De livelihood benadering en grootmoeders die de zorg dragen voor verweesde kleinkinderen als gevolg van de HIV/AIDS-epidemie in het district Jinja, Oeganda
De PEFO-groep in Budondo
Kwagala Anne Karthaus
“In plaats van te rusten en verzorgd te worden, moeten we zorgen voor onze kleinkinderen en zieke kinderen.”
De livelihood benadering en grootmoeders die de zorg dragen voor verweesde kleinkinderen als gevolg van de HIV/AIDS-epidemie in het district Jinja, Oeganda
Bachelor scriptie 2010 Universiteit Utrecht Anne Karthaus 3041654
[email protected] Begeleiding: Geert Mommersteeg 1
Voorwoord Tot een paar weken voor mijn vertrek was het nog niet zeker of ik überhaupt kon gaan. Met een stressvolle eindsprint is het uiteindelijk toch gelukt. Ondanks het feit dat ik me vaak een voorstelling heb proberen te maken van hoe het zou zijn, kon ik me niet voorbereiden op de dingen die zouden komen. Het is een heftige periode geweest met veel hoogte- en dieptepunten, maar ik zou het voor geen goud hebben willen missen. Hoewel er iedere dag wel iets te regelen of beleven was, heb ik een geweldig soort kalmte over me heen voelen komen. Alle mensen die ik heb leren kennen, alle dingen die ik heb gezien en beleefd zullen de rest van mijn leven bij me blijven. Er zijn ongelofelijk veel mensen die ik wil bedanken. Het is moeilijk om iedereen op te noemen, maar zij die niet bij naam genoemd zijn, weten dat ik ze vanuit de grond van mijn hart dankbaar ben voor alle mooie momenten, steun en hulp. Justine en zijn vrouw Diana voor het open ontvangst in hun huis en hulp bieden in een tijd dat ze zelf meer dan genoeg aan hun hoofd hadden. Mariam en haar gezin voor het openstellen van hun huis en hart. Met het weinige wat ze bezitten hebben ze me als een dochter behandeld. De stafleden van PEFO, voor alles wat ze me hebben laten zien, het beantwoorden van mijn honderden vragen en de vele mooie en grappige momenten. Wie zeker ook niet mogen ontbreken, zijn alle grootmoeders die ik heb leren kennen en gesproken. Ze hebben mij allemaal zeer warm ontvangen en zijn zeer openhartig geweest over hun leven. Mijn veldwerkperiode in Oeganda zou er echter heel anders hebben uitgezien als ik het niet had kunnen delen met mijn familie en vrienden. In het bijzonder wil ik mijn moeder bedanken. Zonder haar zou ik dit geweldige avontuur niet hebben meegemaakt. Bovendien heeft ze me, op de manier zoals alleen zij dat kan, bewust gemaakt van al het moois in mijn leven. Een grotere opoffering dan die Tim heeft gemaakt, kan ik me niet voorstellen. Hij heeft me, onzelfzuchtig meer dan tien weken naar Oeganda laten gaan en moeten missen zodat ik een droom kon vervullen. Webale Subi! Daarnaast wil ik mijn vader bedanken voor alle uren waarin we samen mijn voorstel en scriptie hebben doorgenomen. De zorgvuldigheid waarmee hij alles heeft bekeken, heeft ervoor gezorgd dat het een mooi lopend geheel is geworden. Natuurlijk kan ik Eefje, Pieter, Jamie, Sophie, de rest van de familie en al mijn vrienden niet vergeten. Bedankt voor alle steun en lieve berichtjes. Als laatste, maar zeker niet de minste, wil ik mijn begeleider Geert Mommersteeg bedanken. Hij bleef in mij geloven op de momenten dat ik het zelf bijna had opgegeven. Door zijn vertrouwen heb ik doorgezet en kan ik met trots mijn bachelorscriptie laten lezen aan iedereen die dat wil.
2
Inhoudsopgave Kaart van Oeganda
5
Inleiding
6
Hoofdstuk 1: theoretische onderbouwing
9
1.1 Livelihood benadering
10
1.2 Model
11
1.3 Kritieken
12
1.4 Sociale uitsluiting en de human rights based benadering
13
1.5 De gevolgen van de HIV/AIDS epidemie op de livelihood van grootmoeders
14
1.6 Coping vs. accumulative/adaptive survival strategieën
16
1.7 Inkomensgenererende projecten & microfinanciering
16
Hoofdstuk 2: Context van het onderzoek
19
2.1 Oeganda en het Jinja district
19
2.2 PEFO
21
2.3 Budondo en Butiki
22
Hoofdstuk 3: De livelihood van grootmoeders in Budondo en Butiki
25
3.1 Materiële middelen
25
3.2 Capaciteiten/menselijk kapitaal
31
3.3 Immateriële middelen
32
Hoofdstuk 4: Factoren die van invloed zijn op de livelihood van de grootmoeders
36
4.1 HIV/AIDS
36
4.2 Onderwijs
37
4.3 Leeftijd
38
4.4 Gebrek aan toegang tot informatie en instanties
39
4.5 Klimaatverandering
40
Hoofdstuk 5: PEFO en de livelihood benadering
43
5.1 Holistische aanpak en sustainability
43
5.2 Bottom up & involvement
45
5.3 Empowerment
46
3
Hoofdstuk 6: Successen en uitdagingen
49
6.1 Successen
49
6.2 Uitdagingen
53
Hoofdstuk 7: Conclusie
56
Literatuurlijst
62
Bijlage 1: Reflectie verslag
65
Bijlage 2: Korte persoonsschetsen van de informanten
68
Bijlage 3: Samenvatting in het Engels
74
4
Kaart Oeganda en Jinja district
Bron: http://www.belletrista.com
Bron: eigen foto van kaart in het hoofdkantoor van het Jinja district
5
Inleiding Armoede vormt wereldwijd een zeer groot probleem. Het UNDP (1993: 21) omschrijft armoede als volgt: kansen en keuzes, die meest elementair zijn voor menselijke ontwikkeling om een lang, gezond, creatief leven te leiden en om te beschikken over een fatsoenlijke levensstandaard, vrijheid, waardigheid, zelfrespect, worden ontzegd. Volgens schattingen van de Wereldbank in 2008 leven wereldwijd 1,4 miljard mensen in armoede. Deze mensen moeten rondkomen met minder dan 1,25 dollar per dag (2008: 1). In Sub-Sahara Afrika wordt het armoedeprobleem nog eens versterkt door de gevolgen van de HIV/AIDS epidemie. Vooral de jonge, werkende populatie is zwaar getroffen door de ziekte. Oeganda is één van de zwaarst getroffen landen: op het moment zijn naar schatting 940.000 mensen (5.4 % van de totale bevolking) besmet met het HIV-virus (UNAIDS 2008). Het aantal HIV-besmette mensen is de laatste jaren weliswaar sterk gedaald (in 1993-94 was nog 15,3 % van de bevolking besmet), maar deze daling heeft voor een groot deel te maken met de hoge mortaliteit die de ziekte met zich meebrengt. Alleen al in 2007 waren er in Oeganda 80.000 doden te betreuren (UNAIDS/WHO 2008). Dit hoge sterftecijfer zorgt voor grote fysieke, psychische, sociaaleconomische en culturele gevolgen voor de nabestaanden. Eén van de bevolkingsgroepen die te maken heeft met de verscheidene gevolgen zijn de ouderen. Oeganda kent geen uitkeringen zoals een AOW (HelpAge International 2006) waardoor ouderen aangewezen zijn op hun familieleden. Wanneer familieleden wegvallen, bijvoorbeeld door AIDS, hebben de ouderen geen alternatief. Dit probleem is extra zwaar voor de grootmoeders, die de zorg voor de achtergebleven weeskinderen op zich nemen. Deze ouderen hebben dus minder inkomen en tegelijkertijd meer verantwoordelijkheden, waardoor hun armoede wordt versterkt. Internationale organisaties als Helpage International lobbyen voor wereldwijde sociale pensioenen als middel tegen armoede onder ouderen (HelpAge International 2006: 1). In 2006 is het ‘Livingstone verdrag’ door dertien Afrikaanse landen ondertekend, waaronder Oeganda. Zij beloofden binnen drie jaar een systeem van cash transfers op te zetten (Globalaging 2006: 2). In Oeganda zijn experimenten met cash transfers inmiddels begonnen, maar tot dusver is er nog geen sprake van een pensioenstelsel. Intussen gaat ook de theoretische discussie over de benadering van het probleem door. Eén van de punten waarover consensus bestaat is het idee dat mensen niet alleen een inkomen maar ook een toekomstplan geboden moet worden (Worldgranny 2009 1). Daarbij wordt naar 1
Te vinden op de website van Worldgranny: www.worldgranny.nl/Pagina/8/visie.aspx.
6
oplossingen op de lange termijn gekeken. Dit idee komt onder andere naar voren in de zogenaamde ‘inkomensgenererende projecten’. Deze zijn volgens Munyaradzi et al. (2007) en Ssengonzi (2007) een goede manier om de livelihood te verbeteren. Om goede strategieën te kunnen ontwikkelen is het belangrijk om te kijken naar de manier waarop mensen armoede ervaren (Narayan et al. 1999) en naar de dynamiek die de armoede mede daardoor krijgt. Kwalitatief onderzoek kan inzicht bieden in dat eigen perspectief. Voor mijn onderzoek heb ik van begin februari tot half april 2010 veldwerk gedaan in het district Jinja, Oeganda. Daar heb ik gekeken naar hoe de organisatie PEFO (Phoebe Education Fund for AIDS Orphans and Vulnerable Children) grootmoeders die de zorg voor hun kleinkinderen dragen, probeert te helpen om een betere toekomst op te bouwen. Het doel van PEFO is om deze grootmoeders te helpen bij het verkrijgen van meer inkomenszekerheid en empowerment door onder andere verschillende soorten microkredieten te verstrekken en trainingen te geven. Tijdens mijn onderzoek heb ik me met name gericht op de effecten van de projecten van PEFO en de implementatie van de livelihood benadering in de praktijk. Mijn vraagstelling luidt dan ook als volgt: Hoe ziet de livelihood van de grootmoeders die de zorg moeten dragen voor hun verweesde kleinkinderen ten gevolge van de HIV/AIDS-epidemie in het Jinja district, Oeganda eruit en op welke manier implementeert de organisatie PEFO de livelihood benadering in de praktijk. Het veldwerk heeft plaatsgevonden in het Jinja district van Oeganda van begin februari tot half april 2010. Voor mijn onderzoek heb ik gebruik gemaakt van participerende observatie, informele gesprekken, kwalitatieve interviews, levensgeschiedenissen en focusgroepdiscussies. Mijn onderzoeksgroep bestond uit twee groepen. De eerste bestond uit grootmoeders die te maken hebben met de gevolgen van de HIV/AIDS-epidemie. Ik heb achttien vrouwen die bijgestaan worden door PEFO geïnterviewd en zes die (nog) geen hulp ontvangen. Dit om een zo compleet mogelijk beeld te kunnen vormen van de omstandigheden waarin zij leven en het verschil dat de hulp van de organisatie maakt. Met zes grootmoeders heb ik hun levensgeschiedenissen uitgewerkt. Bijna alle vrouwen die ik heb geïnterviewd, hebben meegedaan aan één van de twee focusgroepdiscussies die ik heb georganiseerd. Daarnaast heb ik met vele andere grootmoeders informele gesprekken gehouden. De andere groep informanten bestond uit de stafleden van PEFO. Er zijn twee belangrijke sleutelinformanten/gatekeepers geweest: Justine en Mariam. Justine is één van de oprichters van PEFO en bij hem heb ik een deel van de tijd in huis gewoond. Hij heeft me 7
geïntroduceerd aan de werknemers en wegwijs gemaakt binnen de organisatie. Daarnaast heeft hij me meegenomen naar verschillende besprekingen waardoor ik meer inzicht kreeg in de samenwerking tussen PEFO en andere NGO’s. Bovendien kon ik altijd bij hem terecht met vragen. Mariam is tijdens mijn veldwerk mijn tolk en gastvrouw geweest de dagen dat ik in de dorpen was. Bovendien heeft zij me in beter contact gebracht met de grootmoeders. Omdat ze zelf in de Tuboosa-groep van Budondo zit en mobiliser is, kende ze alle vrouwen en was het dus eenvoudig om bij de vrouwen op bezoek te gaan. Het participerend observeren ging rond de klok door: de ene dag liep ik met Mariam door de dorpen, andere dagen zat ik op kantoor en weer andere dagen ging ik met de medewerkers van PEFO mee om te kijken en helpen in hun dagelijks werk. In de theoretische onderbouwing zal ik dieper ingaan op het armoede discours en de livelihood benadering die hieruit is voortgevloeid. In de empirische hoofdstukken zal ik de gevolgen van de HIV/AIDS epidemie op de livelihood van de grootmoeders die de zorg dragen voor de achtergebleven kleinkinderen in het Jinja district, bespreken. Hierbij zal ik ook ingaan op andere factoren die invloed hebben op de livelihood van de grootmoeders en hun gezinnen. Vervolgens zal ik ingaan op de manier waarop de verschillende aspecten van de livelihood benadering door PEFO in de praktijk worden gebracht, welke successen dit op levert en waar er nog verbeteringen kunnen worden aangebracht. Ten slotte zal ik in de conclusie de theorie en empirie aan elkaar koppelen en zo een antwoord geven op mijn onderzoeksvraag. In de bijlagen is een reflectieverslag te vinden en daarnaast een samenvatting van het onderzoek in het Engels.
8
Hoofdstuk 1: Theoretische onderbouwing Armoede is een veel besproken onderwerp. Veel wetenschappers houden zich bezig met het definiëren van armoede en het zoeken naar effectieve strategieën om armoede te bestrijden. Er zijn door de jaren heen veel verschillende benaderingen en definities van het armoedeprobleem ontwikkeld. Hoewel veel van de theorieën goede aspecten bevatten, werden deze benaderingen begin jaren negentig te smal bevonden, zij zouden geen recht doen aan de variëteit aan redenen die aan armoede ten grondslag liggen. De focus zou onterecht op slechts enkele aspecten van armoede gericht zijn, bijvoorbeeld laag inkomen, en niet op andere aspecten, zoals kwetsbaarheid voor tegenslagen (Krantz). De belangrijkste bevinding was dan ook dat armoede een multidimensioneel probleem is (UNDP 1997, Narayan 1999, OECD 2001, Chambers 2007). Ook de mate waarin een doelgroep kan deelnemen aan een proces van human development vormt volgens het UNDP onderdeel van de definitie van armoede. Koonings noemt hierbij het concept sociale uitsluiting als belemmerende factor. Sociale mechanismen en processen leiden tot deprivatie en bestaansonzekerheid van individuen of groepen doordat de toegang tot individuele of collectieve hulpbronnen wordt belemmerd (Koonings 2007: college). Sociale uitsluiting zorgt er op deze manier voor dat human development tegengewerkt wordt of zelfs helemaal niet kan plaatsvinden. Verdere factoren die het probleem van armoede verergeren doordat ze voor individuen de kansen op een verbetering van hun livelihood bedreigen, zijn ziekten/epidemieën als HIV/AIDS. Mensen in landen met een hoge HIV/AIDS prevalentie en mortaliteit krijgen te maken met grote veranderingen in hun livelihood (Williams 2003; Ssengonzi 2007). De mensen die extra hard getroffen worden, zijn ouderen. Om het armoedeprobleem tegen te gaan, moet er gekeken worden naar een manier om de theorie zo goed mogelijk toe te passen in de praktijk. Voorbeelden van
projecten die de livelihood benadering in de praktijk toepassen zijn
microfinanciering en inkomensgenererende projecten, zoals cash transfers. Door regelmatig geld te ontvangen worden de ouderen niet alleen inkomensstabieler maar gaan zij zich ook meer bezig houden met de toekomst en hebben zij minder zorgen (PEFO2). In het theoretisch kader bespreek ik het concept livelihood en de theorieën die hieraan verbonden zijn. Verder zal ik ingaan op de manier waarop de HIV/AIDS-epidemie van invloed is op de livelihood van arme mensen, dit aan de hand van een raamwerk dat wordt gebruikt om de verschillende componenten van livelihood uit te leggen. Daarna zal ik ingaan 2
Te vinden op website van PEFO: www.PEFOuganda.org/programmes. 9
op de human rights based benadering, die als aanvulling kan dienen op de livelihood benadering. Tenslotte zal ik ingaan op microfinanciering en inkomensgenererende projecten als interventie en de manieren waarop deze verandering kunnen brengen in de livelihood van ouderen.
1.1 Livelihood benadering De livelihood benadering is een benadering die aansluit op het idee dat armoede een multidimensioneel probleem is. Het is een poging om verder te gaan dan de conventionele definities en benaderingen van armoedebestrijding. Deze benadering is gebaseerd op het werk van Chambers en Conway (1992). Zij definiëren livelihood als volgt: “A livelihood comprises the capabilities, assets (stores, resources, claims and access) and activities required for a means of living: a livelihood is sustainable which can cope with and recover from stress and shocks, maintain or enhance its capabilities and assets, and provide sustainable livelihood opportunities for the next generation; and which contributes net benefits to other livelihoods at the local and global levels and in the short and long term”(Chambers & Conway 1992; Krantz 2001: 1) Later hanteren ze een kortere definitie: Een livelihood is “a means of securing a living” (Chambers & Conway in Williams 2003: 18). Er zijn variaties op deze definitie. De verschillen van interpretatie hangen samen met de manier waarop de definities worden geïmplementeerd door de verschillende betrokken wetenschappers en organisaties. Bij de definitie die Chambers en Conway (2003) geven, hebben zij een model ontwikkeld waarin alle componenten en de onderlinge verbanden worden uitgewerkt. In dit schema worden de voorwaarden voor livelihood verdeeld tussen capabilities en assets. Met capabilities wordt verwezen naar de individuele mogelijkheden om effectief te functioneren. Dit hangt af van de fysieke en mentale vermogens van een persoon. Ook de bekwaamheid, vakkundigheid en geschiktheid van iemand vallen onder het concept capabilities. Assets kunnen ofwel ‘tangible’ zijn, zoals land, vee, winkels en spaargeld, ofwel ‘intangible’, zoals claims en toegang tot bijvoorbeeld gezondheidszorg en educatie (Krantz 2001; De Haan 2006). Naar de termen ‘tangible’ en ‘intangible’ zal vanaf hier verwezen worden met respectievelijk de termen ‘concreet’ en ‘immaterieel’ De verschillende componenten van het model zijn nauw met elkaar verbonden en hebben onderling grote invloed op elkaar (Krantz 2001: 2). Het is dus niet afdoende om apart naar de verschillende facetten te kijken. Er moet ook goed gekeken worden naar de onderlinge processen en de context waarin deze zich voltrekken. 10
1.2 Model Het onderstaande model is een door Williams (2003) uitgewerkte versie van het model van Chambers en Conway. Hij gebruikt dit model om de gevolgen te beschrijven van de HIV/AIDS epidemie op de livelihoods van ouderen in Kikole, Oeganda, die zorgen voor zieke familieleden. Capabilities Gender ethnic origin strength stamina health/disability knowledge skills education/literacy social status psychospiritual state
The livelihood of an individual
Tangible assets Land (quality and quantity) tools house domestic items clothes savings investments stores animals common property resources 3
3
Intangible assets Access to: health care education/information social/community life market, credit Ability to obtain support from: family members friends community members institutions Quality of environment: climate, security
Figure 8.1: Components and flows in the livelihoods of the aged after Chambers and Conway(2003:199).
11
Om inzicht te kunnen krijgen in de gevolgen van de HIV/AIDS epidemie en de daarbij aansluitende ‘oplossingen’ is het belangrijk om te weten wat de voorwaarden voor livelihood inhouden. Hoewel er enige variatie is in de onderlinge verdeling, komen dezelfde factoren ook in andere beschrijvingen aan bod (Bebbington 1999; Krantz 2001; Nyambedha 2003; Williams 2003; De Haan 2006; Masanjala 2006; Ssengonzi 2007). Een belangrijk aspect dat bij alle uitwerkingen naar voren komt is het feit dat het hier een holistische benadering van het probleem betreft; alle aspecten vormen een complex, in elkaar verweven geheel. De Haan onderscheidt vijf kapitalen. Deze zijn: menselijk, natuurlijk, fysiek, financieel en sociaal kapitaal (2006: 1). Menselijk kapitaal bestaat uit arbeid, vaardigheden, ervaringen, kennis, creativiteit, vindingrijkheid. In het artikel van Krantz (2001) wordt het hebben van een goede gezondheid genoemd als een van de factoren. Dit kapitaal is ook te vinden onder het kopje capabilities in het model van Williams. Zaken die onder natuurlijk kapitaal vallen zijn bijvoorbeeld land, water, bossen en weidegronden. Fysiek kapitaal is onder te verdelen in huizen, gereedschappen, machines, voedselvoorraden en vee. Geld dat op een bankrekening staat of onder het matras ligt, leningen en kredieten vallen onder financieel kapitaal (De Haan 2006: 1). Deze laatste drie genoemde soorten kapitaal vallen onder de concrete assets in het model van Williams. Het soort kapitaal dat onder het kopje immateriële assets te plaatsen valt, is sociaal kapitaal. Hiermee worden de relaties bedoeld die mensen hebben met anderen, zowel de hoeveelheid relaties als de diepgang van de relaties. Of, zoals Krantz (2001: 9) het omschrijft: sociale bronnen als netwerken, sociale claims en verbintenissen waar mensen gebruik van maken. De mate waarin aan een voorwaarde, of aan één van de factoren waaruit een voorwaarde bestaat, voldaan wordt, kan van invloed zijn op de andere voorwaarden voor livelihood. Als iemand bijvoorbeeld landbouwgrond kwijtraakt, zorgt dit voor minder opbrengsten en inkomen, wat weer van invloed kan zijn op zijn of haar gezondheid en sociale relaties.
1.3 Kritieken Hoewel de livelihood benadering met de holistische aanpak een goede optie voor ontwikkelingssamenwerking kan zijn, heeft zij ook een aantal zwakkere punten. Om de effectiviteit van de implementatie van de livelihood benadering in de strijd tegen armoede te verhogen, moet er met een aantal kwesties rekening worden gehouden. Om redenen van
12
overzichtelijkheid worden hieronder alleen de twee kwesties genoemd die van belang zijn voor dit onderzoek. Door de meeste organisaties die deze benadering gebruiken wordt niet ingegaan op de vraag hoe de hulpbronnen die de organisaties tot hun beschikking hebben verdeeld moeten worden. Deze verdeling wordt vaak beïnvloed door informele structuren van sociale dominantie en macht binnen de gemeenschappen zelf (Krantz 2001: 2). Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn sociale positie, afkomst, gender en leeftijd. Een ondoordachte interventie door een NGO kan zo zelf mede ’n oorzaak worden voor scheve machtverhoudingen. Dit omdat mensen, afhankelijk van hun positie binnen de gemeenschap, in verschillende mate in staat zijn de structuren binnen de NGO’s in hun voordeel te gebruiken (De Haan 2006: 11). Een tweede belangrijk struikelblok kan ook het brede en open-ended karakter van de analyse zijn. Van de ene kant kan het veel bewegingsvrijheid geven, maar aan de andere kant vereist deze aanpak een uiterst flexibele planning, waar in de praktijk vaak geen ruimte voor is. Er bestaat het gevaar dat, wanneer er te weinig rekening wordt gehouden met de capaciteiten van de mensen zelf, de lokale bevolking afhankelijk blijft van de organisatie. Daarom is het belangrijk om de mensen te laten participeren (Krantz 2001: 4).
1.4 Sociale uitsluiting en human rights based benadering Sociale uitsluiting kan van grote invloed zijn op de armoede positie van een persoon. Participatie en betrokkenheid zijn van groot belang om een wezenlijk verschil te kunnen maken in livelihood positie. Toegang of geen toegang tot, deelname of geen deelname aan, zijn bepalend voor complexe oorzaken en verschijningsvormen van armoede en verarmingprocessen (Bhalla en Lapeyre 1997). Sociale uitsluiting kan omschreven worden als ‘Sociale mechanismen en processen die leiden tot deprivatie en bestaansonzekerheid van individuen of groepen door het belemmeren van toegang tot individuele of collectieve hulpbronnen’ (Koonings 2007- college). In de figuur van Williams wordt er over toegang tot bronnen gesproken als een intangible asset. Binnen livelihood benadering werkt men bottom up. Wel is er binnen deze strategie de neiging om de macro-factoren (economisch en politiek) als een gegeven te beschouwen (Koonings 2007). In de praktijk zijn deze factoren in ieders situatie verschillend en veranderlijk. Een benadering die een aanvulling op de livelihood benadering kan zijn en nog meer nadruk legt op participatie is de human rights based benadering. 13
Armoede wordt binnen deze benadering beschreven als het niet effectief naleven van (mensen)rechten door bijvoorbeeld de overheid. Deze rechten zijn onder te verdelen in civiele, politieke en economische/sociale/culturele rechten. Ontwikkeling, het niet arm zijn, is een grondrecht (Koonings 2007). Net als in het model van de livelihood benadering wordt er hierbij gesproken over capabilities. Deze zijn onder te verdelen in human (menselijke) zoals basisbehoeften, onderwijs en gezondheid, en politieke zoals voice (het hebben van een stem/zeggenschap), participatie en empowerment. Het realiseren van capabilities en funtionings is minder afhankelijk van schaarste dan van toegang tot middelen. Toegang wordt bepaald door het kunnen effectueren van legitieme claims op deze middelen: entitlements. Entitlements (in brede zin) kunnen worden herbenoemd als meer of minder universele (mensen)rechten die gegarandeerd moeten worden (Ssengonzi 2007; UNDP 1997; Koonings 2007). Mensen worden binnen deze benadering gezien als de sleutel actoren in hun eigen ontwikkeling in plaats van passieve ontvangers van commodities en services. Daarbij wordt participatie gezien als zowel een middel als een doel. Verder wordt er gelijktijdig gebruik gemaakt van een top-down en bottom-up benadering om door middel van samenwerking en participatie een zo groot mogelijke impact te hebben die aansluit bij de behoeften van degene die erbij gebaat zijn. Mensen betrekken bij het proces zorgt ervoor dat zij zich bewuster zijn van hun eigen rechten en mogelijkheden om iets te doen aan hun eigen situatie. Deze rechten zullen dan wel in de juiste culturele setting/context geplaatst/gevormd moeten worden, passend bij de leefwijze, gebruiken en behoeften van de geholpen mensen.
1.5 De gevolgen van de HIV/AIDS epidemie op de livelihood van grootmoeders De HIV/AIDS epidemie heeft gevolgen voor alle componenten van livelihood. In zijn artikel over de problemen waar grootmoeders in Oeganda die zorgen voor HIV geïnfecteerde familieleden mee kampen, gaat Ssengonzi (2007) dieper in op deze gevolgen van de HIV/AIDS epidemie. Hij onderscheidt daarbij economische gevolgen, emotionele, psychische en sociale gevolgen, fysieke gevolgen en gevolgen op het gebied van voeding (2007:345). Deze onderscheiding laat, net als de livelihood benadering, de complexiteit van het probleem zien. Volgens Ssengonzi (2009) zijn de economische gevolgen te verdelen in drie componenten. Ten eerste is er het verlies van het inkomen van de AIDS-patiënt zelf. 14
Daarnaast is er het verlies van het inkomen van de grootmoeder die nu haar tijd moet besteden aan het verzorgen van haar kleinkinderen (zie ook: Kipp et al. 2007: 861). De derde component is het verlies van spaargeld en persoonlijke bezittingen door de extra kosten die de ziekte met zich meebrengt (zie ook: Nyambedha et al. 2003: 44; Ntozi & Nakayiwa in Orubuloye et al. 1999: 158). Masanjala (2006: 4) heeft het in haar artikel bovendien over de leningen die veel mensen aangaan om deze kosten te kunnen dekken. De leningen worden vaak tegen hoge rentetarieven afgesloten, waardoor ze moeilijkheden krijgen met afbetalen en verder terugzakken in de armoede. De economische gevolgen waar Ssengonzi het over heeft, zijn in het model van Williams (2003) te plaatsen onder het kopje concrete assets. Daarna bespreekt Ssengonzi (2007: 346) de emotionele, psychologische en sociale gevolgen als één groep. Deze gevolgen hebben in het model van Williams (2003: 199) echter betrekking op factoren die onder zowel capabilities als immateriële assets vallen. Zo kan de zorg voor de zieken en de kleinkinderen kan emotionele en psychologische problemen als stress, zorgen en gevoel van hopeloosheid veroorzaken. De ziekte kan tot gevolg hebben dat meerdere huishoudens één huishouden gaan vormen, waarin de grootmoeder het gezinshoofd wordt. Zij moet emotionele en psychologische steun aan een groot aantal mensen bieden maar kan zelf nergens voor steun terecht (zie ook: Nyambedha et al. 2003: 2; Kipp et al. 2007: 864). Het gebrek aan tijd voor sociale contacten en het stigma dat de ziekte begeleidt zorgen voor het verminderen en verslechteren van sociale relaties, waardoor men sociaal geïsoleerd raakt en nog minder toegang heeft tot hulpbronnen (zie ook: Masanjala 2006: 4). Ssengonzi (2007: 349) gaat ook in op de gevolgen van de HIV/AIDS-epidemie op het gebied van voeding. Door de kosten die gepaard gaan met de ziekte, het toenemend aantal weeskinderen om voor te zorgen en het verlies van inkomen zorgen ervoor dat er minder voedsel ter beschikking is voor de betrokkenen. Ook stress heeft grote gevolgen voor het eetpatroon van de zorgende grootmoeders. Het tekort aan voldoende (goed) voedsel heeft weer invloed op de gezondheid van de verzorgers, die weer kan leiden tot een verminderde capaciteit. De laatste gevolgen die Ssengonzi (2007) beschrijft zijn de fysieke gevolgen. De verzorgers lopen het risico zelf getroffen te worden door HIV/AIDS-gerelateerde ziekten (zie ook: Masanjala 2006: 4). Bovendien heeft de zorg voor de zieken en getroffen kleinkinderen en het harde werk om meer inkomen grote gevolgen voor de gezondheid. Het werk is zwaar en de stress vaak groot. Grootmoeders hebben vaak nog meer last van deze zware arbeid. Ze lijden aan slaaptekort en gewichtsverlies (Nyambedha et al. 2003: 43). Bij dit alles dient wel vermeld te worden dat gezien de slechte gezondheidszorg en de toch vaak al aangetaste 15
gezondheid van ouderen door armoede en ouderdom gezegd kan worden dat het verzorgen van HIV geïnfecteerde patiënten/familieleden en kleinkinderen een factor is die van invloed is op de fysieke gesteldheid van ouderen, maar niet de enige.
1.6 Coping vs. accumulative/adaptive survival strategieën Het concept coping strategieën wordt in het veld van ontwikkelingssamenwerking veel gebruikt wanneer het gaat om het omgaan/tegen gaan van armoede. In zijn artikel onderscheidt Masanjala (2006)verschillende strategieën die gebruikt kunnen worden om armoede te bestrijden: accumulative, adaptive, coping en survival strategieën. De coping strategie wordt hier uitgelegd als een manier om toekomstige problemen zo goed mogelijk op te vangen. Veel grootmoeders, die getroffen zijn door de HIV/AIDS epidemie, hebben echter niet de assets niet tot hun beschikking om deze strategie toe te passen. Mensen die in deze situatie verkeren maken gebruik van de zogenoemde adaptieve strategieën; ze zoeken naar manieren om de risico’s op verdere verarming te verkleinen door aanpassingen te maken in hun livelihood of door middel van diversificatie van hun inkomen. De accumulatieve strategieën zijn geschikter om een sustainable livelihood mee op te bouwen. Deze strategieën houden in dat er gezocht wordt naar manieren om de inkomensstroom en de voorraad assets te vergroten (Masanjala 2006: 4). Dit alles is nodig om de situatie waarin men verkeert op een positieve manier te beïnvloeden. Hierbij moet gezegd worden dat het idee dat mensen die in armoede leven bewust bezig zijn met het kiezen van een strategie om met hun situatie om te gaan een westers idee is. Deze mensen zijn zich hier echter niet van bewust; zij doen gewoon, ze zijn proberen te overleven met alle mogelijkheden die ze tot hun beschikking hebben. Toch wordt de accumulatieve strategieën zoals inkomensgenererende projecten door de meeste NGO’s gezien als de beste optie om arme mensen uit de vicieuze cyclus van armoede te helpen (UNDP 1993). 1.7 Inkomensgenererende projecten & microfinanciering Een manier voor arme mensen in ontwikkelingslanden om de inkomensstroom te vergroten is het opzetten van een eigen bedrijfje of het houden van vee. Zij hebben echter geen geld of bezittingen om een start te maken. Een lening zou hier een oplossing voor kunnen bieden. Maar het lenen aan arme mensen wordt meestal beschouwd als een financieel risico, juist omdat zij niets bezitten dat als onderpand kan fungeren, zoals land (UNDP 1993). Bovendien 16
zijn de bedragen waar de arme mensen om vragen niet interessant voor instituties om iets mee te doen (Sundaresan 2008). Deze mensen kunnen met andere woorden heel moeilijk aan een lening komen. Voor grootmoeders komt daar nog een probleem bij; zij zijn te oud om een lening te krijgen. De instituties willen het risico niet lopen dat een lening niet wordt terugbetaald omdat de grootmoeders komen te overlijden. Veel NGO’s zijn zich meer en meer bezig gaan houden met het zoeken naar een oplossing voor dit probleem. Een steeds belangrijker wordende strategie om armoede te bestrijden is microfinanciering. Microfinanciering is een constructie waarbij zeer kleine leningen verstrekt worden om mensen in staat te stellen een klein eigen bedrijfje te beginnen. (Allen 2000: 87) Deze leningen worden voornamelijk verstrekt door NGO’s (Johnson & Rogaly 1997). De achterliggende gedachte is dat de mensen de verkregen financiële hulp naar eigen inzicht gebruiken voor hun inkomensgenererende activiteiten. Veel NGO’s combineren deze microkredieten met het geven van trainingen en het opzetten van inkomensgenererende projecten om het effect van de hulp te optimaliseren. Uit de resultaten tot nu toe blijkt dat de manier van aanpak succesvol is. De ontvangers van de microkredieten zijn over het algemeen in staat gebleken de leningen (op redelijk korte termijn) terug te betalen. De resultaten wijzen erop dat het probleem niet zozeer bij de kredietwaardigheid van de mensen ligt, dan wel bij het feit ze geen toegang hebben tot leningen (UNDP 1993: 95). Inkomensgenererende projecten zijn projecten die aansluiten op het concept microfinanciering. Binnen deze projecten werken arme mensen samen met een organisatie om een bedrijfje op te zetten. Deze projecten bieden arme mensen een kans om op langere termijn een stabiel inkomen te verkrijgen. Zij kunnen op deze manier hun inkomensstroom behouden of te vergroten. Dit biedt de mensen de mogelijkheid om spaargeld op te bouwen. Bovendien behouden de investeringen hun waarde en zijn ze gemakkelijk snel te liquideren. Voor huishoudens die getroffen zijn door de HIV/AIDS epidemie is dit dus een goede mogelijkheid om hun livelihood te verbeteren (Nyambedha 2003; Williams 2003). Daarnaast stellen de projecten de families in staat om coping-strategieën met onomkeerbare gevolgen, zoals het vernietigen van de toekomstige inkomens- en productiecapaciteit, te vermijden (Munyaradzi 2007:10). Een belangrijke factor in deze projecten is participatie. Participatie is om verschillende redenen erg belangrijk om de inkomensgenererende projecten te doen slagen. Zo worden de mensen betrokken bij het maken van beslissingen over de gang van zaken in het project. De beste aanpak en met welke aspecten rekening gehouden moet worden weten de mensen die het uitvoeren het beste. Uit het rapport van het UNDP blijkt dat door het deelnemen aan deze 17
projecten ook de participatie binnen de samenleving verbeterd en zo niet alleen de assets, maar ook de capabilities van mensen verbeterd worden (UNDP 1993: 22). NGO’s zijn tegenwoordig steeds meer op zoek naar manieren om de livelihood van arme mensen op langere termijn te verbeteren en hebben met microfinanciering en inkomensgenerende projecten een effectieve aanpakmethode gevonden. Wanneer deze strategie rekening houdt met de specifieke behoeften van grootmoeders die de zorg van hun kleinkinderen dragen, zullen ook zij profiteren van de vele voordelen van deze aanpak.
18
Hoofdstuk 2: Context van het onderzoek
2.1 Oeganda en het Jinja district Hetgeen me het meeste opvalt zijn de kleuren. Ze zijn hier intenser: het groen is hier diep en rijk; van mosgroen tot appeltjesgroen. Heel af en toe zie je bloemen bloeien aan de bomen en struiken; lila, dieppaars, bloedrood en soms, iets wat verdwaald een gele bloem. Het heeft net geregend, het laagje stof dat op de bomen en struiken langs de wegen lag, is ervan afgespoeld. Het zand en de stof zijn veranderd in modder waar maar moeilijk doorheen te komen is. En toch zijn mensen druk in de weer met een lach op het gezicht; ze kletsen met elkaar. Zou dit het begin van het regenseizoen betekenen?! Iedereen in Budondo kijkt ernaar uit, want dan kan er weer geplant en geoogst worden. Het vorige oogstseizoen was slecht omdat de regen te lang op zich liet wachten. Maar met hard werken en bidden zal het volgens velen deze keer anders zijn. Het Jinja disctrict ligt in Oeganda. Oeganda is een land gelegen op de evenaar in het oosten van Afrika. Er wonen ongeveer 32 miljoen mensen4. Het bevolkingscijfer is echter moeilijk vast te stellen, omdat een hoog geboorte- en sterftecijfers is, bovendien is registratie van mensen niet goed geregeld. De cijfers worden voor een groot deel bijgehouden door censussen tijdens verkiezingen. In 1962 werd het land onafhankelijk van het Verenigd Koninkrijk en heeft als huidig staatshoofd president Yoweri Kaguta Museveni (Broere en Vermaas 2005). De bevolking bestaat uit allemaal verschillende tribes en clans. Hoewel het land een republiek is, zijn er vier koninkrijken die tot op de dag van vandaag een zekere culturele en politieke zelfstandigheid hebben zoals Buganda en Lusoga. De meeste inwoners van Oeganda zijn afhankelijk van landbouw. Voedselverbouwing is vooral voor eigen consumptie, maar er wordt ook koffie, thee en katoen verbouwd voor de verkoop. Het armoede percentage is erg hoog. Volgens het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties leeft in Oeganda 37,7% van de bevolking onder de armoedegrens (UNDP 1997). Veel, vooral jongere mensen zijn de laatste jaren naar steden als Kampala en Jinja getrokken om daar op een andere manier aan geld te komen. Maar ook in de stad is het moeilijk om een redelijk inkomen te verdienen voor zowel lager als hoger opgeleide mensen. De HIV/AIDS-epidemie heeft sinds begin jaren tachtig grote invloed op het leven en de
4
Niet officiële schatting CIA Factbook 1 juli 2009 (berekend door US Bureau of the Census).
19
livelihood van toch al arme bevolking. Het hoge sterftecijfer heeft geleid tot veel veranderingen binnen families en gemeenschappen. Tradititionele verhoudingen tussen jong en oud veranderen en het kerngezin begint een steeds centralere rol te spelen. Dit, in combinatie met het hoge migratiecijfer naar de stad zorgt ervoor dat onderlinge relaties minder hecht worden. De stad Jinja ligt ongeveer zeventig kilometer ten noordoosten van de hoofdstad Kampala en is gelegen aan de oever van het Victoriameer. Jinja is de hoofdstad van het Jinja district waar ongeveer 400.000 mensen wonen. Dit cijfer dateert uit 2007. De stad is zelf ruim opgezet waardoor er veel groen in de stad te vinden is en de bebouwing is laag. Veel van de statige, koloniale gebouwen zijn inmiddels vervallen en vormen de stille getuigen van de rijke geschiedenis van de stad. In deze gebouwen wonen en leven vele gezinnen dicht op elkaar leven. In de koloniale tijd zijn er veel Indiase mensen naar Oeganda gehaald om te werken aan spoornetwerk. Ten tijde van Idi Amin zijn velen van hen verjaagd, maar vooral in Kampala en Jinja vormen zij nog steeds een grote minderheidsgroep. De Indiërs hebben in Jinja de meeste van de supermarktjes en andere zaken in handen. Ook is er een redelijke grote groep blanken te vinden in de stad. Velen van hen wonen hier al jaren, anderen werken (tijdelijk) bij één van de vele NGO’s die in Jinja gevestigd zijn. Voor toeristen is Jinja één van de belangrijkste trekpleisters van Oeganda. Het is niet alleen de plek waar de Nijl het Victoriameer verlaat, de rivier trekt veel avonturiers. Men kan er raften en bungeejumpen en genieten van de rust en luxe van één van de resorts. De meeste toeristen zien echter maar heel weinig van het dagelijkse Oegandese leven. Op de markt en in de dorpen rondom Jinja komen ze nauwelijks. De stad mag dan allang niet meer de grote industriestad zijn die het vroeger was. Het wordt nog steeds gedomineerd door de elektriciteitscentrale bij de dam en de Nile brouwerij; één van de grootste brouwerijen van Oeganda. Het is, net als de meeste grote bedrijven in Oeganda in het bezit van een Zuid-Afrikaans bedrijf en wordt gerund door met name blanke en Indiase mensen. De zwarte bevolking heeft vooral lager betaalde baantjes of probeert allerhande spullen op straat te verkopen en klusjes te doen. Brommer-taxis (boda boda’s)5 en busjes zijn niet weg te denken uit het straatbeeld van Jinja, overal zie je de motors en busjes. Er is geen openbaar vervoer en de meeste mensen hebben zelf geen vervoer, dus gebruikt iedereen deze vormen van transport. Ten noorden van de stad ligt het rurale gebied dat bestaat uit verschillende sub-
5
Dit zijn motoren die gebruikt worden als taxi-service.
20
counties, namelijk Mafubira, Budondo, Butagaya, Buwenge Buyengo, Busedde, Kakira en Jinja. Tussen de sub-counties zijn er nogal wat verschillen. In het noorden is het bijvoorbeeld droger dan in het gebied dat dichter bij de het Victoriameer en de Nijl ligt. Daarnaast houdt men zich met andere inkomensgenererende activiteiten bezig. In het noorden worden bijvoorbeeld, vanwege de kwaliteit van de grond, veel bouwstenen gemaakt, terwijl in Mafubira meer handel gedreven wordt. Ik zal in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk ingaan op de specifieke sub-counties Mafubira en Budondo, waar ik veldonderzoek heb gedaan.
2.2 PEFO PEFO (Phoebe Education Fund for AIDS Orphans and Vulnerable Children) is een ontwikkelingssamenwerkingsorganisatie die werkt aan het versterken van de economische positie van weeskinderen en hun grootouders in verschillende districten in Oeganda. PEFO probeert de kinderen te helpen een goede start in het leven geven en de grootouders om op hun oude dag vrij van armoede te kunnen leven. Het project is opgericht in 2003 door drie broers (Justine, Richard en Robert Ojambo), die zelf zijn opgegroeid als wees. Dankzij de hulp van een Nederlandse missionaris hebben zij, tot het universitaire niveau, een schoolopleiding kunnen volgen. Om iets terug te doen voor de hulp die zijzelf hadden gekregen wilden ze iets terugdoen. Van hieruit is PEFO ontstaan, een initiatief om weeskinderen en zeer kwetsbare kinderen een gelukkig leven te geven. Om dit te realiseren zorgt PEFO er onder andere voor dat de grootmoeders van deze weeskinderen in hun eigen onderhoud en het onderhoud van hun kleinkinderen kunnen voorzien. Het belangrijkste doel is om de families ‘self supporting’ te maken. De organisatie geeft daarom zo min mogelijk hulp in de vorm van geld of voedsel. Een project waar wel rechtstreeks geld wordt gegeven is het project voor de kinderen. PEFO betaalt het schoolgeld van één kind per gezin dat aangesloten is bij de organisatie. Voor de grootouders zijn er verschillende projecten. Zo komen de grootouders wekelijks bij elkaar in hun zogenoemde Tusoboola groepen. Er zijn door de organisatie tot nu toe drie groepen opgericht met ieder 85 leden: in Butiki, Budondo en Butagaya. Tijdens de bijeenkomsten zingen en dansen ze, maar ook kunnen ze bij elkaar terecht voor steun en hulp. Daarnaast kunnen de vrouwen leningen krijgen van de organisatie om zo inkomensgenererende ondernemingen op te zetten of uit te breiden. Ook worden er huizen gebouwd en is er een project waarin de vrouwen nieuwe landbouw- en veeteelttechnieken geleerd krijgen. Sommige vrouwen hebben ook varkens van 21
de organisatie ontvangen. Ze proberen de families de kennis en middelen te geven om zelf in hun onderhoud te voorzien. De projecten worden uitgebreider besproken in hoofdstuk vijf. Inmiddels is PEFO werkzaam, in meer of mindere mate, in vier districten: Jinja, Busia, Mukono en Bugiri. De organisatie biedt inmiddels hulp aan ongeveer 300 wezen en 240 grootmoeders die voor hen zorgen.
2.3 Budondo en Butiki De regio waar het veldwerk heeft plaatsgevonden is een deel van het rurale gebied van het Jinja district, gelegen ten noordwesten van het stadje Jinja in Oeganda. Om precies te zijn de sub-counties Budondo en Mafubira. In Budondo heb ik meerdere dorpen bezocht, in Mafubira alleen Butiki. Vanaf nu zal er gerefereerd worden naar Budondo en Butiki als waren het gelijken. Hierbij dient de lezer in het achterhoofd te houden dat met Budondo meerdere, niet nader gespecificeerde dorpen worden bedoeld. De twee sub-counties verschillen nogal van elkaar; onder andere door de ligging ten opzichte van Jinja. In Mafubira wonen er volgens de laatste census uit 2002 ongeveer 75.000 mensen. Het ligt tegen de stadsgrenzen van Jinja aan waardoor er redelijk veel marktverkeer is. Veel bewoners van Mafubira kunnen zo het surplus van hun oogst in de stad verkopen. Budondo ligt wat verder weg en de bevolkingsdichtheid is een stuk lager; er wonen volgens de laatste census ongeveer 45.000 mensen. De mensen hebben hier, gezien de afstand tot de stad een minder brede afzetmarkt voor hun koopwaar. In beide districten liggen het geboorteen sterftecijfer hoog. Ondanks het feit dat het geboortecijfer gemiddeld zeven kinderen per vrouw is, ligt de bevolkingsgroei op 2,5%. De belangrijkste taal die er gesproken wordt is Lusoga, maar ook Luganda, Engels en Swahili worden door een deel van de bevolking gesproken. De bevolkingsgroep waar de meeste mensen toe behoren is Busoga, maar ook veel andere ‘tribes’ zijn vertegenwoordigd; zoals de Buganda, Jteso, Samuya en Gwere. Wanneer je door de dorpen loopt zie je heel veel landbouwgrond waartussen hutjes, meestal naast een landweg, verspreid liggen. Wat opvalt is het aantal kinderen; overal rennen kinderen rond al dan niet in één van de felgekleurde schooluniformen. Meer dan de helft van de bevolking is dan ook onder de achttien jaar. In de vroege ochtend vertrekken de vrouwen naar het veld om daar te werken. Tegen de middag keren ze terug naar huis om eten klaar te maken. Daarna gaan ze weer terug naar het veld om daar tot de avond te werken. De mannen, en dan met name de jonge mannen, hangen daarentegen vaak gewoon rond. Soms kunnen ze een baantje vinden als boda boda chauffeur of op de suikerrietvelden, maar vaak zijn ze te 22
vinden op de hoeken van grotere kruisingen of in een drinkgelegenheid. Na het donker zijn de meeste mensen thuis, daar praten ze met elkaar of gaan vroeg slapen. Vooral op marktdagen zijn er veel mensen te vinden op de hoofdweg waar de winkeltjes en verschillende eet- en drinkgelegenheden zijn.
23
Hoofdstuk 3: De livelihood van grootmoeders in Budondo en Butiki
“When it rained we would rush outside, because we were afraid the house would collapse on top of us”. Margeret Isiko
24
Hoofdstuk 3: De livelihood van grootmoeders in Budondo en Butiki In het vorige hoofdstuk heb ik de theorieën rond de livelihood benadering van armoede besproken. In dit hoofdstuk zal ik ingaan op de livelihood van een groep grootmoeders (die zorg dragen voor hun kleinkinderen) in Budondo en Butiki. Hierbij zal ik de verschillende oorzaken van hun armoede positie bespreken en beschrijven.
3.1 Materiële middelen “Het eerste wat ik doe wanneer ik wakker wordt, is mijn gezicht wassen, het huis schoonmaken en mijn erfje vegen. Daarna moet ik op weg om mijn tuin te bewerken en voedsel te zoeken. Wanneer ik thuis kom maak ik het eten klaar en eet samen met de kinderen. Daarna was ik af en moet ik aan het avondeten gaan denken en proberen daar voedsel voor bij elkaar te krijgen. Nadat de kinderen uit school zijn teruggekomen halen de zij water. Intussen zoek ik brandhout en begin ik met koken. Na het eten doen we de afwas en als er paraffine is doen de kinderen hun huiswerk en werk ik aan mijn matten of bidden we. Maar vaak is er geen geld voor paraffine; dan gaan we wanneer het donker is meteen slapen.” (Robina, grootmoeder in Budondo) Het dagelijks leven van de grootmoeders wordt, net als het leven van de meeste mensen op platteland, gedomineerd door het vervullen van de basisbehoeften. De meeste mensen hebben genoeg voedsel om twee keer per dag te eten: ’s middags en ’s avonds. ’s Ochtends vertrekken de vrouwen zo snel mogelijk naar hun tuin om die te bewerken. Tijdens een goed oogstseizoen kunnen er redelijk veel verse producten gegeten worden, de rest wordt gedroogd om op een later tijdstip gebruikt te kunnen worden. De producten die onder andere worden verbouwd in het gebied zijn bonen, maïs, cassave, matooke6 en zoete aardappelen. Wat de grootmoeders oogsten is voor het merendeel bestemd voor eigen consumptie. Daarnaast wordt het gebruikt om school te betalen. Een deel moet in geld/valuta worden betaald en een deel met maïsmeel. Dit wordt door de school gebruikt om pap voor de lunch te maken. Daarnaast wordt een deel van de voorraad ook verkocht om luxe artikelen te kopen, zoals paraffine of zout. Om een goede oogst te krijgen moet er vrijwel dagelijks op het land gewerkt worden. De leefomstandigheden en in de meeste gevallen de leeftijd van de grootmoeders
6
Een banaansoort die rauw geoogst wordt. Voor consumptie wordt het gekookt.
25
zorgen ervoor dat de fysieke gezondheid van de vrouwen het ze niet altijd toelaat om zoveel tijd op het land te werken of het werk optimaal te doen. Natuurlijk kapitaal Een belangrijk natuurlijk kapitaal is land. Het hebben van land is voor een goede livelihood van doorslaggevende betekenis. Niet alleen de hoeveelheid maar ook de kwaliteit, het type grond en de ligging van het land spelen hierbij een rol. Zo kan het land op een helling liggen of ver weg. Weer andere stukken grond zijn te hard om goed te kunnen bewerken. Zo heeft Zevlence, een grootmoeder uit Butiki, het grootste stuk grond van alle vrouwen in de groep. Maar, zoals ze mij liet zien, kan ze het meeste ervan niet gebruiken. Zelf omschrijft ze het zo: “Zoals je ziet ligt het op een steile helling en zitten er veel te veel stenen in. Ik kan hier niets planten, dus het blijft onbenut”. Land is één van de belangrijkste bezittingen in ruraal Oeganda. Traditioneel gezien erven alleen mannelijke kinderen. Vrouwen delen dus niet mee en hebben geen recht om zelf land te bezitten. Hoewel het voornamelijk de vrouwen zijn die het land bewerken, is het in bezit van hun vader, broers of echtgenoot. Land bewerken voor eigen consumptie wordt niet gezien als een bron van inkomen, maar als huishoudelijke taak van de vrouw. Voor de grootmoeders, die in de meeste gevallen weduwe zijn, betekent dit dat zij wel op het land kunnen werken, maar dat het niet van henzelf is en zij dus ook geen beslissingen erover kunnen nemen. Wanneer hun zonen zijn overleden beheren de grootmoeders het land voor hun kleinzonen, maar ook dan is niet hun bezit. Dat dit problemen met zich mee kan brengen wordt duidelijk het volgende verhaal, al zijn de problemen in dit geval opgelost: “Toen mijn man overleed ben ik teruggekeerd naar de grond van mijn vader. Daar mocht ik van mijn broers samen met mijn kleinkinderen op een deel van het land van mijn broers en hun gezinnen wonen. Maar ik hoorde steeds vaker dat dit eigenlijk niet de bedoeling was en dat ik het voor hen moeilijker maakte om in hun levensonderhoud te voorzien. Om het probleem het niet te laten escaleren ben ik op zoek gegaan naar een andere oplossing. Één van mijn broers heeft mij daarbij erg geholpen. Ik heb hem gevraagd of ik wat geld mocht lenen zodat ik een stukje land kon kopen. Dat is dit stukje land, waar mijn huisje op staat. Het is niet groot, ik kan er geen voedsel verbouwen, maar het is groot genoeg voor een huisje en
26
wat sack-gardens7. Veel andere vrouwen hebben dit geluk niet. Zo zijn er vrouwen die door de broers en hun zonen worden verjaagd van haar overleden man’s land. En als ze zonen heeft kan het zelfs zijn dat ze daar mee afrekenen. Ik ben heel blij met generositeit van mijn broer”. De laatste jaren vinden er langzaam veranderingen plaats. Door culturele en maatschappelijke veranderingen worden vrouwen meer en meer in staat geacht om verantwoordelijkheid te dragen. Men erft immers niet alleen land, maar ook verantwoordelijkheid voor de familie. Een verantwoordelijkheid die traditioneel alleen werd toegekend aan mannen. Deze mogelijkheid tot erven brengt echter ook problemen met zich mee. Tijdens een bezoek aan één van de grootmoeders werd gesproken over een nicht van haar, die in de gevangenis zat. Toen ik vroeg wat ze had gedaan, legde de vrouw uit dat haar nicht door haar broers in de gevangenis was gezet om haar te dwingen het land dat ze geërfd had van haar vader, aan hen te geven. Zij had immers een man, op wiens land zij voedsel kon verbouwen. Enkele van de grootmoeders hebben geen land tot hun beschikking. Sommige verbouwen daarom op een stuk grond dat van de overheid is. Ze hoeven hier niet voor te betalen, maar kunnen ieder moment er vanaf gestuurd worden, ook als de gewassen nog op het land staan. Andere vrouwen werken, tegen betaling op het land van anderen. Het niet bezitten van het land kan veel problemen met zich meebrengen. Zo kan PEFO juridisch gezien alleen een huis bouwen op het land dat van de vrouw of haar kleinkinderen is. Vrouwen als Loy, de voorzitter van de groep in Butiki, hebben daardoor een probleem. Haar man is niet overleden, maar weggelopen. Hij komt eens in de paar jaar terug, maar verdwijnt dan weer en Loy kan niet scheiden van haar man als hij niet aanwezig is. Loys huis zakt bijna in elkaar, maar omdat het op de grond van haar man staat kan PEFO niets doen: mijn tolk Mariam legde het als volgt uit “Als we een huis voor haar bouwen, komt haar man dat zeker te horen. Dan zal hij zeker terugkomen en het opeisen. Als dat gebeurt dan moet Loy bij hem blijven of het huis verlaten, en kan dan nergens anders heen”. Een ander belangrijk natuurlijk kapitaal is (toegang tot) water. Over het algemeen is de plek waar de vrouwen hun water halen erg ver weg, meestal rond de 2,5 kilometer lopen, met uitschieters tot vier kilometer. De bronnen waar het water gehaald wordt verschillen ook. Sommige vrouwen hebben de mogelijkheid om water bij een pomp te halen. Hier wordt het water van diep onder de grond opgepompt. Er is een filter in geplaatst, waardoor het water redelijk veilig is. Anderen moeten naar een natuurlijke bron, waar het water niet geheel 7
Sack-gardens zijn jute zakken waarin zaden worden geplant. In dit geval wordt deze vorm van tuinbouw gebruikt zodat de grootmoeders niet voor al hun voedsel ver moeten lopen.
27
schoon is. Wanneer een pomp kapot gaat moet er echter naar een alternatief worden gezocht. Agnes vertelt: “De dichtstbijzijnde pomp is kapot. Tot nu toe heeft niemand hem gerepareerd. En nu moeten we naar een andere pomp die meer dan vier kilometer verderop staat. Sommige mensen halen het water nu uit een stroompje in de buurt, maar dat water is vies”. Financieel kapitaal Hoewel geld nog geen heel grote rol speelt in het dagelijks leven in het rurale gebied van het Jinja district, heeft het in de laatste twee decennia wel een grotere rol gekregen. Wanneer er een deel van de oogst overblijft, wordt dit verkocht om met het geld luxe artikelen als zeep en paraffine aan te schaffen. Ook het schoolgeld van schoolgaande kinderen wordt in valuta betaald. Zoals gezegd wordt landbouw niet gezien als bron van inkomen; het is ongeschoold werk en een manier om voedsel te verkrijgen. Ondanks het feit dat het land in het bezit van de mannen is, wordt het bewerken ervan gezien als vrouwenwerk. Pas wanneer de opbrengst van landbouw een surplus oplevert, wordt het een zaak van de mannen. Één van de vrouwen vertelde me hoe de man van haar buurvrouw haar al het werk liet doen en toen hij zag dat er een grote oogst zou komen, begon hij zich tijdens de oogst te bemoeien met het werk. “Hij zorgde ervoor dat hij erbij was toen er geoogst werd. Hij eiste een groot deel op, verkocht het en ging de hort om zich te goed te doen aan drank, chaipati8 en kaarten”. Toen ik haar vroeg of hij niet beter het schoolgeld voor de kinderen kon betalen, vertelde ze, met enige boosheid : “Dat is volgens de mannen de verantwoordelijkheid van de vrouwen. Mannen denken alleen aan zichzelf en niet vooruit”. Ook de grootmoeders werken vooral op het land. Wanneer de grootmoeders niet over een eigen stuk grond beschikken, werken ze tegen betaling op het land van anderen. Om de oogst aan te vullen hebben de grootmoeders in Budondo en Butiki een paar mogelijke bronnen van inkomen. Zo brengen sommigen van hen dieren groot om ze verkopen wanneer ze volgroeid zijn. Dit doen ze vaak om in tijden van nood iets achter de hand te hebben. Ook het maken van ambachtelijke producten, zoals matten en manden, levert voor sommigen geld op. Bij deze vorm van inkomen is er duidelijk een verschil te zien tussen Butiki en Budondo. In Butiki zijn er meer vrouwen die een deel van hun inkomen uit dergelijke producten halen. Voor sommigen is het zelfs de belangrijkste bron van inkomsten.
8
Chaipati is een soort pannenkoek gemaakt van (mais)meel en eieren en gebakken in veel olie.
28
De belangrijkste reden voor dit verschil werd door een grootmoeder uit Butiki zo uitgelegd: “Butiki ligt dichter bij de stad [dan Budondo] en we hebben daarom makkelijker toegang tot de markt. Mensen die zelf niet naar de markt kunnen gaan verkopen hun spullen aan tussenhandelaren. En die willen ook niet te ver reizen om aan hun handelswaar te komen”. Maar door verschillende oorzaken blijft het maken van ambachtelijke producten voor veel vrouwen, ook die in Butiki, maar een kleine bron van inkomen. Veel van de vrouwen hebben het geld niet om materialen (van goede kwaliteit) te kopen. Tijdens een gesprek met Ruth liet ze mij haar spullen zien: “Kijk, ik heb wel spullen om mijn matten mee te maken, maar niet genoeg en het is ook niet de kwaliteit die ik wil. Ik heb geen geld om verf te kopen, zodat mijn matten mooi en verkoopbaar worden. Je kunt de vlechtstrippen al geverfd kopen, maar dat is te duur”. Een probleem dat hier mee samenhangt is het gebrek aan een afzetmarkt. Niet alleen afstand is een probleem; ook concurrentie. Zoals Robina uitlegde: “De jongere mensen willen niet dat wij onze dingen [producten] verkopen. Ze zeggen dat we naar huis moeten gaan om hen een kans te geven om geld te verdienen. Ze vinden ons maar hinderlijk”. Ook de kwaliteit die (veel van) de grootmoeders leveren, werkt hen tegen. Niet alleen de kwaliteit van de materialen zorgt hiervoor. Verschillende vrouwen kunnen door hun fysieke beperkingen niet de gewenste kwaliteit leveren. Handelaren kiezen dan liever voor alternatieven. Het geld dat de vrouwen met deze inkomensgenererende activiteiten verdienen, kunnen ze niet zomaar opzij zetten. Ze vullen er vooral financiële hiaten mee op. Wanneer er echter iets overblijft is er voor de vrouwen meestal geen mogelijkheid om dat veilig te bewaren. In huis kan het makkelijk gestolen worden. Hoe makkelijk diefstal is en hoe ver men hiervoor gaat, merkte ik toen Mariam en ik in gesprek waren met een grootmoeder Tijdens ons gesprek stopte een passerende buurman om haar te feliciteren met het feit dat ze nog leefde. Het bleek dat ze twee nachten ervoor was overvallen door een paar jonge mannen. Op mijn vraag of zij of haar kleinzoon niet iets ertegen konden doen kwam het droge antwoord: “Ik heb me niet verroerd. Als ik ook maar had laten blijken dat ik wakker was, zouden ze me hebben vermoord”. De grootmoeder woont notabene tegenover een belangrijke politieman. Het meest schrijnende aan de zaak was nog wel de buit: paraffine en wat kleren, de enige kostbaarheden die ze bezat. In een gesprek met een andere grootmoeder vroeg ik of de bank een alternatief was om het geld onder te brengen. Maar voor de vrouwen is het geen optie. “Veel banken zijn niet stabiel. Jaren geleden heb ik geld bij de bank ondergebracht, denkend dat het veilig was, maar ik raakte alles kwijt”. De meeste mensen op het platteland hebben geen vertrouwen in deze instanties. Bovendien zijn er veel praktische bezwaren om gebruik te maken van de diensten van instanties . Deze zal ik bespreken onder het kopje immateriële 29
middelen. Zoals uitgelegd in het theoretisch kader, hebben de meeste mensen geen toegang tot leningen van grote instanties, maar er doet zich inmiddels een wildgroei van NGO’s en andere hulporganisaties die leningen verstrekken in het Jinja district. Dit kan problemen opleveren, omdat het moeilijk is om te controleren of iemand al ergens een lening heeft. Met enige regelmaat heb ik gehoord van mensen die verschillende leningen hebben en de ene met de andere opvullen. PEFO heeft ook een programma waarin de grootmoeders een lening kunnen krijgen. Hoe dit programma precies werkt zal ik in hoofdstuk vijf uitleggen. Van de vrouwen die geen lening hebben (gehad) zeggen sommigen dat ze er geen willen, anderen hebben de mogelijkheid niet om een lening terug te betalen. Weer andere vrouwen wachten nog of ze ervoor in aanmerking komen. Fysiek kapitaal Zoals hiervoor al besproken, is het moeilijk om spaargeld te hebben. Wanneer er wat geld verdiend is wordt dit in fysiek kapitaal omgezet. Er worden luxe artikelen gekocht die op zijn, zoals kleding voor de kinderen. Maar dit kunnen ook bakstenen voor een huis zijn. In een gesprek met Mariam werd me duidelijk dat dit op heel kleine schaal wordt gedaan. Voor de vrouwen die ik heb gesproken zijn met name pluimvee en kleinvee zeer geliefd. Zoals de vrouw, die haar geld kwijtraakte bij de bank vertelde: “Als ik wat geld verdien probeer ik er een geit van te kopen. Die kan ik bij me houden en verzorgen”. Dieren kunnen, wanneer ze goed verzorgd worden, veel opbrengen en zijn daarom een goede investering. Veel van de vrouwen in de groep hebben echter geen of weinig dieren. De dieren die ze hebben zijn meestal klein: kippen, eenden en kleine geiten. Enkele vrouwen hebben ook varkens, meestal gekregen van PEFO. Verschillende vrouwen vertelden me dat er een paar jaar geleden veel kippen en eenden zijn overleden. Dieren zijn, gezien hun prijs, moeilijk te vervangen. Één van de programma’s van de organisatie PEFO probeert de vrouwen, door middel van het geven van dieren, een nieuwe manier om inkomen te genereren aan te reiken. Hier ga ik in hoofdstuk vier verder op in. Tot het fysiek kapitaal behoren ook de woningen. De omstandigheden waarin de meeste grootmoeders leven kunnen als erbarmelijk worden omschreven: velen leven in huizen van ‘wattle and daub’9 muren en een dak van riet of golfplaten, zonder stromend water, 9
Wattle and daub is een bouwmateriaal om muren van te maken. Houten strips vormen een raamwerk waar een combinatie van bijvoorbeeld natte aarde, klei, mest en stro tussen wordt gesmeerd (bron).
30
elektriciteit of degelijk sanitair. Deze leefomstandigheden zijn typerend voor de dorpen, niet alleen de grootmoeders leven zo. Er zijn families die in stenen huizen wonen, maar de omstandigheden zijn redelijk overeenkomstig, buiten het feit dat de huizen veiliger zijn; dieren als slangen en ratten kunnen er minder makkelijk binnenkomen en ook tegen dieven is een stenen huis makkelijker te beschermen. De huizen zijn zeer klein, meestal vier à vijf meter breed en drie à vier meter diep en bestaan uit één of twee kamers die dienst doen als slaapplek en ontvangstruimte wanneer het slecht weer is. De keuken bevindt zich in een apart hutje op de binnenplaats. Meestal bestaat deze uit niet meer dan een paar vuurvaste stenen, die als kookplaats dienst doen. De meeste hutten kan men eigenlijk geen huizen noemen.. De quote van Margeret aan het begin van het hoofdstuk, spreekt boekdelen. Haar gezin is wanneer het regent zo bang dat het huis instort dat ze naar buiten rennen om daar te schuilen. Problemen met de huizen zijn rottende of door termieten aangevreten palen, lekkende daken en afbrokkelend muren waar dieren als slangen en ratten door naar binnen kunnen komen. Ook de stenen huizen verkeren in slechte staat: muren vallen om, daken lekken en er is evenmin stromend water, elektriciteit en degelijk sanitaire. De huizen die PEFO heeft gebouwd, zijn beter dan de andere huizen, maar ze verschillen onderling in kwaliteit doordat er de afgelopen jaren verschillende technieken zijn gebruikt, met verschillende resultaten. Hier zal ik in hoofdstuk vier verder op in gaan.
3.2 Capaciteiten/menselijk kapitaal Over het algemeen hebben de grootmoeders geen of nauwelijks een opleiding gehad. De opleiding die de meesten hebben gehad is les in de Bijbel of Koran. Van de grootmoeders die naar een reguliere school zijn geweest, hebben de meesten na groep drie de school weer moeten verlaten. Een enkeling gaf aan de basisschool bijna af te hebben gemaakt. Naar de middelbare school gaan was voor het overgrote deel ondenkbaar. Alleen Mariam heeft de eerste vier jaar van de middelbare school gevolgd. De redenen dat de grootmoeders met school zijn gestopt zijn over het algemeen ook hetzelfde. De meesten van hen hebben moeten stoppen omdat ze moesten trouwen. Een meisje naar school laten gaan, is volgens veel mensen (vooral volgens de generatie van de grootmoeders) weggegooid geld. Zoals Jariya het omschreef: “Mijn vader hield van vlees. Hij kocht liever vlees dan dat hij zijn dochters naar school liet gaan”. Uithuwen is voordeliger voor de familie. Wanneer een meisje trouwt, ontvangen haar ouders een bruidsprijs en hebben zij een kind minder om te onderhouden. Zo vertelde een andere grootmoeder: 31
“Meisjes zijn duur. Ze kosten hun ouders geld terwijl ze niets kunnen bijdragen. De enige manier om er voordeel uit te halen is om ze uit te huwen. Zulke gebruiken veranderen langzaam, maar voor veel mensen is het nog steeds het gemakkelijkst om een echtgenoot te zoeken [voor hun kinderen]”. Andere ouders wilden de kinderen wel naar school laten gaan, maar hadden er geen geld voor. Zoals Mariam vertelt: “Mijn vader was een goed man, hij heeft me naar school laten gaan, maar op een gegeven moment was er geen geld meer. Ik ben toen gestopt”. Niet voor al het menselijk kapitaal is scholing nodig. Zoals eerder gezegd, zijn er vaardigheden die thuis geleerd kunnen worden. Veel van de grootmoeders beheersen één of meerdere vaardigheden, zoals het maken van matten, kettingen of manden. De meesten van hen doen daar echter om verschillende redenen niets mee. Naast het feit dat ze geen geld hebben om materialen te kopen, hebben veel van de grootmoeders medische problemen. Veel van hen hebben slechte ogen en kunnen zich geen bril veroorloven. Ook rugklachten zijn een veel voorkomend probleem door het zwaar fysieke werk dat de vrouwen moeten verrichten. Leeftijd speelt daarbij een grote rol. Hier zal ik in het volgende hoofdstuk verder op ingaan. Niet alleen fysieke gezondheid, ook de mentale gesteldheid van de grootmoeders is van grote invloed. De omstandigheden waarin ze leven, de zorgen en de tegenslagen die ze steeds weer moeten verwerken leiden tot stress, slapeloosheid, depressie en een gevoel van machteloosheid. Zo vertelden veel van de vrouwen dat ze nachten wakker liggen van de zorgen. Ze vragen zich af waar ze eten vandaan moeten halen en hoe het met de kleinkinderen zal gaan als zijzelf komen te overlijden. Het zijn met name in hun religie en hun sociale netwerk vinden de vrouwen steun wanneer het niet goed gaat. Ze vinden houvast in hun geloof en zien het als de wil van God wanneer een gebeurtenis wel of niet plaatsvindt.
3.3 Immateriële middelen Onder immateriële middelen vallen het toegang hebben tot en het gebruik maken van gezondheidszorg, onderwijs, financiële instanties en sociale netwerken. Zoals eerder aangestipt, speelt het hebben van een sociaal netwerk een zeer belangrijke rol in de livelihood van de grootmoeders. Dit immateriële middel wordt ook wel sociaal kapitaal genoemd. In hoofdstuk vier zal ik ingaan op de toegang tot instanties en klimatologische omstandigheden, aangezien deze aspecten ondanks de hulp van PEFO grote invloed hebben op de livelihood 32
van de grootmoeders. De grootmoeders hebben in de meeste gevallen geen man meer die hen kan helpen. Daarnaast kunnen zij, vanwege uiteenlopende redenen, geen steun verwachten van hun kinderen. Veel van hen zijn overleden, zijn verhuisd, hebben een eigen gezin, geen geld of zien het niet als hun verantwoordelijkheid om bij te springen in de zorg voor de verweesde kinderen van hun broers en zussen. Het netwerk van veel grootmoeders was zeer beperkt voordat ze bij PEFO terecht kwamen. Door het stigma dat HIV/AIDS met zich meebrengt, de lichamelijk beperkingen, het geld- en tijdgebrek waren zij in verschillende mate in een isolement geraakt. Eén van de grootmoeders: “Toen mijn man nog leefde werkte ik thuis en op het land. Ik kwam nergens. Alleen bij begrafenissen ontmoette ik mensen. Nadat mijn man overleed had ik helemaal geen tijd meer. Ik werkte op het land en thuis. Alleen mijn buren zag ik regelmatig en kon ik om hulp vragen. Nu ik bij de groep [van PEFO] ben is dat veranderd, ik heb mensen met wie ik kan praten en die mij helpen als ik problemen heb”. In het Jinja district onderscheidt men verschillende soorten vriendschappen. Bloedvrienden: families die zozeer bevriend zijn dat de leden elkaar als familie beschouwen. Vroeger werd deze vriendschap op een traditionele manier bezegeld. Tijdens de focusgroepdiscussie in Butiki werd me deze traditie als volgt uitgelegd: “De familie-oudsten sneden zich in hun onderarmen en hielden deze tegen elkaar zodat het bloed mengde. Bovendien werd het bloed over koffiebonen gesprenkeld en deze werden door de andere familieleden opgegeten. Kinderen van [zodanig verbonden] families kunnen onderling niet trouwen, omdat ze als broers en zussen worden gezien”. Deze vriendschappen worden echter een zeldzaamheid. Het bloedritueel wordt vanwege de HIV/AIDS-epidemie nauwelijks meer uitgevoerd. Ander vriendschappen worden door families juist verstevigd door middel van onderlinge huwelijken. Toen ik vroeg wat een goede vriendschap inhield, werd er in de focusgroepdiscussie verteld dat een goede vriend iemand is die, wanneer je om hulp komt vragen, deze geeft zonder er met anderen over praten. Vriendschappen worden niet zozeer getoond door affectie maar door hulp en presentjes. Zoals Jariya het omschrijft: “Ik heb veel vrienden, maar mijn 33
vriendschappen binnen de groep zijn het meest bruikbaar. Buren zeggen gedag maar delen niet”. Sinds de vrouwen bij PEFO aangesloten zijn, is hun sociale netwerk aanzienlijk veranderd. De grootmoeders helpen elkaar en geven elkaar advies. Daarnaast kunnen ze elkaar troost bieden. Hoe hecht de band is zag ik toen de zoon van één van de grootmoeders overleed. Op de wekelijkse bijeenkomst, nadat het nieuws bekend was geworden, hadden alle grootmoeders voedsel, zaden of geld bij zich. Ze legden uit dat de achtergebleven grootmoeder deze zaken nodig heeft om de gasten die tijdens de rouwperiode langskomen te voorzien van voedsel en voor het onderhoud van haar nu nog meer uitgebreide familie.
34
Hoofdstuk 4: Factoren die van invloed zijn op de livelihood van de grootmoeders
Een grootmoeder die erg ziek is geworden door de omstandigheden waarin ze leeft
“De belangrijkste reden is de dood van mijn man en kinderen, maar er zijn zoveel zaken die mijn leven nog ondragelijker maken”
35
Hoofdstuk 4: Factoren die van invloed zijn op de livelihood van de grootmoeders Tijdens mijn eerste gesprekken met de grootmoeders wezen velen van hen als oorzaak voor de situatie waarin ze zich bevinden met name op de dood van hun man en kinderen en de gevolgen die dit had voor hun inkomen en gezinssamenstelling. Bij nadere beschouwing bleek, zowel voor mij als voor hen, de ontoereikendheid van deze uitleg en werd duidelijk hoeveel op het eerste oog relatief onbeduidende omstandigheden invloed hebben op de livelihood situatie van de grootmoeders. In dit hoofdstuk zal ik deze verder uitwerken.
4.1 HIV/AIDS Alle vrouwen die hulp krijgen via PEFO hebben mensen in hun familie verloren aan de gevolgen van AIDS. Hoewel de vrouwen in de groep steeds opener praten over de ziekte, rust er nog altijd een taboe op. Velen durven niet te vertellen dat familieleden aan de gevolgen van AIDS zijn overleden en willen zich niet laten testen omdat ze bang zijn dat ze dan buiten de gemeenschap komen te staan. De volgende gebeurtenis is een voorbeeld van hoe er door verschillende mensen mee wordt omgegaan met de ziekte: Tijdens onze voettocht naar een informant komen we langs een goed onderhouden huisje met een zorgvuldig aangeveegd erf. Omdat er van alle kanten begroetingen en vragen komen hoor ik niet goed wat Mariam tegen me zegt. Wanneer ik haar vraag om het te herhalen, zegt ze dat we daar op de terugweg even langs moeten gaan om een zieke te bezoeken. Ik vraag haar om welke ziekte het gaat, er vanuit gaande dat het om malaria gaat of iets anders wat veel voorkomt. Ze vertelt me het om de zoon van één van de grootmoeders van PEFO gaat en dat hij AIDS heeft. Op de terugweg van ons geplande interview vertelt Mariam dat de jongen al jaren ziek is en al vaker slechte periodes heeft gehad, maar dat het er nu ernstig uitziet. Er zijn veel familieleden in de buurt en dat duidt meestal op een afscheid. Wanneer we het hutje binnenkomen wordt ik overvallen door het gebrek en licht en frisse lucht. We worden vriendelijk verwelkomt door de vrouw van de patiënt waarna ze halverwege de hut op de grond knielt naast wat ik even later zie, een matras. Wat me opvalt is dat de jongeman in de doorgang naar de achterkamer ligt. Hij ligt onder een laken, is niet in staat om zich op te duwen en is haast onverstaanbaar. In mijn hoofd gaan er tal van dingen rond: deze jongen is van mijn leeftijd, maar ziet er uit als een oude man. Hoe kan hij hier al zo lang liggen en ziek zijn? Wat moet er door hem heen gaan? Het bezoek duurt maar een paar minuten, maar die 36
beelden blijven me bij. Wanneer we naar huis lopen, vertelt Mariam dat zijn vrouw nog steeds ontkent dat het Aids is. Er heerst nog steeds een taboe op het onderwerp. Ze legt uit hoe de ziekte zijn entree maakte in de regio en hoe men er op reageerde. Er is niet heel veel veranderd; nog steeds heeft men moeite om te praten over het onderwerp, vooral wanneer het gaat over (directe) familieleden. Men is bang om afgewezen en buitengesloten te worden. Wat me nog het meest verbaast is het feit dat de moeder van de jongen wel erkent dat de jongen aan AIDS lijdt. Volgens Mariam komt dit doordat ze in de groep van PEFO zit. Ze krijgt zo niet alleen steun van mensen die hetzelfde hebben meegemaakt, maar wordt ook in staat gesteld om erover te praten zonder de angst om gestigmatiseerd te worden. Wanneer ik vijf dagen later terug ben in Budondo krijg ik van Mariam het verdrietige nieuws te horen dat de jongeman twee dagen na ons bezoek is overleden. Hij was 25 jaar, laat een vrouw en twee kinderen achter. Zij zullen niet alleen moeten overleven zonder hem, er bestaat een grote kans dat ook zij geïnfecteerd zijn en ziek kunnen worden. Deze ervaring heeft me diep geraakt. Niet alleen omdat je iemand zo kort voor zijn overlijden ontmoet; je wordt geconfronteerd met iets wat voor de mensen in Oeganda een deel van het dagelijks leven is geworden en toch een taboe blijft. Vooral het feit dat de jonge vrouw tot zelfs na de dood van haar man overtuigd blijft van het feit dat hij niet aan de gevolgen van Aids is overleden. Zowel zij als haar kinderen kunnen geïnfecteerd zijn, maar ze wilt niet getest worden. Zo bestaat er een grote kans dat, wanneer zij hertrouwt en nog meer kinderen krijgt, het virus zich nog verder kan verspreiden. Bovendien worden de kinderen van de overleden echtgenoot meestal achtergelaten bij zijn familie, in dit geval hun grootmoeder. Dit betekent voor haar nog meer kleinkinderen om voor te zorgen en nog een zoon minder om haar te ondersteunen.
4.2 Onderwijs Ook al heeft de HIV/AIDS-epidemie belangrijke gevolgen voor livelihood van de grootmoeders, het is niet de enige factor die van invloed is. Onderwijs kan van grote invloed zijn op de livelihood van arme mensen. In mijn gesprekken met de grootmoeders werd het gebrek aan een opleiding vaak niet direct als reden gegeven voor het feit dat zij zich in deze situatie bevinden. Op het moment dat ik de vrouwen er specifiek naar vroeg of met hen sprak over de toekomst van hun kleinkinderen, kwamen er andere antwoorden. De grootmoeders zijn zich heel bewust van de voordelen die onderwijs kan brengen. “Op school leren ze [de 37
kinderen] lezen, schrijven en rekenen. Als ze hun best doen hoeven ze later niet op het land te werken en in armoede te leven, zoals wij [de grootmoeders/oudere generatie]”. Er zijn echter geen garanties. Het onderwijs in Oeganda is niet van hoge kwaliteit. Vooral kinderen die naar openbare scholen gaan omdat hun ouders niet genoeg geld hebben voor particuliere scholen, zijn slecht af. De klassen zijn overvol en goed lesmateriaal is schaars. Nog steeds haken veel kinderen rond groep acht af omdat er niet genoeg geld is, ze hun familie moeten helpen of omdat ze er geen toekomst in zien. Dit werd me heel duidelijk toen we op bezoek gingen bij de school van de jongste dochter van Mariam. De school is gevestigd in houten barakken. Wat me opviel was het aantal kinderen; in de lagere klassen zitten soms zeventig tot tachtig kinderen. In de hogere klassen is het veel rustiger, daar zitten ongeveer twintig kinderen. Het aantal kinderen dat naar school gaat is heel klein terwijl vijfenvijftig procent van de mensen die in Budondo en Butiki leeft onder de achttien jaar is. Dit kan grote gevolgen hebben voor de toekomst van deze mensen. In een gesprek met Mariam en een paar van haar buurvrouwen legde één van hen haar situatie uit: “Het is gewoon te duur om de kinderen naar school te laten gaan, er zijn er te veel. Ik heb ze met moeite naar de basisschool te laten gaan, maar de middelbare school is echt te duur”. Een andere vrouw vulde aan: “Ik kan ze wel dwingen, maar ze gaan niet. Dan zeggen ze ‘Het is te duur en er is toch geen toekomst. We kunnen u beter op het land helpen’. En wie ben ik om dat tegen te spreken?!”. Hoe groot het probleem is, blijkt wel uit het feit dat zelfs tachtig procent van de jongeren die de universiteit heeft afgerond geen baan kan vinden.
4.3 Leeftijd Een andere factor die van invloed is op de livelihood van de meeste grootmoeders is hun leeftijd. Naar westerse maatstaven zijn ze vaak nog jong (rond de vijfenveertig), maar de gemiddelde levensverwachting in Oeganda lig rond de tweeënvijftig jaar. Vooral de fysieke omstandigheden, het verzorgen van de zieken en de kleinkinderen en het gebrek aan toegang tot goede faciliteiten zijn van grote invloed. Door het harde werk op het land en de verzorging van familieleden hebben veel grootmoeders ernstige rugklachten en versleten gewrichten. De vrouwen praten ook over hoge bloeddruk en hartklachten die ze zien als het gevolg van alle zorgen die zij hebben. Ook de 38
omstandigheden waarin ze leven zorgen voor veel klachten en ziektes. Regen en ongedierte hebben vaak vrij spel in en rond hun huizen. Zo is malaria een veel voorkomende ziekte die nauwelijks is tegen te gaan en voor veel problemen zorgt. De klachten verergeren wanneer er niets aan wordt gedaan. De meeste vrouwen hebben geen of nauwelijks toegang tot goede gezondheidszorg. De afstanden tot de ziekenhuizen, het gebrek aan geld en het gebrek aan middelen van de ziekenhuizen zelf leiden ertoe dat de zorg die de vrouwen krijgen uiterst basaal blijft. Zoals blijkt uit het volgende veldwerk ervaring: Op weg naar een paar grootmoeders lopen we langs de hut van een vrouw die we eerder al geïnterviewd hebben. De buurtkinderen roepen dat ze ziek is en dat we naar haar toe moeten gaan. Ze blijkt de hele nacht bloed gespuugd en koorts te hebben. Ze moet onderzocht worden, maar er is een probleem: het ziekenhuis ligt op vier kilometer lopen en de boda boda chauffeur vraagt meer geld dan de vrouw kan betalen. Omdat er geen andere mogelijkheid is, geef ik de chauffeur het geld. Een paar uur later is ze weer thuis. De dokter heeft haar verteld dat ze malaria heeft en een te hoge bloeddruk. Ze laat ons de tabletten zien die ze heeft meegekregen. Het zijn ibuprofen en ijzertabletten. We vragen ons af of ze hier echt mee geholpen is.
4.4 Gebrek aan toegang tot informatie en instanties Gebrek aan toegang tot informatie en instanties heeft een belemmerend effect op de livelihood van arme mensen in rurale gebieden. Het rurale gebied van het Jinja district is daar geen uitzondering op. Zo is er nauwelijks toegang tot goede gezondheidszorg. In het hele jinja district zijn er twintig gezondheidscentra, zesentwintig klinieken en drie ziekenhuizen te vinden, hiervan zijn respectievelijk negen, zesentwintig en twee privé of van een NGO. Al deze instanties moeten 400.000 mensen faciliteren. Hierbij moet ook gezegd worden dat de meeste centra en klinieken klein en slecht bevoorraad zijn. In Butitki en Budondo heb ik tijdens mijn veldwerk drie klinieken gezien. De meeste grootmoeder moeten naar deze klinieken lopen en dat zijn lange afstanden. Vooral wanneer ze ziek zijn is dit niet te doen, en geld voor transport is er niet of nauwelijks. Wanneer een grootmoeder bij een kliniek kan komen is het nog de vraag ze of geholpen kan worden. De klinieken hebben immers zelf bijna geen middelen. Ook (goed) personeel is niet altijd aanwezig. Verplegend personeel kent men sowieso niet. Wanneer je in het ziekenhuis ligt is het je familie die voor je zorgt. Dit werd me 39
duidelijk in een gesprek met Justine. Toen ik uit Budondo terug kwam, waren zijn vrouw en dochter, Diana en Annemie, niet thuis. Annemie was onverwachts opgenomen. “Diana en haar moeder moeten haar [Annemie] wassen en eten geven” vertelde hij me terwijl hij water aan het koken was “dit water moet ik naar hen brengen, anders kunnen ze haar niet wassen. Er is geen goed water, en dat in een beter ziekenhuis in Jinja”. Net zo belangrijk als gebrek aan instanties is het gebrek aan toegang tot informatie. Door het hoge percentage analfabetisme is men nauwelijks op de hoogte van wat er wordt geschreven in de media. Daarnaast zijn er op het platteland geen televisies en nauwelijks radio’s te vinden. Veel mensen weten niet eens waar ze informatie vandaan kunnen halen. Dit gebrek aan toegang tot informatie heeft grote invloed. Zo weten heel veel mensen niet of nauwelijks iets over de voor- en nadelen van gezinsplanning en het krijgen van heel veel kinderen. Ook weten velen niet op welke manieren HIV/AIDS zich verspreidt en ze zich ertegen kunnen beschermen. Inmiddels weten de grootmoeders die bij PEFO zitten heel wat meer over dit laatste, maar nog steeds zijn zij veruit in de minderheid. Mariam is één van de weinige grootmoeders die inziet hoe ver de gevolgen van dit gebrek aan toegang gaan, dit heeft met name te maken met haar opleidingsniveau en haar werk voor PEFO waardoor zij meer toegang tot informatie heeft. Maar niet alleen het gebrek aan informatie is een probleem, ook de kwaliteit laat door een grote inmenging van de politiek te wensen over. Daarnaast is het voor arme mensen die op het platteland wonen zeer moeilijk om toegang te krijgen tot formele instanties als banken. Dit geldt zeker voor de grootmoeders. Zij zijn opgescheept met een dubbele last. Ze hebben niet genoeg middelen die als onderpand kunnen dienen voor een lening. Bovendien wordt hun leeftijd als risico gezien door de banken. Dit in combinatie met het feit dat banken alleen te vinden zijn in de steden zorgt ervoor dat het haast onmogelijk is om een voet tussen de deur te krijgen.
4.5 Natuurlijk kapitaal: klimaatverandering Een andere factor die door veel grootmoeders als probleem wordt aangeduid en die door PEFO ook wordt erkend is klimaatverandering. Een goede oogst is vanzelfsprekend zeer belangrijk. In Oeganda is er sprake van een nat en een droog seizoen. Deze seizoenen doen zich ieder twee keer per jaar voor. Hierdoor is het mogelijk om twee oogsten te hebben waar een gezin een half jaar van kan leven; mits er niet te veel of te weinig regen valt. Wanneer een seizoen te droog of te nat is, heeft dit grote invloed op de hoeveelheid en kwaliteit van de oogst. Voor de meeste mensen op het platteland betekent dit dat ze nog minder te eten 40
hebben. Heel veel mensen met wie ik heb gesproken vertellen dat de seizoenen de laatste jaren sterk aan het veranderen zijn. Zoals een grootmoeder uit Budondo vertelt: “Het vorige natte seizoen [juli/aug 2009; AK] was het erg droog. De regen liet weken op zich wachten en toen het kwam, was het weinig. Dit seizoen is het weer anders; er valt veel, maar te veel in één keer en dan brandt de zon het blad weer kapot”. Zowel het natte seizoen van medio 2009 als dat van voorjaar 2010 hebben grote gevolgen op de oogst gehad. Vooral in 2009 was de oogst een stuk minder, waardoor mensen te weinig eten hadden. Soms hadden ze enkel genoeg voor één maaltijd in plaats van twee of drie per dag.
41
Hoofdstuk 5: PEFO en de livelihood benadering
De grootmoeders krijgen training op de boerderij
“We proberen alle aspecten van hun [grootmoeders] livelihood aan te pakken en de vrouwen zelf bij het proces te betrekken. Zo hopen we de situatie blijvend te veranderen.” (Robert, algemeen manager van PEFO)
42
Hoofdstuk 5: PEFO en de livelihood benadering Zoals ik in het theoretische hoofdstuk al heb besproken, sluit de livelihood benadering aan bij het idee dat armoede een multidimensioneel probleem is. Een dergelijk probleem kan niet op een duurzame manier worden aangepakt wanneer men zich bezighoudt met een enkel aspect en de grotere context er niet bij betrekt. Een holistische benaderingswijze is volgens De Haan en Chambers de aangewezen oplossing. Daarnaast is het belangrijk om geen noodhulp te verstrekken, maar ervoor te zorgen dat deze hulp op de langere termijn effect (sustainability) heeft. Twee andere belangrijke aspecten van de livelihood benadering zijn de bottom up benadering en empowerment. Tijdens mijn verblijf in Budondo en Butiki kon ik zien hoe de organisatie PEFO deze aanpak probeert te implementeren. In dit hoofdstuk zal ik ingaan op de verschillende programma’s die PEFO heeft ontwikkeld en op hoe deze als aanvulling op elkaar moeten dienen. Dit alles om ervoor te zorgen dat de livelihood van de grootmoeders op een zo volledig mogelijke manier, voor langere termijn en op een positieve manier veranderd wordt.
5.1 Holistische aanpak en sustainibility PEFO is niet gestart als een organisatie met een holistische aanpak. In 2003 zetten Justine, Richard and Robert Ojambo de organisatie op om OVC’s (Orphaned and/or Vulnerable Children) en hun grootmoeders te ondersteunen door het betalen van schoolgeld. Het werd echter al snel duidelijk voor de medewerkers dat de leefomgeving van de kinderen van zeer grote invloed is op hun leerprestaties. De algemeen manager, Robert, omschreef het als volgt: “Veel van de kinderen die wij hielpen waren snel moe en daar leed hun schoolwerk onder. Maar dat is ook niet raar. De kinderen wonen in een slecht huis, hebben vaak niet genoeg te eten en maken veel ellende mee. We beseften al gauw dat als we echt een verschil wilden maken, we ook aan de andere aspecten van hun leven moesten werken”. De organisatie begon voedsel, zeep, paraffine en matrassen uit te delen. Maar dit bleek een dure en niet effectieve methode te zijn en men ging op zoek naar een alternatief. Door de jaren heen zijn er steeds meer programma’s, gericht op het hele gezin, bij gekomen: het uitdelen van zaden en varkens, het bouwen van huizen, het verstrekken van leningen, de boerderij waar trainingen in landbouwtechnieken gegeven worden en het verstrekken van 43
basale gezondheidszorg. Het bouwproject werkt aan de constructie van huizen voor kwetsbare families. Deze zijn bedoeld om de grootmoeders en hun gezinnen enigszins comfortabel onderdak te bieden. Een goed onderkomen zorgt voor minder ziekte en stress, en een verhoogd gevoel van veiligheid. Vorig jaar heeft de organisatie een machine gekocht om zelf bakstenen mee te maken. Deze wordt niet alleen gebruikt voor de bouw van de huizen voor de families, maar ook voor opdrachten van derden, om zo geld binnen te halen om het project rendabel te houden. Zo is men op dit moment bezig met een opdracht om stenen te leveren voor een school, een project van een andere NGO. De boerderij is betrokken bij meerdere projecten. Zo leren de grootmoeders bijvoorbeeld hoe ze een sack-garden kunnen maken. Een groot voordeel van deze zakken is dat ze bij het huis van de vrouwen kunnen worden geplaatst. Zoals Jariya zei “Ik hoef mijn deur maar uit te stappen en ik kan gewoon wat kool of wat anders pakken. Ik hoef er niet helemaal voor naar mijn tuin te lopen”. De opbrengst van de sack-garden kan als aanvulling op hun oogst dienen of de vrouwen kunnen haar verkopen om meer inkomen te krijgen. Vooral grootmoeders, die om welke reden ook, geen gebruik kunnen maken van de andere projecten hebben hier baat bij. Ook leren ze modernere landbouwtechnieken en het maken van natuurvriendelijke mest. Het project waarmee de grootste resultaten behaald worden is het uitdelen van zaden (uitleg). Voor ieder nat seizoen deelt PEFO als een soort lening zaden uit aan de grootmoeders. De vrouwen planten de zaden zelf en onderhouden het land. Een groot deel van de oogst mogen de vrouwen houden en mee doen wat ze willen. Alleen het aantal kilo zaden wat ze hebben gekregen van PEFO moeten ze retourneren; dus als een vrouw twee kilo bonen en vier kilo maïs heeft gekregen, moet ze hetzelfde aantal kilos teruggeven. Daarnaast is er het project ‘revolve the pig’. In dit project worden grootmoeders opgeleid om voor een varken te zorgen en krijgen ze, wanneer ze aan een aantal criteria voldoen, een zwanger varken van de organisatie. Deze criteria zijn bijvoorbeeld het volgen van een cursus over het houden van varkens en het bouwen van een goed hok voor de dieren. Na ongeveer vier weken bevalt het varken van een nest biggen en wanneer er genoeg (vier of meer) gezonde biggen geboren worden, dan moeten er na een paar weken twee biggen aan de organisatie teruggegeven worden. Op de boerderij worden ze verder grootgebracht om verder mee te fokken, te verkopen of om aan andere vrouwen te geven. Het ‘revolve the pig’ project is bedoeld om de vrouwen de mogelijkheid te geven om een inkomen te genereren en hun livelihood op de lange termijn te verbeteren, met andere woorden om voor een duurzame verbetering te zorgen. Er is nog een programma dat hier 44
specifiek op is gericht: het microfinancieringsprogramma. Hierbij kunnen mensen bij PEFO een kleine lening aanvragen. Dit geldt dus niet alleen voor de grootmoeders, maar het zijn wel met name grootmoeders die er gebruik van maken. Deze leningen zorgen ervoor dat de grootmoeders inkomensgenererende activiteiten kunnen opzetten of uitbreiden. Het geld dat ze overhouden kunnen de vrouwen gebruiken bij het onderhouden van hun familie, het betalen van schoolgeld van de kleinkinderen of weer investeren in hun onderneming. Wanneer een lening wordt verstrekt, moet deze binnen vier maanden worden terugbetaald. Het aantal termijnen waarin dit gebeurt hangt af van de situatie waarin de specifieke grootmoeder zich bevindt. Het kan zijn dat er iedere week iets terug betaald terugbetaald wordt en anderen. Anderen betalen iedere paar weken wat terug.
5.2 Bottom up en involvement Binnen de werkwijze van PEFO speelt samenwerking met andere actoren een grote rol. Deze samenwerking vindt plaats op verschillende niveaus. De organisatie werkt samen met Westerse (in het Noorden gelegen) NGO’s. Dit vooral voor financiering; de twee belangrijkste donoren zijn WorldGranny en de StevenLewisFoundation, respectievelijk een Nederlandse en een Canadese NGO. Andere financiering komt van particulieren en grotere bedrijven. Controle van de werkzaamheden vindt plaats door middel van rapportages en bezoeken van de betrokken instanties. Daarnaast wordt er met andere, plaatselijke NGO’s samengewerkt. Een praktisch voorbeeld hiervan is het delen van een auto en het onderling doorverwijzen van mensen wanneer er problemen zijn die een organisatie niet kan oplossen en een andere wel. Binnen de organisatie zelf wordt er ook veel samengewerkt. De verschillende programma’s worden zoveel mogelijk op elkaar afgestemd en de medewerkers helpen elkaar met de werkzaamheden. Een samenwerkingverband dat cruciaal is om de projecten goed te implementeren is de samenwerking tussen de organisatie, de grootmoeders en verschillende lokale instanties en leiders. De Tusooba-groepen komen wekelijks bij elkaar. Hier kunnen de vrouwen ontspannen met zang en dans. Daarnaast vormen deze bijeenkomsten een gelegenheid om te praten over ideeën, vragen, klachten en problemen. De grootmoeders kunnen elkaar steunen en helpen. Bovendien komt en deel van de medewerkers van de organisatie ook bijna wekelijks naar de bijeenkomsten. De grootmoeders kunnen op deze manier rechtstreeks met hun ideeën en problemen terecht bij de medewerkers. 45
Daarnaast worden de vrouwen zelf betrokken bij de werkzaamheden van de organisatie door taken die zij binnen de groep of een deelcomité toebedeeld krijgen. Zo is er een voorzitter, een penningmeester, een scary10, een mobiliser11, een informatie persoon en een secretaresse De deelcomités zijn opgezet rond verschillende specifieke projecten zoals het zaden- en het varkensproject. In deze comités zitten een paar grootmoeders die er op toe moeten zien dat alle grootmoeders op de juiste manier de trainingen implementeren. Verder is er ook een varkenscomité en een huizencomité; deze dienen niet alleen als aanspreekpunt wanneer er iets mis is. Zij zijn degenen die bekijken wie een nieuw huis nodig heeft. Bij dit proces worden ook de lokale leiders betrokken, om er voor te zorgen dat alles volgens de regels van de gemeenschap verloopt en er geen misverstanden van welke aard ook kunnen ontstaan. De effecten van het functioneren in een groep is ook één van de pijlers van het microkredietprogramma: Een groep vrouwen die een lening wil, moet als groep voor de individuele leningen tekenen en de groep is gezamenlijk verantwoordelijk voor het terugbetalen van alle individuele leningen. Omdat de vrouwen allemaal verantwoordelijk zijn, mogen zij zelf bepalen wie wel of niet in aanmerking komt om met de groep een lening te ontvangen. Hiermee probeert de organisatie ervoor te zorgen dat de leningen op tijd terug betaald worden. Door de vrouwen zo intensief en op zoveel mogelijk manieren te laten meewerken in de programma’s voelen zij zich meer erkend en gewaardeerd. Ook binnen de gemeenschap zorgt dit voor meer cohesie en betrokkenheid.
5.3 Empowerment Empowerment is een zeer belangrijk component om een interventie op lange termijn tot een succes te maken. Betrokkenheid bij het proces, zoals hierboven besproken, zorgt ervoor dat mensen meer handvatten hebben om hun toekomst blijvend te veranderen. Zo kunnen zij niet alleen precies aangeven wat hun behoeften zijn en wat er verbeterd kan worden, het geeft de mensen zekerheid over hun eigen kunnen en kracht om zichzelf verder te ontwikkelen. Op de vraag wat het verschil is tussen de positie van de vrouwen die hulp krijgen en zij die geen hulp krijgen, antwoordde één van de grootmoeders:
10 11
Een scary iemand die ervoor zorgt dat iedereen rustig en aandacht heeft tijdens de bijeenkomsten. Een mobiliser is iemand die de vrouwen op de hoogte houdt en bij elkaar brengt wanneer er iets gebeurt.
46
“Er is een groot verschil. [Mensen] die niet in de groep zitten en geen hulp krijgen, kunnen niet plannen of organiseren. Ze hebben [bovendien] niemand die naar ze luistert. Voor ons [is het anders], wij zijn met mensen die kunnen plannen en ons helpen. Buren zeggen: ‘Jullie hebben een nieuwe clan. We zien jullie auto en jullie mensen.” De meeste vrouwen geven aan dat, voordat ze bij PEFO betrokken raakten, ze zich vaak eenzaam en buitengesloten voelden. Met de hulp van de organisatie is het sociale isolement van de vrouwen verminderd en zijn zij in staat om hun eigen positie te verbeteren. Planning en inzicht helpen hierbij. De mensen van de organisatie worden als familie beschouwd. Niet alleen de persoonlijke band met de grootmoeders is hierbij van invloed. De traditie schrijft voor dat men altijd familieleden moet helpen. Door migratie en de HIV/AIDS-epidemie kan dit in steeds mindere mate. Wanneer iemand helpt, wordt deze persoon vrijwel automatisch als familie gezien. Zoals Anna het verwoordde: “De PEFO medewerkers minimaliseren [ons] niet. Ze zorgen voor ons zoals familie dat doet”. Empowerment zorgt ervoor dat de vrouwen zichzelf meer in staat achten dingen te ondernemen waarvan ze dachten het nooit te kunnen. Daarnaast voelen zij zich beter over zichzelf, meer gewaardeerd en begrepen. Ze zien de positieve dingen in het leven, of in ieder geval de mogelijkheid om zelf iets te kunnen doen aan de situatie waarin zij verkeren.
47
Hoofdstuk 6 Successen en Uitdagingen
Een PEFO-huis gebouwd naast het oude huis van een grootmoeder
“If it wasn’t for PEFO, they would have buried me by now.” Buleke Ruth
48
Hoofdstuk 6: Successen en uitdagingen In het vorig hoofdstuk is de werkwijze van PEFO besproken aan de hand van de verschillende aspecten van de livelihood benadering. Alle projecten die ontwikkeld zijn voor de grootmoeders zijn uitgelegd. Om na te gaan of de werkwijze aansluit op de theorie van de livelihood benadering en de wensen de grootmoeders is de vrouwen gevraagd naar de veranderingen in hun livelihood door het werk van PEFO; zowel de successen als de uitdagingen. In dit hoofdstuk worden deze successen en uitdagingen aan de hand van voorbeelden uitgewerkt.
6.1 successen Voor de grootmoeders heeft de organisatie op drie vlakken veel kunnen betekenen: uitbreiding van het sociale netwerk, meer financiële zekerheid en betere fysieke veiligheid. De financiële zekerheid is vergroot door het uitdelen van de zaden, de leningen en, voor een deel van de vrouwen, de varkens. Op de boerderij hebben de vrouwen landbouwtechnieken geleerd die ervoor zorgen dat ze een betere oogst kunnen produceren. De combinatie van leren en het uitdelen van zaden geeft hen een gezonde financiële basis om op te bouwen. Dit alles zorgt voor een verbeterende voedselzekerheid Lovisa is één van de jongere grootmoeders. Ze is 38 jaar en nu al moeder van zeven kinderen en grootmoeder van drie kleinkinderen. Omdat haar man haar in de steek heeft gelaten zijn twee van haar kinderen vroeg van school gegaan en zijn getrouwd. Ze verzorgt ook haar moeder, die diabeet is en verlamd. Ze vertelt wat de hulp van PEFO voor haar heeft betekend. “Ik ben zeer dankbaar voor de steun die PEFO mij biedt, vooral de trainingen. Ze hebben me wijzer en beter geïnformeerd gemaakt, De trainingen hebben mij in staat gesteld om voor mijn gezin te kunnen zorgen. Ik ben een boer, en heb ik de verbeterde kweektechnieken kunnen toepassen in mijn werk. Ik ben in staat om tot 3600 Oeganda shillings te verdienen en ik hoop meer dan zeven maanden te oogsten”. Het programma voor de microkredieten is in verschillende opzichten verbeterd. Zo is er een computersysteem in gebruik genomen waardoor het makkelijker is na te gaan wie er een lening heeft en wanneer er wat nog afbetaald moet worden. Dit is niet alleen beter en 49
makkelijker voor de organisatie, voor de grootmoeders kan dit heel wat verwarring wegnemen. Ook is het aantal vrouwen dat een lening heeft en deze (redelijk) op tijd afbetaalt groter geworden. Een aantal van de grootmoeders die een lening ontvingen heeft van het opgebrachte geld bezittingen kunnen verwerven, zoals land, dieren of zelfs een fiets. Een van de medewerkers van PEFO vertelde me over Christina, een oma die door de lening die ze kreeg van PEFO makkelijker rond kan komen. Ze is 67 jaar, en sinds het overlijden van haar man, vier jaar geleden, zorgt zij in haar eentje voor zichzelf en voor haar vier kleinkinderen. Ze is HIV-positief en heeft geen eigen huis. Christina verkoopt vis om geld voor de huur te verdienen. Voordat ze een lening van PEFO kreeg, verdiende ze voor een dag hard werken duizend shilling, dat is ongeveer veertig eurocent. Dit is lang niet genoeg om van rond te komen en het zorgde ervoor dat zij en haar kleinkinderen er nog slechter aan toe waren. “Ik had veel moeite [met rondkomen]. Niemand wilde me geld geven omdat ze dachten dat ik ziek was en dood zou gaan”. Sinds zij een lening heeft gekregen, gaat het een stuk beter met haar. “Ik ben heel gelukkig Deze lening heeft me echt geholpen. Ik verkoop nu mijn eigen vis en ik verdien nu best goed. Per dag heb ik vijfduizend [Shilling] winst”. Doordat de grootmoeders een cursus moeten volgen voordat ze een lening krijgen, verwerven ze business vaardigheden die ervoor zorgen dat ze hun inkomensgenererende activiteiten en tijd beter kunnen plannen. Met dit alles hebben ze belanghebbende in de gemeenschappen laten zien dat economisch actief en betrokken kunnen zijn. Niet voor iedereen betekent de lening een dergelijk groot verschil. Dit komt in de volgende paragraaf aan de orde. Naast de financiële zekerheid is ook de fysieke veiligheid van (een deel van) de vrouwen verbeterd. Deze fysieke veiligheid wordt, zoals eerder al beschreven, door de organisatie
op
twee
manieren
aangepakt:
gezondheid
en
behuizing.
Het
gezondheidsprogramma van de organisatie zorgt ervoor dat de grootmoeders makkelijker toegang hebben tot gezondheidszorg. Jaarlijks gaat de organisatie langs de dorpen met een mobiel gezondheidskamp om alle vrouwen die komen te onderzoeken, kleine ingrepen te doen en door te verwijzen naar de juiste instanties voor serieuzere klachten. Ik heb meerdere malen meegemaakt dat wanneer de vrouwen binnen de groep aan de organisatie vertelden dat een grootmoeder ziek was, een medewerker op bezoek ging om te kijken wat er gedaan kon worden. In Butiki ontmoette ik een grootmoeder die (nog) geen deel uitmaakte van de groep van PEFO, maar wel dringend hulp nodig had. Ze heeft een gezwel zo groot als twee vuisten in haar nek, maar had het geld niet om naar het ziekenhuis te gaan. De dag na mijn interview met haar ben ik meteen naar Dina gegaan om het verhaal te vertellen. Na een kort overleg 50
besloten we de week erna, bij de focusgroepdiscussie, met haar te praten om te kijken hoe zij geholpen kon worden. Tijdens de bijeenkomst met de grootmoeders werd er afgesproken dat zij op kosten van de organisatie naar het ziekenhuis kon gaan om te kijken wat er precies aan de hand was. Daarnaast werd me duidelijk dat er nog twee plekken open waren in de Butiki groep en dat de vrouwen zouden overleggen en stemmen over de vraag of zij en de andere door mij geïnterviewde vrouw opgenomen konden worden in de groep. Een goede huisvesting gaat hand in hand met goede gezondheidszorg, en na een lange en moeilijke periode kreeg het huizenproject tijdens mijn verblijf in Jinja de financiële injectie die hij nodig had om echt van de grond te komen. Één van de belangrijkste donoren van PEFO, de StevenLewisFoundation zegde een bedrag van ongeveer 180.000 euro toe voor het project. Dit maakt de bouw van ongeveer zestig huizen per jaar voor de komende drie jaar mogelijk. De betekenis die zo’n huis kan hebben wordt duidelijk in het volgende verhaal. Josephine is één van de eerste vrouwen voor wie een huis is gebouwd na de donatie van de StevenLewisFoundation. Ze is weduwe, en lid van de Butiki-groep. Ondanks haar slechte gezondheid, hoge leeftijd en kleine inkomen zorgt Josephine zelf voor vier van haar tien kleinkinderen. Tijdens de bouw van het nieuwe huis ga ik haar opzoeken. Naast het eenvoudige, maar goedgebouwde stenen huis staat haar oude huisje. Nou ja, huisje; een hutje gemaakt van ‘wattle en daub’, dat zo scheef staat dat het ieder moment kan omvallen. Ze vertelt dat ze, wanneer het regende ze liever onder een boom ging schuilen dan in haar huis, omdat ze bang was dat het bovenop haar zou vallen. Bovendien waren zij en haar kleinkinderen kwetsbaar voor ziektes als malaria, de kou en ongedierte als slangen, omdat een deel van haar huis kapot en open was. Je kan aan haar aanhoudende lach zien dat ze heel gelukkig is dat ze Pasen in haar nieuwe huis kan vieren. Ze grijpt dan ook ieder moment aan om de mensen van PEFO en de andere vrouwen in de groep te bedanken voor hun hulp en steun. Sociale betrokkenheid en empowerment spelen een belangrijke rol in het succes van de organisatie. De wekelijkse bijeenkomsten vormen, zoals eerder al aangegeven, de basis hiervan. Niet alleen betekenen ze voor de grootmoeders een groter sociaal netwerk, maar ook meer waardering binnen de gemeenschap. Wanneer we het resource centre naderen horen we de trommels en het gezang al. De vrouwen zijn begonnen. Bij aankomst is iedereen blij om ons weer te zien. Ik begroet de grootmoeders 51
één voor één op de traditionele manier: op de knieën om mijn respect te tonen. De vrouwen blijven het geweldig vinden dat ik zo op deze manier begroet. Het dansen en zingen gaat ondertussen door. Nadat het lied geëindigd is, zet Mariam een nieuw lied in. Zij is voorzanger en de rest van de vrouwen volgen met teksten over vroeger, de liefde en samenhorigheid. Langzaam bouwen de vrouwen een climax op waarbij er sneller op de trommels geslagen wordt en het tempo van het zingen versneld. Op dat moment komt de terreinwagen van PEFO aanrijden met Annet, Annette, Dina, Rose en Moses erin. Annet en Annette gaan met de kinderen oefenen voor de voorstelling van volgende week. Dina wilt met de grootmoeders praten over de hoeveelheid oogst die de vrouwen hebben binnengehaald en de eventuele problemen die zijn ontstaan. Rose is gekomen om met een paar vrouwen te praten over een lening. Ze gaat op een bankje dat net onder het afdak vandaan staat, zitten. Moses en ik helpen enkele grootmoeders met het invullen van wat formulieren die PEFO nodig heeft om wat dingen voor de vrouwen te regelen. Anderhalf uur later is alles afgehandeld en stappen we in en achterop de terreinwagen. Enkele vrouwen komen gezellig bij me in de bak zitten, omdat Moses ze een lift naar huis geeft. Susana is een grootmoeder in de groep van Butiki. Ze is een van de oudste grootmoeders in de community en bijna iedereen kent haar. Wanneer je haar in de groep ziet lacht ze bijna altijd en is in voor een grapje. Maar dit is niet altijd zo geweest: “Ik voelde me vroeger heel eenzaam en ongelukkig. Maar nu is alles anders. Ik heb een nieuwe familie van grootmoeders die om mij geven. Ik wordt nu meer gerespecteerd in de gemeenschap door de bezoeken van PEFO. Mensen weten nu dat ik andere mensen heb die heel veel om mij geven”. De vrouwen voelen zich dus meer gezien, begrepen en gewaardeerd, waardoor ze het gevoel hebben dat ze meer aan kunnen en dingen bewerkstelligen die ze van te voren niet voor mogelijk hadden gedacht. Ze krijgen een gevoel van ownership in het werk van de organisatie. In de weken dat ik in Jinja was, is PEFO bezig geweest met een beoordeling van de werkzaamheden tot dan toe, ondermeer naar aanleiding van een baseline onderzoek. Aan de hand hiervan hebben de medewerkers en een driejarig strategisch plan opgesteld voor 20102012 om het werk van de organisatie een duidelijke richting te geven. Na mijn terugkomst heb ik van de medewerkers vernomen dat er vijf nieuwe stafleden zijn aangenomen om de 52
werklast te verlichten en te helpen bij het verder uitbreiden van de activiteiten. Bovendien is het bouwproject op volle toeren gaan werken.
6.2 uitdagingen Hoewel de aanpak van PEFO zeker succesvol genoemd kan worden, zijn er nog genoeg uitdagingen die aandacht vereisen. Sommige hiervan zijn van praktische, andere van meer theoretische aard. Praktisch gezien heeft de organisatie te maken met een tekort aan financiering en hulpmiddelen om de projecten uit te werken op de manier en de schaal die de medewerkers zouden willen. Zo is er niet altijd voldoende geld om de website online te houden. In de laatste weken van mijn verblijf zouden er door de organisatie zaden worden uitgedeeld, maar door gebrek aan geld kon men niet het aantal kilo’s inkopen dat men wilde. Het zaden project is namelijk nog niet geheel zelfvoorzienend. Tijdens het uitdelen van de zaden in Budondo zei Moses, de chauffeur het volgende: “Het is heel erg jammer. We wilden de vrouwen de gelegenheid geven om zelf te bepalen hoeveel kilo ze zouden krijgen en terugbrengen na de oogst. Maar zoals je ziet hebben we te weinig, we moeten nu een maximum stellen en dat is niet heel veel meer dan het aantal kilo’s dat we vorig seizoen hebben uitgedeeld”. Daarnaast is er, mede door het gebrek aan hulpmiddelen, een gebrek aan efficiëntie. Zo wordt niet al het land dat rond de boerderij ligt gebruikt. Ook de terreinwagen moest door alle medewerkers gedeeld worden, waardoor programma’s op elkaar moesten worden afgestemd en afspraken niet altijd konden doorgaan omdat er geen vervoer was. Na mijn vertrek is er echter een tweede truck gekocht om de logistieke problemen rond het vervoer het hoofd te bieden. Binnen het microkrediet-project zijn er verschillende problemen. Zo zijn er verschillende mensen die in de loop der jaren hun lening niet hebben afgelost en de organisatie moet daardoor zelf opdraaien voor de kosten. Veel van deze mensen zijn moeilijk op te sporen. Ze zijn vaak verhuisd en in een land waar geen registratiesysteem is, is het haast onmogelijk ze te traceren. In de meeste gevallen zijn dit niet de grootmoeders, maar andere personen die ook gebruik gemaakt hebben van hun recht om een lening af te sluiten. Hoe moeilijk het is kwam ik te weten toen ik met Moses op pad ging om een wanbetaler op te 53
sporen. Op vier verschillende plekken wisten de mensen ter plekke ons steeds met zekerheid te zeggen waar de betrokkene was, maar op die plek aangekomen bleek het steeds foutieve informatie te zijn. “Zo gaan die dingen nu eenmaal”, antwoordde Moses op mijn vraag hoe verder moest, “soms vind je ze gewoon niet”. Ook de effectiviteit van de leningen kan nog wel eens variëren. Sommige vrouwen hebben er heel veel baat bij en kunnen met hun onderneming een beter inkomen genereren. Andere vrouwen gebruiken het geld echter voor het betalen van schoolgeld. Hierdoor kunnen de kinderen weliswaar naar school gaan, maar het heeft geen effect voor de livelihood van de grootmoeders. Bovendien is het voor deze vrouwen moeilijker om de lening terug te betalen. De regels om dit tegen te gaan zijn er wel, maar zijn moeilijk te implementeren. Een probleem van meer theoretische aard is het feit dat er, ondanks alle inspanning, een kloof is tussen ideeën en implementatie. In de meeste gevallen komen de ideeën van andere mensen (met name van Justine) dan de mensen die ze moeten uitvoeren. Meestal heeft dit niet te maken met onwil maar met gebrek aan hulpmiddelen. Een goed voorbeeld hiervan is het ‘revolve the pig’ project. Dit project is niet toegankelijk voor iedereen. Moslims kunnen in verband met hun geloof geen gebruik maken van de mogelijkheid om met een varken een inkomen te genereren. Zoals Sauya het verwoordde: “Ik heb niet dezelfde religie als het varken. Ik zou graag een paar kippen of een geit verzorgen, maar een varken kan niet”. De organisatie weet dat dit probleem speelt, maar kan nog geen alternatief voor de varkens bieden. Ook bij het uitdelen van de zaden komt een dergelijk probleem naar voren. De zaden van de bonen doen het goed in de grond van Butiki, maar in Budondo is de aarde anders en wilt het type zaad dat PEFO uitdeelt niet goed groeien. Mariam: “Ze moeten een ander soort zaden geven. Zie je deze? Deze brengen veel op in Butiki, maar in Budondo hebben ze er bijna geen profijt van”. Sommige vrouwen geven aan dat de sociale verhouding met mensen die niet in de groep zitten, aangetast wordt door de hulp die de grootmoeders ontvangen. Dit geldt niet voor het merendeel, sommige mensen zijn heel blij voor de grootmoeder in kwestie. Maar andere zijn boos dat de vrouwen hulp krijgen en zij niet. Merida vertelt hierover: “Eerst lachten de mensen ons uit. Ze vroegen me ‘Waar ga jij naar toe?’ Nu hebben ze gezien wat de organisatie allemaal voor ons doet en vragen ze me of ik hen kan helpen er ook bij te komen. Ze vinden het niet leuk dat ik ze vertel dat ik hen daar niet bij kan helpen”. Jaloezie wordt niet vaak uitgesproken. Men gebruikt de opmerking ‘I admire’ oftewel ‘Ik bewonder’. Deze uitspraak heeft echter een dubbele boodschap: bewondering voor wat de ander heeft enerzijds, 54
het gevoel dat men dat ook wil anderzijds. Op mijn vraag hoe jaloezie zich uit, antwoordde Margerete “Een Afrikaan hier is altijd gelukkig wanneer zijn geit bevalt van een tweeling. Niet wanneer die van de buren dat doet, maar die van hem”. In sommige gevallen weten de vrouwen wel dat er negatief over hen gesproken wordt, maar wordt dat niet in hun gezicht gezegd. De gemeenschap zal dus nog meer betrokken moeten worden bij de projecten om problemen te voorkomen. Hoe deze betrokkenheid verbeterd kan worden, zal besproken moeten worden door PEFO en de leiders in de gemeenschap Een belangrijk aspect waar niet genoeg aandacht aan wordt besteed, is bewustzijn en advocacy. Bij bewustzijn moet vooral gedacht worden aan de specifieke behoeften van de grootmoeders. Wat hierbij een grote rol speelt is de culturele context waar dit zich in afspeelt. Hier zal ik dieper op ingaan in de conclusie.
55
Hoofdstuk 7: Conclusie Ontwikkelingsamenwerking is een veel besproken onderwerp binnen de antropologie. In Oeganda
zijn
er
veel
verschillende
organisaties
die
zich
bezig
houden
met
ontwikkelingssamenwerking. Deze organisaties proberen op allerlei manieren de livelihood van de arme bevolking te verbeteren. PEFO is een organisatie die zich, onder andere in het Jinja district in Zuidoost-Oeganda, specifiek bezig houdt met grootouders die de zorg voor hun verweesde kleinkinderen dragen. De meeste van deze kinderen hebben hun ouders verloren aan de gevolgen van HIV/AIDS. Voor de grootmoeders is deze zorg een dubbele klap. Niet alleen zijn ze degenen die voor hen zouden zorgen overleden, ook hebben zij zelf weer een verzorgende rol toebedeeld gekregen. In het theoretisch hoofdstuk komt naar voren dat armoede een multidimensioneel probleem is dat op een gepaste manier aangepakt moet worden om een wezenlijk verschil te kunnen maken. Om een goede strategie te kunnen ontwikkelen is het belangrijk om te kijken naar de manier waarop mensen armoede ervaren (Narayan et al. 1999) en naar de dynamiek die de armoede mede daardoor krijgt. De livelihood benadering is zo’n strategie die verder gaat dan de conventionele benaderingen van armoedebestrijding. Hoewel andere theorieën goede aspecten bevatten, zouden zij geen recht doen aan de variëteit aan redenen die aan armoede ten grondslag liggen. De focus zou onterecht op slechts enkele aspecten van armoede gericht zijn, bijvoorbeeld laag inkomen, en niet op andere aspecten, zoals kwetsbaarheid voor tegenslagen (Krantz 2001). De livelihood benadering is gebaseerd op het werk van Chambers en Conway (1992). De belangrijkste kenmerken van deze benadering zijn: het vooropstellen van sustainability, een bottom up benadering, een holistische invalshoek en betrokkenheid. In het model van Williams (2003), dat gebaseerd is op het werk van Chambers en Conway, worden alle aspecten van de livelihood van een persoon gesplitst in capaciteiten, en concrete en immateriële middelen. Williams gebruikt dit model om de gevolgen te beschrijven van de HIV/AIDS epidemie op de livelihood van ouderen in Kikole, Oeganda, die zorgen voor zieke familieleden. In het theoretisch hoofdstuk worden ook het werk van Ssengonzi (2007) en De Haan (2006) aangehaald. Zij onderscheiden alle aspecten van de livelihood van (arme) mensen allebei net iets anders dan de ander. Deze modellen vormen samen met die van Williams het uitgangspunt van het onderzoek. Aan de hand van kwalitatief onderzoek in het Jinja district van Oeganda heb ik inzicht gekregen in het leven en de problemen van de grootmoeders en op de werkwijze van PEFO. 56
Ik heb onderzoek gedaan naar de livelihood van de bij PEFO betrokken grootmoeders en naar de manier waarop de werkwijze van de organisatie aansluit op de livelihood benadering binnen de ontwikkelingssamenwerking. Door middel van antropologisch veldwerk –binnen de bij het Bachelorproject horende tijdspanne- te doen was het mogelijk om inzicht te krijgen in de omstandigheden waarin de vrouwen leven, de achterliggende problemen en de complexe context waarin hun problemen zich in afspelen. De onderzoeksbevindingen blijken veel overeenkomsten te hebben met hetgeen er in de literatuur geschreven wordt over de levensomstandigheden van met de grootmoeders in het Jinja district vergelijkbare groepen van met de grootmoeders in het Jinja district vergelijkbare groepen en de livelihood benadering. Er zijn echter enkele aspecten, zoals in de empirische hoofdstukken naar voren komt, die afwijken van de literatuur of hierop als aanvulling kunnen dienen. Eerst zal de livelihood van de grootmoeders besproken worden en vervolgens de livelihood benadering en de werkwijze van PEFO.
De livelihood van de grootmoeders in Budondo en Butiki Uit de literatuur komt naar voren dat de economische gevolgen van de HIV/Aids-epidemie in drie componenten te verdelen zijn (Ssengonzi 2009). Zo heeft de dood van een Aidspatiënt directe gevolgen voor het inkomen. Dit blijkt ook uit de onderzoeksresultaten, de meeste grootmoeders in Budondo en Butiki gaven aan dat het inkomen van het gezin flink achteruit was gegaan na de dood van een man, zoon of dochter. Ook wordt het inkomen beïnvloed door de tijd die besteed moet worden aan de verzorging van de zieken en de kinderen (zie ook: Kipp et al. 2007: 861). De onderzoeksresultaten geven aan dat de vrouwen vooral veel minder tijd hebben om op het land te werken wanneer ze moeten zorgen voor een zieke. Het verzorgen van de kinderen kost ook veel tijd, maar bij veel grootmoeders is het zo dat een deel van de kinderen naar school gaan (wanneer er geld voor is), dan wel meegaan naar het land om al dan niet mee te werken, of rondhangen en spelen. De derde component die genoemd wordt in de literatuur is het verlies van spaargeld en persoonlijke bezittingen door de extra kosten die de ziekte met zich meebrengt (zie ook: Nyambedha et al. 2003: 44; Ntozi & Nakayiwa in Orubuloye et al. 1999: 158). Dit blijkt ook uit de onderzoeksresultaten. De grootmoeders zijn veel geld kwijt aan de verzorging en de begrafenis van een zieke. In hoofdstuk drie was te lezen hoe de grootmoeders in Budondo geld en eten inzamelden om een groepsgenoot door de eerste moeilijk periodena de dood van haar zoon heen te helpen.
57
Ssengonzi (2007: 346) bespreekt de emotionele, psychologische en sociale gevolgen. Deze gevolgen worden door hem onder één kopje geplaatst. Deze gevolgen vallen in het model van Williams (2003: 199) zowel onder capabilities als onder immateriële assets. Zo kan de zorg voor de zieken en de kleinkinderen emotionele en psychologische problemen als stress, zorgen en gevoel van hopeloosheid veroorzaken. De grootmoeders moeten emotionele en psychologische steun aan een groot aantal mensen bieden maar kunnen zelf nergens voor steun terecht (zie ook: Nyambedha et al. 2003: 2; Kipp et al. 2007: 864). Uit de onderzoeksresultaten blijkt ook dat veel van de grootmoeders aangaven ’s nachts wakker te liggen van de zorgen en veel last te hebben van hoge bloeddruk en hartkloppingen. In de literatuur wordt ook gesproken over sociale contacten. Het gebrek aan tijd voor sociale contacten en het stigma dat aan de ziekte kleeft, leidt tot verminderde en verslechterde sociale relaties, waardoor men sociaal geïsoleerd raakt en nog minder toegang heeft tot hulpbronnen (zie ook: Masanjala 2006: 4). De meeste grootmoeders gaven aan dat zij, voordat ze hulp van PEFO kregen, geen of bijna geen sociaal netwerk hadden. Sommigen hadden buren die hen hielpen, maar mensen waar ze ook echt mee konden praten waren er nauwelijks. Nadat zij bij PEFO terecht zijn gekomen, is daar verandering in gekomen. De vrouwen hebben nu een groot sociaal netwerk waar ze op kunnen terugvallen. De laatste gevolgen die Ssengonzi (2007) in de literatuur beschrijft, zijn de fysieke gevolgen. De verzorgers lopen het risico zelf getroffen te worden door HIV/AIDSgerelateerde ziekten (zie ook: Masanjala 2006: 4). Bovendien heeft de zorg voor de zieken en voor de kleinkinderen en het harde werk om meer inkomen te vergaren grote gevolgen voor de gezondheid. Het werk is zwaar en de stress vaak groot. Grootmoeders hebben vaak nog meer last van deze zware arbeid (Nyambedha et al. 2003: 43). De onderzoeksbevindingen laten zien dat alle grootmoeders in Budondo en Butiki in meer of mindere mate lichamelijk te lijden hebben onder de zorg voor het gezin. De meesten van hen geven aan dat hun rug is beschadigd. Anderen hebben het ook over de handen en de benen.
PEFO en de livelihood benadering Een belangrijk kenmerk van de livelihood benadering is het feit dat het een holistische benadering betreft waarin alle aspecten een complex, verweven geheel vormen. De problemen zullen dus ook op een holistische manier moeten worden aangepakt. PEFO is niet begonnen als een organisatie met een holistische benaderingswijze, maar is zich door de jaren heen op steeds meer aspecten van het armoedeprobleem gaan richten. Robert vertelde dat het betalen 58
van schoolgeld niet garandeerde dat de kinderen hun school afmaakte. De omstandigheden waar de kinderen in leefden hadden grote invloed op de gezondheid van de kinderen en de schoolprestaties. De medewerkers van PEFO beseften dat ze dat ze ook andere aspecten van het leven van de kinderen en hun familie moesten aanpakken. Uit de literatuur komt naar voren dat accumulatieve strategieën geschikt zijn om een sustainable livelihood mee op te bouwen. Deze strategieën houden in dat er gezocht wordt naar manieren om de inkomensstroom en de voorraad assets te vergroten (Masanjala 2006: 4). PEFO heeft verschillende projecten om de grootmoeders de mogelijkheid te geven deze strategie te volgen om zo hun levensomstandigheden te verbeteren. In de literatuur wordt gezegd dat mensen die in armoede leven niet bewust bezig zijn met het kiezen van een strategie om met hun situatie om te gaan. Zij zouden gewoon doen wat nodig is om te overleven (UNDP 1993). Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat veel mensen in Budondo en Butiki werken om te overleven en niet de mogelijkheid hebben om naar de toekomst te kijken. Dit geldt in veel mindere mate voor de grootmoeders die bij de organisatie zijn aangesloten. Door de samenwerking met PEFO hebben de grootmoeders meer kennis en bewustwording verworven. Zo geeft de praktische kennis die de grootmoeders leren over landbouwtechnieken hen mogelijkheden om een betere oogst te behalen. Een ander belangrijk aspect dat naar voren komt in zowel de literatuur als de onderzoeksresultaten is sociale uitsluiting. Dit fenomeen kan van grote invloed zijn op de armoedepositie van een persoon. Sociale uitsluiting zorgt er namelijk voor dat human development wordt tegengewerkt of zelfs helemaal niet kan plaatsvinden (Koonings 2007). Om meer tot sociale inclusie te komen gebruikt PEFO twee strategieën die typische kenmerken van de livelihood benadering hebben: involvement en bottom up. Participatie en betrokkenheid zijn van groot belang om een wezenlijk verschil te kunnen maken in de livelihood positie. In de volgende alinea komen wat voorbeelden naar voren. Naast de vele overeenkomsten zijn er ook verschillen te zien tussen de theoretische benadering en de praktische uitwerking. In de literatuur worden bijvoorbeeld een aantal zwakkere punten van de livelihood benadering genoemd. Zo zouden de meeste organisaties, die deze benadering gebruiken, voorbijgaan aan de vraag hoe de hulpbronnen die zij tot hun beschikking hebben verdeeld moeten worden. Deze verdeling wordt vaak beïnvloed door informele structuren van sociale dominantie en macht binnen de gemeenschappen zelf (Krantz 2001: 2). Een van de grootmoeders vertelde over de jaloezie van haar buren omdat zij wel geholpen werd en de buren niet. Factoren die bij verdeling een rol kunnen spelen zijn sociale positie, afkomst, gender en leeftijd. Zo zou volgens Krantz (2001) een ondoordachte 59
interventie door een NGO zelfs mede een oorzaak zijn van scheve machtverhoudingen. Dit omdat mensen, afhankelijk van hun positie binnen de gemeenschap, in verschillende mate in staat zijn de structuren binnen de NGO’s in hun voordeel te gebruiken (De Haan 2006: 11). Daarom is het zeer belangrijk dat de geholpen mensen zelf betrokken zijn en blijven bij de projecten. PEFO doet dit op verschillende manieren. Zo hebben verschillende vrouwen binnen de Tuboosa-groepen taken als, penningmeester, voorzitter of mobiliseerder. Daarnaast zitten verschillende grootmoeders in het huizencomité of varkenscomité. Deze comités bepalen wie er bepaalde hulp nodig heeft, controleren of iedereen zich aan de regels houdt, en helpen wanneer iemand problemen heeft. In de literatuur bespreekt Krantz (2001: 4) een tweede struikelblok van de livelihood benadering: het brede en open-ended karakter van de analyse. Zo zou het gevaar bestaan dat, wanneer te weinig rekening wordt gehouden met de capaciteiten van de mensen zelf, de lokale bevolking afhankelijk blijft van de organisatie. De medewerkers bij PEFO zijn zich bewust van dit probleem. De intentie is om de grootmoeders op een dusdanige manier te helpen dat zijzelf op eigen kracht verder kunnen en de organisatie andere mensen kan helpen. Ook hiervoor is samenwerking met en participatie van de mensen zeer belangrijk. Een onderwerp dat binnen de livelihood benadering wel wordt genoemd, maar waar geen oplossing voor het probleem wordt gegeven, is mensenrechten. Volgens de literatuur is het realiseren van capabilities en funtionings minder afhankelijk van schaarste van middelen dan van toegang tot deze middelen. Toegang wordt bepaald door het kunnen effectueren van legitieme claims op deze middelen: entitlements. Entitlements (in brede zin) kunnen worden herbenoemd als meer of minder universele (mensen)rechten die gegarandeerd moeten worden (Ssengonzi 2007; UNDP 1997; Koonings 2007). Het is daarom belangrijk dat de human rights based benadering erbij wordt betrokken. Mensen worden binnen deze benadering gezien als de sleutelactoren in hun eigen ontwikkeling in plaats van passieve ontvangers van commodities en services. Door middel van samenwerking en participatie probeert men een zo groot mogelijke impact te hebben, die aansluit bij de behoeften van degene die erbij gebaat zijn. Mensen betrekken bij het proces zorgt ervoor dat zij zich bewuster zijn van hun eigen rechten en mogelijkheden om iets te doen aan hun eigen situatie. PEFO probeert dit niet alleen door de grootmoeders de gelegenheid te geven om hun eigen bedrijf te beginnen of uit te breiden. De organisatie is ook op zoek naar manieren om de juridische problemen die sommige van de grootmoeders hebben op te lossen. Bewustwording is een belangrijk instrument om de rechten van de grootmoeders te verdedigen. Deze rechten moeten worden gezien in de juiste culturele 60
context dat aansluit op de levensstijl, gewoonten en behoeften van de mensen die geholpen worden. In bovenstaande conclusie is duidelijk geworden dat er veel overeenkomsten zijn tussen bestaande theorieën uit de literatuur, en de analyse van de onderzoeksdata. Echter, op sommige punten wijken de onderzoeksgegevens af van de literatuur, of vullen deze aan. Om een nog gedetailleerder en inzichtelijker beeld te krijgen van de livelihood van de grootmoeders in het Jinja district, Oeganda is het belangrijk om hun specifieke behoeften in kaart te brengen. Hiervoor is een langer en gedetailleerder onderzoek nodig. PEFO heeft hier een begin mee gemaakt door een baseline survey te doen, maar de criteria en afbakening van de onderzoeksgroep waren niet geheel duidelijk waardoor het zijn doel miste, bovendien was het niet diepgaand genoeg. Naar aanleiding van mijn interviews is er besloten om te kijken naar de mogelijkheid soortgelijke interviews met alle grootmoeders die betrokken zijn bij de projecten te doen en daarbij hun levensgeschiedenissen te noteren. Regelmatige updates zijn nodig om eventuele veranderingen te signaleren en waar nodig in te grijpen.
61
Literatuurlijst Allen, T. & Alan Thomas 2000 Poverty and Development into the 21st Century. New York: Oxford University Press. Bebbington, A 1999 Capitals and capabilities: A framework for analyzing peasant viability, rural livelihoods and poverty. World Development 27 (12):2021-2044 Broere, M. & Peter Vermaas 2005 Uganda. Amsterdam: KIT Publishers Chambers, R. & G. Conway 1992 Sustainable rural livelihoods: Practical concepts for the 21e century. IDS Discussion Paper 296. Brighton: Institute of Development Studies Chambers, R. 2007 Poverty Research: Methodologies, Mindsets and Multidimensionality. IDS Working Paper 293. Sussex: Institute of Development Studies. Cohen, B. & Jane A. Menken 2006 Ageing in Sub-Saharan Africa: Recommendations for Furthering Research. Washington DC: National Academies Press. Nyambedha, E.O. et al. 2003 Retirement Lost—The New Role of the Elderly as Caretakers for Orphans in Western Kenya. Journal of Cross-Cultural Gerontology 18(1):33-52. Globalaging 2006 Realising Universal Rights to Social Protection. Grow Up Free From Poverty Briefing Paper. Globalaging. Haan, de L. 2006 The Livelihood approach and African Livelihoods. Leiden: African Studies Centre. Johnson, J. & Ben Rogaly 1997 Microfinance and poverty reduction: development guidelines. Oxford: Oxfam. Kipp, W. et al. 2006 Care Burden and Self-Reported Health Status of Informal Women Caregivers of HIV/AIDS Patients in Kinshasa, Democratic Republic of Congo. AIDS Care 18(7):694-697. Kipp, W. et al. 2007 Family Caregivers in Rural Uganda: The Hidden Reality. Health Care for Women International 28(10): 358-365. Krantz 2001 The sustainable Livelihood approach to Poverty Reduction: An introduction. Stockholm: SIDA. 62
Masanjala, W. 2006 Poverty –HIV/AIDS nexus in Africa: A livelihood approach. www.elsevier.nl. Online beschikbaar: 26 November 2006. Geraadpleegd op 4 januari 2010. Munyaradzi, J. et al 2007 Livestock as a buffer against HIV and AIDS income shocks in the rural households of Zimbabwe. Development Southern Africa 25 (1):75-82 Ntozi, J. P. M. en S. Nakayiwa 1999 AIDS in Uganda: How has the household coped with the epidemic?. In Orubuloye, J. C. Caldwell, & J. P. M. Ntozi (Eds.), The continuing HIV/AIDS epidemic in Africa: Responses and coping strategies. Canberra: Australian National University. 155–181 Ssengonzi, R. 2007 The Plight of Older Persons as Caregivers to People Infected/Affected by HIV/AIDS: Evidence from Uganda. Journal of Cross-Cultural Gerontology 22(4):339-353. . 2009 The Impact of HIV/AIDS on the Living Arrangements and Well-being of Elderly Caregivers in Rural Uganda. AIDS Care 21(3):309-314. Sundaresan, S. 2008 Microfinance: Emerging Trends and Challenges. Cheltenham: Edward Elgar Publishing. UNAID 2008 Uganda Epidemiological Fact Sheet on HIV and AIDS. Report on the Global AIDS epidemic. Geneva: UNAIDS/WHO Working Group on Global HIV/AIDS and STI. UNDP 1993 People’s Participation. Human Development Report. Oxford NY: University Oxford Press and United Nations Development Programme. UNDP 1997 Poverty in the human development perspective: concept and measurement. Human Development Report. Oxford NY: University Oxford Press and United Nations Development Programme. Williams, A. 2003 Ageing and Poverty in Africa : Ugandan Livelihoods in a Time of HIV/AIDS. Aldershot, Hampshire, England; Burlington, VT: Ashgate Williams, A. & Grace Tumwekwase 2001 Multiple impacts of the HIV/AIDS epidemic on the aged in rural Uganda. Journal of Cross-Cultural Gerontology 16 (3):221-236 World Bank 1993 Uganda: Growing out of poverty: a World Bank country study. Washington DC: World Bank Publications.
63
Websites Belletrista z.j.
kaart Oeganda. www.belletrista.com, geraadpleegd op 12 juni 2010
Kncvtbc z.j.
Tuberculose. www.kncvtbc.nl, geraadpleegd op 3 december 2009.
PEFOuganda.org z.j.
PEFO. www.PEFOuganda.org, geraadpleegd op 24 november 2009.
Worldgranny.nl z.j.
Worldgranny. www.worldgranny.nl, geraadpleegd op 12 november 2009.
Overige Koonings, K. 2005 College: Armoede sociale uitsluiting en international samenwerking. Utrecht: Faculteit Culturele Antropologie, Universiteit Utrecht.
64
Bijlage 1: Reflectieverslag Tijdens mijn veldwerk heb ik niet veel moeite hoeven doen om informanten te vinden. In Jinja woonde ik in het huis van één van de oprichters van PEFO. Hij heeft me geïntroduceerd bij de medewerkers en me de vrije hand gegeven om mijn onderzoek te doen. Op de dagen dat ik niet in Budondo of Butiki verbleef was ik vrijwel altijd op kantoor of onderweg met de medewerkers. Zijn hebben me alle projecten laten zien en geïntroduceerd bij de grootmoeders Het vinden van een tolk ging vrij gemakkelijk. Vorig jaar heeft een ander meisje ook onderzoek gedaan via PEFO, hierdoor wist men dat er maar één persoon was doe het Engels goed genoeg beheerste. Ik was me bewust van de eventuele problemen die Mariam’s dubbelrol met zich mee kon brengen. Zij is immers zelf ook lid van de groep grootmoeders, die een groot deel van de informanten vormden. Er was echter geen alternatief en ze bleek, mede door haar eerdere ervaringen als tolk, objectief te kunnen blijven als dat nodig was. Een bijkomend voordeel was het feit dat door haar rol als mobiliser binnen de groep zij alle grootmoeders kende en wist waar zij woonden. Ook dacht ze mee over hoe een bepaalde vraag zo gesteld kon worden dat de vrouwen hem begrepen en mij antwoord konden geven. Doordat mijn introductie soepel verliep en ik vrij gemakkelijk geaccepteerd werd, kon ik al zeer snel redelijk vrijuit aan participerende observatie doen. Ik werd tijdens de voettochten door onbekenden nog wel eens gezien als een Muzungu, maar de vrouwen wisten dat ik een deel van de tijd in het dorp leefde waardoor ze zagen dat ik niet hun leven wilde bekijken, maar mét hen wilde leven. De eerste serie interviews met de grootmoeders waren gestructureerd, omdat de vragen van te voren op papier vanuit het Engels in het Lusoga vertaald waren om Mariam te ondersteunen bij haar werk als tolk. De tweede ronde interviews waren veel losser opgezet en gingen dieper in op bepaalde onderwerpen waar ik nog vragen over had en op de levensgeschiedenissen van de grootmoeders. Tijdens de gesprekken mocht ik van de vrouwen een voicerecorder gebruiken en notities maken. De voicerecorder heb ik echter op een gegeven moment achterwege gelaten, omdat er vaak te veel achtergrondlawaai was en de antwoorden in het Lusoga soms door de vertaling heen liepen. De notities heb ik zo snel mogelijk uitgewerkt. Soms kon ik dat pas een dag later doen, omdat er meerdere interviews gepland waren op één dag, we vaak lange afstanden moesten afleggen naar de grootmoeders en het bij thuiskomst te donker was om iets te doen. Tijdens de focusgroepdiscussies zijn de vrouwen en ik ingegaan op tradities en hoe deze zijn veranderd ten opzichte van vroeger en hoe zij daar tegenaan kijken. De vrouwen 65
hebben me heel erg verbaasd met de openheid en gedetailleerdheid waarmee ze vele, soms zeer intieme voorbeelden gaven. We hebben gezellig gepraat als vrouwen onder elkaar en over de problemen werd even niet gepraat. De hoofd- en deelvragen heb ik tijdens het veldwerk iets veranderd, maar heel veel bleek dat niet te zijn. Het livelihood-model van Williams dat gebaseerd is op het werk van Chambers heb ik als uitgangspunt gebruikt. De focus van het onderzoek is gaandeweg verschoven van microkredieten en inkomstgenererende projecten naar een meer holistische benadering. Iets wat ik echt heb moeten leren in Oeganda is wachten en flexibel te zijn. Het was me van te voren al menigmaal verteld, maar het is anders wanneer je er in de praktijk mee te maken krijgt. Er was altijd wel iets waardoor een afspraak verschoof of niet door kon gaan. Maar ik ben een goede leerling geweest: niet te veel plannen, je nergens op vastpinnen. Ik merkte dat, als ik het losliet, er alsnog veel gedaan kon worden, maar dan zonder stress. Een issue waar ik rekening mee heb moeten houden is mijn (in de ogen van de grootmoeders) dubbelrol. Ik kwam via PEFO onderzoek doen naar hun leven en zij identificeerden mij dus met deze organisatie. Om de antwoorden van de vrouwen op mijn vragen niet te beïnvloeden en om te zorgen dat de vrouwen geen verkeerde verwachtingen kregen heb ik van tevoren heel duidelijk aangegeven dat ik geen hulpverlener was en dat ze voor hulp en vragen bij de medewerkers van PEFO moesten zijn. Ook heb ik van tevoren geen geschenken meegenomen. Ik wilde niet dat de antwoorden beïnvloed zouden worden. Aan het einde van mijn periode in Butitki en Budondo heb ik als verrassing gekookt voor alle geïnterviewde vrouwen die ook bij de focusgroepdiscussies waren. Eten bereiden of geven aan je gasten is traditie en daar wilde ik me aan houden. Daarnaast heb ik alle grootmoeders een paar kilo zaden gegeven zodat ze zelf voor een grotere oogst konden zorgen. Ik ben één keer afgeweken van mijn eigen regels over hulp bieden. Zo vertelde ik in hoofdstuk vier dat ik geld heb gegeven aan een grootmoeder die anders niet naar het ziekenhuis kon gaan. Het is echter zo dat het binnen de traditie ook gebruikelijk is om anderen te helpen. Een andere ethische kwestie waarover ik van tevoren al heel duidelijk een standpunt had ingenomen was het slaan van kinderen of vrouwen. En inderdaad heeft er zich een keer een situatie voorgedaan waarin een kind is geslagen door een dochter van een informant. Ze moest medicijnen slikken maar was heel erg bang en moest ervan overgeven. Ik heb toen ingegrepen en geprobeerd uit te leggen dat het slaan alleen maar averechts werkt. Op de lange termijn zal het niets veranderen, maar ik wilde niet zomaar toekijken. Een situatie waarin ik onbewust een grote rol heb gespeeld deed zich voor toen we gingen eten bij Mary, één van de 66
informanten. In overeenstemming met de traditie koken en eten de schoondochters samen met hun schoonmoeders zolang zijzelf nog geen kinderen hebben. Wanneer ze kinderen krijgen, koken ze in hun een eigen keuken, maar men eet nog altijd samen. In deze familie bleken de verhoudingen niet zo goed te liggen. Ik was me hier nog niet helemaal van bewust, maar zag dat de jonge vrouwen apart wilden gaan zitten. Ik heb ze gevraagd om er bij te komen zitten, omdat het me gezelliger leek als iedereen samen at. Twee weken erna vertelde Mary in de focusgroepdiscussie aan de anderen wat er zich had voorgedaan. In eerste instantie schrok ik heel erg. Ik wilde in de rol van antroploog de situatie natuurlijk zo min mogelijk beïnvloeden. Gelukkig vertelden ze me dat het juist goed was, ik had volgens hen ervoor gezorgd dat de traditionele rolverdeling en band van de familie hersteld was.
Samen met Mariam en een informant tijdens mijn veldwerk
67
Bijlage 2: Korte persoonsschetsen van de informanten
Agnes
Agnes is met haar 80 jaar de oudste grootmoeder die ik heb geïnterviewd. Ze is protestant, weduwe en woont in Budondo. Er wonen drie kleinkinderen bij haar. Vanwege haar leeftijd heeft ze veel last van haar gezondheid waardoor de kinderen haar moeten helpen op het land om voldoende voedsel te kunnen verbouwen. Agnes is één van de grootmoeders die aangaf dat ze veel negatieve reacties heeft gekregen van buren voor de hulp die ze krijgt van PEFO.
Anna
Anna is één van drie co-vrouwen. Toen hun man overleed, verlieten de andere twee vrouwen het huis en lieten hun kinderen achter bij Anna. Ze is nu 70 jaar, katholiek en heeft de zorg voor twee kleinkinderen. Ze woont in Budondo en wordt bijgestaan door PEFO. Door haar slechte fysieke gezondheid kan ze alleen nog maar ’s morgens op het land werken, waardoor ze niet heel veel voedsel kan verbouwen.
Elesi
Elesi is 60 jaar, protestant en woont in Budondo. Ook zij krijgt geen hulp van PEFO. Haar belangrijkste bron van inkomsten is het maken van bananenbier. Ze heeft 16 kleinkinderen, maar voor hoeveel kleinkinderen ze zorgt is me niet duidelijk geworden, waarschijnlijk twee. Ze is de enige van de vrouwen, die ik heb geïnterviewd, die een koe bezit.
Florence
Florence is 36 jaar, protestant en co-vrouw van Margeret. In tegenstelling tot Margeret is Florence uitgehuwelijkt door haar vader, die haar heeft weggegeven aan de eerste man die hem een paar flessen drank gaf om in zijn behoefte aan alcohol te voorzien. Achteraf gezien is ze blij met het huwelijk dat ze heeft gehad en haar co-vrouw. Beide vrouwen zitten in de Tuboosa-groep van Budondo. Het is een hele mooie, maar zeer verlegen vrouw.
Glades
Glades is de laatste grootmoeder die ik heb geïnterviewd tijdens mijn veldwerkperiode. Ze is 66 en protestant. Ze zorgt voor acht van haar twintig kleinkinderen. Bij haar op de compound wonen ook haar twee zonen met hun families en haar dochter. Ze is een hele opgewekte vrouw, ondanks de vele verliezen die ze heeft moeten meemaken. Toen we bij haar op bezoek waren, liet ze ons de negen graven in haar 68
achtertuin zien. Daar lagen onder andere vier van haar kleinkinderen en haar man. Isabirye
Deze grootmoeder behoort niet tot de Tuboosa-groep. Ze is 50 jaar, moslim en zorgt voor vijf kleinkinderen. Ze is één van de drie vrouwen die aangaf dat haar man was overleden aan de gevolgen van AIDS. Zelf weet ze niet of ze geïnfecteerd is omdat ze zichzelf niet durft te laten testen. Ze woont in Budondo in een stenen huis, maar het is in zeer slechte staat. Vroeger had ze een winkeltje, maar na de dood van haar man kon ze het niet in haar eentje runnen.
Jeriya
Jeriya is één van de vrolijkste en hartelijkste grootmoeders die ik heb ontmoet. Ze is 70 jaar, moslim en woont met haar enig overgebleven zoon, een schoondochter van een overleden zoon en negen kleinkinderen in een door PEFO gebouwd huis in Budondo. Haar enig overgebleven zoon heeft door, naar men zegt, een klap op het hoofd van een buurvrouw geestelijk gehandicapt. Tijdens één van mijn bezoeken aan haar en haar buurvrouwen deed er zich een incident voor waarbij haar schoondochter en een kleindochter haar zoon toetakelden omdat hij zijn moeder wilde helpen met koken omdat ze ons op bezoek had. Robina heeft geen pluimvee meer, waarschijnlijk door de vogelziekte. Ook heeft ze geen eigen land en moet dus werken op het land van anderen om een inkomen te hebben.
Jesca
Deze grootmoeder is 40 jaar, weduwe en zorgt in totaal voor acht kinderen. Ze zit niet in de Tuboosa-groep en heeft heel veel moeite om rond te komen. Ze heeft gelukkig wat klein vee als buffer, maar ze heeft last van de gevolgen van de slaapziekte. Haar huis kan ze niet opknappen wat ervoor zorgt dat het op instorten staat.
Kakayi
Deze grootmoeder is met haar 75 jaar één van de oudste grootmoeders die ik heb gesproken heb. Ze woont samen met haar zoon en vijf kleinkinderen in Budondo en is katholiek. Haar zoon is een dronkaard en dat zorgt voor extra veel zorgen. Zelf is ze ook ziek (waarschijnlijk kanker) en dat heeft veel invloed op de oogst en het inkomen van de familie. Ze wordt op dit moment niet geholpen door PEFO. Het is een lieve, maar zeer verlegen vrouw.
69
Loy
Loy is de voorzitter van de Tuboosa-groep in Butiki. Zij heeft mij en Mariam in Butiki geïntroduceerd aan de grootmoeders. Ze is 52 jaar, anglicaan en zorgt voor haar twee ongehuwde dochters en drie kleinkinderen. Na mijn veldwerkperiode kwamen daar nog twee kleinkinderen van haar zus bij. Haar man leeft nog, maar is jaren terug al weggegaan. Zij is het, zoals in hoofdstuk 3 verteld, die nog geen huis van PEFO kan krijgen vanwege de situatie met haar man. Loy heeft verschillende fruitbomen en een varken waarmee ze een inkomen kan genereren.
Margeret
Deze grootmoeder is de oudere co-vrouw van Florence. Beide zijn ze weduwe. Margeret is al eens eerder getrouwd geweest, maar weggelopen bij haar man om vervolgens uit liefde met haar tweede man te trouwen. Ze is 66 jaar, katholiek en zorgt samen met Florence voor hun drie jonge kinderen en zes kleinkinderen. Opvallend is dat de vrouwen samen in één huis woonden. PEFO heeft voor hun een stenen huis gebouwd waar ze allebei een eigen deel hebben. Op het eerste gezicht is ze een zeer fragiele vrouw, maar ze is zeer vrolijk en maakt veel grappen.
Mariam
Tijdens mijn veldwerkperiode is zij mijn tolk, gastvrouw en sleutelinformant geweest. Ze woont samen met haar man, broer, vier van haar zes kinderen en haar drie kleinkinderen in Budondo. Ze is 47 jaar, protestant en mobiliser van de Tuboosa-groep. Mariam is een hartelijke, spontante en zeer actieve vrouw die veel steun en hulp krijgt van haar man Eria (dit komt niet heel veel voor in een gebied waar volgens de traditie vrouwen ondergeschikt aan mannen zijn). Mariam heeft een grote lening bij PEFO om zo haar oudste dochter naar de universiteit te kunnen laten gaan.
Mary
Mary is 58 jaar, een born again christen en woont in Butiki. Bij haar wonen vijf zoons, waarvan vier met vrouw en kinderen en nog twee dochters. Zelf is ze verantwoordelijk voor vier kleinkinderen. Mary is penningmeester van de Tuboosa-groep. Zij is de vrouw die vertelde hoe mijn uitnodiging aan haar schoondochters om met z’n allen te eten de relaties in haar familie veranderde.
70
Merida
Elf kleinkinderen heeft de 64 jarige Merida in haar huis, waarvan de jongste elf maanden is. Haar man leeft nog, maar steunt haar op geen enkele manier. Ze was één van de vrouwen die niet wilde aangeven of haar kinderen zijn overleden aan de gevolgen van AIDS, maar volgens Mariam geldt dit voor twee van haar zonen. Ze behoort tot de Tuboosagroep in Butiki.
Namulinda
Deze 68 jarige grootmoeder woont in Butiki en zorgt voor zes kleinkinderen. Bij haar wonen ook nog dochters en een zoon. Zij wonen allemaal in één huis, wat voor veel problemen zorgt omdat haar zoon een dronkaard is. Namulinda is de vrouw die een gezwel in haar hals heeft en die we probeerden over te halen om naar het ziekenhuis te gaan. Helaas waren haar kinderen bang dat ze meteen geopereerd moest worden en zou komen te overlijden. Tijdens mijn veldwerkperiode zat zij nog niet in de Tuboosa-groep, maar de vrouwen in de groep waren in overleg om haar daarin op te nemen.
Robina
Robina is 59 jaar, protestant en weduwe. Ze zorgt in haar eentje voor vijf kleinkinderen. Ze woont naast een school voor kleuters in Budondo. Een deel van haar inkomen haalt ze uit het maken van pap voor de kleuters. Daarnaast maakt ze manden en matten. Haar huis is het eerste huis dat door PEFO op de traditionele manier is opgeknapt. Robina is de grootmoeder die zoals in hoofdstuk drie besproken, een stukje land voor zichzelf heeft gekocht.
Ruth
Ruth is 75 jaar oud, katholiek, weduwe en zorgt voor zes van haar vijftien kleinkinderen. Ze woont in Budondo en is lid van de Tuboosagroep. Ze heeft een groot stuk grond en verbouwt daar vooral matooke om de traditionele wijn van te brouwen. Ze is een kleine vrouw, maar zeer vitaal. Het was haar zoon die tijdens mijn veldwerkperiode een zwaar ongeluk heeft gehad. In eerste instantie ging men ervan uit dat hij was overleden. Een week later kregen we te horen dat hij in coma lag en dat het er slecht uitzag.
Safina
Safina is de eerst grootmoeder die ik heb geïnterviewd. Ze is protestant, weduwe en zorgt in haar eentje voor vijf kleinkinderen en is lid van de Tuboosa-groep in Budondo. Haar huis is gemaakt van ‘wattle and daub’ met golfplaten erop. Het is een hele lieve, vrolijke vrouw. Tijdens mijn 71
veldwerkperiode heeft ze een zwaar ongeluk gehad met een boda boda waardoor ze niet kon meedoen aan de focusgroepdiscussie. Sauya
Sauya is de enige grootmoeder die ik heb gesproken die als belangrijkste bron van inkomen koffieplanten heeft. Ze is 60 jaar en weduwe. Door het huwelijk met haar man is ze overgestapt van het protestantisme naar de islam. In haar eentje zorgt ze voor vier kleinkinderen. Ze is lid van de Tuboosa-groep in Budondo.
Sefoloza
Sefoloza is 65 jaar, weduwe en zorgt voor tien kleinkinderen en een zoon die aan AIDS lijdt. Ze woont in Budondo, is katholiek en maakt deel uit van de Tuboosa-groep. Ze heeft van PEFO een varken gekregen en krijgt steun voor twee van haar kleinkinderen. Alle andere vrouwen krijgen steun voor één kind, maar gezien het groot aantal kinderenwaar ze voor zorgt, hebben ze voor haar een uitzondering gemaakt.
Tofilista
Deze grootmoeder is 66 jaar, protestant en weduwe. Op dit moment zorgt ze voor zes kleinkinderen, maar door de jaren heen heeft ze voor nog zeker acht anderen gezorgd. Ze woont in Budondo en een informatie persoon voor PEFO. Ze is één van de weinige vrouwen die wat moeite heeft met de werkwijze van PEFO. Ze vindt het vervelend dat de medewerkers weinig bij de vrouwen thuis komen om te kijken hoe het gaat. Bovendien hoopte ze dat de huizen voor de vrouwen sneller gebouwd worden
Tolofeine
Tolofeine is te herkennen aan haar lange gestalte. Ze is een buurvrouw en goede vriendin van Mariam en kwam regelmatig langs om te kletsen en bij de voorbereidingen voor de focusgroepdiscussie was zij een grote hulp. Ze is 68 jaar, protestant en woont samen met enkele van haar kinderen en kleinkinderen op dezelfde compound in Budondo. Het is een rustige en verlegen vrouw. Voor hoeveel kleinkinderen ze precies verantwoordelijk is, is me niet geheel duidelijk geworden, omdat er ook kleinkinderen wonen die wel hun ouders hebben, maar deels verzorgd worden door Tolofeine. Ook Tolofeine zit in de Tuboosa-groep en heeft van PEFO een stenen huis gekregen waar ze heel blij mee is.
Waiswa
Deze grootmoeder is 65 jaar en zorgt samen met haar man voor zeven kleinkinderen. Opvallend is dat zijzelf katholiek is terwijl haar man en kleinkinderen moslim zijn. Haar varken, dat ze gekregen heeft van 72
PEFO, heeft ze op een andere plek ondergebracht zodat hij niet met het dier in contact hoeft te komen. Waiswa is een kleine, vitale vrouw die zich tijdens de Tuboosa bijeenkomsten op de achtergrond houdt. Zevlence
Deze grootmoeder is 73 jaar, anglicaans en woont in Butiki. Ze heeft 29 kleinkinderen en zorgt voor twee daarvan. Haar tweede man leeft nog, maar heeft haar met syfilis achtergelaten. Ze woont op een steile heuvel in een stenen huis. Ze heeft een grote lap grond, maar kan daar bijna niet op verbouwen door de helling en de vele rotsen. Ook haar huis is in zeer slechte staat, één van de kamers is zelfs helemaal gevuld door een termietenheuvel. Haar belangrijkste bron van inkomen zijn de verschillende fruitbomen die bij haar huis groeien. Ze maakt deel uit van de Tuboosa-groep van PEFO.
73
Bijlage 3: Samenvatting in het Engels Development co-operation is a hot topic in anthropology. In Uganda there are many different organizations dealing with development. These organizations are trying to improve the livelihood of the poor population in many different ways. PEFO is an organization specifically concerned with helping grandmothers who care for their orphaned grandchildren in the among others Jinja district. Most of these children have lost their parents due to HIV/AIDS. For these women, the loss of their children is a double blow; not only do they lose their own support, they have to take over the care for their grandchildren. It is shown in the theoretical chapter that poverty is a multidimensional problem that needs to be addressed in an appropriate way to make a substantial difference. To develop a good strategy it is important to watch the dynamics of poverty and how people experience poverty (Narayan et al 1999). The livelihood approach is a good strategy that goes beyond the conventional definitions and approaches to poverty reduction. Even though other theories contain good aspects, they do not do justice to the variation of reasons that are at the core of poverty. The focus is wrongly directed to just a few aspects of poverty, such as low income and not on other aspects such as vulnerability to setbacks (Krantz 2001). The livelihood approach is based on the work of Chambers and Conway (1992). The main features of this approach are sustainability, bottom-up method, a holistic approach and involvement. In the model of Williams, based on the model of Chambers and Conway, all aspects of the livelihood of one person are split in capacities, tangible and intangible assets. He uses this model to describe the impact of the HIV/Aids epidemic on the livelihoods of elderly providing for sick relatives in Kikole, Uganda. In the theoretical chapter the work of Ssengonzi (2007) and De Haan (2006) are also included. They distinguish, each slightly different than the other, all aspects of the livelihood of poor people. These models are used as a starting point for the research. Doing qualitive research in the Jinja district in Uganda, gave me more insight into the lives and problems of the grandmothers that provide care for their orphaned grandchildren and the way the organization PEFO works. My research focused on the livelihood of the grandmothers and how the way PEFO works is consistent with the livelihood approach. By doing intensive fieldwork it was possible to understand the circumstances in which these grandmothers live, the underlying problems and the complex context in which their problems are in play. The research findings appear to have much in common with the literature on living conditions and the livelihood approach. There are however some aspects, as shown in 74
the empirical chapters, which differ from the literature or may serve as a complement to the literature. First, the livelihood of the grandmothers is discussed and then the work of PEFO and the livelihood approach.
The livelihood of the grandmothers in Budondo and Butiki The literature suggests that the economic consequences of the HIV/Aids-epidemic are divided into three components (Ssengonzi 2009). The death of an AIDS patient has a direct impact on the income of the family. The research results come to the same conclusion. Most grandmothers indicated that the income of the family deteriorated severely after the death of a husband or son. The income is also influenced by the time that is spent on the care of the sick and the grandchildren (see also: Kipp et al 2007). The survey results indicate that the grandmothers in particular have much less time to work on the land when they need to care for the sick. The third component that is specified in the literature is the loss of savings and personal belongings because of the extra costs caused by the disease (Nyambedha et al. 2003; Ntozi & Nakayiwa in Orubuloye et al. 1999). This is also reflected in the research results. The grandmothers spent a lot of money on the care and burial of their sick children. In chapter three there was an example of how the grandmothers in Budondo collect food and some money to help a fellow grandmother getting through the first difficult period after the death of her son. Ssengonzi discusses (2007: 346) the emotional, psychological and social consequences of the HIV/AIDS-epidemic. The consequences can be found under both capabilities as intangible assets in the model of Williams (2003: 199). Thus, care for the sick and the grandchildren can lead to emotional and psychological problems like stress, anxiety and a feeling of hopelessness. The grandmothers have to provide emotional and psychological support to a large number of people, but do not have someone to turn to themselves. (also see: Nyambedha et al. 2003: 2; Kipp et al. 2007: 864). The research results also show that most of the grandmothers lie awake at night because of worries and many suffer from high blood pressure and heart palpitations. In addition, the literature refers to social contacts. The lack of time for social contact and the stigma that accompany the disease causes a reduced and deteriorated social network. This causes people to be more isolated and having less access to resources (Masanjala 2006: 4). Most grandmothers indicated that they, before they received help from PEFO had little or no social network. Some of them did have neighbors who would help them, but people with whom they can talk about problems are scarce. After they joined 75
PEFO this changed. The women have a large social network to which they can turn to. The final effects that Ssengonzi (2007) describes in the literature are the physical effects. The caregivers themselves are at risk of being infected by HIV/AIDS-related disease (also see: Masanjala 2006: 4). Moreover, the care for the sick and orphaned grandchildren and the hard work have major consequences for the health of the grandmothers. Grandmothers are often more affected by hard labor (Nyambedha et al. 2003: 43). The research findings show that all grandmothers in Budondo and Butiki are in different degrees affected by the physical care for the family. Most of them indicated that their backs are damaged. Others mention painful hands and legs.
PEFO and the livelihood approach An important aspect of the livelihood approach is the holistic method in which all aspects form a complex and interwoven structure. The problems should also be addressed in a holistic manner. PEFO did not start as an organization with a holistic approach, but through the years they started to include more aspects of the livelihood to address poverty. This happened partly through trial and error and by listening to the people that receive their help. The literature shows that accumulative strategies are suitable to build a sustainable livelihood. These strategies are aimed to find ways to increase the income and assets (Masanjala 2006: 4). PEFO has several projects to give the grandmothers options to pursue this strategy to improve their living conditions. In the literature it is said that people living in poverty are not consciously engaged in choosing a strategy to change their situation. They would just do what is necessary to survive (UNDP 1993). The research results show that many people in Budondo and Butiki work to survive and do not have the opportunity to think about the future. This applies to a much lesser extent for the grandmothers who are affiliated with the organization. Because of their association with PEFO the grandmother acquire more knowledge and awareness. For instance, with the practical knowledge that the grandmothers learn about farming techniques they are able to achieve a better harvest. Another important aspect that emerges both in the literature and the research results is social exclusion. This phenomenon can have a major impact on the livelihood of a person. Social exclusion contributes to the fact that human development is thwarted or never takes place (Koonings 2007). To increase social inclusion PEFO uses two strategies which have typical characteristics of the livelihood approach: involvement and the bottom up method. Participation and involvement are important to make a substantial difference in the livelihood 76
position of the grandmothers. In the next subsection there will be some examples in which these characteristics emerge. Besides the many similarities there are also differences between the theoretical and the practical approach. In the literature, for example, a number of weaknesses of the livelihood approach are mentioned. Most organizations that use this approach, do not examine how the resources that the organizations have at their disposal should be distributed. This distribution is often influenced by informal structures of social dominance and power within the communities themselves (Krantz 2001: 2). One of the grandmothers talked about her neighbors’ jealousy because she received help and they did not. Factors that play a role are social status, ethnicity, gender and age. Thus, according to Krantz (2001) a misguided intervention by an NGO could even co-cause skewed power relations. This is because people, depending on their position within the community are to varying degrees capable to use the structures within NGO’s to their own advantage (De Haan 2006: 11). It is therefore very important that people are and stay involved with the projects. PEFO does this in several different ways. For example, several women in the Tuboosa groups have tasks such as treasurer, chairman or mobilize. In addition several grandmothers form committees. These committees decide who needs help, check if everyone abides by the rules, and helps when someone has problems. In the literature Krantz (2001) discusses a second stumbling block: the broad and open-ended nature of the analysis of the livelihood approach. There is a danger that when the capabilities of the people themselves are not considered (enough) the local population remains dependent on the organization. The people at PEFO are aware of this problem. The intention is to give the grandmothers a way so that they can continue to help themselves so that the organization can help others. Again, cooperation and participation of the people is very important. A matter that is mentioned within the livelihood approach, but not properly addressed is the problem of human rights. According to the literature, the realization of capabilities and functions is less dependent on the scarcity of resources than the access to resources. Access can be determined by ability to effectuate legitimate claims to these resources: entitlements. Entitlements (in the broad sense) may be reappointed as more or less universal (human) rights that need to be guaranteed (Ssengonzi 2007, UNDP 1997; Kooning 2007). It is therefore important that the human rights based approach is involved. People are seen as key actors in their own involvement instead of passive recipients of commodities and services in this approach. Through cooperation and participation they try to maximize impact, consistent with 77
the needs of the beneficiaries. Involving people in the process makes them more aware of their rights and opportunities to do something about their own situation. PEFO tries to do so. Not only by giving the grandmothers the opportunity to start or expand their businesses. The organization is also looking at ways to solve the legal problems that some of the grandmothers are facing. Awareness is important tool to defend the rights of the grandmothers. These rights need to be perceived in the proper cultural context suitable to the lifestyles, habits and needs of the people helped. In the conclusion above it becomes clear that there are many similarities between the existing literature and the analysis of the research data. However, at some points the research results deviate from the literature, or complement the existing literature. For a more detailed and insightful picture of the livelihood of the grandmothers in the Jinja district of Uganda, it is important to map their specific needs. This requires a longer and more detailed research. PEFO made a start with this by doing a baseline survey, but the criteria and definition of the research group were not entirely clear so that the research results cannot be perceived accurate enough. Following my interviews it was decided to look at the possibility to do similar interviews with all the grandmothers who are involved in projects and to write down their life stories and specific needs. After the first round of extensive interviews regular updates would be required so that revisions can be made.
78