Kwalificaties Bachelor GPW (Competentieprofiel)
MT: april 2014
Kwalificaties Bachelor GPW
1
Inhoudsopgave 1
2 3 4
5
Leeswijzer 1.1 Kwalificaties 1.2 Competenties 1.3 Gedragsindicatoren 1.4 Kerntaken 1.5 Kennisbasis 1.6 Onderzoek 1.7 HBO Niveau 1.8 Niveau aanduiding competenties Inleiding Kerntaken GPW Competenties Bachelor GPW 4.1 Hermeneutisch competent 4.2 Pastoraal competent 4.3 Liturgisch competent 4.4 Missionair competent 4.5 Educatief competent 4.6 Agogisch competent 4.7 Communicatief competent 4.8 Organisatorisch competent 4.9 Competent in samenwerken 4.10 Competent in leiding geven 4.11 Competent is persoonlijke en spirituele ontwikkeling 4.12 Competent in professionalisering Bijlagen 5.1 matrix kwalificaties - opleiding 5.2 Kennisbasis 5.3 Onderzoekslijn 5.4 HBO niveau binnen HSAO Domein
3 3 3 3 3 3 3 4 5 6 8 18 18 18 19 19 19 20 20 20 21 21 21 22 23 23 25 29 30
Kwalificaties Bachelor GPW
2
Kwalificaties Bachelor GPW
1
3
Leeswijzer
Het kwalificatieprofiel voor de opleiding GPW (bachelor) van de CHE beschrijft de beoogde kwalificaties, competenties, inclusief de kennisbasis en onderzoeksbekwaamheid, die een afgestudeerd GPW’er gerealiseerd dient te hebben op het eindniveau van de opleiding. De kwalificaties zijn opgebouwd uit verschillende aspecten. Hieronder vindt u een korte toelichting bij de gebruikte termen en de gehanteerde opbouw.
1.1
Kwalificaties
Onder kwalificaties verstaan we de beoogde kwalificaties bachelor GPW. Deze bestaan uit een geheel van competenties, met apart benoemd de kennisbasis en de onderzoeksbekwaamheid.
1.2
Competenties
Een competentie is een specifieke bekwaamheid, bestaande uit een geïntegreerde combinatie van kennis, vaardigheden en attitude, die essentieel is om succesvol een beroep uit te oefenen, in dit geval in het werkveld van de Bachelor of Theology. Het GPW–competentieprofiel bestaat uit twaalf cruciale competenties. Elke competentie is beschreven in een definitie en uitgewerkt in gedragsindicatoren (zie hierna).
1.3
Gedragsindicatoren
1.4
Kerntaken
Gedragsindicatoren zijn meetbare en concrete formuleringen over het beoogde gedrag dat verwacht wordt van de GPW’er in een bepaalde beroepssituatie. Deze indicatoren geven expliciet argumenten om de bekwaamheid aan te tonen en zijn geen criteria an sich.
In het kwalificatieprofiel zijn acht kerntaken beschreven die kenmerkend zijn voor het beroep en beroepsmatig handelen van een GPW’er. Ze vormen de beroepssituatie in de praktijk waarbinnen de GPW’er kwalificaties ontwikkelt en realiseert. De kerntaken zijn in die zin essentiële (kritische) beroepssituaties uit de GPW–praktijk. In de eerste twee jaar van de opleiding GPW komen deze kerntaken alle een keer aan de orde. In het derde jaar toont de GPW’er zijn zelfstandig functioneren aan in de praktijk aan de hand van de kerntaken. Halverwege het derde jaar kiest de student een profiel om uit te stromen. In elk uitstroomprofiel zijn er twee kenmerkende beroepsituaties, kerntaken, en twee generieke kerntaken. Het uitstroomprofiel betreft de specialisatie en hier realiseert de GPW’er, binnen de kerntaken van het profiel, zijn kwalificaties op eindniveau.
1.5
Kennisbasis
1.6
Onderzoek
Landelijk is er in het GPW domein overleg een kennisbasis vastgesteld die onderwerpen en deelonderwerpen benoemt als beoogde kwalificaties. De GPW’er dient deze kennisbasis te realiseren tijdens zijn studie. In de opleiding GPW Ede is deze kennisbasis verweven met het verwerven van kennis en inzicht en oordeelsvorming en deels met de toepassing van de kennis tijdens de integratie van het beroepsmatig handelen in de praktijk.
De GPW’er realiseert tijdens de ontwikkeling van beroepsbekwaamheid ook een onderzoeksbekwaamheid. De GPW’er realiseert onderzoeksvaardigheid en een onderzoekende houding op bachelorniveau. De onderzoeksvaardigheid richt zich op specifieke vaardigheden van het bronnenonderzoek, kwantitatief onderzoek en kwalitatief onderzoek als bijdrage aan de praktijk. Dat kan een bijdrage aan innovatie zijn of een bijdrage aan het hanteren van een praktijkdilemma, praktijkprobleem of veranderingsproces in de beroepspraktijk. Onderzoeksvaardigheid is verweven met de competentie professioneel handelen. Onderzoekende houding en het ondersteunen van de praktijk vanuit een onderzoeksinterventie is verweven met de agogische competentie.
Kwalificaties Bachelor GPW
4
Onderzoeksniveau van de bachelor: • Relevantie: het onderzoek is met name relevant voor de opdrachtgever • Rigor van de claim is bescheiden: o Gebruikt met name vakliteratuur o De bewijskracht is theoretisch o Geen generalisatie
1.7
HBO Niveau
De beschreven opleidingscompetenties voor GPW refereren aan de generieke opleidingskwalificaties voor hbo-opleidingen welke zijn opgesteld door de commissie Franssen. Daarbij beogen zij te voldoen aan de eisen die geformuleerd zijn in de zgn. Dublin-descriptoren welke in Europees verband zijn opgesteld voor het hoger onderwijs. De Dublin-descriptoren zijn algemene internationale beschrijvingen voor het eindniveau van het bacheloronderwijs. Dit maakt het mogelijk om opleidingen internationaal te vergelijken. Deze is enerzijds ontleend aan de beroepenstructuur in het sociaal-agogisch werk. Voor het niveau van afgestudeerden in het hoger beroepsonderwijs is niveau C (Ontwerpen en uitvoeren) en D (Regie voeren) aan de orde. De niveaus hebben betrekking op: • De mate van zelfstandigheid • De mate van complexiteit • De mate van verantwoordelijkheid • Het toepassen in uiteenlopende situaties Anderzijds geven de Dublin descriptoren aan, aan welke eisen de afgestudeerden op het bachelorniveau dienen te voldoen wat betreft • Kennis en inzicht • Toepassen van kennis en inzicht • Oordeelsvorming • Communicatie • Leervaardigheden Het HBO niveau is duidelijk beschreven in het NLQF, wat staat voor ‘Nederlands Kwalificatie Raamwerk’ en is afgeleid van het EQF, het European Qualification Framework. Het Nederlands Kwalificatiekader (NLQF) maakt het mogelijk niveaus van opleidingen van zowel publieke als private opleidingen, internationaal en nationaal te vergelijken. Op basis van het NLFQ, Dublin descriptoren en het bachelorniveau HSAO, ontwerpen en regie voeren, onderscheid de bachelor met name op: • De complexiteit van de praktijkproblemen : naast toepassing, vraagt de praktijk van de hbo professional een ontwerp- of regierol. • De kennisbasis: gericht op het toepassen in uiteenlopende situaties omvat een breder wetenschapsgebied (onderliggend wetenschappen en theorieën). • Creativiteit; gericht op het komen met een nieuwe, originele bijdrage aan de beroepspraktijk. Samen met beroepscollega’s werken aan praktijkvragen. • Doen van onderzoek: gericht op praktijkonderzoek. Het betreft zelf actief kennis en informatie verwerven door het doen van onderzoek, het evalueren en combineren van kennis, het opstellen van argumentaties met een methodologische , kritische, wetenschappelijke benadering. Een bachelorstudent moet zich ook kritisch kunnen verantwoorden richting specialisten. • Oordeelsvorming: : Een bachelor kan (i.t.t. een AD-er) een oordeel vormen aan de hand van relevante sociaal maatschappelijke, beroepsmatige, wetenschappelijke of ethische aspecten. • Leer en ontwikkelvaardigheden: gericht op zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van de beroepsprofessional.
Kwalificaties Bachelor GPW
1.8
5
Niveau aanduiding competenties
Om het HBO niveau concreet uit te werken in niveau van beheersing van de competenties zijn er drie niveaus beschreven: Niveau 1: enkelvoudige situatie: uitvoerende bekwaamheid Niveau 2: complexe situatie: methodisch, zelfstandig, overleggen en verantwoorden Niveau 3: problematiseren en ontwikkelen Toelichting: Niveau Competentie 1e niveau
Complexiteit • • •
2e niveau
• • •
3e niveau
•
•
Werkt met routines Krijgt instructies, volgt aansturing door leidinggevende Kan delen van producten aanleveren Werkt vanuit richtlijnen en procedures in complexe situaties Verdiept zich in vraagstukken van complexiteit in het werk Werkt zelfstandig aan opdrachten en producten Analyseert problemen, vragen en knelpunten in complexe situaties en maakt deze zichtbaar in het product Ontwikkelt zelf nieuwe procedures of producten; gebruikt creativiteit in het aanpakken opdrachten
Verantwoordelijkheid • • • • •
• •
Draagt verantwoording voor eigen takenpakket Formuleert doelen Legt over voortgang verantwoording af. Zet eigen trajecten uit, onderhandelt trajecten Legt over verantwoording af over keuzes en resultaten (weegt deze af). Werkt pro-actief Verantwoordt op professionele wijze de informatieverzameling, theoriekeuze /–vorming en de gekozen oplossingen naar de opdrachtgever en naar collega’s (staat daarbij open voor kritisch oordeel)
Kwalificaties Bachelor GPW
2
6
Inleiding
De beschrijving van het profiel en de opleidingskwalificaties baseert zich qua inhoud in hoofdzaak op het document Professional met Diepgang (LOO). Wat betreft kader en vorm sluit de beschrijving aan bij Vele takken, één stam. Beide landelijke documenten, ontwikkeld in het LOO, verbonden aan het HSAO domein, zijn het vertrekpunt voor de beschrijving van het kwalificatieprofiel van de academie voor Theologie, CHE te Ede. Tevens is rekening gehouden met de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de bachelorafgestudeerde, zoals recent verwoord in de HBO-agenda Kwaliteit als Opdracht (KaO) 1. Daarin wordt gesteld dat een Hbo-opgeleide dient te voldoen aan de volgende standaard: • • • • •
een gedegen theoretische basis onderzoekend vermogen om bij te kunnen dragen aan de ontwikkeling van het beroep, voldoende professioneel vakmanschap, en tenslotte beroepsethiek en maatschappelijke oriëntatie die past bij een verantwoordelijke professional. vanzelfsprekend maakt de internationale dimensie onderdeel uit van elk aspect van deze standaard.
De opleiding GPW leidt op voor een heel breed werkveld: kerkelijk werk, pastoraat, jeugdwerk, vormingswerk, diaconaat, geestelijk verzorging en levensbeschouwelijke begeleiding, zowel in kerkelijke instellingen als daarbuiten, in instellingen voor zorg en welzijn alsook als vrijgevestigde professionals. De Hbo-theologen zijn in een grote diversiteit aan functies werkzaam en hebben allen gemeenschappelijk dat zij een beroepsopleiding hebben gevolgd waarin religieuze/levensbeschouwelijke en agogische competenties nauw met elkaar verbonden zijn: het gaat steeds om vraagstukken waarin religieus-agogisch (resp. levensbeschouwelijk-agogisch) gehandeld wordt. De missie bestaat uit het opleiden van een professional met diepgang. Binnen de CHE betekent het dat de academie voor Theologie niet alleen het HBO niveau beoogd wordt met studenten, maar diepgang ook staat voor de verbinding met de diepere lagen op existentieel niveau, de spiritualiteit van de professional. De Hbo-theoloog ondersteunt individu, groep of samenleving in het omgaan met religieuze, levensbeschouwelijke en existentiële vragen en stimuleert bij hen aandacht voor zingevingsvragen als dimensie van het leven. Hij doet dat met kennis van de religieuze of levensbeschouwelijke traditie die hij representeert en/of vanuit de eigen identiteit Dat kan zijn in de vorm van pastorale zorg, intern of extern gerichte verkondiging, diaconaat of educatie, en ook door middel van religieuze vieringen en rituelen. Binnen de academie voor Theologie betekent het concreet: • bij de doelen die ze nastreeft (persoonlijke en sociale verandering, toerusting en bevrijding) zich richt op een specifieke invulling van betekenisvol leven van mensen, namelijk zoals deze is gedefinieerd binnen de religieuze, levensbeschouwelijke of kerkelijke tradities waarbinnen of van waaruit wordt gewerkt • daarbij gebruik maakt van kennis uit de theologie en de sociale wetenschappen, maar ook uit bronnen van spiritualiteit • daar intervenieert waar existentiële, levensbeschouwelijke of religieuze vragen aan de orde zijn • daarbij waarden en normen, goed en kwaad beoordeelt vanuit een religieus perspectief. Op het niveau van de competenties vinden we de missie expliciet terug, waarbij de kernkwaliteiten van GPW’er zijn: • • • • • 1
Religieus sensitief en theologisch onderlegd integer en authentiek enthousiast en ondersteunend communicatief en samenwerkend verantwoordelijk en reflexief
HBO-Raad, Kwaliteit als Opdracht.
Kwalificaties Bachelor GPW
•
7
in staat ethisch verantwoord mensen te begeleiden
In de volgende hoofdstukken worden de kwalificaties, competenties en kennisbasis, expliciet beschreven. Vanuit de praktijksturing van het profiel, worden eerst de kerntaken besproken.
Kwalificaties Bachelor GPW
3
8
Kerntaken GPW
Kerntaken vormen een verzameling van beroepsactiviteiten, beroepsproducten en beroepshandelingen die centraal staan in een bepaalde (kritische) beroepssituatie. Het handelen staat hierin centraal. Door het beroepsmatig handelen in de beroepssituatie toont de GPW’er zijn bekwaamheid aan. De academie voor Theologie sluit zich aan bij de landelijke omschrijving van het religieus en agogisch handelen in de GPW beroepspraktijk en ziet het als fundament voor het ontwerp van de kerntaken. Het religieus-agogisch handelen betekent: • religieus: het religieuze domein is alles omvattend. Het omvat individu en samenleving, natuur en wereld, heden, verleden en toekomst, ook hun onderlinge verhouding. Kenmerkend voor religie, geloof en levensbeschouwing is dat de werkelijkheid wordt beschouwd in het perspectief van transcendentie. In het christelijk geloof wordt dit verwoord door schepping, verlossing en vervolmaking. Uiteindelijk doel van het religieus handelen is er de komst van het Koninkrijk Gods. • agogisch: interventies, begeleiding etc. hebben tot doel datgene te realiseren dat binnen de gegeven religieuze context leidt tot optimale voltooiing van mens en wereld. Die religieuze context kleurt ook de inter-subjectieve en dialogische relaties tussen professional en pastorant / hulpvrager / betrokkene. De interventie van de professional is erop gericht dat de betrokken individuen zelf, samen met anderen, hun situatie zien, verhelederen en, waar gewenst, veranderen in het licht van hun religieuze opvattingen, binnen de kaders van hun eigen situatie en de gegeven mogelijkheden. Te midden van zijn collega-agogen neemt de Hbo-theoloog een bijzondere positie in. Kenmerkend voor zijn functioneren is dat hij elke feitelijke of beoogde verandering dient te evalueren vanuit de waarden en normen van de religieuze of levensbeschouwelijke traditie die hij representeert. Het religieus-agogisch handelen kent drie taakgebieden waarin de GPW’er werkt aan de beoogde kwalificaties: 1. het religieus-agogisch ondersteunen van mensen, groepen of samenleving Hier gaat het om het specifieke vakgebied en de bijzondere professionaliteit van de religieus-agogisch professional. Het zijn de specifieke activiteiten die kenmerkend zijn voor zijn beroepsuitoefening. 2. het werken binnen of vanuit een gemeenschap, instelling of eigen onderneming. Het tweede gebied omvat de taken die voortvloeien uit het feit dat de professional werkt in of vanuit een organisatie. Dat kan zowel een kerkelijke als niet-kerkelijke organisatie zijn, een instelling voor zorg en welzijn of een eigen onderneming. Het kan zijn in dienstverband of als vrij gevestigde ondernemer. Steeds zijn er organisatorische, coördinerende en beleidsmatige taken. Veelal wordt er gewerkt met anderen in (multidisciplinaire) samenwerkingsverbanden en/of netwerken. 3. het werken aan de eigen spiritualiteit en professionalisering en aan die van de beroepsgroep. Kenmerkend voor de professionaliteit van de Hbo-theoloog is de spiritualiteit waarop zijn professionaliteit is gebaseerd. Deze zal hij dus steeds verder dienen te ontwikkelen en onderhouden. Daarnaast vereist zijn professionaliteit dat hij zijn vakmanschap verder ontwikkelt, trends en knelpunten signaleert, onderzoek doet en aan innovatie werkt. Dit veronderstelt voortdurende reflectie en levenslang leren. Taakgebied 1 vormt de kern van het religieus-agogisch handelen. De beide andere taakgebieden zijn ondersteunend en voorwaardelijk om de activiteiten op dit taakgebied naar behoren te kunnen verrichten. Het merendeel van zowel de generieke als de specifieke competenties hebben in hoofdzaak betrekking op het eerste taakgebied, het ‘eigenlijke werk’ van de religieus-agoog. Deze drie taakgebieden heeft de academie voor Theologie vormgegeven in tien kerntaken, waardoor er doorgaande inhoudelijke lijnen in de opleiding ontstaan. Op die manier, door het kleiner en meer expliciet te maken, is het mogelijk voor de GPW’er om de beoogde kwalificaties ook te realiseren binnen een beheersbare context. Binnen elke kerntaak kan de GPW’er in de specifieke beroepssituatie in een doorgaande lijn zijn competenties ontwikkelen, door het uitvoeren van beroepsactiviteiten en het beroepsmatig handelen.
Kwalificaties Bachelor GPW
9
Overzicht van de kerntaken: Kerntaken GPW Kt 1
Functionele relaties aangaan
kt2
Vormgeven van onderwijssituaties (met jongeren) in de gemeente
kt3
Omzien naar de medemens, solidair zijn, binnen en buiten de geloofsgemeenschap
kt4
Pastoraal begeleiden van mensen
kt5
Voorgaan in dienst of viering
kt6
Communiceren van christelijk geloof met mensen buiten de christelijke geloofsgemeenschap
kt7 en 8
Toerusten en coachen van kader
Kt 9 en 10
Projectmatig werken: van visie, naar beleid en uitvoering
Kwalificaties Bachelor GPW
Kerntaak 1
Functionele relaties aangaan en onderhouden
Taakgebieden
1 Religieus agogisch handelen 2 Werken in of vanuit een organisatie 3 Werken aan de eigen spiritualiteit en professioneel handelen Competentie 7: Communicatie
Competenties
Kennisbasis
Onderzoekslijn Religieus- agogisch beroepshandelingen; activiteiten en/of producten
Uitstroomprofiel
Competentie 11: Persoonlijke Competentie Deel 2 Gericht op de professionaliteit : persoon en professie Deel 4 Gericht op doordenking van theologische en filosofische inhoud Deel 5 Gericht op vertolking (Hermeneutiek) Praktische theologie Vaardigheid: Observatie Interview/ gesprek Hij of zij kan persoonlijke gesprekken voeren in een christelijke context. Hij of zij kan het karakteristieke van functionele relaties (grenzen, verantwoordelijkheden, afstand – nabijheid) herkennen en benoemen en de eigen rol hierin aangeven Hij of zij kan verbinding maken tussen het eigen levensverhaal en dat van anderen. Hij of zij kan functionele relaties aangaan binnen organisaties of vanuit organisaties, het werkveld, daarbij passende grenzen en verantwoordelijkheden hanteren (omgaan met afstand – nabijheid) Hij of zij heeft ervaring met intervisie en supervisie Hij of zij kan reflecties op het beroepsmatig handelen verbinden met de persoonlijke kwaliteiten. Hij of zij kan functionele relaties aangaan in een internationale context en in een context van diversiteit en daarbij passende grenzen en verantwoordelijkheden hanteren (omgaan met afstand – nabijheid). Producten: Levensverhaal. Reflectieverslagen. Pastoraal Agogisch Werk Missionaire Presentie
10
Kwalificaties Bachelor GPW
Kerntaak 2 Taakgebieden Competenties
Vormgeven van onderwijssituaties (met jongeren) in de gemeente 1 Religieus agogisch handelen 2 Werken in of vanuit een organisatie: beroepscontext voor educatieve activiteiten is die van een kerk / gemeente. Competenties 1: Hermeneutische competentie Competentie 5 Educatieve Competentie Competentie 7: Communicatie
Kennisbasis
Deel 1: Gericht op de praktijk, 1.5 Godsdienstpedagogiek Deel 3: Gericht op bronnen, Bijbelvakken, Geloofsleer
Onderzoekslijn
Vaardigheid: Observatie en Interview/ gesprek in de gemeente Hij of zij kan een catechese, toerusting of een les / Bijbelkring verzorgen en daardoor opbouwen relatie; hanteren eenvoudige groepsdynamica; theologisch verantwoorde inhoud en adequate werkvormen. Hij of zij kan de inhoud van de les of toerusting afstemmen op de doelgroep, o.a. jongeren. Hij of zij kan groepsdynamica integreren in de vormgeving van zijn les of toerusting. Hij of zij kan digitale ondersteuning hanteren, digitale didactiek inzetten.
Religieus- agogisch beroepshandelingen; activiteiten en/of producten
Hij of zij kan actieve werkvormen toepassen in een onderwijssituatie in de gemeente. Hij of zij kan een programma of een toerusting uitvoeren voor een aspect van de lerende gemeente, bestaande uit meerdere bijeenkomsten. Hij of zij kan onderwijs in een complexe groepssituatie verzorgen vanuit een theologisch referentiekader, afgestemd op de vraag van de groep. Producten: • digitale presentaties • lesprogramma/ toerustingsdocumenten ontwerpen • lesplan of opbouw presentatie • doelgroepanalyse • specifieke middelen voor jongeren ontwerpen Uitstroomprofiel
Voorganger of gemeenteopbouw
11
Kwalificaties Bachelor GPW
Kerntaak 3 Taakgebieden Competenties
Kennisbasis
Onderzoekslijn
Religieus- agogisch beroepshandelingen; activiteiten en/of producten
Omzien naar de medemens, solidair zijn, binnen en buiten de geloofsgemeenschap 1 Religieus agogisch handelen 2 Werken in of vanuit een organisatie Competentie 1: Hermeneutisch Competentie 4:Missionaire competentie Competentie 8:Organisatorisch competent Competentie 9:Vermogen tot samenwerken Deel 1 Gericht op de praktijk, 1.3: diaconaat; 1.4 missionair werk Mens en Maatschappij Praktische theologie Deel 2 Gericht op de professionaliteit : theologie als ambacht Deel 5 Gericht op vertolking (Hermeneutiek) Vaardigheid: Interviews afnemen in missionaire context, specifiek een contextanalyse Onderzoekende houding: Participeren in de onderzoeksgroep Vraagarticulatie Hij of zij kan onderzoek (observatie en interviews) uitvoeren in context van diaconale activiteiten en missionaire presentie Hij of zij kan participeren aan diaconale projecten en activiteiten in een missionaire context. Hij of zij kan Missionair present zijn in een niet christelijke context of een context van diversiteit. Hij of zij kan activiteiten organiseren op diaconaal of missionair gebied. Hij of zij kan Missionair present zijn, concreet zichtbaar door een projectbijdrage te ontwerpen en uitvoeren. Hij of zij kan activiteiten op de doelgroep en context afstemmen op basis van een missionaire visie. Producten: • contextanalyse • reflectieverslag Missionair Present zijn • doelgroepanalyse • missionaire projecten voor jongeren ontwerpen • missionaire diaconale projecten • ontwerp toerusting betreft inhoud en werkvorm
Uitstroomprofiel
Missionaire Presentie
12
Kwalificaties Bachelor GPW
Kerntaak 4
Pastoraal begeleiden van mensen
Taakgebieden
1 Religieus agogisch handelen
Competenties
Competentie 2:Pastorale competentie Competentie 6:Agogische competentie
Kennisbasis
Deel 1 Gericht op de praktijk, praktijk (pastorale structuren binnen de gemeente of instelling; methodische gespreksvoering) Deel 2 Gericht op de professionaliteit (beroepsethiek binnen de gemeente en instelling) Deel 3 Gericht op bronnen Deel 4 Gericht op kennis van en doordenking van theologische en psychologische inhoud Deel 5 Gericht op vertolking (Hermeneutiek) Hij of zij kan pastorale gesprekken voeren in een nietcomplexe situatie. Denk aan het voeren van een pastoraal gesprek met één pastorant op het niveau van basis-pastoraat. Hij of zij ondersteunt de pastorant in zijn geestelijk leven tijdens ouderdom, ziek zijn maar ook als er geen zorg of nood is. Hij of zij kan een pastoraal gesprek analyseren vanuit een verbatim en daarop reflecteen. Hij of zij kan methodisch een pastoraal gesprek voeren, zich verhouden tot het kader van de pastorale psychologie en de pastorale theologie. Hij of zij kan pastorale gesprekken voeren in een complexe situatie. Denk aan het voeren van een pastoraal gesprek met een of meerdere pastoranten op het verdiepte niveau. Hij of zij voert pastorale gesprekken waarbij dikwijls sprake is van meervoudige relaties: pastor – echtpaar; pastor – kinderen; pastor – mantelzorgers, etc. Hij of zijn kan een veelzijdige hulpvraag hanteren, met in elk geval relationele en psychologische aspecten. Hij of zij kan pastoraat uitvoeren in crisissituaties. Hij of zij kan methodisch een pastoraal traject uit voeren, zich daarbij verhouden tot de pastorale psychologie en de pastorale theologie.
Religieus- agogisch beroepshandelingen; activiteiten en/of producten
Producten: • Gespreksverslagen, waaronder verbatims • Reflectieverslagen van gesprekken/ een pastoraal traject • doelgroepanalyse • ontwerp pastorale toerusting betreft inhoud en werkvorm (binnen de gemeente en instelling) Uitstroomprofiel
Pastoraal Agogisch werker
13
Kwalificaties Bachelor GPW
Kerntaak 5
Voorgaan in dienst of viering
Taakgebieden
1 Religieus agogisch handelen
Competenties
Competentie 1:Hermeneutische competentie Competentie 3: Liturgische competentie Competentie 7: Communicatieve competentie
Kennisbasis
Deel 1 Gericht op de praktijk, 1.1 Kerkgeschiedenis 1.6 Liturgie en ritueel Deel 3 Gericht op bronnen: Bijbelvakken Deel 5 Gericht op vertolking: Hermeneutiek
Religieus- agogisch beroepshandelingen; activiteiten en/of producten
Hij of zij kan een (dag)opening of meditatie verzorgen en uitvoeren. Hij of zij kan voorgaan in een kleine bijeenkomst. Hij of zij gaat voor vanuit een heldere theologisch verantwoorde exegese en stemt af, doet voorstellen betreft de liturgie. Hij/zij kan in de verschillende samenkomsten/vieringen gepast ritueel ‘handelen’. Hij of zij kan het ritueel handelen verbinden met bronnen en duiden voor de leiding van de gemeente. Hij of zij kan een bijzondere bijeenkomst (bijvoorbeeld rouw– of trouwdienst) voor een grote, diverse groep verzorgen en uitvoeren. Hij of zij kan voorgaan in een themadienst binnen de gemeente. Hij of zij kan vormgeven aan een spreekcyclus rondom het Woord. Hij kan het voorgaan bespreken met de dienstdoende vrijwilligers betreft afstemming liturgie en organisatie van de dienst. Producten: • exegese • reflectieverslag preek • digitale ondersteuning • liturgie
Uitstroomprofiel
Voorgaan in een viering
14
Kwalificaties Bachelor GPW
Kerntaak 6 Taakgebieden Competenties
Communiceren van christelijk geloof met mensen buiten de christelijke geloofsgemeenschap 1 Religieus agogisch handelen Competentie 1:Hermeneutische competentie Competentie 4: Missionaire competentie Competentie 7: Communicatieve competentie
Kennisbasis
Deel 1 Gericht op de praktijk, 1.4 missionair werk: Wereldreligies Deel 5 Gericht op vertolking (Hermeneutiek) Mens en Maatschappij Praktische theologie
Onderzoek
Interview en onderzoek in de multiculturele en multireligieuze context. Hij of zij kan een persoonlijk gesprek voeren met andersgelovigen over het christelijke geloof. Hij of zij kan participeren aan missionaire activiteiten buiten de gemeente of kerk en de interreligieuze dialoog aangaan. Hij kan een functionele relatie aangaan in een context van diversiteit. Hij kan intercultureel communiceren en zich verhouden in de ontmoeting met de ander. Een vervolg geven aan persoonlijke gesprekken met andersgelovigen d.m.v. het organiseren van activiteiten en/of het opzetten van een traject.
Religieus- agogisch beroepshandelingen; activiteiten en/of producten
Producten: • exposure activiteiten • materiaal en middelen ontwikkelen voor activiteiten met anders gelovigen • reflectieverslag positie in de interreligieuze dialoog • gespreksverslag ontmoeting Uitstroomprofiel
Missionaire presentie
15
Kwalificaties Bachelor GPW
Kerntaak 7 en 8
Toerusten en coachen van kader
Taakgebieden Competenties
1 Religieus agogisch handelen Competentie 1:Hermeneutische competentie Competentie 5: Educatieve competentie Competentie 6: Agogische competentie
Kennisbasis
Deel 3 Gericht op bronnen Deel 5 Gericht op vertolking (Hermeneutiek) Bijbelvakken Geloofsleer Hij of zij kan een toerusting verzorgen vanuit een thema, welke aansluit bij de deelnemers. Hij of zij kan het leervermogen versterken van de deelnemers van de toerusting. Hij of zij kan een toerustingsbijeenkomst ontwerpen en geven (voor een specifieke doelgroep, voor een specifieke deeltaak). Een serie toerustingsbijeenkomsten organiseren (i.p.v. een enkele bijeenkomst) en/of toerusting in een conflictmatige situatie of specifiek ontwikkeld n.a.v. de vragen van het werkveld/ betreffende doelgroep Hij of zij kan een coaching gesprek voeren met een individu. Hij of zij kan een coachingstraject ontwikkelen en uitvoeren met een individu of een groep.
Religieus- agogisch beroepshandelingen; activiteiten en/of producten
Producten: • coach activiteiten vormgeving/ plan • materiaal en middelen ontwikkelen voor activiteiten van de toerusting • digitale middelen ontwikkelen • gespreksverslag Uitstroomprofiel
Generiek
16
Kwalificaties Bachelor GPW
Kerntaak 9 en 10 Taakgebieden Competenties
Kennisbasis
Onderzoek Religieus- agogisch beroepshandelingen; activiteiten en/of producten
Projectmatig werken: van visie, naar beleid en uitvoering 2 Werken in en vanuit een organisatie Competentie 6: Agogische competentie Competentie 8: Organisatorische competentie Competentie 9: Samenwerken in en vanuit de organisatie Competentie 10: Leiding geven Deel 1 Gericht op de praktijk, 1.1: gemeenteopbouw Deel 2 Gericht op de professionaliteit Deel 5 Gericht op vertolking (Hermeneutiek) Mens en Maatschappij Geloofsleer Op basis van onderzoek, gedaan in een groep, een advies formuleren aan een gemeente in opbouw/ veranderingstraject. Hij of zij heeft herkent en benoemt verschillende visies op thema Leiderschap in de gemeente. Hij of zij ontwikkelt een eigen visie op leiderschap. Hij of zij kan een project ontwerpen op basis van een onderzoeksrapport : Systematische verzameling en interpretatie van (onderdelen van) de (beleids)gegevens om te komen tot het in kaart brengen van de aanwezige visie en het beleidsplan tot en met de probleemformulering. Hij of zij kan participeren in een projectgroep. Hij of zij deelnemen in een veranderingstraject. Hij of zij kan een advies presenteren aan de gemeente of organisatie. Leiden van vergaderingen (voorbereiden, agenda opstellen, vergadering leiden, follow–up doen). Complex: Hij of zij kan beleid ontwikkelen op basis van onderzoek in het kader van gemeenteopbouw Hij of zij kan leiding geven aan een proces van gezamenlijke visieontwikkeling of project. Opzetten van en leiding geven aan een taakgroep gedurende langere tijd (doelen stellen, vergaderingen leiden, zie niveau 1, omgaan met weerstanden, organiseren van werkzaamheden). Hij of zij kan een beleidsplan schrijven. Hij of zij kan een implementatieplan ontwerpen en bespreken met de betreffende actoren. Hij of zij kan een adviesrapport schrijven en presenteren. Hij of zij kan projectmatig werken in kerkelijke context. Producten: • onderzoeksplan en onderzoeksverslag • onderzoeksmethoden/ vragenlijsten etc. • adviesrapport; (deel) beleidsplan/ implementatieplan
Uitstroomprofiel
Generiek
17
Kwalificaties Bachelor GPW
4
18
Competenties Bachelor GPW
De academie voor Theologie heeft de landelijk vastgestelde competenties (LOO) voor de bachelor GPW overgenomen. Hieronder volgt een overzicht van de competenties, die zijn geformuleerd op niveau 2 van het gerealiseerde niveau. De GPW’er kan zelfstandig zijn beroepstaken en handelingen uitvoeren en verantwoording dragen voor keuzes en aanpak van die handelingen. Realiseren van competenties op niveau 1 vraagt een aanpassing van de indicatoren richting een enkelvoudige en eenvoudige beroepsituaties al dan niet een simulatie of een rollenspel. Realiseren van competenties op niveau 3 vraagt een verdieping en aanscherping van genoemde indicatoren op een manier die aansluit bij de complexiteit, innovatie en veranderingstrajecten op het gerealiseerde eindniveau van de opleiding.
4.1
Hermeneutisch competent
Definitie: Het vermogen om enerzijds de bronnen van de religieuze traditie, gemeenschap en/of organisatie, die hij vertegenwoordigt en anderzijds de mens in zijn huidige context in hun onderlinge betekenisvolle samenhang te vertolken. Indicatoren: a. Legt op methodische wijze verbanden tussen de religieuze traditie en de actuele situatie b. Brengt hedendaagse levensbeschouwelijke vragen van mensen in verbinding met de religieuze en levensbeschouwelijke tradities en geeft daaraan een levensbeschouwelijke interpretatie c. Duidt maatschappelijke en culturele processen in het licht van de religieuze traditie d. Heeft inzicht in de referentiekaders van anderen en betrekt zijn eigen geschiedenis en achtergrond zinvol bij de interpretatie van de situatie van anderen e. Reflecteert op en geeft uitdrukking aan de betekenis van zijn religieuze traditie voor de huidige cultuur en samenleving
4.2
Pastoraal competent
Definitie: Het vermogen om mensen, individueel en groepsgewijs, vanuit een contextuele optiek en op hermeneutisch verantwoorde wijze te ondersteunen in het omgaan met religieuze en levensvragen in zeer uiteenlopende situaties. Indicatoren: a. b. c. d.
Hanteert het onderscheid tussen een gewoon gesprek, hulpverlening en pastoraat Initieert pastorale zorg vanuit het zicht op wat nodig is Hanteert verschillende gesprekstechnieken en stelt adequate pastorale diagnoses Herkent en hanteert grenzen van eigen bevoegdheid en handelen, en kan op basis van eigen analyse eventueel passend verwijzen naar derden e. Heeft inzicht in menselijk gedrag, psychologische en geestelijke processen en heeft oog voor de pastoranten in hun context f. Gaat integer en ethisch verantwoord om met de pastoranten en hun situatie, is nabij en leeft mee maar houdt gepaste professionele afstand g. Refereert aan religieuze bronnen en traditie, h. Herkent levensvragen en de religieuze en ethische dimensie en kan hierbij begeleiden i. Maakt in samenspraak met pastoranten gebruik van riten, symbolen en liturgisch/ religieuze handelingen
Kwalificaties Bachelor GPW
4.3
19
Liturgisch competent
Definitie: Het vermogen om religieuze vieringen en rituelen van verschillende aard en doelstelling gestalte te geven en daarin (mede) voor te gaan. Indicatoren: a. b. c. d. e. f. g.
4.4
Geeft de liturgie op een passende wijze vorm, aansluitend bij een gegeven context Overlegt en werkt samen met andere participanten in de vieringen Put op verantwoorde wijze uit de liturgische traditie Maakt en houdt een overdenking in voorkomende gevallen Formuleert passende gebeden en/of teksten Handelt ritueel gepast en expressief en gaat op een authentieke wijze voor Verricht liturgische handelingen in het bewustzijn van hun betekenis
Missionair competent
Definitie: Het vermogen om de eigen religieuze traditie met anderen te communiceren en uit te dragen en op een open en uitnodigende wijze aanwezig te zijn in de samenleving, ook in een cross-culturele context. Indicatoren: a. Is betrokken op en aanwezig in de samenleving en heeft brede en actuele kennis van maatschappelijke en (multi)culturele ontwikkelingen in plaatselijke en wereldwijde context b. Reflecteert vanuit de religieuze traditie op de ontwikkelingen in cultuur en samenleving c. Vertolkt op respectvolle wijze de eigen religieuze traditie in het gesprek met anderen d. Levert een bijdrage aan een interreligieuze dialoog e. Rust mensen toe tot een missionaire houding
4.5
Educatief competent
Definitie: Het vermogen om een krachtige leeromgeving voor individuen en groepen te creëren en om leer- en vormingsprocessen met levensbeschouwelijke thema’s te faciliteren. Indicatoren: a. Formuleert voor diverse individuen en groepen leer- en ontwikkelingsdoelen b. Verdiept zich in de beginsituatie van de lerende(n) en herkent religieuze ontwikkelingen en ervaringen en kiest op basis daarvan leerinhoud en werkvormen c. Motiveert individuen en groepen in hun religieuze leervragen, daagt hen uit en begeleidt hen waar nodig zodat zij in staat zijn het eigen leer- en vormingsproces te sturen d. Staat open voor reflectie en feedback van de lerende(n) en is flexibel in het aanpassen van de leeractiviteiten e. Speelt in op groepsdynamische processen
Kwalificaties Bachelor GPW
4.6
20
Agogisch competent
Definitie: Het vermogen om vanuit de religieuze traditie, gemeenschap en/of organisatie die men vertegenwoordigt op een bewuste, doelgerichte, procesmatige en systematische wijze (samen) te werken aan verandering. Indicatoren: a. Analyseert bestaande situaties en maakt op basis van de analyse een samenhangend ontwerp/plan ter verbetering, dan wel een ontwerp/plan hoe present te zijn indien verbetering niet mogelijk lijkt b. Voert op gestructureerde wijze de voorgenomen plannen/activiteiten uit c. Stelt evaluatiecriteria op en reflecteert regelmatig op product en proces van uitvoering en toetst het eigen handelen aan vooraf gestelde eisen d. Appelleert aan het zelfoplossend vermogen van de pastoranten en maakt mensen bewust van hun situatie. e. Gaat op een professionele en oplossingsgerichte wijze om met weerstanden; durft te confronteren en te corrigeren, verzoent en stimuleert f. Geeft leiding aan overlegsituaties en besluitvormings- en veranderingsprocessen en speelt daarbij in op groepsdynamische processen
4.7
Communicatief competent
Definitie: Het vermogen om adequaat en doelgroepgericht te communiceren met individuen, groepen en organisaties zowel mondeling als schriftelijk, verbaal als non-verbaal. Indicatoren: a. Maakt gebruik van symbolen, beelden en voorbeelden om levensbeschouwelijke onderwerpen ter sprake te brengen en uit te leggen b. Verstaat en interpreteert signalen van individuen en groepen en vraagt waar nodig om verduidelijking c. Kan zich inleven in gedachten, gevoelens en situaties van anderen d. Brengt eigen standpunten en beslissingen overtuigend en met enthousiasme onder woorden en legitimeert deze vanuit diverse inzichten, daarbij respect tonend voor de ander e. Schrijft heldere teksten met een duidelijke structuur en opbouw f. Kiest de juiste communicatie passend bij de doelgroep en maakt daarbij gebruik van informatie- en communicatietechnologie
4.8
Organisatorisch competent
Definitie: Het vermogen om zorg te dragen voor de organisatorische zaken die samenhangen met het werken in of vanuit een (kerkelijke) organisatie of instelling Indicatoren: a. Voert met zorg taken uit in en vanuit een organisatie en is daarbij proactief en ondernemend b. Levert een bijdrage aan de beheersmatige aspecten van de organisatie, met aandacht en zorg voor personeel, financiën en voorzieningen c. Gedraagt zich als lid van een (kerkelijke) organisatie, is loyaal, maakt zich missie, beleid etc. eigen en levert bijdrage aan de uitvoering daarvan d. Draagt constructief bij aan het behalen van gemeenschappelijke doelen in groepen en samenwerkingsverbanden e. Stimuleert de identiteit van de instelling, gemeente, bisdom of organisatie onder de verantwoordelijkheid waarvan hij werkzaam is
Kwalificaties Bachelor GPW
21
f. Levert actieve bijdrage aan (vernieuwings)projecten g. Begeleidt vrijwilligers en/of en rust hen toe om zelfstandig taken uit te voeren in gemeente, organisatie of instelling h. Werkt en rapporteert volgens het kwaliteitsborgingssysteem van de organisatie
4.9
Competent in samenwerken
Definitie: Het vermogen om adequaat en collegiaal samen te werken met collega’s en andere betrokkenen of doelgroepen, zowel binnen als buiten de (kerkelijke of levensbeschouwelijke) organisatie. Indicatoren: a. Initieert intercollegiaal overleg en samenwerking en werkt in teamverband b. Kan het beroep van Hbo-theoloog verantwoorden en een collega-professional consulteren of adviseren c. Verantwoordt en motiveert de wijze van samenwerking met collega’s en andere organisaties en instellingen d. Organiseert activiteiten voor verschillende doelgroepen, die diverse opvattingen en de religieuze traditie met elkaar in contact en gesprek brengen en kan zulke interreligieuze ontmoetingen begeleiden e. Legt relaties met relevante organisaties, instellingen en individuen, bouwt deze uit, onderhoudt deze en behartigt daarbij de belangen van de te vertegenwoordigende organisatie of gemeenschap f. Legt contacten met mensen van buiten de eigen kerk of gemeenschap g. Heeft inzicht in de eigen bijdrage aan teams en de bijbehorende zwakheden, en handelt vanuit die (zelf)kennis h. Kan in een team samenwerken met oog voor de kwaliteiten en valkuilen van de andere teamleden
4.10 Competent in leiding geven Definitie: Het vermogen om individuen (professionals en vrijwilligers), groepen en organisaties te leiden en te begeleiden op levensbeschouwelijk gebied, gericht op het bereiken van gestelde doelen. Indicatoren: a. Draagt verantwoordelijkheid voor en geeft transparant en integer leiding aan geestelijke processen bij individuen en groepen b. Is zich bewust van de voorbeeldfunctie die een leider altijd heeft en handelt hier ook naar c. Stemt zijn handelen af op de grondslag, tradities en regels van de organisatie of gemeenschap d. Ontwikkelt, implementeert en evalueert visie en beleid e. Enthousiasmeert en mobiliseert f. Delegeert effectief taken met daarbij behorende verantwoordelijkheden g. Heeft inzicht in groepsdynamica en kan daarop interveniëren h. Heeft inzicht in verschillende verander strategieën en kan deze bewust inzetten
4.11 Competent is persoonlijke en spirituele ontwikkeling Definitie: Het vermogen om vanuit de eigen spiritualiteit of de spiritualiteit die hij zich heeft eigengemaakt vanuit de religieuze gemeenschap en/of organisatie die hij vertegenwoordigt te reflecteren op attitude, identiteit en handelen in beroepssituaties en om zich persoonlijk en professioneel te ontwikkelen. Indicatoren: a. Toont in leven en werken de volgende kernkwaliteiten:
Kwalificaties Bachelor GPW
b. c. d. e.
22
• religieus sensitief en theologisch onderlegd • integer en authentiek • enthousiast en overtuigend • communicatief en samenwerkend • verantwoordelijk en reflexief • in staat ethisch verantwoord mensen te begeleiden Reflecteert op de religieuze traditie van de stroming of organisatie die hij vertegenwoordigt, bijbehorende geschriften, gebruiken en symbolen en weet die op waarde te schatten Geeft persoonlijk gestalte aan zijn identiteit, is daarin evenwichtig en handelt op een authentieke, integere en ethisch verantwoorde wijze Reflecteert op de eigen religieuze en spirituele ontwikkeling Toont relativeringsvermogen en kent zijn grenzen
4.12 Competent in professionalisering Definitie: Het vermogen om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van het beroep en de beroepsmethodiek met gebruik van wetenschappelijk onderzoek en praktijkgericht onderzoek Indicatoren: a. Ontwikkelt een visie op het beroep, op basis van theologische inzichten, eigen levensovertuiging en ervaringen in de beroepsuitoefening, passend binnen de religieuze traditie en/of organisatie die hij vertegenwoordigt b. Onderzoekt de beroepspraktijk en de voorwaarden voor de beroepsuitoefening en vertaalt de bevindingen in consequenties voor het handelen van zichzelf en van de beroepsgroep. c. Draagt bij aan verspreiding van religieus-agogische kennis onder collega’s, gemeenten, parochies, instellingen en andere organisaties.
23
1. Gemeenteopbouwwerk:
7. Communicatief
8. Organisatorisch
9. Samenwerken
10. Leiding geven
11. Persoonlijke en spirituele ontwik.
12. Professionalisering
BED
6. Agogisch
• Beroepsoriëntatie
5. Educatief
Kerntaken:
4. Missionair
Competenties:
3. Liturgisch
matrix kwalificaties - opleiding
2. Pastoraal
5.1
1. Hermeneutisch
Bijlagen Examinator/ programma coördinator
5
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
2. Vormgeven van onderwijssituaties, 9. Komen tot visie en 10. Leiding geven
• Educatie
1
STIJA
1
• Gemeenteopbouw
SCP
Praktijk (Stage, supervisie, studiereis)
HEK
2
2
2
Minor: Gemeenteopbouwwerk
STIJA
3
3
3
Visie en afstuderen 2. Pastoraal Agogisch Werk:
1
1
1
1
1
2
2
2
2
BD 2 BD
3
3
1. Functionele relaties aangaan en 4. Pastoraal begeleiden 1
KOT
Pastoraat
VOT
1
1
Praktijk (Stage, supervisie, studiereis)
HEK
2
2
2
Minor: Pastoraal Agogisch Werk
KOT
3
3
3
Visie en afstuderen
LAG
3. Voorgaan:
BD
LAG
• Persoon en communicatie •
BOK
Kwalificaties Bachelor GPW
1
CD CD
2
2
2
2
2 CD
3
3
2. Vormgeven van onderwijssituaties, 5. Voorgaan in viering
• Bijbelstudievaardigheden
ROS
1
• Viering
BIA
1
1
1
Praktijk (Stage, supervisie, studiereis)
HEK
2
2
2
Minor: Voorganger
VLD
3
3
Visie en afstuderen
LAG
4. Missionaire Presentie:
1
1
3
AB AB 2
2
2
2
2
3
AB 3
3
3. Omzien naar de medemens en 6. Communiceren van geloof
• Kerk naar buiten
ROORA
1
1
• Multireligieuze samenleving
SIE
1
1
Praktijk (Stage, supervisie, studiereis)
HEK
2
2
2
ROORA
3
3
3
Minor: Missionaire Presentie
1
1 1
CD 2
2
2
2
2 CD
Visie en afstuderen
LAG
3
Vrije ruimte
BED
1
(keuzevakken,vb-minoren)
CD
3
Kwalificaties Bachelor GPW
A. B. C. D.
Bijbelvakken (ot en nt) Geloofsleer (+et +hm) M&M Praktische Theologie
ROX BAKKA LAG ERW
24
BOK (=kennisbasis)
Kwalificaties Bachelor GPW
5.2
25
Kennisbasis
Kennisbasis i.r.t. herzien basiscurriculum (geordend op kennisbasis) 1. Gericht op praktijken 1.1. Gemeenteopbouw - kerkelijke kaart, systeemtheorie - kerkmodellen -veranderingsprocessen, leiderschap, conflicthantering, groepsdynamica -agogiek, m.n. begeleiden van vrijwilligers 1.2. Pastoraat - conceptuele en methodische kennis van het levensbeschouwelijk gesprek; - theorie van gespreksvoering, rituelen in het pastoraat, presentietheorie - kennis van stromingen: contextueel pastoraat, bevrijdingspastoraat, levensbeschouwelijke counseling, kerygmatisch pastoraat 1.3. Diakonaat - wezen en geschiedenis van diakonaat - functies van diakonaat - actuele ontwikkelingen op diakonaal terrein 1.4. Missionair werk - missionaire presentie, - interreligieuze gespreksvoering - apologetiek 1.5 Godsdienstpedagogiek - kennis van jeugdcultuur, geloofsbeleving van jongeren - inzicht in verschillende benaderingen van geloofseducatie met jongeren en volwassenen (mystagogiek, gemeentepedagogiek, levenslang leren, discipelschapmodel) - kennis van geloofsontwikkeling - inzicht in voorbereiding en uitvoering van educatieve trajecten, methodes en methodieken - kennis van ontwikkelingen in jeugd- en jongerenwerk 1.6 Liturgie en ritueel - kennis van liturgie en ritueel in de eigen traditie - doordenking van de functie van rituelen in godsdienst in het algemeen - kennis van bronnen en methoden voor liturgische en/of rituele vormgeving van belangrijke levensmomenten 2. Gericht op professionaliteit 2.1. Persoon en professie - kennis van gendervraagstukken in relatie tot religie en de eigen genderpositie in het werk - kennis van diverse reflectiemethoden - kennis van vormen en methoden van spirituele vorming en praktijken met het oog op de eigen spirituele vorming - algemene kennis van ICT- gebruik en ICT- vaardigheden en gebruik sociale media 2.2.Intervisie - kennis van intervisiemethodieken 2.3.Werkveld GPW - kennis van beroepenveld - netwerken - samenwerken met andere disciplines - omgaan met een organisatiecontext 2.4. Theologie als ambacht - kennis van de theologische disciplines - zicht op het eigene van hbo-theologie, met name op de toepasbaarheid van theolo2
Het eerste cijfer verwijst naar het leerspoor, het tweede naar de onderwijseenheid.
2.3 2 2.9 2.9 2.9 2.5 2.5 2.5 2.4 2.4 2.4 2.4 2.8 2.4 2.3 2.3 2.3 2.3 2.3 2.6 2.6 2.6
2.2 2.2 2.2 2.2 2.9 2.1 2.1 2.1 2.1 1.2 1.2
Kwalificaties Bachelor GPW
gische inhouden in de beroepspraktijk - kennis en elementaire beheersing van methoden van kwalitatief en kwantitatief (theologisch) onderzoek - ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden en een onderzoeksattitude die past bij de professionele beroepspraktijk van de hbo-theoloog en het niveau van beroepsmatig handelen dat van hem of haar wordt verwacht 3.Gericht op bronnen 3.1. Kennis van bronteksten van de eigen traditie. - inleidingsvragen - theologie O.T en N.T. c.q. kerkelijke traditie, Koran et cetera, - basiskennis van inhoud en genres (o.a. poëzie, profetie, apocalyptiek) 3.2. Exegetische vaardigheden - kennis van verschillende leeswijzen 3.3. Godsdienstwetenschap - Basiskennis van christendom, jodendom, islam, hindoeïsme, boeddhisme, humanisme: -kennis van ontstaan, inhoud, receptie van de diverse heilige boeken -kennis van geschiedenis en cultuur, rituelen, feesten, opvattingen van de verschillende religies 3.4 Geschiedenis van de eigen traditie in context - hoofdlijnen van de geschiedenis van de eigen traditie en de hoofdstromingen daarin - hoofdlijnen van de Vroege Kerk, het grote schisma, Reformatie en Katholieke Reformatie, Moderne Tijd - kennis van kerkorde en regelgevingen in eigen traditie - kennis van religieuze ontwikkelingen in verleden en heden in religie en maatschappij; Ontwikkelingen in de samenleving op het terrein van zingeving, spiritualiteit en levensbeschouwing (new age, atheisme, ietsisme, humanisme, individualisering, subjectivering, emancipatie, verzuiling en ontzuiling, pluraliteit en secularisatie). 4. Gericht op doordenking van theologische en filosofische inhoud 4.1 Geloofsleer - concepten uit de systematische theologie, ontstaan, inhoud, doorwerking. - stromingen in de theologie van de twintigste en eenentwintigste eeuw aan de hand van enkele belangrijke theologen - kennis van de geschiedenis en de actualiteit van oecumenische beweging en dialoog - zicht op de specifieke verhouding van Kerk en Jodendom door de eeuwen heen en in de actualiteit 4.2. Filosofie - kennis van enkele invloedrijke denkers: grondleggers, klassieken en modernen; - enkele centrale begrippen van de filosofische ideeën - kennis van de cultureel-maatschappelijke context. - modellen van zingeving 4.3 Ethiek - levensbeschouwelijke ethiek - wijsgerige ethiek - verbinding en grenzen geloof en ethiek, zorgethiek. - beroepsethiek: pastoraat en macht, gender, beroepscode 4.4.Godsdienstpsychologie - functionele en substantiële dimensies van godsdienst en religie - levensbeschouwing en spiritualiteit - intrinsieke en extrinsieke motivatie - psychologische stromingen en godsdienst - ervaring en geloof, voorwaarden voor een religieuze ervaring - effecten religieuze ervaring - elementaire kennis van psychopathologie en psychosomatische factoren 4.5 Godsdienstsociologie - kennis van organisatievormen, godsdienstsociologische theorieën en concepten 5. Gericht op vertolking
26
2.1 2.4
1.1 1.1 1.1 1.1 2.8 2.8 2.8 1.8 1.4 2.3 1.4
1.2 2.14 1.4 2.8 1.4 1.4 1.4 1.4 1.3 1.3 2.5 2.5 2.3 2.3 2.3 2.2 2.2 2.2 2.5 1.4
Kwalificaties Bachelor GPW
5.1 Hermeneutiek - kennis van hermeneutische theorieën en methoden, taaltheorie - inzicht in de methodiek van het leggen van verbanden tussen de religieuze traditie en de actuele situatie 5.2. Kunst en cultuur - kennis van doorwerking religieuze tradities in kunst en cultuur in heden en verleden 5.3 Interlevensbeschouwelijke communicatie - het onderscheiden van de specifieke kenmerken van intra-religieuze en interreligieuze communicatie - kennis van verschillende culturen, - kennis van voorwaarden voor en methoden van dialoog - basiskennis van inhoud en genres (o.a. poëzie, profetie, apocalyptiek) - inleidingsvragen - kennis van hermeneutische theorieën en methoden, taaltheorie - kennis van verschillende leeswijzen - theologie O.T en N.T. c.q. kerkelijke traditie, Koran et cetera, - concepten uit de systematische theologie, ontstaan, inhoud, doorwerking. - kennis van de theologische disciplines - zicht op het eigene van hbo-theologie, met name op de toepasbaarheid van theologische inhouden in de beroepspraktijk - levensbeschouwelijke ethiek - wijsgerige ethiek - enkele centrale begrippen van de filosofische ideeën - hoofdlijnen van de geschiedenis van de eigen traditie en de hoofdstromingen daarin - hoofdlijnen van de Vroege Kerk, het grote schisma, Reformatie en Katholieke Reformatie, Moderne Tijd - kennis van de cultureel-maatschappelijke context. - kennis van de geschiedenis en de actualiteit van oecumenische beweging en dialoog - kennis van enkele invloedrijke denkers: grondleggers, klassieken en modernen; - kennis van organisatievormen, godsdienstsociologische theorieën en concepten - kennis van religieuze ontwikkelingen in verleden en heden in religie en maatschappij; Ontwikkelingen in de samenleving op het terrein van zingeving, spiritualiteit en levensbeschouwing (new age, atheisme, ietsisme, humanisme, individualisering, subjectivering, emancipatie, verzuiling en ontzuiling, pluraliteit en secularisatie). - modellen van zingeving - kennis en elementaire beheersing van methoden van kwalitatief en kwantitatief (theologisch) onderzoek - kennis van beroepenveld - netwerken - omgaan met een organisatiecontext - samenwerken met andere disciplines - algemene kennis van ICT- gebruik en ICT- vaardigheden en gebruik sociale media - effecten religieuze ervaring - ervaring en geloof, voorwaarden voor een religieuze ervaring - kennis van diverse reflectiemethoden - kennis van gendervraagstukken in relatie tot religie en de eigen genderpositie in het werk - kennis van vormen en methoden van spirituele vorming en praktijken met het oog op de eigen spirituele vorming - psychologische stromingen en godsdienst - functionele en substantiële dimensies van godsdienst en religie - intrinsieke en extrinsieke motivatie - inzicht in de methodiek van het leggen van verbanden tussen de religieuze traditie en de actuele situatie - inzicht in verschillende benaderingen van geloofseducatie met jongeren en volwassenen (mystagogiek, gemeentepedagogiek, levenslang leren, discipelschapmodel)
27
1.1 2.3 2.6 2.8 2.8 2.8 1.1 1.1 1.1 1.1 1.1 1.2 1.2 1.2 1.3 1.3 1.4 1.4 1.4 1.4 1.4 1.4 1.4 1.4 1.4 2.1 2.1 2.1 2.1 2.1 2.2 2.2 2.2 2.2 2.2 2.2 2.2 2.3 2.3 2.3 2.3
Kwalificaties Bachelor GPW
- inzicht in voorbereiding en uitvoering van educatieve trajecten, methodes en methodieken - kennis van geloofsontwikkeling - kennis van jeugdcultuur, geloofsbeleving van jongeren - kennis van kerkorde en regelgevingen in eigen traditie - kennis van ontwikkelingen in jeugd- en jongerenwerk - kerkelijke kaart, systeemtheorie - levensbeschouwing en spiritualiteit - actuele ontwikkelingen op diakonaal terrein - apologetiek - functies van diakonaat - missionaire presentie, - ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden en een onderzoeksattitude die past bij de professionele beroepspraktijk van de hbo-theoloog en het niveau van beroepsmatig handelen dat van hem of haar wordt verwacht - wezen en geschiedenis van diakonaat - beroepsethiek: pastoraat en macht, gender, beroepscode - conceptuele en methodische kennis van het levensbeschouwelijk gesprek; - elementaire kennis van psychopathologie en psychosomatische factoren - kennis van stromingen: contextueel pastoraat, bevrijdingspastoraat, levensbeschouwelijke counseling, kerygmatisch pastoraat - theorie van gespreksvoering, rituelen in het pastoraat, presentietheorie - verbinding en grenzen geloof en ethiek, zorgethiek. - doordenking van de functie van rituelen in godsdienst in het algemeen - kennis van bronnen en methoden voor liturgische en/of rituele vormgeving van belangrijke levensmomenten - kennis van doorwerking religieuze tradities in kunst en cultuur in heden en verleden - kennis van liturgie en ritueel in de eigen traditie - Basiskennis van christendom, jodendom, islam, hindoeïsme, boeddhisme, humanisme: - het onderscheiden van de specifieke kenmerken van intra-religieuze en interreligieuze communicatie - interreligieuze gespreksvoering - kennis van verschillende culturen, - kennis van voorwaarden voor en methoden van dialoog - zicht op de specifieke verhouding van Kerk en Jodendom door de eeuwen heen en in de actualiteit -kennis van geschiedenis en cultuur, rituelen, feesten, opvattingen van de verschillende religies -kennis van ontstaan, inhoud, receptie van de diverse heilige boeken - kennis van intervisiemethodieken - kerkmodellen -agogiek, m.n. begeleiden van vrijwilligers -veranderingsprocessen, leiderschap, conflicthantering, groepsdynamica - stromingen in de theologie van de twintigste en eenentwintigste eeuw aan de hand van enkele belangrijke theologen
28
2.3 2.3 2.3 2.3 2.3 2.3 2.3 2.4 2.4 2.4 2.4 2.4 2.4 2.5 2.5 2.5 2.5 2.5 2.5 2.6 2.6 2.6 2.6 2.8 2.8 2.8 2.8 2.8 2.8 2.8 2.8 2.9 2.9 2.9 2.9 2.14
Kwalificaties Bachelor GPW
5.3
Onderzoekslijn Focus op conceptuele concepten en visie:
Niv. 1
29
Bronnenonderzoek Kennisbasis verwerven En Deel 2 gericht op bronnen: Bronnen hanteren (Mens en MIJ) Deel 2 gericht op bronnen: Bijbelvakken en Geloofsleer: schrijven betoog/ beschouwing, argumentatie centraal
Focus op de onderzoeksvaardigheid: Kwantitatief Kwalitatief Kerntaak 8: BPO: observatie en visies presentatietechnieken; GOB: Participeren in de onderzoekscyclus en onderzoeksgroep; Presenteren van onderzoeksresultaten: publieksgericht presenteren; Uitvoeren van onderzoeksinstrumenten (comp. 6 op niveau 2)
Focus op leervermogen: onderzoekende houding
Onderzoekende houding: onderscheiden eigen interpretaties en interpretatie van de theorie; observaties toevoegen met eigen interpretaties; aanvullen met kennis van de theorie Onderzoekende houding: stellen van leer/ onderzoeksvragen; schrijven en presenteren van onderzoeksresultaten met een doel
Kerntaak 5 en 6:Toepassen onderzoeksinstrumenten kwantitatief en kwalitatief; interviewen in duo’s; vragenlijsten afnemen : Minorpraktijk: Bijdrage leveren aan een praktijkvraag/ toerusting op basis van onderzoek (comp. 6 op niveau 3) Niv 2 Niv. 3
Kennisbasis: Visie
Afstuderen: Onderzoeksvraag vanuit het werkveld formuleren en regie voeren over het onderzoeksproces. Zelfstandig praktijkgericht onderzoek doen ten behoeve van de ontwikkeling van het werkveld, met duidelijk de link naar het praktijkgericht handelen van de student (comp. 12 op niveau 3)
Kwalificaties Bachelor GPW
5.4
30
HBO niveau binnen HSAO Domein
Niveau-indicatie uit de beroepenstructuur social work Niveau C: ontwerpen en uitvoeren
Dublin: descriptoren voor het niveau van bachelor •
Kennis en inzicht Heeft aantoonbare kennis van en inzicht in een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet onderwijs, dat vervolgens wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is.
•
Toepassen kennis en inzicht Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op dusdanige wijze toe te passen, dat dit een professionele benadering van zijn/haar werk of beroep laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied.
•
Oordeelsvorming Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en te interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaal maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten.
•
Communicatie Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek, bestaande uit specialisten en niet-specialisten.
•
Leervaardigheden Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie aan te gaan die een hoog niveau van autonomie veronderstelt
Zelfstandigheid voert opdrachten zelfstandig uit Transfer past kennis en vaardigheden toe in uiteenlopende werksituaties Complexiteit bedenkt creatieve oplossingen binnen en buiten de eigen werksituatie Verantwoordelijkheid is aanspreekbaar op het eigen beroepsmatig handelen en de gevolgen daarvan