Femke Hager & Esmee Kerens 2012 Voorbereidende stage in het vmbo; effectieve interventie op beroeps-‐ en opleidingsbeeld van vmbo leerlingen zorg en welzijn? Kwantitatief onderzoek
Studenten: Datum: Uitstroomprofiel: Progresscode: Opleiding: Docente: Organisatie: Opdrachtgevers:
H a n z e h o g e s c h o o l G r o n i n g e n
Femke Hager 317805 Esmee Kerens 316461 april 2012 AGZ HVVH9ODA3 HBO-‐Verpleegkunde Francie Kaaijk Het Stagebureau Expertischecentrum Elvira Coffetti & Jelly Zuidersma
Voorwoord. Gedurende het vierde jaar van de opleiding HBO Verpleegkunde aan de Hanzehogeschool te Groningen, wordt er in het kader van het afstuderen een afstudeeronderzoek gedaan. Wij, Femke Hager en Esmee Kerens, hebben gekozen voor een MGZ probleemstelling van het Stagebureau Expertisecentrum te Haren. Hoewel wij beiden het AGZ uitstroomprofiel hebben, leek het ons interessant om ons bezig te houden met dit onderzoek en hebben wij dit als een uitdaging gezien. Wij willen graag Elvira Coffetti en Jelly Zuidersma van Het Stagebureau Expertisecentrum, en Francie Kaaijk van de academie voor Verpleegkunde bedanken voor hun begeleiding. Wij hebben dit als zeer prettig ervaren. Daarnaast willen wij alle leerlingen, studenten en docenten, welke deelgenomen of meegewerkt hebben aan het onderzoek, bedanken. Esmee Kerens en Femke Hager. Leeuwarden, juni 2012.
2
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
Samenvatting. Verwacht wordt dat door onder andere de aankomende vergrijzing een toenemend beroep zal worden gedaan op de nederlandse gezondheidszorg. Dit betekend dat meer personeel nodig is in deze sector, één op de vier vmbo leerlingen zal een opleiding in zorg moeten kiezen en uitval dient daarbij beperkt te blijven. Wanneer er geen adequate interventies ontwikkeld worden, zal in 2015 één op de zes vacatures in de zorg open blijven. Om dit tegen te gaan is het project de S-factor opgezet. De S-factor staat voor Succes factor en is een project waarbij twee samenwerkingsverbanden samen werken, namelijk het Stagebureau expertischecentrum uit Groningen, Drenthe en Noord-Overijssel en de Flexibele Zorgkolom uit Noord-Holland. Doel van het project is om een succesvolle leerloopbaan voor deelnemers van de opleidingen in zorg en welzijn te realiseren, meer doorloopbaarheid tussen de opleidingen, meer instroom, minder uitval en uiteindelijk meer compentent personeel. Hiervoor hebben zijn verscheidene interventies ontwikkeld. Eén hiervan is de voorbereidende stage in het vmbo, een stage waarbij vierdejaars leerlingen van het vmbo één a twee weken stagelopen in een zorg- of welzijnsinstelling. Probleemstelling bij dit onderzoek luidt alsvolgt: ‘In hoeverre heeft een voorbereidende stage in een zorginstelling gedurende het vierde leerjaar van het vmbo invloed op het beroeps- en opleidingsbeeld van de leerlingen?’ Het onderzoek heeft een kwantitatief onderzoeksdesign, waarbij gebruik is gemaakt van een reeds ontwikkelde enquête. Deze is na aanbevelingen van voorgaand onderzoek qua opbouw iets aangepast. De enquête is uitgezet onder leerlingen van het vmbo en eerste en tweedejaars MBO studenten. Deze hebben allen op een vmbo school in de regio groningen/drenthe gezeten en hebben in het vierdejaar van het vmbo een voorbereidende stage gedaan. De vmbo leerlingen zijn persoonlijk benaderd door onderzoekers of contactpersonen via de scholen. Hierbij is een respons van circa 83% (N=87). De MBO studenten zijn digitaal benaderd, waarbij een respons van circa 16% is behaald (N=301). Van de 301 MBO studenten is van 22% bekend dat ze uitgevallen zijn, slechts 1 leerling (=0,3%) geeft aan dat dit door de stage in het vmbo komt. Bij de variabele beroepsbeeld is het belangrijkste resultaat dat twee derde van de vmbo leerlingen verwacht niet tot weinig mensen te gaan helpen met lichamelijke problemen, hoewel uit de vergelijking met de MBO studenten blijkt dat meer dan de helft van de studenten verwacht hier veel tot zeer veel mee in aanraking te komen. En ook bij het beroepsbeeld is een belangrijk resultaat zichtbaar, zo blijkt uit het zevental vragen over de MBO opleiding dat deze door de vmbo leerlingen positiever zijn ingevuld, dan de MBO studenten. Met als uitschieter de gebruikte woorden op het MBO. Een kleine meerderheid van de vmbo leerlingen verwacht dat de woorden en termen op het MBO hetzelfde zijn als op het vmbo, maar bijna 75% van de MBO studenten geeft te kennen dat er allemaal andere begrippen en termen worden gebruikt. Het digitaalenqueteren zorgt bij dit onderzoek voor een kleine respons, helemaal wanneer deze vergeleken wordt met het respons van het persoonlijk afnemen. Ook over de enquetes zelf zijn er wat beperkingen zichtbaar. Mogelijk ligt het
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 3
niveau van de vragenlijst te hoog, wat correspondeert met de literatuur over de lage woordenschat van de vmbo leerlingen. De validiteit van de vragenlijst wordt ook bediscusieerd, want de enquete vragen zijn niet aansluitend genoeg op de te meten variabelen. Evenals de generaliseerbaarheid, omdat alleen scholen uit de provincies Groningen, Drenthe en noord Overrijsel heeft deelgenomen is de uitkomst van het onderzoek alleen generaliseerbaar op regional niveau. Aanbevelingen over de beperkingen volgen na het beantwoorden van de probleemstelling in het laatste hoofdstuk. De voorbereidende stage heeft gemiddeld genomen weinig invloed op het beroeps- en opleidingsbeeld van de ondervraagde vmbo leerlingen. Zo geeft het grootste deel van de leerlingen aan dat de taken die zij tijdens de stage hebben uitgevoerd, geen invloed hebben op het beroepsbeeld. En laat de vergelijking in het opleidingsbeeld tussen vmbo leerlingen en MBO studenten zien dat het opleidingsbeeld van de vmbo leerlingen niet realistisch is.
4
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
Inhoudsopgave.
Voorwoord Samenvatting Inhoudsopgave Inleiding
2 3 4 5
Hoofdstuk 1. Praktisch en Theoretisch kader 1.1 Praktisch kader 1.1.1 Verpleegkundig beroep 1.1.2 vmbo 1.1.3 MBO 1.1.4 Doorstroom vmbo-MBO 1.1.5 Uitval MBO 1.2 Theoretisch kader 1.2.1 Voorbereidende stage 1.2.2 Beroeps- en opleidingsbeeld
8 8 8 8 9 9 9 9 9 9
Hoofdstuk 2. Onderzoeksmethodiek 2.1 Onderzoeksdesign 2.2 Dataverzameling 2.2.1 Meetinstrumenten 2.2.2 vmbo/MBO enquête 2.2.3 Dataverzameling van vmbo/MBO enquête 2.3 Populatie en steekproef 2.3.1 Bruto onderzoeksgroepen 2.4 Data-analyse 2.5 Ethische aspecten
12 12 12 12 12 13 13 14 14 14
Hoofdstuk 3. Resultaten 3.1 Algemeen 3.2 Beroepsbeeld 3.3 Opleidingsbeeld
16 16 16 17
Discussie Conclusie en aanbevelingen Literatuurlijst
20 23 24
Bijlagen 1. 2. 3. 4.
27 27 29 33 37
Literatuurstudie Vmbo enquête MBO enquête Regels gedragscode
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 5
Inleiding. Door onder andere de toenemende vergrijzing zal er een groot beroep gedaan gaan worden op de Nederlandse gezondheidszorg. Onderzoek voorspeld dat in 2020 22% van de beroepsbevolking werkzaam moet zijn in de gezondheidszorg en welzijnssector om de zorgvraag te kunnen beantwoorden (Windt, Arnold en Keulen, 2007). Dit betekent dat één op de vier vmbo leerlingen voor deze sector zal moeten kiezen en dat daarnaast de uitval vanaf het vmbo in het beroepsonderwijs gedurende de opleiding beperkt zal moeten worden. Wanneer er geen adequate maatregelen getroffen worden, zal in 2015 één op de zes vacatures niet worden vervult (Zuidersma en Sijp, 2009). Onderzoek van Zuidersma, Boersema & Brink (2010) geeft de volgende redenen voor het vroegtijdig beëindigen van de opleiding weer, want zo is het onvoldoende contact tussen school en leerling gedurende de zomerperiodes goed voor een uitval van 30% van de leerlingen. En geeft 33% van de leerlingen in het derde jaar vmbo en 40% van de leerlingen in het vierde jaar vmbo als rede de verkeerde sectorkeuze gemaakt te hebben gedurende het tweede jaar, door een verkeerd beroeps- en opleidingsbeeld. Leerlingen ontwikkelen een opleidingsbeeld en beroepsbeeld door het verzamelen van informatie, het opdoen van ervaringen en daarnaast een betekenis te geven aan die verzamelde informatie en ervaringen. Deze informatie en ervaringen verkrijgen de leerlingen door voorlichtingsdagen op de vervolgopleidingen, voorlichting over de vervolgopleiding in het middelbaar onderwijs en daarnaast is het sociale milieu van de student van invloed. Binnen het vmbo is voor het kiezen van een vervolgopleiding een beroepsbeeld belangrijk. Als de leerling kiest voor een beroep, dan komt daar automatisch de keus voor de opleiding uit voort. Doordat leerlingen een bepaald beeld hebben van een beroep, wordt ook een deel van het opleidingsbeeld duidelijk. Als de leerling duidelijk heeft welk beroep hij/zij wilt gaan uitoefenen zijn vaak de afstand en wat de sociale omgeving over de opleiding zegt doorslaggevende factoren voor de opleiding. Er zal moeten worden nagegaan of het opleidingsbeeld van de leerling voldoende compleet is om een gedegen keus voor een opleiding te maken. Een groot aantal uitvallers haakt af, omdat de opleiding zelf niet aan de verwachtingen voldoet. Dus naast het beroep, moet ook de opleiding passend zijn. Om dit te kunnen bepalen is er informatie en ervaring nodig die niet direct samenhangt met het beroepsbeeld. Beroepsopleidingen en vmbo instellingen moeten zich realiseren dat ze niet alleen een begeleidende rol hebben bij het ontwikkelen van een beroepsbeeld, maar ook een rol spelen in het verder ontwikkelen van realistischer opleidingsbeeld. Een leerling moet naast een –volgens hem of haar- passend beroep ook weten of de voorbereidende opleiding bij hem of haar past (Haandrikman, Jansma & Leenders, 2010). Het Stagebureau Expertisecentrum in Haren is een samenwerkingsverband tussen praktijkinstellingen in Groningen, Drenthe en Noord-Overijssel en heeft in samenwerking met het Horizon College in Noord-Holland het project de Sfactor opgezet. Het project de S-factor staat voor een succesvolle leerloopbaan voor deelnemers van de opleidingen in de sector Zorg en Welzijn. Zuidersma en
6
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
Sijp (2009) beschrijven bij dit project het volgende doel, ‘het door het ontwikkelen en in praktijk brengen van nieuwe individuele doorlopende leerloopbaan praktijken, waarbij inhoud en begeleiding doorlopend tussen schoolsoorten en school- en werksoorten wordt ontwikkeld en ervaren, de instroom van deelnemers vmbo-MBO-HBO Zorg en Welzijn te vergroten, de uitval van deelnemers van vmbo-MBO-HBO Zorg en Welzijn te verkleinen en meer competent personeel te behouden, in de sector Zorg en Welzijn’. Om de uitval van deelnemers van vmbo-MBO-HBO Zorg en Welzijn te reduceren heeft het project verscheidene interventies ontwikkelt, waar Langes en Ritsema in 2011 onderzoek naar hebben gedaan. De drie onderzochte interventies bestaan uit een doorstroomportfolio, een doorlopende stage en de voorbereidende stage op het vmbo. Langes en Ritsema (2011) concluderen dat verder onderzoek naar de effectiviteit van de interventies noodzakelijk is. In dit onderzoek zal specifiek op de laatstgenoemde interventie worden ingegaan, de effectiviteit van de voorbereidende stage in het vierde jaar van het vmbo. De voorbereidende stage fungeert ter voorbereiding op het MBO om zo een realistisch beroeps- en opleidingsbeeld te kunnen vormen en om kennis te maken met het werkveld (Zuidersma et al., 2010). Waar het in het onderzoeksverslag gaat over het vmbo wordt er gesproken over leerlingen, bij het MBO betreft het studenten, omdat hiermee duidelijk een verschil in onderwijstype wordt aangegeven. Formeel gezien is een deelnemer aan het MBO ook een leerling, maar heeft dezelfde rechten als een student (Rijksoverheid, zd). Het doel van dit onderzoek is de effectiviteit van de interventie op het beroepsen opleidingsbeeld van de vmbo leerlingen meten om zo het uiteindelijke doel van de S-factor te realiseren, namelijk de uitval van leerlingen te reduceren en competent personeel te behouden. De probleemstelling bij dit onderzoek is: In hoeverre heeft een voorbereidende stage in een zorgstelling gedurende het vierde leerjaar van het vmbo invloed op het beroeps- en opleidingsbeeld van de leerlingen? De probleemstelling zal aan de hand van de volgende deelvragen beantwoord worden; Deelvraag 1. Hoe kan het beroeps- en opleidingsbeeld van vmbo leerlingen gemeten worden? Deelvraag 2. In hoeverre heeft een voorbereidende stage in een zorginstelling gedurende het vierde leerjaar van het vmbo invloed op het beroepsbeeld van de leerlingen? Deelvraag 3. In hoeverre heeft een voorbereidende stage in een zorginstelling gedurende het vierde leerjaar van het vmbo invloed op het opleidingsbeeld van de leerlingen? Deelvraag 4.
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 7
In hoeverre heeft een voorbereidende stage in een zorginstelling gedurende het vierde jaar vmbo invloed op de uitval van leerlingen naar het MBO? Begrippen die van belang zijn bij dit onderzoek, staan hieronder gedefinieerd; Beroepsbeeld; Een definiëring van het begrip beroepsbeeld is in de literatuur niet te vinden (Dijkstra & Wiegmink,2010). Wel wordt beschreven dat het beroepsbeeld gecreëerd wordt door de wijze waarop men naar het beroep kijkt en welke beroepshouding met hierbij moet aannemen. Een reëel beroepsbeeld kan gecreëerd worden door leerlingen vroegtijdig kennis te laten maken met de praktijk door middel van rondleidingen binnen een instelling of door voorlichting te geven over de praktijk en door werknemers uit de praktijk te laten vertellen over de taken en verwachtingen (ECABO, 2011). Uit de literatuurstudie is namelijk gebleken dat ‘één van de belangrijkste oorzaken dat mbo-studenten van opleiding switchen of voortijdig schoolverlaten, is dat hun beroepsbeelden niet kloppen met de werkelijkheid die zij tijdens de opleiding of stage ervaren. Zij weten dus niet precies wat hun loopbaan (bijvoorbeeld in de zorg) hen zal gaan brengen’ (Ritzen, 2009). Beroepsoriëntatie; ‘de kennismaking binnen een zeer nauw omschreven beroepenveld en daarmee tot een aantal sterk verwante beroepen’ (enclyclo, zd). Binnen het vmbo wordt aandacht besteed aan beroepsoriëntatie om leerlingen te ondersteunen in hun keuzes. Dit wordt over het algemeen georganiseerd in de vorm van loopbaan begeleiding en oriëntatie (LOB). LOB start in het tweede jaar van de vmbo opleiding en zal doorlopen tot het eind van de opleiding. Een van de manieren om te werken aan beroepsoriëntatie is de voorbereidende stage, welke in dit onderzoek centraal zal staan (Begeleiding: LOB vmbo, zd). Hagen (2009) beschrijft dat stage of het opdoen van ervaringen in de praktijk bijdraagt aan goede beroepsoriëntatie. De voorbereidende stage kan op verschillende manier vorm gegeven worden. Een van de manieren is door middel van de vmbo-carrousel. Het onderzoeksverslag bestaat uit een aantal onderdelen. In de inleiding wordt het kader waarin het onderzoek wordt verricht beschreven, evenals de vraagstelling, de doelstelling en de deelvragen. Vervolgens staat in het eerste hoofdstuk het praktisch en theoretisch kader centraal. De onderzoeksmethodiek is in het tweede hoofdstuk uitgewerkt. Hierin komen onderwerpen als het onderzoeksdesign, de populatie en steekproef, dataverzameling, data-analyse en de ethische aspecten aan de orde. In het derde hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek beschreven. Gevolgd door de discussie. Tenslotte sluit het onderzoeksverslag af met de conclusie en de aanbevelingen.
8
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
Hoofdstuk 1. Praktisch en theoretisch kader. In dit hoofdstuk zal het praktisch en theoretisch kader geschetst worden. Het praktisch kader zal betrekking hebben op de onderwerpen verpleegkundige beroep, vmbo en MBO onderwijs, doorstroom van het vmbo naar het MBO en de leerling uitval op het MBO. Het theoretisch kader betreft de voorbereidende stage en het beroeps- en opleidingsbeeld beschreven vanuit de theorie. 1.1 Praktisch kader. 1.1.1 Verpleegkundig beroep. In 2009 wordt het al gemeld door het Zorginnovatieplatform, in 2025 zal er een tekort zijn van 450.000 zorgmedewerkers op zowel MBO als HBO niveau (Nu, 2009). Dit tekort ontstaat onder andere door de uitstroom van pensioengerechtigd personeel, de toenemende vraag door de vergrijzing en de moeite om (jonge) mensen in de zorg te krijgen(Spits, 2011). Daarbij is het zaak om leerlingen, met de interesse voor de gezondheidszorg, reeds op de middelbare school te motiveren tot een opleiding in de gezondheidszorg. Daarbij dienen zij een zo realistisch mogelijk beroeps- en opleidingsbeeld te ontwikkelen. Wanneer zij daadwerkelijk aan de vervolgopleiding beginnen is het van belang het aantal voortijdige schoolverlaters te beperken. Om dit te realiseren zullen verschillende interventies toegepast moeten worden. Dit wordt onder andere gedaan binnen het project de S-factor. 1.1.2 vmbo. Vmbo staat voor voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs. Dit is ontstaan door het samenvoegen van het vbo en de mavo in 1999. Dit werd gedaan om uiteindelijk een viertal doelen te kunnen realiseren. Deze doelen zijn; ‘het beroepsonderwijs meer status geven en de aansluiting op vervolgopleidingen te verbeteren en eveneens om het imago te verbeteren en de uitval van leerlingen tegen te gaan’ (Pedagogiek, 2004). Het vmbo bestaat uit vier leerwegen: -‐ Beroepsgerichte leerweg (BBL), -‐ Kaderberoepsgerichte leerweg (KBL), -‐ Gemengde leerweg (GL), -‐ Theoretische leerweg (TL). In de onderbouw, de eerste twee jaar van het vmbo krijgen alle leerlingen dezelfde lesstof aangeboden. Aan het eind van het tweede jaar kiezen de leerlingen in welke sector zij verder willen leren. De vier sectoren waaruit gekozen wordt zijn: techniek, zorg en welzijn, economie en landbouw (rijksoverheid,zd).
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 9
Tabel 1.1 Aantal leerlingen op het vmbo (statline, 2012). 2008/2009 2009/2010 2010/2011 Leerlingen vmbo 212.213 207.523 203.543 leerjaar 3-4 (=100%) (=100%) (=100%) Leerlingen vmbo- 77.583 77.063 76.965 TL leerjaar 3-4 (36,56%) (37,13%) (37,81%) Leerlingen vmbo- 24.696 24.754 24.591 GL leerjaar 3-4 (11,64%) (11,93%) (12,08%) Leerlingen vmbo- 58.052 56.542 55.377 KBL leerjaar 3-4 (27,36%) (27,25%) (27,21%) Leerlingen vmbo- 51.882 49.164 46.610 BBL leerjaar 3-4 (24,45%) (23,69%) (22,90%) Zoals uit bovenstaande tabel blijkt zijn er in het jaar 2010/2011 203.543 derdeen vierdejaars leerlingen op het vmbo. Hiervan zijn 103.460 leerlingen vierdejaars. Wat deze vierdejaars leerlingen na hun vmbo opleiding doen wordt hieronder weergeven. Tabel 1.2 Door- en uitstroom vmbo (statline, 2011). 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. vmbo 4 103.460 99.220 12.424 707 85.884 3 202 4.240 leerlingen vmbo 4 8.868 7.845 3.694 409 3.711 1 30 1.023 leerlingen zonder diploma vmbo 4 94.592 91.375 8.730 298 82.173 2 172 3.217 leerlingen met diploma 1.Totaal; 2.In (bekostigd) onderwijs (=2+3+4+5+6+7+8); 3.Voorgezet onderwijs; 4.Voorgezet algemeen volwassen onderwijs; 5.Middelbaar beroepsonderwijs (MBO); 6.Hoger beroepsonderwijs (HBO); 7.Wetenschappelijk onderwijs (WO); 8.Extraneus; 9.Niet in (bekostigd) onderwijs. 1.1.3 MBO. MBO staat voor middelbaar beroepsonderwijs. De zeventig onderwijsinstelling die MBO opleidingen aanbieden, zorgen ervoor dat studenten op verschillende niveaus opgeleid worden voor de beroepspraktijk. Er bestaan verschillende instellingen waar studenten een MBO opleiding kunnen volgen. Dit zijn allereerst de regionale opleidingscentra (roc), de agrarische opleidingscentra (aoc) en de vakscholen. Dit zijn publieke scholen welke geld ontvangen van de overheid. Daarnaast zijn er de particuliere scholen, scholen die zelf hun manier van onderwijs bepalen.
10
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
Het MBO kent verschillende domeinen waarin opleidingen gekozen kunnen worden. Deze domeinen zijn ‘bouw en infrastructuur, horeca en bakkerij, mobiliteit en voertuigen, handel en mode, orde en veiligheid en zorg en gezondheidszorg’(rijksoverheid, zd). Daarnaast kunnen studenten kiezen uit een theorie- (bol, beroepsopleidende opleiding) of praktijkopleiding (bbl, beroepsbegeleidende opleiding). In onderstaande tabel is te zien hoeveel studenten er kiezen voor een opleiding in de sector gezondheidszorg en welzijn in de afgelopen drie jaren. Tabel 1.3 Aantal studenten op het MBO in de sector gezondheidszorg en welzijn (statline, 2011). 2008/2009 2009/2010 2010/2011 Gezondheidszorg en 119.975 122.308 125.301 welzijn 83.770 84.150 87.174 -‐ Bol 36.205 38.158 38.127 -‐ bbl 1.1.4 Doorstroom vmbo – MBO. Om de doorstroom van het vmbo naar het MBO zo succesvol mogelijk te laten verlopen is het project de S(ucces)-factor gestart. Dit project heeft een aantal interventies ontwikkeld die ervoor zorgen dat leerlingen de juiste keuze maken betreffende een vervolgopleiding. Hierdoor wordt getracht het aantal voortijdige schoolverlaters op het MBO terug te dringen. Een aantal voorbeelden zijn het portfolio, de pilot doorlopende stage en de voorbereidende stage. Zoals reeds beschreven zal in dit onderzoek dieper ingegaan worden op de interventie voorbereidende stage. Deze stage is bedoeld voor vierdejaars leerlingen van het vmbo. Zij lopen één tot twee weken stage om zo een beter beroepsbeeld te ontwikkelen. Daarnaast ontwikkelt de leerling een goede werkhouding en doet hij/zij specifieke werkervaring op (rijksoverheid, zd). 1.1.5 Uitval MBO. De laatste jaren is het landelijk aantal voortijdige schoolverlaters op het MBO iets gedaald. In het studiejaar 2005/2006 waren er nog 36.274 voortijdige schoolverlaters, wat een percentage van 9,3% van de totale leerlingen is. In het studiejaar 2009/2010 waren dit er 29.900, oftewel 7,5%. En in 2010/2011 kwam dit uit op 28.566, oftewel 7,2% (ministerie onderwijs, cultuur en wetenschap, zd). Ondanks dat dit onder het, door de EU ingestelde limit van 10% is, blijft het een forse groep(CBS, zd). Opvallend hierbij is dat op het MBO over het algemeen geldt, hoe hoger het niveau hoe lager het percentage uitvallers en andersom. Dit is te zien in tabel 4.
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 11
Tabel 1.4 Voortijdige schoolverlaters als percentage van het aantal deelnemers/leerlingen. 2005-2006 2009-2010 2010-2011 Bbl 1 42,2% 42,1% 43,3% Bbl 2 15,6% 14,1% 13,1% Bbl 3 6,3% 4,6% 3,8% Bbl 4 6,4% 4,6% 4,0% Bol 1 36,6% 33,4% 34,2% Bol 2 14,9% 12,8% 12,8% Bol 3 6,8% 5,0% 5,0% Bol 4 4,6% 3,8% 3,7% examendeelnemer 20,0% 14,8% 13,8% In de specifieke sector Zorg en Welzijn is het percentage uitvallers ten opzichte van het studiejaar 2005/2006 gedaald. In 2005/2006 lag dit percentage op 7,1%, in 2010-2011 was dit 5,7%. Wel is dit een zeer kleine stijging ten opzichte van het jaar 2009-2010, toen het percentage nog op 5,6% lag (ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap, zd). Langes en Ritsema (2011) geven in hun onderzoek naar de doorstroom van vmbo naar MBO de voornaamste redenen tot schooluitval aan. Deze zijn te lezen in tabel 5. Tabel 1.5 Voornaamste redenen tot voortijdig school verlaten (Langes en Ritsema, 2011). Reden Percentage leerlingen dat gestopt is Verkeerde studie keuze 29% Inhoud uitdagendheid opleiding 27% Persoonlijke redenen 17% Bindend/niet bindend negatief 13% studieadvies Contact docenten/studenten/sfeer 9% Anders 4% 1.2 Theoretisch kader. 1.2.1 Voorbereidende stage. In het vierde jaar van het vmbo kunnen leerlingen een voorbereidende stage lopen. Tijdens deze stage wordt de eerste ervaring opgedaan met het werkveld. Deze stage duurt over het algemeen één a twee weken. In opdracht van het JOB en het LAKS is er in 2009 onderzoek gedaan naar onder andere de stage in het vmbo (Satri, Strating en Broekema). Uit dit onderzoek komt naar voren dat leerlingen stage een belangrijke rol vinden spelen in het keuzeproces. Daarbij vinden zij het belangrijk om meerdere stages te lopen gedurende een langere tijd. De sectoren waar deze stages volbracht worden willen zij zelf bepalen. Op die manier maken zij kennis met verschillende sectoren naar eigen interesse.
12
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
Ook MBO studenten geven aan dat zij een betere studiekeuze hadden kunnen maken wanneer zij op het vmbo meer werkervaring hadden opgedaan door middel van stages.
1.2.2 Beroeps- en opleidingsbeeld. Om een juiste opleiding te kiezen na het afronden van het vmbo is het voor leerlingen van belang een juist beroeps- en opleidingsbeeld te hebben ontwikkeld. Leerlingen geven aan dat de beroepspraktijk hen moet aanspreken, aangezien dat de plaats is waar zij later actief zullen zijn. ‘Leerlingen willen vooral zelf kijken op de werkvloer, dit door middel van stage of bijvoorbeeld een interactieve middag georganiseerd door de school. Een voorlichting op school door iemand uit de beroepspraktijk beschouwen de leerlingen als minder interessant, zij willen het vooral zelf ervaren’(Satri, Strating en Broekema, 2009). Het ontwikkelen van een beroeps- en opleidingsbeeld is een lopend proces. Dat wil zeggen, het ontstaan niet op één moment. Tijdens dit gehele proces dienen leerlingen vanuit verschillende hoeken ondersteund te worden. Dit kan gedaan worden vanuit scholen, door bijvoorbeeld stages, voorlichtingen, opendagen, meeloopdagen en individuele en/of klassikale begeleiding. Hierbij is het van belang dat leerlingen een eerlijk beeld van het beroep en de opleiding krijgen, in tegenstelling tot de bestaande imago’s van verscheidene beroepen. Daarnaast spelen ook familie en vrienden een grote rol. Hoe groot deze rol is verschilt per leerlingen. Zo hechten sommige leerlingen meer waarde aan de mening van ouders, terwijl andere eerdere naar vrienden zullen luisteren (Satri, Strating en Broekema, 2009). Door onder andere de toenemende vergrijzing en de moeilijkheid om jonge mensen te interesseren voor de zorgsector, zal er in 2025 een enorm tekort aan zorgmedewerkers zijn. Belangrijk en noodzakelijk is het om leerlingen met interesse in de gezondheidszorg te motiveren tot het volgen van een opleiding in de gezondheidszorg. Daarbij is het belangrijk dat de leerlingen een realistisch beroeps- en opleidingsbeeld ontwikkelen zodat ze de juiste vervolgopleiding kiezen en niet uitvallen gedurende de opleiding. Want 5,7% van alle zorg en welzijn leerlingen/studenten valt uit en bijna een derde geeft aan dat een verkeerde studiekeuze de reden is. Leerlingen geven zelf aan dat praktijkervaring een grote rol speelt bij het ontwikkelen van hun beroeps- en opleidingsbeeld. Het project de S-factor heeft interventies ontwikkeld om de leerling uitval terug te dringen. De voorbereidende stage is een van deze interventies en gedurende dit onderzoek is de effectiviteit hiervan gemeten. In het volgende hoofdstuk staat methodisch beschreven hoe de effectiviteit gemeten is.
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 13
Hoofdstuk 2. Onderzoeksmethodiek. De opbouw van dit hoofdstuk zal bestaan uit een beschrijving van de onderzoeksmethodiek. Allereerst is te lezen waarom er wordt gekozen voor een kwantitatief onderzoeksdesign en welke manier van dataverzameling er wordt gebruikt. Daarna volgt een uitvoerige beschrijving van de onderzoeksgroepen, met als afsluiting de ethische aspecten waarmee rekening is gehouden gedurende het onderzoek 2.1 Onderzoeksdesign. Het betreft hier een kwantitatief onderzoek. ‘Kwantitatief onderzoek is bestemd om gegevens te krijgen over percentages en verhoudingen binnen de totale doelgroep’ (Rijksoverheid, zd). Het onderzoek is uitgevoerd door het eenmalig ondervragen van de onderzoekspopulatie middels een survey. ‘Een survey is de systematische ondervraging van personen op een groot aantal vraagpunten door middel van identieke vragen. Het is de bedoeling om vanuit de conclusies waartoe we op grond van de steekproef komen, uitspraken te kunnen doen over de populatie’ (Swanborn, 2010. P136/137). Er zijn verscheidene vormen van surveys. Gedurende dit onderzoek is er gebruik gemaakt van twee vormen. Allereerst de PASI enquête, wat staat voor paper-and-pencil self-interview. Deze vorm is gebruikt bij de groep vmbo leerlingen. Hierbij zijn de enquêtes persoonlijk afgenomen en ter plaatse door de respondenten ingevuld. De tweede gebruikte vorm is de internet- en e-mailsurvey. Deze bestaat doorgaans uit drie varianten, de standaard internetenquête, een e-mailonderzoek en een internetenquête met vast panel. Bij dit deelonderzoek onder de MBO studenten is gebruik gemaakt van een e-mailonderzoek. ‘Bij een e-mailonderzoek worden de vragenlijsten gezonden naar de mailadressen van de bedoelde personen in de steekproef als een gewoon bericht met of zonder bijlage’ (Swanborn, 2010, p. 140). 2.2 Dataverzameling. 2.2.1Meetinstrument. De enquêtes die gebruikt zijn, zijn ook reeds in voorgaande onderzoeken gebruikt. Deze zijn ontwikkeld en vastgesteld door de projectleiders van de Sfactor en het Lectoraat Doorlopende Leerwegen van de Hogeschool InHolland (Langes en Ritsema, 2011). ‘En is gebaseerd op de volgende literatuur: Een vragenlijst uit het onderzoek ‘Het beroepsbeeld van de HBO- V student’ van Dijkstra & Wiegmink, 2010, het kwalificatiedossier 2009-2010 voor de opleidingen Helpende Zorg Welzijn niveau twee, Verzorgende IG niveau drie en MBO- V niveau vier, het aftekenlijst activiteiten Stageboek (stageboek CS Vincent van Gogh), evaluaties werkgroep twee uit Noord- Holland de S- factor en de tweejaarlijkse CGO- enquête van het Horizoncollege’ (Langes en Ritsema, 2011).
14
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
De enquêtes zijn voorafgaand aan het afnemen gevalideerd. Dit wil zeggen dat de bestaande lijsten, gebruikt bij het vorige onderzoek, gescreend worden. Bij het screenen is gekeken naar de uitkomsten van het vorige onderzoek en de aanbevelingen die daarbij gedaan zijn en de. De totale gegevens zijn geanalyseerd. 2.2.2 vmbo/MBO enquête. vmbo enquête. De vmbo enquête is schriftelijk door de vmbo leerlingen ingevuld. Uit de eerdere onderzoeken van Meulenkamp & Pruim (2011) en Langes & Ritsema (2011) zijn er aanbevelingen gedaan over het afnemen van de enquête. Om de respons op de enquête te vergroten zijn deze persoonlijk en schriftelijk afgenomen. Want ervaring leert dat een digitale enquête een laag respons oplevert. Inhoudelijke veranderingen aan de enquête zijn niet gedaan, omdat er geen onduidelijkheden of onlogische antwoorden uit de uitkomsten van het SPSS systeem zijn gekomen, er ook geen aanbevelingen zijn gedaan over de inhoud en de resultaten met elkaar vergeleken kunnen worden. De vmbo vragenlijst is bijgevoegd in bijlage 2. MBO enquête. De MBO enquête die naar de 1e jaars MBO studenten gestuurd is, is grotendeels hetzelfde gebleven. Dit met als reden dat de eerder verkregen data dan met de nieuwe data vergeleken kan worden. Dit kan niet wanneer de enquête niet meer hetzelfde vraagt aan de studenten. Het enige wat veranderd is aan de enquête is de plaats van de vraag over het beëindigen van de studie. Naar aanleiding van de aanbeveling van het vorige onderzoek (Langes en Ritsema, 2011) hebben wij deze vraag achteraan de vragenlijst geplaatst zodat studenten niet stoppen met het invullen van de enquête na het beantwoorden van deze vraag. De MBO vragenlijst is bijgevoegd in bijlage 3. 2.2.3 Dataverzameling van vmbo/MBO enquêtes. Dataverzameling van vmbo enquêtes. Bij aanvang van dit onderzoek waren er al 57 ingevulde enquêtes verzameld door het stagebureau. Deze vragenlijsten zijn ontvangen en in Excel gezet. Dit onderzoek zal gewerkt worden met een bruto steekproef en een netto streekproef. Onder bruto steekproef wordt de totale populatie verstaan die worden uitgenodigd de enquête in te vullen. De netto steekproef is het daadwerkelijke aantal ontvangen ingevulde enquêtes (Plooij, F., 2010). De bruto steekproef bestaat uit 105 vmbo leerlingen. Gedurende het onderzoek is er door middel van e-mailverkeer contact gezocht met de studie- en stage begeleiders van de overige 36 vmbo leerlingen die de voorbereidende stage hebben gelopen. De contactpersonen zijn gevraagd de vragenlijsten door de leerlingen in te laten vullen en weer retour te zenden naar het stagebureau.
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 15
Dataverzameling van MBO enquêtes. Doordat de MBO 1e jaars leerlingen na het vmbo op meerdere scholen terecht kunnen om zich verder op te leiden, werd het vinden van deze leerlingen bemoeilijkt. Via de oude vmbo contactpersonen en de contactpersonen op het MBO zijn van de meeste leerlingen alleen de emailadressen bekend. Kortom, deze leerlingen zijn alleen digitaal te bereiken. Daarom is ervoor gekozen om de vragenlijst digitaal af te nemen door middel van een internetenquête. Een korte uitleg over het onderzoek en de link naar de enquête is naar alle emailadressen van de MBO studenten verzonden. Om zoveel mogelijk leerlingen te bewegen de enquête in te vullen zal er onder de studenten die mee gewerkt hebben aan het onderzoek, een Ipod verloot worden. Twee maal is er een reminder verzonden om de studenten nogmaals te wijzen op de internetenquête, inclusief een uitnodiging voor de facebookpagina. De MBO 2e jaars hebben in het voorgaande jaar als MBO 1e jaars de enquête ingevuld, deze uitkomsten zijn bij de MBO 1e jaars gevoegd. Via het stagebureau is er een namenlijst van deze groep ontvangen. Doordat niet alle emailadressen bekend waren zijn van de bruto steekproef bestaande uit 232 studenten, 132 studenten gemaild. Twee maal is er een reminder verzonden om de studenten nogmaals te wijzen op de internetenquête, inclusief een uitnodiging voor de facebookpagina. Om het bereik te vergroten en zoveel mogelijk leerlingen aan te spreken is er ook gebruik gemaakt van social media. Door in te spelen op de interesses van de doelgroep is door middel van een facebookpagina geprobeerd meer naambekendheid te creëren en meer leerlingen te bereiken om te vragen de vragenlijst in te vullen. Er is niet na te gaan hoeveel leerlingen via de facebookpagina de vragenlijst hebben ingevuld, wel wordt de facebookpagina ‘geliked’ wat lijdt tot meer naamsbekendheid van het project. Dit kan positief effect hebben op eventuele vervolgonderzoeken. 2.3 Populatie en steekproef. De populatie bestaat uit twee groepen vmbo en MBO leerlingen die allen hebben gekozen voor de sector zorg en welzijn. De drie groepen zijn ondervraagd met behulp van een enquête. De eerste groep bestaat uit vmbo leerlingen, de tweede groep uit MBO 1e jaars studenten en de derde groep uit MBO 2e jaars studenten. De MBO studenten zijn bekend met de enquête uit het voorgaande jaar en zijn gevraagd terug te blikken op het vierde jaar vmbo en de doorstroom. Dit maakt een mogelijke verandering in het beroepsbeeld en opleidingsbeeld zichtbaar. De steekproef, oftewel het kwantitatieve onderzoek, is gehouden onder vmbo leerlingen en MBO studenten van verschillende scholen in de provincie Groningen, Drenthe en Noord-Overijssel. Deze scholen hebben een samenwerkingsverband met Het Stagebureau en nemen deel aan het project de S-factor. Doordat niet alle vmbo en MBO scholen met de sector zorg en welzijn in Nederland zijn bevraagd en de steekproef bestaat uit scholen in de Noordelijke
16
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
provincies is de uitkomst van dit onderzoek niet generaliseerbaar voor heel Nederland, maar wel voor het regionale beeld.. 2.3.1 Bruto onderzoeksgroepen. De eerste bruto onderzoeksgroep bestaat uit 105 vmbo leerlingen van verschillende scholen in de provincie Groningen, Drenthe en Noord-Overijssel. Deze vmbo leerlingen zitten in het vierde leerjaar van de sector Zorg en Welzijn. Daarnaast hebben zij een voorbereidende stage in een zorginstelling volbracht. In de onderstaande tabel staat weergegeven welke vmbo scholen meewerken aan het onderzoek met de daarbij behorende aantal leerlingen uit de sector Zorg en Welzijn die de voorbereidende stage hebben gelopen. Tabel 2.3 Deelnemende vmbo scholen met daarbij behorende leerlingen (Het Stagebureau, 2011). School Locatie Aantal leerlingen CS Vincent van Assen 10 Gogh RSG De Borgen Leek 10 Gomarus College Groningen 18 Aletta Jacobs Hoogezand 45 Dollard College Winschoten 4 De tweede onderzoeksgroep bestaat uit MBO studenten van verschillende ROC scholen in de provincie Groningen, Drenthe en Noord-Overijssel. Deze studenten zitten in het eerste jaar van een MBO studie. Alle studenten hebben tijdens het vierde leerjaar van het vmbo een voorbereidende stage volbracht in een zorginstelling. Onderaan de enquête hebben zijn de emailadressen ingevuld, zo zijn de respondenten nogmaals benaderd. Van te voren was niet bekend om hoeveel leerlingen het ging. De derde en laatste onderzoeksgroep bestaat net als de tweede groep uit MBO studenten van verschillende ROC scholen. Deze studenten zitten in het tweede jaar van een MBO studie en ook deze studenten hebben in het vierde jaar van het vmbo een voorbereidende stage volbracht. Bij deze derde groep heeft het stagebureau vorig jaar de MBO enquête afgenomen, en bestaat uit 232 studenten. De studenten hebben onderaan de enquête de emailadressen ingevuld en zijn zo nogmaals benaderd. 2.4 Data-analyse. Data zijn ‘relevante gegevens die specifiek betrekking hebben op het te analyseren probleem waarbij het gaat om nog niet aanwezig kennis in het expertsysteem’ (Encyclo, zd). De data die voort komt uit dit onderzoek zal verwerkt worden in het programma SPSS. SPSS staat voor Statistical Package for the Social Scienes, ‘dit is een statistisch computerprogramma en wordt
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 17
gebruikt voor statistische doeleinden’ (SPSS handboek, zd). Er zullen twee formats gevormd worden in SPSS. In de eerste zullen de uitkomsten van de vmbo vragenlijst verwerkt worden en in de tweede de uitkomsten van de MBO vragenlijst. Wanneer de data statisch weergegeven staat, zal getracht worden hier conclusies uit te trekken. Aan de hand daarvan zullen aanbevelingen gedaan worden richting Het Stagebureau. 2.5 Ethische aspecten. Leerlingen die mee willen werken aan het onderzoek moeten informed consent zijn. Dat wil zeggen dat ze toestemming geven na volledig geïnformeerd te zijn over de aard en doel van het onderzoek, de verstrekte informatie hebben begrepen en vrijwillig handelen. De keuze van leerlingen die niet mee willen werken aan het onderzoek, wordt altijd gerespecteerd. Ook tijdens het onderzoek kunnen leerlingen te allen tijde, zonder opgave van redenen, terugtrekken. (Klaren & van der Meer, 2004) De gegevens die door de leerlingen verstrekt worden, zijn geanonimiseerd en uitsluitend voor het onderzoek gebruikt. Voor het gebruik van persoonsgegevens in wetenschappelijk onderzoek bestaat een gedragscode. De regels in deze gedragscode moeten te allen tijden nageleefd worden. Een overzicht van deze regels is in bijlage vier te vinden. (Vereniging van Universiteiten, 2005) De MBO leerlingen zullen per email worden benadert, waarbij zij worden gevraagd om nogmaals deel te nemen aan de enquête. De emailadressen worden geleverd door Het Stagebureau, ervan uit gaande dat zij de regels van de gedragscode nastreven en dus toestemming hebben om de emailadressen aan ons geven voor het vervolgonderzoek. Door middel van kwantitatief vervolgonderzoek is getracht data te verzamelen dat de onderzoeksvragen kan beantwoorden. De dataverzameling heeft plaats gevonden door het eenmalig afnemen van een gevalideerde vmbo en MBO vragenlijst. Door de uitkomsten van de vragenlijsten te analyseren zijn er resultaten zichtbaar die leiden tot een conclusie. De conclusie zal alleen generaliseerbaar zijn op regionaal niveau, omdat de onderzoeksgroepen van verschillende scholen in de provincie Groningen, Drenthe en Noord-Overijssel komen. De resultaten staan beschreven in het volgende hoofdstuk. Gedurende het onderzoek staat de privacy van de onderzoeksgroepen centraal en zijn de regels van de gedragscode voor wetenschappelijk onderzoek nageleefd.
18
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
Hoofdstuk 3. Resultaten. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek beschreven. De resultaten komen voort uit de afgenomen enquêtes die met SPSS zijn geanalyseerd. De opbouw van het hoofdstuk bestaat uit een algemeen deel, resultaten met betrekking tot het beroepsbeeld en tenslotte resultaten met betrekking tot het opleidingsbeeld. 3.1 Algemeen. Van de 105 vmbo leerlingen zijn er 87 enquêtes ingevuld, dit is 82,8%. Alle 87 deelnemers zitten in het vierde leerjaar. Waarvan 40,2% de basisberoepsgerichte leerweg volgt en meer dan de helft, 59,8%, de kaderberoepsgerichte leerweg. De grote meerderheid heeft gekozen voor de sector zorg en welzijn, 85,85%. Na het vmbo wil één vijfde van de leerlingen de opleiding verzorgende IG niveau 3 gaan volgen, kiest 16% voor de opleiding mbo-v niveau 4 en 13% voor de opleiding helpende zorg en welzijn niveau 2. De meerderheid van 41% geeft aan een andere opleiding te willen kiezen. Vervolgens hebben de leerlingen aangegeven in welke setting zij na de vervolgopleiding willen gaan werken. Een kwart van de leerlingen geeft aan in het ziekenhuis te willen gaan werken, 18 % kiest voor het verpleeg- en verzorgingshuis en enkele kiezen voor de thuiszorg, ggz en gehandicapten zorg. Het merendeel, 34%, wil ergens anders werken dan de bovengenoemde settingen en een kwart van de leerlingen weten nog niet waar zij willen werken. Meer dan twee derde van de MBO studenten volgt het eerste jaar, een kwart het tweede jaar en de overige studenten het derde of vierde jaar. Eén derde van de leerlingen volgt de opleiding mbo verpleegkunde, één vijfde volgt de opleiding verzorgende IG en 13,3% helpende zorg en welzijn. Van de overige studenten volgt een kwart de opleiding pedagogisch werk en enkele de opleiding sociaal maatschappelijke dienstverlening. Tabel 3.1 Overzicht vmbo. Totaal aantal vmbo leerlingen Vragenlijsten ontvangen voor het onderzoek Vragenlijsten ontvangen gedurende het onderzoek Totale respons
105 (=100%) 57 (=54,3%) 30 (=28,6%) N=87 (=82,8%)
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 19
Tabel 3.2 Overzicht MBO. Totaal aantal MBO 1e jaars Totaal aantal MBO 2e jaars Ontvangen enquêtes - MBO 1e jaars - MBO 2e jaars Niet opgenomen enquêtes Totale respons
430 (+232) (=100%) 232 (=100%) 69 (=16%) (+232) (=45,5%) 9 (=3,9%) 9 N=301
In totaal geven 22 leerlingen aan dat zij gestopt zijn met de opleiding. Vijf studenten geven te kennen dat de lesstof niet aansluit, drie geven aan dat de begeleiding anders is dan in het vmbo en drie studenten geven aan dat de opleiding anders is dan van tevoren gedacht werd. Andere redenen van uitval zijn er wordt niets gedaan met het portfolio (2), de doorstroomcompetenties zijn niet zichtbaar (1), de stages zijn anders dan van tevoren werd gedacht (2), het niveau is te hoog (2), ontevredenheid over de organisatie (1) en de stages in het vmbo hebben geen goed beeld gegeven (1). Twee studenten zeggen om een andere reden te zijn uitgevallen. 3.2 Beroepsbeeld. Bij de verwachte taken die in het toekomstige beroep uitgevoerd worden, antwoord bijna de gehele groep vmbo leerlingen te werken met mensen en drie kwart antwoord ook te zorgen voor mensen. De helft van de leerlingen verwacht zich met de taken observeren en rapporteren bezig te houden. Opmerkelijke uitschieters zijn de taken mensen helpen met psychische problematiek en mensen helpen met lichamelijke problematiek, hiervan denkt drie kwart en twee derde van de leerlingen weinig tot niet mee in aanraking te komen. Ook bij de taak coördineren en regelen van zorg verwacht bijna drie kwart van de leerlingen zich weinig tot niet bezig te houden. Betreffende de hoeveelheid invloed van de opdrachten op het beroepsbeeld van de leerlingen wordt bij drie van de vier opdrachten door een duidelijke meerderheid van de leerlingen aangegeven dat deze weinig tot geen invloed hebben gehad op het beroepsbeeld. Met als uitschieter de invloed van de opdrachten met betrekking tot eerste hulp, waarbij 80% aangeeft deze vraag met weinig tot niet te hebben beantwoord. De andere twee vragen hebben betrekking op huishoudelijke taken en hulp bieden aan cliënten. Bij de opdrachten met betrekking tot ondersteunen bij activiteiten geeft iets meer dan de helft aan dat deze opdrachten veel tot zeer veel invloed hebben op het beroepsbeeld. De MBO studenten is ook gevraagd naar de taken in het toekomstige beroep. Eén derde van de studenten geeft hier geen antwoord op. Van de overige 70%
20
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
geven ze bijna allemaal aan met mensen te werken en antwoord twee derde ook voor mensen te zorgen. Ook antwoord twee derde van de studenten zich bezig te houden met het observeren en rapporteren. De helft helpt mensen met lichamelijk problemen en is de verdeling over het helpen van mensen met psychische problemen gelijk verdeeld, beide iets meer 30%. Een opmerkelijke uitschieter is de taak huishoudelijke taken, hierbij zegt bijna de helft weinig tot niet mee bezig te zijn. Ook werd de MBO studenten gevraagd of hun beroepsbeeld is veranderd sinds zij op het MBO zitten. Een duidelijke meerderheid van bijna 70% geeft aan dat dit niet het geval is. Wanneer er een vergelijking wordt gemaakt tussen de gegeven antwoorden op de vraag welke verwachte taken in het toekomstige beroep worden uitgevoerd, is te zien dat bij de opdrachten mensen helpen met lichamelijk problemen en psychische problemen de meerderheid van de vmbo leerlingen denken weinig tot niet in aanraking te komen en dat de meerderheid van de MBO studenten zegt wel mee in aanraking te komen. Ditzelfde geldt voor de opdracht coördineren en regelen van zorg. Tabel 3.3 Vergelijking verwachte taken in het toekomstig beroep vmbo-MBO. 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
veel vmbo weinig tot niet vmbo veel MBO weinig tot niet MBO
3.3 Opleidingsbeeld. Betreffende de verwachtingen van de vmbo leerlingen over het MBO kwamen de volgende resultaten naar voren. De grootste uitschieters zijn dat bijna alle leerlingen verwacht dat het werktempo op het MBO goed aansluit, meer dan 80% verwacht meer zelfstandig te werken, dat de lesstof verdiepend en aanvullend is en niet lijken op de schoolopdrachten van het vmbo. Twee derde verwacht dat de lesstof aansluit. Iets meer dan de helft verwacht dat de studiebegeleiding door docenten beter zal zijn en dat de gebruikte woorden op het MBO hetzelfde zijn als op het vmbo. De MBO studenten hebben hun oordeel gegeven over dezelfde onderwijsaspecten op het MBO. Iets meer dan drie kwart van de studenten geeft aan dat het
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 21
werktempo goed bij te houden is en dat er meer zelfstandig gewerkt wordt. Ook geeft 80% aan dat de lesstof aanvullend en verdiepend is, en bijna twee derde zegt dat de lesstof niet aan sluit op het vmbo. Bijna 90% vindt de schoolopdrachten niet lijken op die van het vmbo en een kleine drie kwart van de leerlingen geeft aan dat er andere woorden gebruikt worden. Bij de studiebegeleiding wordt aan gegeven door 46% van de leerlingen dat deze minder is dan op het vmbo, één derde zegt dat het gelijk blijft. Deze uitkomsten en de vergelijking tussen vmbo en MBO zijn af te lezen in tabel 3.4. Tabel 3.4 Vergelijking vmbo/MBO op onderwijsaspecten MBO. Werktempo vmbo MBO Zelfstandig werken vmbo MBO Studiebegeleiding vmbo MBO Aansluiting lesstof vmbo MBO Verdiepende/aanvullende lesstof vmbo MBO Schoolopdrachten vmbo MBO Gebruikte woorden vmbo MBO
Goed 96,55% 77,4% Meer 81,6% 78,7% Beter 55,2% 21,3% Ja 65,5% 39,5% Ja
Hoog 2,3% 10,3% Minder 1,2% 5,7% Minder 11,5% 46,2% Nee 33,3% 57,5% Nee
88,5% 80% Ja 18,4% 10% Anders 44,8% 72,8%
9,2% 17,6% Nee 80,5% 87% Gelijk 50,6% 23,6%
Laag 0% 10,3% Gelijk 17,2% 13,3% Gelijk 33,3% 13,3%
De hoeveelheid invloed van de opdrachten op het opleidingsbeeld laat zien dat bijna drie kwart van de vmbo leerlingen aangeeft dat de opdrachten met betrekking tot eerste hulp weinig tot geen invloed hebben en de opdrachten met betrekking tot huishoudelijke taken en hulpbieden aan cliënten door iets meer dan de helft van de leerlingen met weinig tot niet is beantwoord. Opdrachten met betrekking tot ondersteunen bij activiteiten blijkt bij iets meer dan de helft invloed te hebben op het opleidingsbeeld. Van de vmbo leerlingen baseert bijna drie kwart hun opleidingsbeeld door opendagen, de helft door verhalen van vrienden en familie en iets minder dan de helft door internet en voorlichting. Over de hoeveelheid invloed van opdrachten op het opleidingsbeeld is er een non respons van 40 %. Van de overige 60% geeft één derde aan dat de opdrachten hulp bieden aan cliënten en ondersteunen bij activiteiten weinig tot geen invloed hebben op het opleidingsbeeld. Bij de opdrachten huishoudelijke taken en eerste hulp wordt aan gegeven door een kleine 40% dat deze geen invloed hebben. Van
22
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
de MBO studenten baseert bijna twee derde hun opleidingsbeeld door opdagen, 44% door verhalen van vrienden en familie en iets meer dan een derde door voorlichting. Een kwart is gebaseerd op leerling bezoekdagen en 22% op internet. Wanneer de invloed van opdrachten op het opleidingsbeeld van vmbo en MBO vergeleken wordt, is te zien dat beide groepen antwoorden dat huishoudelijke taken, hulp bieden aan cliënten en eerste hulp weinig tot geen invloed hebben, de opdracht met betrekking tot ondersteunen bij activiteiten wordt verschillend beantwoord. Zo vindt iets meer dan de helft van de vmbo leerlingen dat deze veel tot zeer veel van invloed zijn en geeft de meerderheid van de MBO studenten aan dat de opdracht weinig tot geen invloed heeft. De uitkomsten zijn zichtbaar in tabel 3.5. Tabel 3.5 Vergelijking hoeveelheid invloed van de opdrachten op het opleidingsbeeld.
80% 60% 40% 20% 0%
weinig tot niet vmbo veel tot zeer veel vmbo weinig tot niet MBO veel tot zeer veel MBO
Wanneer de antwoorden van de verwachtingen op het MBO van de vmbo leerlingen met de mbo studenten vergeleken worden is bij alle antwoorden zichtbaar dat de vmbo leerlingen positievere verwachtingen hebben van de onderwijsaspecten in het MBO dan de MBO studenten ervaren. Uit de algemene gegevens blijkt dat de ruime meerderheid van 82,8% van de vmbo leerlingen de enquête hebben ingevuld, van de MBO studenten is dat 16%. Van de 301 MBO studenten is van 22% bekend dat ze uitgevallen zijn, slechts 1 leerling (=0,3%) geeft aan dat dit door de stage in het vmbo komt. Bij de variabele beroepsbeeld is het belangrijkste resultaat dat twee derde van de vmbo leerlingen verwacht niet tot weinig mensen te gaan helpen met lichamelijke problemen, hoewel uit de vergelijking met de MBO studenten blijkt dat meer dan de helft van de studenten verwacht hier veel tot zeer veel mee in aanraking te komen. En ook bij het beroepsbeeld is een belangrijk resultaat zichtbaar, zo blijkt uit het zevental vragen over de MBO opleiding dat deze door de vmbo leerlingen positiever zijn ingevuld, dan de MBO studenten. Met als uitschieter de gebruikte woorden op het MBO. Een kleine meerderheid van de vmbo leerlingen verwacht dat de woorden en termen op het MBO hetzelfde zijn als op het vmbo, maar bijna 75% van de MBO studenten geeft te kennen dat er allemaal andere begrippen en termen worden gebruikt. De resultaten worden in het volgende hoofdstuk bediscussieerd.
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 23
Discussie. In de discussie worden de belangrijkste resultaten genoemd en vergeleken met de literatuur. Dit wordt gedaan per onderdeel, de onderdelen zijn de manier van onderzoeken, beroepsbeeld, opleidingsbeeld en uitval onder studenten. Tenslotte worden de methodologische beperkingen beschreven. De manier waarop het beroeps- en opleidingsbeeld van vmbo leerlingen is gemeten is door middel van een enquête. De respons hiervan is onder de vmbo leerlingen 87 van de 105 en bij de MBO studenten 301 van de 662. Bij aanvang van het onderzoek is gekozen voor deze vorm van bevragen omdat dit in het vooronderzoek ook is gebruikt. Op die manier kunnen er eenvoudiger vergelijkingen worden gemaakt, wat zorgt voor een verhoogde betrouwbaarheid. Daarnaast kunnen er bij deze vorm van onderzoeken veel personen benaderd worden in relatief korte tijd. Andere voordelen van het uitzetten van een enquête is dat ‘het resultaat iets zegt over de mate (percentages) waarin iets vóór komt in de doelgroep, significante verschillen kunnen worden aangegeven, er makkelijker diepgaande statische analyses uitgevoerd worden en de manier van vragen sterk gestandaardiseerd is waardoor meer eenduidige antwoorden worden verkregen’ (Rijksoverheid, zd). Nadeel hiervan is dat er niet doorgevraagd kan worden. Dit komt ook in dit onderzoek naar voren. Zo is het bij enkele vragen gewenst om toelichting bij het antwoord te ontvangen, oftewel om door te vragen. Dit zou gerealiseerd kunnen worden door middel van een kwalitatief vervolg onderzoek. Ook is tijdens dit onderzoek naar voren gekomen dat een digitale enquête tot een lagere respons leidt dan een enquête welke persoonlijk wordt uitgezet. Vanuit het werkveld wordt gemeend dat de kwaliteit van de antwoorden nog meer te verhogen is door de onderzoekende studenten de enquête persoonlijk te laten afnemen. Reden hiervoor zou zijn dat leerlingen zich meer identificeren met de studenten en hierdoor meer gemotiveerd zijn. De meest duidelijke resultaten betreffende het beroepsbeeld zijn dat 76 van de 87 en 56 van de 87 vmbo leerlingen verwacht te gaan werken met mensen en te gaan zorgen voor mensen. Ook de MBO studenten verwachten dit te gaan doen in het toekomstig beroep. Opmerkelijk is dat 52 van de 87 vmbo leerlingen verwachten weinig tot geen hulp te bieden aan mensen met lichamelijke problemen. Na nader onderzoek blijkt dat er op dit gebied ruis veroorzaakt wordt door de leerlingen welke stage hebben gelopen in de welzijnssector. Wanneer de leerlingen met een welzijnstage niet meegerekend worden, blijkt dat de meerderheid van de leerlingen uit de zorgsector verwachten hulp te bieden aan mensen met lichamelijke problemen. Onder de MBO studenten verwacht de meerderheid wel te gaan werken met mensen met lichamelijke problemen. Een ander opmerkelijk resultaat is dat 70 van de 87 leerlingen verwacht weinig tot geen hulp te bieden aan mensen met psychische problemen. Onder de MBO studenten verwacht circa een derde hulp te bieden aan mensen met psychische problemen. Circa de helft van de leerlingen geeft aan weinig tot geen taken uit te voeren betreffende het coördineren/regelen van zorg, het oplossen van onverwachte
24
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
situaties, het observeren en het rapporteren. Wat daarbij een rol zou kunnen spelen is de woordenschat van de vmbo leerlingen. Uit onderzoek van de gemeente Amsterdam naar de woordenschat onder vmbo leerlingen, is gebleken dat deze zeer beperkt is (Amsterdam, 2012). Daardoor kan het zijn dat de leerlingen bij het invullen van de enquête niet wisten wat bepaalde termen betekenden en vervolgens ‘niet’ hebben gevuld. Om dit in het vervolg te omzeilen zou men er voor kunnen kiezen in de enquête de keuzemogelijkheid ‘ik snap de vraag niet’ toe te voegen. Daarnaast zouden begrippen eerder in de opleiding vmbo geïntroduceerd kunnen worden. Wel kan men zeggen dat door middel van de enquête leerlingen in aanraking zijn gekomen met deze woorden en dat de enquête dus ook een kennisgevende rol heeft gespeeld. Ook onder MBO studenten wordt aangegeven dat de meerderheid verwacht de taken coördineren/regelen van zorg, oplossen van onverwachte situaties, het observeren en rapporteren niet te zullen uitvoeren in toekomstig beroep. Vervolgens geven vmbo leerlingen en studenten aan welke opdrachten tijdens de voorbereidende stage invloed hebben gehad op het beroepsbeeld. Opvallend is dat de opdrachten met betrekking tot eerste hulp door 71 van de 84 leerlingen wordt benoemd als een taak welke weinig tot geen invloed heeft op het beroepsbeeld. Uit aanvullende literatuurstudie waarbij gebruik is gemaakt van de beroepscode voor verpleegkundige en verzorgende blijkt dat deze uitkomst te verwachten is. Uitgaande van de competenties van een verzorgende niveau 3, staat in de beroepscode het volgende beschreven ‘De verzorgende is in staat om verpleegtechnische handelingen (waaronder voorbehouden handelingen) uit te voeren volgens de opdracht van een behandelaar, om het herstel van de gezondheid van de zorgvrager te bevorderen, complicaties te voorkomen en hem te ondersteunen bij therapeutische behandelingen’ (NIZW, 2005). Hieruit valt te concluderen dat een VMBO leerling niet bekwaam en professioneel is om deze handeling uit te voeren. Ook bij de opdrachten met betrekking tot huishoudelijke taken en hulp bieden aan cliënten geeft een meerderheid van de leerlingen, namelijk 49 van de 84 en 52 van de 84, aan dat dit weinig tot geen invloed heeft gehad op het beroepsbeeld. Bij de opdrachten met betrekking tot het ondersteunen bij activiteiten geven 44 van de 83 leerlingen aan dat dit wel invloed heeft gehad op het beroepsbeeld. Hieruit kan dus geconcludeerd worden dat het beroepsbeeld van de ondervraagde leerlingen niet bepaald wordt door de voorbereidende stage in het vmbo. Dit wordt ook benoemd in het voorgaande onderzoek van Langes en Ritsema (2011). Daarentegen blijkt uit onderzoek van stageplaza, een stagebemiddelingsbedrijf, dat bij ruim 50% van de leerlingen/studenten het beroepsbeeld wordt gevormd door middel van een stage (stageplaza, zd). Hierbij wordt wel uit gegaan van stages tijdens het MBO of HBO. Deze zijn van andere duur en niveau dan de voorbereidende stage in het vmbo. De MBO leerlingen is gevraagd of hun beroepsbeeld is veranderd sinds zij op het MBO zitten. Hierbij geeft bijna 70% aan dat dit niet het geval is, hun beroepsbeeld is gelijk gebleven aan het beroepsbeeld dat zij hadden op het vmbo. Vraag hierbij is of zij nog weten hoe hun beroepsbeeld op het vmbo was.
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 25
Daarnaast zou bij deze vraag een doorvraagmogelijkheid gewenst zijn om in kaart te brengen wat er wel en niet veranderd is. Dit zou vorm kunnen krijgen van een kwalitatief onderzoek. De belangrijkste resultaten over het opleidingsbeeld zijn dat de verwachtingen van de vmbo leerlingen van het MBO positiever zijn dan de MBO studenten ervaren. Uitschieters bij deze vergelijking zijn de studiebegeleiding, de aansluiting van de nieuwe lesstof op de vmbo lesstof en de gebruikte woorden gedurende de MBO opleiding. Zo verwacht meer dan de helft van de vmbo leerlingen dat de studiebegeleiding op het MBO beter zal zijn dan de begeleiding op het vmbo. Echter, ervaart maar één vijfde van de MBO studenten een betere begeleiding op het MBO. Een grove meerderheid van de vmbo leerlingen denkt dat er een goede aansluiting van de vmbo lesstof op de MBO lesstof zal zijn, terwijl meer dan de helft van de MBO studenten juist ervaart dat de lesstof niet aansluit. Bij de vraag over de gebruikte woorden denkt 45 % van de vmbo leerlingen dat deze anders zullen zijn en 51% denkt dat de gebruikte woorden gelijk blijven, maar bijna driekwart van de MBO studenten zegt dat er andere woorden gebruikt worden gedurende de MBO opleiding. Geconcludeerd kan worden dan de de vmbo leerlingen geen realistische opleidingsbeeld hebben. Haandrikman, Jansma en Leenders (2010) beschrijven hierover het volgende, ‘Het werkt goed als vmbo-leerlingen ervaren hoe docenten de studenten begeleiden en hoe competentiegerichte beoordeling plaatsvindt. Contact of samenwerking met mbo-studenten vergroot de impact van dit soort ervaringen’. Deze ervaringen kunnen bijdragen aan een realistischer opleidingsbeeld van de vmbo leerlingen. Ook vanuit het werkveld wordt positief gereageerd op contact tussen MBO studenten en vmbo leerlingen. Dit zou gerealiseerd kunnen worden door bijvoorbeeld meeloopdagen. Aan beide onderzoeksgroepen is gevraagd of de stage opdrachten invloed hebben gehad op het opleidingsbeeld. Uit de resultaten blijkt dat de opdrachten eerste hulp bij driekwart van 87 vmbo leerlingen geen invloed hebben gehad op het opleidingsbeeld. Maar de opdrachten ondersteunen van cliënten hebben bij de helft wel invloed gehad en huishoudelijke taken bij bijna de helft. Na het filteren van de zorg leerlingen blijken de opdrachten eerste hulp bij 60% nog steeds geen invloed te hebben gehad, maar de andere opdrachten hebben bij meer dan de helft van de leerlingen wel invloed gehad. Dat de opdrachten eerste hulp geen invloed hebben gehad is te verklaren door de onbevoegdheid van de leerlingen. Bij de meerderheid van alle MBO studenten wordt aangegeven dat de opdrachten geen invloed hebben gehad op het opleidingsbeeld. In totaal gaat het om 22 leerlingen welke gestopt zijn met de studie. Dit is een percentage van 7,3% van de ondervraagde leerlingen. Dit ligt rond het landelijk gemiddelde van 7,2% (ministerie onderwijs, cultuur en wetenschap, zd) en valt binnen het limiet van 10% van de EU (cbs, zd). De meest aangegeven reden voor het voortijdig stoppen met de opleiding is dat de lesstof op het MBO niet aansluit op de lesstof van het vmbo (vijf van de 22 leerlingen), gevolgd door de
26
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
reden dat de opleiding anders is dan gedacht (drie van de 22 leerlingen). Eén leerling geeft aan te zijn gestopt omdat de stage in het vmbo geen goed beeld heeft gegeven van het beroep. Dit betekent dat de voorbereidende stage niet voor veel uitval heeft gezorgd in het MBO. Daarentegen is het niet met zekerheid te zeggen of de voorbereidende stage ervoor heeft gezorgd dat de overige leerlingen niet zijn uitgevallen. Methodologische beperkingen. De respons op de MBO enquête is beduidend lager dan de respons van de VMBO enquêtes. Mogelijk ligt de oorzaak hiervan in de manier van enquêteren. De MBO enquête is digitaal uitgezet, terwijl de vmbo enquête persoonlijk is afgenomen. De enquête is ook voorgelegd aan vmbo leerlingen welke stage hebben gelopen in de sector welzijn. Daarvan kan verwacht worden dat zij de specifieke zorgvragen uit de enquête niet herkennen en niet mee gewerkt hebben. Hierdoor kan een hoog percentage leerlingen de antwoorden ‘niet mee gewerkt’, ‘anders’ of ‘weet ik niet’ geven. In een vervolgonderzoek dienen alleen leerlingen ondervraagt te worden welke stage hebben gelopen in de zorg. Het meetinstrument is voorafgaand door de S-factor aangedragen. Er is voor gekozen om deze qua vragen niet aan te passen, hierdoor kunnen er vergelijkingen gedaan worden met de reeds ontvangen enquêtes. Toch bleken te weinig enquêtevragen aan te sluiten op de variabelen opleidingsbeeld en beroepsbeeld. Hierdoor is het meetinstrument niet valide genoeg en maakt het in mindere mate mogelijk om de probleemstelling te beantwoorden. Bij het persoonlijk afnemen van de enquête werden er door de leerlingen vragen gesteld over de begrippen. Ze gaven te kennen niet alle begrippen uit de enquête te kennen of te begrijpen. Het niveau van de enquête kan te hoog hebben gelegen. Doordat alleen een aantal scholen uit Groningen, Drenthe en noord Overijssel heeft deelgenomen aan het onderzoek, zijn de resultaten niet generaliseerbaar op landelijk niveau.
In dit hoofdstuk zijn de manier van onderzoeken en de resultaten bediscussieerd. Zo zorgt het digitaalenqueteren ook bij dit onderzoek voor een kleine respons, helemaal wanneer deze vergeleken wordt met het respons van het persoonlijk afnemen. En ook over de enquetes zelf zijn er wat beperkingen zichtbaar. Want mogelijk ligt het niveau van de vragenlijst te hoog, wat correspondeert met de literatuur over de lage woordenschat van de vmbo leerlingen. De validiteit van de vragenlijst wordt ook bediscusieerd, want de enquete vragen zijn niet aansluitend genoeg op de te meten variabelen. Evenals de generaliseerbaarheid, omdat alleen scholen uit de provincies Groningen, Drenthe en noord Overrijsel heeft deelgenomen is de uitkomst van het onderzoek alleen generaliseerbaar op regional niveau. Aanbevelingen over de beperkingen volgen na het beantwoorden van de probleemstelling in het laatste hoofdstuk.
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 27
Conclusie Probleemstelling: ‘In hoeverre heeft een voorbereidende stage in een zorginstelling gedurende hert vierde leerjaar van het vmbo invloed op het beroeps- en opleidingsbeeld van de leerlingen?’
De voorbereidende stage heeft gemiddeld genomen weinig invloed op het beroeps- en opleidingsbeeld van de ondervraagde vmbo leerlingen. Zo geeft het grootste deel van de leerlingen aan dat de taken die zij tijdens de stage hebben uitgevoerd, geen invloed hebben op het beroepsbeeld. En laat de vergelijking in het opleidingsbeeld tussen vmbo leerlingen en MBO studenten zien dat het opleidingsbeeld van de vmbo leerlingen niet realistisch is. Aanbevelingen Ten eerste wordt aanbevolen vervolgonderzoek te doen. Hierbij dient de enquête op een aantal onderdelen aangepast te worden. Zo blijkt uit onderzoek en uit de literatuur dat het communicatieniveau en de woordenschat van de vmbo leerlingen lager ligt dan verwacht. Hier zal de enquête op aangepast moeten worden. Dit kan door eenvoudigere woorden/termen te gebruiken, maar zou ook kunnen door een keuzemogelijkheid ‘ik begrijp de term niet’ toe te voegen. Daarnaast blijk dat een internetenquête zorgt voor een lagere respons dan een persoonlijk uitgezette enquête. Bij een vervolgonderzoek kan gekozen worden voor een schriftelijke enquête welke middels een contactpersoon of door de onderzoekers zelf wordt afgenomen. Om de validiteit van het onderzoek te verhogen, zullen de vragen specifieker aan moeten sluiten op de effectiviteit van de voorbereidende stage op de variabelen beroepsbeeld en opleidingsbeeld. Er zal specifieker gevraagd moeten worden naar de effectiviteit van de interventie op het beroeps- en opleidingsbeeld en leerlinguitval. Ook een vraag over wat de leerling vind en geleerd heeft van de stage geeft meer inzicht over de effectiviteit van de stage. Om een de resultaten te verduidelijken zou een kwalitatiefvervolgonderzoek gedaan kunnen worden. Hierbij wordt doorgevraagd op de reeds bestaande vragen. Tenslotte zou een controlegroep toegevoegd kunnen worden. Op die manier kunnen de variabelen gemeten worden bij een groep welke de voorbereidende stage wel heeft gevolgt en een groep die deze niet heeft gevolgt. Indien mogelijk binnen de settingen zouden leerlingen tijdens hun voorbereidende stage met meerdere taken van het toekomstig beroep in aanraking moeten komen. In dit onderzoek geven ze namelijk aan niet aan alle stageopdrachten te hebben gewerkt, wat een negatief effect heeft op het beroeps- en opleidingsbeeld.
28
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
Litatuurlijst.
Amsterdam. (2012). Basiswoordenlijst primair onderwijs en vmbo. Verkregen van http://www.amsterdam.nl/@496981/pagina/. Begeleiding: LOB vmbo. (zd). Loopbaan Oriëntatie en Begeleiding(LOB)activiteiten vmbo. Opgevraagd van http://www.2college.nl/Cobbenhagenmavo/Paginas/Begeleiding-LOB-vmbo.aspx Centraal Bureau voor de Statistiek. (2011). Jaarboek onderwijs in cijfers 2011. Hardinxveld-Giesendam: Drukkerij Tuijtel BV. Centraal Bureau voor de Statistiek. (zd). Voortijdige schoolverlaters in de EU. Opgevraagd van http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/onderwijs/cijfers/overig/schoolverlaters.htm Dijkstra, B. & Wiegmink, H. (2010). Het beroepsbeeld van de HBO-V student. Groningen: Hanzehogeschool Groningen. ECABO. (2011). vmbo’ers krijgen beter beroepsbeeld door bedrijfsbezoeken. Opgevraagd van http://www.ecabo.nl/news/vmboers-krijgen-beterberoepsbeeld-door-bedrijfsbezoeken/ Enclyclo. (2010). Beroepsoriëntatie. Opgevraagd van http://www.encyclo.nl/begrip/beroepsori%C3%ABntatie Encyclo. (2010). Data. Opgevraagd van http://www.encyclo.nl/begrip/data Haandrikman, Jansma & Leenders (2006). Beroeps- en opleidingsbeeld. Opgevraagd van http://www.slo.nl/downloads/2010/mbo-opleidingsbeeldenontwikkelen.pdf/ Haandrikman, M., Jansma, N. en Leenders, E. (2010) Mbo-opleidingsbeelden ontwikkelen, onderdeel van LOB in het vmbo. Verkregen van http://www.lobvo.nl/sites/default/files/mbo_opleidingsbeelden_ontwikkelen.pdf Hagen, ten A. (2009). Beroepenvoorlichting in goede banen. Onderwijs en gezondheidszorg, p. 1-3. Jacobs, H. (2004). Werkveldstimulatie voor de sector Zorg & Welzijn stimuleert vmbo-leerlingen. Onderwijs en gezondheidszorg, p.10-14. Klaren, A.D. & Meer, C.A. van der. (2004). Oncologie. Handboek voor verpleegkundigen en andere hulpverleners. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum Langes, M. & Ritsema, I. (2011). Het opleidings- en beroepsbeeld van MBOleerlingen. Groningen: Hanzehogeschool Groningen
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 29
Ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap. (zd). Aanval op schooluitval. Opgevraagd van http://www.aanvalopschooluitval.nl/vervolg.php?h_id=2&s_id=103&titel=VSVCijfertabellen NIZW. (2005). Beroepscompetentieprofiel verzorgende, ten behoeve van onderwijsexperimenten. Verkregen van http://www.nu91.nl/uploads/PDFBCPverzorgende20051.pdf Nu. (2009). Vooral tekort aan hbo en mbo verpleegkundigen. Opgevraagd van http://www.nu.nl/economie/2131649/vooral-tekort-hbo-en-mboverpleegkundigen.html Overheidscommunicatie. (zd). Kwantitatief onderzoek. Verkregen van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/overheidscommunicatie/informatievoor-professionals/omgevingsonderzoek/kwantitatief-onderzoek Pedagogiek. (zd). Het vmbo nader bekeken. Opgevraagd van http://www.pedagogiek.net/content/artikel.php?contentID=985 Plooij, F. (2008) Onderzoek doen. Een praktische inleiding in onderzoeksvaardigheden. Amsterdam: Pearson Education Benelux Rijksoverheid. (zd). Beroepsonderwijs. Opgevraagd van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/beroepsonderwijs/vraag-enantwoord/wanneer-heb-ik-recht-op-studiefinanciering-en-een-studenten-ovchipkaart.html Rijksoverheid. (zd). Kwantitatief onderzoek. Opgevraagd van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/overheidscommunicatie/informatievoor-professionals/omgevingsonderzoek/kwantitatief-onderzoek Rijksoverheid. (zd). MBO. Opgevraagd van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/beroepsonderwijs/mbo/opleidingsdom einen-en-leerwegen-mbo Rijksoverheid. (zd). vmbo. Opgevraagd van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/beroepsonderwijs/vmbo Rijksoverheid. (zd). Welke stages zijn er in het vmbo? Opgevraagd van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/voortgezet-onderwijs/vraag-enantwoord/welke-stages-zijn-er-in-het-vmbo.html
30
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
Ritzen, H. (2009). Barrières in het beroepskeuzeproces van vmbo-leerlingen. Onderwijs en gezondheidszorg, p.1-4. Spitsnieuws. (2011). Zorg zelf somber over tekort. Opgevraagd van http://www.spitsnieuws.nl/archives/binnenland/2011/04/zorg_zelf_somber_over _tekort_p.html SPSS Handboek. (zd). Verschillende toetsen SPSS. Opgevraagd van http://www.spsshandboek.nl/verschillende_toetsen_spss.html Statline. (2011). MBO; deelnemers naar gedetailleerde opleidingsrichting. Opgevraagd van http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=71798NED&D1 =0&D2=0-1,4&D3=0,6-14&D4=0-2&D5=0&D6=0&D7=18-l&HD=1108121211&HDR=G5,T,G4,G1,G6&STB=G3,G2 Statline. (2012). Voorgezet onderwijs; deelname leerlingen naar onderwijssoort. Opgevraagd van http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=80040NED&D1 =0,3,6-8,14-15,19-21,55,57-59,61-64,69-70,72-74,7679,84&D2=0&D3=0&D4=0-1,3-4,l&D5=l&D6=0&D7=5-7&HD=1106161110&HDR=G4,G5,G1,G2,G3,G6&STB=T Statline. (2011). VO; door- en uitstroom naar herkomstgroepering, geslacht en regio. Opgevraagd van http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=71508NED&D1 =0&D2=0-1,8,17-19,44,47-49,53-56&D3=0-2,11-12,1720&D4=0&D5=0&D6=0&D7=0&D8=l&HD=1001131234&HDR=T,G6,G3,G4,G5,G7,G2&STB=G1 Swanborn, P.G. (2010). Basisboek sociaal onderzoek. Den Haag: Boom Onderwijs Vereniging van Universiteiten. (2005). Bijlagen bij de Gedragscode voor gebruik van persoonsgegevens in wetenschappelijk onderzoek. Opgevraagd van http://www.vsnu.nl/Media-item/Gedragscode-voor-gebruik-vanpersoonsgegevens-in-wetenschappelijk-onderzoek.htm Verstappen, T., Rossum, van E., Dobbelstein, C., Kusters, B. (2011). Bewust kiezen voor een vervolgopleiding, opleiden van vmbo-zorg naar mbo-zorg (niveau 2). Onderwijs en gezondheidszorg, p.19-21. Windt, van der W., Arnold, E.J.E. & Keulen, R.F. (2007). De arbeidsmarkt van verpleegkundigen, verzorgenden en sociaalagogen 2007-2011. Utrecht:
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 31
Prismant. Zuidersma, J, Boersema, G & Brink, D. (2010). De Curaat: Over zorg, welzijn en beroepsonderwijs in Groningen en Drenthe. Haren: Het Stagebureau Zuidersma, J. & Sijp, T. (2009). Project S-factor. Opgevraagd van http://www.hetstagebureau.nl
32
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
Bijlage 1: Literatuurstudie. De data worden op verschillende manieren geworven. Allereerst door middel van een literatuurstudie, vervolgens door het praktijkonderzoek. Literatuurstudie. Vooraf aan het onderzoek is er een oriënterende literatuurstudie uitgevoerd om bekend te raken met alle informatie die bekend is over het onderwerp. Daarbij is gezocht naar relevante onderzoeken in verschillende databanken. Zowel internationale en nationale databanken zijn hierbij gebruikt. 1. CINAHL 2. PubMed 3. Bohn Stafleu van Loghum vakbibliotheek 4. Google Scholar Bij het doorzoeken van de databanken is gebruik gemaakt van verschillende begrippen die gerelateerd zijn aan de onderzoeksvraag. De begrippen zijn vertaald in het Engels zodat ze bruikbaar zijn in de internationale databanken. 1. vmbo : Pre – vocational education 2. MBO : Intermediate vocational education 3. Beroepsbeeld : Professional Image 4. Opleidingsbeeld : Training Image 5. Uitval : Failure 6. Leerloopbaan : Training career 7. Stage : Internship Daarbij is gezocht op artikelen welke gepubliceerd zijn tussen 2002 en nu. Relevante internationale artikelen zijn niet gevonden gedurende de zoektocht in de internationale databanken. Dit komt mede doordat het Nederlandse onderwijssysteem niet overeen komt met de onderwijssystemen in internationale landen. Er zal dus geen aansluitende en vergelijkende informatie te verkrijgen zijn. De literatuurstudie beperkt zich tot nationale artikelen. Daarnaast hebben we relevantie nationale artikelen van het Stagebureau aangereikt gekregen. Met deze literatuurstudie zijn we tot de volgende gegevens gekomen: ‘Van de 103.460 leerlingen die in 2009/’10 in het vierde leerjaar van het vmbo zaten, behaalde 91 procent in dat jaar een diploma. Een vmbo-diploma is echter nog geen startkwalificatie, die de kansen op de arbeidsmarkt aanzienlijk vergroot. Het is voor leerlingen met een vmbo-diploma dan ook van belang door te stromen naar een vervolgopleiding’ (Centraal Bureau voor de Statistiek [CBS],2011 p.114). ‘Van de 94.590 leerlingen die in 2009/’10 hun vmbo diploma behaalden stroomde 87 procent in 2010/’11 door naar het mbo’ (CBS, 2011 p.117). Niet alle leerlingen die beginnen aan een mbo opleiding ronden deze ook succesvol af. In het leerjaar 2009/2010 verliet 7,5% van de mbo-
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 33
leerlingen voortijdig de opleiding. Hierbij was opvallend dat vooral bij opleidingen van lager niveau de uitval van studenten hoog is, 35,6% op niveau 1 tegenover 3,9% op niveau 4 in het jaar 2009/2010. Ook is de uitval onder mannen hoger dan onder vrouwen (3,8% tegenover 2,7%) en onder allochtonen hoger van onder autochtonen (5,2% tegenover 2,7%) (CBS, 2011). Tenslotte komen vroegtijdige schoolverlaters meer voor in de vier grote gemeenten, Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht waar 1 op 20 leerlingen voortijdige uitvalt, dan in gemeenten kleiner dan 100.000 inwoners waar 1 op 36 leerlingen voortijdig uitvalt (CBS,2011). Voortijdig schoolverlaten leidt tot slechtere arbeidsmarktperspectieven en kan tot hogere kosten leiden. Denk hierbij aan criminaliteit en sociale uitkeringen (Hagen, 2009). Daarom heeft het kabinet in zich in 2008 ten doel gesteld om het aantal voortijdige schoolverlater flink terug te brengen. Ritzen (2009) stelt dat ‘één van de belangrijkste oorzaken dat mbo-studenten van opleiding switchen of voortijdig schoolverlaten, is dat hun beroepsbeelden niet kloppen met de werkelijkheid die zij tijdens de opleiding of stage ervaren. Zij weten dus niet precies wat hun loopbaan (bijvoorbeeld in de zorg) hen zal gaan brengen’. Om een meer realistisch beroepsbeeld te ontwikkelen is het opdoen van praktijkervaring een pre (Verstappen, Rossum, Dobbelstein & Kusters, zd). Het opdoen van praktijkervaring kan op verschillende manieren. Allereerst kan een onderwijsinstantie kiezen voor werkveldsimulatie. Hierbij wordt het werkveld nagebootst binnen de onderwijsinstantie. ‘Dit kenmerkt zich niet door het aanleren van de beroepsgerichte vaardigheden centraal te stellen, maar vooral door zich te richten op het aanleren van algemene vaardigheden. In het kader van de aansluiting op het ROC blijkt dat juist de algemene vaardigheden van groot belang zijn voor een succesvol resultaat in het vervolgonderwijs. Het gaat daarbij vooral om sociale communicatieve vaardigheden, zelfstandig werken en leren, initiatief tonen en het verkrijgen van een goed zelfbeeld’(Jacobs, 2004). Een bijkomend voordeel van de werkveldsimulatie is dat er geen beroep wordt gedaan op bedrijven en instanties voor, veelal schaarse, stageplaatsen (Jacobs, 2004). Hagen (2009) beschrijft dat juist de daadwerkelijke bezoeken aan bedrijven en instanties een goede voorlichting kan zijn om een goede en bewuste opleidingskeuze te maken. Dit zou volgens hem goed kunnen door middel van de vmbo-carrousel. ‘Met de inzet van dit instrument werken vmbo-scholen en leerbedrijven samen om de leerlingen een op maat gesneden beroepsoriëntatie te bieden’ (Hagen, 2009). Deze vorm van voorlichting blijkt vooral een passend instrument voor leerlingen die wel interesse hebben in een bepaalde sector, maar nog geen duidelijk beeld kunnen schetsen van het werkveld. Daarbij brengt dit instrument het bewustwordingsproces op gang (Hagen, 2009). Daarnaast is een langere praktijkleerperiode een goede vorm van voorlichting. Verstappen et al (zd) beschrijven vier doelen voor een vmbo stage in de sector Zorg en Welzijn, gericht op de ouderenzorg. Deze doelen zijn ‘dat er minder uitval van deelnemers is aan het begin van de MBO opleidingen, dat
34
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
afgestudeerden van een beroepsopleiding (MBO en HBO) behouden blijven voor de ouderenzorg, dat méér afgestudeerden kiezen voor de ouderenzorg en tenslotte dat vanuit het vmbo meer leerlingen kiezen voor beroepsopleiding in de zorg’. ‘Aan de vmbo-leerlingen wordt de mogelijkheid geboden om een realistisch opleidings- en beroepsbeeld te krijgen met betrekking tot de zorg. De stage start bij de ondersteunende diensten. Wanneer een leerling interesse heeft in de zorg, mag de leerling af en toe meekijken hoe zorg verleent wordt. Op deze wijze kan de interesse voor zorg ontwikkeld worden waardoor de leerling mogelijk kiest voor een beroep in de zorg. Reflecteren op ervaren zorgsituaties is vervolgens een belangrijke activiteit om voor deze leerling helder te krijgen of hij/zij dit nu daadwerkelijk zou willen’ (Verstappen et al, zd). Doordat leerlingen meerdere weken achtereenvolgens enkele dagen per week aanwezig zijn op de leerafdeling wordt er voor gezorgd ‘dat er continuïteit in leren plaatsvindt én dat er aandacht kan zijn voor andere activiteiten dan enkel de opdrachten van school’ (Verstappen et al, zd). Uiteindelijk kan deze realistische en contextrijke oriëntatie leiden tot een bewustere keuze in vervolgopleidingen. Praktijkonderzoek. Het praktijk onderzoek zal gedaan worden onder vmbo-leerlingen en MBOstudenten van verschillende scholen in de provincie Groningen. De vmbo scholen zijn in het verleden benaderd door Het Stagebureau om deel te nemen aan het project de S-factor. De leerlingen die hiermee in aanraking komen worden gevraagd om een enquête in te vullen over hun bevindingen. De MBO-studenten zijn de vmbo-leerlingen van het voorgaande jaar, hen wordt gevraagd om terug te blikken op de activiteiten van de S-factor. De meetinstrumenten die hiervoor gebruikt zullen worden en hoe de data wordt geanalyseerd zal in de komende paragrafen centraal staan.
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 35
Bijlage 2: vmbo vragenlijst Enquête vmbo 4 - voorbereidende stage. Deel 1: algemeen. 1. In welke sector zit je in het vmbo? 0 zorg en welzijn 0 gecombineerd 0 Anders, namelijk......................................................................... 2. Welke leerweg volg je op dit moment? 0 basisberoepsgericht 0 kaderberoepsgericht 0 gemengde leerweg 0 theoretische leerweg 3. In welk jaar van de opleiding zit je? 0 jaar 1 0 jaar 2 0 jaar 3 0 jaar 4 4. Heb je wel eens nagedacht over een vervolgopleiding na deze opleiding?7 0 ja, ga door naar vraag 5 0 nee, ga door naar vraag 6 5. Welke vervolg opleiding denk je te gaan doen na de opleiding die je nu doet? 0 zorghulp niveau 1 0 helpende zorg en welzijn niveau 2 0 verzorgende-IG niveau 3 0 Mbo-verpleegkunde niveau 4 0 Hbo-verpleegkunde niveau 5 0 Anders, namelijk.................................................................................... 6. Waar wil je het liefst gaan werken na je vervolg opleiding? (maximaal twee antwoorden) 0 ziekenhuis 0 verpleeg- en verzorgingshuis 0 thuiszorg 0 geestelijke gezondheidszorg 0 gehandicaptenzorg 0 weet ik niet 0 anders, namelijk............................................................................ 7. Ik verwacht dat op het mbo: 0 het werktempo voor mij goed bij te houden is 0 het werktempo voor mij te laag ligt 0 het werktempo voor mij te hoog ligt 8. Ik verwacht dat op het mbo:
36
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
0 0 0
veel zelfstandiger wordt gewerkt dan op het vmbo veel minder zelfstandig wordt gewerkt dan op het vmbo de mate waarin zelfstandig wordt gewerkt hetzelfde is als op het vmbo
9. Ik verwacht dat op het mbo de studiebegeleiding door docenten: 0 beter is dan op het vmbo 0 minder goed is dan op het vmbo 0 hetzelfde is als op het vmbo
10. Ik verwacht dat op het mbo: 0 de lesstof niet aansluit op de lesstof in het vmbo 0 de lesstof wel aansluit op de lesstof in het vmbo 11. Ik verwacht dat op het mbo de lesstof verdiepend en aanvullend is: 0 ja 0 nee 12. Ik verwacht dat op het mbo: 0 de schoolopdrachten veel lijken op de schoolopdrachten van het vmbo 0 de schoolopdrachten anders zijn dan de schoolopdrachten van het vmbo 13. Ik verwacht dat op het mbo: 0 de gebruikte woorden anders zijn dan op het vmbo 0 veel gebruikte woorden hetzelfde zijn als op het vmbo 14. Het beeld dat ik heb van de mbo-opleiding is gebaseerd op: (maximaal drie antwoorden mogelijk) 0 verhalen van vrienden/familie 0 brochures 0 opendagen 0 leerlingbezoeksdagen 0 televisie 0 voorlichting op het vmbo 0 internet 0 het feit dat ik in het vmbo al gewerkt heb met doorstroomlijnen, portfolio en portfoliogesprekken. 0 anders, namelijk…………………………………………………………………………………… 15. In hoeverre denk je dat je straks in je werk de volgende taken gaat verrichten? Kruis aan: Veel Weinig Niet Huishoudelijke taken Zorgen voor mensen Mensen helpen met lichamelijke problemen Mensen helpen met
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 37
psychische problemen Werken met mensen Coördineren/regelen van zorg Oplossen van onverwachte situaties Observeren rapporteren 16. Heb je aan onderstaande competenties gewerkt? Kruis aan waar je aan bepaalde competenties hebt gewerkt: Kruis aan: Op vmbo aan Weet ik niet Niet mee gewerkt gewerkt Initiatief nemen Inlevingsvermogen Flexibiliteit Met druk en tegenslag omgaan Doorzettingsvermogen Samenwerken en overleggen Presenteren Onderzoeken Zelfstandig leren en reflecteren Plannen en organiseren Dienstverlenend vermogen Loopbaan leren Vakdeskundigheid toepassen Materialen en middelen inzetten Deel 2: verdiepende stage vierde leerjaar van het vmbo. Tijdens het laatste jaar van de opleiding heb je een korte stage gelopen in een instelling. De volgende vragen gaan over deze stageperiode: 17.In hoeverre ben je tijdens je vmbo-stage bezig geweest met onderstaande opdrachten? Kruis aan: Zeer weinig Weinig Zeer veel Veel Opdrachten m.b.t. huishoudelijke taken, zoals verzorgen van wasgoed, afwassen of broodjes klaarmaken Opdrachten m.b.t. hulp
38
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
niet
bieden aan cliënten, zoals hulp bij aan- en uitkleden of haren kammen Opdrachten m.b.t. eerste hulp, zoals verzorgen van wondjes Opdrachten m.b.t. ondersteunen bij activiteiten, zoals voorlezen bij kleuters, beautydag bij ouderen etc. 18. In hoeverre heb je een beter beeld van de opleiding gekregen doordat je aan deze stageopdrachten hebt gewerkt? Kruis aan: Zeer weinig Weinig Zeer veel Veel niet Opdrachten m.b.t. huishoudelijke taken, zoals verzorgen van wasgoed, afwassen of broodjes klaarmaken Opdrachten m.b.t. hulp bieden aan cliënten, zoals hulp bij aan- en uitkleden of haren kammen Opdrachten m.b.t. eerste hulp, zoals verzorgen van wondjes Opdrachten m.b.t. ondersteunen bij activiteiten, zoals voorlezen bij kleuters, beautydag bij ouderen etc. 19. In hoeverre hebben deze stageopdrachten invloed gehad op jouw beeld van het beroep? Kruis aan: Zeer weinig Weinig Zeer veel Veel niet Opdrachten m.b.t. huishoudelijke taken, zoals verzorgen van wasgoed, afwassen of broodjes klaarmaken Opdrachten m.b.t. hulp bieden aan cliënten,
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 39
zoals hulp bij aan- en uitkleden of haren kammen Opdrachten m.b.t. eerste hulp, zoals verzorgen van wondjes Opdrachten m.b.t. ondersteunen bij activiteiten, zoals voorlezen bij kleuters, beautydag bij ouderen etc. 20. In welke 0 0 0
sector heb je stage gelopen? gezondheidszorg welzijn anders, namelijk……………………………………………………………………………….
Voor de verloting van de Ipod wil je hier dan nog je e-mailadres invullen? ………………………………………………………………… Bedankt voor het invullen van de enquête!
40
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
Bijlage 3: MBO vragenlijst Enquête deelonderzoek 4 1) In o o o
welke sector zat je in het vmbo? Zorg en welzijn; Gecombineerd; Anders, namelijk;…………………………………………………………………....
2) Welke leerweg heb je gevolgd in het vmbo? o Basisberoepsgericht; o Kaderberoepsgericht; o Gemengde leerweg; o Theoretische leerweg. 3) Welke opleiding volg je op dit moment? o Zorghulp niveau 1; o Helpende zorg en welzijn niveau 2; o Verzorgende –IG niveau 3; o Mbo- verpleegkunde niveau 4; o Anders, namelijk;…………………………………………………………………. 4) In o o o o
welk jaar van de opleiding zit je? Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Jaar 4
5) Heb je weleens nagedacht over een vervolgopleiding na deze opleiding? o Ja, ga door naar vraag 6 o Nee, ga door naar vraag 7 6) Welke vervolgopleiding denk je te gaan doen na de opleiding die je nu volgt? Kruis de opleiding aan: Zorghulp niveau 1 Helpende zorg en welzijn niveau 2 Verzorgende- IG niveau 3 Mbo- verpleegkunde niveau 4 Hbo- verpleegkunde niveau 5 Anders, namelijk?......................................
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 41
7) Waar wil je het liefste gaan werken na je opleiding?
o o o o o o o
(maximaal 2 antwoorden) Ziekenhuis; Verpleeg- en verzorgingshuis; Thuiszorg; Geestelijke gezondheidszorg; Gehandicaptenzorg; Weet ik niet; Anders, namelijk;…………………………………………………………………...
8) Ik o o o
vind Het Het Het
dat op het MBO: werktempo voor mij goed bij te houden is; werktempo voor mij te laag ligt; werktempo voor mij te hoog ligt;
9) Ik o o o
vind dat op het MBO: Veel zelfstandiger wordt gewerkt dan op het vmbo; Veel minder zelfstandig wordt gewerkt dan op het vmbo; De mate waarin zelfstandig wordt gewerkt hetzelfde is als op het vmbo.
10)Ik o o o
vind dat op het MBO de studiebegeleiding door docenten: Beter is dan op het vmbo; Minder goed is dan op het vmbo; Hetzelfde is als op het vmbo.
11)Ik vind dat op het MBO: o De lesstof niet aansluit op de lesstof in het vmbo; o De lesstof wel aansluit op de lesstof in het vmbo; 12)Ik vind dat de lesstof verdiepend en aanvullend is: o Ja o Nee 13)Ik vind dat op het MBO: o De schoolopdrachten veel lijken op de schoolopdrachten van het vmbo; o De schoolopdrachten anders zijn dan de schoolopdrachten van het vmbo; 14)Ik vind dat op het MBO: o De gebruikte woorden anders zijn dan op het vmbo; o Veel gebruikte woorden hetzelfde zijn als op het vmbo.
42
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
15)Het beeld dat ik had van de MBO- opleiding is gebaseerd op: (maximaal 3 antwoorden mogelijk) o Verhalen van vrienden/familie; o Brochures; o Open dagen; o Leerling bezoekdagen; o Televisie; o Voorlichting op het VMBO; o Internet; o Het feit dat ik in het VMBO al gewerkt heb met doorstroomlijnen, portfolio en portfoliogesprekken; o Anders, namelijk;………………………………………………………………… 16)Het beeld wat ik had van de opleiding die ik nu doe, is veranderd sinds ik op het MBO zit: o Ja o Nee Zo ja, wat is er dan veranderd?.......................................................................................
17)In hoeverre denk je dat je straks in je werk de volgende taken gaat verrichten? Kruis aan:
Veel
Weinig
Niet
Huishoudelijke taken Zorgen voor mensen Mensen helpen met lichamelijke problemen Mensen helpen met psychische problemen Werken met mensen Coördineren/ regelen van zorg Oplossen van onverwachte situaties Observeren Rapporteren
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 43
18)Het beeld van het beroep waar ik voor word opgeleid, is veranderd sinds ik op het mbo zit: o Ja o Nee Zo ja, wat is er dan veranderd?........................................................................................ . 19)Heb je aan onderstaande competenties gewerkt? Kruis aan, waar je aan bepaalde competenties hebt gewerkt: Op vmbo aan gewerkt Initiatief nemen Inlevingsvermogen Flexibiliteit Met druk en tegenslag omgaan Doorzettingsvermogen Samenwerken en overleggen Presenteren Onderzoeken Zelfstandig leren en reflecteren Plannen en organiseren Dienstverlenend vermogen Loopbaan leren Vakdeskundigheid toepassen Materialen en middelen inzetten
44
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
Op mbo aan gewerkt
Weet ik niet
Niet mee gewerkt
20)Welke taken heb je uitgevoerd tijdens je stage? Waarom zijn er voor deze taken gekozen? Kruis aan: Wel Niet
Niet Herkenbaar
Bieden van verzorgende en ondersteuning op basis van het zorgplan. Begeleiden van de zorgvrager(s) op basis van het zorgplan. Uitvoeren van organisatie- en professiegebonden taken. 21)Was je beoordeling op deze taken tijdens je stage voldoende? Kruis aan: Wel Niet Niet Herkenbaar Bieden van verpleegkundige zorg en ondersteuning op basis van het zorgplan. Begeleiden van de zorgvrager(s) op basis van het zorgplan. Uitvoeren van organisatie- en professiegebonden taken.
22)Heb je een pilot doorlopende stage gelopen? o Ja. o Nee. Zo ja, beantwoord vraag 26. 23)Hoe heb je de begeleiding tijdens je stage ervaren? o Goed o Matig o Slecht 24)Ik ben gestopt met de opleiding omdat: (maximaal 3 antwoorden mogelijk) o De begeleiding heel anders is dan ik vanuit het vmbo gewend ben; o Er niets is gedaan met mijn portfolio; o De doorstroomcompetenties niet herkenbaar zijn in het MBO; o De lesstof in het mbo niet aansluit op de lesstof in het vmbo; o De opleiding heel anders was dan ik van te voren gedacht had; o Ik het niveau van de opleiding te hoog vond; o Ik het niveau van de opleiding te laag vond; o Ik ontevreden ben over de organisatie van de opleiding; o De stages die ik gelopen heb in het vmbo hebben geen goed beeld gegeven van het beroep; o Anders, namelijk;…………………………………………………………………
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 45
Voor de verloting van de IPod graag hieronder je e-mail adres invullen: -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Bijlage 4: Regels gedragscode. Bijlage 4: Regels gedragscode. Leef de volgende bepalingen te allen tijde na: 1. Gebruik voor een onderzoek uitsluitend rechtmatig verzamelde gegevens die met medeweten van de respondent verkregen zijn. 2. Ga zo spaarzaam mogelijk met gegevens om. 3. Gebruik gegevens uitsluitend voor onderzoek, dat wil zeggen ten behoeve van een publicatie, en zorg dat er geen individuen herkenbaar zijn uit de publicatie. 4. Anonimiseer het bestand zo snel mogelijk. Direct identificerende gegevens (naam adres woonplaats) mogen niet langer dan zes maanden worden bewaard. Als langer bewaren noodzakelijk is, bijvoorbeeld voor een panel, moet dit worden gemeld bij het College Bescherming Persoonsgegevens. 5. Wetenschappers mogen bestaande bestanden voor andere doeleinden gebruiken dan waarvoor de gegevens zijn verzameld. Indien het bestand echter gegevens bevat die onder het beroepsgeheim vallen of als er sprake is van bijzondere persoonsgegevens, zoals iemands godsdienst, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging, is opnieuw toestemming nodig. Van deze voorwaarde mag worden afgeweken - in overleg met de verantwoordelijke voor het reeds aangelegde bestand - als het vragen van uitdrukkelijke toestemming onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost. Dan mogen de gegevens worden gebruikt, voor zover het onderzoek een algemeen belang dient, het onderzoek niet zonder deze gegevens kan worden uitgevoerd, en bij het uitvoeren van het onderzoek is voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad. 6. Zorgvuldigheid is geboden bij het samenvoegen of verrijken van bestanden die geen persoonsgegevens bevatten. Let er op dat het nieuwe bestand geen bestand met persoonsgegevens zal opleveren, bijvoorbeeld de combinatie van postcode met beroep. 7. Verstrek een bestand aan derden slechts voor zover voldoende is verzekerd dat de ontvanger zich gebonden weet aan de bepalingen van
46
Femke Hager & Esmee Kerens 2012
de "gedragscode voor gebruik van persoonsgegevens in wetenschappelijk onderzoek" en de gegevens overeenkomstig zal verwerken. 8. Lees de "gedragscode voor gebruik van persoonsgegevens in wetenschappelijk onderzoek" na voor nuanceringen op deze regels. De volledige tekst daarvan is te vinden op de website "www.vsnu.nl". (Vereniging van Universiteiten, 2005).
Femke Hager & Esmee Kerens 2012 47