Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
Een onderzoek naar de (on)tevredenheid van bedrijven over de kwaliteit van leerlingen die instromen in de mobiliteitsbranche
1
Toekomstonderzoek | Motorvoertuigen- en Tweewielerbranche
Innovam Education in samenwerking met OOMT, 10 december 2012 Dr. Joris de Rooij, projectleider onderzoek Marlou Slaghuis, MSc, onderzoeker Nies Kraan, BSc, stagiair
Uitgever: Innovam in samenwerking met OOMT Structuurbaan 2 3439 MB Nieuwegein
© 2013 Innovam Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of worden openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, internet, of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Innovam en OOMT. Het gebruik van cijfers en/of tekst als toelichting of ondersteuning bij artikelen, boeken en scripties is toegestaan, mits de bron duidelijk wordt vermeld.
2
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
Inhoudsopgave 1
Samenvatting ....................................................................................................................................................................... 5
1.1
Aanleiding en onderzoeksvragen .......................................................................................................................................5
1.2
Beantwoording onderzoeksvragen ................................................................................................................................... 6
2
Aanleiding .................................................................................................................................................................................. 9
2.1
Inleiding ......................................................................................................................................................................................... 9
2.2
Het onderzoek ........................................................................................................................................................................... 10
3
Doelstelling en onderzoeksvragen .................................................................................................................. 11
3.1
Doelstelling ..................................................................................................................................................................................11
3.2
Onderzoeksvragen ....................................................................................................................................................................11
4
Resultaten.............................................................................................................................................................................. 12
4.1
Inleiding ........................................................................................................................................................................................ 12
4.2
Het eerste contact met leerlingen .................................................................................................................................... 12
4.3
Selectie van leerlingen bij aanname ............................................................................................................................... 13
4.4
Ideaalbeeld en verwachtingen van leermeesters ...................................................................................................... 15
4.5
De praktijk: het ideaal afgezet tegen de werkelijkheid .......................................................................................... 17
4.6
Beoordeling van de leerling ................................................................................................................................................20
4.7
De ideale (voor) opleiding.................................................................................................................................................... 22
5
Reflectie................................................................................................................................................................................... 26
5.1
Beperkingen ...............................................................................................................................................................................26
5.2
Toekomstig onderzoek ..........................................................................................................................................................26
Bijlage 1 Onderzoeksverantwoording ..........................................................................................................27 Bijlage 2 Interviewprotocol................................................................................................................................... 30
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
3
4
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
1.
Samenvatting
1.1
Aanleiding en onderzoeksvragen
OOMT en Innovam stellen zich als doel om de aansluiting tussen vraag en aanbod van leerlingen zoveel mogelijk te bevorderen, zowel kwalitatief als kwantitatief. Partijen ontvangen signalen uit de mobiliteitsbranche dat het bedrijfsleven niet tevreden is over de kwaliteit van leerlingen die instromen in de mobiliteitsbranche. De signalen komen uit uiteenlopende bedrijven en hebben betrekking op verschillende onderwerpen. Omdat geen goed beeld bestaat over de mate van tevredenheid van bedrijven over de kennis, vaardigheden en beroepshouding van hun leerlingen is hiernaar een onderzoek uitgevoerd door Innovam, in opdracht van stichting BeVam en OOMT. Dit onderzoek is uitgevoerd voor de technische beroepen op niveau 2, 3 en 4 in personenauto-, bedrijfsauto- en tweewielerbedrijven. In het onderzoek is achtereenvolgens aandacht geschonken aan de volgende vragen: 1.
Hoe luidt volgens de ondervraagde bedrijven de beschrijving van de ‘ideale’ leerling voor de niveau 2-, 3- en 4-opleidingen in de Autotechniek, Bedrijfsautotechniek en Tweewielertechniek (fietstechnicus, scootertechnicus), Motorfietstechniek. Deze beschrijving geeft informatie over de kennis, vaardigheden en beroepshouding die leerlingen volgens bedrijven nodig hebben om met een opleiding op niveau 2, 3 of 4 in deze deelbranches te starten en binnen de beschikbare tijd te voltooien. (SOLL situatie).
2.
Hoe luidt volgens de ondervraagde bedrijven de beschrijving van de huidige leerling in de niveau 2-, 3- en 4-opleidingen in de Autotechniek, Bedrijfsautotechniek en Tweewielertechniek (fietstechnicus, scootertechnicus) en Motorfietstechniek. Deze beschrijving geeft informatie over kennis, vaardigheden, beroepshouding en motivatie die leerlingen op dit moment hebben als zij aan een opleiding op niveau 2, 3 of 4 starten (IST situatie).
3.
Hoe luidt de beschrijving van de ‘ideale’ herkomst van de leerlingpopulatie als het gaat om (voor) opleiding (vmbo mvt, vmbo techniek breed, vmbo andere richting, vakcollege, vm2, havo) en praktische ervaring (SOLL situatie).
4.
Wat is de herkomst van de huidige leerlingpopulatie als het gaat om (voor)opleiding (vmbo mvt, vmbo techniek breed, vmbo andere richting, vakcollege, vm2, havo) en praktische ervaring (IST situatie).
5.
Hoe kunnen Innovam en OOMT het ideaalbeeld en het huidige beeld op elkaar aan laten sluiten: wat kunnen en moeten deze partijen doen om te zorgen dat de kwaliteit van leerlingen die instromen in het bedrijfsleven aansluit op de behoefte van het bedrijfsleven?
In totaal zijn interviews gehouden met werkgevers en/of begeleiders (leermeesters) in 41 bedrijven, over een totaal van 67 leerlingen.
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
5
1.2
Beantwoording onderzoeksvragen
1. De ideale leerling. Wanneer bedrijven kunnen kiezen voor leerlingen dan letten zij vooral op de persoonlijke presentatie, interesse in het bedrijf en de branche, de motivatie om te leren en inzicht in en begrip voor de wensen en verwachtingen van het bedrijf. Daarna komen pas de aanwezige kennis en (sociale) vaardigheden. Leermeesters zijn overwegend ‘naar omstandigheden’ tevreden over hun leerlingen. De omstandigheden zijn het gebrek aan een passende vooropleiding, de kwaliteit van het (mbo) onderwijs, de thuissituatie en de leeftijd en ervaring van de leerlingen.
De beroepshouding moet goed zijn! De primaire boodschap van de bedrijven is dat de beroepshouding in aanleg goed moet zijn. Leerlingen met een positieve beroepshouding hebben ‘echt interesse in het vak’, kiezen hier bewust voor, willen vooruit komen en leren. Ook willen bedrijven leerlingen die respectvol zijn, die het werk zien, die snappen hoe het in een bedrijf werkt, die niet bang zij voor vieze handen en die kunnen omgaan met klanten. Leermeesters hebben in meerderheid weinig verwachtingen over kennis en vaardigheden bij instroom, maar verwachten vooral dat leerlingen een ontwikkeling doormaken. Daarvoor is naast een goede beroepshouding een basisniveau aan kennis en vaardigheden belangrijk. 2. De werkelijke leerling: het ideaal afgezet tegen de praktijk. Bij kennis zien we dat de leermeesters vooral zoeken naar kennisaspecten die de leerling in staat stellen om op een basisniveau mee te draaien in het bedrijf, om van daaruit de kennis verder uit te breiden en een vakman te worden. Bij vaardigheden ontstaat het beeld dat men vooral vaak verwacht dat de leerling communicatief vaardig is en mede daardoor in het team past. Men noemt hiermee vooral de vaardigheden die een voorwaarde zijn om in een bedrijf ‘overeind te blijven’ en te gaan leren. Het beeld bij de beroepshouding is dat bedrijven vooral op zoek zijn naar de leerlingen die gemotiveerd zijn om het vak te leren en die in de basis een goede werkhouding hebben. De motivatie benoemen ze in de interesse in het vakgebied en de affiniteit met techniek. De wil om te leren noemt men in de leergierigheid en de gedrevenheid. In de praktijk valt op dat veel leerbedrijven hun leerling gedreven noemen. Negatieve aspecten die bedrijven noemen zitten in een gebrek aan zelfstandigheid en initiatief bij de leerling. Over het algemeen geven leermeesters hun leerling een voldoende (gemiddeld een 7). Slechts zes leermeesters hebben een leerling een onvoldoende gegeven, waarvan één leermeester die een leerling een ‘twee’ gaf. De gemiddelde 7 geeft men regelmatig met de kanttekening dat het ‘naar omstandigheden’ een goede leerling is. De omstandigheden zijn dan de thuissituatie van de leerling, of de school waar zij vanaf komen, of de kwaliteit van het onderwijs in het algemeen. Leerlingen op niveau 2 krijgen gemiddeld een lager cijfer van hun leermeesters dan leerlingen op niveau 3 en 4. Er zijn geen significante verschillen gevonden tussen de cijfers die men geeft aan leerlingen in de verschillende deelbranches, of tussen BOL en BBL. De beroepshouding moet goed zijn!
6
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
Leermeesters geven hun leerlingen in de meeste gevallen een voldoende. Wanneer men zeer tevreden is over de leerling dan beschikt deze altijd over een goede beroepshouding, goede motovatie en de wil om te leren. Ook pikken deze leerlingen dingen snel op en kunnen ze vaak al zelfstandig (complexe) werkzaamheden verrichten. Zeer ontevreden zijn bedrijven over leerlingen die geen goede beroepshouding hebben, weinig motivatie tonen, geen ontwikkeling laten zien en weinig feeling hebben met techniek. 3. De ideale herkomst van de leerling populatie. De meerderheid van de leermeesters heeft qua vooropleiding een voorkeur voor vmbo richting techniek, omdat deze leerlingen vaak al met techniek bezig zijn en al enige kennis en vaardigheden op dat gebied hebben opgedaan. Bovendien betekent de keuze voor deze opleiding vaak dat de interesse er is. In de praktijk hebben leermeesters vooral te maken met leerlingen met een technische vmbo achtergrond en nauwelijks met andere achtergronden. Daarom is deze vraag daarnaast voorgelegd aan een onderwijskundige. De onderwijskundige geeft aan dat vooral de beroepshouding van belang wordt geacht. Deze valt uiteen in generieke en specifieke aspecten. Generieke aspecten zijn bijvoorbeeld de motivatie om te leren. Deze zijn naast persoonskenmerken vooral afhankelijk van opvoeding en (levens)ervaring en daardoor niet duidelijk te koppelen aan een ideale vooropleiding. De specifieke affiniteit met een technisch vakgebied is wel in verband te brengen met een technische vooropleiding, zoals in het vmbo. Wat betreft de behoefte van bedrijven aan specifieke kennis over (voertuig)techniek is het technisch vmbo de beste vooropleiding. Vooral de opleiding voertuigtechniek sluit goed aan. Wat betreft meer algemene technische kennis, zoals omgaan met gereedschappen, kunnen ook andere vmbo richtingen kennis bieden. Praktische technische vaardigheden doen leerlingen vooral op in een technische vmbo opleiding. Praktisch inzicht en analytisch vermogen zijn slecht ontwikkelbaar. Praktisch technisch inzicht is vooral noodzakelijk in een technische vmbo opleiding, waardoor deze een goed selectiemiddel is. De vraag om een leerling met een sterk analytisch vermogen (gericht op het doorgronden van systemen en het diagnose stellen) is vooral van belang voor leerlingen die gaan voor de opleiding tot Eerste technicus en Technisch Specialist. Havisten en vmbo-t’ ers zijn hiervoor een potentiële doelgroep, maar zij missen de technische praktische en theoretische vorming. Voor instroom vanuit havo en vmbo-t is een profiel natuur en techniek, of vergelijkbaar, het meest passend. Ook selecteert dit profiel op cognitieve capaciteiten in het gewenste domein. Zo geeft bijvoorbeeld een vak als natuurkunde een basis in mechanica en uitleg over de brandstofmotor. Van leerlingen die met dit profiel een opleiding succesvol doorlopen kan worden verondersteld dat zij zowel basiskennis hebben, als beschikken over de capaciteit om zich meer van deze kennis eigen te maken. BPV soort De meerderheid van de bedrijven heeft een voorkeur voor een BBL-leerling, vooral omdat deze leerlingen veel tijd doorbrengen op de werkvloer en omdat bedrijven hen graag na de opleiding willen aannemen.
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
7
4. De huidige achtergrond. De achtergrond van leerlingen is bekend bij 45 van hen op basis van de online checklist1. Van deze groep heeft 84% minstens een achtergrond in het vmbo, slechts 2% heeft een achtergrond havo. De overige 14% is verdeeld over andere achtergronden, waaronder andere mbo opleidingen. Van de groep met een vmbo achtergrond heeft 45% de basisberoepsgerichte leerweg gedaan, 16% volgde de kaderberoepsgerichte leerweg, 3% gemengd en 8% de theoretische leerweg. Van de overige leerlingen (29%) is dit niet bekend. 5. Aansluiting opleiding – behoefte branche. Aan de beroepshouding in termen van ‘een goed werknemer zijn’ zou in het algemeen meer aandacht kunnen worden geschonken in de opleidingen; voor het instroommoment bij bedrijven. Het bepalen van de aanwezigheid van een goede beroepshouding, zoals dat nu plaatsvindt in selectie door bedrijven met interviews, geeft hierbij het meeste houvast, maar een echt ‘hard’ middel is hier niet voor. De beroepshouding heeft ook een specifiek element in zich, namelijk affiniteit met het vakgebied en de wil om een vakman te worden in de branche. Hier speelt zowel de selectie van leerlingen bij binnenkomst in het technisch mbo een rol, als de selectie die bedrijven zelf maken bij de aanname van leerlingen in de BPV. Bij selectie vanuit andere vooropleidingen zoals vmbo-t of havo, zou vooral aandacht moeten worden geschonken aan de wil om het vak eigen te maken. Bedrijven hebben voor algemene technische kennis en vaardigheden, die zoveel mogelijk toepasbaar zijn in onderhoud en reparatie van voertuigen, vooral behoefte aan leerlingen die voor het mbo een technische vmbo opleiding hebben gevolgd. De leerlingaantallen in het technisch vmbo dalen echter al jaren gestaag. Daar komt bij dat veel specifieke vmbo opleidingen, waaronder voertuigtechniek in zijn huidige opzet, gaan veranderen. Havisten en vmbo-t-ers beschikken waarschijnlijk over het inzicht en de cognitieve capaciteiten om ook in de toekomst de opleiding op niveau 3 en 4 te doorlopen (Eerste Technicus en Technisch Specialist). Zij zijn naar verwachting goed in het begrijpen van complexe systemen en het systematisch stellen van diagnoses. Echter is er op dit moment een behoorlijke lacune op het vlak van technische kennis en vaardigheden bij instroom in het mbo. Het geheel overziend zullen mbo opleidingen en bedrijven voor het op peil houden van leerlingaantallen hun pijlen moeten gaan richten op voor hen onbekende groepen leerlingen. Er ligt daarom een schone taak om zowel jongeren als bedrijven meer bewust te maken over de mogelijkheid om in te stromen in mbo opleidingen voertuigtechniek vanuit andere vooropleidingen. Een overzicht van de verschillende vooropleidingen (en profielen daarbinnen) en de voor- en nadelen hiervan bij instroom in het mbo is nodig om dit in de toekomst te stroomlijnen. Ook zal het mbo onderwijs programma’s moeten gaan aanpassen aan deze nieuwe leerlingen. Vanwege een meer divers aanbod van instromers wordt het bieden van maatwerkonderwijs waarschijnlijk belangrijker.
1 De overige bedrijven hebben hierover geen informatie verschaft.
8
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
2.
Aanleiding
2.1
Inleiding
Innovam en OOMT ontvangen signalen uit de mobiliteitsbranche dat het bedrijfsleven niet tevreden is over de kwaliteit van leerlingen die instromen in de mobiliteitsbranche. Adviseurs van Innovam signaleren bij bedrijven dat men soms problemen ervaart met de mentaliteit van leerlingen. De uiterlijke presentatie van leerlingen zou soms te wensen overlaten (petjes, piercings) en tijdens het werk zouden leerlingen veel tijd besteden aan hun mobiele telefoon. Ook vangt men berichten op dat bedrijven voor de beroepen op niveau 3 en 4 behoefte hebben aan leerlingen met een hoger niveau (hoger dan het vmbo (havo) bedoelt men in dergelijke gevallen). Doordat bedrijven wisselende geluiden laten horen, ontbreekt een duidelijk beeld over de aansluiting van de vooropleiding van leerlingen op de kennis en vaardigheden die bedrijven van deze leerlingen verwachten. Het vmbo is tot nu toe de voornaamste leverancier van leerlingen voor de opleidingen motorvoertuigenen tweewielertechniek in het mbo. Het aantal leerlingen dat op het vmbo lessen Motorvoertuigen- en Tweewielertechniek volgt, vertoont echter al geruime tijd een forse daling (zie tabel 2.1). Steeds meer vmbo scholen bieden een techniekbrede opleiding aan, vaak ten koste van specifieke technische richtingen, omdat aparte afdelingen door dalende leerlingenaantallen niet meer in stand gehouden kunnen worden. Ook in het mbo is het aantal leerlingen sinds 2005 gedaald. Toch heeft hier afgelopen drie jaar een stabilisering plaatsgevonden (zie Tabel 2.2). Tabel 2.1 Aantal vmbo-leerlingen Voertuigtechniek 2005-2011 Schooljaar 2005-2006 2006-2007 Assistent opleiding
2007-2008 2008-2009
2009-2010
2010-2011 2011-2012
32
15
7
17
33
31
29
Basisberoepsgerichte leerweg
3.366
3.057
2.530
2.083
1.820
1.639
1.437
Kaderberoepsgerichte leerweg
2.582
2.502
2.187
1.991
1.852
1.761
1.672
Gemengde leerweg
398
397
137
133
150
50
47
Leerwerktraject
157
113
101
76
84
87
99
6.535
6.084
4.962
4.300
3.939
3.568
3.284
Totaal
Bron: DUO/CFI (2012)
Tabel 2.2 Het aantal mbo-leerlingen Motorvoertuigen- en Tweewielertechniek uitgesplitst naar leerweg 2005-2011 Leerweg
2005-2006 2006-2007
2007-2008 2008-2009
2009-2010
2010-2011 2011-2012
BBL
7.673
8.127
8.821
9.510
8.628
8.508
8.694
BOL
8.159
7.444
6.555
5.730
5.803
5.916
5.732
Totaal
15.832
15.571
15.376
15.240
14.431
14.424
14.426
Bron: Innovam
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
9
Daarnaast neemt door de ontgroening de komende jaren het aantal jongeren en daarmee het aantal potentiële leerlingen af. Tegelijkertijd heeft TechniekTalent.nu (een samenwerkingsverband van acht technische sectoren) voorspeld dat er de komende jaren een tekort ontstaat van ca. 65.000 technici op mboniveau. Om een tekort aan werknemers te voorkomen is het van belang dat er voldoende goed opgeleide medewerkers de branche blijven instromen.
2.2
Het onderzoek
In samenwerking met OOMT heeft Innovam onderzocht of bedrijven in de mobiliteitsbranche (on)tevreden zijn over de leerlingen die de branche instromen. Dit onderzoek is uitgevoerd voor de technische beroepen op niveau 2, 3 en 4 in personenauto-, bedrijfsauto- en tweewielerbedrijven. Verwacht wordt dat het probleem met name bij deze beroepen speelt. Doel van het onderzoek is om helder te krijgen waarover bedrijven in de mobiliteitsbranche wel en niet, of in meer of mindere mate tevreden zijn, wat hun verwachtingen zijn en waaraan volgens hen succesvolle leerlingen in het mbo moeten voldoen. De voorliggende rapportage doet verslag van het onderzoek ‘Kwaliteit Leerlingen’. In hoofdstuk drie worden de doelstelling en de onderzoeksvragen behandeld. Hoofdstuk vier bevat de beschrijving van de methoden en verschillende stappen die zijn genomen in het onderzoek. In hoofdstuk vijf worden de resultaten van het onderzoek beschreven en in hoofdstuk zes worden de conclusies gepresenteerd.
10
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
3.
Doelstelling en onderzoeksvragen
3.1
Doelstelling
De doelstelling van het onderzoek is: Inzicht krijgen in de (on)tevredenheid van het bedrijfsleven over de leerlingen die instromen in de mobiliteitsbranche. Voor dit kwalitatieve onderzoek staat het kwaliteitsoordeel over leerlingen in niveau 2-, 3- en 4-opleidingen in de autotechniek, bedrijfsautotechniek en tweewielertechniek centraal.
3.2
Onderzoeksvragen
1.
Hoe luidt volgens de ondervraagde bedrijven de beschrijving van de ‘ideale’ leerling voor de niveau 2-, 3- en 4-opleidingen in de Autotechniek, Bedrijfsautotechniek en Tweewielertechniek (fietstechnicus, scootertechnicus), Motorfietstechniek. Deze beschrijving geeft informatie over de kennis, vaardigheden en beroepshouding die leerlingen volgens bedrijven nodig hebben om met een opleiding op niveau 2, 3 of 4 in deze deelbranches te starten en binnen de beschikbare tijd te voltooien. (SOLL situatie).
2.
Hoe luidt volgens de ondervraagde bedrijven de beschrijving van de huidige leerling in de niveau 2-, 3- en 4-opleidingen in de Autotechniek, Bedrijfsautotechniek en Tweewielertechniek (fietstechnicus, scootertechnicus) en Motorfietstechniek. Deze beschrijving geeft informatie over kennis, vaardigheden, beroepshouding en motivatie die leerlingen op dit moment hebben als zij aan een opleiding op niveau 2, 3 of 4 starten (IST situatie).
3.
Hoe luidt de beschrijving van de ‘ideale’ herkomst van de leerlingpopulatie als het gaat om (voor opleiding (vmbo mvt, vmbo techniek breed, vmbo andere richting, vakcollege, vm2, havo) en praktische ervaring (SOLL situatie).
4.
Wat is de herkomst van de huidige leerlingpopulatie als het gaat om (voor)opleiding (vmbo mvt, vmbo techniek breed, vmbo andere richting, vakcollege, vm2, havo) en praktische ervaring (IST situatie).
5.
Hoe kunnen Innovam en OOMT het ideaalbeeld en het huidige beeld op elkaar aan kunnen laten sluiten: wat kunnen en moeten deze partijen doen om te zorgen dat de kwaliteit van leerlingen die instromen in het bedrijfsleven aansluit op de behoefte van het bedrijfsleven?
Om inzicht te krijgen in de (on)tevredenheid van het bedrijfsleven over de instromende leerling, zijn de volgende vier onderzoeksvragen geformuleerd:
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
11
4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek beschreven. Paragraaf 4.2 gaat in op het eerste contact met de leerlingen. Vervolgens wordt in paragraaf 4.3 beschreven op 4. aspecten Resultaten welke bedrijven hebben gelet bij de aanname van de leerlingen. De verwachtingen van leermeesters en het ideaalbeeld ten aanzien van kennis, vaardigheden en beroepshouding van de leerlingen worden gepresenteerd in paragraaf 4.4. Daarna wordt in 4.1 Inleiding paragraaf 4.5 beschreven hoe de verwachtingen van de leerlingen in de praktijk zijn uitgekomen. Een beschrijving van de beoordeling van leerlingen (in een cijfer) door In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek beschreven. Paragraaf 4.2 gaat in op het eerste leermeesters enleerlingen. een beschrijving van tevredenheid ontevredenheid is opgenomen in contact met de Vervolgens wordt in paragraafen4.3 beschreven op welke aspecten bedrijven paragraaf 4.6. 4.7devolgen de resultaten ten aanzien van de ideale hebben gelet bijIn deparagraaf aanname van leerlingen. De verwachtingen van leermeesters en hetvooropleiding. ideaalbeeld ten Tenslotte komt in paragraaf 4.8enaan de orde of er verleden) leerlingen in bedrijven zijn aanzien van kennis, vaardigheden beroepshouding van(in dehet leerlingen worden gepresenteerd in paragraaf geweest diewordt voortijdig met de4.5 opleiding zijnhoe gestopt. 4.4. Daarna in paragraaf beschreven de verwachtingen van de leerlingen in de praktijk zijn
uitgekomen. Een beschrijving van de beoordeling van leerlingen (in een cijfer) door leermeesters en een beschrijving en ontevredenheid is opgenomen paragraaf In paragraaf 4.7 volgen de De vragen invan detevredenheid interviews zijn op verschillende niveaus in gesteld; op4.6. bedrijfsniveau (n=41), resultaten ten aanzien van de ideale vooropleiding. Tenslotte komt in paragraaf 4.8 aan de orde of er (in het leermeesterniveau (n=46) of leerlingenniveau (n=67). Een typische vraag op bedrijfsniveau is verleden) leerlingen in bedrijven zijn geweest die voortijdig met de opleiding zijn gestopt. ‘op grond waarvan bedrijven leerlingen aannemen’. De vragen over de ideale leerling zijn op
leermeesterniveau gesteld. Aan alle leermeesters is gevraagd of zij een beschrijving konden De vragen in de interviews zijn op verschillende niveaus gesteld; op bedrijfsniveau (n=41), leermeesterniveau geven over hoe de ideale leerling eruit zou moeten zien. Vragen over de verwachtingen over (n=46) of leerlingenniveau (n=67). Een typische vraag op bedrijfsniveau is ‘op grond waarvan bedrijven leerlingen over een specifieke zijn gesteld leerlingenniveau. De Aan alle leerlingen gaan aannemen’. De vragen over leerling de idealeenleerling zijn opop leermeesterniveau gesteld. resultaten van het onderzoek worden toegelicht deover hand citaten uit interviews, die leermeesters is gevraagd of zij een beschrijving kondenaan geven hoevan de ideale leerling eruit zou moeten een geven van antwoorden die vaak werden gegeven. zien.goede Vragenindruk over de verwachtingen over leerlingen gaan over een specifieke leerling en zijn gesteld op leerlingenniveau. De resultaten van het onderzoek worden toegelicht aan de hand van citaten uit interviews, dieworden een goede geven van antwoorden die vaak werden gegeven. Er in indruk dit hoofdstuk steeds percentages getoond. Deze tellen vaak niet op tot 100%
omdat leermeesters steeds meerdere aspecten konden benoemen over kennis Er worden in dit en hoofdstuk steeds percentages Deze tellen op tot 100% omdat vaardigheden beroepshouding (meergetoond. dan 100%), maarvaak hetniet kwam ook voor dat leermeesters zij niets steeds meerdere aspecten konden benoemen over kennis vaardigheden en beroepshouding (meer dan noemden (resulterend in minder dan 100%). De percentages moeten daarom vooral worden 100%), maar het kwam ook voor dat zij niets noemden (resulterend in minder dan 100%). De percentages gezien als indicatie en niet als harde cijfermatige onderbouwing voor de aan- of afwezigheid moeten daarom vooral worden gezien als indicatie en niet als harde cijfermatige onderbouwing voor de van (behoeften aan) kennis, vaardigheden en beroepshouding. aan- of afwezigheid van (behoeften aan) kennis, vaardigheden en beroepshouding.
Eerste contact
Selectie leerlingen
Ideaalbeeld
Ideaal en werkelijkheid
Beëindiging BPV
4.2 4.2
Het eerste eerste contact contact met met leerlingen leerlingen Het Allereerst gaan we in op de wijze waarop bedrijven met leerlingen in contact komen. In de Allereerst gaan we insteeds op de wijze waarop bedrijven met leerlingen in contact komen. dealgemeen interviews is interviews is hierbij onderscheid gemaakt tussen het eerste contact inInhet hierbij steeds onderscheid gemaakt tusseninhet eerste contact in het algemeen en het eerste contact met de en het eerste contact met de leerling kwestie. leerling in kwestie.
4.2.1 Eerste contact in het algemeen 4.2.1 Eerste contact inmanieren het algemeen Er zijn verschillende waarop bedrijven leerlingen aannemen. Bedrijven konden Er zijn verschillende manieren waarop bedrijven leerlingen aannemen. Bedrijven konden hierbij meerdere hierbij meerdere antwoorden geven. De meest gebruikelijke manier (51% van de antwoorden geven. De meest gebruikelijke manier (51% van de ondervraagde bedrijven) is dat deze leerlingen ondervraagde bedrijven) is dat deze leerlingen zelf het bedrijf bezoeken en (al dan niet op zelf het bedrijf bezoeken en (al dan niet op afspraak) een sollicitatiegesprek hebben. Daarna wordt meestal afspraak) een sollicitatiegesprek hebben. Daarna wordt meestal direct besloten of de leerling direct aangenomen. besloten of de leerling wordt 24% aangenomen. wordt Ongeveer van de ondervraagde bedrijven wordt via de school Ongeveer 24% van de ondervraagde bedrijven wordt via de school benaderd met de vraag of zij een stage-/ werkplek hebben voor een leerling. In een aantal gevallen is daarbij een adviseur van Innovam of een 10 gespecialiseerd detacheringbureau betrokken. Ook komt het voor dat leerlingen worden aangenomen nadat zij een vmbo-stage binnen het bedrijf hebben uitgevoerd (24%). Slechts 7% 2 van de ondervraagde bedrijven heeft aangegeven een advertentie te plaatsen om een leerling aan te nemen.
2 Dit percentage is mogelijk lager op het moment dat dit rapport verschijnt, omdat er inmiddels een tekort aan BPV-plaatsen lijkt te ontstaan.
12
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
benaderd met de vraag of zij een stage-/werkplek hebben voor een leerling. In een aantal gevallen is daarbij een adviseur van Innovam of een gespecialiseerd detacheringbureau betrokken. Ook komt het voor dat leerlingen worden aangenomen nadat zij een vmbo-stage binnen het bedrijf hebben uitgevoerd (24%). Slechts 7%2 van de ondervraagde bedrijven heeft aangegeven een advertentie te plaatsen om een leerling aan te nemen. 4.2.2
Leerling in kwestie
4.2.2 Leerling kwestie Het grootste deelinvan de ondervraagde bedrijven heeft ook hier aangegeven dat de leerling in kwestie zelf Het grootste heeft deel (34%). van deDaarnaast ondervraagde bedrijven heeft ook hier aangegeven datna deeen leerling gesolliciteerd is 16% aangenomen via school en 18% aangenomen vmboin kwestie zelf gesolliciteerd heeft (34%). Daarnaast is 16% aangenomen via school en 18% stage. Opvallend is dat 16% van de ondervraagde bedrijven heeft aangegeven dat de leerling in kwestie via aangenomen na een vmbo-stage. Opvallend 16% vanmanier de ondervraagde bedrijven bekenden of relaties is aangenomen. In de vraag naarisdedat gebruikelijke van aannemen is dit niet naar heeft aangegeven dat de leerling in kwestie via bekenden of relaties is aangenomen. In de voren gekomen. vraag naar de gebruikelijke manier van aannemen is dit niet naar voren gekomen. Eerste contact
4.3
4.3
Selectie leerlingen
Ideaalbeeld
Ideaal en werkelijkheid
Beëindiging BPV
Selectie van leerlingen bij aanname
Selectie van leerlingen bij aanname
Regelmatig hebben bedrijven bij bij de de aanname van van een een leerling de keuze uit meerdere leerlingen. De Regelmatig hebben bedrijven aanname leerling de keuze uit meerdere ondervraagde geven aan dat zij ingeven dat geval de zij selectie verschillende aspecten van de leerlingen. Debedrijven ondervraagde bedrijven aanbijdat in datnaar geval bij de selectie naar leerling kijken. Het vaakst wordt ’houding en presentatie’ genoemd (68% van de ondervraagde bedrijven). verschillende aspecten van de leerling kijken. Het vaakst wordt ’houding en presentatie’ Bedrijven vinden dat leerlingen zich correctBedrijven presenteren. genoemd (68%het vanbelangrijk de ondervraagde bedrijven). vinden het belangrijk dat leerlingen zich correct presenteren.
Interesse in techniek c.q. de branche is een belangrijk tweede criterium om een leerling wel of niet aan te nemen. Bedrijven proberen in een sollicitatiegesprek met de leerlingen te achterhalen (51% van Interesse in techniek c.q. deditbranche is een belangrijk tweede criterium om een leerling welde ondervraagde bedrijven noemt dit). Zo geeft een personenautodealer als voorbeeld dat hij aan de leerling of niet aan te nemen. Bedrijven proberen dit in een sollicitatiegesprek met de leerlingen te vraagt of hij vijf modellen het gevoerdebedrijven merk kan noemt noemen.dit). VanZo degeeft ondervraagde bedrijven vindt achterhalen (51% van devan ondervraagde een 29% het verder belangrijk dat een leerling in zijn vrije tijd bezig is met techniek. Een geïnterviewde uit de personenautodealer als voorbeeld dat hij aan de leerling vraagt of hij vijf modellen van het Personenautobranche zegt daarover: gevoerde merk kan noemen. Van de ondervraagde bedrijven vindt 29% het verder belangrijk
dat een leerling in zijn vrije tijd bezig is met techniek. Een geïnterviewde uit de ‘Ik vraag in een gesprek of ze aan brommers hebben gesleuteld. Personenautobranche zegt daarover: Wanneer dat zo is, weet je dat iemand interesse heeft in techniek. Als dat niet zo is, heb ik twijfels waarom ze voor het vak hebben gekozen’. ‘Ik vraag in een gesprek of ze aan brommers hebben gesleuteld. Wanneer
Ook vindt vanweet de ondervraagde bedrijven het heeft belangrijk dat leerlingen ‘in niet het bedrijf dat29% zo is, je dat iemand interesse in techniek. Als dat zo is, passen’. Leerlingen dienen daarvoor te beschikken over sociale vaardigheden. Het gaat er vooral om dat leerlingen de heb ik twijfels waarom ze voor het vak hebben gekozen’. omgangsvormen met collega’s snappen en respecteren. Daarnaast wordt het door bedrijven (37%) belangrijk gevonden dat leerlingen initiatief tonen. Voorbeelden hiervan zijn dat zij uit zichzelf komen solliciteren en dat zijvindt laten29% zien dat hetondervraagde vak ‘echt’ willenbedrijven leren. Ook vanzijde het belangrijk dat leerlingen ‘in het bedrijf
passen’. Leerlingen dienen daarvoor te beschikken over sociale vaardigheden. Het gaat er Bedrijven aan dat de de vooropleiding ook een rol speelt bij de snappen afweging om een leerling wel of niet vooral omgeven dat leerlingen omgangsvormen met collega’s en respecteren. aan te nemen. Zo heeft 17% van de geïnterviewde bedrijven een expliciete voorkeur voor leerlingen die een Daarnaast wordt het door bedrijven (37%) belangrijk gevonden dat leerlingen initiatief tonen. technische richting hebben gevolgd op het vmbo. Daarnaast geeft 12% van de bedrijven aan dat bekendheid Voorbeelden hiervan zijn dat zij uit zichzelf komen solliciteren en dat zij laten zien dat zij het met ‘echt’ de leerling vanuit een vmbo-stage voor hen een criterium is waarop wordt geselecteerd3 . vak willen leren. Verder is gebleken dat bedrijven een voorkeur hebben voor een leerling die uit een ondernemersgezin komt (15% van de bedrijven). Deze leerlingen weten volgens de ondervraagden van aanpakken. Een stabiele thuissituatie waarin aandacht is voor de begeleiding van de leerling werkt eveneens in het voordeel van een leerling. Overige, minder vaak genoemde criteria zijn: het beschikken over basiskennis (voertuig)techniek en enige materiaal en gereedschapskennis. Volgens leermeesters is van sommige ROC’s het onderwijs van een te laag 2 Dit percentage is mogelijk lager op het moment dat dit rapport verschijnt, omdat er inmiddels een tekort aan BPV-plaatsen lijkt niveau, of laat de begeleiding vanuit het ROC te wensen over. In dit geval kiezen bedrijven liever voor een te ontstaan. leerling die zijn opleiding volgt op een ROC waarvan het bedrijf van mening is dat de kwaliteit goed is. 11
3 Hierbij moet worden opgemerkt dat de bedrijven in dit onderzoek vooral ervaring hadden met leerlingen met een opleiding in technisch vmbo en slechts beperkt met andere opleidingsachtergronden.
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
13
Overige, minder vaak genoemde criteria zijn: het beschikken over basiskennis (voertuig)techniek en enige materiaal en gereedschapskennis. Volgens leermeesters is van sommige ROC’s het onderwijs van een te laag niveau, of laat de begeleiding vanuit het ROC te wensen over. In dit geval kiezen bedrijven liever voor een leerling die zijn opleiding volgt op een ROC waarvan het bedrijf van mening is dat de kwaliteit goed is. Samengevat kan gesteld worden dat wanneer een bedrijf kan kiezen tussen leerlingen, de houding en presentatie meest zijn.bedrijf Daarna interesse in het vakgebied Samengevat kan gesteld het worden datbelangrijk wanneer een kaniskiezen tussen leerlingen, de houding en belangrijk ziet menbelangrijk graag een die initiatief en gemotiveerd leren. presentatieen het meest zijn.leerling Daarna is interesse in toont het vakgebied belangrijk is enom ziette men graag een Het willen is volgens meerderheid de ondervraagde belangrijker dan leerling dieleren initiatief toont ende gemotiveerd is omvan te leren. Het willen lerenbedrijven is volgens de meerderheid van de het hebben van basiskennis van techniek, materiaal en gereedschap. ondervraagde bedrijven belangrijker dan het hebben van basiskennis van techniek, materiaal en gereedschap. Tabel4.1 4.1 Op keuze voor een een leerling bepaald? Tabel Opgrond grondwaarvan waarvanwordt wordtdede keuze voor leerling bepaald?
Selectie criteria Selectie criteria Houding en presentatie Interesse in techniekHouding en presentatie Interesse in techniek Initiatief tonen Vrijetijdsbesteding techniekInitiatief tonen Passen in het bedrijf Vrijetijdsbesteding techniek Voorkeur voor leerlingen die een Passen in het bedrijf technische richting hebben gevolgd Voorkeur voor leerlingen die een Leerling uit een ondernemersgezin technische richting hebben gevolgd Beschikken over basiskennis Leerling uit een ondernemersgezin (voertuig)techniek ROC waarover de basiskennis leerling van afkomstig Beschikken (voertuig)techniek Enige materiaalen ROC waar de leerling van afkomstig gereedschapskennis Enige materiaal- en gereedschapskennis
Eerste contact
4.4
4.4
Selectie leerlingen
Percentages Percentages 68% 51% 68% 37% 51% 29% 37% 29% 29% 17% 29% 15% 10% 10% 7%
17% 15% 10% 10% 7%
Ideaalbeeld
Ideaal en werkelijkheid
Beëindiging BPV
Ideaalbeeld en verwachtingen van leermeesters
Ideaalbeeld en verwachtingen van leermeesters
Vervolgens gevraagdwat wat verwachting de leermeesters bij de aanname van deop Vervolgens isisgevraagd dede verwachting vanvan de leermeesters was bijwas de aanname van de leerling leerling op het kennis, vaardigheden en beroepshouding. Slechts een deel van het gebied vangebied kennis, van vaardigheden en beroepshouding. Slechts een deel van de leermeesters gaf hier de leermeesters gaf hier informatie Een aanzienlijk deel van dezij geen of weinig uitgebreide informatie over.uitgebreide Een aanzienlijk deel van over. de leermeesters noemt expliciet dat leermeesters dat zijengeen of weinigvan verwachtingen hebben over de kennis verwachtingennoemt hebbenexpliciet over de kennis vaardigheden de leerling, of dat hun verwachting is dat zijen over vaardigheden van de leerling, of datUit hun verwachting isdaarnaast dat zij over weinig kennis beschikken weinig kennis beschikken (totaal 40%). de interviews komt naar voren dat leermeesters in veel gevallen niet of slechts zijdelings zijn betrokken bij de aanname en eventuele selectie van leerlingen.
Hierbij worden opgemerkt dat de bedrijven in dit onderzoek vooral ervaring hadden met leerlingen met een opleiding in 4.4.1 moet Kennis technisch vmbo en slechts beperkt met andere opleidingsachtergronden.
3
Verwachtingen. Van de leermeesters noemt 22% expliciet dat zij geen verwachtingen hebben over de kennis van leerlingen. De overige 78% is verdeeld qua verwachtingen over kennis. Binnen deze groep geeft 18% aan dat hun verwachting is dat leerlingen weinig technische kennis hebben. Daarentegen heeft 42%12 van de leermeesters aangegeven de verwachting te hebben dat de leerling beschikt over redelijke (basis) technische kennis. Veelal hebben leermeesters (bijna de helft van deze groep) deze verwachting omdat men wist dat de leerling een technische vooropleiding had gedaan of in zijn vrije tijd met techniek bezig is. Een geïnterviewde uit de Motorfietsenbranche zegt hierover bijvoorbeeld:
‘Ik verwacht dat hij al wat dingen weet van techniek, de basisbeginselen. Hij werkte bij zijn vader en deed mee aan het circuit. Hierdoor krijg je al enige kennis en vaardigheden’. Bij leerlingen die bezig zijn met de opleiding Eerste Technicus of Technisch Specialist, werd verwacht dat zij enige kennis van elektronica zouden hebben. Omdat in de toekomst steeds meer gewerkt zal worden met elektronica zijn bedrijven van mening dat het belangrijk is dat leerlingen over deze kennis beschikken. Een aantal leermeesters (25%) ziet graag dat leerlingen enige materiaal- en gereedschapskennis bezitten. Door 12% van de leermeesters werd verwacht dat de leerling een hoger kennisniveau zou hebben dan bij de opleiding vereist is.
14
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
Deze verwachting werd gevoed door het feit dat de leerling al ervaring had opgedaan in een ander bedrijf of omdat de ouders van de leerling een eigen (garage)bedrijf hebben. Tabel 4.2 Verwachtingen op het gebied van kennis Verwachtingen kennis
Percentages
Leerling beschikt over redelijke (basis) technische kennis
42%
Enige materiaal- en gereedschapskennis
25%
Geen verwachtingen
22%
Weinig technische kennis
18%
Hoger kennisniveau dan vereist bij de opleiding
12%
Enige kennis van elektronica
4%
Ideale leerling. Bij de vraag naar de ideale leerling, geven leermeesters aan dat zij het prettig vinden als leerlingen beschikken over enige materiaal- en gereedschapskennis (56%). Leermeesters (36%) vinden het daarnaast prettig als leerlingen beschikken over de basisbeginselen van (auto)techniek. Tenslotte vindt men het beschikken over technisch inzicht (13 %) en elektronica kennis (11 %) van groot belang. 4.4.2 Vaardigheden Verwachtingen. Van de leermeesters geeft 34% expliciet aan geen verwachting te hebben van de leerling. De overige 66% beschrijft ook hier uiteenlopende verwachtingen. Zo verwacht (22%) dat de leerling beschikt over redelijke (basis) technische vaardigheden. Ruim de helft van de groep baseert deze verwachtingen op de werkervaring van de leerling. Een geïnterviewde uit de Personenautobranche geeft aan:
‘De verwachting was dat hij een handige jongen zou zijn met redelijke technische vaardigheden. Hij komt uit een dorp, is gewend om vieze handen te maken en heeft diverse baantjes gehad, waardoor hij al werkervaring had’. Nog eens 27% van de leermeesters verwacht dat leerlingen zelfstandig eenvoudige werkzaamheden kunnen uitvoeren, zoals het vervangen van banden en remmen en lampjes verwisselen. Op de juiste manier met gereedschap, materiaal en informatie omgaan werd door 18% van de leermeesters verwacht. Nog eens 13% van de leermeesters geeft aan van de leerlingen te verwachten dat ze sleutelvaardig zijn. Door 15% van de leermeesters wordt verwacht dat leerlingen beschikken over voldoende communicatieve vaardigheden. Daarmee wordt bedoeld dat men verwachtte dat de leerling vragen zou stellen als hij iets niet begreep en op een juiste, nette en duidelijke manier zou communiceren met collega’s en klanten. Daaronder valt volgens de ondervraagden ook het respectvol omgaan met de leermeester, collega’s en klanten. Tabel 4.3 Verwachtingen op het gebied van vaardigheden Verwachtingen vaardigheden
Percentages
Zelfstandig eenvoudige werkzaamheden kunnen uitvoeren
27%
Leerling beschikt over redelijke (basis) technische vaardigheden
22%
Op de juiste manier met gereedschap, materiaal en informatie omgaan
18%
Communicatieve vaardigheden
15%
Sleutelvaardig
13%
Ideale leerling. De ideale leerling beschikt volgens leermeesters over communicatieve vaardigheden (24%), is sleutelvaardig (20%), kan op de juiste manier met gereedschap, materiaal en informatie werken (20%) en heeft technische aanleg (16%).
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
15
4.4.3 Beroepshouding Verwachtingen. Ook op het gebied van beroepshouding heeft een aantal leermeesters (19%) aangegeven geen verwachting te hebben van de leerling op dit gebied, maar dit is een aanzienlijk lager percentage dat bij kennis en vaardigheden Van de overige 81% zijn de verwachtingen wederom uiteenlopend Van de leermeesters verwacht 25% dat de leerling gedreven is. Een geïnterviewde uit de Personenautobranche zegt:
‘Van iemand die net begint, verwacht je alleen dat hij gedreven is’. Leergierigheid is door 24% van de leermeesters genoemd als een aspect van beroepshouding waarover een leerling dient te beschikken. Waar dat erg op lijkt is interesse in het vakgebied, wat wordt genoemd door nog een eens 22% van de leermeesters Daarnaast wordt door 24% van de leermeesters verwacht dat een leerling kan samenwerken in een team (collegialiteit). Ook belangrijk vindt men ’netheid’ (22%). Men bedoelt hiermee Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche Innovam in samenwerking met OOMT (2012) dat de leerling er verzorgd uitziet en zich netjes gedraagt tegen collega’s en klanten. Overige verwachtingen van de leermeesters die slechts in enkele gevallen werden genoemd (zie Tabel 5.5) zijn
Overige verwachtingen slechts enkele gevallenzijn, werden dat leerlingen serieus bezigvan zijnde metleermeesters het vak, op tijddie komen, inzetintonen, klantgericht mee- genoemd en vooruit (zie Tabel 5.5) snel zijn iets dat oppakken, leerlingenweten serieus bezig zijn en met vak, op tijdzijn. komen, inzet tonen, kunnen denken, van aanpakken dathet zij zelfstandig Afgaand op wat meer klantgericht zijn, meeenleerling vooruitverwachten kunnen denken, weten van aanpakken persoonlijke kennis van de bedrijvensnel somsiets ookoppakken, dat een leerling onzeker is, of dat hij en dat zij zelfstandig Afgaandvanwege op wat een meer persoonlijke moeilijk gedrag vertoontzijn. (bijvoorbeeld bekende stoornis).kennis van de leerling verwachten bedrijven soms ook dat een leerling onzeker is, of dat hij moeilijk gedrag vertoont (bijvoorbeeld vanwege bekende stoornis). Tabel 4.4 Verwachtingen op heteen gebied van beroepshouding Verwachtingen beroepshouding Tabel 4.4 Verwachtingen op het gebied Percentages van beroepshouding
Verwachtingen beroepshouding Gedrevenheid Gedrevenheid Leergierigheid Leergierigheid Collegialiteit Collegialiteit Interesse in het vakgebied Interesse in het vakgebied Netheid Netheid Serieus bezig zijn Serieus bezig zijn Op tijd komen Op tijd komen Inzet tonen Inzet tonen Klantgerichtheid Mee- en vooruitKlantgerichtheid kunnen denken Meeenoppakken vooruit kunnen denken Snel iets Snel iets oppakken Weten van aanpakken Zelfstandigheid Weten van aanpakken Zelfstandigheid
25% 24% 24% 22% 22% 16% 16% 16% 15% 9% 7% 4%
Percentages 25% 24% 24% 22% 22% 16% 16% 16% 15% 9% 7% 4% 4%
4%
Ideale leerling. Over de ideale leerling qua beroepshouding zeggen leermeesters het volgende. Het meest belangrijk vinden zij dat leerlingen beschikken over leergierigheid Ideale leerling. Over de ideale leerling qua beroepshouding zeggen leermeesters het volgende. Het meest (56%), interesse in het vakgebied (58%), dat zij een goede werkhouding hebben (53%), dat belangrijk vinden zij dat leerlingen beschikken over leergierigheid (56%), interesse in het vakgebied (58%), dat zij weten van aanpakken (37%), dat zij gedreven zijn (33%) en dat zij er netjes uit zien. zij een goede werkhouding hebben (53%), dat zij weten van aanpakken (37%), dat zij gedreven zijn (33%) en Andere, minder vaak genoemde punten wat betreft de ideale beroepshouding zijn affiniteit dat zij er netjes uit zien. Andere, minder vaak genoemde punten wat betreft de ideale beroepshouding zijn met techniek, klantgerichtheid, op tijd komen en snel iets oppakken. affiniteit met techniek, klantgerichtheid, op tijd komen en snel iets oppakken.
Eerste contact
4.5
16
Selectie leerlingen
Ideaalbeeld
Ideaal en werkelijkheid
Beëindiging BPV
De praktijk: het ideaal afgezet tegen de werkelijkheid
In dit deel wordt het ideaalbeeld afgezet tegen de werkelijkheid, de beschrijving van de leerlingen die in het interview besproken zijn. Ook in dit deel worden percentages gerapporteerd. Wederom tellen deze niet op tot 100%, omdat respondenten meerdere antwoorden konden geven en omdat zij ook de vrijheid hadden om geen antwoord te geven. Omdat een deel van de respondenten steeds geen antwoord heeft gegeven en omdat de antwoorden uiteen lopen lijken de percentages soms laag. Het gaat bij dit onderdeel vooral om welke onderdelen het vaakst aan bod komen, deze zijn het belangrijkste. Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
4.5.1 Kennis Door 42% van de leermeesters is aangegeven dat leerlingen beschikken over redelijke
4.5
De praktijk: het ideaal afgezet tegen de werkelijkheid
In dit deel wordt het ideaalbeeld afgezet tegen de werkelijkheid, de beschrijving van de leerlingen die in het interview besproken zijn. Ook in dit deel worden percentages gerapporteerd. Wederom tellen deze niet op tot 100%, omdat respondenten meerdere antwoorden konden geven en omdat zij ook de vrijheid hadden om geen antwoord te geven. Omdat een deel van de respondenten steeds geen antwoord heeft gegeven en omdat de antwoorden uiteen lopen lijken de percentages soms laag. Het gaat bij dit onderdeel vooral om welke onderdelen het vaakst aan bod komen, deze zijn het belangrijkste. 4.5.1 Kennis Door 42% van de leermeesters is aangegeven dat leerlingen beschikken over redelijke (technische) basiskennis. Daarentegen heeft 31% van de leermeesters aangegeven dat de leerling in onvoldoende mate beschikt over basiskennis van techniek, gereedschap en brandstofmotoren. Nog eens 12% van de leermeesters geeft aan dat het kennisniveau boven verwachting is. Tenslotte geeft 10% aan dat een gebrek aan kennis van elektronica 16 problematisch is. De problemen met kennis van elektronica zien we vooral bij leerlingen op niveau 2 en 34 verdeeld over de subbranches. Hoewel 36% van de leermeesters het belangrijk vindt dat leerlingen beschikken over basisbeginselen van (auto)techniek, geeft een kleiner deel aan dat leerlingen hier daadwerkelijk over beschikken. Dit is een indicatie dat deze basiskennis volgens leermeesters tekort schiet. Een vijfde van de leermeesters vindt het kennisniveau lager dan verwacht en zeer weinig leermeesters worden positief verrast door het kennisniveau. Ongeveer een tiende van de leermeesters geeft aan graag te zien dat een leerling beschikt over kennis van elektronica. Een even groot aantal leermeesters ervaart de elektronische kennis als een groot probleem. In (2 van de 10 gevallen heeft de leermeester aangegeven dat hij het belangrijk vindt dat een leerling beschikt over kennis van elektronica, omdat de leerlingen hierin tekort schieten. Nog eens 3 van de 10 hechten aan kennis van elektronica, zonder dat ze benoemd hebben dat leerlingen hierop in werkelijkheid tekort schieten. De helft van de leermeesters die de kennis van elektronica in de praktijk problematisch vindt, heeft hierover geen verwachting uitgesproken. Al met al lijkt het erop dat de mate van belang van kennis van elektronica niet afhankelijk is van het wel of niet beschikken over deze kennis van de leerlingen in kwestie. Samenvattend zien we bij kennis dat de leermeesters vooral zoeken naar kennisaspecten die de leerling in staat stellen om op een basisniveau mee te draaien in het bedrijf, om van daaruit de kennis verder uit te breiden en een vakman te worden. Het feit dat men technisch inzicht noemt ondersteunt het beeld dat men denkt in de ontwikkelmogelijkheden van de leerling. Op de hogere niveaus (4) verwacht men al wat meer van de kennis van de leerling. Tabel 4.5 Ideaalbeeld versus realiteit op gebied van kennis in percentages Ideaalbeeld
Realiteit
Enige materiaal- en gereedschapskennis
56%
Voldoende tot redelijke technische (basis)kennis
42%
Basisbeginselen van (auto)techniek
36%
Onvoldoende (basis)kennis van techniek, materiaal, gereedschap en/of de werking van een verbrandingsmotor
31%
Technisch inzicht
13%
Kennis boven verwachting
12%
Kennis van elektronica
11%
Kennis van elektronica is een probleem
10%
4.5.2 Vaardigheden In de praktijk geeft 24% van de leermeesters aan (Tabel 5.7) dat leerlingen eenvoudige werkzaamheden kunnen uitvoeren. Een tweede groep van 22% vindt dat leerlingen op de juiste manier met gereedschap, materiaal en informatie om kunnen gaan. Nog eens 22% is van mening dat leerlingen sleutelvaardig zijn.
4 De leerlingen van verschillende niveaus zijn vergeleken over de deelbranches heen, voor een vergelijking per deelbranche zijn de aantallen te klein.
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
17
Daarentegen heeft 12% van de leermeesters aangegeven dat de technische kennis nog niet voldoende is omgezet naar technische vaardigheden. Slechts 4% geeft aan dat de vaardigheden van de leerling boven het niveau liggen van de opleiding. Leermeesters vinden het belangrijk dat een leerling beschikt over communicatieve vaardigheden, die hem helpen om goed in het team te passen. In de praktijk noemen leermeesters communicatieve vaardigheden niet expliciet over hun leerlingen, waardoor niet hard geconcludeerd kan worden of deze in voldoende mate aanwezig zijn. Wel geeft een vijfde van de leermeesters aan dat leerlingen zich op ‘sociaal vlak’ hebben ontwikkeld. Een vijfde van de leermeesters vindt het prettig als een leerling sleutelvaardig is. Deze groep is ongeveer even groot als het aantal dat aangeeft dat leerlingen daadwerkelijk sleutelvaardig zijn. Uit verdere analyse komt naar voren dat het niet over dezelfde personen gaat. Er is een groep leermeesters die het prettig vindt als een leerling sleutelvaardig is, zonder dat benoemd is dat een leerling sleutelvaardig is. Ook is er een groep die benoemd heeft dat leerlingen sleutelvaardig zijn, zonder dat aangegeven is dat zij het prettig vinden dat leerlingen sleutelvaardig zijn. Tevens is er een groep die het zowel belangrijk vindt, als dat ze van mening zijn dat de leerling beschikt over sleutelvaardigheid. Bij de beschrijving van de ideale leerling is het zelfstandig kunnen uitvoeren van eenvoudige werkzaamheden niet expliciet naar voren gekomen, maar leermeesters hebben wel aangegeven dat ze verwachten dat leerlingen sleutelvaardig zijn (20%). Mogelijk wordt dit niet genoemd omdat leermeesters het ‘normaal’ vinden dat leerlingen al eenvoudige werkzaamheden zelfstandig kunnen uitvoeren. Het beeld bij vaardigheden is verdeeld. Soms noemen leermeesters bepaalde vaardigheden bij verwachting of ideaalbeeld, maar niet over de praktijk. Ook komt voor dat leermeesters vaardigheden benoemen bij hun leerlingen, zonder dat zij deze noemden onder verwachtingen of ideaal. Over het algemeen zijn leermeesters gematigd positief over de vaardigheden van leerlingen. De verschillen tussen het ideaalbeeld en de realiteit lijken niet problematisch. Toch is ook gebleken dat leerlingen in een aantal gevallen hun technische kennis nog niet voldoende hebben toegepast, dat de vaardigheden niet conform het niveau van de opleiding zijn en, in enkele gevallen, dat complexe reparaties lastig zijn. Samenvattend ontstaat bij vaardigheden het beeld dat men vooral vaak verwacht dat de leerling communicatief vaardig is en mede daardoor in het team past. Men noemt hiermee vooral de vaardigheden die een voorwaarde zijn om ‘overeind te blijven’ in het bedrijf en het vak in een bedrijf te gaan leren. In de praktijk noemt men deze voorwaarden waarschijnlijk niet omdat hieraan voldaan moet zijn om tot een overeenkomst te komen met de leerling. Vanaf dat moment oordeelt men vooral wat een leerling op het niveau aan vaardigheden bezit en al zelfstandig aan werkzaamheden kan uitvoeren. De bedrijven verwachten dat leerlingen een ontwikkeling doormaken. In 18% van de gevallen ziet men dat ook, maar 12% geeft ook aan dat de kennis nog onvoldoende wordt toegepast. Tabel 4.6 Ideaalbeeld versus realiteit op gebied van vaardigheden in percentages Ideaalbeeld
18
Realiteit
Leerling moet goed in een team passen
42%
Eenvoudige werkzaamheden zelfstandig kunnen uitvoeren
24%
Communicatieve vaardigheden
24%
Op de juiste manier met gereedschap, materiaal en informatie om gaan
22%
Sleutelvaardig
20%
Sleutelvaardig
22%
Op de juiste manier met gereedschap, materiaal en informatie werken
20%
Stijgende lijn in vaardigheden
18%
Technische aanleg
16%
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
Technische kennis nog niet voldoende toegepast
12%
Vaardigheden nog niet conform het niveau van opleiding
7%
Vaardigheden boven opleidingsniveau
4%
Complexe reparaties zijn lastig
3%
4.5.3 Beroepshouding In de praktijk geeft 25% van de leermeesters (Tabel 5.8) aan dat de leerling gedreven is. Daarnaast geeft 21% aan dat de leerling goed in het team past. 19% geeft aan dat de leerling op tijd op het werk komt. Over een nette, correcte presentatie beschikt de leerling volgens 13% van de leermeesters. Nog eens 10% van de leermeesters geeft aan dat leerlingen beschikken over leergierigheid en klantgerichtheid. Daar staat tegenover dat 10% van de leermeesters aangeeft dat de leerling niet of onvoldoende zelfstandig is. Nog eens 10% geeft aan dat de leerling terughoudend is en een klein deel van de leermeesters geeft aan de leerling bang is om fouten te maken (6%). De geruchten over petjes en tatoeages blijken in de praktijk niet vaak genoemd te worden. De meeste bedrijven hebben over deze zaken en over het gebruik van mobieltjes duidelijke afspraken gemaakt, die ook in de meeste gevallen worden nagekomen. Indien een leerling zich hier niet aan houdt, dan staat zijn aanstelling (BBL) of stage (BOL) ter discussie. Leermeesters vinden het erg belangrijk dat een leerling interesse heeft in het vakgebied en leergierig is. Leermeesters noemen deze elementen nauwelijks expliciet over de leerling in de praktijk. Wel geeft een kwart van de leermeesters expliciet aan dat zij hun leerlingen gedreven vinden. Ongeveer een vijfde van de leermeesters geeft expliciet aan dat ‘op tijd komen’ belangrijk is. In werkelijkheid vindt ook een vijfde van de leermeesters dat leerlingen ‘op tijd komen’. Dit zijn niet dezelfde leermeesters. Degenen die hier tevreden over zijn, zijn niet degenen die dit in het ideaalbeeld benoemen. Het beeld bij de beroepshouding is dat bedrijven vooral op zoek zijn naar de leerlingen die gemotiveerd zijn om het vak te leren en die in de basis een goede werkhouding hebben. De motivatie benoemen ze in de interesse in het vakgebied en de affiniteit met techniek. De wil om te leren noemt men in de leergierigheid en de gedrevenheid. In de praktijk valt op dat veel leerbedrijven hun leerling gedreven noemen. Negatieve aspecten die bedrijven noemen zitten in een gebrek aan zelfstandigheid en initiatief bij de leerling. Tabel 4.7 Ideaalbeeld versus realiteit op gebied van beroepshouding in percentages Ideaalbeeld
4.6
Realiteit
Interesse voor vakgebied
58%
Gedrevenheid
25%
Leergierigheid
56%
Sociaal ontwikkeld en past goed in team
21%
Goede werkhouding
53%
Op tijd komen
19%
Weten van aanpakken
37%
Netjes, representatief en opgeruimd
13%
Gedrevenheid
33%
Leergierigheid
10%
Netjes, representatief en opgeruimd
33%
Niet zelfstandig werken
10%
Affiniteit met techniek
20%
Initiatiefrijk
9%
Klantgerichtheid
20%
Klantgericht
9%
Op tijd komen
18%
Onzeker en bang om fouten te maken
6%
Snel iets oppakken
11%
Beoordeling van de leerling
In de interviews is aan leermeesters gevraagd om hun leerlingen te beoordelen met een cijfer, op het moment van het interview. Daarnaast is hen gevraagd om aan te geven waarover zij tevreden en ontevreden zijn bij hun leerlingen. 4.6.1 Algemene beoordeling Over het algemeen geven leermeesters hun leerling een voldoende (gemiddeld een 7). Slechts zes leermeesters hebben een leerling een onvoldoende gegeven, waarvan één leermeester die een leerling een ‘twee’ gaf. De gemiddelde 7 geeft men regelmatig met de kanttekening dat het ‘naar omstandigheden’ een goede leerling is. De omstandigheden zijn dan de thuissituatie van de leerling, of de school waar zij vanaf komen, of de kwaliteit van het onderwijs in het algemeen. Leermeesters geven in verschillende gevallen aan dat het niveau van de leerlingen in de tijd achteruit is gegaan. Zij stellen hun verwachtingen conform bij.
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
19
Er is een analyse uitgevoerd op de cijfers waarbij is gekeken of er verschillen bestaan tussen leerlingen uit verschillende subbranches en tussen leerlingen van verschillende niveaus. Vanwege de kleine steekproef moeten deze resultaten worden gezien als een indicatie, niet als hard bewijs voor verschillen. Uit de analyses komt geen verschil naar voren in de beoordeling van leerlingen uit de drie subbranches. Uit de analyse naar niveaus (over alle subbranches heen) blijkt dat leermeesters significant meer tevreden zijn over de leerlingen op niveau 3 en 4, dan over de leerlingen op niveau 2. Analyse naar leerweg levert geen significant verschil op tussen leerlingen uit de BOL en BBL variant. 4.6.2 Tevredenheid Leermeesters (zijn het vaakst tevreden over de inzet van de leerling. Daarna volgt een stijgende lijn in beroepscompetenties, collegialiteit, netjes en correct werken. Een geïnterviewde uit de Personenautobranche zegt:
‘Hij is een super collega, collegiaal, wil altijd helpen en werkt over’. Leermeesters waarderen het verder als een leerling snel van begrip is, als hij op tijd komt, en als hij leergierig en zelfstandig is (Tabel 5.9). Tabel 4.8 Tevredenheid van leermeesters over leerlingen Tevredenheid
Percentages
Inzet
42%
Een stijgende lijn in competenties
28%
Collegialiteit
21%
Netjes en correct werken
21%
Leerling komt op tijd
15%
Leergierig
10%
Zelfstandigheid
10%
Overige genoemde punten waar men tevreden over is, zijn: niveau van kennis, interesse in het vakgebied, klantgerichtheid, netjes, sociale ontwikkeling, ontwikkeling in techniek, intelligentieniveau, ambitie, aandacht voor schoolwerk, zelfstandigheid in het uitvoeren van eenvoudige werkzaamheden, durft vragen te stellen, specifieke reparaties, communicatieve vaardigheden, toename in zelfverzekerdheid, en kwaliteit van het werk. 4.6.3 Boven verwachting Gevraagd is of de leerling op een gebied boven verwachting presteert. Van de leermeesters geeft 47% aan dat de leerling niet boven verwachting presteert, maar conform of onder verwachting. Het overig deel (53%) heeft aangegeven dat de leerling op één van de gebieden boven verwachting presteert. De gebieden (Tabel 5.10) waarop de leerlingen boven verwachting presteren lopen uiteen. Vaak gaat het om de werkhouding of technische kennis en inzicht, het zelfstandig uitvoeren van werkzaamheden, of het zelfstandig uitvoeren van complexe reparaties zoals vervanging van distributieriemen en het werken met testapparatuur. Tabel 4.9 Prestaties boven verwachting Gebieden waarop de leerling boven verwachting presteert
20
Percentages
Technische kennis en inzicht
27%
Werkhouding
27%
Zelfstandigheid
12%
Betrokken in het werk
12%
Uitvoeren complexe werkzaamheden
10%
Werktempo
8%
Geen 9-5 mentaliteit
6%
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
Wanneer we afzonderlijk kijken naar de leerlingen met een hoog cijfer (8 of hoger) dan komt het beeld naar voren dat deze leerlingen allemaal een goede beroepshouding laten zien. Ze zijn gemotiveerd en willen het vak leren, zijn representatief, werken goed en prettig samen en stellen vragen. Ook zien leermeesters bij veel van deze leerlingen dat ze zaken snel oppikken en dat ze een snelle ontwikkeling doormaken. Bij de echt hoge cijfers (9 en hoger) wordt daarnaast vaak aangegeven dat een leerling zelfstandig (complexe) werkzaamheden verricht en qua kennis boven verwachting presteert. 4.6.4 Ontevredenheid Leermeesters zijn het vaakst ontevreden over de nauwkeurigheid van de leerlingen (zoals bijvoorbeeld het op de juiste manier afronden van werkzaamheden), een gebrek aan doorzettingsvermogen en het niveau van de schoolresultaten Een geïnterviewde uit de Bedrijfsautobranche zegt:
‘De studieresultaten laat hij niet zien. Via een andere collega kwam ik erachter dat hij een ‘2’ had gehaald. Ook moet je om de opdrachtboeken vragen’. Technische kennis en inzicht is een ander punt waar leermeesters regelmatig ontevreden over zijn, net als te laat komen en een nonchalante houding ten aanzien van de (kostbare) voertuigen waaraan ze werken. Leermeesters zijn in een aantal gevallen ook ontevredenheid over de communicatieve vaardigheden van leerlingen (voor hen zelf opkomen), het concentratievermogen en de representativiteit van sommige leerlingen. Bij dit laatste gaat het om een paar gevallen waarin oorbellen, petjes, mobiel bellen of roken als storend worden ervaren5 . Verder wordt in een aantal gevallen ontevredenheid genoemd over opruimen, complexe reparaties uitvoeren, zelfstandigheid, schriftelijke vaardigheden, het kunnen meeen vooruit denken en het abstractieniveau van de leerlingen. Tabel 4.10 Ontevredenheid van leermeesters over leerlingen Ontevredenheid
Percentages
Nauwkeurigheid
18%
Doorzettingsvermogen
16%
Leerlingen voeren hun schoolopdrachten niet goed of tijdig uitvoeren.
13%
Technische kennis en inzicht
12%
Leerlingen komen regelmatig te laat
12%
Nonchalante houding
9%
Snel afgeleid
9%
Representativiteit
7%
Wanneer we afzonderlijk kijken naar de leerlingen met een laag cijfer (5 of lager), dan komt het volgende beeld naar voren. Leermeesters zijn vooral ontevreden over leerlingen die het laten liggen in de beroepshouding, die weinig motivatie tonen en geen ontwikkeling laten zien. Verder noemen ze een gebrek aan feeling voor techniek en (zeer) beperkte kennis en vaardigheden. Ook komt hier naar voren dat ze ontevreden zijn wanneer een leerling geen vragen stelt en afwachtend en in het algemeen langzaam is. Tenslotte noemen leermeesters slechte schoolresultaten bij deze leerlingen als een probleem.
4.7 De ideale (voor) opleiding 4.7.1 De leermeesters aan het woord Leermeesters zijn specifiek gevraagd naar de gewenste vooropleiding, het soort BPV en de populatie. Hoewel het oordeel van de leermeesters een goed beeld geeft van de gewenste vooropleiding bij instroom in de BPV, hebben leermeesters in de praktijk vooral te maken met leerlingen uit het vmbo. Om ook de andere mogelijk onderwijsachtergronden mee te nemen is deze vraag daarnaast voorgelegd aan een onderwijskundige. 5 In bijna alle gevallen heeft men afspraken gemaakt over het uiterlijk en de verzorging, die worden nagekomen.
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
21
De meerderheid van de leermeesters (71%) heeft qua vooropleiding een voorkeur voor vmbo richting techniek. Het voordeel van vmbo techniek is dat leerlingen vaak al met techniek bezig zijn en al enige kennis en vaardigheden op dat gebied hebben opgedaan. Bovendien betekent de keuze voor deze opleiding vaak dat de interesse er is. Hierbij moet worden opgemerkt dat leermeesters in de praktijk ook vooral te maken hebben met leerlingen met een vmbo achtergrond en in veel mindere mate met andere achtergronden. De overige antwoorden wat betreft de ideale vooropleiding lopen nogal uiteen. Slechts 7% van de leermeesters wil graag een leerling van de havo. In die gevallen geven leermeesters aan dat havisten vaak leerlingen zijn die wat makkelijker de kennis tot zich nemen en het sneller begrijpen. Een geïnterviewde uit de Personenautobranche zegt:
‘Het is ideaal als de leerlingen een wat hoger niveau qua intellect hebben’. Enkele leermeesters (die hiermee ervaring hebben) zien havisten vooral als kandidaten die het stellen van diagnoses en het zoeken van storingen sneller eigen maken. Daarentegen heeft 11% van de leermeesters aangegeven juist geen voorkeur te hebben voor een leerling die van de havo komt, omdat deze leerlingen geen praktijkervaring hebben. Bijna 9% van de leermeesters heeft aangegeven een voorkeur te hebben voor een leerling van de hts, maar deze vraag staat buiten de scope van dit onderzoek. Zij doelen hiermee op een behoefte aan leerlingen met een hoger niveau dan niveau 4 in het mbo. 4.7.2 De blik van een onderwijskundige Uit de resultaten komt naar voren dat de beroepshouding van leerlingen het meest belangrijk wordt geacht door leermeesters. De beroepshouding valt uiteen in generieke aspecten, zoals motivatie (om iets te leren, om een goede medewerker te zijn), zelfstandigheid en proactiviteit en specifieke aspecten, zoals de affiniteit met het vakgebied. De generieke aspecten zoals de motivatie om te leren, krijgen leerlingen al dan niet mee in opvoeding en door ervaring in het dagelijks leven, het onderwijs en in het werk. Naast persoonskenmerken staan hier vooral leeftijd en levenservaring centraal. Een ‘goede medewerker zijn’ leert de leerling vooral in de praktijk binnen een bedrijf. Een vmbo biedt meer gelegenheid6 tot stage aan (in het bijzonder het vakcollege 7 ) dan vmbo-t of de havo, waarmee de leerling meer de kans krijgt deze generieke aspecten te ontwikkelen. Wat betreft de affiniteit met het technisch vak speelt zelfselectie een rol. Leerlingen die al jong voor een technisch vak kiezen hebben hier vaak een duidelijke affiniteit mee. Hoewel die affiniteit er ook bij andere leerlingen kan zijn, is deze bij een keuze voor een generieke vooropleiding niet uit de opleidingskeuze af te leiden. Naast een goede beroepshouding hebben leermeesters behoefte aan leerlingen met kennis over de basisbeginselen van techniek. Ze doelen hiermee op technische kennis over en toepasbaar in het domein van voertuigtechniek. Het vmbo is daarin de meest geschikte vooropleiding. Deze specifieke basis vakkennis en vaardigheden doen leerlingen vooral op in het vmbo voertuigtechniek. Andere technische vmbo richtingen kunnen wel kennis bieden in het omgaan met gereedschappen en algemene technische kennis, maar geen kennis van voertuigtechniek. Op het gebied van vaardigheden komt uit het onderzoek dat leermeesters vooral behoefte hebben aan leerlingen met goede communicatieve vaardigheden en vaardigheden die de leerling ondersteunen om in het team te passen. Naast een stuk aanleg om communicatieve vaardigheden te ontwikkelen, geldt ook op dit vlak dat leerlingen deze vaardigheden vooral ontwikkelen in het dagelijks leven, in opvoeding en in omgang met anderen. Een hogere leeftijd en meer levenservaring dragen bij aan het niveau waarop deze vaardigheden ontwikkeld kunnen zijn. Er is echter geen ideale vooropleiding aan te wijzen die de leerling hier specifiek in ondersteunt, buiten algemeen onderwijs in talen en communicatie. Wel ondersteunt vroege ervaring in een bedrijf, bijvoorbeeld door stage de ontwikkeling van deze vaardigheden bij de leerling. Deze ervaring wordt meer geboden op het technisch vmbo dan op het vmbo-t of de havo. 6 Zo is in de basisberoepsgerichte leerweg een leerwerktraject met veel praktijk een optie. 7 In het vakcollege wordt de leerling vanaf het eerste leerjaar betrokken bij de praktijk. De opleiding heeft een opbouw met in de derde fase volledig werkend leren.
22
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
Daarnaast heeft men behoefte aan basale vaardigheden in het kunnen hanteren en bedienen van gereedschap en sleutelvaardigheid. Deze vaardigheden worden door leerlingen vooral opgedaan in een technische vmbo opleiding. In deze opleiding staat immers de uitleg van technische principes en het in de praktijk werken aan technische problemen en het gebruik van gereedschappen centraal vanaf het derde leerjaar. Daarom is een vmbo opleiding in een technisch vakgebied, bij voorkeur autotechniek, hier de vooropleiding die het meeste biedt. Leerlingen in het vmbo in de vorm vakcollege krijgen al eerder (vanaf het eerste leerjaar) te maken met techniek in het onderwijs dan leerlingen in het regulier vmbo (kader of beroepsgericht), waardoor zij op dit vlak een voorsprong hebben. Ook wordt in het vakcollege, maar ook in vm2 meer aandacht geschonken aan de aansluiting tussen het vmbo en het mbo. Als onderdeel van vaardigheden komt ook naar voren dat leermeesters op zoek zijn naar leerlingen met technisch inzicht (analytisch vermogen) en technische aanleg (praktisch). De vraag om een leerling met een sterk analytisch vermogen (inzicht, gericht op het doorgronden van systemen en diagnose stellen) is vooral van belang voor leerlingen die gaan voor de opleiding tot Eerste Technicus of Technisch Specialist. Inzicht en aanleg zijn slecht ontwikkelbaar, een leerling beschikt hier wel of niet over. Cognitieve capaciteiten zijn kenmerken van de leerling, waarvoor geen ideale vooropleiding te benoemen is. Maar de mate waarin leerlingen beschikken over cognitieve capaciteiten bepaalt voor een belangrijk deel de vervolgopleiding na het basisonderwijs. Hoe sterker de capaciteiten, hoe groter de kans op instroom in vmbo-t, havo of vwo. Cognitieve capaciteiten zijn er in verschillende domeinen, zoals bijvoorbeeld verbaal, of technisch / abstract. Leermeesters zijn vooral op zoek naar capaciteiten op technisch vlak. Leerlingen die succesvol een technische vmbo opleiding doorlopen laten zien hierover op een bepaald niveau te beschikken. Bij havo leerlingen is een gemiddeld hoger intelligentieniveau noodzakelijk voor het succesvol doorlopen van de opleiding. Op capaciteiten in het technisch domein wordt echter vooral getoetst in theoretische vakken in (vooral) het profiel natuur en techniek. In de zoektocht naar leerlingen met een (hoger) algemeen intelligentieniveau en technisch inzicht, is dit profiel daarom het meest voor de hand liggend. Het niet kiezen voor een profiel natuur en techniek wil echter niet automatisch zeggen dat een leerling niet beschikt over cognitieve capaciteiten op technisch vlak. Instroom vanuit de havo vanuit andere profielen dan natuur en techniek zou daarom ook mogelijk kunnen zijn. Maar dit zou beter ondersteund moeten worden door selectie op de aanwezigheid van cognitieve capaciteiten op technisch vlak en aanleg om technische vaardigheden te ontwikkelen. De instroom vanuit de havo, of vmbo-t sluiten minder goed aan op het mbo voertuigtechniek op basisvaardigheden (gereedschap e.d.). Evenmin bieden deze instroomrichtingen basiskennis van en ervaring met (voertuig)techniek en gereedschappen. Voor instroom vanuit deze weg zou daarom extra aandacht moeten worden geschonken aan het bijbrengen van een basisniveau aan vaardigheden en basiskennis voor instroom in het technisch mbo. Dat zou kunnen door een summerschool, of door een afzonderlijk instroomtraject in het mbo, waarin juist hier veel aandacht aan wordt geschonken. 4.7.3 BPV soort In de gesprekken met leermeesters is ook gevraagd naar voorkeur voor een BOL-, of BBLleerling. De meerderheid van de leermeesters (64%) heeft een voorkeur voor een BBLleerling, omdat zij over het algemeen vier dagen in de week werkzaam zijn binnen het bedrijf en daardoor snel veel leren. Ook achten zij de kans bij een BBL-er groter dat hun investering in de leerling wat oplevert op de langere termijn. Een geïnterviewde uit de Tweewielerbranche zegt hierover:
‘BBL leerlingen werken vier dagen en gaan één dag naar school. Een BBLleerling heeft een contract en dat geeft meer kans dat hij of zij bij het bedrijf blijft. BOL leerlingen lopen stage en je weet niet of de leerling in jouw bedrijf zal komen werken’.
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
23
Voor bedrijven is het kunnen aannemen van een leerling na zijn opleiding een belangrijke overweging. Verder is het opvallend dat geen enkele geïnterviewde een expliciete voorkeur heeft voor een BOL-leerling. Sterker nog, 24% van de leermeesters die liever een BBLleerling heeft, geeft expliciet aan ook geen BOL-leerling te willen. Een aantal leermeesters heeft aangegeven dat er voor BOL-leerlingen vanuit het bedrijf vaak minder tijd wordt vrijgemaakt om te begeleiden. Eén geïnterviewde geeft aan dat het wenselijk is dat een leerling eerst een BOL technisch oriëntatiejaar gaat doen om vervolgens in te stromen in een gerichte BBL opleiding. In dat jaar kunnen leerlingen zich oriënteren op verschillende technische vakken zodat ze daarna een gerichte keuze kunnen maken voor autotechniek, bedrijfsautotechniek of tweewielertechniek. 4.7.4 Vrouwen en jongeren van allochtone afkomst Door 44% van de leermeesters is aangegeven dat het hen niet uitmaakt of ze wel of geen vrouwen aannemen. Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche Innovam in samenwerking met OOMT (2012) Nog eens 24% heeft aangegeven juist wel vrouwen te willen aannemen. Desondanks zijn alle leerlingen in dit onderzoek van het mannelijk geslacht. Een andere groep leermeesters (17%) geeft aan liever geen vrouwen te willen aannemen. Van alle leermeesters staat 22% expliciet positief tegenover het aannemen Een geïnterviewde uit de Personenautobranche zegt: van allochtonen. Wel benadrukte een groot deel van hen dat deze leerlingen, net als andere leerlingen, zich wel moeten houden aan de regels van het bedrijf. Het grootste deel van de leermeesters (33%) heeft aangegeven datzijn heteen hen niet uitmaakt ofbedrijf. een leerling autochtone of allochtone is. Ras ‘Wij ruimdenkend Het van gaat om de motivatie en afkomst instelling. Een geïnterviewde uit de Personenautobranche zegt: en kleur maken niet uit’.
‘Wij zijn een ruimdenkend bedrijf. Het gaat om de motivatie en instelling. Ras en kleur maken niet uit’. leerlingen te willen van Toch heeft ook 24% van de leermeesters aangegeven geen
allochtone afkomst. Een reden hiervoor is dat leermeesters geen goede ervaringen hebben Toch heeft 24% van de leermeesters geenander leerlingen te willen reden van allochtone afkomst. Een gehad metook leerlingen van allochtoneaangegeven afkomst. Een genoemde van bijvoorbeeld reden hiervoor is dat leermeesters geen goede ervaringen hebben met allochtone kleinere garagebedrijven is dat ze direct contact hebben metgehad klanten enleerlingen daarom van liever geen afkomst. Een ander genoemde reden van bijvoorbeeld kleinere garagebedrijven is dat ze direct contact allochtonen willen. hebben met klanten en daarom liever geen allochtonen willen.
Eerste contact
Selectie leerlingen
Ideaalbeeld
Ideaal en werkelijkheid
Beëindiging BPV
4.7.5 Voortijdige beëindiging van van de BPV 4.7.5 Voortijdige beëindiging de BPV Aan alle bedrijven is gevraagd of er (iner het leerlingen zijn geweest voortijdig de opleiding Aan alle bedrijven is gevraagd of (inverleden) het verleden) leerlingen zijndie geweest diemet voortijdig zijn gestopt. Ongeveer 73% van de ondervraagde bedrijven heeft aangegeven dat een of meerdere met de opleiding zijn gestopt. Ongeveer 73% van de ondervraagde bedrijven heeft leerlingen in het verledendat zijneen opleiding voortijdigleerlingen heeft beëindigd. redenenzijn hiervoor lopen uiteen en het initiatief aangegeven of meerdere in hetDe verleden opleiding voortijdig heeft kan zowel bij de leerling als bij het leerbedrijf liggen. beëindigd. De redenen hiervoor lopen uiteen en het initiatief kan zowel bij de leerling als bij het leerbedrijf liggen. Van de ondervraagde bedrijven geeft 26% aan dat de leerling de afspraken met het bedrijf niet na kwam en dat daarom de BPV is beëindigd. Ookgeeft geven26% bedrijven de overeenkomst met leerlingen voortijdig Van de ondervraagde bedrijven aan aan dat dat de zij leerling de afspraken met het bedrijf beëindigen omdat dat zij onvoldoende interesse in het vakgebied tonen (19%). Een geïnterviewde niet na kwam en dat daarom de BPV is beëindigd. Ook geven bedrijven aan dat zij de uit de Bedrijfsautobranche hierover:voortijdig beëindigen omdat dat zij onvoldoende interesse in overeenkomst metzegt leerlingen
het vakgebied tonen (19%). Een geïnterviewde uit de Bedrijfsautobranche zegt hierover: ‘We hebben vorig jaar iemand de deur gewezen. Vanaf het begin was het geen groot succes. Er was geen emotie of interesse bij hem los te krijgen. ‘We hebben vorig jaarwel iemand deur gewezen. het begin was het Het leek alsof jede tegen een pop stondVanaf te praten’. geen groot succes. Er was geen emotie of interesse bij hem los te krijgen. leek je tegen popgevallen stond te BedrijvenHet geven aanwel datalsof leerlingen in eeneen aantal uitpraten’. eigen beweging gestopt zijn met de opleiding omdat zij verkeerd gekozen hadden (16% van de bedrijven). De verkeerde keuze kan zowel te maken hebben met de inhoud werk, als in met praktische aspecten van het vak, zoals het fysieke deel van de Bedrijven geven aan van dat het leerlingen een aantal gevallen uit eigen beweging gestopt zijn beroepsuitoefening. met de opleiding omdat zij verkeerd gekozen hadden (16% van de bedrijven). De verkeerde
keuze kan zowel te maken hebben met de inhoud van het werk, als met praktische aspecten van het vak, zoals het fysieke deel van de beroepsuitoefening.
24
Ook is naar voren gekomen dat bedrijven de overeenkomst met leerlingen voortijdig beëindigen omdat zij onvoldoende capabel waren voor het vak (9%). Bij 11% van de bedrijven zijn in het verleden leerlingen gestopt omdat zij geen technisch inzicht hadden. Slechte schoolresultaten worden door nog eens 7% van de bedrijven genoemd als aanleiding voor het voortijdig beëindigen van de BPV. Overige redenen, die slechts enkele malen werden genoemd zijn, dat de leerling elders beter kon verdienen, uit een gezin kwam Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche waarin onvoldoende begeleiding was, of dat de leerling in kwestie een gedragsstoornis had.
Ook is naar voren gekomen dat bedrijven de overeenkomst met leerlingen voortijdig beëindigen omdat zij onvoldoende capabel waren voor het vak (9%). Bij 11% van de bedrijven zijn in het verleden leerlingen gestopt omdat zij geen technisch inzicht hadden. Slechte schoolresultaten worden door nog eens 7% van de bedrijven genoemd als aanleiding voor het voortijdig beëindigen van de BPV. Overige redenen, die slechts enkele malen werden genoemd zijn, dat de leerling elders beter kon verdienen, uit een gezin kwam waarin onvoldoende begeleiding was, of dat de leerling in kwestie een gedragsstoornis had. Tabel 4.11 Genoemde redenen voortijdig stoppen met de opleiding Redenen
Percentages
Leerling komt afspraken met bedrijf niet na
26%
Onvoldoende interesse in het vakgebied
19%
Leerling had verkeerd gekozen
16%
Geen technisch inzicht
11%
Leerling was onvoldoende capabel
9%
Slechte schoolresultaten
7%
Onvoldoende begeleiding uit een gezien
5%
Leerling kon elders beter verdienen
4%
Leerling had een gedragsstoornis
4%
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
25
5. Reflectie 5.1. Beperkingen Uit het gerapporteerde onderzoek komt een aantal belangrijke conclusies naar boven. Het is echter van belang om bij het interpreteren van deze conclusies een aantal beperkingen in het achterhoofd te houden. 1. Aan dit onderzoek hebben geen bedrijven deelgenomen die nu geen leerlingen hebben. Dit is een direct gevolg van de methode, waarin is gekozen om interviews te houden over leerlingen die in de bedrijven aanwezig zijn. Het gevaar van deze aanpak is dat bedrijven die geen leerlingen hebben, bijvoorbeeld omdat zij in het verleden slechte ervaringen hebben gehad met leerlingen, niet zijn meegenomen in dit onderzoek. Dit kan de resultaten van het onderzoek in positieve zin vertekenen. 2. In dit onderzoek zijn nauwelijks BOL-leerlingen meegenomen. Tijdens het maken van de interviewafspraken is gevraagd welke opleiding de leerling volgt en in welke leerweg. Op deze manier is geprobeerd zoveel mogelijk leerlingen uit zowel BOL als BBL mee te nemen. In de praktijk is echter gebleken dat de informatie die telefonisch door de bedrijven over de leerlingen werd verstrekt niet altijd overeenkwam met de werkelijkheid. Vaak bleken leerlingen, waarvan werd gezegd dat ze de BOLvariant van de opleiding volgden, in werkelijkheid de BBL-variant te volgen. Mede daardoor is de verhouding tussen BOL-en BBL-leerlingen in de steekproef niet in evenwicht. De opleidingen in de tweewielerbranche worden overigens (bijna) uitsluitend in de BBL-variant aangeboden.
5.2. Toekomstig onderzoek 1. Grootschaliger kwantitatief onderzoek. Om meer representatieve uitspraken te doen is een grootschaliger, kwantitatief onderzoek noodzakelijk. Ondanks dat de steekproef met grote zorgvuldigheid is samengesteld en daarin de drie grootste branches op een gebalanceerde wijze zijn meegenomen, blijft dit een onderzoek onder 41 bedrijven uit een branche met ruim 10.000 bedrijven. Om resultaten sterker te onderbouwen is een grotere steekproef wenselijk. 2. BOL-leerlingen en leerbedrijven zonder leerling. Als aanvulling op het huidige onderzoek zou een klein aantal bedrijven kunnen worden onderzocht waarvan bekend is dat er op dit moment juist of uitsluitend BOL-leerlingen aanwezig zijn. Om te toetsen of de bevindingen uit dit onderzoek rooskleurig zijn, kan ook een sample met leerbedrijven worden meegenomen waar men op dit moment geen leerling heeft, maar wel men daar in het verleden wel ervaring mee heeft gehad. Hiervoor zou dezelfde methode moeten worden gebruikt. Deze is beschreven in Bijlage 1. 2. Communicatie tussen bedrijven en ROC’s. Uit dit onderzoek komt naar voren dat bedrijven weinig communiceren met het ROC en omgekeerd. Toekomstig onderzoek zou kunnen worden gericht op hoe de communicatie tussen deze partijen in het opleidingssysteem zou kunnen worden verbeterd.
26
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
Bijlage 1 Onderzoeksverantwoording Op basis van de doelstelling en onderzoeksvragen is de volgende onderzoeksaanpak gehanteerd: Stap 1 Ontwikkelen van het interviewprotocol en online checklist Stap 2 Bepalen van een steekproef Stap 4 Dataverzameling Stap 5 Analyse Stap 6 Rapportage
Stap 1
Ontwikkelen van het interviewprotocol en online checklist
Voor dit onderzoek zijn, aan de hand van een protocol, kwalitatieve interviews gehouden met functionarissen8 die verantwoordelijk zijn voor de aanname van leerlingen en met begeleiders (leermeesters) van de leerlingen op de werkplek. Van te voren is een protocol opgesteld dat als leidraad heeft gediend (zie Bijlage 2). Het protocol is opgebouwd uit drie delen: a. Vragen over de verwachtingen van kennis, vaardigheden en beroepshouding van de leerling bij binnenkomst in het bedrijf; b. vragen over de werkelijke kennis, vaardigheden en beroepshouding van deze leerling; c. vragen over de ideale leerling op het gebied van kennis, vaardigheden, beroepshouding, vooropleiding, soort beroepspraktijkvorming (BPV) en/of behorend tot een minderheidsgroep. Voordat de instrumenten zijn ingezet voor het onderzoek zijn deze voorgelegd aan OOMT en BeVAM en aangepast op basis van opmerkingen. Voorafgaand aan de interviews zijn de leermeesters gevraagd om een korte online checklist in te vullen. Met de checklist zijn gegevens verzameld over de achtergrond van de leerling(en). Deze gegevens zijn zowel gebruikt bij de analyse van de onderzoeksgegevens, als ter voorbereiding op de interviews.
Stap 2 Bepalen van een steekproef
Aan de opleidingsadviseurs van Innovam is gevraagd om contactgegevens van bedrijven aan te leveren waarvan zij weten dat er leerlingen aan het werk zijn of stage lopen. Ook is er in vergaderingen van Regionale Advies Commissies (RAC) gevraagd of bedrijven bereid waren om deel te nemen aan dit onderzoek. Dit heeft geresulteerd in een steekproef van bedrijven, verdeeld over de personenauto-, bedrijfsauto-, en tweewielerbranche, verspreid over Nederland. Verdeling over deelbranches Om in het onderzoek tot een goede vertegenwoordiging van de deelbranches te komen is een verdeling van bedrijven gemaakt in de steekproef, die is gebaseerd op het totaal aantal werknemers per deelbranche. In dit onderzoek zijn alleen de drie grootste deelbranches meegenomen: de personenautobranche, de bedrijfsautobranche en de tweewielerbranche. We kiezen voor deze drie subbranches omdat daar bijna alle leerlingen een opleiding volgen. Van de drie in het onderzoek betrokken subbranches is ruwweg 70% van de werknemers werkzaam in de personenautobranche, 10% in de bedrijfsautobranche, en 10% in de tweewielerbranche (10% in de overige deelbranches). Binnen de personenautobranche is rekening gehouden met een vertegenwoordiging van zowel merkonafhankelijke autobedrijven als merkdealers. Bij de drie subbranches zijn zowel grote, middelgrote als kleine bedrijven bezocht9 . Bij de personenautobedrijven is gesproken over leerlingen in de opleiding Autotechnicus (AT), Eerste Autotechnicus (EAT) en Technisch Specialist Personenauto’s (TSP).
8 Deze functionarissen kunnen een verschillende rol hebben binnen de bedrijven, variërend van directeur/eigenaar, tot leermeester (of beiden), of bijvoorbeeld een medewerker personeelszaken. 9 Kleine bedrijven hebben 1 tot 5 medewerkers, middelgrote bedrijven hebben 5 tot 10 werknemers en grote bedrijven 10 of meer medewerkers.
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
27
Bij bedrijfsautobedrijven is gesproken over leerlingen Bedrijfsautotechnicus (BAT), Eerste Bedrijfsautotechnicus (EBAT) en Technisch Specialist Bedrijfsauto’s (TSB). Binnen de Tweewielerbranche is onderscheid gemaakt tussen bedrijven die leerlingen hebben van de opleidingen Motorfietstechniek (MFT), Fietstechniek (FT) en Scootertechniek (ST). Voor alle geïnterviewde bedrijven uit de deelbranches geldt dat zoveel mogelijk rekening is gehouden met spreiding over het land. Er zijn in totaal bij 41 bedrijven interviews afgenomen. In Tabel 4.1 is weergegeven hoe de 41 geïnterviewde bedrijven zijn verdeeld over de subbranches. Tabel 4.1 Verdeling van de 41 geïnterviewde bedrijven naar deelbranche Merkdealer Merkonafhankelijk Bedrijfsautobedrijf personenauto personenauto groot
Motorfietsbedrijf
Fietsenzaak
Scooterbedrijf
10
-
6
1
2
1
middel
-
10
-
-
-
-
klein
3
3
2
1
1
1
Totaal
13
13
8
2
3
2
De interviews hebben bij ieder bedrijf plaatsgevonden met de functionaris die verantwoordelijk is voor de aanname van leerlingen. Indien degene die leerlingen aanneemt niet degene is die leerlingen begeleidt, is vervolgens gesproken met de leermeester van de leerlingen op de stage-/werkplek. Dit heeft te maken met het feit dat een tweetal vragen uit het interviewprotocol betrekking heeft op de aanname van leerlingen, terwijl de overige vragen zijn gericht op het functioneren van de leerling in de praktijk. In dit laatste geval is de leermeester de aangewezen gesprekspartner, in het eerste geval degene die verantwoordelijk is voor aanname. In ongeveer 80% van de gevallen was de leermeester tevens de persoon die de leerlingen aanneemt en zodoende de enige in het bedrijf waarmee is gesproken over de leerlingen. Verdeling over de opleidingen In de interviews is gesproken over in totaal 67 leerlingen10. Daarvan volgen 59 leerlingen een BBL-opleiding en 8 een BOL-opleiding. Het aantal leerlingen uit de personenautobranche bedraagt 42 (63%). Voor de Bedrijfsautobranche zijn het 16 leerlingen (24%). De tweewielerbranche werd vertegenwoordigd door 9 leerlingen (13%, zie tabel 4.2). Tabel 4.2 Verdeling van de leerlingen over de opleidingen en de leerweg opleidingsvariant
AT
EAT
TSP
BAT
EBAT
TSB
FT
BBL
14
14
6
8
5
3
3
BOL
4
-
4
-
-
-
nvt
Totaal
18
14
10
8
5
3
3
ST 3 11
nvt 3
4
MFT
EMFT
2
1
nvt 2
4
nvt 4 1
De achtergrond van leerlingen is bekend bij 45 van hen op basis van de online checklist12. Van deze groep heeft 84% minstens een achtergrond in het vmbo, slechts 2% heeft een achtergrond havo. Van de groep met een vmbo achtergrond heeft 45% de basisberoepsgerichte leerweg gedaan, 16% volgde de kaderberoepsgerichte leerweg, 3% gemengd en 8% de theoretische leerweg. De meeste leerlingen bevinden zich in leerjaar 1 van de opleiding (49%), 33% in leerkaar 2, 13% in leerjaar 3 en 2% in leerjaar 4.
10 In veel bedrijven zijn gesprekken gehouden over meer dan één leerling. Soms waren dat meerdere gesprekken (in het geval dat er meerdere leermeesters werkzaam waren) en soms was het slechts één gesprek met een leermeester, over meerdere leerlingen. 11 Deze opleidingen worden niet aangeboden in de BOL-variant. 12 De overige bedrijven hebben hierover geen informatie verschaft.
28
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
Stap 3 Dataverzameling
De interviews zijn gehouden in de maanden december 2011 en januari 2012. Om een afspraak te maken zijn alle geïnterviewden telefonisch benaderd door een onderzoeker. Voorafgaand aan de interviews hebben de betrokkenen een bevestigingsmail ontvangen met de datum en het tijdstip voor de afspraak. Tevens is hen toen gevraagd de online checklist in te vullen. Deze kon via een link in het e-mailbericht worden geopend. Het invullen ervan duurde ongeveer 10 minuten. Aan alle betrokkenen is medegedeeld dat de gegevens die zij zouden verstrekken, vertrouwelijk worden behandeld en anoniem worden verwerkt. Half februari is een herinnering gestuurd aan de bedrijven die de checklist nog niet hadden ingevuld. Dat heeft uiteindelijk geresulteerd in 45 volledig ingevulde vragenlijsten (een respons van 67%). De interviews namen gemiddeld ongeveer een uur in beslag. In enkele gevallen duurde een interview langer omdat over meerdere leerlingen werd gesproken, of omdat de leermeester veel informatie wilde overbrengen. In een enkel geval werd een gesprek gevoerd met meerdere leermeesters over verschillende leerlingen. Als antwoorden van leermeesters niet duidelijk waren is door de onderzoekers doorgevraagd. Naast de interviews met bedrijven is ook een expert geconsulteerd om de bevindingen uit het onderzoek wat betreft de ideale vooropleiding te plaatsen in een groter kader. Dit is specifiek voor de vraag gedaan omdat leermeesters in de praktijk niet in contact komen met leerlingen van alle verschillende mogelijke vooropleidingen. Derhalve is het voor hen moeilijk om een representatieve uitspraak te doen over de ideale vooropleiding. De expert is een onderwijskundige van Innovam. Zij is gevraagd de bevindingen uit het rapport kritisch te bestuderen en om uitspraken te doen over de aansluiting van verschillend vooropleidingen met het mbo voertuigtechniek.
Stap 4 Analyse
De verzamelde interviewdata vragen om een analysemethode voor ongestructureerde data. Hoewel in elk interview dezelfde vraagstructuur is gebruikt, zijn de antwoorden gegeven in een open antwoordstructuur. Het resultaat hiervan is, per vraag, een ongeordende verzameling van uitspraken. Het doel van de kwalitatieve analyse was het aanbrengen van een logische structuur en ordening van de onderzoeksgegevens. Het analyseproces is bij dit type onderzoek een iteratief proces. De onderzoekers zijn begonnen met het in kaart brengen van de antwoorden op enkele vragen, op basis van drie interviews. De antwoorden zijn per vraag op een rij gezet, waarna een eerste clustering is gemaakt van antwoorden. Vervolgens is hetzelfde gedaan voor de overige vragen uit de drie interviews. De clusters vormden de basis voor het analyseschema. Hierna zijn met dit schema de volgende twee interviews geanalyseerd. Hierbij kwam bij elk interview nieuwe informatie naar boven die is gelabeld en ondergebracht in de bestaande en nieuwe clusters. Aan het einde van deze stap trad verzadiging op van het type antwoorden dat werd gegeven op de vragen. Het analysekader is verder verfijnd en daarna nogmaals toegepast op de eerste drie interviews. In de fase daarna is het analysekader gebruikt als leidraad om de antwoorden uit de overige interviews te analyseren. Ter ondersteuning van dit proces is gebruik gemaakt van Excel. Dit programma is later gebruikt om te komen tot een kwantificering van uitspraken. De onderzoeksgegevens zijn geanalyseerd op het niveau van de totale steekproef. De nauwkeurige verdeling van leerlingen over de deelbranches was noodzakelijk om te komen tot een representatief beeld. Er zijn conform het voorstel, vanwege de geringe aantallen leerlingen in de drie deelbranches, geen vergelijkingen gemaakt tussen de deelbranches.
Stap 5 Rapportage
Op basis van de analyse is een conceptrapportage opgesteld. Deze is besproken met OOMT, waarna deze definitief is gemaakt.
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
29
Bijlage 2 Interviewprotocol Leidraad voor het interview over de Kwaliteit van Instromende leerlingen. Toelichten waarom dit interview plaatsvindt en bevestigen met wie en over welke leerling(en). Als de checklist niet volledig is ingevuld zo mogelijk ter plekke aanvullen. Het interview is ingedeeld in drie thema’s: a. Verwachting op het gebied van kennis, vaardigheden, beroepshouding van deze leerling bij binnenkomst in het bedrijf. b. Wat is daarvan werkelijkheid met betrekking tot deze leerling? c. Wat is de ideale leerling als u kijkt naar (voor)opleiding, leeftijd, sekse, nationaliteit, k/v/h. De eerste twee vragen zullen zeer waarschijnlijk aan de functionaris worden gesteld die verantwoordelijk is voor aanname van leerlingen/personeel. De overige vragen afhankelijk van de situatie, maar zeer waarschijnlijk aan de leermeester. a. Verwachting: 1. Hoe is het bedrijf aan deze leerling gekomen? Wat is in uw bedrijf de gebruikelijke manier? 2. 3.
Als men kan kiezen tussen leerlingen die zich aanmelden, op grond waarvan wordt dan (meestal) de keuze bepaald? Welke criteria geven de doorslag? Wat was de verwachting van het bedrijf bij aanname van de leerling, rekening houdend met het niveau (2, 3 of 4) op het gebied van: - kennis - vaardigheden - beroepshouding - ander gebied?
b. Werkelijkheid: 4. Hoe is die verwachting in de praktijk uitgekomen; wat kan deze leerling dus echt op het gebied van: - kennis - vaardigheden - beroepshouding - ander gebied? 5.
Waarover bent u tevreden, wat gaat er goed?
6.
Waarover bent u niet tevreden?
7.
Presteert de leerling op een van de gebieden boven verwachting? Zo ja, welk gebied?
8.
Zijn er in uw bedrijf leerlingen die voortijdig met de opleiding en dus de beroepspraktijkvorming (bpv) stoppen? Zo ja, wat is daarvan de reden?
c. Ideaalbeeld: 9. Hoe ziet de ideale leerling eruit (rekening houdend met het niveau 2,3 of 4) op het gebied van: kennis, vaardigheden, beroepshouding, (voor)opleiding en soort bpv (BOL of BBL). (Evt: Heeft u gedacht aan een bepaalde doelgroep bv vrouwen of bepaalde minderheden: Hoe kijkt u daar tegen aan?) 10.
Als u deze leerling vergelijkt met andere leerlingen die u heeft begeleid of momenteel begeleidt, kunt u dan met een cijfer tussen 1 en 10 aangeven hoe tevreden u bent over deze leerling?
Hartelijk dank voor uw medewerking!
30
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
Kwaliteit van leerlingen in de mobiliteitsbranche
31
Waterveste 1a Houten
Structuurbaan 2, 8 en 19 Nieuwegein
Postbus 491 3990 GG Houten
Postbus 2360 3430 DV Nieuwegein
T (030) 63 54 019 E
[email protected] I www.oomt.nl
T (030) 608 777 77 E
[email protected] I www.innovam.nl