Kwalitatief onderzoek naar verzelfstandiging onder moedercentra Doelstelling De dialoog omtrent de verzelfstandiging wordt centraal gesteld in het onderzoek. Vraagstelling Hoe kijken verschillende moedercentra aan tegen de verzelfstandiging van hun eigen moedercentrum? Gehanteerde onderzoeksmethoden De onderzoeksmethoden die gebruikt zijn in dit onderzoek, zijn interviews en observaties. Bij het houden van de interviews is een onderscheid gemaakt tussen halfgestructureerde en narratieve interviews. Bij de observaties zijn zowel geplande als ongeplande observaties aan bod gekomen. Er is gekozen om bij vier zelfstandige moedercentra, drie moedercentra onder welzijnsorganisaties en twee moedercentra waarbij de verzelfstandiging niet gelukt is. Binnen deze moedercentra zijn trekkers en coördinatoren of bestuursleden benaderd voor de interviews. Bevindingen In de bevindingen komt geen duidelijke eenheid in de antwoorden van de geïnterviewden naar voren. De variëteit tussen de moedercentra speelt hierbij een grote rol. De belangrijkste uitspraken rondom het thema verzelfstandiging zijn hierin weergegeven. In de bevindingen staan de persoonlijke waarheden van de geïnterviewden weergegeven, waarbij de eigen verantwoordelijkheden, de belemmeringen en de wensen vanuit de vrouwen worden benoemd. Een concluderende samenvatting van deze gegevens is hier niet op zijn plek, omdat men niet kan spreken over de mening van de moedercentra. Zelfstandige moedercentra Trekkers De trekkers uit de vier zelfstandige moedercentra zijn allen coördinatoren van de activiteiten binnen de moedercentra. De activiteiten die georganiseerd worden door de verschillende trekkers variëren van fietslessen, spreekuren voor vrouwen die last hebben van depressies, tot activiteiten om de privé financiën van de bezoeksters op orde te brengen. De beloning van de arbeid varieert per moedercentrum. Er zijn trekkers met een betaalde baan en trekkers op vrijwillige basis.
Als verzelfstandigd moedercentrum geven de trekkers aan dat een bestuur noodzakelijk is. De trekkers moeten zelf alles regelen en verantwoorden. Twee trekkers die het moedercentrum hebben meegemaakt onder een welzijnsorganisatie, geven aan dat de druk als zelfstandig moedercentrum hoger ligt. Zij zien dit als een leerproces. De manier waarop de trekkers hun budget krijgen verschilt per moedercentrum. Eén trekker heeft een eigen bankrekening vanuit het moedercentrum, waar het bestuur iedere maand een vast geldbedrag op stort, andere trekkers vragen geld aan het bestuur per activiteit en moeten zelf sponsoren werven. De trekkers van de twee moedercentra die eerst onder een welzijnsorganisatie vielen, benoemen allen als belangrijkste verschil het afhandelen van de financiën. Allen geven aan dat de financiële afhandelingen nu beter bevallen, als zelfstandig moedercentrum. Een van de trekkers geeft aan dat het geld wat over is binnen het moedercentrum blijft, een trekker uit een ander moedercentrum geeft aan dat de beslissing tot het verkrijgen van de financiële middelen nu sneller gaat. Tevens geeft zij aan sinds de verzelfstandiging over een eigen gebouw te beschikken en niet langer ruimtes hoeft te delen met een andere organisatie. De gesproken trekkers zijn allen vrij om activiteiten zelfstandig op te zetten. De meerderheid van de trekkers geeft aan dat de vrouwen die de moedercentra bezoeken zelf met ideeën voor activiteiten kunnen komen. Binnen het moedercentrum waarbij de verzelfstandiging nog pril is, kijkt de coördinator over de schouders mee of alles goed loopt. Bij twee van de vier moedercentra zijn de trekkers de schakel tussen de bezoeksters van het moedercentrum en het bestuur. Deze communicatie verloopt via de trekkers. Twee geïnterviewden geven aan het contact met het bestuur als goed te ervaren en hieruit steun te halen. Het bestuur wordt met name geraadpleegd voor de financiën. Er wordt aangegeven dat het bestuur variërend van een keer per maand tot om de zoveel maanden aanwezig is voor het houden van vergaderingen. Drie van de vier besturen bestaan uit vrijwilligers, de leden van het andere bestuur vervullen een betaalde functie. Trekkers geven aan in de toekomst bij het moedercentrum te willen blijven werken, dat ze over een grotere ruimte zouden willen beschikken, dat het moedercentrum blijft bestaan en nog groter wordt en dat er meer doelgroepen richting werk worden gestuurd. Trekkers van twee moedercentra geven aan bang te zijn dat het moedercentrum niet langer kan voortbestaan wanneer er geen subsidie meer vanuit de gemeente zal worden verstrekt. Door een van de trekkers wordt een opmerking over de Nederlandse taal gemaakt: ‘Ja ik begrijp alles, eigenlijk, ik kan meer verstaan, meer dan eh, dus ik praat wel, maar eh vind ik voor mijzelf, niet eh de goede zinnen.’
Bestuur Er is met vier leidinggevende gesproken. Een van de leidinggevende is een bestuurslid en vervult de functie van secretaris en penningmeester. Zij vervult haar functie op vrijwillige basis en heeft hiernaast een reguliere baan van vier dagen per week. Een andere leidinggevende is gedetacheerd vanuit een welzijnsorganisatie, zij is beroepskracht binnen het moedercentrum en houdt zich bezig met het ondersteunen en begeleiden van de vrouwen. Zij is op het moment drie dagen per week aanwezig, maar is haar uren aan het afbouwen. Deze functie wordt gefinancierd vanuit het moedercentrum. De derde leidinggevende is directrice van een moedercentrum en is lid van het bestuur. Zij vervult een betaalde functie. De vierde leidinggevende is bestuurslid en vervult de functie van secretaris en penningmeester, zij is minder aanwezig dan andere bestuursleden en vrijwilligers. Zij werkt op vrijwillige basis. Binnen twee moedercentra zijn er ID banen, regulier betaalde banen en vrijwilligers aanwezig. De andere twee moedercentra hebben enkel regulier betaalde banen en vrijwilligers. Binnen een van de moedercentra wordt de functie van de beroepskracht en de coördinator van de activiteiten gefinancierd door een welzijnsorganisatie. De vier leidinggevenden van de moedercentra geven aan voor de subsidie afhankelijk te zijn van de gemeente. Drie van de vier leidinggevende geeft aan dat de begroting voor de subsidie door het bestuur wordt opgesteld. Zij zijn als moedercentrum zelf actief op zoek naar sponsoren en werven fondsen. Sommige doen dit projectmatig en anderen structureel. Het werven van sponsoren varieert van de aanschaf van een nieuwe keuken, het aanboren van eenmalige subsidiepotjes, tot het plaatsen van advertenties in het jaarboekje. Twee bestuursleden geven de relatie met hun subsidiënt weer; één bestuurslid geeft aan onzeker te zijn over de mate van subsidie voor het moedercentrum bij bestuurlijke wisselingen in de gemeentepolitiek. Het andere bestuurslid geeft weer dat het moedercentrum en de gemeente gemeenschappelijke doelen hebben. ‘Als wij niks doen krijgen wij langzaam aan minder geld en terecht.’ Door twee bestuursleden wordt bij de definiëring van verzelfstandiging gewezen op het feit dat de vrouwen zelf het centrum kunnen runnen. Het verschil tussen deze twee leidinggevenden is dat de een vindt dat de organisatie van de vrouwen self-sufficient moet zijn en de ander vindt dat er altijd een beroepskracht aanwezig moet zijn. Ook is er een bestuurlid dat aangeeft dat het bestuur verantwoordelijk is voor alles en dus niet afhankelijk is van de welzijnsstichting. Het grootste nadeel van de verzelfstandiging ligt voor drie van de vier leidinggevende bij het feit dat er geen financieel vangnet meer is. ‘Als we het niet redden zijn we weg’. Nadelen die
worden genoemd zijn: jaarlijks afwachten hoe hoog de subsidie is, lang wachten totdat het subsidiegeld binnen is, het niet meer mee kunnen fietsen met een welzijnsinstelling. Het bestuurslid van het vierde centrum ziet geen nadelen van het verzelfstandigen. ‘Ja natuurlijk is er een nadeel; als je vraagt, goh, het was fantastisch elke maand weet dat eh, elk jaar weet dat je bepaalde inkomsten hebt, enneh, hoef je in wezen weinig te doen. Maar dat vind ik geen voordeel.’ Twee leidinggevenden halen aan dat de grootste voordelen van verzelfstandiging zijn dat alles vanuit de vrouwen zelf kan gebeuren en zij zelf meer verantwoordelijk zijn. Als je kijkt naar de doelstellingen is het van belang dat de moedercentra zelf hun eigen visie kunnen nastreven en niet de taken van de welzijnsstichting moeten uitvoeren. Een bestuurlid geeft aan dat er volgens de vier bewuste pijlers wordt gewerkt. Een ander bestuurslid vindt dat elk moedercentrum er goed aan zou doen om te verzelfstandigen. ‘Ik zie binnen een aantal moedercentra, zie ik, de struggle for life, in verband met de welzijnsinstelling. Het gevaar is wel dat nogmaals als je naar Roermond kijkt, die blijven knokken tegen het bestuur’. Deze leidinggevende geeft ook nog aan dat de welzijnsinstelling en het moedercentrum altijd een haat-liefde verhouding hebben gehad. Ze geeft tevens aan dat het idee van een moedercentrum en het idee van een welzijnsinstelling heel anders is. Een welzijnsorganisatie werkt meer in hokjes en werkt top-down, dit in tegenstelling tot een moedercentrum. Eén bestuurslid geeft aan dat het goed is om naar verzelfstandiging te streven daar waar mogelijk, omdat vrouwen dit ook willen leren, maar je moet realistisch blijven omdat de groep die je bedient ook financieel weinig in te brengen heeft. Twee bestuursleden benadrukken het belang van een goede beroepskracht. Het vierde bestuurslid benoemt het belang van goede vrijwilligers. Binnen twee van de vier moedercentra leggen de beroepskrachten verantwoording af aan het bestuur. Bij één daarvan heeft de beroepskracht een zelfde stem in de algemene bestuursvergaderingen als een bestuurslid. Één leidinggevende voegt er nog aan toe dat de beroepskracht de spil vormt tussen de vrouwen en het bestuur. Ook wordt er aangegeven dat er een spanningsveld bestaat tussen de welzijnsstichting en het bestuur met betrekking tot de beroepskracht, die wordt ingezet vanuit de welzijnsstichting. De rol van het bestuur binnen drie van de vier de moedercentra kan worden beschreven als een bestuur dat op afstand functioneert. Twee bestuursleden geven aan dat het bestuur zich bezighoudt met het beleidsniveau en het scheppen van randvoorwaarden voor de vrouwen. Eén bestuurlid geeft aan op den duur te streven naar een raad van toezicht model. De andere geïnterviewde ziet het contact tussen de vrouwen en het bestuur al bottom-up relatie.
Een toekomstdroom van twee bestuursleden, is dat zij graag willen beschikken over een groter gebouw. Een van deze geïnterviewden wil dat de subsidies in één groot geheel worden gestopt. Een andere geeft het volgende aan: ‘Uhm nou ik denk dat we op dit moment de belangrijkste toekomstdroom is het commitment van de gemeente en de subsidiegevers.’ Eigen geld verdienen en het hebben van een organisatie die staat, wordt ook aangegeven als een toekomstdroom van een van de leidinggevenden. Drie leidinggevenden geven aan dat de financiële situatie in de toekomst hen zorgen baart. Hiervoor worden verschillende reden genoemd, zoals continuïteit en de verwachting vanuit de gemeente dat het moedercentrum in de toekomst zelfredzaam moet zijn. Een leidinggevende geeft ook nog aan bang te zijn dat moedercentrum verdwijnt, indien zij zelf wegvalt. Moedercentra onder welzijnsorganisaties Trekkers De vier trekkers die geïnterviewd zijn vervullen variërende taken; deze lopen uiteen van secretaresse tot vrouwenbegeleidster. Alle vier hebben zij een ID-baan. Een van de vier trekkers geeft aan dat ze samen met de vrouwen de programma’s voor de activiteiten samenstelt. Een andere trekker geeft aan dat ze het fijn vindt vrouwen te helpen. Een volgende trekker geeft aan dat ze veel vrijheid heeft als medewerkster. De activiteiten binnen de drie moedercentra lopen uiteen van debatteren over opvoeden tot sportles. Alle trekkers geven aan dat zij tevreden zijn met het contact tussen henzelf en de coördinator. Twee trekkers geven aan dat wanneer ze ideeën hebben voor activiteiten, ze daarmee naar de coördinator toegaan. Een andere trekker vertelt zij dat alles samen met de bezoeksters samen wordt besloten, dit gaat aan de hand van vergaderingen. Een trekker geeft aan dat ze persoonlijk niet merkt dat het moedercentrum onder een welzijnsorganisatie valt. Een andere trekker vertelt dat er binnen het moedercentrum gestreefd is naar verzelfstandiging, maar de nadelen hiervan zwaarder bleken te wegen dan de voordelen. Door de doorstroom van de vrouwen kan er niet een goede basis worden gelegd voor verzelfstandiging, er zijn dan niet genoeg trekkers. Als toekomstdroom geeft één van de trekkers aan dat zij hoopt dat het een bruisend moedercentrum wordt en dat ze meer eenheid krijgt met de nieuwe welzijnsorganisatie. Alle vier de trekkers geven aan bang te zijn in de toekomst hun ID-baan kwijt te raken.
Coördinatoren De drie geïnterviewden geven allen aan de moedercentra te coördineren en zijn allen in dienst bij verschillende welzijnsorganisaties en hebben reguliere banen. Eén coördinator geeft aan te zorgen voor nieuwe ideeën binnen het moedercentrum. Eén coördinator heeft te maken met een samenwerking met een nieuwe welzijnsorganisatie. Zij geeft aan dat alles omtrent de financiën en het nieuwe gebouw nog onduidelijk is. Alle drie de moedercentra hebben te maken met ID-banen. Twee coördinatoren geven aan dat het moeilijk is om de ID-banen om te zetten in reguliere banen. Eén van deze twee coördinatoren geeft als reden dat de welzijnsorganisatie geen geld heeft om de ID-banen om te zetten in regulieren banen. Zij geeft ook het belang van professionals binnen de moedercentra aan. Twee coördinatoren geven verschillende definiëringen van verzelfstandiging; één van hen geeft als punt de vrijheid om zelf fondsen aan te schrijven, de ander geeft het belang van zeggenschap aan en het niet denken van bovenaf door de welzijnsorganisatie, maar bewaken dat alles van onderaf moet komen. Alle drie de coördinatoren geven aan momenteel geen mogelijkheid te zien voor verzelfstandiging. De voorwaarden die worden aangegeven, zijn dat je moet kunnen beschikken over de juiste instroom en doorstroom van de trekkers, over genoeg financiële middelen en over een bestuur. Voordelen die genoemd worden van het vallen onder een welzijnsorganisatie zijn dat het personeel en de salarissen geregeld worden en dat de subsidies door de welzijnsorganisaties worden aangevraagd. Nadelen die worden genoemd zijn dat je zelf geen fondsen kan aanschrijven, dat er geen invloed op de begroting kan worden uitgevoerd en dat de coördinatoren niet zelf naar de politiek kunnen. Eén coördinator geeft aan dat zij het nadelig vindt dat er geen geld is voor nieuwe activiteiten indien er geen budget meer is voor het moedercentrum vanuit de welzijnsorganisatieorganisatie. Voordelen van verzelfstandiging die genoemd worden zijn; meer vrijheid, het beter kunnen profileren, het meer te zeggen hebben over de eigen geldstroom en meer ruimte om nieuwe dingen ad hoc te kunnen organiseren. Een coördinator vertelt: ‘Dus de bureaucratie daar breek je dan wel je nek op (…) Als ik dat allemaal rechtstreeks doe, zou dat allemaal wat wat schelen in in werk en eh tijd en ergernis.’ Nadelen en risico’s van verzelfstandiging die worden genoemd zijn; gerommel met bestuurtjes en afhankelijk zijn van de in- en doorstroom van vrouwen waardoor in slechte tijden het link is helemaal zelfstandig te zijn. Een coördinator ziet het belang van verzelfstandiging met name in de autonomie van de vrouwen, zij is geïnteresseerd in de evaringen van andere zelfstandige moedercentra. Tegelijkertijd geeft zij
aan niet hetgeen zij hebben opgebouwd in vijftien jaar in gevaar te willen brengen door verzelfstandiging. Een andere coördinator geeft aan dat de gemeente op het moment niet wil dat de moedercentra zelfstandig worden, indien de gemeente wel directe subsidie zou willen verlenen dan denkt zij dat er voor zou moeten gaan. Een coördinator geeft aan sporadisch contact te hebben met andere moedercentra, hetgeen zij erg jammer vindt. Een coördinator vertelt: ‘Nee, ik voel me helemaal niet onder –naam welzijnsorganisatie- -lachen-. Dat is wat zij mij ook wel eh verwijten, dat ik geen wij-gevoel heb vanuit de organisatie. Ik denk ik ik ben hier voor de wijkbewoners.’ Een andere coördinator vertelt dat zij zich niet laat weerhouden door de welzijnsorganisatie om het moedercentrum te profileren. Ze is hiervoor een aantal keren terug gefloten door de welzijnsorganisatie. Voor één coördinator is de toekomstdroom autonomie. Zij geeft aan dat er verschil is tussen autonomie en verzelfstandigd zijn. Een andere coördinator geeft aan een bruisend moedercentrum te wensen, de vier pijlers overeind te willen houden, eigenbeheer en betere opvoedingsondersteuning te verwezenlijken. De derde coördinator geeft aan meer samenwerking met andere organisaties te willen aangaan en langere openingstijden wenst waarin meer gebruik wordt gemaakt van het moedercentrum. Eén coördinator geeft aan bang te zijn voor het verliezen van de ID-banen en de gevolgen daarvan. Een andere coördinator is bang dat het hoofdbureau het moedercentrum niet op waarde schat, zij is ook bang dat wanneer zij weggetrokken wordt door de welzijnsorganisatie het moedercentrum niet lang meer zou bestaan. Op het moment wordt door de welzijnsorganisatie al aan haar uren geknabbeld. De derde coördinator geeft aan bang te zijn dat de welzijnsorganisatie in de toekomst verkeerde beslissingen zal nemen. Moedercentra waarbij de verzelfstandiging niet is gelukt Aanvankelijk werd er gedacht dat er twee moedercentra zouden worden geïnterviewd waarbij de verzelfstandiging niet is gelukt. De weergegeven bevindingen zullen slechts afkomstig zijn van één moedercentrum waarbij de verzelfstandiging niet is gelukt. Trekker De trekker van het moedercentrum heeft een reguliere baan vanuit een welzijnsorganisatie. Zij geeft aan dat haar taak met name ligt bij het signaleren van wat de vrouwen willen en dit om te zetten in activiteiten samen met de vrouwen. De geïnterviewde geeft aan dat de mogelijkheden tot verzelfstandiging zijn onderzocht. Echter, hieruit is gebleken dat de verzelfstandiging niet redbaar en niet haalbaar was. Een reden die zij hiervoor geeft is het feit dat een groot deel van de doelgroep van het moedercentrum
in ‘de overleeffase’ zit en daarom de verantwoording niet aankan. De goede vrijwilligers stromen snel door. ‘Het is niet dat ze niet willen - stem omhoog- maar ze kunnen het niet - stem omlaag-’ Deze trekker geeft aan dat verzelfstandiging iets prachtigs is om te zien. ‘Want dan uh heb je een geroep vrouwen die het hele beheer op zich nemen uhm…het uh reilen en zeilen van het centrum ook echt op zich nemen dat hun het voor het zeggen hebben van …dit willen we in ons centrum en dit niet...’ Zij vertelt dat de verantwoordelijkheden door haar gedragen worden. Zij wil graag dat de vrouwen die verantwoordelijkheden zelf dragen. Op dit moment kunnen de vrouwen dit nog niet aan. Ook geeft zij aan dat de communicatie binnen het moedercentrum heel slecht verloopt. Vrouwen komen bijvoorbeeld niet opdagen bij de vergaderingen. Het contact met de welzijnsorganisatie wordt omschreven als goed en ze geeft aan dat ze met haar problemen bij de welzijnsorganisatie terecht kan. De trekker vertelt ook nog dat de welzijnsorganisatie bepaalt waar het geld naar toe gaat en welke activiteiten echt hun doorgang moeten vinden. De vrouwen hebben hier wel wat zeggenschap over, maar de begeleiding vanuit de welzijnsorganisatie speelt hierbij een grote rol. De vrouwen voelen zich door de rol van de welzijnsorganisatie nog meer beperkt om met ideeën te komen. Ook de gemeente oefent hier invloed op uit. De trekker heeft hierdoor het gevoel dat zij soms niet van onderuit werkt maar van bovenaf gestuurd wordt: ‘ik zeg van we gaan dat doen…wie gaat mee helpen? In de plaats van dat ga kijken wat willen jullie? Wie gaat het doen …af en toe vergeet ik dat?’ Op het moment durft de trekker niet naar verzelfstandiging te kijken omdat zij niet weet of het moedercentrum in de toekomst nog zal bestaan. Wel geeft zij als voordeel aan van verzelfstandiging, dat vrouwen dan echt kunnen bepalen wat ze willen en dat zij zelf fondsen kunnen werven. De toekomstdroom van de trekker is verzelfstandiging en dat het centrum van de vrouwen is. Zij vindt dat het moedercentrum zelfstandig kan zijn zonder welzijnsorganisatie. Haar angst voor de toekomst is dat het moedercentrum niet meer kan voortbestaan. Coördinator De geïnterviewde is op dit moment niet meer werkzaam voor het moedercentrum. Zij werkte toen der tijd vanuit de welzijnsorganisatie bij het moedercentrum. Haar functie binnen het moedercentrum was richting geven aan de manier waarop het centrum zich zou moeten ontwikkelen.
De coördinator vertelt dat er op financieel vlak geen sprake was van continuïteit. Het was elk jaar afwachten hoe de politiek over het moedercentrum dacht. Er vonden veel bezuinigingen plaats en ook de ondersteuning in de vorm van de additionele banen was erg teruggelopen. ‘Dus jaa de basis om gewoon lekker te kunnen draaien die wordt er uitgehaald.’ De coördinator ziet een verzelfstandigd moedercentrum als een centrum waar de vrouwen zelf de leiding hebben, waar ze zelf beslissingsbevoegdheden hebben en zelf kunnen onderhandelen over budgetten. Wel geeft zij aan dat de mate van verzelfstandiging afhankelijk is van groep vrouwen die het moedercentrum bezoekt. Zij vindt dat verzelfstandiging niet een doel op zich moet zijn. ‘Maak ze dus zo zelfstandig als ze aankunnen.’ en ‘Maak zelfstandigheid niet tot zelfstandig doen’. Bij dit moedercentrum zegt de oud-coördinator het volgende over verzelfstandiging: ‘Zoals ik het gezien heb –kucht- hier is dat dat eigenlijk een euh illusie is.’ Zij geeft een aantal redenen waarom verzelfstandiging bij dit moedercentrum een illusie is. Allereerst noemt zij als reden dat de groep die zij in huis hebben de ze verzelfstandiging niet aan kan. Het over grote deel van de vrouwen zit in ‘de overleeffase’. Verder is de druk van de uitkerende instanties op de vrouwen enorm, waardoor zijn niet veel tijd in het centrum kunnen stoppen. De oud-coördinator ziet zelf de verzelfstandiging niet als mislukt. Zij ziet het als een onderzoek naar de mogelijkheid tot verzelfstandiging. ‘Nou en de conclusie van de vrouwen zelf was van ‘ons doe je er geen plezier mee’ Er is besloten om voor de veiligheid te kiezen en de eindverantwoordelijkheid bij de welzijnsorganisatie te leggen. Het moedercentrum is uiteindelijk met de welzijnsorganisatie overeengekomen dat er meer onderhandeld werd met de vrouwen. De kerngroep binnen het moedercentrum fungeerde min of meer als medezeggenschapsraad naar de welzijnsorganisatie toe. ‘Ja zo hebben we dus eigenlijk gekozen voor een vorm waarin we dus juridisch niet zelfstandig waren, maar binnen de organisatie erkend werden als een zelfstandige eenheid.’ Toen de geïnterviewde nog bij het moedercentrum werkte was haar toekomstdroom dat het moedercentrum zelfstandig kon worden en dat ze om dit te bereiken over de juiste vrouwen zou beschikken. Als angst geeft ze aan dat ze bang was dat de continuïteit van het moedercentrum niet gewaarborgd kon worden. Verzelfstandiging Het centrale thema tijdens dit onderzoek is verzelfstandiging. Het gaat hier om een begrip dat niet tastbaar is, waardoor dit moeilijk te onderzoeken is. Uit de interviews is gebleken dat er geen eenduidige visie bestaat onder de verschillende moedercentra over verzelfstandiging. Dit is voortgekomen uit de verschillen in definities van het onderwerp, de wenselijkheid
hiervan, het belang van verzelfstandiging en de voor- en nadelen voor het moedercentrum. Dit verschil bleek niet enkel te bestaan tussen de verschillende type moedercentra, maar kwam ook naar voren uit de gesprekken met de geïnterviewden uit eenzelfde moedercentrum. vanuit veel van de geïnterviewden binnen de moedercentra, kwam veelal ‘verzelfstandiging op maat’ naar voren. Hiermee wordt bedoeld dat het niveau van verzelfstandiging aangepast moet worden aan de capaciteiten van de vrouwen binnen de verschillende moedercentra. Een aantal geïnterviewden hebben aangegeven een rol te zien voor Movisie, in het ondersteunen van het verzelfstandigingsproces. . De concrete invulling van deze rol blijft echter onbesproken.
Overige thema’s ID-banen Met name de geïnterviewde trekkers, bleken veelal ID-banen te hebben. Aangezien deze IDbanen in de nabije toekomst zullen worden afgeschaft, heerst hierdoor veel onzekerheid over hun positie binnen de moedercentra. Zowel de trekkers zelf als de coördinatoren binnen de moedercentra benoemden dit verlies als een angst voor de toekomst. Trekkers zijn veelal de spil waarop de moedercentra draaien. Er wordt vaak nog geen alternatief gezien voor het vervangen van deze ID-banen, het probleem ligt bij de financiering van deze banen. Subsidie Het merendeel van de geïnterviewden heeft aangegeven zich jaarlijks zorgen te maken over de subsidie vanuit de gemeente of de welzijnsorganisatie. Omdat dit een jaarlijks terugkerend proces is, kunnen de moedercentra zich moeilijk focussen op de toekomst. Zo gaf één bestuurslid als alternatief aan, dat zij met de gemeente graag een vijfjarenplan zou willen opstellen, in plaats van het indienen en wachten op de goedkeuring van een jaarlijkse begroting. De begroting die zowel een rol speelt bij de zelfstandige moedercentra, als bij de moedercentra die onder welzijnsorganisaties vallen, vormt een belemmering in de mate van vrijheid en autonomie van de moedercentra. Zij worden beperkt in het doen van onverwachte uitgaven en ad hoc beslissingen. Voortbestaan moedercentra Door de zorgen om het verlies van de ID-banen en de jaarlijkse onzekerheid over de te verkrijgen subsidie, maken veel vrouwen zich druk om het voortbestaan van de moedercentra. De bezochte moedercentra zijn momenteel vooral bezig met overleven. Door de complexe samenwerking met de verschillende actoren waarmee het moedercentrum te maken heeft,
zijn zij veelal afhankelijk van de beslissingen van anderen. Indien de politieke kleur binnen de gemeenten verandert, kan de subsidie voor de moedercentra variëren; de moedercentra hebben te maken met een grote in- en doorstroom van vrijwilligers, waardoor zij niet zeker zijn van een vaste groep vrijwilligers; de verschillen manieren waarop de welzijnsorganisaties de moedercentra ondersteunen en hen autonomie bieden varieert in dusdanige mate; de moedercentra zijn afhankelijk van het niveau van de vrouwen die bij hen als bezoeksters binnenkomen voor het invullen van de functies binnen het moedercentrum. Verscheidenheid moedercentra Als onderzoeksteam is ons opgevallen dat de moedercentra niet alleen verdeeld zijn in drie typen, maar dat deze per moedercentrum verschillend zijn. Dit is naar voren gekomen uit onze observaties, reflecties en interviews. Er is vanuit dit onderzoek geen mogelijkheid geweest om één beeld te vormen van de moedercentra. De lokale situatie waarin de verschillende moedercentra zich bevinden, speelt een cruciale rol in de manier waarop zij zijn vormgegeven en de wijze waarop zij kunnen functioneren. Voorgaande overige thema’s vragen op dit moment meer aandacht dan de verzelfstandiging. . Het proces van de overleving van de moedercentra lijkt vanuit dit onderzoek belangrijker om nader uit te zoeken, dan de mogelijkheden tot verzelfstandiging voor de moedercentra.