik heb jullie uit de wereld weggeroepen. Daarom haat ze jullie.” (Joh. 15:18,19) 2. Onvoorwaardelijke liefde. “Ik geef jullie een nieuw gebod: heb elkaar lief. Zoals ik jullie heb liefgehad, zo moeten jullie elkaar liefhebben. Aan jullie liefde voor elkaar zal iedereen zien dat jullie mijn leerlingen zijn.” (Joh. 13:34,35) 3. Vertrouwen in gehoorzaamheid. “Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op mij. ... Wie mijn geboden kent en zich eraan houdt, heeft mij lief. Wie mij liefheeft zal de liefde van mijn Vader en mij ontvangen, en ik zal mij aan hem bekendmaken.” (Joh. 14:1,21) Johannes schreef deze woorden van Jezus op tegen het einde van de eerste eeuw. Maar behielden de christenen deze identificerende kenmerken in de eeuw na de apostelen? Wat geloofden en praktiseerden de christenen uit de tweede eeuw?
Een volk afgescheiden van de wereld “Niemand kan twee meesters dienen”, zei Jezus tegen zijn discipelen. (Mat. 6:24) Maar helaas, tijdens het grootste gedeelte van de afgelopen tweeduizend jaar hebben christenen hun best gedaan om te proberen te bewijzen dat Jezus ongelijk had. We hebben onszelf laten wijsmaken dat we zowel de zegeningen van God als de materiële dingen van de wereld kunnen nastreven. Velen van ons leven niet veel anders dan conservatieve niet-christenen, behalve dan dat wij regelmatig wekelijks bijeenkomen voor onze aanbidding. We kijken naar hetzelfde amusement op televisie. We hebben dezelfde zorgen over de problemen in de wereld. En we zijn regelmatig net zo als zij betrokken bij de commerciële en materialistische handel en wandel van de wereld. Vaak is ons ‘niet tot deze wereld behoren’ meer theorie dan praktijk.
15
Maar het Christendom was in het begin niet zo. Vroege-christenen leefden met hele andere principes en waarden dan de mensen om hun heen. Zij verwierpen het wereldse amusement met zijn helden en rijken. Zij waren onderdanen van een ander Koninkrijk en ze luisterden naar de stem van een andere Meester. Dit was nog steeds zo gedurende de christenen in de tweede eeuw zoals het ook was in de tijd toen de apostelen nog leefden. In een werk van een onbekende schrijver uit ongeveer 130 n.Chr. worden de christenen aan de Romeinen als volgt omschreven: “Zij verblijven in hun eigen land eenvoudigweg als vreemdelingen … Zij zijn in het vlees maar leven niet naar het vlees. Zij leven hun dagen op aarde maar zijn inwoners van de hemel. Zij gehoorzamen de geschreven wetten en tegelijkertijd ontstijgen ze de wetten door hun levenswijze. Ze hebben liefde voor alle mensen maar worden vervolgd door iedereen. Zij zijn onbekend en vervloekt. Zij worden ter dood gebracht maar komen weer tot leven. Zij zijn arm en toch maken ze velen rijk. Zij bezitten weinig en toch hebben ze overvloed. Zij worden onteerd maar door hun oneer worden ze verheerlijkt … en degene die hen haten kunnen geen reden geven voor hun haat.”1 Omdat de aarde hun woonplaats niet is, konden de vroege-christenen zonder voorbehoud net als Paulus zeggen: “Want voor mij is leven Christus en sterven winst.” (Fil. 1:21) Justinus legde aan de Romeinen uit: “Omdat onze gedachten niet gericht zijn op het heden, zijn we niet verontrust als men ons ter dood brengt. De dood trouwens, is een schuld die we allemaal zullen moeten betalen.”2 Een ouderling uit de tweede eeuw vermaande zijn gemeente: “Broeders, laten wij vrijwillig ons verblijf in deze huidige wereld achter ons laten, zodat we de wil kunnen doen van Hem die ons geroepen heeft. En wees niet bang deze wereld te verlaten, … de dingen van de wereld zien we niet als ons eigendom en stellen onze begeerte niet hierop … De Heer verklaarde dat geen slaaf twee meesters kan dienen. Als we ernaar verlangen om zowel God als de rijkdom te dienen, zal het niet goed met ons gaan. Want welk voordeel heeft een man als hij de hele wereld wint, maar zijn ziel verliest? Deze wereld en die hierna komt zijn vijanden van elkaar … daarom kunnen we geen vrienden van beide zijn.”3 Cyprianus de gerespecteerde opziener over de gemeente in Carthago, benadrukt een soortgelijke gedachte in een brief die hij schreef aan een christelijke vriend: “De enige vredige en betrouwbare rust, de enige zekerheid die solide, stevig en nooit veranderd is deze; jezelf afkeren van de afleidingen van deze wereld, vasthouden aan het zekere geloof van redding door je ogen van de aarde naar de hemel te richten ... hij die sterker is dan de wereld begeerd niets en verlangd niets van deze wereld. Hoe stevig, hoe onwrikbaar is die zekerheid, hoe hemels is de bescherming in Zijn nooit eindigende zegeningen om vrij te zijn van de strikken van deze verstikkende wereld. Om ver verwijderd te blijven van het uitschot van deze aarde en uitgerust te zijn voor het licht van het eeuwige leven.”4 Dezelfde gedachtegang lezen we overal in geschriften van vroege-christenen. Van Europa tot in Noord-Afrika; "We kunnen niet Christus én de wereld liefhebben." Laten we niet denken dat vroege-christenen een levensstijl beschreven die ze zelf niet praktiseerden. Hier een verklaring van de Romeinen zelf. Een Romeinse tegenstander van de christenen merkt op: “Zij verachten de tempels als huizen van de doden. Zij verwerpen de goden. Zij lachen om heilige zaken. Zij hebben medelijden met onze priesters. Half naakt, verachten ze onderscheidingen en purperen gewaden. Wat een ongelooflijke vermetelheid en dwaasheid! Zij zijn niet bang voor de kwellingen nu, maar zij vrezen dat wat ze niet zien en voor hun ligt. Zij vrezen niet om nu te sterven, maar vrezen te sterven na de dood … Jullie zielige mensen. Leer op zijn minst van jullie huidige situatie dat wat op jullie wacht na de dood.
16
Weet dat vele van jullie uit eigen vrije wil behoeftigen zijn, het koud hebben, honger leiden en zwaar werk verrichten. Zie, jullie god laat het toe. Hij is onwillig of kan jullie niet helpen. Hij is of zwak of onrechtvaardig … Zien jullie dat niet! Voor jullie zijn er bedreigingen, straffen, martelingen en kruisigingen ... Waar is de god waarvan jullie verwachten dat die jullie helpt als je terug komt van de dood. Hij kan jullie niet eens in dit leven helpen! Zonder enige hulp van jullie god, regeren, heersen en genieten de Romeinen van en over alle goede dingen in de wereld. Inclusief de heerschappij over jullie. Tegelijkertijd leven jullie in onzekerheid en angst, jullie onthouden jezelf van fatsoenlijke genoegens. Jullie bezoeken niet de sportevenementen. Jullie hebben geen belangstelling voor de openbare vermakelijkheden. Jullie verwerpen de openbare feesten en verafschuwen de heilige spelen … Dus, ellendigen die jullie zijn; jullie zullen nooit uit de dood opstaan, noch zullen jullie genieten van het leven nu. Als jullie enige wijsheid of verstand hebben, stop dan met het nieuwsgierig zijn naar de hemel, de bestemmingen en geheimen van de wereld …. Mensen die niet eens in staat zijn aardse zaken te begrijpen, zijn zeker niet in staat om over goddelijke dingen te spreken.”5 Toen ik voor het eerst de kritieken las die de Romeinen hadden tegen de vroege-christenen werd ik mij er pijnlijk van bewust dat niemand de christenen van vandaag maar ook zou durven of kunnen beschuldigen van die dingen. We worden niet bekritiseerd omdat we ons volledig inzetten voor de belangen van het Hemelse Koninkrijk en ons ver van dingen houden die de wereld te bieden heeft. Integendeel, christenen vandaag worden juist beschuldigd van het tegenovergestelde, zijnde geldwolven en hypocriet in onze aanbidding jegens God.
Liefde zonder voorwaarden Op geen enkel ander moment in de geschiedenis van het Christendom was liefde een zo kenmerkend deel van de hele christelijke gemeente dan in die eerste drie eeuwen. De Romeinen namen hier nota van. Tertullianus vermeldt dat Romeinen uitriepen: “Zie hoe ze elkaar liefhebben!”6 Justinus beschreef christelijke liefde op deze wijze: “Wij, die meer dan anderen bezig waren met het vergaren van rijkdommen en bezittingen, brengen nu alles wat we hebben onder in een gemeenschappelijk fonds en delen het met iedereen die het nodig heeft. Vroeger haatten en maakten we elkaar af en weigerden we om te gaan met mensen uit een ander land of van een ander ras. Maar nu, voor Christus, leven we samen met deze mensen en bidden we voor onze vijanden.”7 Clemens beschrijft een persoon die God had leren kennen: “Uit liefde verarmde hij zichzelf, zodat hij er zeker van is dat hij niet een broeder in nood over het hoofd ziet. Zeker als hij weet dat hij de armoede beter kan dragen dan zijn broeder. Eveneens beschouwde hij het leed van een ander als zijn leed en als hij het moeilijk heeft omdat hij van zijn eigen tekort heeft weggegeven, zal hij niet klagen.”8 Toen er een verschrikkelijke pest epidemie rond ging in de derde eeuw, waren christenen de enigen die zorgden voor de zieken. Wat ze deden met het risico om zelf ook hiermee besmet te worden. Ondertussen wierpen ongelovigen de zieke leden van hun eigen familie op straat zelfs nog voor ze gestorven waren, om zichzelf maar te beschermen niet besmet te worden met de pest.9 Een ander voorbeeld illustreert zowel hun broederlijke liefde als hun compromisloze toewijding voor Jezus. Een ongelovige acteur aanvaardde het Christendom. Hij realiseerde zich dat hij van baan moest veranderen omdat de meeste toneelstukken immoraliteit aanmoedigden en doordrongen waren van afgoderij. Bovendien maakte het theater soms doelbewust van jongens homoseksuelen omdat ze dan beter de rol van een vrouw konden spelen. Aangezien
17
deze pas bekeerde acteur geen andere bekwaamheden had, dacht hij erover om een acteursschool te beginnen om drama te onderwijzen aan niet christenen. Maar hij legde zijn plannen eerst voor aan zijn ouderlingen. De ouderlingen vertelden hem dat, als acteren immoreel was het eigenlijk ook niet juist was om anderen hierin te onderwijzen. Omdat dit een vrij nieuwe situatie betrof schreven ze naar Cyprianus in het nabij gelegen Carthago om te vragen hoe hij hierover dacht. Cyprianus was het ermee eens dat een beroep dat ongeschikt was voor een christen ook ongeschikt was om er les in te geven, ook al was dit het enige wat deze man kon doen om in zijn onderhoud te voorzien. Wie van ons zou zo bezorgd zijn betreffende onze rechtschapenheid jegens God dat we de keuze van een nieuwe baan eerst zouden voorleggen aan de ouderlingen van onze geloofsgemeenschap? Hoeveel ouderlingen of opzieners zouden vandaag zo bezorgd zijn om God niet te mishagen dat ze zo'n compromisloos standpunt zouden innemen? Maar dit is nog niet het einde van het verhaal. Cyprianus schreef ook aan zijn broeders dat zij bereid moesten zijn om de acteur, indien hij geen andere middelen van bestaan had, te onderhouden net zoals ze wezen, weduwen en anderen die het nodig hadden onderhielden. Verder schreef hij: “Als jullie gemeente financieel niet in staat is om hem te onderhouden kan hij naar ons overkomen om datgene te ontvangen aan voedsel en kleding wat hij nodig heeft.”10 Cyprianus en zijn gemeente kenden de acteur niet eens en toch waren ze bereid hem te ondersteunen alleen om het feit dat hij een medegelovige was. Zoals een christen zei tegen de Romeinen: “We hebben elkaar lief met een wederzijdse liefde omdat we niet weten hoe we moeten haten.”11 Als een christen vandaag zo'n verklaring zou afleggen tegenover anderen, zouden ze hem dan geloven? De liefde van de vroege-christenen bleef niet beperkt tot alleen maar het liefhebben van hun mede-christenen. Christenen hielpen liefdevol ook niet gelovigen, armen, wezen, ouderen, zieken, schipbreukelingen en zelfs hun vervolgers.12 Jezus zegt: “heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen.” (Mat. 5:44) De vroege-christenen bezagen deze uitspraak van Jezus als een gebod, niet als een ideaal dat praktisch niet uitvoerbaar was in het leven. Lactantius schreef: “Als we allemaal afstammen van één man die door God geschapen is, dan zijn we eenvoudig allemaal één familie. Daarom moeten we het haten van een ander mens beschouwen als een gruweldaad, ongeacht hoe schuldig hij ook is. Om deze reden heeft God ons verordend dat we niemand mogen haten, maar dat we haat uit ons moeten verbannen. Dus kunnen we onze vijanden geruststellen door hun te herinneren aan onze gemeenschappelijke achtergrond. Want als we allemaal ons leven gekregen hebben van dezelfde God, zijn wij dan niet allen broeders? … Omdat we allemaal broeders van elkaar zijn, leert God ons om elkaar nooit slecht te doen, maar alleen maar goed te doen tegen degene die onderdrukt worden en ontberingen doormaken en voedsel te geven aan hen die honger hebben.”13
18
De Bijbel leert christenen niet een broeder voor het gerecht te brengen. Maar het onrecht te dragen dat van de hand van een broeder komt. (1 Kor. 6:7) Als advocaat heb ik helaas meegemaakt dat christenen heden ten dage niet aarzelen om tegen hun eigen broeders en zusters een proces aan te spannen. Een bijzonder verontrustende zaak gebeurde in de plaats waar ik woonde. Een student van een christelijke school werkte in zijn vrije tijd op de campus om wat bij te verdienen voor zijn studie. Op een dag werd hij onwel van de dampen van een insecticide die hij in de tuin aan het gebruiken was en moest een aantal dagen in het ziekenhuis verblijven. De manier waarop de school het insecticide gebruikte bleek niet zoals het was voorgeschreven. Het gevolg? De ouders van de student klaagden de christelijke school aan voor meer dan een half miljoen dollar! In tegenstelling hiermee weigerden de vroege-christenen hun mede-christenen aan te klagen ook al hadden ze een gegronde reden. De meeste weigerden zelfs ook niet christenen voor het gerecht te dagen. Waarom? Omdat ze ieder mens als hun broeder of zuster beschouwden. Het was daarom geen wonder dat het Christendom zich in de oude wereld zo snel verspreidde ondanks het feit dat er weinig georganiseerde zendelingen of evangelisatie programma's waren. De liefde die ze tentoonspreidden trok de aandacht van de wereld, juist zoals Jezus had voorzegt.
Een onvoorwaardelijk vertrouwen in God Voor de vroege-christenen betekende het vertrouwen op God meer dan een met tranen in de ogen gegeven belijdenis van je geloof. Het omvatte dat, ook al hield het gehoorzamen aan God veel lijden in, Gods belofte om je de kracht te geven om het te doorstaan betrouwbaar is. “Iemand die niet dat doet wat God van hem vraagt laat eigenlijk zien dat hij God niet vertrouwd.”14 verklaarde Clemens. Voor de vroege-christenen was het zeggen dat je God vertrouwd en het niet doen van wat hij van je vraagt, in tegenspraak met elkaar. (1 Joh. 2:4) Een christen zijn was niet alleen maar iets van woorden maar ook van daden. Zoals een vroege christen het schreef: “We zeggen geen grote dingen, we passen ze toe!”15 Een in het oog springend kenmerk van de vroege-christenen was hun onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan het onderwijs van Jezus en de apostelen. Zij hadden niet de behoefte om eerst een reden voor een gebod te weten voordat ze eraan gehoorzaamden. Zij vertrouwden er gewoon op dat Gods weg altijd de beste weg was. Clemens vroeg: “Wie is zo oneerbiedig om God niet te vertrouwen en uitleg te eisen van God zoals we dat bij mensen doen?”16 Zij vertrouwden God omdat ze een leefden in ontzag voor Zijn Majesteit en wijsheid. Felix, advocaat en tijdgenoot van Tertullianus in Rome, zei: “God is groter dan wij ook maar kunnen bevatten, Hij is oneindig, immens. Alleen Hijzelf begrijpt Zijn ware grootsheid. Onze harten zijn te beperkt om Hem werkelijk te begrijpen. Wij maken een waardige inschatting van Hem als we zeggen dat het buiten ons vermogen ligt om Hem te begrijpen ..... Iedereen die denkt dat hij de grootsheid van God kent, doet juist afbreuk aan Zijn grootsheid.”17 Het meest in het oog springende voorbeeld van hun volledige vertrouwen op God zit wel in het accepteren van vervolging. Vanaf de tijd van Keizer Trajanus (ca. 100 n.Chr.) tot het decreet van Milaan in 313 n.Chr. was het aanhangen van het Christendom verboden binnen de grenzen van het Romeinse Rijk. De gebruikelijke straf die een christen kreeg was de dood. Maar over het algemeen zochten Romeinse functionarissen niet actief naar christenen. Vaak negeerden functionarissen hen, behalve indien er een formele aanklacht werd ingediend tegen iemand die er openlijk van beschuldigd werd een christen te zijn. Als gevolg hiervan was de
19
vervolging vaak plaatselijk. Christenen in de ene stad ondergingen verschrikkelijke vervolgingen en werden terechtgesteld terwijl christenen in een nabij gelegen gebied met rust gelaten werden. Het was totaal onvoorspelbaar. Toch liep elke christen, dag in dag uit, met de mogelijkheid rond de doodstraf te krijgen. Het feit dat christenen bereid waren de ergste verschrikkingen te ondergaan in plaats van hun eigen God te verloochenen, was naast hun levenswijze de meest effectieve manier van evangeliseren. Weinig Romeinen, als je ze überhaupt vinden kon, waren bereid dit te doen voor hun goden. Iets in het Christendom moest dus zo belangrijk zijn als het zo veel betekende voor degene de het aanhingen. Trouwens, het Griekse woord voor 'getuige' betekent oorspronkelijk 'martelaar'. Waar de meeste Bijbels de vertaling 'getuige' plaatsen, lazen de vroege-christenen 'martelaar'. Een voorbeeld. In de meeste Bijbels verwijst Openbaring 2:13 naar "Antipas die mijn getrouwe getuige was, welke gedood is bij ulieden, ...” De vroege-christenen lazen deze passage als: “Antipas, mijn getrouwe martelaar, ...” Hoewel de meeste christenen, indien het kon, probeerden te vluchten voor de lokale vervolging, was er geen massale uittocht uit het Romeinse Rijk. Net als kleine kinderen geloofden zij hun Meester toen Hij zei dat Zijn gemeente gebouwd zou worden op een rots en dat de poorten van Hades (of Hel in sommige vertalingen) deze niet konden overweldigen. (Mat. 16:18) Zij realiseerden zich dat duizenden van hen waarschijnlijk gevangen genomen zouden worden, wrede martelingen en een verschrikkelijke dood zouden ondergaan. Maar zij waren er absoluut van overtuigd dat hun Vader het niet zou toestaan dat de gemeente van God vernietigd zou worden. Christenen stonden ongewapend voor de Romeinen en maakten op deze manier kenbaar dat ze geen enkel gebruik wilden maken van enig menselijk middel om Gods gemeente te beschermen. Zij vertrouwden alleen op God als hun beschermer. Origenes schreef aan de Romeinen: “Als God de verleider [Satan] toestemming geeft om ons te vervolgen, ondergaan wij vervolging. Als God wil dat we vrij zijn van vervolging, ook al zijn wij omringd door een wereld die ons haat, dan verheugen wij ons in een overweldigende vrede. We vertrouwen in de bescherming van Degene die zei: “verheugt U, omdat Ik de wereld heb overwonnen”. En waarlijk; Hij heeft de wereld overwonnen. Daarom bestaat de wereld alleen nog maar zolang als Hij het toelaat. Hij die de macht gekregen heeft van Zijn Vader om de wereld te overwinnen. Wij scheppen moed in Zijn overwinning. Zelfs als Hij zou besluiten weer te lijden en te strijden voor ons geloof, zeggen wij: “Laat de vijanden tegen ons strijden.” Wij zullen tegen hen zeggen: “Ik kan alle dingen dragen door middel van onze Heer Jezus Christus die ons kracht geeft.””18 Origenes had zijn vader door vervolging verloren toen hij een tiener was en ook hij stierf later de marteldood in Romeins gevangenschap. Maar met een onwrikbaar vertrouwen vertelde hij de Romeinen: “Uiteindelijk zal elke vorm van religie vernietigd worden, behalve de religie van het Christendom welke alleen stand zal houden. Werkelijk, het zal op die dag triomferen, omdat deze elke dag meer en meer verankerd ligt in de harten van mensen.”19
20