Kwaliteit ondanks massaliteit State of the Art Rechtsgeleerdheid
Prof. dr. J.W. (Jaap) Zwemmer en prof. dr. J.E. (Jenneke) Bosch-Boesjes
met medewerking van prof. mr. M.J.A.M. (Margreet) Ahsmann, I.M. (Inge) Beulen LL.M., I.C.M. (Irene) de Boer LL.M., prof. dr. C.M. (Kees) Cappon, Dr. H.J.M. (Diana) Dolmans, Dr. E. (Eric) Driessen, prof. dr. C. (Cees) Flinterman, prof.dr. R.M.G.E. (René) Foqué, prof. mr. A.A. (Stijn) Franken, prof. mr. N. (Niels) Frenk, mr. M.C. (Marian) van Gestel, mr. H.F.M. (Hans) Hofhuis, M.V. (Misja) Leikin LL.M, E.J.H. (Erik) Poorthuis, BA, LL.M., prof. mr. J.G.J. (Jac) Rinkes en prof. dr. J.W.F. (Jan) van Tartwijk. (allen samen de Onderwijsvisitatiecommissie Rechtsgeleerdheid 2010-2011)
QANU, februari 2012
2
QANU / Kwaliteit ondanks massaliteit
Inhoudsopgave Voorwoord
5
1.
Het domein van de Rechtsgeleerdheid
7
2.
De stand van zaken in Nederland
9
3.
Conclusie
19
QANU / Kwaliteit ondanks massaliteit
3
4
QANU / Kwaliteit ondanks massaliteit
Voorwoord In het najaar 2010 en het voorjaar 2011 heeft een landelijke onderwijsvisitatiecommissie de rechtenopleidingen van de Nederlandse universiteiten gevisiteerd. De commissie heeft achtereenvolgens een bezoek gebracht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, de Rijksuniversiteit Groningen, de Universiteit van Amsterdam, de Universiteit Maastricht, de Universiteit van Tilburg, de Radboud Universiteit, de Vrije Universiteit Amsterdam, de Open Universiteit, de Universiteit Utrecht en de Universiteit Leiden. In totaal zijn 84 opleidingen gevisiteerd. De werklast was zodanig dat de commissie een wisselende samenstelling had, zij het dat vele leden ten minste driemaal aan een visitatie hebben deelgenomen. De commissie is de faculteiten erkentelijk voor de kwaliteit van de verstrekte documentatie en de open sfeer waarin de gesprekken zijn gevoerd. Daarmee heeft de commissie een goed inzicht gekregen in de huidige stand van de kwaliteit van de rechtenopleidingen. De commissie heeft per faculteit een rapport opgemaakt. Elk rapport is toegespitst op de opleidingen van de desbetreffende faculteit. Er zijn geen vergelijkingen gemaakt tussen de opleidingen van de diverse faculteiten. Niettemin heeft de commissie door haar werk veel inzicht gekregen in het onderwijsaanbod van de verschillende rechtenfaculteiten en in de problemen waarmee dit onderwijs wordt geconfronteerd. Voor deze problemen worden uiteenlopende oplossingen gevonden. In dit afsluitende rapport geeft de commissie aan de hand van haar ervaringen een overzicht – state of the art – van de Nederlandse rechtenopleidingen waarbij met name aandacht wordt geschonken aan gemeenschappelijke problemen en de beste daarvoor gevonden oplossingen. Daarnaast komt de commissie nog met een afzonderlijk rapport over het civiel effect.
QANU / Kwaliteit ondanks massaliteit
5
6
QANU / Kwaliteit ondanks massaliteit
1.
Het domein van de Rechtsgeleerdheid
Het uitgangspunt voor de visitatie Het uitgangspunt voor de onderwijsvisitaties vormde het door de decanen van de rechtenfaculteiten, verenigd in het Disciplineoverlegorgaan Rechtsgeleerdheid, op 25 november 2009 opgestelde Domeinspecifiek referentiekader 2009 WO Rechtsgeleerdheid. Veel belang wordt daarin gehecht aan het civiel effect, zijnde de beroepsvereisten die wettelijk dan wel statutair zijn vastgelegd voor de specifieke juridische beroepen zoals advocaat, rechter, notaris en belastingadviseur, zulks niettegenstaande het feit dat meer juristen buiten deze traditionele juridische beroepen werkzaam zijn dan daarbinnen. Los daarvan staat de vraag of de opleidingen waaraan thans het civiel effect wordt verbonden, materieel ook daadwerkelijk aan de daartoe gestelde eisen voldoen. De commissie zal daarop ingaan in een afzonderlijk rapport. Duidelijk is wel dat de faculteiten ernaar streven aan zo veel mogelijk opleidingen het civiel effect te verbinden, een streven dat door studenten wordt ondersteund teneinde met hun opleiding een zo goed mogelijke plaats op de juridische arbeidsmarkt te veroveren. Algemeen Alle rechtenfaculteiten bieden een bacheloropleiding en een masteropleiding aan in Nederlands recht. Deze opleidingen worden gekenmerkt door (zeer) grote aantallen studenten, met massaliteit als gevolg. Daarnaast bieden de meeste faculteiten gespecialiseerde opleidingen aan, zowel op bachelorniveau als op masterniveau. Deze gespecialiseerde opleidingen trekken veel minder studenten. De onderwijslast van de faculteiten is hoog. De meeste faculteiten hebben in vergelijking met niet-juridische faculteiten een slechte staf/studentratio. De commissie heeft ervan afgezien staf/studentratio’s van de diverse rechtenfaculteiten (of afzonderlijke opleidingen) met elkaar te vergelijken. Het belangrijkste probleem was niet zozeer de berekening van de beschikbare onderwijsformatie per faculteit als wel de wijze van toedeling aan de verschillende opleidingen. Vanwege het nauwe verband tussen de opleidingen wordt een aantal vakken tegelijkertijd in meer dan één opleiding gezamenlijk aan de studenten van deze opleidingen gegeven, met als gevolg dat de onderwijslast voor dergelijke vakken over deze opleidingen moet worden verdeeld. Daarvoor hanteert elke faculteit weer een andere methode, hetgeen de vergelijking bemoeilijkt. De commissie heeft wel per opleiding onderzocht of voldoende staf aanwezig was om het onderwijs met de gewenste kwaliteit te kunnen geven. Duidelijk is ook dat de universitaire bezuinigingen hun weerslag op de omvang van de onderwijsformatie ten opzichte van de studentaantallen niet hebben gemist. Niet zelden beschouwen Colleges van Bestuur van universiteiten hun rechtenfaculteit vanwege de omvang van de studentenpopulatie, die zich bovendien nog grotendeels richt op één bacheloropleiding en één doorstroommaster, als een aantrekkelijke financiële ‘melkkoe’ met een personeelsbestand waarop (zo lijkt het) altijd nog wel bezuinigd kan worden. Daar komt bij dat de rechtenstudie, mede gezien haar in zekere zin nationale karakter, internationaal niet (althans onvoldoende) aan de weg timmert. Afgezien van de internationaalrechtelijke en Europeesrechtelijke
QANU / Kwaliteit ondanks massaliteit
7
masteropleidingen richt het merendeel van de opleidingen zich op de instroom van doorgaans Nederlandse studenten die ook na hun afstuderen in – overwegend - Nederlands recht niet opvallend bijdragen aan het vaak beoogde internationale profiel van de universiteit. Een tweede omstandigheid die het onderwijs aan de rechtenfaculteiten diepgaand beïnvloedt, is dat de rechtenopleiding voor menig student geen bewuste keuze is, maar een keuze bij gebrek aan motivatie voor een andere studie. Daar komt bij dat het recht geen onderdeel is van het vakkenpakket van middelbare scholen met als gevolg dat aankomende studenten vaak geen goed beeld hebben van hetgeen van hen in de studie wordt verwacht. In het hierna volgende gaat de commissie aan de hand van een aantal aspecten in op de gemeenschappelijke problematiek van het onderwijs aan de rechtenfaculteiten en de oplossingen die daarvoor door de diverse faculteiten worden gehanteerd. Achtereenvolgens wordt aandacht besteed aan: • • •
• • • • • •
8
De curricula: invulling van de bachelor-masterstructuur Academische vaardigheden De instroom - Taaltoets - HBO-studenten - Buitenlandse studenten Toetsing De scriptie Onderwijsconcept en studeerbaarheid De rendementen De honoursprogramma’s Kwaliteitszorg
QANU / Kwaliteit ondanks massaliteit
2.
De stand van zaken in Nederland
De curricula: invulling van de bachelor-masterstructuur De bachelor-masterstructuur heeft als uitgangspunt dat de bacheloropleiding van drie jaar de voorbereiding vormt op de masteropleiding. Dat betekent dat de bacheloropleiding een algemene juridische vorming moet geven. De commissie heeft geconstateerd dat op enkele faculteiten studenten daarbij één vak moeten kiezen uit een aantal vakken met een metajuridische benadering. Zij heeft in die gevallen geadviseerd om de metajuridische component in de bacheloropleiding te vergroten naar minimaal twee vakken, omdat zij het in de brede bachelorfase passend vindt om het recht in context te kunnen plaatsen en hierop te reflecteren. Bovendien kunnen deze vakken een bijdrage leveren aan het leren kritisch en onafhankelijk te denken. Dergelijke vakken worden idealiter niet aan het begin van de opleiding aangeboden. Alle opleidingen bevatten de noodzakelijke basisvakken, alsmede aandacht voor het internationale en Europese recht. In sommige opleidingen dreigt de aandacht voor het goederenrecht te gering te worden (vaak ten gevolge van verklaarbare, specifieke omstandigheden), terwijl dit vak voor een aantal studenten een struikelblok is en een belangrijk onderdeel van het privaatrecht vormt, ook voor de praktijk. De commissie adviseert daarvoor extra aandacht te hebben. De masteropleiding geeft – naast de meer algemeen vormende bacheloropleinding – de verdieping, waarbij de competenties die samenhangen met het wetenschappelijk karakter van de opleiding een centrale rol (dienen te) hebben. Alle faculteiten hebben een masteropleiding Nederlands recht. De invulling daarvan verschilt. Meestal zijn het specialisaties in een van de drie hoofdvakken, te weten privaatrecht, staats- en bestuursrecht en strafrecht. Daarnaast hebben sommige faculteiten een zogenaamde togamaster waarin alle drie genoemde vakgebieden aan de orde komen. Naast de masteropleiding Nederlands recht bestaan vele gespecialiseerde masteropleidingen. De bekendste daarvan zijn notarieel recht en fiscaal recht. Veelal slagen de faculteiten er niet in het daarvoor vereiste vakkenpakket in één masterjaar onder te brengen met als gevolg dat er een aparte bacheloropleiding is gecreëerd ter voorbereiding van de desbetreffende gespecialiseerde masteropleiding. De commissie heeft geconstateerd dat de verdeling van vakken over een dergelijk bachelor/mastertraject niet altijd even gelukkig is. Vakken die qua verdieping in de masteropleiding thuishoren, worden vanwege het feit dat het noodzakelijke pakket niet in de 60 studiepunten van de masteropleiding kan worden ondergebracht, in de bachelorfase ondergebracht. Gevolg daarvan is dat de desbetreffende bacheloropleiding in feite voor een deel masteropleiding wordt, en daarmee in zoverre haar karakter van bacheloropleiding verliest. Een aantal faculteiten heeft dit goed opgelost door belangrijke vakken in de bachelorfase op basisniveau aan te bieden en de verdieping aan te brengen in de masterfase. Naar het oordeel van de commissie zou het de voorkeur verdienen als er één min of meer uniforme juridische bacheloropleiding van drie jaar zou bestaan, waarna de verdieping en de specialisatie in de masterfase plaats vinden. Daarmee wordt recht gedaan aan het oriënterende
QANU / Kwaliteit ondanks massaliteit
9
karakter van de bachelorfase waardoor het voor studenten mogelijk is zich breder voor te bereiden op de masterfase en zich op een later moment te specialiseren. Het aantal opleidingen in de masterfase is zeer groot. Een aantal faculteiten onderscheidt binnen de masteropleidingen nog weer tracks. Dat komt de transparantie in het opleidingenaanbod niet ten goede. Daarnaast stelt een groot opleidingenaanbod hoge eisen aan de voorlichting van studenten. Bovendien maakt het de organisatie van het onderwijs in de faculteit zeer complex (denk aan: roostering, toetsmomenten, inzet van docenten, gebruik van onderwijsruimtes, samenloop). Gespecialiseerde masters dragen verder het gevaar in zich dat afgestudeerden slechts beperkt inzetbaar zijn. Ook is het de commissie opgevallen dat de masteropleiding in een aantal gevallen veel keuzevakken bevat, met als gevolg dat de samenhang in het uiteindelijke vakkenpakket niet altijd duidelijk is. Weliswaar kan de faculteit erop wijzen dat dit een eigen verantwoordelijkheid is van de student en dat de examencommissies de samenhang bewaken, maar dat neemt de verantwoordelijkheid van de faculteit voor het eindproduct niet weg. Invulling van de (gebonden) keuzeruimte is medebepalend voor de kwaliteit van de afgestudeerde. Veel keuzemogelijkheden kunnen ook leiden tot keuzestress, hetgeen weer kan leiden tot uitstelgedrag en studievertraging. Ook belast het de organisatie van het onderwijs en is het kwetsbaar in tijden van bezuiniging of vertrek van de expertise. Te overwegen is het keuzeaanbod in die zin flexibel in te richten dat het kan aansluiten bij de onderzoeksspeerpunten van de opleiding. Verder heeft de commissie geconstateerd dat de programma’s van met name de gespecialiseerde bachelor/masteropleidingen nogal eens oneigenlijke elementen vertonen als gevolg van de wens van de faculteiten aan elk bachelor/mastertraject zo veel mogelijk het civiel effect te verbinden. Niet het civiel effect, maar de samenhang en de diepgang van de gewenste inhoud zou uitgangspunt moeten zijn voor de samenstelling van het vakkenpakket. Academische vaardigheden Uitdrukkingsvaardigheid Het recht is gebaseerd op taal. Een essentieel en kenmerkend onderdeel van de rechtenstudie is dan ook – naast de andere algemene academische vaardigheden zoals logisch redeneren, analytisch denken, creatief problemen oplossen en de specifiek juridische vaardigheden (bijvoorbeeld het hanteren van juridische bronnen) - het aanleren van goede mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden. De commissie heeft kunnen constateren dat elke faculteit daar veel energie in steekt. De beste resultaten worden geboekt met een methode waarin het vaardighedenonderwijs als een lint door de hele studie loopt waarbij de vaardigheden langzaam worden opgebouwd en in het vakinhoudelijke onderwijs worden geïntegreerd. Daarbij is het belangrijk dat het vaardighedenonderwijs wordt geïncorporeerd in diverse vakken en slechts bij uitzondering – bijvoorbeeld als het gaat om het aanleren van bepaalde technieken - als vak op zichzelf staat. Welke vaardigheden in een vak aan bod komen moet dan wel inzichtelijk gemaakt zijn in de eindtermen van het desbetreffende vak en in de toetsing.
10
QANU / Kwaliteit ondanks massaliteit
De commissie benadrukt dat vaardigheden geen doel op zich zijn, maar een essentieel onderdeel uitmaken van de vorming van de aanstaande jurist. Aan de hand van de inhoud van concrete vakken kunnen dan vaardighedentechnieken in werkgroepverband worden geoefend. Daarbij zal ook een opbouw van niveau zichtbaar moeten zijn, voor wat betreft schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden culminerend in de scriptie, eerst op bachelorniveau en vervolgens op masterniveau en voor wat betreft mondelinge uitdrukkingsvaardigheden in de mondelinge presentatie en verdediging van een juridisch standpunt. De commissie is positief over vakken als Pleitoefening en Oefenrechtbank, waar de mondelinge vaardigheden vakspecifiek worden ontwikkeld. Ook een mondelinge presentatie/verdediging van de masterscriptie, zoals bij sommige opleidingen gebruikelijk is, acht de commissie een waardevol instrument om aandacht te besteden aan de (toetsing van ) mondelinge uitdrukkingsvaardigheid. Dat neemt niet weg dat de commissie meer aandacht vraagt voor de kunst van het debatteren, waarin ook zuiver argumenteren en redeneren kunnen worden ontwikkeld. Op diverse faculteiten werken bachelorstudenten met (digitale) portfolio’s, waarin de ontwikkeling van de vaardigheden door het curriculum heen gedocumenteerd wordt. De commissie erkent dat het portfolio een goede manier is om de ontwikkeling van vaardigheden (expliciet) zichtbaar te maken, ook voor de student. Wel kan in veel gevallen de plaats van het portfolio binnen de opleiding (en de beoordeling) worden verstevigd, waarbij van belang is dat er voldoende draagvlak voor het werken met dit instrument wordt gecreëerd. Helderheid over hoe het instrument bijdraagt aan het realiseren van de doelen is daarbij een voorwaarde. Engelse taalvaardigheid Engelse (juridische) taalvaardigheid is een eindkwalificatie die in vele gevallen wel als wenselijk wordt geformuleerd maar waarvan niet altijd het niveau in de eindtermen wordt beschreven. Ook wordt in veel gevallen de Engelse taalvaardigheid niet expliciet getoetst en is het dus de vraag of het gewenste eindniveau wordt gerealiseerd. Veelal komt het niveau niet verder dan kennis nemen van juridische begrippen in de Engelse taalgebied. Uitzondering vormen hierop de Engelstalige juridische opleidingen. Sommige studenten klaagden over de Engelse taalvaardigheid van docenten. De commissie acht het van belang dat hieraan in de opleiding van docenten specifiek aandacht wordt besteed. Onderzoeksvaardigheden Bij de meeste opleidingen is er aandacht voor het ontwikkelen van een wetenschappelijk attitude en een wetenschappelijke benadering van juridische problemen. Daarvoor is in de meeste juridische bachelor- en in alle masteropleidingen de scriptie het resultaat waarin dat (voldoende) wordt getoond. Ook is bij alle opleidingen de integratie van onderwijs en onderzoek gewaarborgd doordat het facultair beleid is dat docenten zowel een onderwijs- als een onderzoekstaak hebben. Tevens draagt hier aan bij de aandacht die docenten in het onderwijs besteden aan actueel (eigen) onderzoek, hoewel dit laatste niet altijd door studenten ook als zodanig wordt herkend. De commissie beveelt dan ook aan dat studenten ook daadwerkelijk bij onderzoek van docenten worden betrokken, zoals bij sommige opleidingen ook gebeurt, opdat studenten zich meer realiseren wat juridisch onderzoek inhoudt en zij daaraan eventueel een bijdrage kunnen leveren.
QANU / Kwaliteit ondanks massaliteit
11
Instroom De meeste faculteiten starten de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid met een Inleiding in het Recht/Basismodule Recht. Deze module heeft doorgaans een hoog aanvangsniveau, zodat studenten snel kunnen merken of de opleiding aansluit op hun verwachtingen. De taaltoets De rechtenstudie vereist taalgevoel. De praktijk heeft geleerd dat een voltooide VWO-opleiding geen garantie biedt dat een student over het vereiste taalniveau beschikt om de rechtenstudie met succes te volgen en af te ronden. Enkele faculteiten hebben dan ook in het eerste jaar een taaltoets geïntroduceerd. Voor de effectiviteit daarvan is noodzakelijk dat deze vroeg in het studiejaar wordt afgenomen. Het is de commissie opgevallen dat de faculteiten verschillend omgaan met een negatief resultaat van de taaltoets. Zo wordt in sommige gevallen volstaan met het mededelen van het negatieve resultaat. Ook wordt een student soms naar een aanvullende cursus gestuurd. Het viel de commissie op dat een op de taaltoets slecht scorende student in het algemeen niet het advies krijgt dan maar een andere studie te kiezen. Dat laatste lijkt de commissie overigens wel de aangewezen weg. De praktijk leert dat het veel moeite kost studenten met een gebrekkig taalniveau binnen een redelijke termijn op een zodanig niveau te brengen dat zij met succes een juridische studie kunnen voltooien. HBO-studenten Veel faculteiten kennen een instroom van HBO-studenten in de masteropleiding. Veelal wordt de toelating geregeld via een daarop toegespitst schakelprogramma. De resultaten daarvan zijn niet eenduidig. Het kan gaan om gemotiveerde studenten voor wie een HBO-opleiding in feite beneden hun niveau lag en voor wie de overstap (vrijwel) naadloos verloopt. Maar het kan ook gaan om studenten die moeite blijken te hebben met een academische attitude. Dat lijkt zich vooral voor te doen als de vooropleiding geen VWO maar Havo is. Naar het oordeel van de commissie behoeft de instroom van HBO-studenten niet problematisch te zijn, zolang zij geen substantieel onderdeel van de instroom uitmaken. Indien de populatie voor een belangrijk deel uit HBO-instroom bestaat, kan de academische omgeving in gevaar komen. Buitenlandse studenten In een aantal, vooral internationale, masteropleidingen bestaat de instroom voor een groot deel uit buitenlandse studenten. Dat kan een verrijking betekenen voor het niveau van de opleiding, maar dan moet wel duidelijk zijn dat met name het niveau van uitdrukkingsvaardigheid in de Engelse taal aan bepaalde minimumeisen voldoet. De ervaring leert ook dat het zaak is dat niet al te veel studenten uit één land afkomstig zijn, zulks om ongewenste groepsvorming te voorkomen. Ten aanzien van de begeleiding van buitenlandse studenten kan een daartoe ingericht facultair bureau of een facultaire dienst een belangrijke functie vervullen. Buitenlandse studenten lopen in het begin gemakkelijk vertraging op door aanloopproblemen als gevolg van onbekendheid met de Nederlandse regelgeving en gebruiken. Veel van het succes van buitenlandse studenten hangt ook af van de wijze van digitale informatievoorziening door de faculteiten. De commissie heeft hier grote verschillen geconstateerd. De commissie heeft gesignaleerd dat waar de instellingen veel aandacht besteden aan specifiek op internationale studenten gerichte voorzieningen, dit niet 12
QANU / Kwaliteit ondanks massaliteit
alleen wordt gewaardeerd door deze studenten, maar ook een positieve invloed heeft op hun studiesucces. Met name buitenlandse studenten blijken een afstudeerceremonie zeer op prijs te stellen. Het bestaan daarvan draagt ook bij aan het rendement van de opleiding, mogelijk door de cohort – benadering welke daarbij doorgaans gehanteerd wordt en waarbij een duidelijke streefdatum wordt genoemd voor afstuderen. De scriptie Naar het oordeel van de commissie dient zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding te worden afgesloten met een scriptie. Bacheloropleidingen die niet met een scriptie worden afgesloten, hebben daarover in het rapport een opmerking gekregen. De commissie is niet overtuigd geraakt van alternatieven, zoals een spelproces of een noot op een arrest. Deze alternatieven zijn minder geschikt om het eindniveau van een opleiding te beoordelen. Ook, omdat ook een bachelorstudent in een wetenschappelijke, juridische opleiding een juridische probleemstelling in een schriftelijk stuk van enige omvang dient te kunnen behandelen. Alle masteropleidingen worden afgesloten met een scriptie. De commissie was in het algemeen tevreden over het niveau en de omvang van de scriptie. Het aantal studiepunten dat aan de masterscriptie wordt toegekend, wisselt per faculteit. De commissie acht een minimum van 10 studiepunten vereist. Een enkele opleiding organiseert het schrijven van de masterscriptie in het tweede of derde blok van de masteropleiding. De commissie adviseerde in die gevallen om de scriptie het sluitstuk te laten zijn van de opleiding. De begeleiding van de scripties verschilt per faculteit. De commissie heeft geconstateerd dat het nuttig is om voor studenten een studentenvolgsysteem te hanteren, zodat op opleidingsniveau duidelijk is welke student in welk stadium van zijn of haar studie aan de scriptie werkt. Daarmee wordt voorkomen dat studenten met hun scriptie vastlopen. Ook collectieve begeleidingstrajecten, zoals inleidende colleges of scriptieklasjes, kunnen bijdragen aan een succesvol scriptietraject. De commissie heeft overal als eis gesteld dat de scriptie door twee docenten onafhankelijk van elkaar moet worden beoordeeld. Slechts één faculteit voldeed aan de eis dat de beide beoordelingen onafhankelijk van elkaar geschieden. Nog niet overal wordt (consequent) gewerkt met een beoordelingsformulier, waarop wordt onderbouwd in welke mate de scriptie voldoet aan de beoordelingscriteria. De commissie benadrukt dat het consequent gebruik van een dergelijk formulier het beoordelingsproces niet alleen voor (externe) beoordelaars, maar ook voor de studenten inzichtelijk maakt. Mondelinge verdediging/presentatie van de scriptie juicht de commissie toe. Niet alleen wordt daarmee de mondelinge vaardigheid, die veel opleidingen als eindterm hanteren, getoetst maar ook kan het ook voor de student stimulerend zijn om voor een gezelschap over zijn/haar scriptieonderzoek iets te vertellen.
QANU / Kwaliteit ondanks massaliteit
13
Onderwijsconcept en studeerbaarheid De commissie heeft geconstateerd dat het onderwijsconcept bij nagenoeg alle faculteiten draait om intensief en kleinschalig onderwijs, waarbij de studenten worden aangezet tot actieve deelname aan het onderwijs. Deze uitgangspunten komen door de steeds slechtere staf/studentratio’s evenwel onder druk te staan. Werkgroepen overschrijden vaak de gewenste groepsgrootte, wat tot gevolg heeft dat van een activerende omgeving soms weinig sprake is (werkgroepen van meer dan 30 studenten kunnen nauwelijks intensief zijn). In enkele gevallen lieten docenten weten dat zij niet in staat waren de gewenste hoeveelheid intensieve werkgroepen te verzorgen, of dat hun onderwijs niet het gewenste intensieve karakter had. De slechte staf/studentratio’s gaan dan ten koste van de onderwijskwaliteit, vanwege het feit dat de faculteit de onderwijsvisie niet op het gewenst niveau kan realiseren. Omdat de juridische studie veel zelfstudie vraagt, dient men er zich van bewust te zijn dat in het relatief beperkte aantal contacturen die zelfstudie goed aangestuurd moet worden. Daarvoor zijn overdrachtsvormen en grote groepen minder geschikt. De commissie constateert dat de spanning tussen de groepsgrootte en het intensieve onderwijs niet verder opgerekt kan worden. Toetsing en beoordeling Tentaminering Door de grote studentenaantallen geschiedt de tentaminering in de meeste gevallen schriftelijk. Eén faculteit kent een verbod op multiple-choice tentamens, in andere faculteiten is het gebruik van multiple-choice tentamens meestal beperkt tot de propedeutische fase, en vaak in combinatie met een aantal open vragen. In sommige faculteiten worden docenten geschoold in het opstellen van multiple-choice tentamens teneinde de kwaliteit van de multiple-choice vragen te waarborgen. De commissie juicht dit toe en ziet, in het geval dat de kwaliteit van de multiplechoice vragen gewaarborgd is, geen onoverkomelijke problemen in het gebruik van deze toetsvorm, mits gecombineerd met andere toetsvormen. Het viel de commissie op dat op enkele faculteiten feedback op schriftelijke opdrachten en papers niet structureel wordt gegeven. Gezien het feit dat studenten over het algemeen het ontvangen van feedback verwachten en ook zeker waarderen, en gezien het feit dat ook vanuit onderwijskundig oogpunt goede feedback een belangrijke bijdrage levert aan het leerproces, is de commissie van oordeel dat faculteiten en docenten daar, binnen de mogelijkheden, aandacht aan dienen te besteden. Er zou bijvoorbeeld gekeken kunnen worden naar een optimalisatie van de digitale infrastructuur of vormen van peer review, zodat feedback gemakkelijker en sneller gegeven kan worden. Overigens valt op dat als een inloopspreekuur wordt georganiseerd, er door studenten weinig gebruik van wordt gemaakt. In veel gevallen constateerde de commissie dat op vakniveau de kwaliteit van tentamens in meer of mindere mate wordt gewaarborgd. De rol van examencommissies daarbij (zie hierna) laat echter niet zelden te wensen over. Voorts moet nagenoeg overal de stap naar een regelmatige curriculumbrede monitoring nog worden gemaakt, teneinde te waarborgen dat de eindtermen van de opleidingen ook in de breedte worden gerealiseerd.
14
QANU / Kwaliteit ondanks massaliteit
Examencommissies Examencommissies bleken in veel gevallen nog slecht voorbereid op de nieuwe wettelijke rol die zij bij de recente wijziging van de WHW hebben gekregen. Op enkele faculteiten kwam de examencommissie nog niet met de benodigde regelmaat bij elkaar. Het waarborgen van de kwaliteit van examinatoren is doorgaans nog onvoldoende ingevoerd. Ook is er op verschillende plaatsen nog geen uitgewerkt toetsbeleid, waarmee de criteria voor toetsing worden uitgezet en de examencommissie controle voert over de kwaliteit van de toetsing en beoordeling. Best practices Op enkele faculteitenfaculteiten worden tentamens opgesteld volgens het zogenoemde vier-ogen principe. In één geval werken alle docenten binnen een bepaalde sectie samen aan de tentamens van alle vakken. In een ander geval worden tentamens steekproefsgewijs door onderwijskundigen bekeken voordat zij worden afgenomen. Op weer een andere faculteit worden tentamens opgezet in nauwe samenwerking met onderwijskundigen. Op steeds meer plekken worden docenten getraind in het opstellen van bijvoorbeeld multiple-choice tentamens. Op één faculteit leest de voorzitter van de examencommissie alle masterscripties alvorens een bul wordt uitgereikt, in andere gevallen wordt dit steekproefsgewijs gedaan. De rendementen Oorzaken van lage rendementen Alle faculteiten zien zich in vergelijking met andere universitaire opleidingen geconfronteerd met relatief slechte rendementen. Voor een deel wordt dat veroorzaakt door de omstandigheid dat de juridische faculteiten in hun onderwijstaak worden gekenmerkt door grote aantallen studenten en een slechte verhouding tussen deze aantallen en de voor onderwijs beschikbare personeelsformatie is er ongetwijfeld debet aan, al is het alleen al doordat de binding tussen student en opleiding daardoor geringer wordt. Daar komt bij dat vele studenten zich genoodzaakt voelen naast hun studie te werken, hetgeen ook mogelijk wordt gemaakt door het verhoudingsgewijs geringe aantal contacturen dat faculteiten als gevolg van de slechte student/stafratio kunnen geven. Een andere factor die het rendement met name in het eerste jaar negatief beïnvloedt, is het niveau en de motivatie van de instromende studenten. Er vindt geen selectie aan de poort plaats en een deel van de studenten maakt de studiekeuze niet bewust genoeg. De commissie heeft geconstateerd dat alle faculteiten zich bewust zijn van het probleem van de lage rendementen en actief beleid voeren om deze te verbeteren. Het is een landelijk en zeer complex probleem. De commissie heeft daarom de faculteiten niet louter beoordeeld op de lage rendementen als zodanig, maar ook op de mate waarin zij hun verantwoordelijkheid nemen en maatregelen implementeren om de rendementen te verbeteren. De commissie verwijst naar onderstaande best practices. Aangezien de resultaten van deze maatregelen nog niet meetbaar zijn, heeft de commisie voor dit facet geen onvoldoendes willen geven.
QANU / Kwaliteit ondanks massaliteit
15
Best practices in de bachelorfase Faculteiten hebben veel ondernomen om de rendementen te verbeteren. De beste resultaten worden nog bereikt met een strakke en duidelijke programmering waarbij voor elk vak slechts één herkansing aan het einde van het desbetreffende semester bestaat. Enkele faculteiten maken in hun onderwijsaanbod een verschil tussen studenten die actief deel (willen) nemen aan het onderwijs, en aan studenten die dat niet doen. Zo delen sommige faculteiten vanaf het tweede semester van het eerste bachelorjaar de werkgroepen zo in dat niet-actieve studenten bij elkaar in de groep zitten. Aan één faculteit kunnen studenten vanaf het eerste semester van het eerste bachelorjaar zelf beslissen of zij willen deelnemen aan intensief onderwijs, of extensief onderwijs willen volgen. Een andere faculteit maakt onderscheid tussen intensieve werkgroepen enerzijds en responsiecolleges anderzijds. De laatstgenoemde colleges hoeven niet te worden voorbereid. Ook geldt daar dan geen aanwezigheidsplicht. Een enkele faculteit is zo ver gegaan om (actieve) deelname aan het onderwijs verplicht te stellen als ingangsvoorwaarde om aan het tentamen deel te kunnen nemen. Het effect daarvan is nog niet duidelijk, maar ook bij verplichte deelname aan het onderwijs moet duidelijk zijn dat daarmee het academische karakter daarvan gewaarborgd moet zijn. Anderzijds is het wel de vraag of het juist is om het volgen van een opleiding door louter zelfstudie onmogelijk te maken. De argumenten daarvoor zouden moeten zijn terug te voeren op de door de opleiding geformuleerde eindtermen en de vraag of die gerealiseerd kunnen (moeten) worden met louter zelfstudie. Een aantal faculteiten kiest er dan ook voor om de keuze aan de student te laten. Kiest een student voor intensief onderwijs dan verbindt hij zich ook tot actieve deelname (soms verleid door positieve beloningen – bonus). Dat vraagt enerzijds commitment van de student en anderzijds ook van de docenten ( in verband met de handhaving). Succes van dit systeem staat of valt namelijk met consequente handhaving. Bij faculteiten die dit systeem hanteren blijkt het een positief effect te hebben op de rendementen. Sommige faculteiten hanteren een zogenaamd jaargroepensysteem, waardoor studenten meer onderling contact krijgen en elkaar kunnen stimuleren (communityvorming). Ook wordt met een intensief begeleidingssysteem (tutoren, mentoren, docenten) in de propedeuse bij een aantal faculteiten geëxperimenteerd. Daarmee wordt vaak beoogd de academische binding van de student met de studie en de faculteit te bevorderen. Goede voorlichting op basis van ervaringen met studievoortganggegevens; het belang van taalvaardigheid etc. en intakegesprekken kunnen ook bijdragen aan een goede gemotiveerde keuze voor de juridische opleiding. Alle faculteiten geven voor tentamens één gelegenheid tot herkansing. De commissie juicht dit toe. Eén faculteit hanteert het systeem van geclausuleerde herkansing. Slechts bij een deelname aan de eerste kans én indien het resultaat daarvoor minimaal een 4 is krijgt de student een herkansing. Ook wordt wel de regel gehanteerd dat bij een herkansing maximaal een zes gehaald kan worden. De meeste faculteiten kennen inmiddels het bindend studieadvies. Het resultaat daarvan is niet eenduidig. Enerzijds spoort het de studenten aan om in elk geval het aantal punten te behalen dat nodig is om een negatief bindend studieadvies te voorkomen, maar anderzijds blijken studenten 16
QANU / Kwaliteit ondanks massaliteit
zich op niet meer te richten dan op het behalen van dat aantal punten, met als gevolg dat zij al in het eerste jaar achterstand oplopen. Best practices in de masterfase Het is de commissie wel duidelijk geworden dat het voor de faculteiten ook in deze fase moeilijk is de rendementen te verbeteren. Ook hier worden de beste resultaten bereikt met een strakke en duidelijke programmering waarbij voor elk vak slechts één herkansing aan het einde van het desbetreffende semester bestaat. Ook de harde knip tussen bachelor en master kan het rendement verbeteren. De commissie pleit voor een volledige harde knip; op enkele faculteiten kunnen studenten met 160 behaalde studiepunten in de bachelorfase bij uitzondering doorstromen naar de masterfase. De commissie heeft vastgesteld dat een consequente harde knip betere effecten oplevert. Ook een goed begeleidingstraject voor het schrijven van de masterscriptie levert goede resultaten op. Faculteiten die daarvoor een studentenvolgsysteem hanteren en derhalve de voortgang van het scriptietraject in de gaten houden, behalen betere rendementen. Een enkele faculteit benadert zelfs studenten die dreigen af te haken actief om deel te nemen aan een scriptiewerkgroep om op die manier alsnog een scriptieonderzoek op te zetten of af te ronden. Een andere verbetermogelijkheid is het organiseren van een afstudeerceremonie voor studenten die de studie in de reguliere termijn voltooien. Meedoen aan een dergelijke ceremonie kan studenten stimuleren om vaart achter de scriptie te zetten. Met name bij buitenlandse studenten blijkt dit een stimulans te zijn. Verder blijken exitgesprekken, zowel met uitvallers als met alumni, goede resultaten op te leveren. Studenten vullen bij aanvraag van hun diploma een vragenformulier in, waarna de opleiding met een aantal studenten een verdiepend gesprek voert. Dit geeft de opleiding goede informatie waar mogelijk knelpunten voor de opleiding kunnen liggen met betrekking tot de rendementen. Honoursprogramma’s Vrijwel alle faculteiten hebben speciale programma’s voor excellente studenten. De inhoud van die programma’s verschilt sterk als ook het moment waarop de studenten geselecteerd worden. Gemeenschappelijk kenmerk daarvan is wel dat deze studenten extra worden uitgedaagd. De commissie heeft een aantal van deze programma’s bekeken en beoordeelt deze als positief. De toelatingseisen zijn duidelijk en voor studenten is het een aansporing hun talenten te tonen. Niet overal trekken honoursprogramma’s nog voldoende studenten. Het actief benaderen/scouten van geschikte studenten door docenten kan daarbij een waardevol middel zijn, evenals het in het vooruitzichtstellen van een student- of onderzoekassistentschap. Overigens is wel duidelijk dat de honoursprogramma’s extra inzet van onderwijscapaciteit vergen. Hoewel differentiatie in het onderwijsaanbod wenselijk is, is het van belang dat dit niet gaat ten koste van de inzet voor de studenten die niet aan deze programma’s - kunnen – deelnemen. Ook is de vorming van een community van honoursstudenten en honoursdocenten aandacht waard, zonder dat daarbij elitevorming ontstaat. Door honoursstudenten te betrekken bij activiteiten voor alle juridische studenten, zoals bij enkele honoursprogramma’s gebeurt, kan dit worden voorkomen.
QANU / Kwaliteit ondanks massaliteit
17
Kwaliteitszorg Aan de kwaliteitszorg kan bij de meeste faculteiten nog wel het een en ander worden verbeterd. Curriculumevaluaties worden lang niet overal systematisch uitgevoerd. Ook als zij er zijn, worden zij niet altijd gebruikt om verbetertrajecten in te zetten. Ook contacten met alumni zijn niet overal structureel aanwezig. Eén opleiding maakte daar een positieve uitzondering op door met studenten en alumni via LinkedIn contact te houden. Dat bleek ook nuttig om studenten aan een stageplaats te helpen, of zelfs aan een baan.
18
QANU / Kwaliteit ondanks massaliteit
3.
Conclusie
Binnen de faculteiten wordt – niet altijd onder ideale omstandigheden – hard gewerkt om grote aantallen studenten tot goede juristen op te leiden. De commissie is van oordeel dat de juridische bachelor- en masteropleidingen zonder meer aan de maat zijn, zij het dat er spanning blijft bestaan tussen kwaliteit en massaliteit. De slechte staf/studentratio’s zijn even kenmerkend voor de rechtenfaculteiten als de slechte rendementen. Zoals uit dit state of the art rapport blijkt, wordt daar binnen de faculteiten op allerlei verschillende manieren creatief mee omgegaan. Ook van elkaar kan nog veel geleerd worden. Versterking van de onderlinge contacten tussen docenten van de verschillende opleidingen en faculteiten, waarbij uitwisseling van ervaringen en best practices geschiedt, zal daaraan een bijdrage kunnen leveren.
QANU / Kwaliteit ondanks massaliteit
19