Departement Industriële Wetenschappen en Technologie Opleiding Master in de industriële wetenschappen: bouwkunde
Kwantificatie van de sloopinventaris van eengezinswoningen aan de hand van eenvoudig meetbare criteria
Eindwerk aangeboden tot het behalen van het diploma van Master of Science in de industriële wetenschappen: bouwkunde door Johnny Carton
o.l.v. Miquel Joseph, KHBO
Academiejaar 2012 - 2013
KHBO Campus Oostende ● Zeedijk 101 ● B-8400 Oostende ● Tel. +32 59 56 90 00 ● Fax +32 59 56 90 01 ● www.khbo.be
Departement Industriële Wetenschappen en Technologie Opleiding Master in de industriële wetenschappen: bouwkunde
Kwantificatie van de sloopinventaris van eengezinswoningen aan de hand van eenvoudig meetbare criteria
Eindwerk aangeboden tot het behalen van het diploma van Master of Science in de industriële wetenschappen: bouwkunde door Johnny Carton
o.l.v. Miquel Joseph, KHBO
Academiejaar 2012 - 2013
KHBO Campus Oostende ● Zeedijk 101 ● B-8400 Oostende ● Tel. +32 59 56 90 00 ● Fax +32 59 56 90 01 ● www.khbo.be
Mededeling “Deze eindverhandeling was een examen. De tijdens de verdediging geformuleerde opmerkingen werden niet opgenomen.”
Woord vooraf Sloopwerken zijn veel voorkomend in de hedendaagse economie. Mijn interesse voor dit onderwerp kwam vooral door het architecturaal aspect dat naar voorkwam. Ook het aspect van duurzaamheid was een extra stimulans. Het zoeken naar parameters die de sloopinventaris kunnen benaderen was hierbij een uitdaging. Enkele personen verdienen een hartelijk dankwoord voor de positieve bijdrage die zij geleverd hebben bij het tot stand komen van deze thesis. In de eerste plaats bedank ik mijn promotor Miquel Joseph voor de sturing en goede raad bij deze thesis. Zijn inbreng was van groot belang voor de vormgeving en de verwezenlijking van deze thesis. Daarnaast wil ik ook nog mijn moeder Ilse bedanken voor het nalezen op taalfouten en mijn vriendin Edith voor het helpen met het opstellen van het Nederlandse en het Franse abstract. Zonder al deze mensen was deze thesis niet mogelijk geweest. Carton Johnny Oostende, mei 2013
Abstract Bij het slopen van een woning of een deel ervan komen verschillende afvalstoffen vrij. Voor het slopen van gebouwen die geheel of gedeeltelijk een andere functie dan het wonen hebben en die een bouwvolume omvatten van meer dan 1000 m³, is het verplicht een sloopinventaris te laten opstellen. Deze bestaat uit een lijst van alle afvalstoffen die zullen vrijkomen en met welke hoeveelheid. Het doel van deze wetgeving is om afvalstromen beter te beheren. Voor het slopen van woningen is deze wetgeving nog niet van kracht. Het goed inschatten van de sloopinventaris kan een betere verwerking van het afval veroorzaken en kan ook economische voordelen met zich meebrengen. Denk hierbij aan het bestellen van de correcte afvalcontainers. Als de verwachte hoeveelheid sloopafval niet correct wordt ingeschat is het mogelijk dat deze te klein of te groot zal zijn. Het doel van deze thesis is om de sloper berekeningsmodellen aan te bieden waarbij enkele parameters van de te slopen woning, of delen van de woning, worden ingevuld en die als resultaat de sloopinventaris benaderen. Om dit doel te bereiken wordt de woning in onderdelen verdeeld. Van elk deel wordt gezocht wat de bepalende parameters zijn voor de hoeveelheid materiaal en welke materialen aanwezig zijn in elk deel. De massa van deze materialen wordt bepaald aan de hand van technische fiches van gespecialiseerde bouwfirma’s. Ten eerste wordt nagegaan welk percentage het metselwerk ten opzichte van de totale geveloppervlakte inneemt. De tweede parameter bepaalt de verhouding van het aantal lopende meter binnenmuur op de totale oppervlakte van de woning. Hierbij wordt ook onderzocht wat het verband is tussen dragend en niet- dragend metselwerk. Als derde aspect, moet er worden nagekeken of de dakhelling en de breedte en diepte van de woning invloed hebben op de sloopinventaris van het dak. Deze drie parameters bepalen het totaal volume van de constructieonderdelen in het dak. De parameters die een invloed hebben op de sloopinventaris van de tussenvloeren zijn de oppervlakte van de woning en de uitvoeringsmethode van de vloer.
Abstract When a house or a part of the house is demolished, multiple sorts of waste will be produced. It is legally obligatory for the destruction of buildings with a function partially or in whole different then living and a volume bigger than 1000 m³, to make an inventory of the sorts and amount of waste that is to be expected. This inventory consists of a list with every sort of waste that will be produced with the demolition and the quantity of this waste. The goal of this legislation is to better manage the many sorts of waste. This legislation does not yet affect houses. A good estimation of the amount of waste that will be produced doesn’t only help with the management of the waste, it could also bring some economic advantages. Ordering the correct waste disposal container could be one of these. The container could be too big or too small if the amount of waste that will be produced is not correctly estimated. The goal of this thesis is to give some calculation models to the demolisher. Some parameters that characterize the house will have to be filled into these models to estimate the inventory of the sorts of waste. To give a value to these parameters, research has to be done of the different parts of the house. Investigation will tell which materials are produced from the destruction of a certain part of the house. From each part parameters will be made that calculate the weight or the volume of the waste that will be produced when said part is to be demolished. The weight of the different waste materials is determined by studying technical fiches of specialized building companies. First a study is done of the percentage of masonry that covers the whole surface of the facade. The second parameter that will be looked at is the proportion of the total length of the inner masonry to the total surface of the house. A second aspect that will be studied here is the connection between the total length of the bearing masonry and the non- bearing masonry. Third to be investigated will be the influence of the width and the depth of the house and the angle of the roof on the volume and weight of the construction parts of the roof. The last parameters to be investigated are the influence of the surface of the house and the implementation method of the floor on the amount of waste produced in the destruction of the floor.
Abstract La destruction d’une maison ou d’une partie de la maison produit différents déchets de construction. Pour la déconstruction des bâtiments publique ayants un volume de plus de 1000 m³, on est obligé par la Loi de rédiger un inventaire de démolition. La même chose vaut pour des bâtiments ayant une autre fonction qu’habiter. Cet inventaire présente une énumération de différentes sortes de déchets de démolition et la quantité de ceux-ci. En rédigeant cet inventaire, on est mieux capable de gérer ces sous-produits. À ce moment, cette législation n’est pas d’appui pour la destruction de maisons. Or, une bonne estimation de l’ inventaire de démolition pour chaque maison à détruire nous permettrait de mieux gérer tous les déchets et nous permettrait d’économiser certains coûts inappropriés. Prenons l’exemple suivant. Si la quantité des déchets n’est pas estimée correctement avant, il est possible que l’entrepreneur commande un conteneur de taille mauvaise. Le but de cette thèse est d’offrir au entrepreneur des équations de démolitions pour faire une approximation de l’inventaire de démolition. Cette approximation est basée sur quelques paramètres de la maison. Afin de construire l’inventaire de démolition la maison est divisée en parties. Pour chaque partie est recherché quels sont les paramètres qui déterminent la quantité de matériaux dans les parties de la maison et quels matériaux sont présents dans les parties. Les fiches techniques des firmes spécialisées sont consultées pour déterminer le poids de ces matériaux on consulte. D’abord le pourcentage de maçonnerie est examiné à l’égard de la surface de la façade. Le deuxième paramètre recherche la relation entre les mètres de murs intérieur et la surface de la maison. Un autre aspect qui est considéré est la relation entre la maçonnerie portante et la maçonnerie non- portante. Le troisième aspect est l’étude de la influence de la largeur et la profondeur de la maison et l’angle du toit sur le volume des matériaux de construction du toit. Le dernier aspect détermine l’influence de la surface de la maison et le technique de construction du sol sur l’inventaire de démolition.
Inhoud Woord vooraf ......................................................................................................................... 5 Abstract ................................................................................................................................. 6 Inhoud ................................................................................................................................... 9 Figurenlijst ........................................................................................................................... 12 Tabellenlijst.......................................................................................................................... 13 Grafiekenlijst ........................................................................................................................ 14 Lijst van vergelijkingen ......................................................................................................... 15 Begrippenlijst ....................................................................................................................... 17 Inleiding ............................................................................................................................... 20 1
2
Methode ....................................................................................................................... 22 1.1
Materiaal ................................................................................................................ 22
1.2
Gevels ................................................................................................................... 22
1.2.1
Algemeen ....................................................................................................... 22
1.2.2
Voorgevel ....................................................................................................... 24
1.2.3
Zijgevels ......................................................................................................... 25
1.2.4
Achtergevels ................................................................................................... 25
1.3
Binnenmuren ......................................................................................................... 25
1.4
Dak ........................................................................................................................ 26
1.5
Vloeren .................................................................................................................. 26
Materialen ..................................................................................................................... 27 2.1
Metselwerk ............................................................................................................ 27
2.2
Isolatie ................................................................................................................... 28
2.3
Raamwerk ............................................................................................................. 28
2.3.1
Glas ................................................................................................................ 28
2.3.2
Kozijn ............................................................................................................. 28
2.4
2.4.1
hout ................................................................................................................ 29
2.4.2
Dakpannen ..................................................................................................... 29
2.5
3
Dak ........................................................................................................................ 29
Vloeren .................................................................................................................. 30
2.5.1
Betonplaten .................................................................................................... 30
2.5.2
Gewelven ....................................................................................................... 30
2.5.3
Houten vloer ................................................................................................... 30
2.5.4
Potten en balken............................................................................................. 30
2.5.5
Chape ............................................................................................................. 30
Resultaten .................................................................................................................... 31 3.1
Voorgevels ............................................................................................................ 31
3.1.1
Gelijkvloers ..................................................................................................... 31
3.1.2
Eerste verdieping ............................................................................................ 31
3.2
Zijgevels ................................................................................................................ 32 9
3.2.1
Gelijkvloers ..................................................................................................... 32
3.2.2
Eerste verdieping ............................................................................................ 32
3.3
3.3.1
Gelijkvloers ..................................................................................................... 33
3.3.2
Eerste verdieping ............................................................................................ 33
3.4
4
Binnenmuren ......................................................................................................... 34
3.4.1
Dragende muren............................................................................................. 34
3.4.2
Niet- dragende muren ..................................................................................... 36
3.4.3
Verband tussen dragend en niet- dragend metselwerk ................................... 37
Bespreking der resultaten ............................................................................................. 39 4.1
Voorgevels ............................................................................................................ 39
4.1.1
Indeling volgens type woning .......................................................................... 39
4.1.2
Indeling volgens steekproef ............................................................................ 42
4.1.3
Indeling volgens categorieën .......................................................................... 45
4.1.4
Conclusie ........................................................................................................ 49
4.2
Zijgevels ................................................................................................................ 49
4.2.1
Gelijkvloers ..................................................................................................... 49
4.2.2
Eerste verdieping ............................................................................................ 50
4.2.3
Conclusie ........................................................................................................ 51
4.3
Achtergevels .......................................................................................................... 52
4.3.1
Gelijkvloers ..................................................................................................... 52
4.3.2
Eerste verdieping ............................................................................................ 52
4.3.3
Conclusie ........................................................................................................ 53
4.4
5
Achtergevels .......................................................................................................... 33
Binnenmuren ......................................................................................................... 53
4.4.1
Dragende muren............................................................................................. 53
4.4.2
Niet- dragende muren ..................................................................................... 54
4.4.3
Verband tussen dragend en niet- dragend metselwerk ................................... 54
4.4.4
Conclusie ........................................................................................................ 54
Opstellen sloopinventaris .............................................................................................. 56 5.1
Gevels ................................................................................................................... 56
5.1.1
Indeling gevel ................................................................................................. 56
5.1.2
Massa van de muur ........................................................................................ 60
5.1.3
Massa van glas- en schrijnwerk ...................................................................... 62
5.2
Gemene muur........................................................................................................ 66
5.3
Binnenmuren ......................................................................................................... 67
5.3.1
Gelijkvloers ..................................................................................................... 67
5.3.2
Eerste verdieping ............................................................................................ 68
5.4
Dak ........................................................................................................................ 70
5.4.1
Afmetingen ..................................................................................................... 70
5.4.2
Opbouw .......................................................................................................... 71
5.5
Vloer ...................................................................................................................... 77 10
5.5.1
Betonplaat ...................................................................................................... 77
5.5.2
Gewelven ....................................................................................................... 77
5.5.3
Houten vloer ................................................................................................... 78
5.5.4
Potten en balken............................................................................................. 79
6
Conclusie ...................................................................................................................... 80
7
Bibliografie .................................................................................................................... 84
11
Figurenlijst Figuur 1 Methode van opmeten ........................................................................................... 22 Figuur 2 Opbouw van een volle muur in kruisverband(Gevelbekleding, 2013) ..................... 24 Figuur 3 Locaties voorgevels(2013) ..................................................................................... 25 Figuur 4 Referentie voor een gemiddelde woonst ................................................................ 42 Figuur 5 Referentievoorgevel van de categorie "weinig metselwerk" ................................... 57 Figuur 6 Referentievoorgevel van de categorie "gemiddeld metselwerk" ............................. 57 Figuur 7 Referentievoorgevel van de categorie "veel metselwerk" ....................................... 57 Figuur 8 Referentievoorgevel voor de indeling van de eerste verdieping ............................. 58 Figuur 9 Opmeten gevel ...................................................................................................... 61 Figuur 10 Bepalen dakoppervlakte....................................................................................... 70 Figuur 11 Opbouw van een dak ........................................................................................... 71 Figuur 12 Isolatie tussen de gordingen ................................................................................ 76 Figuur 13 Isolatie tussen de kepers ..................................................................................... 76 Figuur 14 Opbouw houten vloer ........................................................................................... 78
12
Tabellenlijst Tabel 1 Adressen onderzochte woningen ............................................................................ 24 Tabel 2 Soortelijke massa muur per afmeting van metselsteen ........................................... 27 Tabel 3 Massa van een muur met bijhorende breedte van de metselsteen .......................... 27 Tabel 4 Massa van isolatiematerialen .................................................................................. 28 Tabel 5 Soortelijke massa van houtsoorten ......................................................................... 29 Tabel 6 Materiaal voor daken............................................................................................... 29 Tabel 7 Resultaten van het percentage metselwerk van het gelijkvloers .............................. 39 Tabel 8 Spreiding van de gegevens van het gelijkvloers ...................................................... 40 Tabel 9 Resultaten van het percentage metselwerk van de eerste verdieping ..................... 40 Tabel 10 Spreiding van de gegevens van de eerste verdieping ........................................... 41 Tabel 11 Resultaten van het percentage metselwerk van het gelijkvloers ............................ 42 Tabel 12 Spreiding van de gegevens van het gelijkvloers .................................................... 43 Tabel 13 Resultaten van het percentage metselwerk van de eerste verdieping ................... 44 Tabel 14 Spreiding van de resultaten van de eerste verdieping ........................................... 45 Tabel 15 Grenzen der categorieën van het gelijkvloers........................................................ 45 Tabel 16 Resultaten van het percentage metselwerk ........................................................... 46 Tabel 17 Spreiding van de gegevens van het gelijkvloers .................................................... 46 Tabel 18 Grenzen der categorieën van de eerste verdieping ............................................... 47 Tabel 19 Gemiddeldes en standaardafwijkingen van de eerste verdieping .......................... 47 Tabel 20 Spreiding van de gegevens van de eerste verdieping ........................................... 48 Tabel 21 Gemiddelde verhouding primaire muur op secundaire muur ................................. 54 Tabel 22 Verhoudingen lopende meter primaire muur op de oppervlakte ............................ 55 Tabel 23 Gemiddelde en standaardafwijking van de secundaire soorten ............................. 55 Tabel 24 Verhoudingen lopende meter secundaire muur op de oppervlakte ........................ 55 Tabel 25 Percentage aan metselwerk van het gelijkvloers ................................................... 56 Tabel 26 Percentage aan metselwerk van de eerste verdieping .......................................... 58 Tabel 27 Waarden van α en β .............................................................................................. 61 Tabel 28 Afmetingen van gordingen .................................................................................... 72 Tabel 29 Afmetingen kepers ................................................................................................ 73
13
Grafiekenlijst Grafiek 1 Percentage metselwerk van het gelijkvloers van de voorgevel ............................ 31 Grafiek 2 Percentage metselwerk van de eerste verdieping van de voorgevel ..................... 31 Grafiek 3 Percentage metselwerk van het gelijkvloers van de zijgevel ................................. 32 Grafiek 4 Percentage metselwerk van de eerste verdieping van de zijgevel ........................ 32 Grafiek 5 Percentage metselwerk van het gelijkvloers van de achtergevel .......................... 33 Grafiek 6 Percentage metselwerk van de eerste verdieping van de achtergevel .................. 33 Grafiek 7 Verband tussen oppervlakte en lopende m dragende muur/oppervlakte ............... 34 Grafiek 8 Verhouding lopende meter dragende muur/oppervlakte ....................................... 35 Grafiek 9 Verband tussen oppervlakte en lopende m dragende muur/oppervlakte............... 35 Grafiek 10 Verhouding lopende meter dragende muur/oppervlakte ..................................... 35 Grafiek 11 Verband tussen oppervlakte en lopende m niet- dragende muur/oppervlakte ..... 36 Grafiek 12 Verhouding lopende meter niet-dragende muur/oppervlakte .............................. 36 Grafiek 13 Verband tussen oppervlakte en lopende m niet- dragende muur/oppervlakte ..... 37 Grafiek 14 Verhouding lopende meter niet-dragende muur/oppervlakte .............................. 37 Grafiek 15 Verband tussen aantal lopende m dragend- en niet- dragend metselwerk .......... 38 Grafiek 16 Verband tussen aantal lopende m dragend- en niet- dragend metselwerk .......... 38 Grafiek 17 Verdeling van het percentage metselwerk van het gelijkvloers ........................... 39 Grafiek 18 Spreiding van de gegevens van het gelijkvloers ................................................. 40 Grafiek 19 Verdeling van het percentage metselwerk van de eerste verdieping................... 41 Grafiek 20 Spreiding van de gegevens van de eerste verdieping ......................................... 41 Grafiek 21 Verdeling van de gegevens van het gelijkvloers ................................................. 43 Grafiek 22 Spreiding van de gegevens van het gelijkvloers ................................................. 43 Grafiek 23 Verdeling van de gegevens van de eerste verdieping per categorie ................... 44 Grafiek 24 Spreiding van de gegevens van de eerste verdieping ......................................... 45 Grafiek 25 Verdeling van de gegevens van het gelijkvloers ................................................. 46 Grafiek 26 Spreiding van de gegevens van het gelijkvloers ................................................. 47 Grafiek 27 Verdeling van de gegevens van de eerste verdieping ......................................... 48 Grafiek 28 Spreiding van de gegevens van de eerste verdieping ......................................... 48 Grafiek 29 Resultaten percentage metselwerk gelijkvloers van gevels met één groot raam . 50 Grafiek 30 Resultaten percentage metselwerk van gevels met twee grote ramen ................ 50 Grafiek 31 Resultaten percentage metselwerk van zijgevels met één groot raam ................ 51 Grafiek 32 Resultaten percentage metselwerk van zijgevels met twee grote ramen ............ 51 Grafiek 33 Resultaten percentage metselwerk van achtergevels met één groot raam ......... 52 Grafiek 34 Resultaten percentage metselwerk van achtergevels met twee grote ramen ...... 53
14
Lijst van vergelijkingen Vergelijking (1-1) Opstellen Gausscurve .............................................................................. 23 Vergelijking (5-1) Bepalen van de minimale massa van materiaal in voorgevel.................... 60 Vergelijking (5-2) Bepalen van de maximale massa van materiaal in voorgevel................... 60 Vergelijking (5-3) Massa materiaal in de gevel ..................................................................... 62 Vergelijking (5-4) Minimale oppervlakte ingenomen door gevelelementen ........................... 62 Vergelijking (5-5) Maximale oppervlakte ingenomen door gevelelementen .......................... 62 Vergelijking (5-6) Gecorrigeerde minimale oppervlakte ingenomen door gevelelementen ... 63 Vergelijking (5-7) Gecorrigeerde maximale oppervlakte ingenomen door gevelelementen .. 63 Vergelijking (5-8) Minimale massa aan glaswerk ................................................................. 63 Vergelijking (5-9) Maximale massa aan glaswerk ................................................................ 63 Vergelijking (5-10) Minimale omtrek van de gevelelementen ............................................... 64 Vergelijking (5-11) Maximale omtrek van de gevelelementen .............................................. 64 Vergelijking (5-12) Minimale massa van houten raamkozijnen ............................................. 64 Vergelijking (5-13) Maximale massa van houten raamkozijnen ............................................ 64 Vergelijking (5-14) Minimaal volume ingenomen door PVC- kozijnen .................................. 65 Vergelijking (5-15) Maximaal volume ingenomen door PVC- kozijnen ................................. 65 Vergelijking (5-16) Oppervlakte ingenomen door gevelelementen ....................................... 65 Vergelijking (5-17) Gecorrigeerde oppervlakte ingenomen door gevelelementen................. 65 Vergelijking (5-18) Omtrek van de gevelelementen .............................................................. 66 Vergelijking (5-19) Massa van de houten raamkozijnen ....................................................... 66 Vergelijking (5-20) Volume ingenomen door PVC- profielen ................................................ 66 Vergelijking (5-21) Massa gemene muur met dakhelling als parameter ............................... 67 Vergelijking (5-22) Massa gemene muur met zolderhoogte als parameter ........................... 67 Vergelijking (5-23) Maximum lopende meter dragende muur op het gelijkvloers .................. 68 Vergelijking (5-24) Maximum oppervlakte dragende muur op het gelijkvloers ...................... 68 Vergelijking (5-25) Maximum lopende meter niet- dragende muur op gelijkvloers ................ 68 Vergelijking (5-26) Maximum oppervlakte meter niet- dragende muur op gelijkvloers .......... 68 Vergelijking (5-27) Maximum lopende meter dragende muur op eerste verdieping .............. 69 Vergelijking (5-28) Maximum oppervlakte dragende muur op eerste verdieping .................. 69 Vergelijking (5-29) Maximum lopende meter niet- dragende muur op eerste verdieping ...... 69 Vergelijking (5-30) Maximum oppervlakte niet- dragende muur op eerste verdieping........... 69 Vergelijking (5-31) Lengte van de schuine zijde van het dak ................................................ 70 Vergelijking (5-32) Oppervlakte van het dak ........................................................................ 70 Vergelijking (5-33) Berekening van het aantal gordingen ..................................................... 72 Vergelijking (5-34) Totaal volume van de gordingen ............................................................ 72 Vergelijking (5-35) Massa van de gordingen ........................................................................ 72 Vergelijking (5-36) Berekening van het aantal kepers .......................................................... 73 15
Vergelijking (5-37) Bepalen van de lengte van de kepers .................................................... 73 Vergelijking (5-38) Totaal volume van de kepers ................................................................. 73 Vergelijking (5-39) Massa van de kepers ............................................................................. 74 Vergelijking (5-40) Massa van de dakplaten ........................................................................ 74 Vergelijking (5-41) Berekening van het aantal tengellatten .................................................. 74 Vergelijking (5-42) Bepalen van de lengte van de tengellatten ............................................. 74 Vergelijking (5-43) Totaal volume van de tengellatten .......................................................... 75 Vergelijking (5-44) Massa van de tengellatten...................................................................... 75 Vergelijking (5-45) Bepalen van het aantal panlatten ........................................................... 75 Vergelijking (5-46) Totaal volume van de panlatten ............................................................. 75 Vergelijking (5-47) Massa van de panlatten ......................................................................... 76 Vergelijking (5-48) Massa van de dakpannen ...................................................................... 76 Vergelijking (5-49) Massa van de dakisolatie ....................................................................... 77 Vergelijking (5-50) Massa van de betonplaat ....................................................................... 77 Vergelijking (5-51) Massa van de gewelven ......................................................................... 77 Vergelijking (5-52) Volume ingenomen door de gewelven ................................................... 77 Vergelijking (5-53) Massa van de houten draagbalken......................................................... 78
16
Begrippenlijst A
oppervlakte van de woning, gelijk aan de breedte b maal de diepte d
Ad0max
maximum oppervlakte dragend metselwerk van binnenmuren
Ad1max
maximum oppervlakte dragend metselwerk van binnenmuren
Adak
oppervlakte van het dak
Ag
oppervlakte ingenomen door de gevelelementen
Agcorr
gecorrigeerde oppervlakte van de voorgevelelementen
Agmax
maximale oppervlakte ingenomen door de gevelelementen in m²
Agmaxcorr
gecorrigeerde maximale oppervlakte in m² van de voorgevelelementen
Agmin
minimale oppervlakte ingenomen door de gevelelementen in m²
Agmincorr
gecorrigeerde minimale oppervlakte in m² van de voorgevelelementen
Ai
oppervlakte van de gevel in een bepaalde verdieping
And0max
maximum oppervlakte niet- dragend metselwerk van binnenmuren
And1max
maximum oppervlakte dragend metselwerk van binnenmuren
Avloer
oppervlakte van de vloer
b
breedte van de gevel, gemeten van hoek tot hoek
d
diepte van de woning, gemeten van de voorgevel tot aan de achtergevel
dgewelf
dikte van het gewelf
dplaat
dikte van de betonplaat
EPS
geëxpandeerd polystyreen
h.o.h.
hart- op- hartafstand, de afstand vanaf het midden (hart) van de te meten plaats tot het midden (hart) van de andere te meten plaats (NVJ, 2013).
h0
hoogte van het gelijkvloers
h1
hoogte van de eerste verdieping
hi
hoogte van de verdieping
hzolder
hoogte van de zolder
ld0max
maximaal aantal lopende meter dragende muur van het gelijkvloers
ld1max
maximaal aantal lopende meter dragende muur van de eerste verdieping
ldraagbalken
lengte van de houten draagbalken
lkepers
lengte van de kepers
17
lnd0max
maximaal aantal lopende meter niet- dragende muur van het gelijkvloers
lnd1max
maximaal aantal lopende meter niet- dragende muur van de eerste verdieping
ltengel
lengte van de tengellatten
Mbeton
massa aan beton afkomstig van de vloerplaat
Mdakpan
totale massa van de dakpannen
Mdakplaat
massa van de dakplaten
Mdraagbalken massa van de houten draagbalken Mgem
massa aan metselwerk afkomstig van de gemene muur
Mgewelf
massa aan beton afkomstig van de gewelven
Mgordingen
massa van de gordingen
Mimax
maximale massa van het materiaal in de gevel in kg
Mimin
minimale massa van het materiaal in de gevel in kg
Misolatie
massa van de isolatie in het dak
Mk
massa aan sloopafval van raamkozijnen
Mkepers
massa van de kepers
Mkmax
maximale massa aan sloopafval van raamkozijnen
Mkmin
minimale massa aan sloopafval van raamkozijnen
Mman
massa aan metselwerk afkomstig van de mandelige muur
Mmaxglas
maximale massa van het glas afkomstig uit de gevel
Mminglas
minimale massa van het glas afkomstig uit de gevel
Mpan
massa van de panlatten
Mtengel
massa van de tengellatten
ngordingen
aantal gordingen
nkepers
aantal kepers
npan
aantal panlatten
ntengel
aantal tengellatten
Ok
omtrek van de gevelelementen
Okmax
maximale omtrek aan raamkozijnen
Okmin
minimale omtrek aan raamkozijnen
PIR
polyisocyanuraat
18
PUR
polyurethaan
UF
ureumformaldehyde
Vgordingen
volume van de gordingen in het dak
Vk
volume ingenomen door PVC- kozijnen
Vkepers
volume van de kepers in het dak
Vkmax
maximale volume ingenomen door PVC- kozijnen
Vkmin
minimale volume ingenomen door PVC- kozijnen
Vpan
volume van de gordingen in het dak
Vtengel
volume van de tengellatten in het dak
x
lengte van de schuine zijde van het dak
XPS
geëxtrudeerd polystyreen
α
minimale percentage van de gevel die wordt ingenomen door muur
αdak
dakhelling
β
maximale percentage van de gevel die wordt ingenomen door muur
γ0
coëfficiënt die rekening houdt met het primair en secundair metselwerk
ρ
soortelijke massa van een materiaal.
ρdakpan
soortelijke massa van de dakpannen
ρglas
soortelijke massa van glas
ρh
soortelijke massa van hout
ρisolatie
soortelijke massa van de isolatie
ρmetsel
dichtheid van metselwerk
19
Inleiding Situering In het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en –beheer artikel 5.2.2.1 § 4 staat te lezen wat de verplichtingen zijn omtrent selectief slopen. Deze regelgeving is van kracht sinds 1 mei 2009. Volgens deze wetgeving is de bezitter van een stedenbouwkundige vergunning verplicht om voor het slopen van bedrijfsgebouwen en gebouwen die geheel of gedeeltelijk een andere functie hebben dan het wonen en die een bouwvolume omvatten van meer dan 1000 m³, een sloopinventaris afvalstoffen te laten opstellen(Wille, 2010).In deze sloopinventaris wordt een lijst opgenomen met alle afvalstoffen die zullen vrijkomen. Het doel van deze wetgeving is om afvalstromen beter te beheren. Voor gebouwen met woonbestemming is de opmaak van een sloopinventaris niet vereist. Dit kost immers tijd en wordt voor grote gebouwen door een architect of een andere expert gedaan. In het kader van duurzaamheid dient het sloopafval van kleine woongebouwen op een correcte manier verwerkt te worden. Een goede inschatting van de sloopvolumes en de vrijkomende afvalstromen kan hierbij een goede hulp zijn. Doelstelling De doelstelling van deze thesis is het opstellen van berekeningsmodellen die de sloopinventaris van een eengezinswoning kunnen benaderen. Hiervoor wordt onderzocht welke materialen vrijkomen bij de sloop van een woning. Daarnaast wordt onderzocht welke parameters een invloed hebben op de grootteorde waarmee deze materialen vrijkomen. Het opmeten van deze parameters maakt het mogelijk de sloopinventaris te benaderen. Het komt dus neer op een schatting van de hoeveelheid van de grofste materialen die voorkomen in de woning. Aan de hand van enkele onderzoeksvragen worden deze berekeningsmodellen opgesteld. Ø Wat zijn de verschillende onderdelen van een woning? Ø Welke materialen komen voor in die onderdelen? - Wat is de soortelijke massa van deze materialen? - Wat is het volume dat deze materialen innemen in het constructiedeel van de woning? Ø Welke parameters bepalen de hoeveelheid materiaal die vrijkomt in een onderdeel van de woning? - Wat is de bepalende parameter voor de gevels? - Wat is de bepalende parameter voor de binnenmuren? - Wat is de bepalende parameter voor de vloeren? - Wat is de bepalende parameter voor het dak? Ø Hoe moeten deze parameters gebruikt worden om berekeningsmodellen op te stellen? Methodologie In deze thesis wordt de sloopinventaris opgesteld van de grofste materialen. Hiertoe behoren metselwerk, isolatiemateriaal, glaswerk, schrijnwerk, beton, houtafval en dakpannen. De fundering wordt niet besproken. De thesis bepaald immers de sloopinventaris door middel van eenvoudig meetbare criteria. Indien geen plannen voor handen zijn kan de juiste funderingstechniek niet eenvoudig bepaald worden. De verkeerde keuze van deze funderingstechniek zorgt dan ook voor een grote afwijking in de sloopinventaris. De soortelijke massa van de materialen wordt bekomen door technische fiches en sites van gespecialiseerde firma’s te raadplegen.
20
Om parameters op te stellen worden de verschillende onderdelen onderzocht aan de hand van plannen en foto’s. Met behulp van deze gegevens worden verschillende eigenschappen van de onderdelen onderzocht. Voor bepaalde onderdelen worden verschillende constructiewijzen onderzocht die een verschillende invloed zullen hebben op de sloopinventaris. Voor elk onderdeel worden berekeningsmodellen opgesteld die met behulp van de onderzochte gegevens en de soortelijke massa de sloopinventaris kunnen opstellen. Deze modellen zijn typerend voor de onderdelen maar kunnen voor verschillende materialen in het onderdeel worden toegepast.
21
1 Methode In dit hoofdstuk wordt besproken welke gegevens werden verzameld en op welke manier ze werden verwerkt. Terwijl wordt een antwoord gegeven op de vragen “Welke materialen worden onderzocht?” en “In welke onderdelen zal de woning worden ingedeeld om de sloopinventaris te bepalen?”.
1.1
Materiaal
Gegevens over de verschillende materialen die voorkomen in woningen worden verzameld in de vorm van technische fiches, gegevens uit cursussen en op websites van gespecialiseerde bouwfirma’s. Vervolgens worden gemiddeldes bepaald van de verzamelde gegevens. Deze gegevens zijn de soortelijke massa’s van de materialen. Deze bepalen samen met het volume, dat in hoofdstuk 5 wordt besproken, de massa van een materiaal in een bepaald element van de gevel. De gegevens over materialen die werden verzameld zijn terug te vinden in bijlage 4. De aandacht gaat vooral naar de grovere bouwmaterialen zoals metselwerk, hout, glas, beton en isolatiemateriaal.
1.2
Gevels
1.2.1 Algemeen Om de sloopinventaris van een gevel op te stellen moet gekend zijn welke hoeveelheid wordt ingenomen door gevelelementen en welke hoeveelheid door muur. Van elk van de gevels wordt de verhouding bepaald van het metselwerk op de totale oppervlakte en van de ramen op de totale oppervlakte. Op figuur 1 wordt aangetoond hoe een gevel dient te worden opgemeten. De oppervlakte van de gevel wordt bekomen door a en b op te meten. Daarna worden de afmetingen van alle afzonderlijke elementen opgemeten. Met ୶୷כ de eenvoudige berekening ͲͲͳ כΨ, met ୟכୠ x en y zijnde de afmetingen van een element van de gevel, a de breedte van de gevel en b de hoogte van de gevel, wordt het aandeel van dat element in de gevel berekend.
Figuur 1 Methode van opmeten
De indeling en opbouw van een voorgevel zijn volledig afhankelijk van de creativiteit van de architect. Met uitzonderlijkheden in woningen wordt geen rekening gehouden. Indien zo’n uitzonderlijkheden voorkomen wordt de gevel opgemeten alsof deze er niet zitten. Een voorbeeld van zo’n uitzonderlijkheid is bijvoorbeeld een uitspringend raam. Dit raam wordt opgemeten alsof het niet uitspringt.
Vervolgens dient op de volgende vraag een antwoord te kunnen gegeven worden: “Wat is het percentage aan metselwerk van de te slopen voorgevel?”
22
De resultaten worden in een Gausscurve omgezet. De Gausscurve1 wordt opgesteld volgens vergelijking (1-1)(Eggermont, 2003). Het gelijkvloers en de eerste verdieping worden apart behandeld daar deze apart werden opgemeten. Vergelijking (1-1) heeft twee variabelen namelijk het gemiddelde en de standaardafwijking. De Gausscurve is een indicatie voor de verdeling van de gegevens.
Hierbij is: -
ൌ
ͳ
ɐξʹɎ
మ
ଵ ಚమ Ǥ ଶሺଡ଼ିρሻ
(1-1)
σ = standaardafwijking μ = gemiddelde X = percentage metselwerk van de gevel
Voor een Gausscurve geldt dat: Ø 68,3% van de meetwaarden ten hoogste een maal sigma aan beide kanten van het gemiddelde ligt. Ø 95,4% van de meetwaarden ten hoogste twee maal sigma aan beide kanten van het gemiddelde ligt. Ø 99,7% van de meetwaarden ten hoogste drie maal sigma aan beide kanten van het gemiddelde ligt. Vervolgens wordt de opbouw van een muur nagegaan. De soorten opbouw van muren die toegepast worden in de woningbouw zijn de moderne spouwmuur en de verouderde massieve muur. Een spouwmuur bestaat uit een gevelsteen 90 mm dik, een spouwlaag al dan niet gevuld met isolatie en een dragende binnenmuur van 140 tot 190 mm dik. De opbouw van de muur bepaalt de massa per vierkante meter van de gevel. In het hoofdstuk materialen wordt de massa weergegeven van de elementen die in gevel voorkomen. In tabel 3 is de massa van de buitenwand opgegeven. De dikte van een isolatielaag is geen constante waarde. Bij het ingeven van de karakteristieken van de woning moet de dikte van de isolatielaag opgegeven worden. Het is ook mogelijk om een materiaal te kiezen uit de tabel 4 die in 2.1 Metselwerk te vinden is. Indien de dikte noch het materiaal gekend is wordt een isolatiedikte van 10 cm verondersteld. Voor de massa dient dan een waarde van 35 kg/m³ aangenomen te worden, dit is de gemiddelde waarde van de meest toegepaste isolatiematerialen. De dragende binnenwand bestaat in de afmeting 90 mm, 140 mm en 190 mm dik. De waarde 140 mm is de meest courante voor dragende muren in spouwverband voor woningen, dit wordt besloten uit de plannen die onderzocht werden om de indeling van de binnenmuren na te gaan. Een muurdikte van 190 mm dik komt voor in oude woningen waar een volle muur wordt toegepast(zie figuur 2). De keuze dient in de eerste plaats gemaakt te worden tussen spouw- en volle muur. Indien voor een spouwmuur werd gekozen dient men de dimensies van de muur in te geven. Als deze niet gekend zijn wordt een dikte voor de dragende muur verondersteld van 140 mm.
1
De Gausscurve of normale verdeling is een continue kansverdeling waarbij de kansdichtheid hoog is in het midden en steeds kleiner wordt naar hoge en lage waarden toe.
23
Figuur 2 Opbouw van een volle muur in kruisverband(Gevelbekleding, 2013)
Indien de opbouw van de gevelmuur, de indeling van de gevel en de breedte en de hoogte van de voorgevel gekend zijn kan de afvalstroom van de voorgevel bepaald worden.
1.2.2 Voorgevel Een voorgevel heeft altijd een aantal vaste elementen zoals een voordeur, enkele ramen en eventueel nog een garagepoort. In deze rubriek wordt nagegaan wat het aandeel is van deze elementen op de volledige oppervlakte van de voorgevel. Hiervoor worden afbeeldingen van voorgevels verzameld met behulp van Google Streetview(2013). De thesis beperkt zich tot eengezinswoningen in de regio’s West- en Oost- Vlaanderen. In tabel 1 worden per plaats het aantal gevels dat in de onderzoeksreeks voorkomt weergegeven. Tabel 1 Adressen onderzochte woningen
Aalst Aalter Beernem Blankenberge Brugge De Panne Deinze Dendermonde
3 2 4 1 15 3 1 1
Destelbergen Diksmuide Gent Gistel Hooglede Houthulst Ieper Jabbeke
1 2 4 3 2 1 2 5
Knesselare Kortrijk Leffinge Lokeren Maldegem Middelkerke Oostende Oostkamp
2 5 1 3 3 1 14 4
Oudenaarde Roeselare Sint Niklaas Tielt Torhout Veurne Zedelgem
2 3 3 1 3 5 1
In figuur 3 zijn de resultaten uit tabel 1 samengevat op een kaart. Deze kaart geeft een duidelijke weergave van de spreiding van de adressen van de onderzochte gevels over West- en Oost- Vlaanderen.
24
Figuur 3 Locaties voorgevels(2013)
De resultaten van de percentages der elementen van de voorgevels worden weergegeven in bijlage 1.4 tot en met 1.6. De resultaten staan per woningsoort gesorteerd.
1.2.3 Zijgevels De sloopinventaris van de zijgevels wordt op dezelfde manier onderzocht als die van de voorgevels. Aan de hand van foto’s wordt het percentage aan metselwerk onderzocht. Deze foto’s zijn genomen in Brugge en omstreken. Het percentage wordt bepaald zoals eerder werd aangetoond in figuur 1. Door de resultaten in een Gaussvergelijking te plotten kan achterhaald worden tussen welke waarden het werkelijk percentage vermoedelijk zal gelegen zijn. Deze normaalverdeling wordt opgesteld door de resultaten van de percentages aan metselwerk in te vullen in vergelijking (1-1).
1.2.4 Achtergevels Het opstellen van de sloopinventaris van de achtergevels verloopt op de zelfde manier. Het percentage aan metselwerk wordt bepaald door foto’s die genomen werden in de buurt van Brugge en omstreken. Het percentage wordt bepaald zoals eerder werd aangetoond in figuur 1. Door de resultaten in een Gaussvergelijking te plotten kan achterhaald worden tussen welke waarden het werkelijk percentage vermoedelijk zal gelegen zijn. Deze normaalverdeling wordt opgesteld door de resultaten van de percentages aan metselwerk in te vullen in vergelijking (1-1).
1.3
Binnenmuren
Om de afvalstroom van de binnenmuren te kwantificeren wordt onderzocht hoeveel lopende meter dragend en niet dragend metselwerk aanwezig is in een woning. Dit onderzoek wordt gedaan aan de hand van grondplannen van huizen. Per plan wordt de oppervlakte bepaald van het gelijkvloers en van de verdiepingen van de woning. Daarna wordt opgeteld hoeveel lopende meter dragend en niet dragend metselwerk in de woning aanwezig is. Van de verhouding lopende meter muur op de oppervlakte wordt het gemiddelde en de standaardafwijking bepaald. Van rijwoningen en halfopen woningen wordt de gemene muur niet bij de resultaten gerekend. Deze wordt op een andere manier gecalculeerd.
25
Deze grondplannen zijn afkomstig uit brochures van bedrijven die sleutel op de deur verkopen. In deze brochures staan alle standaardmodellen met oppervlakte en indeling. Verder worden ook plannen van architecten geraadpleegd.
1.4
Dak
De sloopinventaris van het dak wordt bepaald door te onderzoeken hoe een dak in Vlaanderen wordt opgebouwd. Hierbij wordt aandacht besteed aan de hoeveelheid van elk constructieonderdeel en aan de verschillende houtsoorten die toegepast worden. Bij het opstellen van de sloopinventaris van het dak zal de totale oppervlakte van het dak een rol spelen.
1.5
Vloeren
De parameter die bij de vloeren wordt beschouwd is de oppervlakte en de dikte van de vloer. Ook wordt gekeken naar de verschillende uitvoeringsmogelijkheden van een vloer.
26
2 Materialen De onderdelen waarin de woning in het vorig hoofdstuk werden onderverdeeld zijn voorgevel, zijgevels, achtergevel, binnenmuren, dak en vloeren. Per onderdeel wordt nagegaan welke materialen voorkomen. Daarna wordt onderzocht in welke mate ze voorkomen. Om de totale afvalstroom van de woning te berekenen wordt op het einde de som gemaakt van de afvalstroom van elk onderdeel. In dit hoofdstuk worden de materialen opgesomd die in een woning aanwezig zijn en wat hun soortelijke massa is.
2.1
Metselwerk
Een van de materialen die het grootste aandeel heeft in de sloopinventaris van een woning is metselwerk. Onder metselwerk worden gevelstenen, dragend- en niet dragend metselwerk begrepen. Bij het bestellen van een container wordt metselwerk onder de categorie “puinafval” onderverdeeld(Praxis Doe-Het-Zelf Center B.V., 2012). In tabel 2wordt de massa van een vierkante meter muur per metselsteen opgegeven. Bij de berekening van de sloopinventaris van muren wordt enkel rekening gehouden met de dikte van de muur. Dit wil zeggen dat er vier opties zijn: een gevelmuur van 90 mm dik, een dragende muur van snelbouwstenen van 190 mm dik, een dragende muur van snelbouwstenen van 140 mm dik en een niet- dragende muur van snelbouwstenen van 90 mm dik. In tabel 2 wordt het gemiddelde van de gegevens in de bronnen samengevat. Voor de soortelijke massa van mortel wordt de rekenwaarde van 1900 kg/l gebruikt. Met al deze resultaten kan de massa van een vierkante meter muur bepaald worden per afmeting van steen. Tabel 2 Soortelijke massa muur per afmeting van metselsteen
Afmetingen[mm] L
B
H
190
90
290
90 140 190 90 140 190
65 90 140 140 140 190 190 190
290
Benaderend Stenen/ gewicht/steen[kg] m² 1,63 66,6 2,25 50 3,76 22 5,42 22 7,49 22 4,93 17 7,06 17 9,97 17
Mortelverbruik/m² [l/m²] 23,00 18,50 12,50 20,00 27,00 10,50 16,00 21,00
Soortelijke massa muur[kg/m²] 151,93 147,65 106,47 157,17 216,15 103,79 150,49 209,46
Van deze vier typen wordt de massa van het zwaarste type gekozen om de berekeningen uit te voeren. De resultaten worden weergegeven in tabel 3. De eerste kolom geeft het materiaal weer met de afmetingen van de lengte en de breedte in millimeter, de tweede kolom geeft het gewicht weer van een muur uitgevoerd in het betreffende materiaal. Tabel 3 Massa van een muur met bijhorende breedte van de metselsteen
Materiaal Gevelsteen 190x90 Snelbouwsteen 290x90 Snelbouwsteen 290x140 Snelbouwsteen 290x190
Massa muur[kg/m²] 152 107 158 217
27
2.2
Isolatie
Isolatie is een materiaal dat voorkomt in de buitenschil van de woning. In tabel 4 wordt een reeks aan isolatiematerialen gegeven met bijhordende soortelijke massa. Deze waarden zijn berekend als het gemiddelde van de verschillende bronnen. Enkel de meest toegepaste materialen werden in tabel 4 opgenomen(Kort, 2008-2009). Bij het calculeren van de afvalstroom zal de dikte en het materiaal van de isolatielaag moeten ingevoerd worden(Kdesign & Lionshal, 2012). Tabel 4 Massa van isolatiematerialen
Materiaal Glaswol Steenwol Cellulair glas Perliet PVC-schuim
Soortelijke massa[kg/m³] 40 150 115 150 35
Materiaal PIR PUR EPS XPS UF
Soortelijke massa[kg/m³] 40 30 25 30 15
Indien niet in de muur of het dak kan gekeken worden welk materiaal aanwezig is als isolatie kan met de gemiddelde soortelijke massa van 52,5 kg/m³ afgerond op 50 kg/m³ gerekend worden. Omdat vaak oude gebouwen worden geslopen worden, wordt ook naar naisolatiemateriaal gekeken(Gevelbekleding, 2013).
2.3
Raamwerk
2.3.1 Glas Het glas in een raam heeft een massa van 2,5 kg per m² per mm dikte(Desanghere, 2011)(Belgium, 2013)(Pauw, 1999). De dikte van enkel glas bedraagt 4 mm(Pauw, 1999). Dit geeft een gewicht van 10 kg per m² voor enkel glas. Voor dubbel glas wordt dit 20 kg per m².
2.3.2 Kozijn Het kozijn houdt het raam op zijn plaats. Een kozijn kan gefabriceerd zijn uit hout, metaal of kunststof. 2.3.2.1 Hout In tabel 5 worden enkele houtsoorten opgesomd die toegepast worden als buitenschrijnwerk met de bijhorende gemiddelde soortelijke massa(Conn & Mason, 2013)(woodforum, 2013). Indien het materiaal gekend is kan in deze tabel de soortelijke massa teruggevonden worden. Indien de sloper de soort niet kent kan met het gemiddelde van 680 kg/m³ gerekend worden.
28
Tabel 5 Soortelijke massa van houtsoorten
Materiaal Afrormosia Afzelia Amerikaans Mahoniehout Europese Douglas Framiré Grenen Iroko Itauba Jatoba Makoré Meranti Merbeau Moabi Movingui
Soortelijke massa[kg/m³] 760 800 550 550 550 500 650 850 900 660 550 800 850 700
Materiaal Niangon Oregon Padoek Panga-panga Pitchpine Sapelli Sipo Sucupira Tamme kastanjehout Tatajuba Teak Tiama Tola Vuren
Soortelijke massa[kg/m³] 700 530 750 850 700 650 650 900 600 800 650 550 500 450
2.3.2.2 PVC en aluminium Indien de profielen van PVC of metaal zijn gemaakt wordt niet de massa bepaald, maar wel het volume. Dit komt doordat tal van profielen op de markt zijn waarvan de massa niet per se gekend is aangezien dit van minimaal belang is voor de stabiliteit van de woning. De doorsnede blijft wel het zelfde(Schüco, Corona CT, 2006)(Schüco, Kozijnenkoning, 2006).
2.4
Dak
In het dak kan een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen de dakconstructie die meestal uit hout is opgebouwd en de dakbekleding. De dakbekleding is in Vlaanderen meestal opgebouwd uit dakpannen. Wat de constructie betreft wordt enkel hout in rekening gebracht omdat dit het meest gebruikte constructiemateriaal voor daken in Vlaanderen is. De thesis beperkt zich enkel tot eengezinswoningen met een zadeldak.
2.4.1 hout Een opsomming van de soortelijke massa van houtsoorten die vaak gebruikt worden voor dakconstructies is terug te vinden in tabel 6(Conn & Mason, 2013). Tabel 6 Materiaal voor daken
Materiaal Oregon Europese Douglas Grenen Vuren
Soortelijke massa[kg/m³] 530 550 500 450
2.4.2 Dakpannen De gemiddelde massa van dakpannen bedraagt 44 kg/m² dak. Deze waarde wordt bekomen door het gemiddelde te maken van de gegevens uit bijlage 4.4.
29
2.5
Vloeren
2.5.1 Betonplaten Betonplaten worden vaak gebruikt als vloer. De eigenschappen die van belang zijn voor de massa van de betonplaat zijn de soortelijke massa van beton, de soortelijke massa van staal en het wapeningspercentage. De soortelijke massa van beton is gelijk aan 2500 kg/m³(Themes, 2013).
2.5.2 Gewelven De soortelijke massa van de gewelven van enkele producenten(Coninck, 2013)(nv D. S., 2013)(Betonal, 2013) bezit de volgende waarden: 208 kg/m², 238 kg/m², 230 kg/m² en 250 kg/m². De gewelven zijn verkrijgbaar in de hoogtes van 13 cm en van 17 cm. De gemiddelde soortelijke massa van de gewelven bedraagt 232 kg/m².
2.5.3 Houten vloer Bij de houten vloer is de hart- op- hart afstand van de balken een bepalende factor voor de massa aan hout die vrijkomt. Daarnaast is de vloerbedekking en de plafondafwerking van belang bij het bepalen van de massa aan sloopafval dat vrijkomt bij het slopen van een houten vloer.
2.5.4 Potten en balken Potten en balken is een techniek voor het bouwen van een vloer die vaak wordt uitgevoerd bij renovaties. Het materiaal van de potten en balken is de bepalende factor voor de massa aan sloopafval. De gemiddelde soortelijke massa van potten en balken bedraagt 270 kg/m². Deze waarde werd bekomen door het gemiddelde te nemen van de waarden in bijlage 4.5.
2.5.5 Chape Chape wordt gecombineerd met verschillende soorten draagstructuren. De soortelijke massa van chape bedraagt 2200 – 2300 kg/m³. In oppervlakte- eenheden wordt dit 22- 23 kg/m² per 10 cm chape(Systems, 2013) (Conceptwebsites, 2013).
30
3 Resultaten 3.1
Voorgevels
Om het percentage aan metselwerk te benaderen werden honderd voorgevels onderzocht. Van elke voorgevel werd het percentage aan metselwerk bepaald zoals beschreven werd in figuur 1. De resultaten zijn terug te vinden in bijlage 1. Bijlage 1.1 t.e.m. 1.3 bevatten de foto’s van de voorgevels en bijlage 1.4 t.e.m. 1.6 bevatten de resultaten van de percentages aan metselwerk.
3.1.1 Gelijkvloers De percentages aan metselwerk van de gegevens van het gelijkvloers van de voorgevels zijn terug te vinden in de tweede kolom van bijlage 1.4 t.e.m. 1.6. Deze gegevens worden in een Gausscurve geplot met behulp van vergelijking (1-1). Het gemiddelde van de resultaten bedraagt 66,5 % en de standaardafwijking 7,3 %. Het resultaat van de normale verdeling is terug te vinden in grafiek 1. 66,5%
40,00%
50,00%
60,00%
70,00%
80,00%
90,00%
Grafiek 1 Percentage metselwerk van het gelijkvloers van de voorgevel
3.1.2 Eerste verdieping De percentages aan metselwerk van de gegevens van de voorgevels zijn terug te vinden in de tweede kolom van bijlage 1.4 t.e.m. 1.6. Deze gegevens worden in een Gausscurve geplot met behulp van vergelijking (1-1). Het gemiddelde van de resultaten bedraagt 77,1 % en de standaardafwijking 5,8 %. Het resultaat van de normale verdeling is terug te vinden in grafiek 2. 77,1%
40,0%
50,0%
60,0%
70,0%
80,0%
90,0%
100,0%
Grafiek 2 Percentage metselwerk van de eerste verdieping van de voorgevel
31
3.2
Zijgevels
In dit hoofdstuk worden de gegevens uit bijlage 2.2 verwerkt. In deze bijlage zijn de resultaten terug te vinden van de percentages aan metselwerk en percentages aan ramen van de foto’s van de zijgevels in bijlage 2.1.
3.2.1 Gelijkvloers De percentages aan metselwerk en ramen van het gelijkvloers van de zijgevels zijn terug te vinden in de tweede en derde kolom in de tabel in bijlage 2.2. Van deze resultaten wordt een Gausscurve opgesteld. Hiervoor worden de gegevens ingevuld in vergelijking (1-1). Enkel de gegevens van het percentage aan metselwerk worden onderzocht aangezien het percentage aan ramen hier rechtstreeks uit volgt. Het gemiddelde van de percentages aan metselwerk voor de eerste verdieping van de zijgevels bedraagt 83,1 %. Gevel 29 is een uitschieter en wordt niet in de metingen opgenomen. De standaardafwijking bedraagt 7,6 %. Deze waarden worden ingevuld in vergelijking (1-1) om een Gausscurve te kunnen opstellen en grafiek 3 geeft het resultaat weer.
83,1%
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
1
Grafiek 3 Percentage metselwerk van het gelijkvloers van de zijgevel
3.2.2 Eerste verdieping Voor de eerste verdieping wordt ook enkel het percentage aan metselwerk onderzocht. Het gemiddelde van het percentage aan metselwerk van de gegevens van de eerste verdieping bedraagt 85,1 %. Gevel 29 is een uitschieter en wordt niet in de metingen opgenomen. De standaardafwijking is 7,7 %. Deze waarden worden ingevuld in vergelijking (1-1) om een Gausscurve te kunnen opstellen en grafiek 4 geeft het resultaat weer. 84,7%
50,00%
60,00%
70,00%
80,00%
90,00%
100,00%
Grafiek 4 Percentage metselwerk van de eerste verdieping van de zijgevel
32
3.3
Achtergevels
In dit hoofdstuk worden de gegevens van de achtergevels uit bijlage 3.2 verwerkt. In deze bijlage zijn de resultaten terug te vinden van de percentages aan metselwerk en percentages aan ramen van de foto’s van de zijgevels in bijlage 3.1.
3.3.1 Gelijkvloers De percentages aan metselwerk en ramen van het gelijkvloers van de zijgevels zijn terug te vinden in de tweede en derde kolom in de tabel in bijlage 3.2. Van deze resultaten wordt een Gausscurve opgesteld. Hiervoor worden de gegevens ingevuld in vergelijking (1-1). Enkel de gegevens van het percentage aan metselwerk worden onderzocht aangezien het percentage aan ramen hier rechtstreeks uit volgt. Het gemiddelde van de percentages aan metselwerk voor de eerste verdieping van de zijgevels bedraagt 69,7 %. De standaardafwijking bedraagt 12,2 %. Deze waarden worden ingevuld in vergelijking (1-1) om een Gausscurve te kunnen opstellen en grafiek 5 geeft het resultaat weer. 69,7%
40,00%
50,00%
60,00%
70,00%
80,00%
90,00%
100,00%
Grafiek 5 Percentage metselwerk van het gelijkvloers van de achtergevel
3.3.2 Eerste verdieping Voor de eerste verdieping wordt ook enkel het percentage aan metselwerk onderzocht. Het gemiddelde van het percentage aan metselwerk van de gegevens van de eerste verdieping bedraagt 78,7 %. De standaardafwijking is 4,3 %. Deze waarden worden ingevuld in vergelijking (1-1) om een Gausscurve te kunnen opstellen en grafiek 6 geeft het resultaat weer. 78,7%
60,00%
65,00%
70,00%
75,00%
80,00%
85,00%
90,00%
Grafiek 6 Percentage metselwerk van de eerste verdieping van de achtergevel
33
3.4
Binnenmuren
De kwantificatie van het sloopvolume van de binnenmuren gebeurt door de gemiddelde hoeveelheid lopende meter muur per woning op te meten. Hiervoor wordt de verhouding berekend van het aantal lopende meter muur op de oppervlakte. Onder binnenmuren worden alle muren begrepen die de indeling van het huis bepalen met uitzondering van de gemene muur bij rijwoningen en half aangebouwde woningen. Eerst worden de dragende muren behandeld, vervolgens de niet- dragende muren en tot slot de invloed die deze twee op elkaar uitoefenen.
3.4.1 Dragende muren 3.4.1.1 Gelijkvloers Eerst wordt nagegaan of er een verband is tussen de oppervlakte van de woning en de verhouding van het aantal lopende meter muur op de oppervlakte.
lopoende m muur/oppervlakte
0,30 0,25 0,20 0,15 0,10 0,05 0,00 0,0
50,0
100,0
150,0
200,0
Oppervlakte[m²] Grafiek 7 Verband tussen oppervlakte en lopende m dragende muur/oppervlakte
Uit de spreiding van de gegevenswolk in grafiek 7 volgt dat er geen verband is tussen de oppervlakte en de verhouding van het aantal lopende meter muur op de oppervlakte. Uit de grafiek kan ook afgeleid worden dat de oppervlakte van een woning geen indicatie is voor het aantal lopende meter dragende muur. Dit komt doordat grotere huizen vaak grotere open ruimtes bevatten en de zelfde hoeveelheid lopende meter dragende muur hebben als een kleinere woning om de ruimtes in te delen. Om toch een waarde te kunnen geven aan het aantal lopende meter dragende muur van een woning wordt het gemiddelde en de standaardafwijking bepaald. Met deze waarden kunnen dan de grenzen worden bepaald waartussen de verhouding lopende meter dragende muur op de oppervlakte zal liggen. De gegevens worden met behulp van vergelijking (1-1) in een Gausscurve geplot. Deze curve is terug te vinden in grafiek 8. Het gemiddelde van de gegevens van het gelijkvloers bedraagt 12,0% en de standaardafwijking 4,8%.
34
12%
0,00
0,05
0,10
0,15
0,20
0,25
0,30
Verhouding lopende meter dragende muur/ oppervlakte Grafiek 8 Verhouding lopende meter dragende muur/oppervlakte
3.4.1.2 Eerste verdieping
lopoende m muur/oppervlakte[m/m² ]
In grafiek 9 wordt het verband weergegeven tussen de oppervlakte en de verhouding aantal lopende meter dragende muur op de oppervlakte. 0,25 0,20 0,15 0,10 0,05 0,00 0,0
50,0
100,0
150,0
Oppervlakte[m²]
Grafiek 9 Verband tussen oppervlakte en lopende m dragende muur/oppervlakte
Uit deze grafiek kan besloten worden dat er geen verband is tussen de oppervlakte en de verhouding lopende meter dragende muur op de oppervlakte. Dit komt door de constructie van de woningen. Sommige woningen hebben geen bruikbare zolder waardoor er minder dragende muren moeten voorzien worden op het eerste verdiep. Andere hebben dan weer meer dragende muren om de bovenliggende lagen te ondersteunen. Met behulp van vergelijking (1-1) worden de gegevens van de verhouding van het aantal lopende meter dragende muur van de eerste verdieping op de oppervlakte in een Gausscurve geplot. De curve is afgebeeld in grafiek 10. Het gemiddelde van de gegevens van het gelijkvloers bedraagt 9,0% en de standaardafwijking is 4,4%. 9%
0,00
0,05
0,10
0,15
0,20
0,25
Verhouding lopende meter dragende muur/ oppervlakte Grafiek 10 Verhouding lopende meter dragende muur/oppervlakte
35
3.4.2 Niet- dragende muren 3.4.2.1 Gelijkvloers
lopoende m muur/oppervlakte[m/m²]
Net als bij de dragende muren wordt eerst nagegaan of een verband aanwezig is tussen de oppervlakte en de verhouding van het aantal meter lopende muur op de oppervlakte. In grafiek 11 worden de gegevens van de verhouding van het aantel lopende meter nietdragende muur op de oppervlakte weergegeven.
0,2 0,15 0,1 0,05 0 0
50
100 Oppervlakte[m²]
150
200
Grafiek 11 Verband tussen oppervlakte en lopende m niet- dragende muur/oppervlakte
Uit de spreiding van de gegevens blijkt dat er geen verband is tussen de oppervlakte van de woning en de verhouding lopende meter niet-dragende muur op de oppervlakte voor het gelijkvloers. Om het aantal lopende meter niet- dragende muur te begroten wordt gebruik gemaakt van een normaalverdeling. De gegevens worden met vergelijking (1-1) in een Gausscurve geplot. Het resultaat van deze normaalverdeling wordt in grafiek 12 weergegeven. De waarden die worden ingevuld in vergelijking (1-1) zijn 9,2% voor het gemiddelde en 3,8% voor de standaardafwijking.
9,2%
0
0,05 0,1 0,15 Verhouding lopende meter niet-ragende muur/ oppervlakte
0,2
Grafiek 12 Verhouding lopende meter niet-dragende muur/oppervlakte
3.4.2.2 Eerste verdieping In grafiek 13 wordt het verband weergegeven tussen de oppervlakte en de verhouding lopende meter niet- dragende muur op de oppervlakte.
36
lopoende m muur/oppervlakte[m/m²]
0,45 0,4 0,35 0,3 0,25 0,2 0,15 0,1 0,05 0 0
50
100 Oppervlakte[m²]
150
Grafiek 13 Verband tussen oppervlakte en lopende m niet- dragende muur/oppervlakte
Uit de spreiding van de gegevens in deze grafiek kan besloten worden dat er geen verband aanwezig is tussen de oppervlakte en de verhouding lopende meter muur op de oppervlakte voor de eerste verdieping. Om de hoeveelheid lopende meter niet-dragende muur van de eerste verdieping te begroten worden de gegevens in een normaalverdeling gestoken. Dit gebeurt met behulp van vergelijking (1-1). De waarden die ingevuld werden in de vergelijking (1-1) zijn 22,9 % voor het gemiddelde en 7,9 % voor de standaardafwijking. Het resultaat van de normaalverdeling wordt weergegeven in grafiek 14. 22,9%
0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
Verhouding lopende meter niet-dragende muur/ oppervlakte
Grafiek 14 Verhouding lopende meter niet-dragende muur/oppervlakte
3.4.3 Verband tussen dragend en niet- dragend metselwerk Omdat dragende en niet- dragende muren beide een rol spelen bij de indeling van een woning hebben ze een invloed op elkaar. Immers hoe meer dragende muren nodig zijn voor de stabiliteit van de woning hoe minder niet- dragende muren zullen kunnen geplaatst worden. Om deze invloed na te gaan wordt van het totaal aantal lopende meter muur van beide soorten per plan, de verhouding gemaakt van de soort met het grootste aantal lopende meters op de soort met het kleinste aantal lopende meters. In grafiek 15 worden de resultaten naast elkaar gezet van de verhouding van de muren met het grootste aantal lopende meter muur op die met het kleinste aantal lopende meter muur van het gelijkvloers. Het gemiddelde bedraagt 2,0 met een standaardafwijking van 1,16.
37
7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0,0 Grafiek 15 Verband tussen aantal lopende m dragend- en niet- dragend metselwerk
In grafiek 16 worden de resultaten naast elkaar gezet van de verhouding van de muren met het grootste aantal lopende meter muur op die met het kleinste aantal lopende meter muur van het gelijkvloers. Het gemiddelde bedraagt 3,4 met een standaardafwijking van 1,91. 9,0 8,0 7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0,0 Grafiek 16 Verband tussen aantal lopende m dragend- en niet- dragend metselwerk
38
4 Bespreking der resultaten 4.1
Voorgevels
In hoofdstuk 3.1 is te zien dat de spreiding van de gegevens vrij groot is. Voor het gelijkvloers kan met 99,7 % zekerheid gezegd worden dat de waarden zich bevinden tussen 44,6 % en 88,4 % metselwerk. Het percentage aan metselwerk van de eerste verdieping varieert tussen 59,7 % en 94,5 %. Voor een sloper zijn deze waarden niet nauwkeurig genoeg. Daarom wordt op zoek gegaan naar de beste indeling voor de voorgevels. Verschillende methoden worden hierbij toegepast. Hierbij is de spreiding van de gegevens van groot belang. Deze is afhankelijk van de onderverdelingen die gemaakt werden. Zoals vermeld in Hoofdstuk 1 Methode zal 99,7 % van de waarden binnen een zone van het gemiddelde plus en min drie maal sigma voorkomen(Eggermont, 2003). De onderverdeling met de kleinste spreiding en minste overlapping van de categorieën is dan de best passende onderverdeling.
4.1.1 Indeling volgens type woning 4.1.1.1 Gelijkvloers In eerste instantie wordt nagegaan of een indeling volgens type woning voldoende is om de verhouding metselwerk op totale oppervlakte van het gelijkvloers in te schatten. De verschillende typen zijn rijwoningen, half aangebouwde woningen en alleenstaande woningen. De gegevens worden in vergelijking (1-1) ingevuld. In tabel 7 worden de gemiddeldes en standaardafwijkingen van de verschillende types woningen opgesomd die in vergelijking (1-1) worden ingevuld. Tabel 7 Resultaten van het percentage metselwerk van het gelijkvloers
Type woning Rijwoning Halfopen woning Alleenstaande woning
Gemiddeld percentage metselwerk 64,5% 66,7% 69,9%
Standaardafwijking 7,4% 6,0% 6,3%
In grafiek 17 worden de Gausscurven weergegeven zoals ze werden opgesteld met vergelijking (1-1).
66,7% 69,9% 64,5% Rijwoningen Halfopen woningen Alleenstaande woningen
40,00% 50,00% 60,00% 70,00% 80,00% 90,00% Percentage metselwerk Grafiek 17 Verdeling van het percentage metselwerk van het gelijkvloers
39
In de volgende tabel 8 worden de waarden van het gemiddelde min en plus drie sigma opgegeven. Deze waarden zijn een aanduiding voor de spreiding van de gegevens van het gelijkvloers per type woning. Tabel 8 Spreiding van de gegevens van het gelijkvloers
Categorie Rijwoning Halfopen woning Alleenstaande woning
μ - 3σ 45% 53,7% 60%
μ + 3σ 85,2% 83,7% 83,4%
In grafiek 18 is de spreiding van de gegevens van het gelijkvloers van de indeling per type woning te zien. Deze grafiek werd opgesteld met behulp van tabel 8.
Rijwoningen Halfopen woningen
40,00%
60,00%
80,00%
100,00%
Alleenstaande woningen
Percentage metselwerk Grafiek 18 Spreiding van de gegevens van het gelijkvloers
Zoals te zien in grafiek 18 is de overlapping van de gegevens van de drie typen groot. Een indeling volgens type woning is niet voldoende om voor het gelijkvloers een waarde te geven aan het minimum en maximum percentage aan metselwerk. 4.1.1.2 Eerste verdieping De indeling volgens type woning van de eerste verdieping wordt in grafiek 19 weergegeven. De curve wordt opgesteld met vergelijking (1-1). Het gemiddelde en de standaardafwijking die in de vergelijking dienen te worden ingevuld worden in tabel 9 weergegeven. Tabel 9 Resultaten van het percentage metselwerk van de eerste verdieping
Type woning Rijwoning Halfopen woning Alleenstaande woning
Gemiddeld percentage metselwerk 76,8% 77,8% 76,6%
Standaardafwijking 5,1% 4,6% 8,1%
40
In grafiek 19 worden de resultaten van het percentage metselwerk van de eerste verdieping van de voorgevel weergegeven. Één uitschieter werd bekomen in de reeks van “alleenstaande woningen”. Deze werd eruit gelaten om een nauwkeuriger beeld te krijgen van de verdeling van de waarden. In de andere verdelingen wordt deze waarde wel opgenomen in de verwerking. 77,8% 76,8%
76,6%
Rijwoningen Halfopen woningen Alleenstaande woningen
40,00%
50,00%
60,00%
70,00%
80,00%
90,00%
100,00%
Percentage metselwerk Grafiek 19 Verdeling van het percentage metselwerk van de eerste verdieping
In tabel 10 worden de waarden van het gemiddelde min en plus drie sigma opgegeven. Deze waarden zijn een aanduiding voor de spreiding van de gegevens van de eerste verdieping per type woning. Tabel 10 Spreiding van de gegevens van de eerste verdieping
Categorie Rijwoning Halfopen woning Alleenstaande woning
μ - 3σ 61,5% 64,0% 52,3%
μ + 3σ 92,1% 91,6% 100%
In grafiek 20 is de spreiding van de gegevens van het gelijkvloers van de indeling per type woning te zien. Deze grafiek werd opgesteld met behulp van tabel 10. Rijwoningen Halfopen woningen 40,00%
60,00%
80,00%
Percentage metselwerk
100,00%
Alleenstaande woningen
Grafiek 20 Spreiding van de gegevens van de eerste verdieping
Zoals te zien in grafiek 20 overlappen de gegevens van de drie typen elkaar bijna volledig. Een indeling volgens type woning is niet voldoende voor het gelijkvloers om een waarde te geven aan het minimum en maximum percentage aan metselwerk. 41
4.1.1.3 Besluit Het type woning is iets dat op het zicht kan worden bepaald. Doch is de indeling van de voorgevel niet afhankelijk van het type woning. Voor de kwantificatie van de afvalstroom van de voorgevel is het gegeven van het type woning onvoldoende.
4.1.2 Indeling volgens steekproef De indeling in deze rubriek werd bekomen door een testpubliek alle gevels te laten indelen in een categorie “veel” of “weinig” metselwerk. Deze steekproef heeft als doel om een indeling te bekomen met gemiddeldes die bekomen worden met een zelfde indicator als hoe de sloper ter plaatse zijn gevel zou indelen. Voor de aanvang van de steekproef kreeg het testpubliek figuur 4 te zien. Deze figuur is zo opgesteld dat de verhouding metselwerkramen het gemiddelde is van alle woningen die opgemeten zijn. De verhouding metselwerkramen bedraagt voor het gelijkvloers 67% en voor de eerste verdieping bedraagt ze 77%.
Figuur 4 Referentie voor een gemiddelde woonst
Nadat alle gevels ingedeeld werden door het testpubliek worden de gegevens geordend per categorie en in een Gausscurve geplot. Indien meer dan zestig percent van het testpubliek de gevel in een bepaalde categorie heeft ingedeeld, dan wordt de gevel tot deze categorie gerekend. Indien het testpubliek onverdeeld bleef en beide categorieën minder dan zestig percent van de stemmen haalden dan werd de gevel in de categorie “gemiddeld” onderverdeeld. De resultaten van de steekproef zijn terug te vinden in bijlage 1.7. 4.1.2.1 Gelijkvloers Tabel 11 geeft de waarden van de gemiddeldes en de standaardafwijkingen weer van de categorieën die moeten worden ingevuld in vergelijking (1-1). Tabel 11 Resultaten van het percentage metselwerk van het gelijkvloers
Indeling Weinig Gemiddeld Veel
Gemiddeld percentage metselwerk 65,1% 68,7% 71,7%
Standaardafwijking 6,7% 5,0% 3,9%
42
In grafiek 21 worden de curven voorgesteld van de categorieën waarin het testpubliek het gelijkvloers van de voorgevel heeft ingedeeld.
71,7% 68,7%
65,1%
Weinig Gemiddeld Veel
40,0%
50,0%
60,0%
70,0%
80,0%
90,0%
Percentage metselwerk Grafiek 21 Verdeling van de gegevens van het gelijkvloers
In tabel 12 worden de waarden van het gemiddelde min en plus drie sigma opgegeven. Deze waarden zijn een aanduiding voor de spreiding van de gegevens van het gelijkvloers per categorie volgens de steekproef. Tabel 12 Spreiding van de gegevens van het gelijkvloers
Categorie Weinig Gemiddeld Veel
μ - 3σ 45% 53,7% 60%
μ + 3σ 85,2% 83,7% 83,4%
In grafiek 22 is de spreiding van de gegevens van het gelijkvloers van de indeling volgens de steekproef te zien. Deze grafiek werd opgesteld met behulp van tabel 12.
Weinig Gemiddeld 40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Veel
Percentage metselwerk Grafiek 22 Spreiding van de gegevens van het gelijkvloers
Deze grafiek laat zien dat het testpubliek de categorieën niet eenduidig heeft ingedeeld. De overlapping van de spreidingen is groot. De categorie veel metselwerk overlapt volledig met de categorie gemiddeld metselwerk die op zijn beurt overlapt met de categorie weinig metselwerk.
43
4.1.2.2 Eerste verdieping Tabel 13 geeft de waarden van de gemiddeldes en de standaardafwijkingen weer van de categorieën die moeten worden ingevuld in vergelijking (1-1). Tabel 13 Resultaten van het percentage metselwerk van de eerste verdieping
Indeling
Gemiddeld percentage metselwerk 72,2% 76,5% 78,7%
Weinig Gemiddeld Veel
Standaardafwijking 7,1% 3,0% 4,7%
In grafiek 23 worden de curven voorgesteld van de categorieën waarin het testpubliek het gelijkvloers van de voorgevel heeft ingedeeld. 76,5%
78,7%
Weinig
72,2%
Gemiddeld Veel
40,0%
50,0%
60,0%
70,0%
80,0%
90,0%
100,0%
Percentage metselwerk Grafiek 23 Verdeling van de gegevens van de eerste verdieping per categorie
In tabel 14 worden de waarden van het gemiddelde min en plus drie sigma opgegeven. Deze waarden zijn een aanduiding voor de spreiding van de gegevens van de eerste verdieping per categorie volgens de steekproef.
44
Tabel 14 Spreiding van de resultaten van de eerste verdieping
Categorie Weinig Gemiddeld Veel
μ - 3σ 50,9% 67,5% 64,6%
μ + 3σ 93,5% 85,5% 92,8%
In grafiek 24 is de spreiding van de gegevens van de eerste verdieping van de indeling volgens steekproef te zien. Deze grafiek werd opgesteld met behulp van tabel 14.
Weinig Gemiddeld 40,00% 50,00% 60,00% 70,00% 80,00% 90,00% 100,00%
Veel
Percentage metselwerk Grafiek 24 Spreiding van de gegevens van de eerste verdieping
Grafiek 24 laat zien dat de spreidingen van de resultaten van de verschillende categorieën overlappen. De categorie gemiddeld overlapt volledig met de categorie veel metselwerk die op zijn beurt nog eens overlapt met de categorie weinig metselwerk. 4.1.2.3 Besluit Een indeling van de percentages van metselwerk van de voorgevels volgens een testpubliek is niet voldoende. Zowel voor het gelijkvloers als voor de eerste verdieping is de overlapping van de spreidingen groot. De reden tot het overlappen van de categorieën kan afhankelijk zijn van de subjectiviteit van het testpubliek bij het indelen van de voorgevels. Aangezien het testpubliek al “foute” voorspellingen deed bij het inschatten van het percentage door op voorhand figuur 4 als referentie te nemen zal deze methode niet gebruikt worden om het percentage van het metselwerk van de voorgevel in te schatten.
4.1.3 Indeling volgens categorieën In deze rubriek worden de gevels opgedeeld in categorieën. Hierbij wordt gezocht naar de verdeling die het best past. De gegevens van het gelijkvloers werden ingedeeld zodat elke categorie een derde van de waarden bevat. De gegevens van de eerste verdieping worden zo ingedeeld dat elke categorie een helft van de waarden bevat. 4.1.3.1 Gelijkvloers Volgende tabel 15 geeft aan wat de grenzen zijn van de categorieën van het gelijkvloers. Alle gevels met een percentage aan metselwerk minder dan zestig percent worden ingedeeld in de categorie “weinig”, alle gevels met een percentage tussen de zestig en zeventig percent worden als “gemiddeld” beschouwd en alle gevels met een percentage hoger dan zeventig percent worden ingedeeld in de categorie “veel”. Tabel 15 Grenzen der categorieën van het gelijkvloers
Categorie Weinig Gemiddeld Veel
Grenzen <60% ≥60% en <70% ≥70%
45
Tabel 16 geeft de waarden van de gemiddeldes en de standaardafwijkingen weer van de categorieën die moeten worden ingevuld in vergelijking (1-1). Tabel 16 Resultaten van het percentage metselwerk
Gemiddelde percentage metselwerk 54,8% 67,7% 73,3%
Categorie Weinig Gemiddeld Veel
Standaardafwijking 4,1% 1,5% 3,1%
In grafiek 25 worden de resultaten van het percentage metselwerk weergegeven in een Gausscurve per categorie.
67,7% 73,3%
54,8% Weinig Gemiddeld Veel
40,00%
50,00%
60,00%
70,00%
80,00%
90,00%
Percentage metselwerk Grafiek 25 Verdeling van de gegevens van het gelijkvloers
In tabel 17 worden de waarden van het gemiddelde min en plus drie sigma opgegeven. Deze waarden zijn een aanduiding voor de spreiding van de gegevens van het gelijkvloers per categorie. Tabel 17 Spreiding van de gegevens van het gelijkvloers
Categorie Weinig Gemiddeld Veel
µ - 3σ 43,4% 57,6% 64,1%
µ + 3σ 73,9% 74,6% 82,5%
In grafiek 26 is de spreiding van de gegevens van het gelijkvloers van de indeling volgens de steekproef te zien. Deze grafiek werd opgesteld met behulp van tabel 17.
46
Weinig Gemiddeld 40,00%
50,00%
60,00%
70,00%
80,00%
90,00%
Veel
Percentage metselwerk Grafiek 26 Spreiding van de gegevens van het gelijkvloers
Deze grafiek laat zien dat de overlapping beperkter is dan bij de andere indelingen. De overlapping van de categorie weinig metselwerk met de categorie gemiddeld metselwerk bedraagt 16,3 %. Voor de categorie gemiddeld metselwerk met de categorie veel metselwerk bedraagt deze overlapping 10,5 %. 4.1.3.2 Eerste verdieping In tabel 18 zijn de grenzen opgegeven voor de indeling van de categorieën van de eerste verdieping. Alle gevels met een percentage aan metselwerk minder dan 75% worden ingedeeld in de categorie “weinig”, alle gevels met een percentage hoger dan of gelijk aan 75% worden ingedeeld in de categorie “veel”. Één waarde wordt als uitschieter beschouwd en wordt niet meegenomen in de reeks “weinig”. Tabel 18 Grenzen der categorieën van de eerste verdieping
Categorie Weinig Veel
Grenzen <75% ≥75%
Tabel 19 geeft de waarden van de gemiddeldes en de standaardafwijkingen weer van de categorieën die moeten worden ingevuld in vergelijking (1-1). Tabel 19 Gemiddeldes en standaardafwijkingen van de eerste verdieping
Categorie Weinig Veel
Gemiddelde 71,5% 79,9%
Standaardafwijking 4,0% 3,1%
47
In grafiek 27 worden de resultaten van het percentage metselwerk weergegeven in een Gausscurve per categorie. 79,9% 71,5%
Weinig Veel
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
1
Percentage metselwerk Grafiek 27 Verdeling van de gegevens van de eerste verdieping
In tabel 20 worden de waarden van het gemiddelde min en plus drie sigma opgegeven. Deze waarden zijn een aanduiding voor de spreiding van de gegevens van de eerste verdieping per categorie. Tabel 20 Spreiding van de gegevens van de eerste verdieping
Categorie Weinig Veel
µ - 3σ 59,5% 70,6%
µ + 3σ 83,5% 89,2%
In grafiek 28 is de spreiding van de gegevens van het gelijkvloers van de indeling volgens de steekproef te zien. Deze grafiek werd opgesteld met behulp van tabel 20.
Weinig Veel 40,0%
50,0%
60,0%
70,0%
80,0%
90,0%
100,0%
Percentage metselwerk Grafiek 28 Spreiding van de gegevens van de eerste verdieping
Voor de eerste verdieping is de overlapping van de gegevens minder dan bij de andere indelingen. De overlapping van de categorieën van de eerste verdieping bedraagt 12,9 %. 4.1.3.3 Besluit De indeling van de gegevens op basis van categorieën resulteert voor zowel het gelijkvloers als de eerste verdieping in de minste overlapping.
48
4.1.4 Conclusie Voor de indeling van de gegevens om een inschatting te kunnen maken van het percentage metselwerk resulteert een indeling volgens de opgemaakte categorieën in de minste overlapping. Het opstellen van de sloopinventaris van de voorgevels gebeurt op basis van deze indeling en wordt verder besproken in hoofdstuk 5.1.1.1. Voor het gelijkvloers worden drie categorieën opgesteld op basis van het percentage aan metselwerk. De eerste categorie bevat alle gevels met een percentage aan metselwerk lager dan 60 %. Deze categorie met “weinig metselwerk” heeft een gemiddelde van 54,8 % met een standaardfout van 4,1 %. De tweede categorie bevat alle gevels met een percentage groter of gelijk aan 60 % en kleiner dan 70 %. Het gemiddelde van deze categorie “gemiddeld metselwerk” bedraagt 67,7 % met een standaardafwijking van 1,5 %. De laatste categorie bevat alle gevels met een percentage aan metselwerk dat hoger ligt dan 70 %. Deze categorie met “veel metselwerk” heeft een gemiddelde van 73,3 % met een standaardafwijking van 3,1 %. De eerste verdieping wordt in twee categorieën opgedeeld op basis van het percentage metselwerk. De eerste categorie bevat alle gevels met een percentage aan metselwerk lager dan 75 %. Het gemiddelde van de categorie “weinig metselwerk” is 71,5 % met een standaardafwijking van 4%. De tweede categorie bevat alle gevels met een percentage aan metselwerk hoger of gelijk aan 75 %. Het gemiddelde van de categorie “veel metselwerk” bedraagt 79,9 % met een standaardafwijking van 3,1 %.
4.2
Zijgevels
4.2.1 Gelijkvloers In bijlage 2.2 zijn de gegevens terug te vinden van de percentages aan metselwerk van zijgevels. Deze gegevens werden in een Gausscurve geplot waarvan het resultaat terug te vinden is in hoofdstuk 3.2.1. De gegevens zijn met 99,7 % zekerheid ten hoogste drie maal de standaardafwijking van het gemiddelde verwijderd(Eggermont, 2003). Het gemiddelde bedraagt 83,1 % met een standaardafwijking van 7,6 %. Dit wil zeggen dat de gegevens verspreid zijn van 60,3 % tot 100 %. Als de sloper weet dat het percentage aan metselwerk tussen deze twee gegevens ligt is dit niet nauwkeurig genoeg. Daarom wordt een extra parameter ingevoegd voor de gegevens. Deze parameter is het aantal grote ramen dat voorkomt in de voorgevel. Voor de gegevens varieert dit tussen een en twee grote ramen. Een groot schuifraam wordt gezien als twee grote ramen. Een van de gegevens, namelijk een gevel met drie grote ramen wordt niet opgenomen in de verwerking omdat dit een uitschieter is.
49
4.2.1.1 Één groot raam Het gemiddelde van de voorgevels met één groot raam op het gelijkvloers bedraagt 86,7 % en heeft een standaardafwijking van 5,3 %. Deze gegevens worden ingevuld in vergelijking (1-1) om een normaalverdeling te maken. Het resultaat van de normaalverdeling wordt weergegeven in grafiek 29. De resultaten zijn begrepen tussen 70,8 % en 100 %. 86,7%
70,00%
75,00%
80,00%
85,00%
90,00%
95,00% 100,00%
Grafiek 29 Resultaten percentage metselwerk gelijkvloers van gevels met één groot raam
4.2.1.2 Twee grote ramen Het gemiddelde van de voorgevels met twee grote ramen op het gelijkvloers bedraagt 77,3 % en heeft een standaardafwijking van 7,3 %. Deze gegevens worden ingevuld in vergelijking (1-1) om een normaalverdeling te maken. Het resultaat van de normaalverdeling wordt weergegeven in grafiek 30. De resultaten zijn begrepen tussen 55,4 % en 99,2 %. 77,3%
60,00%
65,00%
70,00%
75,00%
80,00%
85,00%
90,00%
Grafiek 30 Resultaten percentage metselwerk van gevels met twee grote ramen
4.2.2 Eerste verdieping Analoog aan het gelijkvloers werden de gegevens van de percentages aan metselwerk van de eerste verdieping in een Gausscurve geplot. Deze is terug te vinden in hoofdstuk 3.2.2. Het gemiddelde van de normaalverdeling bedraagt 84,7 % en de standaardafwijking 7,7 %. De ondergrens van het percentage aan metselwerk bedraagt 61,2 % en de bovengrens 100 %. Net als voorheen met het gelijkvloers wordt een extra parameter toegevoegd om de marge van het percentage aan metselwerk te vernauwen. Deze parameter is het aantal grote ramen dat zich op de eerste verdieping van de zijgevel bevindt.
50
4.2.2.1 Één groot raam Het gemiddelde van de zijgevels met één groot raam op de eerste verdieping bedraagt 89,3 % met een standaardafwijking van 5,3 %. Deze gegevens worden ingevuld in vergelijking(1-1) om een normaalverdeling te maken. Het resultaat van de normaalverdeling wordt weergegeven in grafiek 31. De resultaten zijn begrepen tussen 70,8 % en 100 %. 89,3%
70,00%
75,00%
80,00%
85,00%
90,00%
95,00%
100,00%
Grafiek 31 Resultaten percentage metselwerk van zijgevels met één groot raam
4.2.2.2 Twee grote ramen Het gemiddelde van de zijgevels met twee grote ramen op de eerste verdieping bedraagt 81,2 % met een standaardafwijking van 6,0 %. Deze gegevens worden ingevuld in vergelijking (1-1) om een normaalverdeling te maken. Het resultaat van de normaalverdeling wordt weergegeven in grafiek 32. De resultaten zijn begrepen tussen 63,2 % en 99,2 %.
81,2%
60,00%
65,00%
70,00%
75,00%
80,00%
85,00%
90,00%
Grafiek 32 Resultaten percentage metselwerk van zijgevels met twee grote ramen
4.2.3 Conclusie Het gemiddelde van de resultaten van het percentage metselwerk van het gelijkvloers van de zijgevel bedraagt 83,1 % met een standaardafwijking van 7,6 %. Het aantal grote ramen wordt als extra parameter ingevoerd om de spreiding te verkleinen. Als het gelijkvloers van de zijgevel één groot raam bezit dan is de waarde van het percentage aan metselwerk van het gelijkvloers begrepen tussen 70,8 % en 100 %, met een gemiddelde van 86,7 % en een standaardafwijking van 5,3 %. Dit is uiteraard theoretisch gezien want de kans dat een voorgevel met een groot raam een percentage heeft aan metselwerk van 100 % is uiteraard nul. De ondergrens zegt dus veel meer dan de bovengrens. Voor zijgevels met twee ramen op het gelijkvloers is het minimale percentage aan metselwerk gelijk aan 55,4 % en het maximale percentage gelijk aan 99,2 %, wat dus ook heel dicht ligt bij de 100 %. Het gemiddelde bedraagt 77,3 % met een standaardafwijking van 7,3 %. Opnieuw moet dezelfde opmerking gemaakt worden dat een gevel van 100 % metselwerk met twee grote ramen niet bestaat. 51
De resultaten van het percentage metselwerk van de eerste verdieping hebben een gemiddelde van 84,7 % met een standaardafwijking van 7,7 %. Bij de eerste verdieping wordt het aantal grote ramen ook als bijkomende parameter beschouwd om de spreiding te verkleinen. Voor de eerste verdieping geldt dat het percentage aan metselwerk van een zijgevel met één groot raam zich bevindt tussen de 70,8 % en de 100 %. De resultaten hebben een gemiddelde van 89,3 % met een standaardafwijking van 5,3 %. Net als bij het gelijkvloers moet kritisch gekeken worden naar deze waarde daar een gevel met een groot raam geen 100 % metselwerk kan bevatten. Voor zijgevels met twee grote ramen op de eerste verdieping bedraagt het percentage aan metselwerk tussen de 63,2 % en de 99,2 %, dicht bij 100 %. Het gemiddelde van de gegevens van het percentage metselwerk op de eerste verdieping van zijgevels met twee grote ramen bedraagt 81,2 % met een standaardafwijking van 6,0 %. Zelfde opmerking dient hier gemaakt te worden over het maximale percentage aan metselwerk van de eerste verdieping van de zijgevel.
4.3
Achtergevels
4.3.1 Gelijkvloers In hoofdstuk 3.3.1 werden de gegevens van het percentage aan metselwerk van het gelijkvloers van de achtergevels verwerkt. Deze gegevens werden in een Gausscurve geplot met als gemiddelde 69,2 % en standaardafwijking 12,5 %. Met 99,7 % zekerheid kan gezegd worden dat de waarden gelegen zijn tussen 31,7 % en 100 %. In tegenstelling tot de voorgevels en de zijgevels kan van deze gegevens geen onderverdeling gemaakt worden op basis van een parameter. De indeling van de achtergevel op het gelijkvloers is te afwisselend. Dit is het deel van de woning dat het vaakst onderworpen wordt aan verbouwing. Denk hier maar aan het plaatsen van een veranda, grote schuiframen, een deur of een bijgebouw.
4.3.2 Eerste verdieping De gegevens van het percentage aan metselwerk van de eerste verdieping van de achtergevel werden verwerkt in hoofdstuk 3.3.2. Een Gausscurve werd opgesteld van de gegevens met gemiddelde 78,7 % en een standaardafwijking van 4,4 %. De gegevens zijn dus begrepen tussen 65,8 % en 91,6 %. Ondanks dat deze normaalverdeling een spreiding geeft die aanvaardbaar is, wordt gekeken naar de invloed van het aantal grote ramen. 4.3.2.1 Één groot raam Het gemiddelde van de achtergevels met één groot raam op de eerste verdieping bedraagt 82,2 % met een standaardafwijking van 3,4 %. Deze gegevens worden ingevuld in vergelijking (1-1) om een normaalverdeling te maken. Het resultaat van de normaalverdeling wordt weergegeven in grafiek 33. De resultaten zijn begrepen tussen 72,0 % en 92,4 %.
82,2%
70,00%
75,00%
80,00%
85,00%
90,00%
Grafiek 33 Resultaten percentage metselwerk van achtergevels met één groot raam
52
4.3.2.2 Twee grote ramen Het gemiddelde van de zijgevels met twee grote ramen op de eerste verdieping bedraagt 77,2 % met een standaardafwijking van 4,1 %. Deze gegevens worden ingevuld in vergelijking (1-1) om een normaalverdeling te maken. Het resultaat van de normaalverdeling wordt weergegeven in grafiek 34. De resultaten zijn begrepen tussen 64,9 % en 89,5 %.
77,2%
60,00%
65,00%
70,00%
75,00%
80,00%
85,00%
90,00%
Grafiek 34 Resultaten percentage metselwerk van achtergevels met twee grote ramen
4.3.3 Conclusie De vele soorten uitvoering van het gelijkvloers van de achtergevels bij de Belgische woningen maakt het moeilijk om een indeling te maken die de spreiding van de resultaten verlaagt. De resultaten spreiden zich tussen 65,8 % en 91,6 % met een gemiddelde van 69,2 % en standaardafwijking 12,5 %. Het aantal grote ramen is een parameter die een benadering maakt van het percentage metselwerk van de eerste verdieping van de achtergevel. De resultaten van de gevels met één groot raam hebben een gemiddelde van 82,2 % met een standaardafwijking van 3,4 %. Dit wil zeggen dat de gegevens zich spreiden tussen 72,0 % en 92,4 %. Voor de resultaten van de gegevens met twee grote ramen bedraagt het gemiddelde 77,2 % met een standaardafwijking van 4,1 %. De resultaten spreiden zich tussen de waarden 64,9 % en 89,5 %.
4.4
Binnenmuren
In hoofdstuk 3.4 worden de resultaten van het gehalte aan lopende meter muur weergegeven. Een onderscheid wordt gemaakt tussen dragende en niet-dragende muren. In dit hoofdstuk wordt bepaald wat de grootteorde zal zijn van het aantal lopende meter muur per verdieping aan de hand van de normaalverdelingen die in hoofdstuk 3.4 werden gemaakt.
4.4.1 Dragende muren 4.4.1.1 Gelijkvloers In grafiek 8 worden de resultaten van de verhouding van het aantal lopende meter dragende muur op de oppervlakte van het gelijkvloers weergegeven. Deze verdeling heeft een gemiddelde van 12,0 % en een standaardafwijking van 4,8 %. Met 99 % zekerheid kan gezegd worden dat de verhouding lopende meter dragende muur op de oppervlakte voor het gelijkvloers tussen de 0 % en de 26,4 % gelegen is.
53
4.4.1.2 Eerste verdieping De resultaten van de verhouding van het aantal lopende meter dragende muur op de oppervlakte voor de eerste verdieping zijn terug te vinden in grafiek 10. Het gemiddelde van de verdeling bedraagt 9,0 % en de standaardafwijking 4,4 %. Dit wil zeggen dat de verhouding lopende meter dragende muur op de oppervlakte van de eerste verdieping met 99 % zekerheid tussen de 0 % en de 22,2 % gelegen is.
4.4.2 Niet- dragende muren 4.4.2.1 Gelijkvloers In grafiek 12 worden de resultaten van de verhouding van het aantal lopende meter dragende muur op de oppervlakte van het gelijkvloers weergegeven. Deze verdeling heeft een gemiddelde van 9,2 % en een standaardafwijking van 3,8 %. Met 99 % zekerheid kan gezegd worden dat de verhouding lopende meter dragende muur op de oppervlakte voor het gelijkvloers tussen de 0 % en de 20,6 % gelegen is. 4.4.2.2 Eerste verdieping De resultaten van de verhouding van het aantal lopende meter dragende muur op de oppervlakte voor de eerste verdieping zijn terug te vinden in grafiek 14. Het gemiddelde van de verdeling bedraagt 22,9 % en de standaardafwijking 7,9 %. Dit wil zeggen dat de verhouding lopende meter dragende muur op de oppervlakte van de eerste verdieping met 99 % zekerheid tussen de 0 % en de 46,6 % gelegen is.
4.4.3 Verband tussen dragend en niet- dragend metselwerk In 3.4.3 werden de resultaten uit de doeken gedaan van het onderling verband tussen de dragende en niet- dragende muren. Dit verband werd nagegaan door het meeste aantal lopende meter muur van de soort met het meeste aantal lopende meter muur te delen door de soort met het minste aantal lopende meter muur. De soort muur met het meest aantal lopende meters wordt de primaire muur genoemd, de soort met minst aantal lopende meters muur wordt de secundaire muur genoemd. In tabel 21 worden de gemiddeldes opgesomd per verdieping van de resultaten van deze verhoudingen. Tabel 21 Gemiddelde verhouding primaire muur op secundaire muur
Verdieping Gelijkvloers Eerste verdieping
Gemiddelde verhouding primair/secundair 2,0 ± 1,2 3,4 ± 1,9
4.4.4 Conclusie Uit de waarden van de verhouding van het aantal lopende meter muur op de oppervlakte kan besloten worden dat dit een goede methode is om de hoeveelheid metselwerk afkomstig van de binnenmuren te begroten. In tabel 22 wordt de minimale en de maximale verhouding van het aantal lopende meter muur op de oppervlakte samengevat per soort muur en per verdieping.
54
Tabel 22 Verhoudingen lopende meter primaire muur op de oppervlakte
Soort muur + verdieping Dragend gelijkvloers Dragend eerste verdiep Niet- dragend gelijkvloers Niet- dragend eerste verdiep
Minimale verhouding 0% 0% 0% 0%
Maximale verhouding 26,4 % 22,2 % 20,6 % 46,6 %
De resultaten tonen ook aan dat enkel de maximale verhouding een rol speelt. De nulwaarden in de eerste kolom zijn het gevolg van het feit dat geen enkele woning geen muren heeft. De waarde van de maximale verhouding van niet- dragend metselwerk van het eerste verdiep is op het eerste zicht een grote waarde. Dit komt omdat zeer veel woningen geen dragende muren hebben op de eerste verdieping en omdat de kamerindeling ervoor zorgt dat het aantal muren hoog ligt. Om de invloed van de ene soort muur op de andere in rekening te brengen in het sloopvolume moet de sloper een keuze maken welke soort het meest aanwezig is op de verdieping waarvan het sloopvolume wordt bepaald. De soort die het meest aanwezig is op de verdieping wordt de primaire soort genoemd, de andere soort is de secundaire soort. De maximale verhouding van de primaire soort wordt dan verkregen door de maximale verhouding van de secundaire soort te delen door de factoren in de tweede kolom van tabel 21. Om de grenzen op te stellen van de secundaire soort moeten de gemiddeldes bepaald worden en de standaardafwijkingen. De gemiddeldes worden bepaald door de gemeten gemiddeldes te delen door de waarden in tabel 21. De standaardafwijking op deze gemiddeldes is de standaardafwijking op de berekende gemiddeldes vermenigvuldigd met de standaardafwijking op de verhoudingen van de primaire soort op de secundaire soort. De resultaten van de gemiddeldes en standaardafwijkingen voor de verschillende soorten muur op de verschillende niveaus worden samengevat in tabel 23. Tabel 23 Gemiddelde en standaardafwijking van de secundaire soorten
Soort muur + verdieping Dragend gelijkvloers Dragend eerste verdiep Niet- dragend gelijkvloers Niet- dragend eerste verdiep
Gemiddelde verhouding 13,2 % 11,1 % 6,1 % 13,7 %
Standaardafwijking 5,8 % 5,3 % 7,2 % 15,0%
De minimale en de maximale verhouding van de secundaire soort wordt opgesomd in tabel 24. Deze worden bekomen door het gemiddelde te nemen en drie maal de standaardafwijking af te trekken of op te tellen. Tabel 24 Verhoudingen lopende meter secundaire muur op de oppervlakte
Soort muur + verdieping Dragend gelijkvloers Dragend eerste verdiep Niet- dragend gelijkvloers Niet- dragend eerste verdiep
Minimale verhouding 0% 0% 0% 0%
Maximale verhouding 30,6 % 27,0 % 27,7 % 58,7 %
55
5 Opstellen sloopinventaris In dit hoofdstuk wordt op basis van de resultaten een methode opgesteld om de sloopinventaris op te stellen. Dit wordt gedaan per onderdeel waarin de woning werd onderverdeeld. Van elk onderdeel wordt opgesteld welke materialen in welke hoeveelheid aanwezig zijn in de woning.
5.1
Gevels
5.1.1 Indeling gevel In hoofdstuk 4.1 tot en met 4.3 werden de percentages aan metselwerk van gelijkvloers en eerste verdieping van respectievelijk de voorgevel, de zijgevel en de achtergevel onderzocht. Op basis van deze metingen wordt het percentage aan metselwerk benaderd. 5.1.1.1 Voorgevel De gegevens die werden onderzocht geven met het gemiddelde en de standaardafwijking een onder- en een bovengrens voor het percentage aan metselwerk van het gelijkvloers en de eerste verdieping. Dit volgt uit het besluit van de verwerking van de resultaten in hoofdstuk 4.1.4. Om de afvalstroom te kwantificeren dient eerst een categorie gekozen te worden waar de gevel het beste in past. Daarvoor moet de sloper de te slopen gevel vergelijken met de figuren die in dit hoofdstuk zijn weergegeven en op basis hiervan concluderen in welke categorie de gevel het beste past. Hierbij dient het gelijkvloers en de eerste verdieping apart behandeld te worden. Deze categorieën stellen bepaalde grenswaarden voor het percentage aan metselwerk van de gevel. ·
Gelijkvloers
Tabel 25 vat de minimale, gemiddelde en maximale percentages aan metselwerk samen per categorie. Een gevel die in een van deze categorieën ingedeeld is zal met 99,9% zekerheid een percentage aan metselwerk tussen deze minima en maxima hebben. Tabel 25 Percentage aan metselwerk van het gelijkvloers
Categorie
Minimale percentage
Gemiddelde percentage
Maximale percentage
Standaardfout
Weinig Gemiddeld Veel
43,4% 57,6% 64,1%
54,8% 67,7% 73,3%
73,9% 74,6% 82,5%
4,1% 1,5% 3,1%
Figuur 5 tot en met 7 geven het gelijkvloers van de gevels weer waarvoor de verhoudingen het gemiddelde zijn. Op basis van deze afbeeldingen dient de te slopen woning in een categorie ingedeeld te worden. De categorie is deze waarbij de afbeelding van de voorgevel het beste past bij de voorgevel van de woning in situ. In figuur 5 wordt de gevel afgebeeld die als gemiddeld scoort bij de categorie “weinig metselwerk”. Deze categorie overlapt de zone waarbij het percentage aan metselwerk tussen 43,4% en 73,9% ligt. Het gemiddelde van deze categorie ligt op 54,8%
56
Figuur 5 Referentievoorgevel van de categorie "weinig metselwerk"
In figuur 6 wordt de gevel afgebeeld die als gemiddeld scoort bij de categorie “gemiddelde hoeveelheid metselwerk”. Deze categorie overlapt de zone waarbij het percentage aan metselwerk tussen 57,6 % en 74,6 % ligt. Het gemiddelde van deze categorie ligt op 67,7 %
Figuur 6 Referentievoorgevel van de categorie "gemiddeld metselwerk"
In figuur 7 wordt de gevel afgebeeld die als gemiddeld scoort bij de categorie “veel metselwerk”. Deze categorie overlapt de zone waarbij het percentage aan metselwerk tussen 64,1 % en 82,5 % ligt. Het gemiddelde van deze categorie ligt op 73,3 %.
Figuur 7 Referentievoorgevel van de categorie "veel metselwerk"
57
·
Eerste verdieping
In hoofdstuk 4.1.4 bespreking van de resultaten van de voorgevels wordt de eerste verdieping van de voorgevel ingedeeld in twee categorieën. In tabel 26 wordt het minimale, gemiddelde en maximale percentage per categorie samengevat. Tabel 26 Percentage aan metselwerk van de eerste verdieping
Categorie
Minimale percentage
Gemiddelde percentage
Maximale percentage
Standaardfout
Weinig Veel
59,5% 70,6%
71,5% 79,9%
83,5% 89,2%
4,0% 3,1%
Aangezien de gemiddeldes van de categorieën, namelijk 71,5 % en 79,9 %, tamelijk dicht bij elkaar gelegen zijn heeft het geen zin om een referentiefiguur van deze waarden mee te geven, het verschil zou niet op te merken zijn. In plaats daarvan wordt in figuur 8 een gevel opgegeven die een percentage metselwerk bezit van 75 %. Indien de gevel van de te slopen woning een hoger percentage metselwerk bezit dan deze referentiewoning dient ze beschouwd te worden als een gevel met veel metselwerk en anders als een gevel met weinig metselwerk.
Figuur 8 Referentievoorgevel voor de indeling van de eerste verdieping
Indien nog verdiepingen boven de eerste verdieping aanwezig zijn moet deze stap herhaald worden voor elke verdieping. 5.1.1.2 Zijgevels ·
Gelijkvloers
In hoofdstuk 4.2.1 werden de gegevens van het percentage aan metselwerk van het gelijkvloers van de zijgevel ingedeeld op basis van het aantal ramen dat zich in de zijgevel op het gelijkvloers bevonden. De gegevens werden ingedeeld in twee categorieën, de eerste bevat alle gegevens van gevels met één groot raam en de tweede bevat de gegevens van de gevels met twee grote ramen. Dit leverde twee nieuwe normaalverdelingen op.
58
De gegevens van de gevels met één groot raam op het gelijkvloers zijn begrepen tussen de waarden 70,8 % en 100 % met een gemiddelde van 86,7 % en een standaardafwijking van 5,3 %. De resultaten van de gevels met twee grote ramen zijn begrepen tussen 55,4 % en 99,2 %, het gemiddelde bedraagt 77,3 % met een standaardafwijking van 7,3 %. Bij deze grenswaarden is vooral het minimum van het grootste belang. Dit is het minimale percentage aan metselwerk dat de sloper kan verwachten. De tweede waarde is nogal nutteloos want een gevel met één of twee grote ramen kan niet voor 100 % uit metselwerk bestaan. Daarom wordt in tabel 27 de waarde van β niet ingevuld. Deze gevels bestaan echter wel maar werden niet in de metingen opgenomen daar het percentage aan metselwerk sowieso gelijk is aan 100 %. Bij het ingeven van de parameters van de zijgevel moet de sloper dus letten wat het aantal van de grote ramen is. In het geval van geen, één of twee kunnen respectievelijk de percentages 100 %, 70,8 %, en 55,4% in acht genomen worden. ·
Eerste verdieping
De gegevens van het percentage aan metselwerk van de eerste verdieping van de zijgevel werden in hoofdstuk 4.2.2 verwerkt. Door de grote spreiding werden de gegevens in twee categorieën opgesplitst. De eerste categorie bevat de gegevens van de zijgevels met één groot raam op de eerste verdieping en de tweede categorie bevat de gevels met twee grote ramen. De gegevens in de eerste categorie liggen tussen 70,8 % en 100 %, het gemiddelde bedraagt 77,3 % met een standaardafwijking van 7,3 %. Van de tweede categorie liggen de gegevens tussen 63,2 % en 99,2 %. Opnieuw moet opgemerkt worden dat enkel de eerste, minimale waarde van belang is daar een gevel met één of twee grote ramen niet 100 % uit metselwerk kan vervaardigd zijn. Daarom wordt in tabel 27 de waarde van β niet ingevuld. Deze gevels bestaan maar werden niet in de metingen opgenomen. Bij het bepalen van het percentage aan metselwerk van de eerste verdieping van de zijgevel kan de sloper het aantal ramen gaan ingeven om het minimale percentage aan metselwerk te bekomen. Gaande van geen, één tot twee zijn deze percentages respectievelijk gelijk aan 100 %, 70,8 % en 63,2 %. 5.1.1.3 Achtergevels ·
Gelijkvloers
In hoofdstuk 4.3.1 werd de spreiding van de gegevens van het percentage aan metselwerk van het gelijkvloers besproken. Deze gegevens hebben een gemiddelde van 69,2 % en een standaardafwijking 12,5 %. De resultaten spreiden zich dus tussen de waarden 31,7 % en 100 %. Dit is een zeer grote spreiding. Bij de andere gevels is een extra parameter aanwezig die deze spreiding kan verkleinen door de gegevens op te splitsen in categorieën. Bij de gegevens van de achtergevels is dit niet zo. Dit komt door de vele verschillende soorten uitvoeringen die reeds besproken werden in hoofdstuk 4.3.1. Geadviseerd wordt om het percentage aan metselwerk te bepalen zoals wordt uitgelegd in hoofdstuk 5.1.1.4. ·
Eerste verdieping
De resultaten van het percentage aan metselwerk van de eerste verdieping van de achtergevel werden in hoofdstuk 4.3.2 besproken. In dit hoofdstuk werd geconcludeerd dat het aantal grote ramen op de eerste verdieping een goede indicator is voor het percentage metselwerk. Voor achtergevels met één groot raam ligt het percentage metselwerk tussen 72,0 % en 92,4 % met een gemiddelde van 82,2 % en een standaardafwijking van 3,4 %. Gevels met twee grote ramen hebben een vermoedelijk percentage metselwerk dat gelegen is tussen 64,9 % en 89,5 % met een gemiddelde van 77,2 % en een standaardafwijking van 4,1 %. Indien de eerste verdieping minder dan één groot raam of meer dan twee grote ramen heeft, wordt aangeraden om het percentage aan metselwerk van de eerste verdieping te bepalen zoals wordt uitgelegd in hoofdstuk 5.1.1.4.
59
5.1.1.4 Alternatieve methodes om het percentage metselwerk te bepalen Om het percentage aan metselwerk te bepalen zijn andere methoden voor handen dan het indelen in een categorie op basis van de figuren 5 tot en met 8. Ten eerste kan het percentage metselwerk bepaald worden zoals dit werd gedaan voor de gegevens in hoofdstuk 3.1. De manier waarop dit gebeurt, wordt uitgelegd in figuur 1. De tweede methode is het percentage bepalen door in bijlage 1 tot en met 3 op zoek te gaan naar een gevel die sterke gelijkenis heeft met de te slopen gevel. In bijlage 1 tot en met 3 zijn de resultaten van de metingen terug te vinden waar dan op zoek gegaan kan worden naar het bijhorende percentage aan metselwerk.
5.1.2 Massa van de muur In de vorige rubriek werd beschreven hoe het percentage aan metselwerk moet bepaald worden van de gevel. In het geval van de eerste methode, waarbij een categorie wordt gekozen waarin de methode het beste past, is het resultaat twee percentages waartussen het werkelijke percentage aan muur met 99,9 % zekerheid zal gelegen zijn. Met behulp van vergelijking (5-1) en (5-2) wordt de massa bepaald van het sloopvolume van de gevel. Twee waarden dienen per verdieping bepaald te worden. Mimin geeft weer wat de ondergrens zal zijn van de sloopmassa en Mimax geeft de bovengrens aan. De ondergrens wordt berekend met het minimale percentage aan metselwerk en de bovengrens met het maximale percentage. Deze formules dienen toegepast te worden voor elk materiaal dat in de gevel aanwezig is.
Hierbij is: -
-
(5-1)
Mimin = minimale massa van het materiaal in de gevel in kg α = minimale percentage van de gevel die wordt ingenomen door muur, terug te vinden in tabel 27 ρ = soortelijke massa van metselwerk of isolatiemateriaal in kg/m³, terug te vinden in hoofdstuk 2 Materialen Ai = b.hi = de oppervlakte van de verdieping in m², b en hi op te meten zoals afgebeeld in figuur 9. Voor het gelijkvloers dient h0 gemeten te worden en voor de eerste verdieping h1
Hierbij is: -
୧୫୧୬ ൌ ȽǤ ɏǤ ୧
୧୫ୟ୶ ൌ ȾǤ ɏǤ ୧
(5-2)
Mimax = maximale massa van het materiaal in de gevel in kg β = maximale percentage van de gevel die wordt ingenomen door muur, terug te vinden in tabel 27 ρ = soortelijke massa van metselwerk of isolatiemateriaal in kg/m³, terug te vinden in hoofdstuk 2 Materialen Ai = b.hi = de oppervlakte van de verdieping in m², b en hi op te meten zoals afgebeeld in figuur 9. Voor het gelijkvloers dient h0 gemeten te worden en voor de eerste verdieping h1
60
Figuur 9 Opmeten gevel
De waarden van α en β worden weergegeven in tabel 27. In de eerste kolom is de gevel terug te vinden en in de tweede kolom dient de juiste verdieping en categorie gekozen te worden zoals in 5.1.1.1 werd vermeld. In de laatste kolom staat de standaardfout van de gegevens. De conclusie van het rekenmodel zegt dus dat de massa van het materiaal in de gevel begrepen is tussen de waarden berekend met vergelijking (5-1) en (5-2) met een standaardfout die wordt meegegeven in de laatste kolom van tabel 27. Tabel 27 Waarden van α en β
Gevel Voorgevel
Categorie Gelijkvloers
Eerste verdieping Zijgevel2
Gelijkvloers
Eerste verdieping Achtergevel
Gelijkvloers Eerste verdieping
Weinig Gemiddeld Veel Weinig Veel Geen ramen Één raam Twee ramen Geen ramen Één raam Twee ramen Één raam Twee ramen
α 43,4% 57,6% 64,1% 59,5% 70,6% 100% 70,8% 55,4% 100% 70,8% 63,2% 65,8% 72,0% 64,9%
β 73,9% 74,6% 82,5% 83,5% 89,2% 91,6% 92,4% 89,5 %
Standaardfout 4,1% 1,5% 3,1% 4,0% 3,1% 0% 5,3% 7,3% 0% 5,3% 6,0% 12,5% 3,4% 4,1%
2
De spreiding van de gegevens zorgt dat de maximale waarde β van het percentage metselwerk telkens gelijk is aan 100 %. Deze waarde zegt echter niets aangezien een gevel met één of twee ramen niet volledig uit metselwerk kan bestaan. Een gevel zonder metselwerk heeft slechts een waarde voor het percentage aan metselwerk namelijk 100 %.
61
In het geval dat het percentage aan metselwerk werd bepaald via een andere methode is slechts één vergelijking nodig voor het calculeren van de massa aan metselwerk of isolatie.
Hierbij is: -
୧ ൌ ȽǤ ɏǤ ୧
(5-3)
Mi = massa van het materiaal in de gevel in kg α = percentage van de gevel die wordt ingenomen door muur, bepaald volgens 5.1.1.4 ρ = soortelijke massa van metselwerk of isolatiemateriaal in kg/m³, terug te vinden in hoofdstuk 2 Materialen Ai = b.hi = de oppervlakte van de verdieping in m², b en hi op te meten zoals afgebeeld in figuur 9. Voor het gelijkvloers dient h0 gemeten te worden en voor de eerste verdieping h1
5.1.3 Massa van glas- en schrijnwerk In een gevel is alles wat geen metselwerk automatisch deur, raam of garage. Gevels met een laag percentage metselwerk hebben dus een hoog percentage aan gevelelementen en omgekeerd. Als voortgebouwd wordt op de categorieën wil dit zeggen dat het percentage aan metselwerk gelijk is aan honderd min het percentage aan metselwerk. Op deze manier kan weer een onder- en bovengrens bepaald worden voor het percentage aan gevelelementen. Hieronder worden de formules weergegeven die de equivalente minimumen maximumoppervlakte bepalen. De massa wordt later bepaald aangezien een raam bestaat uit meerdere elementen.
Hierbij is: -
-
(5-4)
Agmin = minimale oppervlakte ingenomen door de gevelelementen in m² 100 - β = minimale percentage van de gevel dat wordt ingenomen door gevelelementen Ai = b x hi = de oppervlakte van de verdieping in m², b en hi op te meten zoals afgebeeld in figuur 9. Voor het gelijkvloers dient h0 gemeten te worden en voor de eerste verdieping h1
Hierbij is: -
୫୧୬ ൌ ሺͳͲͲ െ βሻǤ ୧
୫ୟ୶ ൌ ሺͳͲͲ െ ȽሻǤ ୧
(5-5)
Agmax = maximale oppervlakte ingenomen door de gevelelementen in m² 100 - α = maximale percentage van de gevel dat wordt ingenomen door gevelelementen Ai = b.hi = de oppervlakte van de verdieping in m², b en hi op te meten zoals afgebeeld in figuur 9. Voor het gelijkvloers dient h0 gemeten te worden en voor de eerste verdieping h1
Uit vergelijking (5-4) en (5-5) kan de oppervlakte aan gevelelementen bepaald worden. Bij een voorgevel hoort de voordeur hier zeker bij. De afmetingen van een voordeur variëren van 2,10 m tot 2,20 m hoogte en 0,90 m tot 1,20 m breedte(Hörmann, 2011). Hierdoor moet van de oppervlakte die ingenomen wordt door gevelelementen een oppervlakte van 1,9 m² tot 2,6 m² afgetrokken worden. Gemiddeld wordt de oppervlakte die ingenomen wordt door gevelelementen verminderd met 2,25 m². Met vergelijkingen (5-6) en (5-7) worden de gecorrigeerde minimale en maximale oppervlakte ingenomen door gevelelementen in de voorgevel berekend.
62
Hierbij is: -
(5-6)
Agmincorr = gecorrigeerde minimale oppervlakte in m² van de voorgevelelementen Agmin = minimale oppervlakte van de voorgevelelementen in m², bepaald in vergelijking (5-4)
Hierbij is: -
୫୧୬ୡ୭୰୰ ൌ ୫୧୬ െ ʹǡʹͷ
୫ୟ୶ୡ୭୰୰ ൌ ୫ୟ୶ െ ʹǡʹͷ
(5-7)
Agmaxcorr = gecorrigeerde maximale oppervlakte in m² van de voorgevelelementen Agmax = maximale oppervlakte van de voorgevelelementen in m², bepaald in vergelijking (5-5)
Nu de oppervlakte gekend is die door gevelelementen wordt ingenomen kan de massa aan glas begroot worden. Aangenomen mag worden dat Agmincorr de minimale oppervlakte is die door glas wordt ingenomen en dat Agmaxcorr de maximale oppervlakte is die door glas wordt ingenomen. De soortelijke massa van het glas werd vastgelegd op 10 kg/m² voor enkel glas en 20 kg/m² voor dubbel glas. Deze waarden vermenigvuldigd met Agmincorr en Agmaxcorr geven de minimale massa aan glas en de maximale massa aan glas. De sloper moet zelf invullen welk glas in de gevel werd gebruikt. De massa van het glas afkomstig in de gevel is begrepen tussen de waarden berekend met vergelijking (5-8) en (5-9).
Hierbij is: -
-
(5-8)
Mminglas = c Agmin = maximale oppervlakte van de voorgevelelementen in m², bepaald in vergelijking (5-4), bij voorgevels moet gerekend worden met Agmincorr ρglas = soortelijke massa van glas in kg/m²
Hierbij is: -
୫୧୬୪ୟୱ ൌ ୫୧୬ כɏ୪ୟୱ
୫ୟ୶୪ୟୱ ൌ ୫ୟ୶ כɏ୪ୟୱ
(5-9)
Mmaxglas = maximale massa van het glas afkomstig uit de gevel Agmax = maximale oppervlakte van de voorgevelelementen in m², bepaald in vergelijking (5-5), bij voorgevels moet gerekend worden met Agmaxcorr ρglas = soortelijke massa van glas in kg/m²
Een raam heeft veel mogelijke indelingen. Elk raam heeft echter wel een omtrek bestaande uit schrijnwerk. Het gewicht van het schrijnwerk dat ingerekend wordt in het sloopvolume in deze thesis is enkel datgene van de omtrek. Om van de oppervlakte van het glaswerk naar de omtrek over te gaan wordt van een dertigtal ramen uit bijlage 1 de oppervlakte en de omtrek bepaald. Dit wordt gedaan door de breedte en de lengte van het raam met een lat te bepalen op het computerscherm. Hiermee wordt de verhouding van de oppervlakte op de omtrek berekend. De resultaten hiervan zijn terug te vinden in bijlage 1.8. Het gemiddelde van de resultaten is 0,31 met een standaardafwijking van 0,08. Om van de oppervlakte aan glaswerk naar de omtrek aan schrijnwerk over te gaan moet gebruik gemaakt worden van vergelijking (5-10) en (5-11). Het heeft geen zin om hier ook nog eens rekening te houden met de standaardafwijking op deze waarden aangezien de minimale en de maximale oppervlakte van het glaswerk bepaald werd met de standaardafwijking op het percentage metselwerk.
63
Hierbij is: -
୫୧୬ Ͳǡ͵ͳ
(5-10)
Okmin = minimale omtrek van de gevelelementen in m Agmin = gecorrigeerde oppervlakte in m² van de gevelelementen, bij voorgevels moet gerekend worden met Agmincorr
Hierbij is: -
୩୫୧୬ ൌ
୩୫ୟ୶ ൌ
୫ୟ୶ Ͳǡ͵ͳ
(5-11)
Okmax = maximale omtrek van de gevelelementen in m Agmaxcorr = gecorrigeerde maximumoppervlakte in m² van de gevelelementen, bij voorgevels moet gerekend worden met Agmaxcorr
Nu de omtrek, die overeenkomt met een afstand, gekend is van het schrijnwerk, kan op zoek gegaan worden naar de massa van deze afstand. Hiervoor moet naar het materiaal van het schrijnwerk gekeken worden. Schrijnwerk kan gemaakt worden uit hout, pvc of metaal. De massa van de soorten hout die gebruikt worden voor schrijnwerk is terug te vinden in tabel 5. De doorsnede van het raamkozijn kan benaderd worden tot 10 cm²(Reynaers, 2013). Deze waarde wordt aangenomen op basis van de gegevens in bijlage 4.3. Een kozijn heeft bij benadering dus een volume van 0,001 m³. De massa van het hout uit de kozijn kan berekend worden met vergelijkingen (5-12) en (5-13).
Hierbij is: -
(5-12)
Mkmin = minimale massa aan sloopafval van raamkozijnen in kg Okmin = minimale omtrek aan raamkozijnen in m ρh = soortelijke massa van het hout in kg/m³ dat gebruikt werd in het raamkozijn, terug te vinden in tabel 5
Hierbij is: -
୩୫୧୬ ൌ ୩୫୧୬ Ͳ כǡͲͲͳ כɏ୦
୩୫ୟ୶ ൌ ୩୫ୟ୶ Ͳ כǡͲͲͳ כɏ୦
(5-13)
Mkmax = maximale massa aan sloopafval van raamkozijnen in kg Okmax = maximale omtrek aan raamkozijnen in m ρh = soortelijke massa van het hout in kg/m³ dat gebruikt werd in het raamkozijn, terug te vinden in tabel 5
64
Indien de profielen van PVC of metaal zijn gemaakt wordt niet de massa bepaald, maar wel het volume. Dit komt doordat tal van profielen op de markt zijn waarvan de massa niet per se gekend is aangezien dit van minimaal belang is voor de stabiliteit van de woning. De doorsnede blijft wel het zelfde(Schüco, Corona CT, 2006)(Schüco, Kozijnenkoning, 2006). Het volume aan PVC- profielen is begrepen tussen de waarden berekend met vergelijking (5-14) en (5-15).
Hierbij is: -
(5-14)
Vkmin = minimale volume ingenomen door PVC- kozijnen in m³. Okmin = minimale omtrek aan raamkozijnen in m.
Hierbij is: -
୩୫୧୬ ൌ ୩୫୧୬ Ͳ כǡͲͲͳ
୩୫ୟ୶ ൌ ୩୫ୟ୶ Ͳ כǡͲͲͳ
(5-15)
Vkmax = maximale volume ingenomen door PVC- kozijnen in m³. Okmax = maximale omtrek aan raamkozijnen in m.
Indien het percentage aan metselwerk bepaald wordt zoals beschreven in 5.1.1.4 is slechts nood aan één percentage om de massa te bepalen afkomstig van raam- en schrijnwerk.
Hierbij is: -
ൌ ሺͳͲͲ െ ȽሻǤ ୧
(5-16)
Ag = oppervlakte ingenomen door de gevelelementen in m² α = percentage van de gevel dat wordt ingenomen door muur, bepaald volgens 5.1.1.4 ρ = soortelijke massa van metselwerk of isolatiemateriaal in kg/m³, terug te vinden in hoofdstuk 2 Materialen Ai = b.hi = de oppervlakte van de verdieping in m², b en hi op te meten zoals afgebeeld in figuur 9. Voor het gelijkvloers dient h0 gemeten te worden en voor de eerste verdieping h1
Analoog als in de methode met categorieën moet de oppervlakte ingenomen door gevelelementen verminderd worden met de gemiddelde waarde van 2,25 m² doordat de voordeur een vast gegeven is.
Hierbij is: -
ୡ୭୰୰ ൌ െ ʹǡʹͷ
(5-17)
Agcorr = gecorrigeerde oppervlakte van de voorgevelelementen in m² Ag = oppervlakte van de voorgevelelementen in m², bepaald in vergelijking (5-16)
De massa aan glasafval kan bepaald worden door de soortelijke massa van het glas, dat bepaald werd in 2.3.1, te vermenigvuldigen met Agcorr.
65
De massa en het volume afkomstig aan afval van schrijnwerk wordt analoog als hierboven berekend. Eerst wordt de omtrek bepaald. Het resultaat wordt berekend met vergelijking (5-18).
Hierbij is: -
୩ ൌ
Ͳǡ͵ͳ
(5-18)
Ok = omtrek van de gevelelementen in m Ag = oppervlakte in m² van de gevelelementen, in het geval van een voorgevel moet gerekend worden met Agcorr
Bijgevolg is de massa in houtschrijnwerk gelijk aan de waarde die bekomen wordt met vergelijking (5-19).
Hierbij is: -
୩ ൌ ୩ Ǥ ͲǡͲͲͳǤ ɏ୦
(5-19)
Mk = massa aan sloopafval van raamkozijnen in kg Ok = omtrek aan raamkozijnen in m ρh = soortelijke massa van het hout in kg/m³ dat gebruikt werd in het raamkozijn, terug te vinden in tabel 5
In het geval van PVC- profielen is het volume dat deze innemen gelijk aan de waarde berekend met vergelijking (5-20).
Hierbij is: -
5.2
୩ ൌ ୩ Ͳ כǡͲͲͳ
(5-20)
Vk = volume ingenomen door PVC- kozijnen in m³ Ok = omtrek aan raamkozijnen in m
Gemene muur
Een rijwoning heeft steeds twee muren die mandelig of gemeen3 zijn of gebouwd vlak naast de muur van de buren. In het geval van een halfopen woning is dit maar één muur. De kans dat een mandelige muur moet gesloopt worden is klein maar wordt voor de volledigheid toch besproken. Een tweede mogelijkheid is dat een nieuwe woning werd opgebouwd naast een bestaande en dat een muur werd opgetrokken naast die van de buren met een onafhankelijke fundering. Typerend voor deze muren is dat geen gaten voorzien zijn voor ramen en/of deuren en dat ze opgebouwd zijn uit dragend metselwerk. Meestal wordt geen isolatie voorzien omdat de ruimte achter de muur een verwarmde ruimte is. De massa aan metselwerk afkomstig van de sloop van een gemene muur is dus gelijk aan de soortelijke massa van dragend metselwerk, terug te vinden in tabel 3, vermenigvuldigd met de diepte van de woning en de hoogte van de verdieping. Beide afmetingen moeten in meter worden ingevuld.
3
In de steden en op het platteland wordt iedere muur vermoed gemeen te zijn, wanneer hij tot scheiding dient tussen gebouwen, en dan tot aan het minst verheven dak, of nog wanneer hij tot scheiding dient tussen binnenplaatsen en tuinen, en zelfs tussen omheide erven in de velden (Galand & François, 2012).
66
Een opmerking dient gemaakt te worden bij de zolderverdieping. In het geval van een zadeldak zal de vorm van de gemene muur hier een driehoek zijn. De oppervlakte en de massa van de muur is dus afhankelijk van de dakhelling. Vergelijking (5-21) berekent de massa aan metselwerk aan de hand van de diepte van de woning, de hoogtes van de verdiepingen en de dakhelling. ୣ୫ ൌ ቆ כ כଵ
ଶ כȽ ቇ כɏ୫ୣ୲ୱୣ୪ ʹ
ୣ୫ ൌ ൬ כ כଵ
כ୭୪ୢୣ୰ ൰ כɏ୫ୣ୲ୱୣ୪ ʹ
(5-21)
Vergelijking (5-22) berekent de massa aan metselwerk afkomstig van de gemene muur met de diepte van de woning, de hoogte van de verdiepingen en de hoogte van de zolder.
Hierbij is: -
5.3
(5-22)
Mgem = massa aan metselwerk afkomstig van de gemene muur in kg/m³ d = diepte van de woning in m, gemeten van de voorgevel tot aan de achtergevel h0 = hoogte van het gelijkvloers in m h1 = hoogte van de eerste verdieping in m hzolder = hoogte van de zolder in m ρmetsel = dichtheid van metselwerk, terug te vinden in tabel 3
Binnenmuren
De parameter die werd onderzocht die de hoeveelheid metselwerk aan binnenmuren bepaald is de oppervlakte. Telkens werd nagegaan wat de verhouding is van het aantal lopende meter muur op de oppervlakte. Als deze factor vermenigvuldigd wordt met de oppervlakte wordt het aantal lopende meter muur benaderd. Ten eerste wordt de hoeveelheid aan dragend metselwerk bepaald. Vervolgens de hoeveelheid niet- dragend metselwerk en tot slot wordt nog eens naar het verband gekeken tussen het aantal lopende meter dragend metselwerk en het aantal lopende meter niet- dragend metselwerk. Per soort wordt een onderverdeling gemaakt per verdieping. In een woning is zowel dragende als niet- dragende metselwerk aanwezig. Het soort metselwerk dat het meest voorkomt hangt af van woning tot woning. In hoofdstuk 3.4.3 werd het verband onderzocht tussen het soort metselwerk dat het meeste aantal lopende meters muur besloeg en het soort metselwerk dat het minste aantal lopende meters muur besloeg. Om nu het aandeel van elke soort metselwerk te bepalen moet eerst bepaald worden welke soort metselwerk overheerst op de verdieping. De soort metselwerk die het meest voorkomt wordt beschouwd als het primair metselwerk. In situ wordt bepaald of het dragend metselwerk of het niet- dragend metselwerk het primaire metselwerk is.
5.3.1 Gelijkvloers In eerste instantie moet bepaald worden welke het primaire metselwerk is op het gelijkvloers. Eenmaal dit bepaald is kan gezocht worden naar het maximale aantal lopende meter muur van het primair metselwerk. Om het aantal lopende meter muur van het secundair metselwerk te vinden moet het aantal lopende meter muur van de primaire soort gedeeld worden door twee. De fout op de maximum aantal lopende meter van de secundaire soort bedraagt 5,8 % voor dragend metselwerk en 7,2 % voor niet- dragend metselwerk. 5.3.1.1 Dragend metselwerk Uit 4.4.1.1 blijkt dat de verhouding van het aantal lopende meter dragende muur op de oppervlakte van het gelijkvloers maximaal 26,4 % bedraagt. In vergelijking (5-23) wordt weergegeven hoe het maximaal aantal lopende meter muur moet berekend worden. 67
Hierbij is: -
ୢ୫ୟ୶ ൌ
ʹǡͶΨ כ ɀ
(5-23)
ld0max = maximaal aantal lopende meter dragende muur van het gelijkvloers in m A = d x b = oppervlakte van de woning in m² γ0 = 1 indien dragend metselwerk het meest voorkomt op het gelijkvloers en γ0 = 1,76 indien niet- dragend metselwerk het meest voorkomt op het gelijkvloers
Als dit wordt vermenigvuldigd met de hoogte van het gelijkvloers kan de totale oppervlakte aan dragend metselwerk afkomstig van de dragende binnenmuren worden bepaald.
Hierbij is: -
ୢ୫ୟ୶ ൌ ୢ୫ୟ୶ כ
(5-24)
Ad0max = maximum oppervlakte dragend metselwerk van binnenmuren in m² ld0max = maximaal aantal lopende meter dragende muur van het gelijkvloers h0 = hoogte van het gelijkvloers in m
5.3.1.2 Niet-dragend metselwerk Uit 4.4.2.1 blijkt dat de verhouding van het aantal lopende meter niet- dragende muur op de oppervlakte van het gelijkvloers maximaal 20,6 % bedraagt. In vergelijking (5-25) wordt weergegeven hoe het maximaal aantal lopende meter muur moet berekend worden.
Hierbij is: -
୬ୢ୫ୟ୶ ൌ
ʹͲǡΨ כ ɀ
(5-25)
lnd0max = maximaal aantal lopende meter niet- dragende muur van het gelijkvloers in m A = d x b = oppervlakte van de woning in m² γ0 = 1 indien niet- dragend metselwerk het meest voorkomt op het gelijkvloers en γ0 = 1,76 indien dragend metselwerk het meest voorkomt op het gelijkvloers
Als dit wordt vermenigvuldigd met de hoogte van het gelijkvloers kan de totale oppervlakte aan niet- dragend metselwerk afkomstig van de niet- dragende binnenmuren worden bepaald.
Hierbij is: -
୬ୢ୫ୟ୶ ൌ ୬ୢ୫ୟ୶ כ
(5-26)
And0max = maximum oppervlakte niet- dragend metselwerk van binnenmuren in m² lnd0max = maximaal aantal lopende meter niet- dragende muur van de eerste verdieping in m h0 = hoogte van het gelijkvloers in m
5.3.2 Eerste verdieping Ook bij de eerste verdieping moet bepaald worden welke van de twee soorten metselwerk de primaire soort is. Eenmaal dit bepaald is kan gezocht worden naar het maximale aantal lopende meter muur van het primair metselwerk. Om het aantal lopende meter muur van het secundair metselwerk te vinden moet het aantal van de eerste soort te delen door 3,4. De fout op de maximum aantal lopende meter van de secundaire soort bedraagt 5,3 % voor dragend metselwerk en 15,0 % voor niet- dragend metselwerk.
68
5.3.2.1 Dragend metselwerk Uit 4.4.1.2 blijkt dat de verhouding van het aantal lopende meter dragende muur op de oppervlakte van de eerste verdieping maximaal 22,2 % bedraagt. In vergelijking (5-27) wordt weergegeven hoe het maximaal aantal lopende meter muur moet berekend worden.
Hierbij is: -
ୢଵ୫ୟ୶ ൌ
ʹʹǡʹΨ כ ɀଵ
(5-27)
ld1max = maximaal aantal lopende meter dragende muur van de eerste verdieping in m A = d x b = oppervlakte van de woning in m² γ1 = 1 indien dragend metselwerk het meest voorkomt op de eerste verdieping en γ1 = 3,34 indien niet- dragend metselwerk het meest voorkomt op de eerste verdieping
Als dit wordt vermenigvuldigd met de hoogte van het gelijkvloers kan de totale oppervlakte aan dragend metselwerk afkomstig van de dragende binnenmuren worden bepaald.
Hierbij is: -
୬ୢଵ୫ୟ୶ ൌ ୢଵ୫ୟ୶ כଵ
(5-28)
Ad1max = maximum oppervlakte dragend metselwerk van binnenmuren in m² ld1max = maximaal aantal lopende meter dragende muur van het gelijkvloers in m h1 = hoogte van de eerste verdieping in m
5.3.2.2 Niet- dragend metselwerk Uit 4.4.2.2 blijkt dat de verhouding van het aantal lopende meter niet- dragende muur op de oppervlakte van de eerste verdieping maximaal 46,6 % bedraagt. In vergelijking (5-29) wordt weergegeven hoe het maximaal aantal lopende meter niet- dragende muur moet berekend worden.
Hierbij is: -
୬ୢଵ୫ୟ୶ ൌ
ͶǡΨ כ ɀଵ
(5-29)
ld1max = maximaal aantal lopende meter niet- dragende muur van de eerste verdieping A = oppervlakte van de woning γ1 = 1 indien niet- dragend metselwerk het meest voorkomt op de eerste verdieping en γ1 = 3,34 indien dragend metselwerk het meest voorkomt op de eerste verdieping
Als dit wordt vermenigvuldigd met de hoogte van het gelijkvloers kan de totale oppervlakte aan niet- dragend metselwerk afkomstig van de niet- dragende binnenmuren worden bepaald zoals weergegeven in vergelijking (5-30).
Hierbij is: -
୬ୢଵ୫ୟ୶ ൌ ୬ୢଵ୫ୟ୶ כଵ
(5-30)
And1max = maximum oppervlakte niet- dragend metselwerk van binnenmuren lnd1max = maximaal aantal lopende meter niet- dragende muur van de eerste verdieping h1 = hoogte van de eerste verdieping
69
5.4
Dak
5.4.1 Afmetingen De oppervlakte die het dak bestrijkt bepaalt de hoeveelheid materiaal die aanwezig is in het dak. De oppervlakte van het dak is afhankelijk van de breedte van de woning, de diepte van de woning en de hellingshoek van het dak. In figuur 10 wordt afgebeeld hoe de oppervlakte van het dak wordt bepaald. Het rood- gearceerde gedeelte is de oppervlakte die twee maal voorkomt in het dak.
Figuur 10 Bepalen dakoppervlakte
Volgende vergelijking (5-31) geeft de lengte van de schuine zijde in functie van de diepte van het huis en de dakhelling:
Hierbij is: -
ൌ
ʹǤ
Ƚୢୟ୩
(5-31)
x = lengte van de schuine zijde van het dak in m d = diepte van het huis in m αdak = dakhelling
Volgende vergelijking (5-32) geeft de oppervlakte van het dak in functie van de diepte, de breedte en de dakhelling: ୢୟ୩ ൌ ʹǤ Ǥ
Hierbij is: -
ൌ
ʹǤ
Ƚୢୟ୩
(5-32)
Ǥ
Ƚୢୟ୩
Adak = oppervlakte van het dak in m² b = breedte van het huis in m d = diepte van het huis in m αdak = dakhelling
70
5.4.2 Opbouw Een klassieke houten dakconstructie is opgebouwd uit spanten, gordingen, kepers, tengellatten en panlatten(woodforum, 2013). De Belgische dakenbouw kent twee verschillende methoden om een dak op te bouwen. De eerste methode is een keperdak. De tweede methode is een gordingdak, hierbij wordt gebruik gemaakt van zelfdragende dakplaten en worden de kepers weggelaten(Limburg, 2005). In dit hoofdstuk wordt nagegaan in welke hoeveelheid deze onderdelen in een dak aanwezig zijn en welke afmetingen ze hebben. De meest gebruikte houtsoorten in België voor dakconstructies zijn Europese Douglas, Oregon, Vuren en Grenen(woodforum, 2013). De soortelijke massa van deze materialen is terug te vinden in tabel 6. Indien het materiaal niet gekend is dient met de gemiddelde soortelijke massa van 500 kg/m³ gerekend te worden. In figuur 11 wordt de opbouw van een dak afgebeeld.
Figuur 11 Opbouw van een dak Bron: (Limburg, 2005)
Hierbij is: 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9)
Gebinte Gording Nokgording Muurplaat Kepers Dakplaten Tengellatten Dakplaten Panlatten
5.4.2.1 Gordingen en nok Gordingen zijn horizontaal lopende balken die ingemetseld worden in de muur. De onderlinge afstand tussen de gordingen bedraagt 1,1 tot 1,5 meter(Nederland, 2013). De doorsneden van een gordingbalk worden weergegeven in tabel 28(Info, 2013). De afmetingen worden weergegeven in millimeter. De eerste term is de hoogte, de tweede is de breedte. De nok heeft meestal de zelfde lengte als de gordingen.
71
Tabel 28 Afmetingen van gordingen
Afmetingen[mm] 63x145 63x170 75x195 75x220
Doorsnede[cm²] 91 107 146 165
Het verschil in massa van een balk met de kleinste afmeting en de grootste afmeting in oregon- hout is 4,1 kg per meter balk. Bij voorkeur dient de correcte afmeting ingevoerd te worden. Bij twijfel kan gekozen worden voor de gemiddelde doorsnede van 128 cm². De lengte van de gordingen is afhankelijk van de breedte van de woning. Het aantal is afhankelijk van de dakhelling. Om het aantal gordingen te bekomen die in het dak aanwezig zijn moet de totale lengte van het dak gedeeld worden door de onderlinge afstand van de gordingen(1,1 m). Doordat aan de top en de randen van het dak ook een gording wordt geplaatst moet een extra gording bijgeteld worden. Dit leidt tot volgende vergelijking (5-33).
Hierbij is: -
୭୰ୢ୧୬ୣ୬ ൌ
ͳ ͳǡͳǤ
Ƚୢୟ୩
(5-33)
ngordingen = aantal gordingen d = diepte van het huis in m αdak = dakhelling
Het totaal volume van de gordingen, met 0,0128 m² als de gemiddelde doorsneden, kan worden berekend met vergelijking (5-34).
Hierbij is: -
୭୰ୢ୧୬ୣ୬ ൌ ୭୰ୢ୧୬ୣ୬ Ͳ כ כǡͲͳʹ
(5-34)
Vgordingen = volume van de gordingen in het dak in m³ ngordingen = aantal gordingen b = breedte van het huis in m
Deze waarde vermenigvuldigd met de soortelijke massa van het gebruikte hout, weergegeven in tabel 6, geeft de massa aan hout afkomstig van de gordingen. De berekening wordt weergegeven in vergelijking (5-35).
Hierbij is: -
୭୰ୢ୧୬ୣ୬ ൌ ɏ୦
(5-35)
Mgordingen = massa van de gordingen in kg Vgordingen = volume van de gordingen in m³ ρh = soortelijke massa van het hout in kg/m³, terug te vinden in tabel 6
72
5.4.2.2 Kepers De onderlinge afstand tussen de kepers bedraagt 40 of 60 centimeter(woodforum, 2013)(MOT, 2012). In tabel 29 worden de afmetingen van de kepers weergegeven(woodforum, 2013)(Boomer, 2013). Tabel 29 Afmetingen kepers
Afmetingen[mm] 70x90 36x90 63x70 36x70 36x140 60x60 Gemiddeld
Doorsnede[cm²] 63 32 44 25 50 36 42
Om het aantal kepers in te schatten wordt gebruik gemaakt van de gemiddelde onderlinge afstand van de kepers van 50 cm. Het aantal kepers is gelijk aan de breedte van de woning gedeeld door een keper elke 0,5 m. Aan de randen van het dak is ook een keper aanwezig waardoor een extra keper moet ingerekend worden. ୩ୣ୮ୣ୰ୱ ൌ
Hierbij is: -
ͳ Ͳǡͷ
(5-36)
nkepers = aantal kepers b = breedte van de woning in m
De lengte is afhankelijk van de dakhelling die de lengte van de schuine zijde van het dak bepaalt.
Hierbij is: -
୩ୣ୮ୣ୰ୱ ൌ
ʹǤ
Ƚୢୟ୩
(5-37)
lkepers = lengte van de kepers in m d = diepte van de woning in m αdak = dakhelling
Met de lengte van de kepers en het aantal kepers gekend kan het volume aan kepers worden berekend met de gemiddelde doorsnede van een keperlat van 0,0042 m².
Hierbij is: -
୩ୣ୮ୣ୰ୱ ൌ ୩ୣ୮ୣ୰ୱ כ୩ୣ୮ୣ୰ୱ Ͳ כǡͲͲͶʹ
(5-38)
Vkepers = volume van de kepers in het dak in m³ nkepers = aantal kepers lkepers = lengte van de kepers in m
73
Als deze waarde vermenigvuldigd wordt met de soortelijke massa van de houtsoort, terug te vinden in tabel 6, waaruit het dak is geconstrueerd, kan de massa van de kepers die vrijkomen bij de sloop van het dak berekend worden. ୩ୣ୮ୣ୰ୱ ൌ ୩ୣ୮ୣ୰ୱ ɏ୦
Hierbij is: -
(5-39)
Mkepers = massa van de kepers in kg Vkepers = volume van de kepers in m³ ρh = soortelijke massa van het hout in kg/m³
5.4.2.3 Dakplaten De dakplaten of het dakbeschot bekleden de volledige oppervlakte van het dak. Hiervoor is vergelijking (5-32) van toepassing. Het dakbeschot is opgebouwd uit materiaal tot 20 mm dik(Carpentier, 2013). Als de oppervlakte van het dak vermenigvuldigd wordt met de dikte van het plaatmateriaal in meter en de soortelijke massa van het materiaal kan de massa aan dakplaten bepaald worden die vrijkomen bij de sloop van het dak.
Hierbij is: -
ୢୟ୩୮୪ୟୟ୲ ൌ ɏ୦ כୢୟ୩ Ͳ כǡͲʹ
(5-40)
Mdakplaat = massa van de dakplaten in kg ρh = soortelijke massa van de houtsoort in kg/m³, terug te vinden in tabel 5 Adak = oppervlakte van het dak bepaald in vergelijking (5-32) in m²
5.4.2.4 Tengellatten De meest courante afmeting van tengellatten is 18x30(Luyten, 2013) of 26x32(vmsw, 2013). De doorsnede van een tengellat bedraagt afgerond 6 cm². De tengellatten worden op een onderlinge afstand van ongeveer 50 cm geplaatst(nv S. , 2012). Het aantal tengellatten is gelijk aan de breedte van de woning gedeeld door een tengellat elke 0,5 m. Aan de randen van het dak is ook een tengellat aanwezig waardoor een extra tengellat moet ingerekend worden.
Hierbij is: -
୲ୣ୬ୣ୪ ൌ
ͳ Ͳǡͷ
(5-41)
ntengel = aantal tengellatten b = breedte van de woning in m
Tengellatten volgen de schuine zijde van het dak. Door twee maal de lengte van de schuine zijde te nemen(een zadeldak heeft twee schuine zijden) kan de lengte bepaald worden van de tengellatten.
Hierbij is: -
୲ୣ୬ୣ୪ ൌ
ʹǤ
Ƚୢୟ୩
(5-42)
ltengel = lengte van de tengellatten in m d = diepte van de woning in m αdak = dakhelling
74
Als het aantal tengellatten vermenigvuldigd wordt met de lengte van de tengellatten en de doorsnede van 6 cm² van de latten wordt het totaal volume bekomen dat de latten innemen.
Hierbij is: -
୲ୣ୬ୣ୪ ൌ ୲ୣ୬ୣ୪ ୲ כୣ୬ୣ୪ Ͳ כǡͲͲͲ
(5-43)
Vtengel = volume van de tengellatten in het dak in m³ ntengel = aantal tengellatten ltengel = lengte van de tengellatten in m
Als deze waarde vermenigvuldigd wordt met de soortelijke massa van de houtsoort, terug te vinden in tabel 6, waaruit het dak is geconstrueerd, kan de massa van de tengellatten die vrijkomen bij de sloop van het dak berekend worden.
Hierbij is: -
୲ୣ୬ୣ୪ ൌ ୲ ɏ୦
(5-44)
Mtengel = massa van de tengellatten in kg Vtengel = volume van de tengellatten in m³ ρh = soortelijke massa van het hout in kg/m³
5.4.2.5 Panlatten De afmetingen van panlatten zijn 26x32, 26x38 of 32x32(vmsw, 2013). De doorsnede wordt afgerond op 10 cm². De onderlinge afstand tussen de panlatten bedraagt 25 à 30 cm(MOT, 2012). Het aantal panlatten wordt bepaald door de diepte van het huis en de dakhelling. Doordat aan de top en de randen van het dak ook een panlat wordt geplaatst moet een extra panlat bijgeteld worden. Dit leidt tot volgende vergelijking:
Hierbij is: -
୮ୟ୬ ൌ
ͳ ͲǡʹͷǤ
Ƚୢୟ୩
(5-45)
npan = aantal panlatten d = diepte van het huis in m αdak = dakhelling
Het totaal volume van de panlatten, met 0,001 m² als de gemiddelde doorsnede van de panlatten, is dan gelijk aan:
Hierbij is: -
୮ୟ୬ ൌ ୮ୟ୬ Ͳ כ כǡͲͲͳ
(5-46)
Vpan = volume van de gordingen in het dak in m³ npan = aantal panlatten b = breedte van het huis in m
75
Als deze waarde vermenigvuldigd wordt met de soortelijke massa van de houtsoort, terug te vinden in tabel 6, waaruit het dak is geconstrueerd, kan de massa van de panlatten die vrijkomen bij de sloop van het dak berekend worden. ୮ୟ୬ ൌ ୮ୟ୬ כɏ୦
Hierbij is: -
(5-47)
Mpan = massa van de panlatten in kg Vpan = volume van de panlatten in m³ ρh = soortelijke massa van het hout in kg/m³
5.4.2.6 Dakpannen Dakpannen bekleden de volledige oppervlakte van het dak. Op technische fiches van dakpannen staat vaak vermeld wat de massa is per m². Hierbij wordt rekening gehouden met de overlapping van de dakpannen. De oppervlakte is dus voldoende om een idee te krijgen van de totale massa van de dakpannen. ୢୟ୩୮ୟ୬ ൌ ୢୟ୩ Ǥ ɏୢୟ୩୮ୟ୬
Hierbij is: -
(5-48)
Mdakpan = totale massa van de dakpannen in kg Adak = oppervlakte van het dak bepaald in vergelijking (5-32) in m² ρdakpan = soortelijke massa van de dakpannen in kg/m²
5.4.2.7 Isolatie Dakisolatie wordt in oude daken dikwijls in de holten tussen de kepers of tussen de gordingen geplaatst. Dit komt doordat oude daken vaak nageïsoleerd worden. Om eenvoudiger te kunnen bepalen wat het aandeel is van de massa van de isolatie in het dak wordt verondersteld dat de volledige oppervlakte van het dak wordt bedekt met isolatie. Eventueel kan het volume van de kepers of de gordingen worden afgetrokken van het volume dat de isolatie inneemt maar de geringe soortelijke massa van het isolatiemateriaal in acht genomen zal dit niet veel verschil uitmaken bij het bepalen van de massa aan dakisolatie. In figuur 12 en 13 wordt het verschil aangetoond tussen isolatie tussen de gordingen en isolatie tussen de kepers.
Figuur 12 Isolatie tussen de gordingen
Figuur 13 Isolatie tussen de kepers
Bron figuur: (Gobain, 2013)
Bron figuur: (Boomer, 2013)
76
De dikte van de isolatielaag kan variabel zijn. Voor verschillende materialen worden diktes voorgeschreven van 6 cm tot 20 cm. Omdat sloopwerken meestal gebeuren bij oudere woningen die niet onder de nieuwste normen werden geïsoleerd wordt met een waarde van 15 cm gerekend(Milieufront, 2013)(Kdesign & Lionshal, 2012)(Insulation, 2010). Hiermee wordt zeker veilig gerekend en zal de massa van het isolatiemateriaal niet onderschat worden.
Hierbij is: -
5.5
୧ୱ୭୪ୟ୲୧ୣ ൌ ɏ୧ୱ୭୪ୟ୲୧ୣ כୢୟ୩ Ͳ כǡͳͷ
(5-49)
Misolatie = massa van de isolatie in het dak in kg ρisolatie = soortelijke massa van de isolatie in kg/m³, terug te vinden in tabel 4 Adak = oppervlakte van het dak bepaald in vergelijking (5-32) in m²
Vloer
5.5.1 Betonplaat Dikwijls wordt de vloer van een woning uitgevoerd in een gewapende betonplaat. Deze plaat bestrijkt de volledige oppervlakte van de woning met uitzondering van het trapgat. De totale massa die de betonplaat zal voortbrengen hangt naast de oppervlakte ook nog af van de dikte. Een onderscheid wordt hier gemaakt tussen de massa van het beton en de massa van het wapeningsstaal. De massa van het beton wordt berekend met behulp van vergelijking (5-50).
Hierbij is: -
ୠୣ୲୭୬ ൌ ୵୭୬୧୬ כ୮୪ୟୟ୲ ʹ כͷͲͲ
(5-50)
Mbeton = massa aan beton afkomstig van de vloerplaat in kg Avloer = de oppervlakte van de vloer in m² dplaat = dikte van de betonplaat in m
5.5.2 Gewelven Een andere uitvoeringsmethode voor vloeren is een vloer in gewelven. De soortelijke massa bedraagt gemiddeld 232 kg/m². Dit volgt uit de gegevens die werden verwerkt in hoofdstuk 2.5.2. De massa die voorkomt van de gewelven wordt berekend met vergelijking (5-51).
Hierbij is: -
ୣ୵ୣ୪ ൌ ୵୭୬୧୬ ʹ͵ʹ כ
(5-51)
Mgewelf = massa aan beton afkomstig van de gewelven in kg Avloer = de oppervlakte van de vloer in m²
Het volume dat deze gewelven innemen wordt bepaald in vergelijking (5-52).
Hierbij is: -
ୣ୵ୣ୪ ൌ ୵୭୬୧୬ כୣ୵ୣ୪
(5-52)
Vgewelf = afvalvolume aan beton dat afkomstig is van de afbraak van het gewelf in m³ Avloer = de oppervlakte van de vloer in m² dgewelf = dikte van het gewelf, volgens hoofdstuk 2.5.2 variërend tussen 13 en 17 cm.
77
5.5.3 Houten vloer In figuur 14 is de opbouw van een houten vloer afgebeeld. Hierbij worden ook de verschillende onderdelen met de massa opgenoemd bij wijze van voorbeeld.
Figuur 14 Opbouw houten vloer Bron figuur:(WTCB, 2013)
Hierbij is: 1) 2) 3) 4) 5) 6) a)
Eiken parket 15 mm dik(11 kg/m²) Geluidsisolerende plaat Twee vezelversterkte gipskartonplaten 2 x 10 mm(25 kg/m²) OSB- plaat van 18 mm dik(11 kg/m²) Draagbalk Verlaagd plafond in gipskartonplaat 15 mm dik(15kg/m²) Hart- op- hart afstand van de draagbalken
De mogelijke hart- op- hartafstanden liggen tussen de 30 en de 60 cm. De doorsneden voor de balken die gebruikt worden zijn 63 x 175 mm en 75 x 225 mm(WTCB, 2013). Dit geeft doorsneden van 110,25 cm² en 168,75 cm². De draagbalken dragen altijd in de kortste richting. De veronderstelling wordt gemaakt dat de hele vloer de zelfde opbouw heeft. De lengte van de draagrichting is dus bepalend voor de totale lengte aan draagbalken. De lengte van de draagrichting zal de lengte of de breedte van de woning zijn. De draagbalken bestaan uit de zelfde houtsoorten als gebruikt voor de dakconstructie, de soortelijke massa hiervan is terug te vinden in tabel 5.
Hierbij is: -
ୢ୰ୟୟୠୟ୪୩ୣ୬ ൌ
୴୪୭ୣ୰ כ כɏ Ǥ Ǥ Ǥ ୢ୰ୟୟୠୟ୪୩ୣ୬ ୦
(5-53)
Mdraagbalken = de massa van de houten draagbalken in kg Avloer = oppervlakte van de woning in m² h.o.h. = hart- op- hartafstand van de draagbalken in m ldraagbalken = lengte van de houten draagbalken in m
De massa van de andere materialen die deel uitmaken van de vloer kan bepaald worden door het eigengewicht van deze materialen te vermenigvuldigen met de dikte waarin ze uitgevoerd zijn en met de oppervlakte van de vloer.
78
5.5.4 Potten en balken Om de massa te bepalen afkomstig van een vloer in potten en balken kan gerekend worden met het gemiddelde soortelijke gewicht bepaald in hoofdstuk 2.5.4. Voor een correctere waarde kan in bijlage 4.5 gekeken worden om de passende opbouw te zoeken. De soortelijke massa vermenigvuldigd met de oppervlakte van de vloer is de totale massa afkomstig van de sloop van een vloer uitgevoerd in potten en balken. Opgemerkt moet worden dat bij de uitvoering van potten en balken hoogstwaarschijnlijk nog een opvulling aanwezig is van chape of beton.
79
6 Conclusie Om de sloopinventaris op te stellen van een eengezinswoning aan de hand van enkele eenvoudig meetbare criteria wordt de woning eerst in een aantal onderdelen opgedeeld. Van elk onderdeel worden rekenmodellen opgesteld om de sloopinventaris te berekenen. Met deze rekenmodellen kan de hoeveelheid van de grofste materialen worden ingeschat. Het eerste onderdeel omvat de gevels. In het geval van een rijwoning valt hier slechts te spreken over een voorgevel en een achtergevel. Bij een halfopen woning en een alleenstaande woning komen daar één of twee zijgevels bij kijken. Vervolgens wordt gekeken naar de binnenstructuur. Hierin zijn de binnenmuren begrepen. Het volgende onderdeel dat wordt onderzocht is het dak. Het laatste onderdeel dat besproken wordt is de vloer. De fundering wordt niet besproken, doordat het soort fundering niet in het rijtje past van “snel meetbare criteria”. De fundering zit immers onder de grond en een verkeerde keuze van het soort fundering zou een grote afwijking geven op de sloopinventaris. Wat direct opvalt bij een gevel is dat een deel van de oppervlakte wordt ingenomen door ramen en deuren en dat de rest metselwerk is. Dit metselwerk bestaat meestal uit een spouwmuur die opgebouwd is uit een gevelsteen, een spouw die eventueel gevuld kan zijn met isolatiemateriaal en een snelbouwsteen. De afvalstoffen afkomstig van ramen en deuren zijn glas en schrijnwerk. Dit zijn meteen ook de materialen waarvan de hoeveelheid kan benaderd worden met de rekenmodellen. De hoeveelheid van deze materialen kan berekend worden met behulp van het percentage aan metselwerk van de gevel. Dit percentage is gelijk aan de verhouding van de oppervlakte van de gevel die wordt ingenomen door metselwerk op de totale oppervlakte van de gevel. Door dit percentage te bepalen van verschillende voor- , zij- en achtergevels konden criteria worden opgesteld die het percentage van het metselwerk van elk van deze gevels benaderen. Deze criteria worden per verdieping gedefinieerd. Op basis van de resultaten van het percentage metselwerk worden voor het gelijkvloers van de eerste verdieping van de voorgevel drie categorieën opgesteld. Van elke categorie wordt het gemiddelde in een referentiefiguur afgebeeld. Op basis van deze figuren dient de te slopen voorgevel in de juiste categorie worden ingedeeld. Als eventueel een garage aanwezig is moet deze worden ingerekend bij de gevelelementen. De eerste categorie bevat de resultaten van de gevels met “weinig metselwerk”. Alle gevels met een percentage metselwerk dat lager ligt dan 60 % wordt tot deze categorie gerekend. Het gemiddelde van deze categorie bedraagt 54,8 % met een standaardfout van 4,1 %. Indien de te slopen gevel in deze categorie werd ingedeeld is het minimale percentage aan metselwerk dat verwacht mag worden gelijk aan 42,5 %. Het maximale percentage aan metselwerk bedraagt 67,1 %. De tweede categorie, genoemd “gemiddeld metselwerk” bevat alle gevels met een percentage aan metselwerk dat hoger ligt of gelijk is aan 60 % en minder bedraagt dan 70 %. Het gemiddelde van de gegevens in deze categorie bedraagt 67,7 % met een standaardafwijking van 1,5 %. Het minimale percentage aan metselwerk dat te verwachten valt is 63,2 %. Het maximale percentage bedraagt 72,2 %. De laatste categorie bevat de resultaten van de gevels met “veel metselwerk”. Hier worden alle gevels beschouwd met een percentage aan metselwerk dat hoger ligt dan 70 %. Het gemiddelde van deze categorie bedraagt 73,3 % met een standaardafwijking van 3,1 %. Het minimale percentage aan metselwerk dat verwacht mag worden bedraagt 64 %. Het maximale percentage aan metselwerk bedraagt 82,6 %.
80
Het percentage metselwerk van de eerste verdieping van de voorgevel wordt op de zelfde manier behandeld. Het gemiddelde van de twee categorieën “weinig” en “veel metselwerk” ligt echter vrij dicht bij elkaar. Daarom wordt geopteerd om slechts één referentiefiguur op te stellen. Het percentage metselwerk van deze figuur bedraagt 75 %. Indien het percentage metselwerk van de te slopen woning lager wordt ingeschat dan het percentage op deze figuur moet gekeken worden naar de categorie “weinig metselwerk”, indien het percentage hoger wordt ingeschat moet de categorie “veel metselwerk” geraadpleegd worden. De categorie “weinig metselwerk” heeft een gemiddelde van 71,5 % met een standaardafwijking van 4%. Het minimale percentage aan metselwerk dat verwacht kan worden is dan gelijk aan 59,5 %. Het maximale percentage aan metselwerk bedraagt 83,5 %. Het gemiddelde van de categorie “veel metselwerk” bedraagt 79,9 % met een standaardafwijking van 3,1 %. Het minimale percentage aan metselwerk dat verwacht kan worden bedraagt dan 70,6 %. Het maximale percentage aan metselwerk is gelijk aan 89,2 %. Voor de zijgevels wordt het percentage aan metselwerk op een andere manier benaderd. De eerste mogelijkheid is dat de zijgevel geen ramen bezit. In dit geval is het percentage aan metselwerk gelijk aan 100 %. Vervolgens kan gekeken worden naar het gelijkvloers van de zijgevel. In de resultaten viel op dat het aantal grote ramen een invloed heeft op het percentage metselwerk. Enkel het minimale percentage aan metselwerk doet hier ter orde aangezien het maximale percentage metselwerk gelijk is aan 100 %. De eerste categorie bevat alle resultaten van de gevels met één groot raam op het gelijkvloers. Het gemiddelde van deze resultaten bedraagt 86,7 % met een standaardafwijking van 5,3 %. Het minimale percentage aan metselwerk dat te verwachten valt voor de eerste verdieping van de zijgevel met één groot raam is 70,8 %. De gevels met twee grote ramen op het gelijkvloers hebben gemiddeld een percentage metselwerk dat gelijk is aan 77,3 % met een standaardafwijking van 7,3 %. Het minimale percentage aan metselwerk bedraagt hier 55,4 %. Het percentage aan metselwerk van de tweede verdieping wordt op de zelfde manier behandeld. Het maximale percentage aan metselwerk bedraagt 100 % voor gevels zonder raam op de eerste verdieping. Het gemiddelde van de gevels met één groot raam bedraagt 89,3 % met een standaardafwijking van 5,3 %. Het minimale percentage aan metselwerk bedraagt dan 73,4 %. De gevels met twee grote ramen hebben gemiddeld een percentage metselwerk gelijk aan 81,2 % met een standaardafwijking van 6,0 %. Het minimale percentage metselwerk van de zijgevel met twee grote ramen bedraagt dan 63,2 %. Het gemiddelde van de resultaten van het percentage metselwerk van de eerste verdieping van de achtergevel bedraagt 69,2 % met een standaardafwijking 12,5 %. Dit is een zeer grote spreiding van de resultaten die eenvoudig verklaard kan worden. De achtergevel wordt namelijk op zeer veel verschillende manieren ingericht. Denk hierbij dus maar aan een veranda, grote schuifdeuren, kleine raampjes in het geval dat de keuken uitkijkt op de tuin, bijbebouwing enz. Hierdoor wordt het zeer moeilijk om een parameter op te stellen die het percentage metselwerk van het gelijkvloers van de achtergevel kan inschatten. Voor het percentage aan metselwerk van de eerste verdieping kan de zelfde redenering gevolgd worden als die van de zijgevels. Het gemiddelde van de gevels met één groot raam bedraagt 82,2 % met een standaardafwijking van 3,4 %. Het minimale percentage metselwerk bedraagt in dit geval 72 %. Het maximale percentage metselwerk bedraagt 92,4 %. Voor achtergevels met twee grote ramen bedraagt het gemiddelde 77,2 % met een standaardafwijking van 4,1 %. De minimale waarde van het percentage metselwerk bedraagt hier 64,9 %. De maximale waarde is gelijk aan 89,5 %.
81
Deze percentages kunnen in een volume worden omgezet als de oppervlakte van de gevels wordt berekend door het opmeten van de breedte en de hoogte van de gevels. De gevelstenen en snelbouwstenen hebben vaste waarden in breedte en massa. De massa per vierkante meter van elke soort muur werd bepaald. Als deze waarden worden vermenigvuldigd met de oppervlakte die ingenomen wordt door metselwerk kan de massa aan metselwerk worden berekend. Hetzelfde geldt voor isolatiemateriaal echter moet hiervoor nog de dikte en de soort worden opgegeven. Uit de percentages aan metselwerk kan ook de massa van glas- en schrijnwerk bepaald worden. Het percentage van de oppervlakte van de gevel dat ingenomen wordt door gevelelementen is immers gelijk aan 100 % min het percentage aan metselwerk. Bij het gelijkvloers van de voorgevel moet hier nog de oppervlakte van de deur worden afgetrokken. Dit percentage kan omgezet worden naar een oppervlakte als de breedte en de hoogte van de gevels worden opgemeten. De massa aan glas is dan gelijk aan deze oppervlakte vermenigvuldigd met de soortelijke massa van glas. Om de massa aan schrijnwerk te bekomen werd onderzocht wat het verband is tussen de omtrek en de oppervlakte van een raam. Het resultaat was dat de verhouding van de omtrek op de oppervlakte gelijk is aan 0,31. Als de oppervlakte gedeeld wordt door deze waarde kan het aantal lopende meter aan schrijnwerk worden bepaald. Vermenigvuldig deze waarde met de soortelijke massa en dan wordt de massa aan schrijnwerk bekomen. In het geval van een rijwoning of een halfaangebouwde woning zijn één of twee gemene muren aanwezig. De massa van deze gemene muur kan bepaald worden door de diepte van de woning te vermenigvuldigen met de hoogte van elk verdiep. De soortelijke massa van dragend metselwerk werd ook bepaald. Enkel in de dakverdieping moet rekening gehouden met de dakhelling. De massa van het metselwerk van de gemene muur kan ook bepaald worden door de hoogte en de diepte van de zolderverdieping op te geven. Bij de binnenmuren moet een onderscheid gemaakt worden tussen dragend en niet- dragend metselwerk. De beide soorten kunnen gemengd voorkomen in een woning. Toch is in elke woning een van beide soorten per verdieping overheersend. Deze overheersende soort wordt de primaire soort genoemd. De andere is de secundaire soort. Bij het bepalen van de sloopinventaris van de binnenmuren moet eerst bepaald worden welke de primaire soort is. De verhouding van de primaire soort op de secundaire kan in een constante gegoten worden. Deze constante bedraagt gemiddeld twee met een standaardafwijking van 1,16. Het aantal lopende meter metselwerk van de secundaire soort kan dan bepaald worden door het aantal lopende meter muur van de primaire soort te delen door deze constante. Blijkbaar is een verband aanwezig tussen het aantal lopende meter muur in een woning en de oppervlakte. Voor het gelijkvloers bedraagt deze verhouding voor dragend metselwerk, indien dit het primair metselwerk is, gemiddeld 12,0 % met een standaardafwijking van 4,8 %. De maximale waarde van de verhouding lopende meter dragend metselwerk op de oppervlakte bedraagt 26,4 %. Voor niet- dragend metselwerk op het gelijkvloers bedraagt deze verhouding 9,2 % met een standaardafwijking van 3,8 %. De maximale waarde van deze verhouding voor niet- dragend metselwerk op het gelijkvloers bedraagt 20,6 %. De verhouding bedraagt gemiddeld 9,0% met een standaardafwijking van 4,4% voor dragend metselwerk op de eerste verdieping, indien dit het primair metselwerk is. De maximale waarde van de verhouding lopende meter dragend metselwerk op de oppervlakte bedraagt 22,2 %. Voor niet- dragend metselwerk op de eerste verdieping bedraagt deze verhouding 22,9 % met een standaardafwijking van 7,9 %. De maximale waarde van deze verhouding voor niet- dragend metselwerk op het gelijkvloers bedraagt 46,6 %.
82
De parameters die de massa van het dak bepalen zijn de dakhelling, de breedte en de diepte van de woning. Deze drie parameters bepalen de massa van het hout en de dakpannen, die in een klassieke dakopbouw aanwezig zijn. Om de totale massa te bepalen van de houten dakconstructie wordt van elk onderdeel de massabalans opgemaakt met behulp van de drie parameters. Als laatste wordt nog de massa van de vloeren behandeld. Deze is afhankelijk van de oppervlakte van de vloer en de soort opbouw die gebruikt werd voor het construeren van de vloer. Hiervoor werden oplossingen geboden voor een vloer opgebouwd uit een betonplaat, uit gewelven, een houten vloerconstructie en een vloer opgebouwd uit potten en balken.
83
7 Bibliografie .douterloigne. (2013, februari). Opgeroepen op mei 20, 2013, van http://www.douterloigne.be/images/dbimages/docs/01_12_PB_NL_BETONVULPOTTEN_BE STEK_copy_1.pdf (2013). (Google) Opgeroepen op maart 25, 2013, van https://maps.google.be/ Aerts, S. (2013). Steen per M2 of M3. (de Blauwe Hond nv) Opgeroepen op maart 22, 2013, van http://www.deblauwehond.be/index.php?option=com_content&view=article&id=47&Itemid=15 9 baksteenfederatie, B. (sd). Opgeroepen op maart 21, 2013, van http://www.baksteen.be Belgium, G. (2013). Gewicht glas. Opgeroepen op april 9, 2013, van http://www.belgie.sggs.com/Belgie/Glass%20Info/Technische%20ondersteuning/FAQ/Gewic ht_glas.asp Betonal. (2013). Opgeroepen op mei 4, 2013, http://www.betonal.be/pages/beton/nl/producten/betonnen-gewelven.php?lang=EN
van
Boomer. (2013). Opgeroepen op april 25, http://boomerbvba.be/encyclopedie/woordenboek_permalink/keper/
2013,
van
2013,
van
Boxtel, R. v. Isolatielaag. In Handboek gevelisolatie (p. artikel 8.2). Carpentier. (2013). Opgeroepen op april http://www.carpentier.be/outdoorsolution/eikenhouten-dakbeschot Conceptwebsites. (2013). Easimix. http://www.easimix.co.uk/screed.php
Opgeroepen
Coninck, D. (2013). Opgeroepen op http://users.skynet.be/gewelvendeconinck/gewelven.html
op mei
24, mei
19, 4,
2013, 2013,
van van
Conn, G., & Mason, M. (2013). Vaste stoffen. Opgeroepen op april 10, 2013, van http://www.soortelijkgewicht.com Desanghere, B. (2011). Nauwkeurige raamaansluiting. Professional Media Group - Vakblad Architect . Desimpel. (2009). DESIMPEL Snelbouw: Binnenmuurstenen. Kortrijk: DESIMPEL. Ecomat. (2013). Opgeroepen op maart http://www.ecologischbouwen.be/vermiculiet_isolatie.htm
24,
2013,
van
Eggermont, H. (2003, november 15). De normale verdeling. Opgeroepen op maart 28, 2013, van http://blogimages.bloggen.be/gnomon/attach/9717.pdf Eyefi. (sd). Opgeroepen op maart 23, 2013, van http://www.bouwcenter.nl Febefolor. (2013). Opgeroepen op mei http://www.febefloor.be/febefloor/nl/PDF/vloerelementenNL.pdf
20,
2013,
van
Foamglass. (2013). Opgeroepen op maart 24, 2013, van http://www.foamglas.be (2012). Belgisch Burgerlijk Wetboek. In P. Galand, & C. François, Belgisch Burgerlijk Wetboek (p. 211). Marabout. 84
Gevelbekleding. (2013). Informatie over gevelbekleding. Opgeroepen op maart 25, 2013, van http://gevelbekleding-info.nl/spouwmuur-na-isoleren/ Gobain, S. (2013). Opgeroepen op april http://www.isover.nl/producten/producten-alfabet/sonebel-331_283/
25,
2013,
van
Hörmann. (2011, maart 10). Zo kiest u een degelijke voordeur. Opgeroepen op april 21, 2013, van http://ikgabouwen.knack.be/bouwen-renovatie/nieuws/zo-kiest-u-een-degelijkevoordeur-en-garagepoort/article-1194965996978.htm Info, A. (2013, maart 28). Handelsmaten en afmetingen. Opgeroepen op april 11, 2013, van http://arch-i-nfo.blogspot.be/2012/06/handelsmaten-en-afmetingen-van-houten.html Insulation, R. (2010). Opgeroepen http://www.recticelinsulation.be/product/powerroof
maart
23,
2013,
van
Insulation, R. (2010). Opgeroepen op april http://www.recticelinsulation.be/application/powerroof-systeem
25,
2013,
van
Kdesign, & Lionshal. http://www.isolatiehal.be/dak
(2012).
op
Opgeroepen
op
april
25,
2013,
van
Kort, E. (2008-2009). Lambda waarden materialen. (ekbouwadvies) Opgeroepen op maart 23, 2013, van http://www.ekbouwadvies.nl/tabellen/lambdamaterialen.asp Limburg, D. (2005). Verschillende vormen en constructies van daken. Opgeroepen op april 11, 2013, van http://www.dubolimburg.be/dakisolatie/daksoorten.php Logist, F. (2013, februari). Opgeroepen op mei 3, 2013, http://www.eternit.be/~/media/E5149160CEDA4360B94ECA72F1D58864.aspx
van
Luyten, H. (2013). tengellatten. Opgeroepen http://www.houtluyten.be/index.asp?M=39&PRid=64
van
op
april
Milieufront, G. (2013). Opgeroepen op april http://www.milieuadvieswinkel.be/index.php/02.01.02.01.01.07.02/
23, 25,
2013, 2013,
van
Monier. (2012). Opgeroepen op mei 3, 2013, van http://www.monierbelgium.be/fileadmin/bufiles/be/documents/pdf/Dakpannen/Technische_documentatie_NL/Rubin.pdf MOT, h. (2012). HET BOUWEN VAN EEN DAKCONSTRUCTIE EN LEGGEN VAN HET DAK. Opgeroepen op april 23, 2013, van http://www.mot.be/w/1/index.php/BakehousesNl/RoofConstruction N.V., S. b. (2013). Opgeroepen op mei 20, http://www.scheysbeton.be/assets/pages/nl/128_Potten_&_balken.php
2013,
van
Nederland, B. (2013). Woordenboek Bouwkundige Termen. Opgeroepen op april 11, 2013, van http://www.bouwadviesnederland.nl nv, D. S. (2013). Opgeroepen http://www.kruisbeton.be/betonproducten.htm
op
mei
4,
2013,
van
nv, S. (2012). Technische gegevens - Classico. SVK. nv, V. A. (sd). Opgeroepen op December 28, 2012, van http://www.vanakelyen.be/_Uploads/dbsAttachedFiles/snelbouwthermobrick15092010.pdf NVJ, N. V. (2013). Joostdevree. Opgeroepen http://www.joostdevree.nl/shtmls/hart_op_hart.shtml
op
mei
19,
2013,
van 85
Pauw, C. D. (1999). WTCB. Opgeroepen op april 9, 2013, van http://www.confederationconstruction.be/Portals/27/Userfiles/File/HRglas_glasmethogerende ment.pdf Ploegsteert. (2011, juli 21). Productdetail. Opgeroepen op maart 22, 2013, van http://www.ploegsteert.com/Userfiles/Ploegsteert/ProductImages/aloe_NL.pdf Praxis Doe-Het-Zelf Center B.V. (2012). kluscontainer. Opgeroepen op Maart 20, 2013, van Praxis.nl: http://www.praxis-kluscontainer.nl/3m3-container/puin-container-verhuur renoveren, r. b. (sd). Imoweb. Opgeroepen op mei 3, http://www.immoweb.be/nl/bouwenrenoveren/artikel/kleidakpannen.htm?mycurrent_section=build&artid=2795
2013,
van
Reynaers. (2013). Aansluitdetails. http://randstadkozijnen.nl/aansluitdetails/
2013,
van
Opgeroepen
op
april
23,
Schüco. (2006). Corona CT. Opgeroepen op april 23, 2013, van http://www.kozijnenkoning.nl/pic/3mei/9/Alle%20kozijn%20types%20CT%2070%20%2811,2 %20en%207%20cm%29%201.pdf Schüco. (2006). Kozijnenkoning. Opgeroepen op april 23, 2013, van http://www.kozijnenkoning.nl/pic/info/profiel%20systeem%20ct%2070%20vlak%20profiel.pdf SVK. (2013). Dakpannen. Opgeroepen op april 23, 2013, van http://www.svk.be/dak/dakpannen_plaatsingsinstructies_gegolfde_keramische_pan_atlas Systems, C. (2013). Wright Mix. http://www.wrightmix.co.uk/estimator.htm
Opgeroepen
op
Themes, P. W. (2013). GWWmaterialen. Opgeroepen http://www.gwwmaterialen.nl/soortelijk-gewicht-materialen/
mei op
19,
mei
4,
2013, 2013,
van van
Thienen, M. V. (2011). Bouwmaterialen. In Bouwmaterialen (p. I.2.5). Acco. unilininsulation. (2011). Opgeroepen op maart 23, 2013, van http://www.unilininsulation.com/nl/productinformatie/utherm/Documents/Utherm%20spouw% 202011.pdf vmsw. (2013). Hellend dak/dakopbouw. Opgeroepen op april 23, 2013, http://www.vmsw.be/nl/professionelen/abc/b2005/deel-3/dakwerken/30.40.-tengel-enpanlatten
van
Wienerberger. (2012, januari). Opgeroepen op mei http://www.renovatie2020.be/images/wienerberger/pottelberg-44.PDF
van
3,
2013,
Wille, D. (2010, november 25). Selectief slopen en ontmantelen van gebouwen . Opgeroepen op maart 27, 2013, van http://www.ovam.be/jahia/Jahia/cache/bypass/pid/176?appid=39739_29&appparams=http%3 A%2F%2Fwww.ovam.be%2FovamPublicationsWeb_myjahiasite%2FPublicaties&resetAppS ession=true#field_39739 woodforum, B. (2013). Houtsoorten. http://www.woodforum.be/nl/houtsoorten/
Opgeroepen
op
april
10,
2013,
van
WTCB. (2013). Dimensionering van vloeren en wanden in houtskeletbouw . Opgeroepen op mei 19, 2013, van http://www.wtcb.be/homepage/index.cfm?cat=publications&sub=bbricontact&pag=Contact37&art=574
86